Aan de orde zijn:

de voortzetting van de behandeling van het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 16 april 2003 te Athene totstandgekomen Verdrag betreffende de toetreding van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie, met Toetredingsakte, Bijlagen en Protocollen (Trb. 2003, 74) (28972, R1738);

de voortzetting van het Europadebat, Staat van de Unie (29201).

De beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik deel u mede dat de aanvankelijk voorziene dinerpauze van één uur komt te vervallen. Na de eerste termijn van de regering over het Europadebat wordt de vergadering een kwartier geschorst. De vergadering zal daarna niet meer voor een pauze worden geschorst.

Minister Bot:

Mevrouw de voorzitter. Het debat van vandaag, het jaarlijkse Europadebat, is een belangrijk debat. In Europa is namelijk genoeg aan de hand voor een uitvoerige gedachtewisseling. Sommige van uw leden spraken over een crisis, daarbij verwijzend naar het echec van december jl. Bovendien is in dit debat een historische stap aan de orde, te weten de uitbreiding van de Unie met tien nieuwe lidstaten.

Toen ik vanochtend uit het vliegtuig stapte, waarmee ik vannacht uit de VS naar Nederland ben gevlogen, vroeg ik mij af wat dit debat zoal zou brengen. Als betrekkelijke nieuwkomer in dit huis moet ik zeggen dat ik zeer positief verrast ben door en bepaald een genoegen heb beleefd aan hetgeen tot nu toe naar voren is gebracht. Zelfs voor iemand die niet veel geslapen heeft, kostte het mij niet veel moeite om mijn hoofd erbij te houden. Ik wil verder al diegenen hartelijk bedanken die zo vriendelijk waren om complimenten en bloempjes in mijn richting te strooien. Ik heb dat zeer gewaardeerd en beschouw het als een stimulans om met een positief gemoed op het Europese pad voort te gaan.

Dit debat had zich kunnen beperken tot punten en komma's of over zaken die in het verleden een slagje anders hadden moeten uitvallen. Ik ben blij dat dat niet is gebeurd en dat men zich op wezenlijke vraagstukken heeft gericht. Er zijn drie grote thema's aan de orde geweest, te weten de beslissing die de Europese Raad over Turkije zal moeten nemen, de mogelijke verdere uitbreiding van de Unie en het voorlopig niet afronden van de intergouvernementele conferentie. In dit geheel is natuurlijk ook het vraagstuk van de kopgroepen aan de orde gekomen.

De toetreding van acht Midden-Europese landen, Cyprus en Malta is in het verleden door de Nederlandse regering gesteund. Dat betekent echter niet dat zij de uitbreiding klakkeloos heeft laten passeren. Nederland heeft zich altijd constructief en kritisch achter dit toetredingsproces gesteld. Met de gekozen opstelling heeft Nederland de goede werking van de Europese Unie, de veiligheid van de Europese burger in brede zin en de financiën veilig willen stellen.

De regering meent dat de Nederlandse opstelling effect heeft gehad. Mede dankzij de Nederlandse inzet konden in het toedelingsverdrag vrijwaringsclausules worden overeengekomen en konden afspraken worden gemaakt over de beheersing van de kosten van met name het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ik noem verder de afspraken over voor Nederland belangrijke terreinen als voedselveiligheid en de aankoop van landbouwgrond door zelfstandige boeren om duidelijk te maken wat de inzet van de regering is geweest. Ik denk dat de voordelen van de uitbreiding nu al zichtbaar en voelbaar zijn. Het toetredingsproces, waarvan de Europa-akkoorden deel uitmaken, heeft al geleid tot groei van investeringen in en handel met de toetredende landen. De internationaal georiënteerde Nederlandse economie, met relatief veel internationaal werkende bedrijven, heeft hier in het bijzonder van geprofiteerd. Nederland is de tweede investeerder in Midden-Europa en een belangrijke handelspartner. Het perspectief op toetreding tot de Europese Unie heeft het politieke, economische en sociaal-maatschappelijke hervormingsproces in de toetredende landen uit Midden-Europa waarschijnlijk gekatalyseerd. De Kopenhagencriteria en het acquis communautaire hebben een kader voor hervormingen geboden. Ik denk ook dat de toetredende landen in die toch relatief korte periode zelf enorme voortgang hebben geboekt. Het zijn allang geen Oostbloklanden meer, zoals wij ze vroeger wel eens noemden. Het zijn echt moderne, democratisch georiënteerde markteconomieën geworden.

De regering meent, met de Commissie, dat alle toetredende landen op hoofdlijnen klaar zijn voor toetreding tot de Europese Unie. Laat ik echter de drie elementen van die Kopenhagencriteria in het kort onder de loep nemen, ook al omdat er zo veel over is gesproken. Ik geloof dat de toetredende landen voldoen aan de criteria, maar natuurlijk blijven er altijd wensen over. Ik geloof overigens dat je dit zelfs zou kunnen zeggen over de huidige vijftien lidstaten. In de eerste plaats zal de regering alert blijven op het blijven voldoen aan de politieke Kopenhagencriteria. Zij zal hierbij onder andere gebruik maken van de bevindingen van de Nederlandse ambassades, internationale bronnen en van waarnemingen van de Commissie. Verdere uitbouw van de bestuurlijke en juridische capaciteit van de toetreders verdient aandacht. Hetzelfde geldt voor de bestrijding van de corruptie. Dit aspect is verscheidene malen genoemd. Bestrijding van discriminatie heeft de bijzondere aandacht van de Nederlandse regering. De EU kan de toetreders na hun toetreding ondersteunen bij de versterking van hun bestuurlijke capaciteit, via de zogenaamde transitiefaciliteit, die in het toetredingsverdrag is opgenomen.

Ik denk dat alle toetredende lidstaten voldoen aan de economische criteria. In het licht van de verslechterende economische situatie is het bemoedigend dat de meeste toetreders in de afgelopen periode de macro-economische stabiliteit hebben weten te handhaven. De toetredende landen hebben alle goede voortgang geboekt bij de overname en de implementatie van het acquis communautaire. Ik geloof dat het leeuwendeel van die taken is uitgevoerd. Toch zijn er zorgpunten. Het is niet verwonderlijk dat er bij de grote inspanning die de toetreders moeten verrichten om het hele acquis over te nemen, een aantal problemen ontstaat. De Commissie heeft al gewezen op de 39 terreinen. Daarnaast constateert de Commissie dat er op een aantal terreinen een versterkte inspanning nodig is. In de afgelopen weken heeft de Commissie bilaterale consultaties gehouden met de toetredende landen. In deze consultaties is nagegaan welke vorderingen de landen hebben gemaakt. Zij streven er uiteraard naar om op basis van deze consultatie en de adviezen ook daadwerkelijke verbeteringen aan te brengen. Later zal de Commissie aan de Raad verslag doen van haar bevindingen, waarschijnlijk aan het einde van deze maand.

Ik vertrouw erop dat de toetredende lidstaten in de korte periode die nog rest tot 1 mei alles op alles zullen zetten om alle achterstanden in te lopen. Al was het maar omdat in veel gevallen de schade van het niet nakomen van de verplichtingen uit het toetredingsverdrag wordt ondervonden door de betrokken toetreders zelf. Zo zullen er geen projecten uit de structuurfondsen kunnen worden gefinancierd indien een land geen deugdelijk systeem voor controle op de bestedingen heeft. Het is dus heel belangrijk dat de nieuwe lidstaten ervoor zorgen dat er een level playing field komt, en dat alle andere afspraken, zoals op het gebied van bestuur, voedselveiligheid, fytosanitaire maatregelen en dergelijke worden nagekomen.

Ik denk dat het acquis communautaire en het toetredingsverdrag samen een menu bieden aan mogelijkheden om eventueel bij toetreding nog bestaande tekortkomingen aan te pakken.

Ik kom nu tot een eerste conclusie voor het algemene deel. De regering meent dat er alle reden is om het toetredingsverdrag te bekrachtigen, allereerst omdat de toetreders al veel hebben bereikt. Met uitzondering van de enkele punten met betrekking tot de overname en implementatie van het acquis voldoen zij op dit moment aan de Kopenhagencriteria. In de tweede plaats moeten hun inspanningen zich in de komende maanden vooral richten op het volledig voldoen aan al die criteria. De regering is ervan overtuigd dat de toetreders ook hun uiterste best doen om dit te bereiken. Ten slotte: indien de toetreders er niet volledig in slagen, bieden het Toetredingsverdrag en het Verdrag betreffende de Europese Unie voldoende waarborgen om de goede werking van het acquis communautaire en de veiligheid van de Europese burger in brede zin te verzekeren. Wij vertrouwen erop dat de Commissie deze waarborgen ook zal gebruiken. Zo niet, dan zal de regering daarop verder reageren.

Zoals aangekondigd wil ik nu eerst iets zeggen over Turkije. Het is belangrijk om helder voor ogen te hebben wat de feitelijke situatie is. Op de eerste plaats wil ik eraan herinneren dat er in 1999 tijdens de Europese Raad van Helsinki besloten is dat Turkije kandidaat is voor toetreding. Dat kandidaatschap blijft bestaan en kan niet eenzijdig worden teruggedraaid. Ik ga een stap verder terug. In 1993 zijn de Kopenhagencriteria vastgesteld. Pas als er aan het politieke element van deze criteria wordt voldaan, kan er worden gestart met de toetredingsonderhandelingen. Als wij hierover spreken heb ik vaak het gevoel dat de mensen eigenlijk al toetreding in het hoofd hebben, maar wij spreken slechts over de start van onderhandelingen. Er wordt dus eerst gekeken aan de hand van een toets aan die politieke criteria en op basis van het rapport dat de Commissie naar wij hopen in oktober zal voorleggen, of Turkije voldoet aan de politieke criteria. Dat is iets waar de regeringsleiders zich in december over zullen buigen. Als – en ik benadruk: áls – de onderhandelingen dan zouden beginnen, komt waarschijnlijk een heel lang proces op gang, dat te zijner tijd wordt gevolgd door een Toetredingsverdrag dat geratificeerd moet worden. Zoals u weet, is ratificatie een verantwoordelijkheid van de parlementen van alle lidstaten die er op dat moment zijn. Dan kan de Kamer bepalen of zij het wel of niet eens is met het Toetredingsverdrag. Het is dus helemaal niet zo dat het eindresultaat er met het begin van de onderhandelingen al ligt. Dat kan men hopen of niet hopen. Ik leg toch even de drie etappes heel duidelijk neer: het rapport van de Commissie in oktober, vervolgens het besluit van de Europese Raad in december over het al dan niet openen van onderhandelingen op basis van de politieke criteria, dan het onderhandelingsproces dat heel lang kan duren en vervolgens een ratificatie met alle gebruikelijke procedures van dien.

Ik wil ingaan op diverse opmerkingen die gemaakt zijn door de verschillende senatoren over deze aangelegenheid. Ik begin bij de heer Jurgens. À propos, het deed mij genoegen toen hij sprak over ultramontaan en Schaapman. Hij heeft toch een goede opleiding gehad op de middelbare school, dacht ik zo, dat hij weet wat ultramontaan is.

De heer Jurgens (PvdA):

Ja, bij de Jezuïeten.

Minister Bot:

Precies, dat wou ik dan maar zeggen. Ik kan u zeggen dat ik zowel een Atlanticus ben als een goed Europeaan. Ik hoop dat ik dat gisteren ook nog eens bewezen heb. Ik heb ook eerder in de Tweede Kamer tijdens de begrotingsbehandeling gezegd dat er voor mij twee aanleghavens zijn, de Europese en de transatlantische. Ik denk dat zij heel goed samengaan, dat zij moeten samengaan en dat beide partijen ook moeten willen dat zij goed samengaan. Daarvoor moeten wij ons blijven inzetten.

In zijn betoog heeft de heer Jurgens een zeer interessante analyse gegeven met als aansprekende elementen de geopolitieke en economische overwegingen en afwijzing van een Europees c.q. EU-monopolie op democratische normen en waarden. Hij heeft ook gezegd dat wij eerst het rapport van de Commissie moeten afwachten dat in oktober verschijnt. Daar ben ik het helemaal mee eens.

De vraag naar de grenzen van Europa is ook door anderen gesteld. Ik acht dit een zeer terechte vraag. Wij zijn in Nederland altijd huiverig geweest om te spreken over de finalité politique en om daar een duiding aan te geven, omdat wij van mening waren dat de Europese integratie een proces is. Wij hebben altijd gezegd dat het een open-ended proces is en daarom hoeven wij ons ook niet nu al uit te spreken over de geografische grenzen. Solana heeft daar niet zolang geleden over gezegd dat dit waarschijnlijk bepaald zal worden door politieke en geografische overwegingen. Dat is een combinatie. Het heet Europese Unie en ik denk dat je daaruit al heel wat kunt concluderen, maar je ziet dat er op het ogenblik ook politieke overwegingen bij komen, al was het maar omdat er aan politieke criteria getoetst wordt. En die politieke criteria zijn tamelijk nauwkeurig en dwingend. Dit toetsingselement vind ik dan ook net als verschillende woordvoerders heel belangrijk.

Sinds de val van de muur is uitbreiding mogelijk tot aan de Kaukasus en er voorbij, tot de Balkan, de Oeral en bij wijze van spreken nog verder. Maar het is natuurlijk wel de vraag of wij na het opnemen van de tien van Laken en de drie andere erkende kandidaat-lidstaten überhaupt verdere uitbreiding zouden moeten willen, en zo ja, wanneer, en zo nee, wat er dan wel zou moeten gebeuren. Ik wijs er nog maar op dat Noorwegen, Zwitserland, Liechtenstein en Monaco ook Europese landen zijn. Daarover wordt niet altijd gesproken, maar die kunnen natuurlijk ook nog in de wachtkamer terechtkomen. Je kunt dus niet bij voorbaat zeggen dat alleen de Balkanlanden nog staan te wachten, zoals Kroatië. De heer Platvoet vroeg nog naar Georgië, maar bij zo'n land ligt toetreding in een nog wat verder verschiet.

Er zijn een paar uitgangspunten, op de eerste plaats: geen nieuwe scheidslijnen. In de Staat van de Europese Unie van een paar jaar geleden is er een beleidsnotitie geweest "Van Marrakesh tot Moermansk". Deze heeft geleid tot een beleidsdialoog waarvan het initiatief tot een "wider Europe" mede het resultaat is geweest. Dit geeft duidelijk aan dat je vaak tot heel goede alternatieven kunt komen, als je hierover nadenkt. Het functioneren van de Unie waarborgen betekent ook aanpassing en verdieping. Het gericht zijn van de IGC op dit resultaat is hier een uiting van. Wij vinden dus dat een open houding op haar plaats is, maar dat die nooit mag leiden tot een verzwakking van de Unie. Daar moeten wij alle stappen aan toetsen. Mocht de Kamer nog een keer zo'n nota willen hebben, dan zijn wij natuurlijk altijd bereid om er weer een te maken.

Even terzijde, er is ook gevraagd naar het EVDB, de WEU, de NAVO enz. Het is uiteraard mogelijk om ook daarover een beleidsnota aan de Kamer te presenteren. Dit zal even wat nadenken vergen en ze zal misschien in samenhang met het resultaat van de IGC geproduceerd moeten worden, maar het is op zichzelf een heel interessante materie.

De heer Van Middelkoop heeft nog iets gezegd over het gebaar naar de islam waarnaar ik had verwezen. Ik denk dat mijn uitspraak toch in de juiste context moet worden gezien. Ik heb niet gezegd dat het interessant is om Turkije tot de Unie toe te laten omdat het belangrijk is om de islam erbij te betrekken. Nee, ik heb gezegd dat het, als er besloten wordt om met Turkije te gaan onderhandelen, natuurlijk opgevat zal worden als een positief gebaar naar de islam. Dit spreekt vanzelf, want Turkije is nu eenmaal een groot land met een overwegend islamitische bevolking. Gelet op de dreiging van instabiliteit in het Midden-Oosten moeten wij voorkomen dat de daarmee samenhangende tegenstelling tussen de moslimgemeenschap en het Westen verscherpt zou worden. Ik heb gisteren met mijn gesprekspartners het nieuwe Amerikaanse idee van een "greater Middle-East initiative" besproken. Daarin wordt eigenlijk hetzelfde voorzien; men vindt dat men de islamitische wereld op de een of andere manier bij één groot initiatief zou moeten kunnen betrekken, opdat deze het gevoel krijgt dat het Westen geïnteresseerd is in wat daar gebeurt en dat het probeert om democratische waarden in te voeren via het onderwijs en via het non-discriminatiebeginsel, gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Dit geeft dus ook al aan dat ook in Amerika het denken in de richting gaat van wat het Westen zou kunnen doen om de wereld van de islam het gevoel te geven dat het zich niet als blok afzet tegen de islam en die wereld alleen beschouwt vanuit een oogpunt van terrorismebestrijding, maar dat het Westen een positief signaal wil geven. Europa doet dit trouwens allang, bijvoorbeeld met de associatieakkoorden. Ik vond het ook wel interessant om gisteren te vernemen wat ook de Amerikanen proberen. Ik vond wel dat men hiermee eigenlijk probeert het wiel opnieuw uit te vinden, maar de Amerikanen zien dit breed, want zij zeggen: dit kan zelfs Pakistan betreffen. Ik zeg dit alleen om aan te geven dat wat Turkije betreft er geen misverstand bestaat. Ik zeg dus niet: Turkije moet erbij, omdat dat een goed signaal aan de islam is. Ik zeg: als Turkije erbij komt, zal dat door de islam opgevat worden als een positief signaal.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Voorzitter. Over dit interessante punt wil ik nog een vraag stellen. Het initiatief van de Amerikanen lijkt mij heel sympathiek. Het staat los van de vraag of Turkije op enig moment lid zou moeten worden van de Europese Unie. Wij kennen wat dat betreft sinds jaar en dag de positie van de Amerikanen. Het gaat mij nu om wat de minister zegt, overigens: mijn dank daarvoor. Is de minister het echter met mij eens dat het inbrengen van de politieke gevolgen van de factor godsdienst legitiem is in het debat over de vraag of Turkije al dan niet zou moeten kunnen toetreden? Sommigen wijzen erop dat Turkije een seculiere staat is. De godsdienst wordt daarbij als het ware wegge dacht. Als ik de minister nu hoor, meen ik dat dit niet zijn positie is.

