Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2004) (29210);

het wetsvoorstel Wijziging van belastingwetten c.a. (Technische herstelwet 2003) (29026);

het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten c.a. (overige fiscale maatregelen 2004) (29035);

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 met het oog op de vereenvoudiging, modernisering en harmonisering van de ter zake van de facturering geldende voorwaarden op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (richtlijn facturering) (29036);

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, ter zake van het bevorderen van de financiering van de eigen woning met eigen middelen (materiële implementatie initiatiefwetsvoorstel Hillen) (29209);

het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het BTW-compensatiefonds voor het jaar 2004 (29200 G);

de rapportage van de staatssecretaris van Financiën van 29 maart 2002 naar aanleiding van de motie-Rensema c.s. (27466, EK nr. 287a).

(Zie vergadering van 8 december 2003.)

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de staatssecretaris van Financiën op vragen, gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie van de handelingen.)1

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Vanochtend is de nieuwe prinses aangegeven bij de burgerlijke stand door prins Willem-Alexander en ingeschreven in het geboorteregister van hofstad Den Haag. Haar naam is Catharina-Amalia Beatrix Carmen Victoria. Gisteren zei de heer Van Raak dat de geboorte van de prinses de staat een nieuwe belastingbetaler oplevert. Op leden van het Koninklijk Huis zijn echter artikel 40 van de Grondwet en de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis van toepassing. Dit lijkt mij alleen niet het moment om daar al te uitgebreid op in te gaan. Ik denk dat wij allemaal hopen dat wij de nieuwe prinses niet alleen vanwege de belastingen een warm hart toe mogen dragen. Dat zal zelfs de heer Van Raak met mij eens zijn.

Binnen deze feestelijke context gaan wij over tot de behandeling van het fiscale pakket 2004. De heer Biermans noemde het zelfs belastingbeschouwingen. Laten wij dat woord erin houden, want ik vind het toch wat extra cachet geven aan dit debat. Ik zal proberen om deze terminologie ook aan de overkant langzamerhand gemeengoed te laten worden. Ik moet u zeggen dat ik gisteren met veel genoegen en interesse heb geluisterd naar de inbreng van de Kamer. Ik vond deze erg kritisch. Je zou kunnen zeggen dat de inbreng op sommige punten fors kritischer was dan de inbreng aan de overzijde. Men was niet alleen kritisch in theoretisch-wetenschappelijk reflecterende zin, maar ook in politieke zin. Dat maakte het voor mij des te aangenamer om hier gisteravond te bivakkeren. Ik geloof dat de heer Schuyer zei: vragen is altijd gemakkelijker dan antwoorden. Ik had bijna de omgekeerde ervaring van het bekende gezegde, namelijk dat tien wijzen meer kunnen vragen dan één gek kan beantwoorden. Toch zal ik een poging wagen.

Veel vragen en opmerkingen zijn schriftelijk beantwoord. Mondeling zal ik dat niet overdoen. Als de Kamer toch nog vragen heeft, hoor ik dat wel in tweede termijn. Dan kan ik daarop ingaan.

Ik stel mij de volgende structuur in mijn antwoord voor. Ik begin met enkele algemene onderwerpen en de uitgangspunten van het belastingbeleid. Daarbij ga ik in op de zorgvuldigheid van de fiscale wetgeving. Veel woordvoerders hebben hierbij stil gestaan. Ik denk aan de voorbereidingstijd, de samenstelling van het fiscale pakket en de nota's van wijziging ter zake, alsmede de terugwerkende kracht. Daarna ga ik graag in op de Vpb en de toekomstige bestendigheid van de vennootschapsbelasting. Vervolgens ga ik in op de Bosal-voorstellen en in het algemeen op de thincap-regeling en de verliesverrekeningsmaatregel met betrekking tot houdstermaatschappijen.

Hierna wil ik ingaan op het koopkrachtbeleid en het inkomensbeleid. Vervolgens ga ik in op het autopakket en het eigenwoningpakket. Tot slot resteren er diversere onderwerpen.

Nu dus het algemene belastingbeleid. Alle woordvoerders hebben een aantal uitgangspunten geformuleerd die leidend zijn bij de beoordeling van de onderhavige wetsvoorstellen. Ik heb in willekeurige volgorde gehoord het rechtvaardigheidsbeginsel, het proportionaliteits- en gelijkheidsbeginsel, de rechtszekerheid, de doelmatigheid, de eenvoud, de misbruikongevoeligheid en de gedragsbeïnvloeding. De heer Schuyer sprak over signaalwerking. Voorts noem ik maatschappelijke acceptatie, robuustheid van grondslagen, duurzaamheid en verschuiving van de lastendruk van directe naar indirecte belastingen. Deze begrippen vinden hun weerklank in de voorliggende voorstellen.

Er is vaak aan gerefereerd aan mijn speech op het LOF-congres. Daarin heb ik gesproken over enkele uitgangspunten voor het fiscale beleid. Laat ik beginnen met de opmerking dat ik geen orthodoxe fiscale purist ben. Ik kan mij het volgende dilemma wel voorstellen, zeker als je een meer wetenschappelijke achtergrond hebt. Aan de ene kant is er het fiscaal orthodoxe, het purisme, en aan de andere kant is het feit dat wij als politici geëngageerd zijn met visie, met doelen en met instrumenten. Dat moet ook een benadering van belastingheffing zijn.

Wij kunnen de doelen van belastingheffing benoemen. De heer Platvoet had het gisteren in dit verband over de budgettaire functie: het ophalen van geld. Toch praat je ook over, zo zei hij, een allocatieve functie, het beïnvloedingsinstrument. Je moet ook kijken naar de invloed op de gewenste inkomensverhoudingen. Daarmee is belasting dus meer dan alleen geld ophalen. Dit heb ik ook zo van de Kamer begrepen.

Natuurlijk zijn er klankkleuren en smaakverschillen. Dat belasting meer dan alleen geld ophalen is, betekent dat ik niet iemand ben die dogmatisch op de lijn zit van het aftuigen van de kerstboom. Wij moeten overigens in de gaten houden dat het beeld van het aftuigen van de kerstboom niet gebruikt wordt als een mooie term waarmee bezuinigingen worden gepresenteerd.

De heer Essers gaf al aan dat ik houd van een kerstboom met een paar lichtjes erin. Dat moet echter niet al te abundant worden. Het moet dus niet doorslaan. Wij moeten altijd bekijken of iets doeltreffend en inpasbaar is. Bovendien moeten wij ervoor zorgen dat de administratieve lasten in bedwang worden gehouden. Sterker, wij proberen die in deze kabinetsperiode met 25% omlaag te brengen.

Bij belastingheffing is draagkracht van groot belang; daarover zal ik straks bij de behandeling van het inkomensbeleid nog iets zeggen. Maar het is misschien goed om ook even in te gaan op de duurzaamheid van het belastingbeleid en op de verschuiving van de lastendruk naar de indirecte belasting. Ik kan me best voorstellen dat deze verschuiving naar de smaak van sommige leden niet voldoende is, maar dit kabinet gaat toch ook door met vergroenen van het belastingstelsel. Een lichte verschuiving naar de indirecte belastingen is daarvan het gevolg. Denk bijvoorbeeld aan de verhoging van de opbrengst van de energiebelasting in 2005 met 450 mln, die tegelijkertijd zal worden teruggesluisd naar de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting. Ik zal straks ook nog iets zeggen over de ambtelijke werkgroep Vergroening, die voorstellen zal doen om in het Belastingplan 2005 nadere vergroeningsmaatregelen op te nemen.