Minister Bot:

Nu worden mijn woorden verkeerd begrepen. Ik vind niet dat bij de toetredingscriteria en bij de vraag of Turkije wel of niet kan toetreden dit aspect een rol moet spelen. Daar zou ik fel op tegen zijn.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dat ben ik met u eens. Daarom koos ik voor de formulering die ik gebruikt heb. Ik sprak daarbij over de politieke betekenis van de factor godsdienst. Het is toch evident dat die er met betrekking tot Turkije is. Waarom wordt gesproken van een seculiere staat en waarom heeft het leger zo vaak ingegrepen? Dat heeft te maken met het regelmatig borrelen en overlopen van de hogedrukketel in Turkije.

Minister Bot:

Ik weet niet of dat specifiek in Turkije het geval is. Turkije is een seculiere staat met een democratisch gekozen regering. Er speelt een godsdienstig element, omdat de bevolking de islam aanhangt. Daarom zal dit proces een positieve uitstraling hebben naar andere islamlanden. Ik vind echter niet dat dit element een rol mag spelen in het beslissingstraject en bij het beantwoorden van de vraag: mogen wij al dan niet met Turkije onderhandelingen openen? Ik zou het oneigenlijk vinden als dit element op deze manier bij de onderhandelingen werd betrokken. Wij zullen wel zien wat er gebeurt.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Nu moet ik bijna mijzelf in bescherming nemen. Ik wil namelijk deze factor ook niet rechtstreeks bij de onderhandelingen introduceren. Echter, in de debatten merk ik vaak een soort onnozelheid als zou de godsdienst daar volledig geprivatiseerd zijn zoals in het Westen. Men doet het dan voorkomen dat godsdienst niet meer als culturele en politieke entiteit bestaan. Dat is natuurlijk niet zo. Nog niet zolang gelden werd een van de grootste politieke partijen in Turkije verboden. Tot het Hof van Justitie is daarover geprocedeerd en de beslissing gehandhaafd. Dat is toch zeer exceptioneel. Een dergelijke gang van zaken kennen wij elders in Europa niet.

Minister Bot:

Het is interessant om te weten dat die partij niet zozeer was verboden vanwege haar religieuze inslag, maar vanwege het extremisme dat daaruit sprak. Dat was de achtergrond.

De heer Van Middelkoop (Christenunie):

Ik heb het arrest gelezen. De reden was dat de sharia in het programma van die partij was opgenomen.

Minister Bot:

Dat is dan voor mij reden om te zeggen: dat is een extremistisch element dat men niet in de Turkse, democratisch tot stand gekomen grondwet, wilde introduceren.

Voorzitter. De vraag is gesteld: waar houdt Europa op? Hierop ben ik al kort ingegaan. Ik heb gezegd dat dit thans moeilijk is vast te stellen. We kennen de wensen van Roemenië en Bulgarije. Zoals bekend heeft Kroatië een aanvraag ingediend. Ik wil niet speculeren. Dat zou erg gevaarlijk zijn. Het beleid van de Europese Unie richt zich wel op relaties met de nieuwe buren. Daarmee komen wij weer uit op dat beleid voor een wider Europe. Dat biedt naar mijn mening voorlopig een heel goed alternatief. Perspectief op toetreding is evenwel geen onderdeel van het wider-Europebeleid. De raad voor algemene zaken en externe betrekking van 16 juni 2003 concludeerde dan ook: this should be seen as separate from the question of possible EU-extension. Ik meen dat dit een heel goed bericht is en een signaal aan deze landen.

De heer Van der Linden heeft ook over Turkije gesproken. Ik meen inderdaad dat toetreding pas aan de orde is als aan alle criteria is voldaan en niet alleen aan de politieke. Ook aan de economische Kopenhagencriteria moet zijn voldaan. Andere elementen zullen aan de orde komen als wij besluiten om de onderhandelingen te beginnen. De vraag die nu aan de orde is, dienen wij te beantwoorden aan de handen van de besluiten van de Europese Raad van Kopenhagen. Er zal op basis van het rapport en de aanbevelingen van de Commissie in december besloten worden of al dan niet aan de criteria wordt voldaan.

De heer Van der Linden (CDA):

Ik kom terug op de discussie over "wider Europe". Dat element wordt aan de externe relaties toegevoegd. De EU doet het op basis van bilaterale betrekkingen en incidentele contacten, vooral economisch gemotiveerd, en terecht. Moet dat niet gepaard gaan aan het versterken van de institutionele structuur, waarin juist de niet-materiële elementen zoals democratie, mensenrechten en rechtsstaat, de afgelopen jaren een doordrenkte toepassing hebben gekregen? Als gevolg daarvan profiteert de EU van de ervaring bij de Raad van Europa.

Minister Bot:

Dat lijkt mij een goede gedachte. Het hele "wider Europe"-beginsel staat toch nog een beetje in de steigers. Men is op het ogenblik duidelijk bezig, juist in antwoord op de vraag tot hoever Europa zich moet kunnen uitbreiden, toe te werken naar alternatieve oplossingen, waarbij men zegt: je hoort er in zekere zin bij, wij trachten je zoveel mogelijk economisch en financieel bij het Europese gebeuren te betrekken, maar niet als volledig lid. Het is goed om daar een institutioneel element bij te betrekken, maar dat is nog niet helemaal doordacht. Het hele "wider Europe"-initiatief staat ook nog een beetje in de steigers. Het is zoiets als het "greater Middle-East initiative" van de Amerikanen. Als je daarover doorvraagt, blijkt dat men slechts algemene gedachten heeft over een charter, monitoring en bepaalde conferenties. In het kader van "wider Europe" zullen wij onze gedachten hierover moeten laten gaan. Mogelijk is het een goed initiatief voor bepaalde staten die nog heel ver van het lidmaatschap af zijn of zich daar überhaupt niet voor kwalificeren.

De heer Platvoet heeft gevraagd naar de stand van zaken rond de toetredingscriteria. Wij onderschrijven de analyse van de Commissie. Turkije heeft vorderingen gemaakt, maar op een groot aantal punten is de voortgang onvoldoende. Er dient beter toegezien te worden op de volledige implementatie van hervormingen en wetswijzigingen. De regering moedigt Turkije aan, het hervormingsproces met kracht voort te zetten, met name op de door de Commissie genoemde terreinen, zoals onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, uitoefening van de fundamentele vrijheid en rol van de strijdmacht. De Commissie concludeert een aanzienlijke voortgang richting het voldoen aan politieke criteria, maar Turkije voldoet er nog niet aan. Wat de economische criteria betreft concludeert de Commissie in het voortgangsrapport dat in Turkije het functioneren van de markteconomie aanzienlijk is verbeterd. Ook op dit gebied wordt nog lang niet aan alle economische criteria voldaan. Als wij het afmeten aan de resultaten van andere landen, zelfs van toetreders en andere kandidaten, dan loopt Turkije in menig opzicht voorop.

Ik kom op de kwestie-Cyprus. De motie-Van Bommel/Van Baalen van 19 november stelde dat het slechts wenselijk is om toetredingsonderhandelingen te openen, indien Turkije voor de aanvang van de onderhandelingen akkoord gaat met een plan dat voorziet in de opheffing van de deling van Cyprus. In de motie werd geen verzoek aan de regering gedaan om deze visie over te nemen. De regering heeft wel aangegeven dat, ofschoon er geen formele koppeling bestaat tussen de kwestie-Cyprus en het besluit al dan niet onderhandelingen met Turkije te openen, het uitblijven van een oplossing voor deze kwestie de besluitvorming over Turkije zeker zal beïnvloeden. Veel zal afhangen van de opstelling van Turkije in de periode tot mei 2004. Voor de onderhandelingen die vandaag begonnen zijn op basis van het Kofi Annanplan, heeft de secretaris-generaal beide partijen opgeroepen om constructief mee te werken en ervoor te zorgen dat die deling eindelijk eens wordt opgeheven. Er is gerefereerd aan de Raad van Europa. Ook daarin is een beroep gedaan op de partijen om te komen tot een constructieve oplossing, mede naar aanleiding van de speech van Papadopoulos, de president van Cyprus. Nogmaals, het zal een belangrijke rol spelen in de overweging of de onderhandelingen met Turkije wel of niet kunnen worden geopend. Dit is geen absolute voorwaarde, omdat het niet onder de politieke criteria van Kopenhagen valt.

De heer Kox (SP):

Wil de minister wat duidelijker zijn? De motie-Van Bommel/Van Baalen draagt de regering niet iets op, maar spreekt iets uit. Uit de naamgeving van de motie blijkt al dat het wel een erg breed politiek spectrum is: uitgezonderd de Partij van de Arbeid schaart de hele Kamer zich daarachter. De minister meent dat dit van grote invloed zal zijn. Ik mag toch aannemen dat de regering heeft begrepen dat het parlement vindt dat, als Turkije niet meewerkt aan het opheffen van die deling, het niet wenselijk is om aan die onderhandelingen te beginnen. De minister is vrij om te doen en te laten wat hij wil, maar er is wel een parlement waarmee hij rekening moet houden.

Minister Bot:

Zoals u weet, houd ik altijd ten zeerste rekening met het parlement. Maar ik heb ook het recht de mening van de regering weer te geven, een mening die duidelijk is uitgedragen. Nogmaals, dit zal zeer zwaar meewegen in de oordeelsvorming, om de eenvoudige reden dat het raar is als er een land bijkomt dat een bepaald ander land niet erkent.

Ook de heer Kohnstamm heeft nog gevraagd naar de monitoring van het voldoen aan de politieke criteria gaande de onderhandelingen. Het is juist dat onderhandelingen pas beginnen als een kandidaat voldoet aan de politieke criteria. Economische criteria kunnen vaak volgen, zeker als onderhandelingen lang gaan duren, wat met Turkije ongetwijfeld het geval zal zijn. Daaruit vloeit logisch voort dat ze worden gevoerd en voortgezet in de veronderstelling dat de kandidaat aan de politieke criteria blijft voldoen. Tot nu toe is er in de onderhandelingen van uitgegaan dat aan die politieke criteria inderdaad wordt voldaan. Als we eenmaal in de situatie zijn waar een eerste commissie heeft vastgesteld dat Turkije geheel en al voldoet aan de criteria – ik doel op het beroemde oktoberrapport – en als vervolgens de Europese Raad, toch bestaande uit 25 landen waarvan er enkele zeer kritisch kijken naar de toestand in Turkije, unaniem van oordeel is dat de onderhandelingen kunnen aanvangen, omdat de politieke criteria zijn vervuld, dan zijn dat twee feiten van belang. Vervolgens moeten en kunnen we aan de Commissie vragen, parallel aan die onderhandelingen zeker te stellen dat Turkije aan de criteria blijft voldoen. Dat zou één van de voorwaarden kunnen zijn voor het openen van onderhandelingen. Daarvoor is nog geen mechanisme ontworpen. Parallelle monitoring moet wel gebaseerd zijn op de veronderstelde voortgezette beantwoording van Turkije aan die criteria. Met andere woorden: als Turkije eenmaal voldoet, gaan we niet elk half jaar weer een toetsingsdebat voeren. Je zou wel een monitoringsysteem kunnen ontwerpen waaruit, als wordt geconstateerd dat het niet gaat, consequenties worden getrokken. Dat zou je in december of daaraan voorafgaand kunnen formuleren.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Zegt u nu dat het de opvatting van de regering is dat die politieke toetredingscriteria zo worden geïnterpreteerd dat Turkije daaraan kan voldoen, ook als Cyprus nog steeds gedeeld is?

Minister Bot:

Nee, dat zeg ik niet.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Is het omgekeerde dan waar? Turkije kan niet aan die politieke toetredingscriteria voldoen, zolang Cyprus nog gedeeld is?

Minister Bot:

Nee, de regering vindt dat Turkije aan de politieke criteria moet voldoen. De regering is zelfs bereid om te kijken of er een monitoringmechanisme kan worden opgezet als er onderhandelingen worden geopend. De vraag hoe het verder met Cyprus gaat, is een vraag die zeer zwaar zal meewegen. Maar wij zijn niet alleen in die hele zaak. Dit is geen politiek criterium volgens die van Kopenhagen.

De heer Van Middelkoop heeft nog gevraagd of de regering het met hem eens is dat de normalisatie van Cyprus niet de eerste verantwoordelijkheid van de EU is, maar primair van de VN, het Verenigd Koninkrijk, Griekenland en Turkije. De heer Kox informeerde naar actuele ontwikkelingen. Daar heb ik al iets over gezegd. De regering is het met de heer Van Middelkoop eens. De VN heeft in de afgelopen jaren een actieve, bemiddelende rol gespeeld bij pogingen om het conflict op het eiland op te lossen. Er is geen aanleiding om dit te veranderen. De onderhandelingen beginnen vandaag. We hebben in de krant gelezen wat Kofi Annan erover heeft gezegd. Gisteren hebben mijn gesprekspartners er ook uitvoerig over gesproken. Zij hebben aangegeven dat ze zware druk uitoefenen op beide partijen om tot een oplossing te komen. Amerika is erg geïnteresseerd in de toetreding van Turkije. Amerika weet donders goed dat, als de kwestie-Cyprus niet wordt opgelost, het in december zwaar weer wordt. Misschien begrijpen de heren Kox en Platvoet nu hoe het dan ongeveer gaat. Wij oefenen momenteel dus met zijn allen grote druk uit.

Indien de besprekingen met betrekking tot Cyprus succesvol verlopen, zullen de onderhandelingen eind maart beginnen, waarna de secretaris-generaal eventuele openstaande punten zal invullen. Daarna volgen er eind april referenda op beide delen van het eiland. In dit scenario zou het conflict over het eiland nog voor de toetreding van Cyprus worden opgelost. De EU heeft steeds aangegeven dat wij zullen bemiddelen en zullen helpen.

Dan iets over Bulgarije en Roemenië. Voor het eind van het jaar wordt bekeken, ook onder Nederlands voorzitterschap, of deze landen wel of niet voor toetreding in aanmerking komen. Er zijn belangrijke zorgen, in het bijzonder over de bestuurlijke en juridische capaciteit en over de overname en de implementatie van het Acquis. Roemenië lijkt nog erg veel te moeten doen, in ieder geval meer dan Bulgarije. Dit geldt op economisch vlak, maar ook op een aantal andere terreinen. Er leven ook zorgen over het respecteren van de persvrijheid in Roemenië. Incidenten als intimidatie van journalisten wijzen op pogingen om de persvrijheid te beperken. De Roemeense regering erkent dat excessen plaatsvinden en dat dit onaanvaardbaar is. Dat wordt duidelijk gezegd. Premier Nastase heeft op 15 januari een verklaring uitgegeven, waarin hij stelde dat het onacceptabel is dat geweld en intimidatie een nieuwe vorm van controle op de media zouden worden. Hij stelde tevens dat de Staat de plicht heeft deze excessen te beëindigen door het identificeren en straffen van de schuldigen. Onlangs heeft president Iliescu in een ontmoeting met de Roemeense persvereniging deze stellingname herhaald. Men zit er dus bovenop. De Nederlandse regering zal in samenwerking met andere lidstaten van de Unie en de Europese Commissie nauwlettend blijven volgen in hoeverre de Roemeense regering daadwerkelijk zorgt voor verbetering. Hiertoe zal zowel bilateraal als in EU-verband steeds aandacht voor dit probleem worden gevraagd. Ook de Europese Commissie heeft zorgen. Verheugen, de Commissaris, heeft eind vorig jaar op het hoogste niveau contact opgenomen met de Roemeense regering om opheldering te vragen over het Roemeense adoptiebeleid. Sinds de aanpassing van de wetgeving op dit gebied blijkt toch nog een aantal adopties te hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die niet altijd geheel in lijn zijn met de wet. Op 18 en 19 februari zal het Comité Buitenland van het Europese Parlement stemmen over een amendement van het Nederlandse lid van het Europese Parlement, de heer Oostlander. Daarin wordt aanbevolen dat Commissie en Raad de onderhandelingen opschorten als zou blijken dat niet wordt voldaan aan vooral de politieke criteria. Dat moeten wij even afwachten. Op 11 maart stemt het gehele Europese parlement over het amendement, maar we zijn met de onderhandelingen bezig. Er wordt regelmatig gemonitord hoe het staat met de situatie daar. Roemenië zal voortdurend moeten worden aangespoord om zijn leven te verbeteren.

De heer Van der Linden (CDA):

Acht de minister het tegen die achtergrond mogelijk dat Kroatië aanhaakt bij die twee dan wel dat het nog sneller zal toetreden dan Roemenië als deze ontwikkeling zich voortzet?

Minister Bot:

Ik meen dat het heel sterk zal afhangen van de politieke context waarin Kroatië verkeert. Zoals bekend, is dat land niet geheel willig om lieden uit te leveren aan het Internationaal Strafhof op de manier zoals wij dat graag zouden zien. Dat is ook een van de redenen waarom Nederland de ratificatie van het akkoord voorlopig heeft opgeschort. Economisch gezien is Kroatië ver vooruit op Bulgarije en Roemenië, maar er zijn ook politieke criteria waaraan wij zeer hechten.

De monitoring vindt gedurende het proces plaats, waaruit consequenties getrokken kunnen en moeten worden. Verder is van belang dat de betrokken landen individueel de nodige voortgang maken, met name op het politieke vlak en op het terrein van de mensenrechten. Afronding in 2004 zou, indien de landen voldoende voortgang maken, mogelijk zijn, maar voor toetreding in 2007 kunnen de onderhandelingen, mocht dat nodig blijken, ook nog in 2005 worden afgerond.

De heer Kox (SP):

De minister zegt dat deze landen individueel moeten aantonen dat er voortgang is. Zijn wij het er ook over eens dat er individuele verdragen gesloten moeten worden met elk land, zodat wij niet de stapeling krijgen zoals wij die dit keer hebben gehad, namelijk tien landen in één keer?