De heer Platvoet vraagt zich af welke verhouding van indirecte en directe belastingen wenselijk of noodzakelijk zou zijn. De verhouding tussen kostprijsverhogende belastingen en belastingen op inkomen, winst en vermogen is inderdaad verschoven in de richting van de kostprijsverhogende belastingen. Voor de rijksbelastingen is deze trend al wat langer gaande, zoals de heer Platvoet ook met cijfers illustreerde. Dit hangt enerzijds nog samen met de belastingherziening van 2001, waarbij de btw en de milieubelastingen zijn verhoogd. Daar stond toen een forse verlaging tegenover van met name belastingen en premies bij arbeid.

Overigens betekent een verschuiving in de richting van indirecte belastingen niet per definitie dat het totale stelsel minder nivellerend wordt, zoals de heer Platvoet min of meer suggereerde. Denk bijvoorbeeld aan de premies voor de volksverzekeringen en voor de werknemersverzekeringen; die zijn boven een bepaalde inkomensgrens degressief, dus een verlaging daarvan werkt niet per definitie denivellerend. Ook kunnen indirecte belastingen progressieve kenmerken hebben. Zo is het verlaagde btw-tarief meer gericht op eerste levensbehoeften, terwijl het hogere tarief meer voor luxere artikelen geldt. Ook dat is een vorm van nivellering. Denk ook aan de vrijstellingen in de energiebelastingen, die een wat meer gelijkmatig karakter krijgen. Er is ook al opgemerkt dat andere indirecte belastingen voor een deel een vermijdbaar karakter hebben, zoals het energieverbruik, maar ook de accijns van alcohol en tabak.

Er is al met al op dit moment geen aanleiding om de belastingmix substantieel te wijzigen. De heer Platvoet noemde met een lijstje van de OESO in de hand een aantal landen die wat dit betreft boven en onder het gemiddelde zitten, Nederland neemt hierbij een middenpositie in. Er zijn ook grenzen aan een verdere verschuiving naar indirecte belastingen. Met name bij sommige accijnzen stuit je op een gegeven moment wel op een grens. En bij verlaging van de directe belastingen wordt de verzilveringsproblematiek in de komende jaren pregnanter. Op de VWS-begroting komt er nu een subsidieregeling voor buitengewone uitgaven en wij merken al dat deze her en der wringt bij het tarief van bepaalde schijven. Je kunt dus zeggen dat de genoemde trend op een gegeven moment een natuurlijke grens zal bereiken.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter! Ik proef uit het antwoord van de staatssecretaris dat het geen bewust beleid van het kabinet is om extra impulsen te geven aan de verschuiving van directe naar indirecte belastingheffing.

Staatssecretaris Wijn:

De trend in de richting van indirecte belastingen zal in de komende jaren nog wel blijven bestaan, maar wij zullen wel moeten bekijken of de belasting op arbeid niet te veel zal stijgen. Er is in ieder geval geen specifieke intentie om de belastingmix substantieel te wijzigen. Ik heb tegelijkertijd bij uw kritische opmerkingen over de trend die al wat gezet is de komende jaren, ook een relativering willen plaatsen. Ik heb in uw verhaal niet eens zozeer het accent geproefd van directe versus indirecte belastingen, als wel het accent van nivellering versus denivellering. Welnu als je dan ziet dat nu op koopkrachtgebied de broekriem her en der wat aangehaald moet worden, dan is het toch ook zo dat wij proberen daar een evenwicht in te vinden. Dat betekent in ieder geval niet: zorgen voor een groter maken van inkomensverschillen. Ik begrijp overigens wel dat u daar misschien andere accenten zou zetten; daar wil ik niets aan afdoen.

Een ander belangrijk element dat door een aantal woordvoerders naar voren is gebracht, betreft de uitvoering van de regelingen. Het moet natuurlijk voor burgers en bedrijven overzichtelijk zijn. Wij hebben al gesproken bij de financiële beschouwingen over een slagvaardige en efficiëntere overheid, ook wat betreft de eenloketgedachte waar men naartoe wilde: een centraal loket dat niet alleen heft en gelden int, maar dat ook mogelijkerwijs inkomensafhankelijke regelingen aan burgers verstrekt. Het betekent dat ik, de sfeer proevend, zie dat wij wat betreft een aantal fundamentelere uitgangspunten niet zozeer van mening verschillen, maar dat wij in de maatvoering en in de weging van die uitgangspunten wel politieke verschillen kunnen onderkennen.

Voorzitter. Ik hoop dat u het goed vindt dat ik, omdat de agenda al wat uitloopt, niet al te lang meer stilsta bij een aantal opmerkingen van de heer Rabbinge over het algemene financiële beleid. Ik denk dat daar bij de financiële beschouwingen al uitgebreid over is gesproken. Wat betreft de opmerkingen die hij maakte over de houding die wij moeten hebben ten opzichte van Brussel, denk ik dat dit een discussie is die ik beter aan mijn politieke baas, de minister van Financiën, over kan laten. Ik denk wel dat ik in het algemeen kan zeggen – ik heb de woorden van de heer Rabbinge niet zo verstaan dat daarover tussen ons een verschil van mening is – dat als wij een stabiliteitspact hebben waarover wij afspraken binnen Europa hebben, daarvoor geldt: pacta sunt servenda. Wat dat betreft denk ik dat het nu met de Duitse buren des te meer wringt, omdat wij vroeger zo samen optrokken daar waar het ging over de stabiliteit van de munt en de discipline bij begrotingsbeleid. Wij zullen daar de Europese partners die ook het Stabiliteits- en groeipact hebben onderschreven, aan moeten houden. Ik heb in ieder geval de opmerking van de heer Rabbinge zo begrepen dat de 3%-grens ook voor hem een belangrijke grens is.

De heer Rabbinge (PvdA):

Ik vind dat je aan die percentages niet zou moeten tornen, maar dat het goed is als die percentages in hun context moeten worden gezien en bepaald. Dat heeft echter niet plaatsgevonden en dat heeft tot gevolg dat je nu ziet dat men zich erin vastbijt en op een gelijkhebberige toon iedere keer dat percentage naar voren haalt. Daarbij wordt dan niet gekeken in welke context en op welke wijze je zou kunnen beredeneren dat tijdelijk wordt afgeweken en op welke wijze je ze dan veel beter zou kunnen hanteren. Dat genuanceerde beleid is van grote betekenis en het is voor Nederland ook van grote betekenis om goed in Europa te kunnen blijven functioneren. Als wij alleen komen te staan en daarmee in feite onze belangen niet dienen, is dat bijzonder riskant. Ik verwijt het eigenlijk in zekere zin de bewindslieden dat zij dat niet doen. Ik zou dit willen benadrukken in de richting van de staatssecretaris. Deze spreekt weliswaar van zijn politieke baas, maar hij heeft, denk ik, ook wel wat zeggenschap. Hij zou zijn collega zodanig kunnen beïnvloeden dat deze nalaat om de belangen van Nederland in Europees verband te schaden.

Staatssecretaris Wijn:

Ik vind absoluut niet dat belangen van Nederland zijn geschaad, integendeel. Uiteindelijk is bij de stemming over de vraag hoe om te gaan met het eventueel toepassen van sancties, een uitslag bereikt van 20 stemmen vóór en 20 stemmen tegen. Daarmee waren er te weinig stemmen voor een dergelijke beslissing. Ik denk dan ook dat het beeld dat Nederland zich geïsoleerd heeft in Europa, geen juist beeld is, zeker niet als je in aanmerking neemt dat op het moment dat het over Frankrijk ging, Duitsland mee mocht stemmen, en dat op het moment dat het over Duitsland ging, Frankrijk mee mocht stemmen. Als je nog eens corrigeert voor het feit dat "de zondaar de andere zondaar meebeoordeelt", kan het beeld van een geïsoleerd Nederland worden weggenomen.