Minister Bot:

Ik begrijp dat dit de wens is van een aantal uwer. Wij hebben in het verleden altijd gesteld dat een toetredingsverdrag in feite het eind van het proces markeert. Tijdens de onderhandelingen is er van stap tot stap gelegenheid om kritiek uit te oefenen en om aan te geven dat zonodig de teugels moeten worden aangehaald. Met andere woorden: de monitoring vindt plaats gedurende het proces. Als eenmaal dat proces is afgerond en iedereen het erover eens is dat het land in kwestie voldoet aan de criteria en het acquis wordt overgenomen, dan doet het er niet veel toe of er sprake is van een allesomvattend verdrag of van verschillende verdragen. Echter, als hetgeen de heer Kox zo-even schetste overeenkomt met de uitdrukkelijke wens van de Kamer op dit punt, dan neem ik aan dat de regering er als zodanig geen bezwaar tegen heeft.

De heer Kox (SP):

Ik denk dat het de wens van de Kamer is. Als u vraagt om die nog nadrukkelijker uit te spreken, dan kan dat wellicht in tweede termijn.

Minister Bot:

Akkoord.

De heer Hoekzema (VVD):

Zoals de heer Kox al heeft aangegeven, betreft het hierbij een uitspraak van de Tweede Kamer om de genoemde landen afzonderlijk te beoordelen en om dus ook tot afzonderlijke verdragen te komen. Als ik de minister zo aanhoor omtrent Roemenië en de stukken van de Commissie daaromtrent gelezen hebbend, vraag ik hem of hij niet de mogelijkheid voorziet dat Roemenië later de toetreding tegemoet mag zien dan Bulgarije.

Minister Bot:

Die mogelijkheid mag je nooit uitsluiten. Voorop moet namelijk blijven staan dat het land dat toetreedt in alle opzichten aan de gestelde criteria voldoet en dat het het acquis heeft overgenomen en zal toepassen. Als daaraan niet wordt voldaan, kan het land in kwestie niet toetreden. Alleen op grond daarvan dient de regering na te gaan of een land individueel aan die criteria voldoet en het de toets der kritiek kan doorstaan. Het zou kunnen zijn dat men omdat een bepaald land nog niet gereed is of omdat de achterstand zo groot is geworden, besluit tot een zekere vertraging. Tegelijkertijd is het natuurlijk wel een heel belangrijk politiek besluit dat men dan neemt. Het is niet alleen een puur economische beslissing. Om die reden is het van belang om tot een heel zorgvuldige afweging te komen, ook met het oog op de signalen die hiermee gegeven worden aan zo'n land en op de vorderingen die eventueel gemaakt worden om verbetering in de situatie te brengen. Op dit moment zou ik er van willen uitgaan dat wij alles op alles zetten om die betrokken landen te bewegen om de situatie te verbeteren en tot een bevredigend resultaat te komen en dus niet om nu al als het ware te indiceren dat er mogelijk een vertraging zou kunnen plaatsvinden.

De heer Hoekzema (VVD):

Het is op zichzelf begrijpelijk dat de minister dit in dit stadium zo zegt. Ik meen wel dat, mede met het oog op hetgeen in de Tweede Kamer ter zake naar voren is gebracht, wij hier als regering en Eerste Kamer kunnen vaststellen dat het verstandig is om te komen tot afzonderlijke beoordelingen en dus tot afzonderlijke traktaten.

Minister Bot:

Ik denk dat je dat in zijn algemeenheid wel kunt zeggen, ook met een blik op de toekomst, hoewel ik wat betreft de onderhavige twee specifieke landen waarmee we een bepaald traject hebben ingezet en we een indicatie hebben gegeven ten aanzien van de voltooiing ervan, enige voorzichtigheid in acht zou willen nemen. Dat lijkt mij dus een verstandige filosofie, ook gelet op de Balkanlanden en nog een aantal andere landen die belangstelling tonen om toe te treden.

De heer Van Middelkoop heeft mij op het punt van de kopgroepen enige naïviteit verweten. Ik neem hem dat in grote dank af, aangezien het betekent dat ik van een fatsoenlijke natuur ben. Ik ben overigens niet zo naïef dat ik alleen dat heb gezegd waarop hij doelde. Het zijn van grondlegger en oudste lid betekent dat je veel ervaring hebt en dat je behoort tot de meest ontwikkelde lidstaten. Ook gegeven onze positie als niet de grootste en niet de kleinste, zou het goed zijn om, mocht zo'n kopgroep tot stand komen, er dan ook deel van uit te maken, maar dan uiteraard wel binnen de communautaire kaders. Het integratiestreven is erop gericht om zoveel mogelijk met z'n vijfentwintigen de zaken af te doen. Mocht het in de context van de verdragen evenwel komen tot kopgroepen of mocht er informeel overleg zijn, dan zou het goed zijn dat Nederland daarbij behoort. Ik heb daarbij eerder onder meer verwezen naar de Benelux en de Noordse groep. Dat die kopgroepen er zijn en nog gevormd worden, dat is zeker.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Voor de kwaliteit van de discussie lijkt het mij goed om het woord kopgroep nader te definiëren. Wij kennen al de versterkte samenwerking, die volstrekt legitiem is binnen de Unie. Verder noem ik de grote drie, die de volgende week weer bijeenkomen. In feite zou je dat ook een kopgroep kunnen noemen, hoewel het in dezen veel meer gaat om een vorm van politiek leiding geven. Er worden volgens mij nu dus verschillende constructies door elkaar gehaald.

Minister Bot:

Het punt is niet zozeer dat constructies door elkaar gehaald worden, als wel dat wij op het ogenblik te maken hebben met een Unie die nog op drie pijlers rust. De eerste pijler, de coopération renforcée ziet vooral op samenwerking op economisch, sociaal en fiscaal gebied. Ten aanzien van de tweede pijler, het buitenlands- en veiligheidsbeleid, zijn er bepaalde lidstaten die het voortouw nemen en dus een kopgroep vormen. Ook wat betreft de derde pijler, politiële en strafrechtsamenwerking, kun je je voorstellen dat bepaalde lidstaten alvast samen iets willen gaan doen, zonder dat je een naam aan het beestje kan geven omdat het eigenlijk verschillende beestjes zijn. Het zou mijns inziens goed zijn als een en ander in het kader van de intergouvernementele conferentie onder een verdrag wordt gebracht. Het punt van de kopgroepen is helaas nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Ik zie dat overigens ook nog niet zo heel snel gebeuren. Het zal ook een kwestie van praktijkervaring moeten zijn. Als je straks te maken krijgt met een Europese Unie van 30 tot 40 leden, gesteld dat Monaco, Zwitserland, de Balkanlanden en Turkije er bij komen, is het onvermijdelijk dat het tot dergelijke ontwikkelingen komt. Zoals gezegd, wil ik dit alles wel zoveel mogelijk plaatsen binnen het communautaire kader met inachtneming van grote transparantie. Nederland heeft in ieder geval de capaciteiten en de ervaring om aan dergelijke kopgroepen deel te nemen. Ik zeg ook met enige trots tot wij tot de pères fondateurs behoren.

Voorzitter: Ketting

Minister Bot:

Voorzitter. Door sommige sprekers is naar voren gebracht dat ik in relatie tot de IGC een zeker gebrek aan urgentie uitstraal vanwege het feit dat ik gezegd heb dat als de Ieren het niet voor elkaar zouden krijgen, Nederland het wel zou kunnen uitonderhandelen. Ook tijdens mijn bezoeken aan de Franse, Duitse en Ierse collega's heb ik duidelijk uitgesproken dat ik van ganser harte hoop dat men in staat zal zijn om voor 1 mei de IGC rond te krijgen, gelet op het uitgangspunt van zowel verbreding als verdieping.

De heer Kox (SP):

Ik weet niet welke kranten de minister leest, maar ik heb in meerdere kranten in ieder geval gelezen dat de Duitsers en de Fransen met elkaar afgesproken hebben dat wij de procedures inzake de grondwet in de tweede helft van het jaar zullen moeten gaan afronden. Roepen die landen zomaar wat of is dat de kopgroep die gaat beslissen over wat wij gaan doen?

Minister Bot:

Dat laatste is zeker niet zo en wat de kranten schrijven is voor mij ook niet de bijbel. Ik heb van beide collega's ook niet dergelijke geluiden gehoord. Zij zeggen wel dat objectief gesproken de tijdspanne tussen nu en 1 juni of 1 juli te kort is om reeds zoveel knopen door te hakken en dat het heel goed zou zijn om eerst het struikgewas van al die kleinere problemen weg te werken. Met andere woorden: laat die Ieren dat nu maar doen en als dan de Spaanse en de Europese verkiezingen hebben plaatsgevonden, ligt het waarschijnlijk in de rede dat dit stuk werk op jullie bordje komt.

De heer Kox (SP):

Als zij dat zo zeggen, dan hebben zij daarmee toch ook aangegeven dat wij het gaan doen. Hun invloed strekt toch nog wel zo ver dat zij, als het gaat om de tijdspanne, dit kunnen bepalen? Je zou er dan op moeten anticiperen dat dit gaat gebeuren, gelet ook op de gevolgen die dit voor de Nederlandse positie heeft. Kortom, EU-voorzitter, zit er achterheen als het gaat om dit soort verdragen.

Minister Bot:

Het is niet zo dat Nederland er niet achterheen zit, maar tegelijkertijd vinden wij het wel belangrijk dat de IGC zo snel mogelijk wordt afgerond. Objectief gesproken zou het goed zijn als die voor 1 mei een feit is, zodat je kunt aantonen dat er vaart in de Unie zit en dat je als Unie beslissingen kunt nemen als dat nodig is. Sommige sprekers hebben gewezen op de mogelijkheid om dat moment tot over het eind van 2004 te tillen. Het bijzondere van dit jaar is dat er verkiezingen voor het Europees Parlement zijn en dat er in de tweede helft van het jaar eigenlijk nog geen Europese Commissie is, aangezien die pas in november aantreedt. Ik heb het lijstje gezien van commissarissen van de nieuwe toetreders. Dat zijn natuurlijk ook mensen die weinig ervaring hebben. Je krijgt ook een Europees Parlement dat voor de helft vernieuwd gaat worden. Na de grote vakantie zal men aantreden en zal ook bekend worden wie in welke commissies komen te zitten. Ik heb zelf 11 jaar in Brussel gewerkt en zelfs ik weet nog steeds niet wie precies waar zit in die verschillende gangen van het gebouw van het Europees Parlement. Voordat dus alle dan nieuw geïnstalleerde parlementariërs hun weg weten te vinden, gaat er nog wel de nodige tijd overheen. Die periode moet dan ook worden gezien als een aanloop naar 2005. Er is wel degelijk sprake van urgentie, in de zin dat het van belang is om voor het eind van dit jaar alle voorbereidingen af te ronden. Met andere woorden: wij hopen dat de Ieren het karwei afmaken en als dat niet mocht lukken dan maken wij er ons sterk voor om het vervolgens af te maken.

Aan het adres van de heer Van Middelkoop merk ik op dat artikel 2 van de Goedkeuringswet eigenlijk een standaardbepaling betreft die in alle eerdere toetredingsverdragen is opgenomen, zoals ook in het toetredingsverdrag inzake Finland, Oostenrijk en Zweden in 1994. Evenals toen is de bepaling opgenomen om het sluiten van verdragen mogelijk te maken die noodzakelijk en rechtstreeks voortvloeien uit dit verdrag. Er wordt vaak naar verwezen dat je iets met z'n allen kan doen. Dat wordt uiteraard met de Kamer doorgenomen, zoals gebruikelijk. Het punt is echter dat het dan niet specifiek de goedkeuring behoeft. Men gaat ervan uit dat met de goedkeuring van dit grote verdrag, impliciet goedkeuring wordt gegeven aan daaruit voortvloeiende uitvoeringsverdragen. Ik schat overigens in dat dit in de praktijk niet op grote schaal zal geschieden. In voorkomende gevallen wordt het parlement door de minister van Buitenlandse Zaken conform dit artikel uitvoerig geïnformeerd bij brief, waarin ook verwezen wordt naar alle desbetreffende artikelen en onderdelen.

In het kader van de politieke criteria heb ik al een en ander gezegd over de mensenrechten en de discriminatie. Bij de opening van de onderhandelingen hebben wij gesteld dat de tien landen die toetreden, zullen moeten voldoen aan de politiek criteria. Voor de meeste van de huidige toetreders was dat 1997 en voor de overige 2000. De regering meent met de Commissie dat die landen nog steeds aan die criteria voldoen. Dit neemt niet weg dat er gesproken kan worden van gradaties. Daarover heeft de Commissie tot nu toe elk jaar gerapporteerd. Zij heeft ook afspraken gemaakt in het programma voor implementatie van het acquis. Gedurende de onderhandelingen is er opnieuw een acquis tot stand gekomen dat vooral is gericht op de naleving van het beginsel van non-discriminatie. Dat betreft het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, beroepsopleidingen en promotiekansen en het beginsel van gelijke behandeling van personen, ongeacht ras of etnische afstamming. Vanaf de toetreding worden de nieuwe lidstaten op dezelfde wijze behandeld als de huidige. Net als in de huidige lidstaten komt in toetredende landen discriminatie voor. Bestrijding daarvan heeft de bijzondere aandacht van de Nederlandse regering, de Europese Commissie en andere lidstaten. Tot toetreding hadden lidstaten grote mogelijkheden tot beïnvloeding en sturing. Na toetreding moet gebruikgemaakt worden van informele middelen in persoonlijke contacten en, mocht effect uitblijven en sprake zijn van ernstige schending, van de middelen die het verdrag biedt. In dit kader zou ik verder willen verwijzen naar artikel 7 van het verdrag dat vrij uitvoerig aangeeft wat de mogelijkheden ter zake zijn, waaronder het tijdelijk buiten sluiten van een land. Het verdrag biedt dus wel degelijk middelen om jegens een land dat de mensenrechten ernstig schendt of dat niet voldoet aan de criteria, maatregelen te treffen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Het gaat mij er om hoe het verdrag wordt geïnterpreteerd richting de toekomstige 25 lidstaten als mocht blijken dat er iets aan schort. Hoe wordt dat gemonitord en hoe wordt er verslag over gedaan? Met name op die twee punten mis ik het inzicht.

Minister Bot:

Er vindt wel degelijk monitoring plaats. Ik verwijs naar de gang van zaken destijds met betrekking tot Oostenrijk, reden ook waarom het desbetreffende artikel is uitgebreid in Nice. Als blijkt dat aan de criteria niet wordt voldaan, bestaat de mogelijkheid een aantal maatregelen te nemen die qua strengheid kunnen toenemen. Doordat er niet alleen op de Europese top maar er ook heel frequent op een lager niveau wordt onderhandeld tussen de landen, is er de gelegenheid om elkaar aan te spreken op dat soort zaken en om elkaar waar nodig te stimuleren in de zin van "peer pressure", teneinde bepaalde uitwassen tegen te gaan. Zoals bekend is er geen minister die niet zijn eigen raad heeft tegenwoordig. Dat zie ik eigenlijk als een veel belangrijker instrument om corrigerend op te treden. Als laatste dreigement fungeert dan nog het verdragsartikel. Ik ben het overigens met de heer Platvoet eens dat het natuurlijk altijd beter kan, zeker gelet op de nieuw toetredende landen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Door de toetreding van die nieuwe lidstaten is er toch sprake van een veranderde situatie op dat terrein. Uw antwoord vind ik overigens niet bevredigend omdat het nog te veel aan het toeval over wordt gelaten hoe het dan zal gaan. Waarom vindt geen systematische monitoring en verslaglegging plaats van de ontwikkeling der zaken met betrekking tot mensenrechten, democratie en bestrijding van corruptie? Waarom wordt er geen verslag van gedaan in het 600 pagina's tellende rapport van de Europese Unie? Waarom doet de Nederlandse regering niet verslag in haar Staat van de Unie over de activiteiten op dat punt? Ik vind dat een ernstig gemis. Derhalve vraag ik u of u de toezegging wilt doen om na te gaan of hiervoor een betere methode ontwikkeld kan worden.

Minister Bot:

Dat is iets wat zich zeker geleidelijk aan zal ontwikkelen in de Europese Unie. Uitgangspunt blijft voor ons dat wanneer een lid eenmaal is toegetreden, de check daarop heel scherp is geweest en dat men dus voldoet aan de criteria. Via het proces van "peer pressure", de berichtgeving en de rol van de Europese Commissie daarbij zijn er mijns inziens een aantal mogelijkheden om het gehele traject van maand tot maand te volgen. Als er echt ernstige schendingen zijn, dan wordt daarover gerapporteerd.

De heer Van Middelkoop heeft de suggestie gedaan van een minister voor Europese Zaken. De situatie zoals die nu is, is mijns inziens goed en beantwoordt ook aan de ontwikkelingen die in alle Europese landen zichtbaar zijn. Europa is core business voor de minister van Buitenlandse Zaken, die zich overigens zeer gesteund en gesterkt weet door de staatssecretaris voor Europese Zaken die als minister fungeert in het buitenland. En dat moeten wij ook zo houden.

Verder heeft de heer Van Middelkoop gesproken over de wenselijkheid van Europees geschoolde ambtenaren bij BZ. Ik wijs hem erop dat hiervan op het ogenblik eigenlijk al sprake is. Overigens, naarmate de Europese verdragen steeds meer terreinen van maatschappelijke activiteiten bestrijken, kan je mijns inziens niet zozeer spreken van Europees geschoolde ambtenaren. Het moet namelijk gaan om mensen die als het ware alle onderdelen beheersen, van sociale zaken tot milieu, van buitenlands beleid tot defensie. Naast bepaalde deelspecialisaties aangaande Europa, is de inbreng van de algemene kennis heel belangrijk. Dat is reden waarom ik niet a priori geloof in een aparte dienst voor Europa-ambtenaren. Bovendien wordt Nederland in de Permanente vertegenwoordiging bijgestaan door ambtenaren van alle ministeries. Uit eigen ervaring weet ik dat dit voortreffelijk werkt, omdat het allemaal ook goede Europeanen zijn.

Ik heb reeds aangegeven dat ik de grote drie niet als een bedreiging zie maar dat wij de ontwikkelingen ter zake wel heel goed moeten blijven volgen en dat voorkomen moet worden dat er een daadwerkelijk directorium ontstaat, aangezien dit anders wel eens het einde zou kunnen betekenen van de communautaire opzet, hetgeen zeer ongewenst zou zijn. De besluitvorming binnen de grote drie moet transparant zijn waarbij heel duidelijk moet zijn in welke context de besluiten worden genomen.

In het kader van de Beneluxsamenwerking ben ik via mijn kennismakingsbezoeken bezig om de contacten verder te versterken, ook om te bezien of de Benelux een kopgroeprol dan wel een stimulerende rol kan spelen bij de verdere vormgeving van de Europese Unie.

De heer Hoekzema (VVD):

Ik wil nog even terugkomen op uw eerdere en terechte opmerkingen over de kopgroepen. Mijns inziens zou niet zozeer gesproken dienen te worden van kopgroepen als wel van stimuleringsgroepen. Dat maakt namelijk andere associaties los.

Minister Bot:

In de Nederlandse opzet zou het inderdaad de taak van een kopgroep moeten zijn om een stimulerende rol te vervullen. Om te voorkomen dat de Unie straks met 30 leden een geweldig log lichaam gaat worden, is het belangrijk om aan de hand van bepaalde incentives de zaak af en toe op te schudden. Ook wanneer de voorzitterschappen zouden worden afgeschaft, die toch ook een bepaalde aanjaagfunctie hebben, zou het helemaal niet gek zijn om via dit soort kleinere eenheden die aanjaagfunctie te garanderen. Echter ook niet meer dan dat, die eenheden mogen natuurlijk niet de baas gaan spelen.

Voorzitter. Verder is door de Kamer aandacht gevraagd voor de eventuele toetreding van Georgië. Wij hebben het hier over een land dat een buitengewoon moeilijke periode achter de rug heeft. In het kader van de Raad van Europa heb ik een goed gesprek gehad met de nieuwe president van Georgië. Wij zullen weliswaar alles moeten doen om dat land te stimuleren maar dat zullen wij dan voorlopig wel moeten zien in het kader van "wider Europe". Georgië is bij lange na nog niet klaar voor toetreding. Dat zal dus nog heel veel tijd kosten, hetgeen niet wegneemt dat wij ondertussen wel alles in het werk moeten stellen om te bevorderen dat Georgië en eigenlijk alle landen in de Kaukasus verder tot ontwikkeling komen. Daarna kunnen wij wel zien op welke wijze ze nauwer betrokken kunnen worden bij het integratieproces. Kortom, "never say never in love and in war", ook in onderhandelingen en in het kader van de Europese integratie zou dat een mooi gezegde kunnen zijn.

Ik dank de heer Van der Linden voor de vriendelijke woorden die hij aan mijn adres heeft uitgesproken. Zijn opmerking over de versterking van de relatie tussen de Raad van Europa en de EU ondersteun ik gaarne. Wij moeten alleen kijken op welke terreinen dit op een pragmatische en praktische wijze vorm kan worden gegeven. Er zijn reeds veel initiatieven in die richting genomen. Gegeven de verschillende structuren van beide organisaties, blijkt het een lastig traject te zijn, hetgeen niet wegneemt dat wij op die weg moeten voortgaan.

De heer Van der Linden (CDA):

Wil de minister nog wat dieper ingaan op de Frans-Duitse samenwerking? Frankrijk en Duitsland moeten zich realiseren dat de gebeurtenissen rond het Stabiliteitspact en de uithaal van Chirac negatieve psychologische effecten hebben op de andere lidstaten. Als dat zo doorgaat, kunnen beide landen hun rol van motor nauwelijks vervullen.

Minister Bot:

Dat is een complexe vraag. Wij moeten erkennen dat Frankrijk en Duitsland een heel belangrijke rol hebben gespeeld. Zij hadden een aanjaagfunctie bij de totstandkoming van de EMU. Die motor heeft ook in een aantal andere opzichten heel goed gewerkt. Op het ogenblik wordt die samenwerking uitgebreid met het Verenigd Koninkrijk. Dat is toch een teken dat beide landen zich realiseren dat zij het alleen niet meer redden. Ik ben wel beducht voor onvrede wanneer deze samenwerking te intensief, te dictatoriaal wordt. Die onvrede is nu al te voelen bij andere grote landen zoals Spanje en Polen, terwijl ook kleinere landen de zaak niet helemaal vertrouwen. Dat is reden te meer om zeer alert te zijn. Ik blijf van mening dat grote landen een goede aanjaagfunctie kunnen vervullen, mits zij de kleine landen op de juiste momenten erbij betrekken. Het moet duidelijk zijn dat deze landen bijeenkomen uitsluitend om na te denken over nieuwe initiatieven. Dat is dus iets anders dan wat in Brussel is gebeurd, namelijk dat Frankrijk en Duitsland even het landbouwbeleid voor de komende zeven jaar vaststellen. Dankzij de heroïsche pogingen van Nederland is dit gedeeltelijk ongedaan gemaakt. Dit is natuurlijk niet de juiste manier van optreden. De Nederlandse regering is daar zeer tegen gekant.

De heer Kox (SP):

Heeft u de zorgen van de Raad van Europa, van de WEU en van dit parlement over de behandeling van krijgsgevangen overgebracht aan de Amerikaanse regering?

Minister Bot:

Ik heb die zorg zeer zorgvuldig bij al mijn gesprekspartners overgebracht, dus bij secretary Powell, doctor Rice en de heer Wolfowitz. Naarmate het probleem langer bestaat, wordt de situatie steeds penibeler. Men moet beseffen dat niet alleen Nederland zich hier zorgen over maakt, maar dat dit ook geldt voor de Raad van Europa. De bekommernis wordt breed gevoeld en men moet niet denken dat deze kwestie langzaam in het vergeetboek raakt. Wolfowitz had dezelfde middag nog een gesprek met een panel of lawers om te zien wat eraan te doen is. Daarbij werd natuurlijk ook de aandacht gevestigd op de andere kant van het verhaal, namelijk dat het boeven en terroristen zijn. Alle drie zijn zich zeer bewust van de toenemende druk om de situatie te normaliseren, om die mensen een eerlijk proces te geven. Ik heb hier met kracht op aangedrongen. Ik vond het antwoord in zoverre bevredigend dat mij duidelijk werd dat zij hier zelf ook mee bezig zijn. Het is nog te vroeg voor een oplossing, maar ik denk dat de boodschap goed is overgekomen.

Staatssecretaris Nicolaï:

Mijnheer de voorzitter. Ik ga achtereenvolgens in op de procedure voor toetreding, het vrije verkeer van werknemers en de financiën.

De heer Jurgens typeerde de bekrachtiging van het toetredingsverdrag als een ritueel. Ik geloof niet dat hij dit als een diskwalificatie bedoelde. Hij zal het met mij eens zijn dat dit een zeer belangrijk ritueel is. Het is een goed signaal als ook deze Kamer dit verdrag unaniem bekrachtigt. Na de uitspraken van de SP mogen wij dit heugelijke feit verwachten. Overigens heeft de Tweede Kamer na heftige discussies ook unaniem ingestemd met dit verdrag.

De heren Platvoet en Jurgens gebruikten iets minder positieve termen zoals gelopen race en sluipende besluitvorming. De heer Van Middelkoop vond dat het nu niet meer het moment is voor een principiële discussie. Vorig jaar was dit volgens hem ook niet echt meer mogelijk, maar dat ben ik niet met hem eens. De regering heeft vorig jaar op enkele momenten de ruimte gebruikt die er toen nog was. Die discussie was goed en zeker ook nodig. Wij kregen bijvoorbeeld slechts een week om de tien dikke voortgangsrapporten over de toetredende landen de gehele procedure te laten doorlopen. Daar hebben wij een punt van gemaakt en vervolgens is de termijn met een week verlengd. Dat bleek uiteindelijk voldoende om de publieke en de parlementaire discussie te kunnen voeren. Ik wijs erop dat wij "ja" moesten zeggen tegen landen die volgens de Commissie voor een deel nog niet klaar waren. De verwachting was dat die landen op het moment van toetreding wel gereed zouden zijn. Ook daar hebben wij moeilijk over gedaan en dat heeft geleid tot de zogenaamde "safe guards". Op bepaalde punten zou de toetreding kunnen worden tegengehouden.

Hoe wil Nederland bevorderen dat de noodzakelijke maatregelen genomen worden? Om te beginnen zullen wij de Commissie aanspreken op haar verantwoordelijkheid. Zij moet straks consequenties trekken als blijkt dat een land op 1 mei nog niet voldoende is voorbereid. Dat doen wij bij elke gelegenheid en de Commissie is er dan ook zeer van doordrongen dat Nederland haar op dit punt op de huid zit. In de Raad zijn heldere afspraken gemaakt over de wijze waarop dit proces moet worden doorlopen. De Commissie monitort de ontwikkelingen. Als die aanleiding geven tot zorgen, wordt dit gemeld aan de Raad Algemene Zaken, zodat daarover gesproken kan worden. Vlak voor 1 mei zal de laatste stand van zaken ten aanzien van de zorgpunten gemeld worden. Daardoor is er de mogelijkheid om die desgewenst nog te bespreken. Eén van de dingen die wij hebben bereikt toen wij "ja" moesten zeggen tegen landen die nog niet helemaal klaar waren, is dat lidstaten zelf het initiatief kunnen nemen. Mocht de Commissie in onvoldoende mate consequenties trekken uit de tekortkomingen, dan kan Nederland op het laatste moment nog aan de bel trekken en een procedure starten.

De heer Van der Linden wil enige indicatie ten aanzien van de 39 zorgen die eerder zijn geformuleerd. De Commissie brengt hier eind deze maand opnieuw rapport over uit. Daarover kan ik nu dus nog niets zeggen. Nederland houdt echter zelf ook de vorderingen op de zorgpunten nauwgezet in de gaten via de ambassades en andere kanalen. Het beeld is in die zin redelijk positief dat men op vrij veel terreinen in een redelijk tempo de goede kant opgaat. Bij de wederzijdse erkenning van professionele kwalificaties boekt men in veel landen goede voortgang. De slachthuizen in Polen en Tsjechië zijn een punt van zorg, maar ook daar wordt voortgang geboekt. Dit geldt ook voor de Poolse visserijsector.

Er zijn echter nog genoeg belangrijke terreinen waarop de problemen hardnekkiger blijken te zijn. Ik noem de paying agencies and integrated administration and control systems, zoals die in het jargon heten. In feite gaat het hierbij om het verwerken van het landbouwgeld. Het vermogen om de middelen netjes over de boeren te verdelen schiet in sommige landen zozeer tekort dat het mogelijk is dat deze landen dit geld nog niet kunnen ontvangen. Ik wil hier overigens bepaald geen dreiging van uit laten gaan. Dit is een goed voorbeeld van de mogelijkheid om via het opleggen van sancties of maatregelen toetredende landen te stimuleren om de zaak op orde te hebben. Het is in hun belang om dit geld wel te kunnen verdelen. Daarnaast wijs ik op de BSE-controles. Polen doet het op dit terrein goed, maar enkele andere landen niet. Er zijn ook specifieke problemen per land zoals de staatssteun aan de staalsector in Slowakije. Wij zullen de ontwikkelingen zeer nauwgezet volgen en kort voor 1 mei zullen wij de laatste stand van zaken beoordelen.

Voorzitter: Timmerman-Buck

Staatssecretaris Nicolaï:

Mevrouw de voorzitter. De heer Kohnstamm heeft naar de Kopenhagencriteria gevraagd. Ik ben van mening dat deze zeer goed hebben gewerkt. Zij hebben beide kanten vanaf het begin duidelijkheid geboden. Men wist waar men aan toe was. De criteria bleken daarnaast een enorme stimulans voor de desbetreffende landen. De meeste toetredende landen hebben de laatste jaren een grote ontwikkeling doorgemaakt en daar hebben de Kopenhagencriteria aan bijgedragen. Zij gelden ook als voorwaarde voor het goed functioneren van de EU. Lidstaten moeten eraan voldoen om de Unie niet te laten verzwakken of verwateren. Wij zullen onverkort vasthouden aan de criteria en aan deze wijze van benaderen.

Alle woordvoerders hebben over het vrije verkeer van werknemers gesproken. De heren Ten Hoeve, Platvoet en Van der Linden hebben het belang van zoveel mogelijk open grenzen benadrukt. Het was interessant te horen dat de heer Platvoet in dit kader wees op de voordelen hiervan voor het bedrijfsleven. Alleen de heer Van Middelkoop was terughoudend, maar ik kreeg de indruk dat iedereen zich wel kan vinden in het standpunt van de regering dat de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 23 januari naar buiten heeft gebracht. Het mechaniek van de tewerkstellingsvergunning op grond van de Wet arbeid vreemdelingen wordt in stand gehouden. Er wordt getoetst op arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, maar er is geen arbeidsmarkttoets. Dat is het springende punt. De regering baseert zich op de prognoses van de toestroom zoals geformuleerd door het CPB. Het aantal van 22.000 wordt gezien als een grenswaarde. Komen wij daarboven, dan wordt heroverwogen of de open grenzen op deze wijze worden gehandhaafd. Ik begrijp niet dat de heer Van der Linden zich hierover in scherpe bewoordingen heeft uitgelaten, want ik denk dat hij het ermee eens is dat de arbeidsmarkttoets de kern van de zaak is.

Ik ben het niet met hem eens dat de omstandigheden niet gewijzigd zijn. De laatste jaren zijn bijvoorbeeld de economische omstandigheden drastisch veranderd. Daarbij moet bedacht worden dat veel lidstaten van de EU wel verdergaande maatregelen overwegen of al besloten hebben om daartoe over te gaan. Ik weerspreek dat Nederland in de achterhoede terecht zal komen. Ook in het Verenigd Koninkrijk wordt gediscussieerd over beperkende maatregelen. Eigenlijk is er maar één land, Ierland, dat zijn grenzen volledig wil openen voor het vrije verkeer van werknemers. Vijf landen neigen naar verschillende vormen van beperkingen. Acht landen hebben aangegeven, in ieder geval geen open grens te willen.

De heer Van Middelkoop heeft specifiek naar Duitsland en Oostenrijk gevraagd. Die landen nemen inderdaad ook maatregelen, maar bij Duitsland moet er rekening mee worden gehouden dat dit land al quota heeft die sowieso worden toegelaten. Elk land mag overigens desgewenst het huidige systeem voor twee jaar handhaven. Daarna is er eventueel nog een mogelijkheid tot verlenging. Wij doen dat niet. Wij willen de grenzen wel openstellen, al is er een lichte toets en wordt de arbeidsmigratie gemonitord.

De heer Van der Linden (CDA):

Gelet op ons principiële uitgangspunt is dit voor de CDA-fractie een begaanbare weg. De staatssecretaris beroept zich op het CPB- en op het SER-rapport. In beide rapporten staat echter dat wanneer andere landen extra maatregelen nemen, dit geen extra toestroom voor Nederland zal betekenen. Op zichzelf is dat geen reden om ook beperkende maatregelen te nemen of de voornemens van het kabinet verder aan te scherpen.

Staatssecretaris Nicolaï:

Wij zien wel reden om een ijkpunt, een grenswaarde te introduceren. Mocht het anders zijn, dan dienen wij ons nogmaals achter het oor te krabben.

De Commissie heeft eigenlijk geen actieve rol in dezen. De lidstaat heeft de keuze om hiertoe over te gaan en hoeft de Commissie alleen maar te laten weten dat er gronden zijn om hiertoe over te gaan. De Commissie houdt wel goed in de gaten op welke gronden een land deze beslissingen neemt en zal dit ook doen bij eventuele verlenging.

Ik wijs de heer Van der Linden erop dat de bureaucratische rompslomp van het regeringsvoorstel aanzienlijk minder is dan die van de huidige procedure. Het meest bewerkelijke element is de arbeidsmarkttoets en die wordt geschrapt.

De heer Platvoet (GroenLinks):

De heer Van der Linden heeft, nadat hij de heer Jurgens en mij had horen spreken, geconcludeerd dat een meerderheid van de Kamer van mening is dat het oorspronkelijke standpunt van de regering gevolgd moet worden, terwijl de motie inzake de arbeidsmarkttoets die in de Tweede Kamer dreigt te worden aangenomen een brug te ver is. Inmiddels weten wij dat die motie is aangenomen. Wat doet de regering nu?

Staatssecretaris Nicolaï:

Het lijkt erop dat een staatsrechtelijk novum ontstaat. Er is steeds meer sprake van dualisme tussen Eerste en Tweede Kamer.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Vooral bij uw portefeuille.

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik weet ook niet waar dat aan ligt. Dit heeft zich voorgedaan bij de vraag of iedere lidstaat een commissaris moet leveren. Wij hebben het gezien bij de rol van het Europees Parlement in verband met de meerjarenbegroting en wij zien dat nu weer. De regering neemt alle aangenomen moties en meerderheidsstandpunten van beide Kamers altijd serieus. Veel meer valt daar trouwens niet over te zeggen. Als wij tegenstrijdige aanwijzingen krijgen van Tweede en Eerste Kamer, moeten wij ons nog beter achter ons oor krabben bij het maken van de keuze.

De heer Platvoet (GroenLinks):

U wordt nu geconfronteerd met een Eerste Kamer die een andere mening heeft dan de Tweede Kamer.

Staatssecretaris Nicolaï:

Ja, maar ik wil u zeker niet verleiden om dit in een motie vast te leggen. Dat leek mij overigens tijdens de schriftelijke behandeling in deze Kamer al duidelijk.

De heer Van der Linden (CDA):

U heeft verwezen naar de positie van de Nederlandse regering in de Conventie. Toen lag er een motie van de Tweede Kamer waarin stond dat iedere lidstaat ten minste één commissaris moest hebben. De Eerste Kamer heeft daarop uitgesproken, veel meer te zien in een kleine commissie. De regering heeft zich toen bij de Eerste Kamer aangesloten en dit ook in de Conventie verdedigd. Dit lijkt mij een goed voorbeeld dat ook nu gevolgd kan worden.

Staatssecretaris Nicolaï:

Dat is een mooie oproep. Ik laat mij echter niet verleiden tot een uitspraak over een primaat van een van beide Kamers. Dat zult u, gelet op mijn positie, wel begrijpen.