Van de voorgestelde maatregelen van het kabinet slaat een aantal in het belastingplan neer. Ik noem de arbeidskorting, de combinatiekorting, maar ook de loonmatiging en de structurele verbeteringen in de sociale zekerheid. Er worden maatregelen genomen die Nederland positioneren om goed te kunnen aanhaken op het moment dat de wereldeconomie weer aantrekt. Wij hopen allemaal dat Nederland zich daarvoor goed positioneert. Dat laat onverlet dat wij pijnlijke keuzes maken. De heer Platvoet vindt het niet genoeg, de heer Van Raak waarschijnlijk ook niet, maar er wordt gekozen voor een lastenverhoging oplopend tot 2 mld in 2007. Dat is niet gering. Ook met de maatregelen in het belastingpakket proberen wij zoveel mogelijk de economische groei te stimuleren. Ik kom nog te spreken over administratieve lasten, maar onderwerpen als verplichte elektronische aangifte, de automatische voorlopige teruggaaf en de dwangbevelen per post zijn er allemaal voorbeelden van dat wij "leaner and meaner" willen opereren.

Ik kom op de zorgvuldigheid van wetgeving. Ik wil geen al te grote broek aantrekken, want ik kan hier mooie woorden spreken, maar naarmate ik dat overmoediger doe, zal ik harder door de Kamer worden aangepakt op het moment dat wij een keer zondigen tegen de mooie principes. Als katholieke jongen verexcuseer ik mij bij voorbaat richting de heer Van Middelkoop dat er wellicht een keer een zondetje aan zit te komen. Desalniettemin is de zorgvuldigheid van wetgeving terecht een punt van aandacht van deze Kamer. Dat is overigens ook aan de overkant het geval. Wij moeten dat niet nuanceren. In dit kader is opgemerkt dat de voorbereidingstijd voor dit debat wel erg kort is geweest.

De heer Biermans heeft een aantal stellingen geponeerd, alle gericht op de kwaliteit van wetgeving. Zo wenst hij geen indiening van voorstellen in samenhang met flankerende voorstellen waarvan het beoogde resultaat niet helder is. Hij wenst geen open en vage normen in antimisbruikwetgeving. Hij vraagt om oneigenlijke of niet noodzakelijke combinaties van voorstellen in één wetsvoorstel te voorkomen. Hij pleit voor een eenvoudige wetsredactie. Hij vraagt om zo vroeg en zo breed mogelijke bekendmaking van voorstellen. Ook de heer Essers heeft een aantal van dit soort punten aangehaald. Sterker nog, hij sprak mij toe als voorzitter van de vaste Kamercommissie voor Financiën. De heer Biermans zei, weliswaar in het kader van een ander onderwerp, dat hij realist is. Dat deed mij deugd, want toen ik de zeven eisen zag staan, dacht ik: goedemorgen, je moet er wat aan doen. In de schriftelijke beantwoording hebben wij een mooie formulering gebruikt. Als de heer Biermans overal "in beginsel" voor zet, kunnen wij een heel eind met elkaar optrekken. Maar goed, het is goed dat de heer Biermans ons scherp houdt.

Zeker richting de hardwerkende medewerkers van het ministerie herhaal ik de opmerking van de heer Biermans dat het in zijn algemeenheid goed gesteld is met de fiscale wetgeving in Nederland. Dat signaal wordt vanuit verschillende hoeken afgegeven. De heer Bartel, staatsraad bij de Raad van State, en de heer Groeneveld, vice-president van het hof in Den Haag en lid van de Raad voor de rechtspraak, hebben dat ook aangegeven tijdens het congres waar ik mijn speech heb gehouden. Het kan dus beter, maar een nuance is op zijn plaats.

Ik kom op de korte voorbereidingstijd. In het algemeen is het streven erop gericht om het belastingplan zo tijdig mogelijk in te dienen bij de Tweede Kamer. De belastingplannen worden in principe op prinsjesdag ingediend. Die relatief vroege indiening is het gevolg van de gewijzigde werkwijze sinds 2001 waardoor de besluitvorming over de fiscale maatregelen tegelijk plaatsvindt met de besluitvorming over de begroting. De heer Essers heeft ervoor gepleit om voorstellen sneller openbaar te maken, onder andere door wijziging van artikel 25a van de Wet op de Raad van State. De toenmalige minister van BZK heeft in oktober 2000 hierover een brief aan de Kamer gezonden waarin in het bijzonder de spoedprocedures rond fiscale wetgeving in beeld waren. In die brief waren de volgende argumenten aan de orde. Sinds de inwerkingtreding van de wetgeving inzake het openbaar bestuur in 1980 zijn de adviezen van de Raad van State over wetsvoorstellen openbaar geworden. Artikel 25a van de Wet op de Raad van State impliceert een tijdelijke geheime periode die begint bij de behandeling in de ministerraad en die ophoudt bij de indiening van het wetsvoorstel.

In 1992 heeft de commissie voor de toetsing van wetgevingsprojecten geadviseerd om die geheimhouding op te heffen. Het kabinet heeft dat advies echter niet overgenomen. Het ondersteunde juist de visie van de Raad van State dat er bezwaren waren tegen eerdere openbaarmaking. Die bezwaren behelsden met name politisering van de advisering op het moment dat de Raad van State daar nog mee bezig is, het voortijdig onderwerp worden van politiek en maatschappelijk debat en het in gedrang komen van een weloverwogen reactie van de kant van de regering over de door de Raad van State uitgebrachte adviezen. Daarom heeft in 1997, toen er ook gesproken werd over staatkundige, bestuurlijke en staatsrechtelijke vernieuwing, het kabinet geen aanleiding gezien om wijziging in de openbaarheidsregeling te brengen. Het gehele proces van de interne oordeelsvorming in het kabinet, dat loopt van de eerste bespreking in de ministerraad tot aan indiening na advisering door de Raad van State, leent zich daarom ook niet voor openbaarmaking. De beslotenheid van de adviseringsfase geeft een betrekkelijke rust en geeft het kabinet dus ook enige ruimte om naar aanleiding van een advies tot vrije heroverweging te komen. De positie van de Raad van State als een soort laatste adviseur van de regering kan ook een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het wetgevingsproces.

Als je zou overgaan tot differentiatie bij de openbaarmaking van adviesaanvragen – de heer Essers wierp hier een balletje over op – dan zou dat tot allerlei discussies kunnen leiden omdat het heel moeilijk is om daar precieze criteria voor aan te geven. Dit laat alle andere argumenten die ik zojuist naar voren heb gebracht, onverlet. Wij zien dan ook geen aanleiding om hier thans een wijziging in aan te brengen. Overigens moet de tijdwinst die behaald zou kunnen worden met openbaarmaking op het moment dat een voorstel naar de Raad van State gaat, enigszins worden genuanceerd. De datum van de adviesaanvrage over het belastingplan was dit jaar 4 september en die van de indiening bij de Tweede Kamer 16 september. De adviesaanvrage heeft dit jaar dus dertien dagen in beslag genomen, waarvan acht werkdagen. Een zorgvuldige behandeling zal hierdoor niet in het gedrang komen. Een eerdere publicatie van fiscale voornemens die samenhangen met de begroting, is vaak ook niet mogelijk omdat in samenhang met de miljoenennota in augustus, dus op het laatste moment, nog veel definitief wordt besloten over de lastenkant, de koopkrachtplaatjes en dergelijke. Ook wordt de maatvoering dan nog verder besproken. Dit jaar hebben wij overigens een race tegen de klok moeten leveren om nog op tijd advies te kunnen vragen aan de Raad van State. Het belastinginstrument speelt evenwel een vrij belangrijke rol in de hele rijksbegroting. Als fiscale voornemens eerder gepubliceerd zouden worden, als dat al mogelijk is, dan ontstaat er ook een soort discrepantie met alle andere gegevens die op prinsjesdag voor het eerst naar buiten worden gebracht.