De heer Van Middelkoop vroeg zich af of het mislukken van de topconferentie het gevolg is van onvoldoende vertrouwen. Ik wil niet direct zeggen dat er sprake is van een mislukking, maar ik denk wel dat de onwennigheid met het werken met 25 lidstaten er mede toe heeft geleid dat er nog geen overeenstemming is over het verdrag. Ik ben het hartgrondig oneens met de opmerking dat de nieuwe grondwet te ambitieus is. Het nieuwe verdrag is juist heel hard nodig gezien de uitbreiding van de EU.

Ik ben het nog meer oneens met de opmerking van de heer Van Middelkoop dat een grotere Unie geen sterkere Commissie verdraagt. Een grotere Unie vereist juist een sterkere Commissie. Bij uitbreiding worden de centrifugale krachten onvermijdelijk sterker. Daar dient tegenwicht aan geboden te worden en daarvoor is de Commissie bij uitstek geschikt. Ik ben blij dat veel sprekers dat met mij eens zijn. De intergouvernementele methode brengt meer risico's met zich dan de communautaire benadering. Als wij een internationaal sterker, democratischer, slagvaardiger Europa willen, moeten wij voor de laatste benadering kiezen.

De heer Van Middelkoop noemde het "europuriteins" om een steviger verankering van de procedure van het Stabiliteitspact in het verdrag na te streven. Het lijkt mij niet dat hij op zichzelf grote bezwaren kan hebben tegen een puriteinse opstelling. Ik wijs erop dat Nederland bijval heeft gekregen toen het in Napels stelde dat er niet gedaan kon worden alsof er niets aan de hand was. Wij hebben erop gewezen dat de gebeurtenissen rond het Stabiliteitspact een breuk hebben opgeleverd in het vertrouwen van burgers, niet alleen in Nederland, maar in veel andere landen. Het beeld is ontstaan dat grote landen een andere positie hebben dan kleinere landen. Wij hebben geprobeerd om die vertrouwensbreuk te herstellen. Eén van de methoden daartoe is om iedereen voor de wet gelijk te verklaren. Met het oog daarop moet de rechter, het Hof van Justitie, een sterkere positie krijgen. Nederland heeft op dit punt enige bijval gekregen. Een van de laatste voorstellen voor de top waarop er geen resultaat is bereikt, was dan ook om het Hof bevoegd te verklaren om te oordelen over de juridische kant van de gehele procedure. In de laatste nacht waren er kansen dat dit voorstel het zou halen, maar de volgende ochtend bleek dat er überhaupt geen akkoord bereikt kon worden.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Je krijgt altijd wel bijval omdat er zoveel lidstaten zijn. Mij gaat het echter om het volgende. In het najaar hebben Duitsland en Frankrijk met nadruk gezegd, maling te hebben aan de vigerende bepalingen van het Stabiliteitspact. Hoe kan de regering dan denken dat deze landen een paar weken later bereid zijn om een nog stringenter pact te aanvaarden? Ik neem aan dat die bijval geen betrekking had op Duitsland en Frankrijk.

Staatssecretaris Nicolaï:

Wij willen geen strengere afspraken, maar afspraken die beter door het Hof gecontroleerd kunnen worden. Duitsland heeft niet gezegd, maling aan die afspraken te hebben. Integendeel, het heeft betoogd dat die afspraken wel worden nagekomen. Daarom is het een goed idee om het Hof de procedure op de juridische juistheid te laten beoordelen. Daar kan Duitsland geen bezwaar tegen hebben, omdat het van mening is dat het zich aan de procedure heeft gehouden.

De heer Kox (SP):

Hing Duitsland onze visie aan? In dat geval kan ik uw redenering volgen. Ik heb echter begrepen dat Duitsland niet tot de supporters van het Nederlandse voorstel behoorde.

Staatssecretaris Nicolaï:

Tijdens de nachtelijke onderhandelingen is ook een positief signaal van Duitsland gekomen. Er was dus een reële kans om de volgende dag op dit punt een goed resultaat te bereiken.

De heer Kox (SP):

Zo hoor je nog eens iets nieuws.

Staatssecretaris Nicolaï:

Wij moeten ons niet rijk rekenen, want de strijd zal helaas voor een deel opnieuw gestreden moeten worden. Wij hebben de Ieren erop gewezen dat wij nog een aantal specifieke harde punten hebben, die wij niet graag in het geweld willen kwijtraken. Wij moeten erop aandringen dat wordt teruggevallen op de laatste stand van de onderhandelingen toen er al betere compromissen waren.

De heer Van der Linden (CDA):

Bent u niet bang dat het spel weer helemaal van voren af aan begint? Als wij weer met onze eigen stokpaardjes komen, dan kunnen wij het wel vergeten. Wij moeten ons nu concentreren op enkele hoofdpunten.

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik ben het in zoverre met de heer Van der Linden eens dat wij vooral niet verder terug moeten gaan dan nodig is. Sterker nog, voor het vervolg moeten wij aansluiten bij het laatste resultaat. Dat bevat al openingen, ook voor onze harde punten. In de officiële voorstellen van het voorzitterschap waren al enkele punten opgenomen die ook deze Kamer zeer belangrijk vond om te verwezenlijken in het nieuwe verdrag.

De heer Van der Linden (CDA):

Deze Kamer heeft uitgesproken dat de ontwerpgrondwet op hoofdpunten er snel doorheen moet komen, zo mogelijk, aangevuld met een enkel klein punt. Wij hebben niet uitgesproken dat er breekpunten zijn waarmee de Nederlandse regering terug moet naar Brussel omdat daar een hard punt van gemaakt moet worden.

Staatssecretaris Nicolaï:

Het is de regering duidelijk hoe de Eerste Kamer over de verschillende punten in de Conventie denkt. Wij hebben daarover intensief gesproken en daarover is volstrekt geen misverstand.

De heer Ten Hoeve is ingegaan op de structuurfondsen. Hij vond dat het structuurbeleid niet fundamenteel moet worden hervormd, omdat er ook geld moet blijven vloeien naar arme regio's in rijke landen. De regering wil het structuurbeleid inzetten voor arme regio's in arme landen en niet voor arme regio's in landen die het wel kunnen betalen, maar het nationaal niet voldoende regelen.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Niet naar de armste regio's in alle landen, maar uitsluitend naar de armste regio's op Europese schaal. Zij kunnen ook liggen in landen die niet het armst zijn. Snapt u mijn bedoeling?

Staatssecretaris Nicolaï:

Ik snap de redenering en zeker de achterliggende bedoeling dat ook Nederlandse regio's daarvan moeten profiteren.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Dat is zeker niet mijn bedoeling. Nederland is een van de rijkere landen. Wij hebben geen regio's die in aanmerking kunnen komen als arme Europese regio.

Staatssecretaris Nicolaï:

Het is goed dat te weten. Ik blijf erbij dat in het huidige systeem geld wordt rondgepompt. Dat is onaanvaardbaar. Het leidt tot een idiote bemoeizucht van redelijk rijke landen die geld afdragen aan Brussel, maar zij krijgen dat via allerlei ingewikkelde criteria en procedures weer terug om het in te zetten voor regio's waar zij zelf niet goed genoeg voor zorgen. Een andersoortig, maar niet onbelangrijk argument is dat het per saldo onvoordelig is voor Nederland. De heer Van der Linden herinnerde er terecht aan dat wij ons moeten realiseren dat 38% van het structuurgeld naar een land als Spanje gaat. De regering wil graag solidair zijn, dat is een van de grondgedachten van de Europese Unie, maar dan met andere arme landen in de Europese Unie en niet met andere rijke landen.

Als het blijft zoals het is, maakt de heer Van Middelkoop zich zorgen of wij wel genoeg binnenhalen. Deze en vorige kabinetten hebben het tot nu toe niet slecht gedaan. In de onderhandelingen in Berlijn in 1999 hebben wij veel structuurgeld binnengehaald. Dat ligt vast tot 2007, wanneer de meerjarenbegroting afloopt. Het probleem is echter dat het niet wordt opgemaakt. In 2002 is door de regio's maar 255 mln binnengehaald, terwijl er 450 mln beschikbaar was.

Wij zullen prioriteit blijven geven aan de hervorming van het structuurbeleid. Wij zullen onze onderhandelingspositie niet ondermijnen door ons te concentreren op de vraag of op een handige manier geld kan worden binnengehaald. Als er echter toch iets uitkomt wat wij niet willen, kan ik de heer Van Middelkoop en anderen verzekeren dat wij het spel wel zodanig slim zullen spelen dat wij dan niet te laat zullen zijn om er nog geld uit te halen.

De heer Kox (SP):

Het is nogal een verschil: 255 mln binnenhalen, terwijl je op 450 mln rechten kan doen gelden. U zegt dat de regering haar best zal doen, maar dat is in dit geval niet goed genoeg. Wat zal de regering doen om het geld toch te besteden aan de projecten die daarvoor staan? Wij zitten in een tijd van krapte en het is een groot bedrag. Wat is het probleem?

Staatssecretaris Nicolaï:

Meer concrete antwoorden kan ik de heer Kox eventueel in tweede termijn geven. De kern van de zaak is dat het structuurbeleid niet werkt. Daarom willen wij het veranderen.

De heer Van Middelkoop vroeg zich af waarom de toetredende landen de verplichting hebben om toe te gaan treden tot de eurozone, de EMU. Dat zou immers bezwaarlijk kunnen zijn voor die landen of voor de stabiliteit van de eurozone zelf. Ik begrijp die vraag heel goed, maar het tempo is open. Die landen mogen zelf aangeven wanneer zij de volgende stap op weg naar de eurozone willen zetten. Enerzijds geeft hun dat dus de ruimte om zelf te bekijken wanneer zij eraan toe zijn; anderzijds geeft het ons veel ruimte om te toetsen of een land daar al voor in aanmerking zou kunnen komen. Als de achterliggende gedachte van de heer Van Middelkoop is dat het vanwege de stabiliteit niet te snel moet gaan, ben ik het daar geheel mee eens. Dat is ook precies de lijn die Nederland uitdraagt.

De heer Van der Linden heeft het punt van de unanimiteit bij de financiële perspectieven ofwel de meerjarenbegroting aan de orde gesteld: enerzijds het behoud van de unanimiteit en anderzijds de nettobegrenzer ofwel het afspreken van een mechanisme waardoor een land netto niet meer dan een bepaald percentage kwijt is. Ik herhaal op zijn verzoek graag wat ik bij meerdere gelegenheden heb gezegd. De lijn van de regering is altijd geweest dat wij de unanimiteit op het punt van de financiële perspectieven vast willen houden. De belangrijkste achterliggende reden daarvoor is dat wij in een idiote mate nettobetaler zijn. Dat is buiten proportie; daar is iedereen het over eens. Het tweede punt is dat wij een nettobegrenzer willen, omdat die het probleem van die idiote nettobetalingspositie op de beste manier oplost. Wij zullen dat vetorecht niet loslaten voordat wij zeker weten dat er een goede nettobegrenzer is. Daarbij gaat het dus niet alleen om het principe, maar ook om een goede invulling daarvan, zodat wij erop kunnen vertrouwen dat dit probleem wordt ondervangen. Die lijn hebben wij steeds uitgedragen; ik blijf die lijn uitdragen en bevestig die lijn bij dezen.

De heer Van der Linden vroeg ook naar de 1%-brief en het standpunt daarover. Dat is de brief over het totale plafond voor de uitgaven van de EU voor de volgende meerjarenbegroting. Hij vroeg zich ook af of dat nou eigenlijk een verlaging is. Dat is het niet. Het gaat eigenlijk om het huidige niveau. Het gaat om tienden van procenten. Wij zitten nu op 0,98% van het bruto nationaal inkomen. In 2006 zou het net daarboven zitten, maar die 1% is een indicatie van het huidige uitgavenniveau. De kern van de reden waarom Nederland, gelukkig op dit moment met een groep van in ieder geval vijf landen – waaronder drie grote landen – het bij die 1% wil houden, is dat wij niet kunnen uitleggen dat wij in een land als Nederland ingrijpend bezuinigen, terwijl de uitgaven in de EU tegelijkertijd zouden stijgen. Wij kunnen het ook niet uitleggen dat in elk land "oud voor nieuw" geldt – als er nieuwe prioriteiten zijn, moet je kijken naar posterioriteiten waar je ruimte kunt vinden; dat genereert dan geld voor je nieuwe prioriteiten – maar dat dit bij de EU niet zou gelden. Wij zijn er absoluut van overtuigd dat er heel veel geld is. Alleen al bij het structuurbeleid en het landbouwbudget gaat het om 80% van het hele budget van de EU. Kleine verschuivingen op dat punt geven dus enorm veel ruimte voor de belangrijke nieuwe prioriteiten, waarvoor wij – dat geldt ook voor Nederland – ook geld willen uittrekken, bijvoorbeeld interne en externe veiligheid en de Lissabonprocedure. Een derde, andersoortig argument is dat een plafond van groot belang is omdat de instelling van een nettobegrenzer feitelijk niet eens een voordeel voor Nederland hoeft te zijn als het totale plafond enorm omhoog zou gaan.

De eerste voorstellen van de Europese Commissie voor de volgende meerjarenbegroting zijn net gepresenteerd en bevestigen helaas al onze angsten. Ik ben daar bijzonder ongelukkig mee en ik vind de voorstellen van de Commissie zeer zorgelijk. Het gaat tot aan het maximum van wat er überhaupt uitgegeven zou mogen worden, namelijk 1,24%. Volgens sommige berekeningen gaat het daar zelfs overheen. Dat is precies de verkeerde benadering. Om alle zojuist aangegeven redenen zullen wij er alles aan moeten doen om dat naar beneden te schroeven in de richting van die 1%. Het gaat om heel grote bedragen: als deze voorstellen doorgezet zouden worden, zou er sprake zijn van een extra Nederlandse bijdrage in de orde van grootte van 1,5 mld euro. Wij zullen er ook alles aan doen om coalities te zoeken. Dat is hard nodig. Wij hebben die groep van zes; dat is een grote, belangrijke groep. Ik ben net in Finland geweest, waar ik heb geprobeerd om steun te vinden. Dat lijkt de goede kant op te gaan. Ook met Denemarken proberen wij hier nu over te spreken. Ik hoop dus dat wij een vuist kunnen vormen tegen deze voorstellen.

Tot slot een opmerking over een onderwerp waarover door alle woordvoerders iets is gezegd, namelijk de discussies die gaande zijn over de uitbreiding en het nieuwe verdrag, tegen de achtergrond van toenemend euroscepticisme of vermeend euroscepticisme. Er ontspon zich een interessant interruptiedebatje tussen de heer Platvoet en de heer Kox. De heer Platvoet zei dat wij moeten oppassen met moeilijk doen. Dan kweken wij scepsis. Ik doe ongetwijfeld geen recht aan het genuanceerde betoog van de heer Platvoet. Dit is echter de kernboodschap die ik hoorde. De heer Kox zei dat er juist reden voor scepsis is. Ik ben het oneens met de heer Platvoet. Wij mogen kritisch zijn en moeten soms ook moeilijk doen. Het is goed dat de regering dat op een aantal cruciale momenten heeft gedaan. Ik noemde zo-even de stappen in de toetredingsprocedure, het verzet tegen de zonnekoning, het Stabiliteitspact en de betere nettopositie. Wij kunnen in deze tijd ook niet anders dan die discussie open en eerlijk aangaan. Ik ben het nog meer oneens met de heer Kox, die zegt dat er reden is voor scepsis. Juist in een open en eerlijke discussie over voor- en nadelen, over consequenties en over wat de Europese Unie is, zal het iedereen duidelijk worden dat de Europese Unie een enorm positieve rol vervult voor de stabiliteit voor geheel Europa. Voor Nederland zijn er uiteraard heel veel meer voordelen dan nadelen te zien bij een sterker en een groter Europa.

De heer Kox (SP):

Die conclusie gaat mij net iets te snel. De staatssecretaris zegt dat wij realistisch moeten zijn. Dat is geoorloofd als de realiteit aanleiding geeft tot scepsis, zo zegt hij tegen de heer Platvoet. De staatssecretaris is het vervolgens nog meer oneens met mij als ik spreek over scepsis. De werkelijkheid is toch zoals die is? Ik bestrijd niet dat er een Europese Unie moet zijn en dat er Europese samenwerking moet zijn. Ik bestrijd de richting waarin wij gaan en het tempo waarin dat gebeurt. Ik heb de staatssecretaris niets horen zeggen over dat Europa al jarenlang structurele massawerkloosheid kent. Daar doet de Europese Unie dus blijkbaar niets aan. Ik heb de staatssecretaris ook niets horen zeggen over het structurele democratisch gat van de Europese Unie, dat zelfs met de grondwet niet op te lossen valt. Dat zijn toch zaken die tot scepsis leiden? Dat betekent toch niet dat ik tegen Europese samenwerking ben? Iemand kan toch voor het ene pleiten, zonder direct ook voor al het andere te pleiten? Ik heb ook VVD'ers wel eens horen zeggen dat temporiseren in dit geval heel belangrijk is. Anders gaat de ontwikkeling te snel en gaat die wellicht ook de verkeerde kant op.

Staatssecretaris Nicolaï:

Als de heer Kox zegt dat iemand kritisch kan zijn op een aantal punten, maar per saldo een positief oordeel kan hebben, zijn wij het eens.

De voorzitter:

Ik dank de regering voor de reactie in eerste termijn.

De vergadering wordt van 19.50 uur tot 20.05 uur geschorst.

De heer Jurgens (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Gisteren heeft u met uw collega van de overzijde aan onze dierbare kleine prinses een speeldoos aangeboden. Het muziekrepertoire van die speeldoos bestaat natuurlijk uit Mozart, het hoogtepunt van de Europese cultuur, en wel onder meer uit zijn Turkse mars. Daarmee hebben de voorzitters van beide Kamers aangegeven dat zij voor toelating van Turkije tot de Europese Unie zijn!

De voorzitter:

Ik laat deze interpretatie geheel aan u!

De heer Jurgens (PvdA):

Het is een vrije interpretatie van een dankbaar lid van de Staten-Generaal die weet dat zijn voorzitter zoiets moois heeft mogen aanbieden.

In eerste termijn heb ik Turkije gebruikt als lakmoesproef om na te gaan of wij eigenlijk wel weten welke kant wij op willen met Europa. Blijkbaar is het een goede proef, want de meningen daarover bleken zeer sterk te kunnen verschillen. De minister, die een vermoeiende reis achter de rug heeft, drukte zich, zoals van iemand met een grote diplomatieke ervaring mag worden verwacht, bijzonder diplomatiek uit. Hij zei namelijk dat het eigenlijk een proces is dat uit drie delen bestaat en dat wij ons pas in de eerste fase bevinden. De commissie zal namelijk in oktober/november een rapport uitbrengen en dan kan eventueel in december een beslissing worden genomen. Dat kan ertoe leiden dat de onderhandelingen van start gaan, mits Turkije voldoet aan de politieke criteria. Hierna komen nog de eigenlijke onderhandelingen en de ratificatie.

Ik ben het met de minister eens dat er nog een lange weg te gaan is, maar het zal hem niet verbazen dat ik dat al wist. Ik vroeg in eerste termijn dan ook of de regering er ook zo over denkt. Er zijn voorzichtige geluiden dat er binnen de regering verschillen van mening bestaan. Nu is het één van de aardige taken van het parlement, te moeten toetsen of de eenheid van het regeringsbeleid wel zo "één" is als men doet voorkomen.

Men kan mij tegenwerpen dat ik maar moet afwachten wat er gebeurt als het rapport van de Commissie openbaar wordt. Ik denk echter dat het goed mogelijk is om een hypothese op te stellen die ervan uitgaat dat de Commissie zal rapporteren dat de politieke situatie zo is dat wij mogen verwachten dat op afzienbare termijn aan de politieke criteria kan worden voldaan en dat er dus kan worden begonnen met de onderhandelingen. Waarschijnlijk zou men daaraan – de staatssecretaris sprak hierover – wel de voorwaarde verbinden dat tijdens de onderhandelingen een monitoringprocedure wordt gevolgd om na te gaan of inmiddels aan de politieke voorwaarden wordt voldaan.

Ik wil dus aan beide bewindslieden een visie ontlokken over wat er in december moet gebeuren. Je kunt namelijk hoog of laag springen: als in december wordt afgesproken om de discussie over de Turkse toetreding "ad kalendas graecas" uit te stellen, dan zal dat de aanleiding zijn voor een politiek incident van grote betekenis. Het is heel mooi om te praten over principes waaraan wij moeten vasthouden, maar uiteindelijk zullen wij vooral moeten redeneren vanuit de gevolgen die een afwijzing van Turkije zal hebben op de veiligheidssituatie in Europa en op de strijd tegen nationalisme en fundamentalisme. Daarom vraag ik de regering om aan te dringen op het beginnen van de onderhandelingen, ook al zou blijken dat nog niet aan alle politieke criteria is voldaan. Dat is namelijk een vrij onredelijke eis, gezien de huidige situatie. Met die onderhandelingen zou moeten worden begonnen op basis van de grote stappen die op dit moment worden gezet in de richting van het voldoen aan de politieke criteria. De onderhandelingen kunnen alles bij elkaar misschien wel tien jaar duren, maar door de onderhandelingen aan te gaan wordt aan de Turken het signaal afgegeven dat wij hun kandidatuur serieus bezien en dat het systeem van de Europese Unie alle stimulansen in zich heeft om de kandidatuur te bevorderen tijdens de onderhandelingsperiode. Zo kunnen wij de pijnlijke situatie overwinnen. Ik hoop dat de minister iets meer kan doen dan mij de procedure te schetsen. Naar goed Europees gebruik gaf hij overigens aan dat men huiverig is voor de finalité politique en dat het gaat om een "open ended" proces. Uit gebruik van die termen blijkt hoe multinationaal Europa is. Ik nodig hem uit hierop terug te komen.

Ik heb nog twee kleine punten.

De voorzitter:

U hebt uw spreektijd al overschreden.

De heer Jurgens (PvdA):

Ik heb een verkeerde schatting gemaakt toen ik heel snel mijn spreektijd moest aangeven.

De voorzitter:

Dat is uw probleem, niet het mijne. Ik geef u nog tijd voor één punt.

De heer Jurgens (PvdA):

Daartoe hebt u niet het recht. Toen de bode langs kwam, heb ik een indicatie gegeven. Ik dacht dat ik vijf minuten nodig zou hebben, maar ik heb recht op de helft van mijn spreektijd van de eerste termijn en die ga ik nu ook gebruiken. U moet zich wel aan de regels van dit huis houden.

De voorzitter:

U moet zich ook houden aan de regels van dit huis. Ik sta u toe om uw twee punten te behandelen, maar dan graag zeer beknopt.

De heer Jurgens (PvdA):

Dan zal ik voortaan geen antwoord meer geven als de bode langs komt met de vraag hoeveel tijd ik nodig heb in mijn tweede termijn. Ik vind het jammer dat u op deze wijze optreedt.

Voorzitter. Ik vond dat de staatssecretaris een verstandig betoog hield over de financiële perspectieven, waarin hij aangaf dat het nodig is om uit te gaan van 1%, om vervolgens ruimte te houden voor nieuw beleid. Zijn voormalige politiek leider, de vice-premier, had het over de noodzaak tot bezuiniging en wees erop dat wij te veel betalen. Dat zijn negatieve verhalen. De staatssecretaris komt gelukkig met een verhaal, gebaseerd op de noodzaak om ruimte te maken voor nieuw beleid. Hij geeft aan dat in het oude beleid moet worden gesneden. Het is duidelijk dat de structuurfondsen en het landbouwbeleid daartoe behoren. Dat verhaal is positief. Wij beginnen met 1% en als dan mocht blijken dat er nieuw beleid gemaakt kan worden, dan is daarvoor ruimte tot de oude grens van 1,24%. Daarmee hebben wij een goede inzet voor de discussie, zonder de indruk te wekken dat er alleen maar Hollandse zuinigheid aan de orde is.

Gelet op de opmerking van de voorzitter zal ik mijn derde punt niet noemen.

De heer Hoekzema (VVD):

Voorzitter. De minister heeft ons op het punt van de kopgroepen gerustgesteld door met name te spreken over kopgroepen in communautaire kaders. Dat is buitengewoon belangrijk. Wij hebben informeel met elkaar kunnen constateren dat het eigenlijk om stimuleringsgroepen gaat. Voortaan zal ik het begrip kopgroep niet meer noemen, maar zal ik over stimuleringsgroepen spreken.

Heb ik goed begrepen dat de minister het standpunt van de Tweede Kamer onderschrijft over de toetreding van Bulgarije en Roemenië – gesproken wordt over toetreding in 2007 – om te komen tot een individuele beoordeling op basis van een toetredingsverdrag per lidstaat?

Dan kom ik bij de staatssecretaris. Hij heeft zeer uitgebreid de straffe procedure voor het nemen dan wel handhaven van eventuele vrijwaringsmaatregelen besproken. In deze procedure wordt er, ook door de regering, tot op de dag van de toetreding stap voor stap en zeer nauwlettend gevolgd of er vrijwaringsmaatregelen nodig zijn en zo ja, welke. Mijn fractie is daarmee tevreden. Tot slot kan ik u meedelen dat wij voor dit wetsvoorstel zijn.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Voorzitter. Ik heb met heel veel genoegen geluisterd naar de minister. Ik geloof niet dat ik makkelijk ruzie met hem zou krijgen over het Europese beleid. Voor de staatssecretaris geldt hetzelfde, al zou ik met hem over een paar punten nog wat meer moeten praten.

De minister komt misschien nog even terug op de kwestie Turkije naar aanleiding van de opmerking van de heer Jurgens. Met Turkije is nog niet helemaal afgebakend wat Europa zou moeten of kunnen zijn. De minister zei daarover, en dat sprak mij erg aan, dat de Europese Unie moet openstaan zolang dat geen verzwakking van de Unie betekent. Dat is op zichzelf een criterium om tot afbakening te kunnen komen, denk ik, al zal het niet helemaal voldoende zijn.

Om op de heer Hoekzema terug te komen: ik begrijp dat ook de minister uiteindelijk kiest voor een systeem van afzonderlijke verdragen met de nieuwe toetreders. De minister zegt immers zelf dat het zou kunnen zijn dat uit de beoordeling blijkt dat zij niet samen kunnen toetreden, in verband met het punt dat zij hebben bereikt. In dat geval moet er met afzonderlijke verdragen worden gewerkt. Ik ben het overigens met hem eens dat wij ten koste van zeer veel moeten proberen om hen wél samen te laten toetreden. Het gaat immers om kwesties die het gemoed van de desbetreffende landen raken. Laten wij daar voorzichtig mee zijn.

Ik heb in eerste termijn gezegd dat ik het van zeer groot belang acht dat de grondwet wordt afgewerkt, bij voorkeur zo snel mogelijk. Daarmee kan de slechte indruk worden weggenomen die toch al gewekt is bij het Nederlandse volk en bij de hele Europese bevolking. Als dat niet heel snel lukt, moeten wij het in het tweede halfjaar zien te doen. Dan ben ik het eens met de heer Van der Linden dat wij onze zaken eventueel moeten laten zitten. Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris de draad wil oppakken waar hij is blijven liggen, nu er al zoveel vastgesteld is onder het Italiaanse voorzitterschap. Dat kan in ons voordeel werken, omdat daar bepaalde dingen bij zaten waar wij blij mee zijn. Wanneer het op die manier niet lukt, dan is de meest voor de hand liggende optie toch om terug te vallen op de conventievoorstellen. Op die basis bestaat de beste kans om zo snel mogelijk een goed resultaat te bereiken. Ik zou daar zeer veel voor over hebben.

Ten aanzien van het vrije verkeer van werknemers doet het mij genoegen dat het standpunt van de Eerste Kamer duidelijk verschilt van dat van de Tweede Kamer, want met het standpunt van de Tweede Kamer was ik zeer ongelukkig. De staatssecretaris zegt natuurlijk terecht dat hij zich niet laat verleiden tot een uitspraak over wat er nu precies moet gebeuren. Toch zal wat hier gezegd is de regering niet doen twijfelen aan haar eenmaal ingenomen standpunt.

Over het structuurgeld hebben wij het daarnet al gehad. Het moge duidelijk zijn dat iedereen tegen het rondpompen van geld is. Iedereen wil dat structuurgeld alleen gaat naar echt arme gebieden. Dat betekent dat er in de rijke landen geen enkele regio meer in aanmerking komt voor structuurgeld. Dat wil ik uitdrukkelijk vastgesteld hebben. Het is alleen de vraag – en daarop duidde ik in de eerste ronde – of je daarbij de staten als referentiekader moet nemen, of je aan de hand daarvan moet beslissen wie arm en wie rijk is, of dat je daarvoor de regio's moet gebruiken. Ik zou mij wel kunnen voorstellen dat de Oost-Europese landen in hun geheel als het arme deel van Europa worden beschouwd. En ik zou mij ook kunnen voorstellen dat er bijvoorbeeld in de Mediterrane landen regio's zijn die eveneens voor deze kwalificatie in aanmerking komen, maar dit zou dan nooit mogen leiden tot zulke geldstromen als die nu naar Spanje gaan, want er zijn zoveel arme regio's bij gekomen dat dit onmogelijk vol te houden is. Het lijkt mij in ieder geval meer solidair om de situatie per regio te bekijken dan de beoordeling uitsluitend op de staat te baseren.

De afdracht aan de Unie zou eigenlijk niet omhoog moeten. Ik kan me voorstellen dat het lastig is om meer geld aan de Unie af te dragen als wij zelf moeten bezuinigen, en daar is misschien ook wel heel veel te bezuinigen. De staatssecretaris heeft natuurlijk gelijk, er gaat 80% van de begroting naar de landbouw, dus er is misschien wel iets af te halen en dan is er zo maar weer een hoop geld over. Dit is juist, maar het blijkt in de praktijk vreselijk moeilijk om tot hervormingen van het landbouwbeleid te komen. En mocht dit niet lukken, dan zitten wij toch met een grotere Unie en met zeer veel behoefte aan ondersteuning van de arme gebieden die er nu bij komen, vooral in het oostelijke deel van de nieuwe Unie. Als het ons niet lukt om op een andere manier geld vrij te maken, wat misschien wel de voorkeur verdient, dan manoeuvreren wij onszelf in de positie dat wij er in redelijkheid niet onderuit kunnen, geld beschikbaar te stellen voor het arme deel van Europa. Dan moet de Nederlandse bijdrage maar iets hoger worden, maar dan is het ook de schuld van ons allen dat wij geen kans zien om te bezuinigen.

De heer Kox sprak in verband met het vrije verkeer van werknemers nog van moderne slavernij. Nu is er in de wereld nog heel wat moderne slavernij, zoals in sommige traditionele samenlevingen in Afrika, maar ook elders, hier in het Westen, zoals bij de Chinese kokkelzoekers. Maar in het verband van het vrije verkeer van werknemers vind ik dit een zeer vreemde benadering. Ik heb heel veel gehoord over de risico's die dit voor Nederlandse werknemers oplevert. Ik vind dat geen overtuigend argument, maar ik kan me er wel iets bij voorstellen. Ik heb echter nooit iets gehoord over Poolse werknemers die zich erover beklagen dat zij de mogelijkheid hebben om hier onder cao-voorwaarden geld te verdienen en dit geld mee naar huis te nemen. Ik kan me niet voorstellen dat er in dit verband van moderne slavernij gesproken zou kunnen worden. Mijn grootvader zei: "Waar mijn brood is, is mijn vaderland." Daar had hij misschien wel gelijk in.

De heer Kox (SP):

Fijn dat uw grootvader dat zei, maar probeert u nooit om zich voor te stellen wat het voor iemand uit Polen betekent om in een krakkemikkig busje naar Nederland te rijden en om hier dan onder niet al te beste omstandigheden gehuisvest te worden en hard te werken? Dat is toch de werkelijkheid? Een jaar of twintig geleden hoefden werknemers niet verder dan binnen een straal van 15 km te werken, anders kregen zij reisuren. Alle Polen die hier komen werken, krijgen geen reisuren. Dit betekent dat zij sowieso eindeloos veel meer uren moeten maken. Als ik mij zorgen maak over de arbeidsmigratie, dan doe ik dat omdat ik mij zorgen maak over deze mensen, die de kost naar mijn stellige overtuiging liever daar dan in Nederland zouden verdienen.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Als wij hieruit samen de conclusie kunnen trekken dat wij zo snel mogelijk moeten bewerkstelligen dat zij ook daar hun geld kunnen verdienen, dan zijn wij het volledig eens. Maar ik constateer dat deze mensen het, zolang dit nog niet zo is, hartstikke mooi vinden dat zij hier zoveel kunnen verdienen, ook al moeten zij daar de hele nacht voor in een busje zitten. Wat zij naar huis mee kunnen nemen, weegt daar blijkbaar ruimschoots tegenop.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. Natuurlijk wil ik in de mij toegemeten tijd nog enkele punten aanstippen. Helaas is heb ik zelf deze spreektijd opgegeven, maar u begrijpt: dit is compassie met de heer Jurgens.

De minister heeft aangegeven wat de procedure met betrekking tot Turkije is. Wij kenden die al. Hij zei: de ratificatie is uiteindelijk aan het parlement. Dat wisten we. Daarmee houden wij ons bezig. Ik begrijp evenwel dat ik mijn inzet op dit punt niet met de regering hoef te bespreken. Ik zal die in de commissie ESO aan de orde stellen en daarbij voorstellen het parlement eerder dan aan het eind van de rit een rol te laten spelen. Maar goed, daarover hoef ik dus nu niet met de minister te discussiëren.

Ik meen dat de bewindslieden er nu van doordrongen zijn dat de mensenrechtensituatie, de democratie, de bestrijding van de corruptie en de positie van het leger en de politie zeer belangrijke elementen zijn bij de beoordeling van de toestand in Turkije. Ik veronderstel dat de bewindslieden dit zelf al beseften. Dat vertrouwen heb ik wel. In de discussie die aan de hand van de Kopenhagencriteria gevoerd zal worden, zullen deze elementen een doorslaggevende rol spelen.

Het Europees Parlement is altijd zeer waakzaam als het om dit soort zaken gaat. Echter, wij hebben niets met het Europees Parlement te maken. Wij hebben te maken met deze regering en met de Europese Raad.

Vervolgens wil ik nog iets zeggen over de kwestie Cyprus. Ik denk hierbij aan de motie van B en B uit de Tweede Kamer. Bij interruptie heb ik geprobeerd van de minister duidelijkheid te verkrijgen. Ik interpreteer zijn opvatting als volgt. Formeel is de regeling dat de deling van Cyprus geen argument is om als Turkije aan de Kopenhagencriteria voldoet niet met de onderhandelingen met dat land te beginnen. Informeel is dat echter wel het geval. Ik zie de minister knikken. Hierover zijn wij het dus eens.

Wat de verdragen met Roemenië en Bulgarije betreft maakte ik uit de woorden van de minister op dat als de dynamiek van de onderhandelingen zo is dat gelijktijdig het groene licht kan worden gegeven, met één verdrag zou kunnen worden volstaan. Dat proefde ik althans uit het antwoord van de regering. Daarmee ben ik het echter niet eens. Op deze manier krijgt de rol van het parlement namelijk te weinig gewicht. Voor het parlement wordt het dan steeds moeilijker om een genuanceerd besluit te nemen, want er zou dan sprake zijn van één pakket. Daarom vind ik dat de minister de toezegging moet doen dat ook als sprake is van gelijktijdigheid, de beslissing toch genomen moet kunnen worden aan de hand van twee afzonderlijke verdragen. Voor die vorm zou althans moeten worden gekozen.

Ik vind verder het debat over de mensenrechtensituatie in de 25 landen van de Europese Unie onbevredigend. Hierbij denk ik aan de ontwikkeling, de monitoring en de verslaglegging. De minister is op dit punt terughoudend geweest. Op een geschikt moment zal ik op deze kwestie terugkomen.