Ik kom op de Bosal-procedure. Ik kan mij voorstellen dat hier vraagtekens bij worden geplaatst. Het heeft gespeeld tijdens het vorige kabinet. Ik vind het lastig om daar met terugwerkende kracht iets over te zeggen. Er is vanuit de Kamer gesteld dat er slechts met een beperkt aantal spelers uit het veld is gesproken. Tegelijkertijd was het aantal spelers niet beperkt genoeg om te voorkomen dat inmiddels diverse versies de ronde doen. Dat gaat vaak heel snel. Er blijft bij wijze van spreken iets op het kopieerapparaat liggen en het is zover. Ik heb er zelf ook nog vragen bij. Ik kom nog te spreken over de samenloop met de behandeling bij het Hof van Justitie. Het gaat om gevoelige wetgeving, maar als je daarmee bezig bent, komen veel tegenkrachten op. Wat betreft belastingplicht kun je echter slechts in beperkte mate toestemming vragen aan belangenbehartigers. Bij convenanten heb je dat spanningsveld ook vaak. Ik kom daar nog op. Op zichzelf is een beetje spanning prima. Niemand vindt belasting betalen leuk, maar het is wel leuk om wat dat betreft naar de techniek te kijken.

Een voorbeeld. In de eerste versie van de Bosal-wetgeving ontbrak de grens van € 500.000 om ervoor te zorgen dat het MKB iets gemakkelijker zou kunnen omgaan met de Bosal-reparatie. Als gevolg daarvan ontstond een heleboel gedoe. Op een gegeven moment word je dan kwetsbaar, want er komen allerlei krachten vrij, bijvoorbeeld in de media, die heel moeilijk in de hand zijn te houden. De vraag is of een zorgvuldig wetgevingsproces daarmee gediend is.

De heer Rabbinge (PvdA):

De staatssecretaris zegt iets wat veel wordt gezegd. Hij zegt dat niemand het leuk vindt om belasting te betalen. Voor een staatssecretaris vind ik dat een verkeerd uitgangspunt. Het is juist een voorrecht als je zoveel belasting mag betalen, want dan kun je bijdragen aan maatschappelijke functies. Dat is fantastisch. Dat lijkt mij een betere opvatting.

Staatssecretaris Wijn:

Dat is een heel goede opvatting. Ik vind persoonlijk dat ik niet genoeg belasting kan betalen. Ik ben overigens tevreden met mijn wedde. Het is goed dat de heer Rabbinge dit zegt, ook naar aanleiding van de rapportage over waarden en normen. Een voorbeeld. Ik gaf laatst een interview aan een aantal middelbare scholieren, voor de schoolkrant. Zij vroegen mij wat ik het allerbelangrijkste vind. Dan val je terug op heel simpele dingen. Als mensen belasting betalen, moeten ze zich realiseren dat het geld wordt besteed aan zaken als wegen, lantaarnpalen en politie. Dat moet men dus als een voorrecht zien. De heer Rabbinge zegt het mooi.

De heer Van Raak (SP):

Er kunnen nu twee dingen aan de hand zijn: of het geld wordt niet goed gebruikt, of de staatssecretaris slaagt er niet in duidelijk te maken dat het geld goed wordt besteed. Volgens mij zijn beide zaken niet goed.

Staatssecretaris Wijn:

Het eerste kan natuurlijk niet het geval, want deze Kamer praat mee over de besteding van het geld. Dat moet dus goed zijn. Het tweede punt speelt wel een rol. Wij moeten dat ook uitstralen. Wij proberen dat ook te doen via VBTB en het afleggen van verantwoording. De heer Van Raak heeft echter wel een punt. Wij moeten die discussie permanent met elkaar blijven voeren.

Ik kom terug op de Bosal-kwestie. De heer Essers heeft mij uitgedaagd. Hij zei tegen mij dat ik wel met een voorontwerp had moeten komen. De heer Biermans zei daar ook iets over. Hij kwam zelfs met een a contrario: zeg je met een voorontwerp de facto dat je verwacht dat je de zaak verliest? Die uitspraak wil ik zeker niet voor mijn rekening nemen. Het is de vraag of je met een voorontwerp je proceskansen negatief beïnvloedt. Een van de verdedigingslinies bij Bosal was, dat het ging om fiscale cohesie. Het ging om een integraal systeem van belastingheffing. Het systeem voor buitenlandse dochters was daarbij iets anders dan voor binnenlandse dochters. Dat is echter verschoonbaar of logisch, het is geen belemmering van het vrije verkeer en het past binnen de autonomie van een nationale wetgever, binnen het hele systeem van de fiscaliteit. Dan moet je het hof ervan overtuigen dat de samenhang in het fiscale stelsel je tot een bepaalde maatregel of regel dwingt.

Ik heb mij laten vertellen dat in de zaak Hoechst een ingevoerde wetswijziging voor het hof, en overigens ook voor de advocaat-generaal, het bewijs was dat er wel degelijk een alternatief mogelijk was. Een wetswijziging beïnvloedde dus daadwerkelijk het proces bij het hof. Het hof kon daaruit namelijk de conclusie trekken dat het anders kon. Dan sta je dus voor een dilemma. Als je een alternatief hebt, heb je in feite zelf al het bewijs geleverd dat fiscale cohesie geen wezenlijk argument is om een regeling overeind te houden. Dat is een lastig dilemma. Een voorontwerp heeft dat risico.

Ik wil een vraag aan de heer Essers stellen. Nu ligt de zaak van Marks & Spencer bij het hof. Gediscussieerd wordt over de vraag hoe je om moet gaan met verliezen van vaste inrichtingen in het buitenland. Wat adviseert de heer Essers? Wij weten niet welke kant het precies op gaat. Er zijn verschillen tussen Groot-Brittannië en Nederland. Pakt het helemaal fout uit, dan hebben wij ook een probleem. Pakt het gematigd fout uit, door de context in de overwegingen van het hof, dan is er misschien geen probleem. Tegelijkertijd vinden wij dat Groot-Brittannië Marks & Spencer zou moeten winnen. Wij overwegen zelfs om enkele opmerkingen tegenover het hof te maken. Wat is dan wijsheid?

De heer Essers (CDA):

Ik wil graag een onderscheid maken. Je kunt kiezen voor een concrete wetswijziging – een wetsvoorstel gericht op wijziging van de wet. Dat heeft men volgens mij ook in Duitsland gedaan naar aanleiding van de procedure rondom Lankhorst-Hohorst GmbH. Dan ondermijn je natuurlijk je positie. Als je de wet aanpast aan de wensen van de tegenpartij, geef je je in feite al gewonnen.

Het gaat er mij om dat je een consultatiedocument publiceert, een voorontwerp van wet, waar mensen op kunnen reageren. Niemand zal het de regering kwalijk nemen. Integendeel, men gaat ervan uit dat de regering vooruitdenkt en nadenkt over de gevolgen van het onverhoopt verliezen van de procedure, ook al worden goede argumenten aangevoerd. Ik zou het raar vinden als dat niet zou gebeuren.

Dan Marks & Spencer. Er zullen ongetwijfeld scenario's worden ontwikkeld voor het geval Marks & Spencer verloren gaat. Ik ben daar helemaal niet zo pessimistisch over, maar mocht het verloren gaan, dan is geen man overboord. Nu accepteren wij immers bij een vaste inrichting in het buitenland alle buitenlandse verliezen. Er is wel een inhaalregeling op het moment dat winsten worden behaald, maar het is wel een systeem dat wij volstrekt accepteren. Je kunt erover nadenken om dat bij lichamen ook te doen, zoals wij dat voor de wijziging van de fiscale eenheid ook hebben gehad. In tweede termijn zal ik nog een paar alternatieven aangeven. Een voorontwerp vind ik een veel betere methode dan een concreet wetsvoorstel. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat het laatste niet de bedoeling is.

Staatssecretaris Wijn:

Ik kom daar straks nog even op terug, bij de bespreking van de toekomst van de vennootschapsbelasting. Misschien kan daarover dan van gedachten worden gewisseld. Het vraagstuk waar de heer Essers op doelt, kan daar misschien bij betrokken worden.

Ik ben het wel met de heer Essers over het volgende eens. Als je terugkijkt – dat is wijsheid achteraf, dus ik zeg dit niet in verwijtende of veroordelende zin – vraag je je af of je het allemaal wat beperkter had moeten houden, of wat meer in de boezem van het departement. Ik zie de heer Essers "ja" knikken.

De heer Essers (CDA):

Alle commentaren die nog steeds dagelijks binnenkomen, zowel bij het ministerie als bij ons, hadden wij dan wat rustiger kunnen plaatsen, zodat de kwaliteit van de wetgeving waarschijnlijk beter zou zijn geweest.

Staatssecretaris Wijn:

Over de kwaliteit van de wetgeving komen wij straks nader te spreken. Ik durf het zo wel aan. Ik neem uw opmerkingen ter harte.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik zou het oorspronkelijke standpunt van de regering in dezen willen steunen. Men dient zich te realiseren welke enorme precedentwerking ervan uitgaan als vooruitlopend op definitieve uitspraken in beroepsprocedures al met alternatieven naar buiten wordt gekomen. Het gaat niet alleen om beroepsprocedures in de fiscale wetgeving. Op het gebied van de ruimtelijke ordening zijn er duizenden beroepsprocedures op gemeentelijk, provinciaal en landelijk niveau. Ik zou het uiterst onverstandig vinden als vooruitlopend op definitieve uitspraken verschillende overheden met oplossingen komen, mochten zij in het ongelijk worden gesteld. Wie maakt die inschatting? Hoe groot of hoe klein is de realiteitswaarde van die inschatting. Ik steun de opvatting van de staatssecretaris dat dit uiterst onverstandig is.

Staatssecretaris Wijn:

Dank u wel.

Laten wij uitgaan van de Nederlandse situatie waarbij de Hoge Raad prejudiciële vragen stelt. Als het zover komt dat een zaak bij de Hoge Raad ligt en er vragen aan het hof worden gesteld, dan heeft een inspecteur al iets gezegd, is er bezwaar en beroep aangetekend, heeft het hof zich uitgesproken en uiteindelijk de Hoge Raad. Het standpunt van de belastingdienst in casu is dan heel helder. Je gaat er dan van uit dat je zo'n zaak wint.

Publicatie van voorontwerpen zie ik niet in relatie tot zaken die voorliggen bij het hof, maar in relatie tot eventuele wijziging van de vennootschapsbelasting. Je moet nooit zaken publiceren, naar buiten brengen, of al filosoferend ingaan op wat-als-scenario's als daarmee je kansen worden beïnvloed. Dat moet van geval tot geval bekeken worden. De heer Essers zegt dat Groot-Brittannië met Marks & Spencer een zodanig zekere zaak heeft dat als die wordt overgebracht naar de Nederlandse situatie, je nu vooral niet met zaken naar buiten moet komen, anders dan in een brede aanpak van de vennootschapsbelasting. Deze zaak geeft op zichzelf geen aanleiding daar nu iets mee te doen. Ik kom daar later op terug bij de positie van Europa.

Er is gevraagd naar de samenstelling van het belastingplan. De algemene lijn is dat voorstellen die in budgettaire en politieke zin nauw samenhangen met het totale pakket aan financieel-economische voorstellen voor het nieuwe begrotingsjaar deel uitmaken van het belastingplan. Het gaat dan meestal om maatregelen die een beoogde datum van inwerkingtreding hebben van 1 januari. Dat houdt verband met de koopkracht voor het komende jaar. Vaak bestaat het belastingplan uit verschillende wetsvoorstellen. De materiële implementatie van de initiatiefwet Hillen is bijvoorbeeld een afzonderlijk wetsvoorstel in het belastingplan.

Voorstellen tot herstel van technische onjuistheden zullen doorgaans niet in het belastingplan worden opgenomen, maar in een afzonderlijk wetsvoorstel. Dat is nu gebeurd in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen. Sommige onderdelen moeten om uiteenlopende redenen zo snel mogelijk in werking treden. De omvang van dergelijke wijzigingen kan zo beperkt en technisch zijn dat vanuit wetgevingseconomie een afzonderlijk wetsvoorstel niet voor de hand ligt. Wij nemen het dan even mee in een ander wetsvoorstel. Het zijn wel altijd zaken die niet zo gek veel om het lijf hebben.

Voorstellen van meer ingrijpende fiscaal-technische aard worden doorgaans niet in het belastingplan opgenomen. Dit heeft te maken met het feit dat daaraan een uitgebreid voorbereidingsproces aan ten grondslag moet liggen. Ik heb daar wel voorbeelden van. Denkt u bijvoorbeeld aan het regiem fiscale eenheid, de invoering van artikel 10.A Vpb met betrekking tot de uitholling van de belastingheffing en versterking van de fiscale infrastructuur. U weet dat er enige discussie is geweest over de zogenaamde antimisbruikbepaling.

Als je deze visie hanteert, hoort Bosal eigenlijk niet in het Belastingplan 2004 plaats. Wij hebben dit toch gedaan, omdat de uitspraak over Bosal na prinsjesdag werd gedaan. Dan ontstaat er meteen een massief lek. Wat wij hier repareren kost straks nog steeds 500 mln euro structureel op jaarbasis. Je hebt dan met zo'n enorm budgettair verlies te maken dat wij hebben gezegd dat wij dit bij nota van wijziging wel opnemen in het Belastingplan 2004. Het zal echt honderden miljoenen euro's kosten als dit niet op 1 januari 2004 in gaat. Hier zie je inderdaad dat het hemd nader is dan de rok en dat nood wet breekt, u kent al die zegswijzen wel.

De heer Essers vraagt dan op grond van welke criteria wordt besloten om een nota van wijziging in te dienen. Dit zijn er verschillende. Zo kan het voorkomen dat er tijdens het wetsproces blijkt dat er een foutje is gemaakt. Soms moet er worden gereageerd op externe ontwikkelingen zoals Bosal of budgettaire risico's, maar ik noem ook de aangepaste inflatiecijfers die ertoe leiden dat alle tabellen moeten worden aangepast en de discussie in de Tweede Kamer over chronisch zieken en gehandicapten. Daarover wordt binnenkort een novelle uitgebracht die hopelijk vandaag door de Raad van State wordt beoordeeld.

Ik vind het ook niet chic dat wij zes nota's van wijziging hebben uitgebracht, maar voor iedere individuele nota is iets te zeggen. Laten wij het erop houden dat wetgeving een dynamisch proces is. Wij hebben de intentie om dit zo helder en overzichtelijk mogelijk te maken.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Alle budgettaire argumenten zijn herkenbaar en ongetwijfeld ook valide, maar ik hoor geen legislatieve argumenten. Heel veel wetsvoorstellen die in de Tweede en de Eerste Kamer worden behandeld, bevatten een materiële wijziging van bestaande wetten. In die zin is er geen verschil met een nota van wijziging zoals wij die nu kennen. Ik heb tot nu toe geen overtuigende redenering gehoord die leidt tot de conclusie dat een zelfstandig wetsvoorstel niet mogelijk was geweest of is het een bezwaar dat dit eerst aan de Raad van State voor advies moet worden voorgelegd?