Wat de IGC over de Europese grondwet betreft heeft de minister nog een keer betoogd dat hij nooit heeft willen zeggen dat het in de verwachting zou liggen dat Nederland in de tweede helft van dit jaar aan de beurt kwam. Daarentegen zou het beter zijn dat Ierland aan de beurt was. Vervolgens sprak hij de berustende woorden: we wachten wel af. Is er echter in de agenda's van de Europese regeringsleiders en de ministers van buitenlandse zaken al een datum geprikt voor de IGC over de voortgang en wellicht de finale besluitvorming ten aanzien van de grondwet?

Ik heb geen antwoord gehad op mijn vraag over de ontbrekende scherpte in de agenda van het Iers-Nederlands voorzitterschap. Er wordt een vrij brede opsomming gegeven. Er worden bijna alle punten genoemd waarmee de Europese Unie zich bezighoudt. Ik mis evenwel een duidelijke prioriteitsstelling.

Wat de arbeidsmigratie betreft vond ik het een beetje flauw van de staatssecretaris om te zeggen dat GroenLinks zich ineens opwerpt als de behartiger van het bedrijfsleven. Dat heeft het Nederlands bedrijfsleven helemaal nodig. Zij hebben er helemaal niets aan als wij dit doen. Ik heb het punt alleen maar genoemd, omdat wij het frappant vonden dat partijen zoals die van de staatssecretaris in het debat in de Tweede Kamer hierover met geen woord repten en alleen maar de andere kant van de medaille belichtten. Daarbij ging het dan over de problemen van de arbeidsmigratie. Daarom had ik er behoefte aan de andere kant van de medaille te laten zien, hetgeen op zichzelf reëel is. In de Tweede Kamer is de aanvaarding van de motie verleden week in het debat door staatssecretaris Rutte ten sterkste afgeraden. De meerderheid van de Eerste Kamer is echter van mening dat er geen aanleiding is om het volledig vrije verkeer van werknemers niet in te voeren. Het hoeft niet aan banden te worden gelegd, anders dan een toets op de huisvesting, de arbeidsomstandigheden en het loonniveau. Dat is de opvatting van deze Kamer. Wat doet staatssecretaris Nicolaï met deze twee verschillende opvattingen? Een leek kan zien dat de opvatting van de regering, afgezien van het getal van 22.000, er ongeveer tussenin ligt. De staatssecretaris zou zeer onwijs zijn als hij geen gebruik zou maken van deze situatie. Hij moet het oorspronkelijke regeringsstandpunt, enigszins geamendeerd wat het getal betreft, overeind houden.

De staatssecretaris typeerde de opvatting van GroenLinks en zei vervolgens dat hij het er niet mee eens was. De typering was echter erg slecht. Het bestaansrecht van onze partij is gelegen in het veranderen van het bestaande. Dat geldt in Nederland en dat geldt ook in Europa.

De heer Van der Linden (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik wist niet dat ik zo in de gaten werd gehouden door de heer Kox. Nadat ik om half acht had ontbeten, ben ik om half drie een koek gaan halen. Door de SP werd gesignaleerd dat ik enkele seconden uit dit gebouw was. Ik voel mij zeer in de gaten gehouden door de SP. Hou dat zo!

Ik dank beide bewindslieden voor de uitgebreide beantwoording. Ik ben geëindigd met een opmerking over het groeiend scepticisme. Ik vind dat wij de zorgen van de burgers serieus moeten nemen. Als er één recht van spreken heeft om de wijze waarop de structuurfondsen worden besteed aan te vallen, dan is het ondergetekende wel. Bij voortduring heb ik het rabatsysteem voor het Verenigd Koninkrijk, de wijze waarop de structuurfondsen besteed worden, het gebrek aan effectieve controle, het onvoldoende inschakelen van de Europese rekenkamer aan de orde gesteld. Het zijn echte zorgpunten.

Als wij de uitbreiding echter als een zorg presenteren, dan roepen wij scepticisme op. Dan zijn wij deel van het probleem. Als wij de uitbreiding alleen presenteren als "kijk uit, wij krijgen misschien wel migranten uit die landen" en er niet op wijzen dat wij enorme exportoverschotten naar die landen hebben, dat wij de tweede investeerder in die landen zijn, dat wij er enorme voordelen bij hebben, dat de hele EU er voordeel bij heeft, dan presenteren wij de uitbreiding vanuit een verkeerde beeldvorming. Dan zijn wij er mede de oorzaak van dat wij Europa presenteren als een deel van het probleem in plaats van als deel van de oplossing. Ik neem daar zeer fundamenteel stelling tegen.

Op de vraag hoe groot de begroting van de EU is, antwoordden sommige Kamerleden: 500 mld., terwijl de begroting van de hele EU ongeveer een derde is van die van Nederland. Wat wij meer betalen aan de EU, komt ongeveer overeen met de overschrijding op de Betuwelijn. Laten wij de burgers dat ook een keer voorhouden. Stabiliteit, vrede en veiligheid kunnen wij bewerkstelligen met deze marginale uitgaven van de overheid. Dat weerhoudt ons er niet van om te zeggen dat wij fors moeten toezien op de wijze van besteding van het geld. Ik geef de staatssecretaris gelijk: ook de Europese Commissie moeten wij in de gaten houden. Afspraken zijn afspraken, zo heb ik de minister van Financiën horen zeggen. Hij heeft de afspraak in Berlijn gemaakt dat het plafond 1,24% is. En daar houden wij de regering graag aan. Dat wil niet zeggen dat wij dat percentage moeten invullen; daar ben ik geen voorstander van. Wij zitten nu op 0,98%, maar er is geen legitimatie voor het kabinet om te zeggen dat het op 1% moet blijven. Dan zetten wij Europa in een financieel keurslijf, waarmee wij Europa ernstig tekortdoen. Laten politici overtuigd zijn van de noodzaak, want zonder overtuiging bij jezelf kun je anderen niet overtuigen.

Ik heb net het voorbeeld van het vrije verkeer van werknemers genoemd. Ik geef de regering mee dat deze Kamer in zeer brede meerderheid de regering in haar huidige standpunt steunt. Deze Kamer is in feite ook voor het vrije verkeer.

De heer Kox (SP):

Zijn ze aan de overkant niet meer helemaal goed bij hun hoofd? Hebt u een verklaring waarom uw partij hier een ander standpunt inneemt dan daar? Mijn partij zal hier grosso modo hetzelfde standpunt innemen als aan de overkant. Hebt u geen enkel begrip voor de argumenten van uw partijgenoten aan de overkant?

De heer Van der Linden (CDA):

Dat begrip hebben wij getoond door aan te geven dat wij ons kunnen vinden in het standpunt van het kabinet: wellicht een lichte arbeidsvoorwaardentoets en een toets op de huisvesting en een potentieel plafond.

De heer Kox (SP):

Uw fractie heeft voor deze motie gestemd. Dat mag, maar kunt u ons uitleggen waar het verschil zit tussen de CDA-fractie in de Tweede Kamer, en uw eigen fractie?

De heer Van der Linden (CDA):

Het verschil heb ik duidelijk gemaakt in de eerste termijn, en ik wil het nog een keer doen als de voorzitter mij de ruimte geeft, maar ik begrijp dat dat niet het geval is. Ik raad de heer Kox aan, de Handelingen er nog eens op na te lezen, waarin ik punt voor punt heb aangegeven wat mijn standpunt is. Mijn fractie kan niet worden verweten niet helder te zijn geweest. De CDA-fractie aan de overkant heeft een eigen verantwoordelijkheid.

De heer Kox (SP):

U hoeft het mij niet uit te leggen, maar ik zou het graag willen begrijpen.

De heer Van der Linden (CDA):

Als u hierbij kort van begrip bent, kan ik u daarbij niet helpen. Ik neem aan dat de CDA-fractie aan de overkant mij goed begrijpt, zij het dat zij het misschien op een onderdeeltje niet helemaal met mij eens is. Dat is het recht van ieder vertegenwoordigend lichaam in Nederland. Over de Conventie hadden we ook verschil van opvatting, en over de omvang van de Commissie. Wij hebben het gezien op het punt van het budgetrecht voor het Europees Parlement. Wij hebben geen behoefte aan een motie. Als duidelijk is hoe de posities liggen, werkt het namelijk. Dat gold in het verleden, en naar ik hoop ook nu.

Mevrouw de voorzitter. Ik zal u gedienstig zijn, en mijn betoog hiermee afronden.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Volgens mij is het niet zo dat wij gedienstig zijn ten opzichte van u. Wij hebben gewoon afgesproken hoelang we hier mogen spreken.

De voorzitter:

Dat klopt. Niettemin waardeer ik het zeer dat men mij gedienstig wil zijn. Het is geen plicht, maar een voorrecht.

De heer Kox (SP):

Ik heb al weer zestien seconden gehad van de door mij opgegeven vijf minuten!

Ik begin met het tellen van mijn zegeningen. De eerste is dat de regering blij is met onze steun voor het toetredingsverdrag. Dat mag ook, want zoals ik geprobeerd heb kort uit te leggen, is de hele procedure niet verlopen zoals wij hadden gedacht. Het belang van de inwoners van de tien lidstaten is daarin niet zo gewaardeerd als mogelijk was. Desalniettemin voelen wij ons als internationalisten verplicht, steun te geven aan een zo nadrukkelijk op tafel gelegde wens vanuit die landen.

Ik ben blij dat de staatssecretaris, in het buitenland minister, mij toestaat om eurokritisch te zijn. Ik hoef niet te voldoen aan het gebod "gij zult eurofoor zijn, of anders uw mond houden". Daar staat tegenover dat hij zegt dat we wel positief moeten blijven. Ik ben blij dat we het erover eens zijn dat niemand gebaat is bij het uit de weg gaan van de werkelijkheid. Verder ben ik blij dat de interventies ertoe hebben geleid dat de minister van Buitenlandse Zaken over de motie-Van Bommel/Van Baalen in drie stappen heeft gezegd wat ik wil horen: de motie zal van invloed zijn, ze is heel belangrijk en het is zwaar weer als de Turken daaraan voorbijgaan. Dat is erg plezierig. Het is ook fijn dat er verder wordt gekeken naar de voortgang op het gebied van de bestrijding van corruptie en discriminatie in een groot aantal nieuwe lidstaten, want dat is een erg grote zorg. Ik ben ook blij dat de minister van Buitenlandse Zaken aanbiedt met een nota te komen over de relatie tussen de EU, de WEU en de NAVO. Ik zou die nota graag krijgen, want ik weet niet zo goed wat ik moet doen in dat gebouw achter de Eiffeltoren in Parijs. Die nota kan misschien voor enige verheldering zorgen. De minister heeft ook een nota aangeboden over een update van het uitgebreide Europa, van Marakesh tot Moermansk. Ook die krijg ik graag. Ik vind namelijk dat wij ook moeten zoeken naar alternatieven voor landen, zoals Georgië, die vragen om een relatie met de rest van Europa. Volgens mij hebben ze daar ook alle recht op. Naar mijn stellige overtuiging is de oplossing voor elk land niet: wordt maar lid van de EU! Er zijn meer varianten mogelijk.

Ik ben ook erg blij – dat meen ik oprecht – dat de minister de Nederlandse en Europese zorgen over de interpretatie van de Amerikanen als het gaat om mensenrechten heeft overgebracht. Dat verplicht echter wel tot een vervolg. Er moet weer iets gebeuren, want het gaat om een ernstige zaak.

De minister is niet ingegaan op mijn opmerking over het sterk dalende enthousiasme in Oost-Europa. Wat moeten wij daarmee? Hoeven wij ons daar geen zorgen over te maken, omdat in Nederland ook geen mens voor de Europese verkiezingen stemt, of is het iets om ons wel zorgen over te maken? Het is mij ook niet duidelijk geworden wanneer de grondwet wordt afgerond, maar de regering is wel van mening dat die kwestie op haar bordje ligt. Wanneer mogen wij het referendum verwachten? Daar zitten wij aan vast. Dan kunnen we ons daar alvast op prepareren. Wordt het maart 2005, of heeft de regering iets anders in gedachten?

College Hoekzema vraagt zich af of er geen leukere naam voor de term "kopgroepen" kan worden bedacht. We moeten ervoor oppassen dat die term geen eufemisme wordt. Volgens mij worden wij op dit moment geconfronteerd met varianten van "de baas spelen". Dan kunnen wij het ding beter bij de naam noemen. Een leuk initiatief als "de Benelux zijn" is mooi, maar als Frankrijk, Duitsland en Engeland samen iets doen, dan willen ze de baas spelen. Dan willen ze ons domineren. Ik krijg graag iets meer weerwerk van de regering op dat punt.

De heer Hoekzema (VVD):

De minister heeft duidelijk gezegd dat, als er over kopgroepen wordt gesproken, dit in communautair verband moet zijn. Hij heeft ook gezegd dat er niets op tegen is als men zodanig werkt dat dit ter stimulering is van de verdere voortgang van de Europese Unie. Het lijkt mij dus juister om niet van kopgroepen te spreken, want dan gaat het veel meer om stimuleringsgroepen.

De heer Kox (SP):

Dat weet ik wel, maar het wordt toch gauw een eufemisme. Ik ben een fervent liefhebber van de wielersport. Kopgroepen bestaan uit mensen die willen winnen. Die laten de rest achter. Als dat zo is, dan moeten we dat ook op die manier benoemen, want dan moeten wij waakzaam op dat punt zijn. Dat gaat namelijk in tegen het idee van samenwerken als een musketierbende, zoals ik het zojuist heb gezegd. De grote landen en grote bedrijven spelen in mijn optiek inderdaad de baas in Europa. Dat vind ik een buitengewoon ongewenst. Dat zo zijnde, moeten wij dat niet eufemistisch toedichten. Dan moeten wij het beestje bij zijn naam noemen. Iedereen die een en ander wil stimuleren, mag dat doen, maar laten wij ons niets wijsmaken op dit vlak.

De heer Van der Linden (CDA):

De heer Kox is een kenner van de wielersport. Hij weet dus ook dat een kopgroep niet kan bestaan zonder een peleton.

De heer Kox (SP):

Ik wilde de heer Van der Linden zojuist ook al een cursusje geven over eenvoudige sportieve beginselen. Op het moment dat er een kopgroep is, is het peleton gezien. Dan is het afgelopen. Het peleton bestaat dan uit een verzameling verliezers. Degenen die dan in het peleton zitten, hebben allemaal verloren. Ik hoop dat wij het daarover eens zijn.

Dan nog iets over de arbeidsmigratie. Het is goed om vast te stellen wat deze Kamer vindt. Ik stel ook vast dat mijn partij het niet eens is met de meerderheid van deze Kamer op dat punt. Wij zijn van oordeel dat het opheffen van elke beperking niet per definitie meer vrijheid voor de werknemers in Oost-Europa betekent. Integendeel, het kan hun positie ernstig verslechteren. Ik zou willen dat wij ook voor dat deel van de kwestie meer oog hadden dan nu het geval is.

De heer Kohnstamm (D66):

Voorzitter. Ik dank beide bewindslieden voor hun reacties.

Daar ik in eerste termijn niet expliciet ben ingegaan op het financiële deel en het debat over de arbeidsmigratie, hecht ik er in tweede termijn aan op te merken dat ik mij wat betreft beide punten volledig aansluit bij de woorden die daarover door de heer Van der Linden zijn geuit.

Verder zou ik graag zien dat de minister van Buitenlandse Zaken alsnog inging op mijn in eerste termijn gemaakte opmerking over de informatiepositie van Solana in relatie tot de EU. Ik zou mij kunnen voorstellen dat de minister het plezierig vindt om dat antwoord schriftelijk af te doen, als het dan maar niet een al te ambtelijk antwoord wordt.

Met betrekking tot de evaluatie van de Kopenhagenprocedure heeft de staatssecretaris gezegd dat er sprake is van een zeer positieve werking en van een enorme stimulans. Ik ben het niet met hem oneens. In eerste termijn heb ik stilgestaan bij de vraag of de fictie dat als je in één keer aan de politieke Kopenhagencriteria voldoet en je dan toegelaten wordt tot de toetredingsonderhandelingen, wel één op één een verstandige strategie is geweest. Ik heb zelf namelijk twijfel over de vraag of een en ander ten aanzien van de landen die hun been op het punt van de politieke criteria echt bij moeten trekken, wel in één keer geregeld kan worden. Hoewel ik het argument van de ononderhandelbaarheid begrijp en verstandig vind, gaat het in dezen toch om een uiteindelijk moeilijk te beoordelen punt, waarbij, naar ik vrees, tijdverloop en politieke omstandigheden een rol spelen bij de beoordeling. Mijn pleidooi is dan ook om de evaluatie van de Kopenhagencriteria nog iets verder door te voeren om na te gaan of het waar is dat je op dat soort punten een eigen, zwaardere monitorprocedure moet ontwerpen.

De minister heeft met betrekking tot de eventuele toekomstige toetredingen waaronder die van Turkije, gezegd dat het verstandig zou zijn om in relatie tot de politieke criteria na te denken over de vraag of een regelmatige monitoring niet gewenst zou zijn. Gegeven de ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan, lijkt mij dat wel gewenst en verstandig. Dat laat overigens onverlet de juistheid van de Kopenhagencriteria in totaliteit. Bij het begin van de onderhandelingen is het mijns inziens wel van belang om op het punt van de politieke criteria de vinger aan de pols te houden. Ik ben ontzettend blij dat de minister op het punt van toekomstige toetredingen heeft gezegd dat dit inderdaad een denkbaarheid is. Als te eniger tijd blijkt dat het achteruitgaat met de politieke criteria dan wel dat wij bepaalde elementen over het hoofd hebben gezien bij de eerste beoordeling en het toelaten tot de onderhandelingen, is het verstandig om nog een stok in de hand te hebben, waardoor je kunt beoordelen hoe de zaken ervoor staan en je dan net zo sterk monitort als ten aanzien van de vraag of het acquis uiteindelijk wordt gerealiseerd.