Staatssecretaris Wijn:

De heer Van Middelkoop duidt nu op Bosal?

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ja.

Staatssecretaris Wijn:

Dit heeft zuiver te maken met de snelheid.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dit begrijp ik niet. De inhoud van een zelfstandig wetsvoorstel had ook tot wijziging van de bestaande wetgeving geleid en had dezelfde tekst bevat als nu in de nota van wijziging is opgenomen.

Staatssecretaris Wijn:

Een nota van wijziging kan een versnelde procedure volgen. Die wijziging is wel zo substantieel dat de nota via de Raad van State is gegaan, maar hij kon desondanks in de planning van de Raad van State en de Tweede en de Eerste Kamer worden meegenomen. Het risico van een aparte wet is dat wij de deadline van 1 januari niet zouden halen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik vind dit niet overtuigend. Als er een versnelde procedure mogelijk is voor nota's van wijziging, kan die dan ook niet van toepassing worden verklaard op zelfstandige wetsvoorstellen?

Staatssecretaris Wijn:

Ik kom hierop graag terug in tweede termijn. U overvraagt mij nu een beetje. Ik moet eerst mijn gedachten bepalen over de vraag wanneer er kan worden gekozen voor een soort noodwetgeving of spoedwetgeving. Dit kon hier mooi meelopen en wij moesten de deadline van 1 januari halen. Er waren al een traject en procedure voor behandeling van wetgeving in gang gezet en zodoende hebben wij dit in elkaar gevlochten.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik maak graag gebruik van de handreiking van de staatssecretaris om hierop terug te komen in tweede termijn, omdat hier natuurlijk ook de belangen van de Kamers in het geding zijn. Ik heb dan liever een wat doordacht antwoord dan de improvisatie die nu kennelijk nodig is.

Staatssecretaris Wijn:

Dit is nogal een kwalificatie.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Het was niet zo kritisch bedoeld, maar ik hoor aan mijn eigen toon dat het wel zo klinkt. Ik hoop dat de staatssecretaris het belang van de Kamers wel voor ogen houdt, want wij kunnen nu niet amenderen. Stel dat je grote bezwaren zou hebben tegen deze nota van wijziging, dan zou je tegen het hele belastingplan moeten stemmen. Ik hoor achter mij zeggen: "dat doen wij". Zo simpel zit ik echter niet in elkaar.

De heer Schuyer (D66):

De heer Van Middelkoop raakt des poedels kern, maar ik moet de regering op dit punt bijvallen. Wij hebben vaker gesproken over de vraag of aparte wetgeving noodzakelijk is. In principe moet die lijn gevolgd worden. Naast het belang van Kamer en parlementaire zaken heeft de staatssecretaris echter ook te maken met het landsbelang. In dit geval was evident dat behandeling van het onderwerp na 1 januari grote schade voor het land tot gevolg had. Het is dan ook goed te verdedigen dat het onderwerp dit keer is meegenomen in een wetsvoorstel.

Staatssecretaris Wijn:

Laat ik deze handschoen oppakken: wij stellen de medewerking van de Kamer buitengewoon op prijs, hetgeen door ons ondersteund is met een technische briefing en verschillende contacten. Ik erken natuurlijk volledig dat er nogal wat druk op de Kamer is gelegd om deze wetsvoorstellen te verwerken. Ik heb er respect voor dat dat gelukt is. Gisteren is een opmerking gemaakt over ambtelijke ondersteuning. Het is mij bekend dat die in deze Kamer zo mogelijk nog beperkter is dan aan de overzijde.

Er zijn enkele opmerkingen gemaakt over terugwerkende kracht, waarbij termen genoemd zijn als "onmiddellijke werking", "eerbiedigende werking", "formeel terugwerkende kracht" en "materieel terugwerkende kracht". In de schriftelijke beantwoording is daarover reeds een en ander gezegd, maar misschien is het goed om daarop bij mijn eerste belastingplan wat dieper in te gaan. Een van de belangrijkste beginselen bij het opstellen van wetgeving is de toetsing aan het rechtszekerheidsbeginsel. Dat punt speelt met name een rol bij de inwerkingtreding van wettelijke maatregelen. Bij het opstellen van wetgeving geldt als hoofdregel dat de maatregelen opgenomen in een wetsvoorstel effectief worden op het tijdstip dat het wetsvoorstel in werking treedt, de zogenoemde "onmiddellijke werking". Onder omstandigheden kan deze onmiddellijke werking worden verzacht door maatregelen te nemen waarin reeds bestaande situaties, al dan niet tijdelijk, worden geëerbiedigd, de "eerbiedigende werking". Het nadeel van de eerbiedigende werking kan zijn dat ongelijkheid ontstaat tussen nieuwe en bestaande situaties. Een voorbeeld van de onmiddellijke werking is de voorgestelde bijleenregeling.

In geval voor onmiddellijke werking wordt gekozen, is de rechtszekerheid voor wat betreft het verleden niet in het geding omdat een dergelijke maatregel pas in werking treedt na afronding van het parlementaire proces. Dit betekent wel dat tijdens het parlementaire proces voor iedere burger kenbaar wordt welke maatregel wordt voorgesteld en met ingang van welke datum deze in de toekomst gaat gelden. Omdat de term "onmiddellijke werking" door sommige leden wordt verwoord als "materieel terugwerkende kracht" merk ik op dat de term "materieel terugwerkende kracht" de lading niet geheel dekt. Onder omstandigheden kan het wenselijk zijn dat maatregelen materieel terugwerken, maar ik gebruik liever de term "onmiddellijke werking". Vervolgens komt de vraag aan de orde: moet een bepaalde eerbiedigende werking van kracht zijn?

Overigens kan het onder omstandigheden wenselijk zijn om maatregelen volledig terug te laten werken. Dan spreken wij over: formele terugwerkende kracht. Omdat de rechtszekerheid in het verleden, zeker bij verzwarende maatregelen, in het geding kan zijn, wordt niet gekozen voor formele terugwerkende kracht, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Daarbij gaat het om omstandigheden waarbij het algemeen belang prevaleert boven het individuele belang. Dat kan het geval zijn indien sprake is van aanmerkelijke aankondigingseffecten, een omvangrijk oneigenlijk gebruik of misbruik. Bij het toekennen van formele terugwerkend kracht moeten de maatregelen voor belanghebbende, bijvoorbeeld een belastingplichtige, voldoende kenbaar zijn. Een voorbeeld van vandaag van een maatregel met formele terugwerkende kracht is de maatregel ter dichting van een emigratielek bij de aanmerkelijkbelangheffing. Dit betekent direct in werking treden en als er noodzaak toe is eerbiedigen. Als er formeel terugwerkende kracht aan de orde is, kan dat slechts in het kader van bijzondere omstandigheden die dat rechtvaardigen. Bij belastingwetgeving zullen maatregelen dan ook door de regering moeten worden besproken, beargumenteerd en worden onderbouwd.

Zowel de heer Schuyer als de heer Essers heeft gezegd dat in algemene wetgeving zorgvuldiger moet worden omgegaan met de Europeesrechtelijke implicaties van de fiscaliteit. Dit geldt zeker in het algemeen, en ook voor fiscale wetgeving. De ontwikkelingen in de jurisprudentie van het Hof zijn de afgelopen tien jaar nogal stormachtig geweest. Daaraan liggen allerlei redenen ten grondslag. Zo neemt de Commissie vaker het initiatief. Verder zoeken belastingplichtigen, al dan niet ondersteund door agressieve belastingadviseurs, steeds meer de grenzen op. Daarnaast is er een directere werking van bepaalde Europese grondrechten op het gebied van vrij verkeer. Mijn inschatting is overigens dat dit voorlopig nog zo blijft. Gisteren is stilgestaan bij het gebrek aan Europese harmonisatie. Naar mate de interne markt meer eisen stelt aan lidstaten, zal de druk uit de jurisprudentie groter worden, met name om bepaalde vrijverkeersregels directer te laten toepassen of op een verdergaande manier te interpreteren. Wij volgen deze ontwikkelingen intensief – dit zeg ik tegen de heer Essers – maar daarbij gaat het om het permanent volgen. Regelmatig gaan wij "met de benen op tafel" bij elkaar zitten: wat speelt er allemaal en wat zouden mogelijk reacties kunnen zijn. In dat verband is er geen formeel "paper trail", maar wij houden ons daarmee dus wel regelmatig bezig. In het kader van de Marks & Spencer-zaak heb ik al aangegeven dat wij indien nodig opmerkingen maken in procedures over het recht van ander lidstaten. In sommige gevallen interveniëren wij daarbij. Nieuwe wetgeving wordt vanzelfsprekend getoetst aan het Europees recht.

Europa speelt een pregnantere rol dan wij voor mogelijk hadden gehouden, bij de toekomst van de vennootschapsbelasting.

De heer Biermans (VVD):

Ik wil een vraag stellen in het kader van de betrouwbaarheid van de overheid. In mijn bijdrage heb ik gesproken over de negatief uitgevallen slotuitspraken. De staatssecretaris hoor ik daar niet over.

Staatssecretaris Wijn:

Over welke slotuitspraken gaat het?

De heer Biermans (VVD):

Ik moet bij de bediening van de interruptiemicrofoon twee dingen tegelijk doen. Het gaat mij om de uitspraak waarin de inspecteur door de rechter om de oren werd geslagen omdat hij misbruik maakte van het procesrecht. Ik heb dit geplaatst in het kader van "fair play" en een betrouwbare overheid. Kan de staatssecretaris daarop reageren?

Staatssecretaris Wijn:

In de Tweede Kamer kan de interruptiemicrofoon ook met de voet worden bediend; misschien is dat handig. Hier doen de Kamerleden zich collectief een hernia aan doordat de microfoon zo laag staat; maar dit ter zijde. Dat was een uitspraak van het Hof Den Bosch, waarin de inspecteur misbruik van procesrecht werd verweten. Het kan inderdaad niet de bedoeling zijn dat wij misbruik van procesrecht om de oren krijgen van het Hof. Het is een dilemma dat vaak voorkomt. Binnen afzienbare tijd zal ik een wetsvoorstel indienen bij de Kamer aangaande de aftrekbaarheid van de aankoopkosten van dochterondernemingen. Hierbij zitten wij met een vergelijkbaar probleem.

Er komt een uitspraak van de Hoge Raad. Ik kan alvast een tipje van de sluier oplichten door te zeggen dat wij dat willen repareren. De Hoge Raad wil met terugwerkende kracht bepaalde kosten aftrekbaar maken. Wij willen dat niet omdat mensen nooit hebben verwacht dat die kosten aftrekbaar zouden zijn en bovendien zou het een fors budgettair beslag met zich meebrengen. Wat doe je echter met hangende nieuwe wetgeving? Overigens is de Tweede Kamer geïnformeerd dat deze wetgeving eraan komt. Wat doe je tot die tijd met bezwaarschriften? Houd je die aan of niet? Wat doe je met dreigend verloop van aanslagtermijnen? Ik denk dat wij bezwaarschriften niet zó lang kunnen ophouden dat wij te maken krijgen met de problematiek die aanhangig is gemaakt bij het Hof Den Bosch. Je zult dan positief moeten beschikken op een bezwaar. Daar zal dan wel bij gezegd worden: reken uzelf niet rijk, want voordat de aanslag definitief wordt gemaakt, wordt er wetgeving ingevoerd die dit voor een deel gaat repareren. Dit is dus een zeer belangrijk dilemma, want er mag geen misbruik van procesrecht worden gemaakt en tegelijkertijd kunnen wij ook de belastinggrondslag niet laten eroderen.

De heer Biermans (VVD):

Allereerst dank ik de staatssecretaris voor zijn tip met betrekking tot de microfoon: het werkt zo uitstekend.

Moet ik zijn antwoord in verband brengen met een eerdere opmerking inhoudende dat hij vóór zorgvuldigheid van wetgeving is, maar zich bij voorbaat al verontschuldigt voor de zonde die hij gaat begaan? Als dat zo zou zijn, moet hij niet denken dat hij geen straf krijgt als hij zonden begaat. Als dat de bedoeling is van die verontschuldiging, moet ik de staatssecretaris zeggen dat het zo niet werkt. Wij spreken hier over een betrouwbare overheid en een rechter die zegt dat de overheid een regeling gemaakt heeft die niet klopt. Kan de minister mij nog een keer uitleggen waarom de overheid dan in gelijke gevallen anders gaat handelen, namelijk bezwaarschriften aanhouden en al die belastingplichtigen uiteindelijk ongelijk geven?

Staatssecretaris Wijn:

Gelijke gevallen moet je, waar mogelijk, gelijk behandelen. Overigens geloof ik ook niet in biechten vooraf. Ik meen te weten dat de heer Biermans uit de belastingadviespraktijk komt. In die sector is de vindingrijkheid ontzettend groot. Ik denk dat wij mogen constateren dat de alertheid – om het woord agressiviteit te vermijden – ook ontzettend groot is. Datzelfde geldt voor de inventiviteit. Enerzijds moet de overheid betrouwbaar zijn. Aan de andere kant moeten de belastinginkomsten qua omvang betrouwbaar zijn. Wij komen hier nader over te spreken als de regering wetgeving ter zake bij de Kamer aanbiedt. Wij worden geconfronteerd met een voordeel dat gegeven wordt omdat één persoon het een keer heeft geprobeerd en dat nooit werd verwacht door belastingplichtigen. Dat voordeel zou er vervolgens toe leiden dat wij met terugwerkende kracht een aantal voordelen moeten geven aan belastingplichtigen, die daar nooit op hebben gerekend. In zo'n geval kun je met reparatiewetgeving komen, want uiteindelijk is het toch de wetgever, parlement en regering, die bepaalt wat uiteindelijk de wetgeving moet zijn. Dat is iets waarover wij met elkaar van gedachten kunnen wisselen.

De heer Biermans (VVD):

Volgens mij is het verschil in het volgende gelegen. Mijn redenering is dat er een situatie is die klopt en dat vandaag de belastingplichtige van de hoogste rechter gelijk krijgt. De staatssecretaris zegt echter dat die situatie fout is en dat daarom alle andere belastingplichtigen wier bezwaarschriften worden aangehouden en niet afgedaan worden, niet hetzelfde recht krijgen als die ene die geprocedeerd heeft. Dit is een verschil in benadering.

Staatssecretaris Wijn:

Het is nog maar de vraag of de ene desbetreffende belastingplichtige voordeel gekregen heeft. Dat weet ik, eerlijk gezegd, niet. Een dergelijke assumptie heb ik nu ook niet scherp op het netvlies. Tegelijkertijd komt het meer voor, zoals ook in het verleden vaak is gebeurd, dat, als een rechter aangeeft hoe het moet en als dat een bepaald negatief effect heeft, er dan in de Kamer een reparatiewet aan de orde komt die de uitspraak van de rechter met terugwerkende kracht te niet doet. Ik heb daarvan zojuist een drietal voorbeelden gegeven. Immers, wij praten ook hierbij over formeel terugwerkende kracht. Er kunnen heel legitieme redenen, met name budgettaire, van groot belang zijn. Ik heb zojuist het voorbeeld genoemd van aankoopkosten van deelnemingen. Het lijkt mij goed dat wij daarover apart een discussie voeren. Terugwerkende kracht zal, zeker als het formeel terugwerkende kracht is, per keer moeten worden beargumenteerd op grond van het algemene kader dat ik heb geschetst.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik wil een vraag aan de heer Biermans als medewetgever stellen. Als de rechter constateert dat er een fout in de wetgeving zit, vindt hij dan niet dat het de taak van de wetgever is om die fout te herstellen?