Minister Bot:

Voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor hun reactie in tweede termijn. De heer Jurgens is teruggekomen op de toetreding van Turkije. Ik wijs erop dat er geen twijfel bestaat over het standpunt van de regering. De minister-president heeft dit duidelijk verwoord. Wij weten nog niet wat het rapport zal inhouden. Als voorzitter, maar ook als lid van de Europese Raad, zullen wij in december op basis van dit rapport onze mening bepalen. Ondertussen houden wij goed in de gaten in hoeverre Turkije voortgang boekt. Dat is ook onderwerp van voortdurend overleg met beide Kamers. Duidelijk is dat nog niet aan alle politieke criteria is voldaan.

Ik vind het een aardige suggestie om desondanks toch Turkije maar toe te laten en al werkende weg na te gaan of het zich verder verbetert, maar dat is niet het standpunt van de EU. Eind 2002 is duidelijk afgesproken dat het rapport van de Commissie afgewacht wordt en op dat moment wordt bezien of men aan alle politieke criteria voldoet. Dat is glashelder. Er is geen sprake van een afwijzing van Turkije. Turkije is en blijft kandidaat, zelfs als in december wordt vastgesteld dat nog niet wordt voldaan aan de criteria. Zolang Turkije niet zelf het besluit neemt om zich terug te trekken of zolang er geen ander besluit wordt genomen, blijft het kandidaat. Als het in december niet lukt, zal de Commissie een jaar later opnieuw nagaan of inmiddels wel aan de criteria wordt voldaan. Meer valt er op dit moment niet over te zeggen.

De heer Jurgens (PvdA):

Destijds hebben wij landen die uit de fascistische greep kwamen, zoals Spanje en Portugal, toegelaten in het vertrouwen dat de ontwikkelingen in de richting van de democratie zich zouden doorzetten. Vlak voor de toelating van Spanje was nog een groep de Cortes binnengedrongen in een poging om de macht te grijpen. Waarom stelt men aan Turkije – ik kan ook Bulgarije of Roemenië noemen – zwaardere eisen? De Turken hebben dan ook het gevoel, anders behandeld te worden. Na alle beloftes die zijn gedaan, kan er wellicht een speciaal op Turkije toegesneden procedure bedacht worden om te voorkomen dat het daar de verkeerde kant opgaat.

Minister Bot:

Ik weet helemaal niet wat er in december besloten wordt. Misschien komen er wel suggesties in de door u gewenste zin op tafel. Er zal opnieuw met 25 lidstaten over moeten worden besloten en u weet hoe moeilijk het is om zoveel lidstaten op één lijn te krijgen, zeker in zo'n gevoelige zaak als deze. Mijn voorspelling is dat men zich dus heel strikt zal houden aan hetgeen is afgesproken. Ik verwacht niet dat men een uitzondering zal maken, zelfs niet met verwijzing naar de toelating van Spanje, Portugal of Griekenland. Dat is de realiteit en daar kunnen wij niet omheen.

De heer Platvoet heeft betoogd dat de Turkse toetreding aan alle criteria getoetst moet worden. Dat is juist, maar het is wel duidelijk dat de economische en financiële criteria gaande het onderhandelingsproces worden getoetst. De politieke criteria staan voorop.

De heer Hoekzema heeft gesproken over de kopgroepen. Ik ben het eens met de duiding die hij heeft gegeven aan wat ik heb betoogd. Voor alle zekerheid wil ik aan degenen die nog twijfels hebben duidelijk maken dat een kopgroep in het kader van de eerste pijler – ook de coopération renforcée is een kopgroep – wel degelijk verder kan gaan dan alleen stimuleren en aanjagen. In het Verdrag is precies gedefinieerd dat een aantal lidstaten kan besluiten om op een bepaald onderdeel verder te gaan, nauwer zullen samenwerken dan wat gangbaar is of wat door de 25 moet worden gedaan. Daartussen moet onderscheid worden gemaakt.

Tegen de heer Kox zeg ik dat ik niet alleen de wielersport op TV bekijk. Ik ben een actieve beoefenaar ervan. Bij grote wedstrijden gebeurt het nogal eens dat tegen de tijd dat de kopgroep de meet nadert, het peloton de kopgroep inhaalt. Tot ieders verrassing en vaak ook teleurstelling worden degenen die urenlang voorop hebben gereden ineens voorbijgegaan. Iemand uit het peloton, door de knechten geholpen, behaalt ineens de overwinning. Dat kan ook zo zijn met een kopgroep. Het kan gaan om aanjagers. Vaak moeten de knechten voorop rijden om ervoor te zorgen dat de bazen uit de wind blijven. Als puntje bij paaltje komt, gaat het peloton bijna als één man over de meet. Sprekend over de aanjaagfunctie, hoop ik dat dit de bedoeling is. In ieder geval zie ik kopgroepen zo, afgezien van de kopgroepen die meer betrekking hebben op de coopération renforcée.

Ten aanzien van Bulgarije en Roemenië moet ik een en ander nader preciseren. Ik heb goede nota genomen van de wens van de Kamer van gescheiden toetredingsverdragen. Als twee of drie landen gelijk over de meet gaan, waarbij is vastgesteld dat zij aan alle criteria hebben voldaan en zij het acquis hebben geaccepteerd, nemen wij aan dat de implementatie goed kan geschieden. Door de 25 lidstaten wordt daarvoor dan één verdrag gemaakt. Een voorzitter kan dat moeilijk in stukjes knippen. Het is iets anders als met de landen op een verschillend tijdstip een akkoord wordt bereikt. Dan kunnen verschillende akkoorden worden ingediend. Maar zelfs als je het een goed idee vindt om afzonderlijke verdragen te sluiten, kan je in het kader van de 25 voor een probleem gesteld worden. Het is één toetredingsverdrag voor x landen, zoals er nu door de 25 landen één toetredingsverdrag is opgesteld. Ik heb goed geluisterd en ik zal ervoor pleiten, maar ik kan dat nu niet definitief toezeggen.

Ik ben het met de heer Ten Hoeve eens dat toetreding niet tot verzwakking mag leiden. Hij sprak over de grondwet en het eventueel terugvallen op het conventieresultaat. De staatssecretaris heeft daarover wijze woorden gesproken. Ik wil daar niet op terugkomen.

De heer Platvoet wees op Cyprus, dat inderdaad informeel een grote rol speelt. Er zijn duidelijke afspraken gemaakt. Wij zijn voorzitter, maar ik heb bij meerdere gelegenheden gehoord dat je ook dan best je eigen standpunt mag vertolken. Men kan erop rekenen dat Nederland dat zal doen. Als voorzitter moet je echter altijd trachten om tot een compromis te komen. Ten aanzien van Cyprus heb ik omfloerst, diplomatiek, maar ook duidelijk de situatie aangegeven. Wij begrijpen heel goed wat de consequenties zijn als het met Cyprus niet lukt.

Er is nog geen datum voor de IGC geprikt. Dat wordt wellicht duidelijk als in maart het verslag van het Ierse voorzitterschap over de sonderingen verschijnt. Wij hebben dan een beter inzicht in de problemen en of sprake is van een snelle of een wat langzamer afronding. Ik wacht dat even af. Maart roert zijn staart, maar is wel in zicht. Ik hoop dat wij dan meer weten.

Gepleit is voor een scherpere agenda. In de presentatie van de voorzitterschapdocumenten van Ierland en Nederland is niet alleen duidelijk de ongoing business aangegeven, maar ook de prioriteiten daarbinnen. Ik wil ze nog wel een keer opsommen, maar ik kijk ook naar de klok. Turkije en het afronden met Bulgarije en Roemenië zijn met de IGC, mocht het zover komen, natuurlijk in ieder geval topprioriteiten en daar bereiden wij ons wis en waarachtig goed op voor.

Op het punt van de scepsis ben ik het roerend met de heer Van der Linden eens: politici moeten duidelijker maken wat de verworvenheden zijn. Dat tracht ik in woord en geschrift vaak te doen, maar ik verwelkom daarbij natuurlijk alle steun. Als ook uw Kamer en de leden daarvan dat op hun eigen manier willen doen, zal dat alleen maar bijdragen aan een betere beeldvorming. De beeldvorming is nu helaas nog veel te negatief. Dat ben ik met hem eens. Ik zeg altijd: tel je zegeningen; die zijn fantastisch en daar moet veel meer aan gedaan worden. De regering is bezig met een aantal projecten, ook in het kader van het voorzitterschap. Dat is altijd een ideale gelegenheid om te vertellen waarom je voorzitter bent, wat je wilt bereiken en waarom Europa zo belangrijk is. Ik heb dat een paar dagen geleden voor een grote klas in Flevoland mogen doen en dan zie ik dat er bij velen nog altijd veel gebrek is aan inzicht en basiskennis.

De opmerkingen van de heer Kox over Cyprus hebben wij goed begrepen. Wij werken aan de bestrijding van corruptie en discriminatie. Op die punten blijven wij ook heel scherp monitoren. Ik zal zorgdragen voor de twee nota's, die zijn toegezegd. Het punt van de kopgroep heb ik uitgelegd.

Ik was inderdaad niet ingegaan op de vraag van de heer Kohnstamm over de informatie; dat spijt mij. Toen ik nog in een andere functie, in Brussel, werkzaam was, heb ik daar natuurlijk veel mee te maken gehad. Ik kan zeggen dat er al een vrij goede samenwerking bestaat tussen de inlichtingendiensten. Er is een aantal groepen dat in het geheim moet samenwerken omdat dit soort informatie-uitwisseling natuurlijk van gevoelige aard is. Het kan zeker beter, maar als wij een succesvolle IGC afsluiten en als wij doen wat ons voor het buitenlands beleid en het veiligheids- en defensiebeleid voor ogen staat, zit er noodzakelijkerwijs ook een informatie-element vast aan het vormgeven van het leger of de interventiemacht. Dat is ook voorzien, maar dat is op dit ogenblik nogal embryonaal. Er wordt dus samengewerkt tussen de diensten en er zijn zeer regelmatig uitwisselingen, zoals die ook in NAVO-kader plaatsvinden. Daar ontbreekt het dus niet aan, maar u hebt onlangs ook kunnen ervaren dat het zelfs bij heel beroemde diensten in de VS en het Verenigd Koninkrijk wel eens fout gaat. Het zou mij niet verbazen als het ook niet altijd 100% loopt met de informatie die in Europees kader wordt verschaft, maar daar moet gewoon aan gewerkt worden. Het blijft altijd mensenwerk en wij zullen daar hard aan werken. Verder kan ik daar weinig over zeggen, want er is nog geen institutioneel kader. Er zijn informele vormen van samenwerking en er zijn werkgroepen waarin bepaalde informaties worden uitgewisseld in het kader van de terrorismebestrijding. Dat werkt heel goed, maar men moet ook bedenken dat 25 lidstaten het eens moeten worden of bereid moeten zijn om informatie uit te wisselen. Mijn ervaring is dat dit niet altijd even soepel verloopt, maar ook dat is een kwestie van gewenning aan elkaars systemen en methodes en van wederzijds vertrouwen. Dat is iets wat slechts met de tijd komt.

Over het monitoren heb ik al iets gezegd. Misschien wil de staatssecretaris daar nog iets over zeggen, maar volgens mij was ik vrij duidelijk. Je kunt zeer zeker vóór het openen van toetredingsonderhandelingen bedingen dat tijdens dat onderhandelingsproces een scherpe monitoring zal plaatsvinden. Bij het openen van onderhandelingen met Kroatië – ik wil niet opnieuw Turkije noemen – zouden wij bijvoorbeeld kunnen zeggen dat wij in de loop van het onderhandelingsproces om de zoveel tijd even willen bekijken of vooral aan de politieke criteria nog behoorlijk wordt voldaan. Daar zouden wij dan de volgende voorwaarde bij kunnen leggen: als blijkt dat dat niet zo is, stoppen wij de onderhandelingen totdat aan die politieke criteria wordt voldaan. Ik kan mij heel goed voorstellen dat je dat als lidstaat op tafel legt en dat je zegt: anders zeg ik geen "ja" tegen het openen van de onderhandelingen. Dat zal dus zeker worden meegenomen.

Staatssecretaris Nicolaï:

Voorzitter. Om meteen bij dat laatste punt aan te sluiten: daarmee zijn de opmerkingen van de heer Kohnstamm behandeld en beantwoord. Ik constateer dat er, afgezien van de steun voor het vandaag voorliggende toetredingsverdrag, meer in het algemeen ook brede steun is voor de procedure, met de kanttekeningen die daarover gemaakt zijn. De heer Hoekzema benadrukte dat op het punt van de "safeguard"-procedure.

De heer Ten Hoeven heeft in het kader van de IGC gesproken over het nieuwe verdrag. Ik wil een en ander voor de duidelijkheid herhalen. Het laatste wat ik wil is om de discussie hierover te heropenen. Wij vinden en vonden de Conventie een goede basis voor het vervolg. Des te belangrijker is het in deze periode om dat overeind te houden. Dat doet overigens niets af aan het handvol harde punten waarnaar wij zullen blijven streven om die te realiseren.

Over de financiën zijn een paar opmerkingen gemaakt. De heer Ten Hoeven legde over het structuurbeleid uit dat het hem te doen is om de echt arme regio's en dus niet om de arme regio's in de rijke landen. Dat is helder. Hij wil wel de deur openhouden voor arme regio's in middelrijke landen zoals de Mediterrane landen. Dat zou van meer solidariteit getuigen. Ik vind dat nog steeds niet. Ik vind het nog steeds niet meer solidair als bijvoorbeeld Slowakije mee moet betalen aan een arme streek in een Mediterraan land.

De Commissie heeft voorstellen gepresenteerd over de meerjarenbegroting en de discussie over 1% bij het maximum aan het uit te geven bedrag. Een aantal woordvoerders, zoals de heren Jurgens, Ten Hoeven en Van der Linden, heeft expliciet gesproken over dit onderwerp. Zij vallen de principiële benadering van de regering bij, namelijk het streven naar 1%, oud voor nieuw, prioriteit en posterioriteit en dergelijke. Met name de heer Ten Hoeven betoogde dat als er geen succes behaald wordt bij de posterioriteit wij bereid moeten zijn om voor de toetredende landen en voor de nieuwe prioriteiten extra geld beschikbaar te stellen.

De heer Van der Linden vond het bedrag op zichzelf niet te hoog. Hij vindt ook dat wij tot aan de 1,24% mogen gaan. Althans, hij wil niet dat het percentage van 1 als een keurslijf werkt. Ik neem daar voor alle duidelijkheid stelling tegen. Ik ben het met beide argumenten niet eens. Het is de verkeerde redenering om er nu al op te anticiperen dat wij niet in de buurt van de 1% zullen blijven. Dan kunnen wij het überhaupt vergeten. De druk zal enorm zijn om juist veel hoger uit te komen. Het keurslijf is overigens niet het percentage van 1, maar de huidige begroting. Het gaat niet om het bedrag dat ermee gemoeid is, maar om het feit dat dit bedrag vastligt in het landbouwbeleid en in het structuurbeleid. Dat is het keurslijf dat wij moeten aanpakken.

De heer Van der Linden (CDA):

Het percentage van 1,24 ligt vast in het verdrag van Berlijn. Daar moeten wij niet aan tornen. Wij moeten zorgen voor een "reshuffling". Als het kabinet vasthoudt aan de unanimiteit bij de meerjarenramingen kan men die "reshuffling" vergeten. Spanje beschikt immers over het veto bij wijziging. Met andere woorden, het is in het belang van Nederland dat er een plafond komt bij de lidstaten en dat de unanimiteit bij de besluitvorming over de meerjarenramingen aan de kant geschoven wordt. Anders krijgen wij Spanje nooit op een ander percentage dan het percentage van 38.

Staatssecretaris Nicolaï:

Dit punt is helder. De heer Van der Linden heeft hierin gelijk. Het doet echter niets af aan het streven om het percentage van 1 als uitgavenplafond te hanteren, juist om de druk maximaal te laten zijn op hervormingen die volgens mij iedereen in deze Kamer belangrijk vindt.

De heer Jurgens wees in dit verband op de nettobegrenzer en de zuinige houding die Nederland in het algemeen heeft in Europa. Het aardige van die nettobegrenzer is echter dat wij minder vaak die zuinige boekhoudersrol hoeven te spelen. Op dit moment is het eigenlijk bijna altijd zo dat Nederland een belangrijk deel van de rekening krijgt gepresenteerd als een nieuwe prioriteit extra geld blijkt te kosten. Als wij beschikken over een nettobegrenzer, kunnen wij met een opener blik naar nieuwe prioriteiten kijken, omdat de rekening niet automatisch in de richting van Nederland komt.

Het zal iedereen duidelijk zijn dat de ruimte voor Nederland om eigen accenten te plaatsen tijdens het voorzitterschap minimaal is. Wij werken met jaarplannen en formeel is er eigenlijk nauwelijks meer een Nederlands programma. Er is een Iers/Nederlands programma dat onderdeel uitmaakt van een driejarenprogramma. Niet alleen de agenda is dus overvol, er zijn ook heel beperkte marges. Desalniettemin zullen wij aan het einde van dit voorjaar beide Kamers laten weten wat binnen die smalle marges en gezien de stand van zaken op dat moment de aanvullende accenten van Nederland in de tweede helft van dit jaar zullen zijn.

De heer Kox zei blij te zijn dat hij van mij eurokritisch mag zijn. Overigens zou hij dat zonder mijn toestemming ook wel geweest zijn. Ik durf het nog wel scherper te stellen: hij mag van mij ook eurosceptisch zijn. Ik geloof namelijk dat slechts in een scherpe discussie duidelijk wordt dat wij een enorm belang hebben bij een sterker en groter Europa. Ik verwijs daarbij kortheidshalve naar de argumenten die door de heer Van der Linden naar voren zijn gebracht.

Er zijn zowel meningsverschillen geconstateerd tussen beide Kamers als tussen het kabinet en de Eerste Kamer. Er is echter één onderwerp dat zelfs binnen het kabinet tot een meningsverschil heeft geleid. Ik denk dat het goed is dat de Kamer daar kennis van kan nemen. De heer Jurgens sprak namelijk over Mozart als het hoogtepunt van de Europese cultuur. De minister van Buitenlandse Zaken voegde mij toen toe dat de heer Jurgens zich vergiste, omdat hij Beethoven had moeten noemen. Ik kan echter niet anders dan erop wijzen dat ook hij ongelijk had, want het hoogtepunt van de Europese cultuur is Bach.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Naar boven