De heer Biermans (VVD):

Als de rechter dat concludeert, moet je daar heel afgewogen mee omgaan. Als het werkelijk een fout is die niemand voorzien had en die niemand ooit gewild had, denk ik dat ik op de lijn van de staatssecretaris zit. Overigens is dit vaker het geval, zeker als de staatssecretaris mij een realist noemt en zeker als hij dat plaatst in het kader van het genereren van belastingopbrengst. Het is mijns inziens goed dat wij met de staatssecretaris afspreken dat elke keer wanneer er sprake is van terugwerkende kracht – en in de beleving van de VVD-fractie is dit zeer regelmatig het geval – wij aandringen op een uitermate uitvoerige motivatie van de noodzaak.

Staatssecretaris Wijn:

Dat zeg ik graag toe in het kader van de terminologie die ik net heb gebruikt voor de formele terugwerkende kracht.

Voorzitter. Ik wil nog een spanningsveld benoemen, en wel dat van de toekomst van de Vpb en het Nederlandse vestigingsklimaat. Enerzijds proef ik bij een aantal afgevaardigden dat het Nederlandse belastingklimaat concurrerend moet zijn en dat wij ons dus moeten onderscheiden en anderzijds proef ik, soms zelfs bij dezelfde afgevaardigden, een drang naar harmonisatie van belastingwetgeving binnen Europa. Dit laatste kan goed werken voor het bedrijfsleven: men weet in alle lidstaten wat de grondslag is en hoe het met tarieven zit. Wij zijn echter een klein land en onze natuurlijke voordelen ten opzichte van grotere landen zijn beperkt. Tegen deze achtergrond willen wij echter een aantrekkelijk fiscaal klimaat houden. Het concurreren op fiscaal terrein veronderstelt natuurlijk verschillen en dus gebrek aan harmonisatie. Ik vind het toch goed om dat spanningsveld hier even te benoemen, omdat wij dat de komende jaren vaker zullen constateren.

De heer Biermans stelde de retorische vraag of Nederland in fiscaal opzicht nog wel een interessant vestigingsland is. Ik ga eerst nuanceren en dan toegeven. De nuancering is bijvoorbeeld dat twee weken geleden bekend werd dat het Duitse elektronicaconcern Siemens al zijn internationale, niet-Duitse activiteiten vanuit Nederland gaat organiseren. Dit heeft te maken met het belastingvoordeel dat Siemens daarmee denkt te kunnen verkrijgen. Overigens is dit maar een van de elementen, want men vindt het ook prettig dat men in Nederland snel een rechtsvorm kan oprichten en dat Nederlandse werknemers hun talen zo goed spreken. Je merkt dus dat het vestigingsklimaat veel breder is, maar dat het fiscale element door een groot concern nadrukkelijk als reden wordt genoemd om een hoofdkantoor in Nederland te vestigen. Ik heb in de afgelopen tijd in de kranten heel veel negatieve berichten gelezen en een enkele keer wordt er een bagatelletje uit een vraag- en antwoordbesluit opgeklopt tot een grote aantasting van het vestigingsklimaat. Ik vind dit een beetje vervelend. Ik zou bepaalde mensen dan ook duidelijk willen maken dat men als de internationale adviespraktijk, die overigens ook uurtjes schrijft voor internationale cliënten, op deze manier doorgaat, niet alleen het zichzelf het brood uit de mond stoot, maar ook Nederland. Ik vind dat de discussie wel wat meer in normaal vaarwater terecht mag komen. Ik heb een concreet voorbeeld genoemd, maar heel vaak blijft het nogal stil, als wij op onze beurt om voorbeelden vragen. Dus ik discussieer heel graag aan de hand van concrete voorbeelden, wat overigens onverlet laat wat er verbeterd kan worden en wat ik ook niet wil wegpraten. Maar een enigszins normale toon in de discussie zou mij wel goed uitkomen.

De heer Rabbinge (PvdA):

Voorzitter! Ik denk dat de opmerking van de staatssecretaris zeer terecht is. Het is bij heel veel inventarisaties in de sfeer van de ruimtelijke ordening en de planologie gebleken dat vestigingen van bijvoorbeeld Japanse bedrijven in Nederland niet zozeer bepaald worden door de premies of het fiscale klimaat als wel door andere omstandigheden, zoals de beschikbaarheid van een Japanse school in Amsterdam. Dergelijke omstandigheden tellen veel meer mee. Ik verzoek de staatssecretaris om wat hij nu zegt, te adstrueren met een aantal heel concrete voorbeelden, om wat tegengas te geven voor het negativisme. Het lijkt mij heel nuttig als juist Financiën hierbij wat tegenwicht biedt.

Staatssecretaris Wijn:

Dat heb ik eigenlijk nu al gedaan. Ik denk dat verder bijvoorbeeld de veiligheidssituatie heel belangrijk is voor het vestigingsklimaat, net als het onderwijs. Maar nu moet ik wel uitkijken dat ik niet zover mee glijd in de relativering dat ik suggereer dat het fiscale element minder belangrijk zou zijn, want dat is niet zo. Ik heb zelf ook wel enige kritiek op dit punt. Ik heb dit eigenlijk al met de Kamer besproken bij de financiële beschouwingen, maar ik zal het bij deze beschouwingen over het belastingplan nog maar eens zeggen. Zo moeten de omlooptijden bij wat wij vroeger de rulings noemden, nog verkort worden. Verder moet de uitvoeringspraktijk na een aantal wijzigingen die terecht zijn aangebracht, nog wat uitkristalliseren. Maar er zijn ook zaken die ik graag overeind houdt, zoals de 30%-regeling, waar de heer Van Raak zo uitgebreid bij stil is blijven staan. Ik vind wel dat wij ons fiscale vestigingsklimaat ontzettend goed in de gaten moeten blijven houden. Wij hoeven in Europa niet het braafste jongetje van de klas te zijn, maar wij gaan ons ook niet gedragen als een straatschoffie. Met die lijn denk ik dat wij Nederland fiscaal wel aantrekkelijk kunnen houden, omdat wij op die andere punten heel redelijk scoren.

De heer Van Raak (SP):

Ik ben erg blij dat het goed gaat met ons vestigingsklimaat. Ik dacht dat er nu wel een opening zou zijn om iets aan de expat-regeling, de 30%-regeling te gaan doen, maar de staatssecretaris heeft de deur alweer dichtgegooid.

De heer Biermans en ik zijn het niet heel vaak met elkaar eens, maar wij waren het er gisteren in ieder geval wel over eens dat belastingconcurrentie zou moeten worden tegengegaan. Wat vindt de staatssecretaris bijvoorbeeld van het initiatief om in Europees verband een minimumtarief voor vennootschapsbelasting vast te stellen? Dan krijgt hij er van mij een half procentje bij, om bijvoorbeeld van 35% uit te gaan. Wil hij zich hiervoor inzetten?

Staatssecretaris Wijn:

Ja, dat is ook iets dat wij vaak naar voren brengen. De Europese Commissie heeft als lijn harmonisatie op het gebied van grondslag, zeg maar de winstberekening. De Commissie zegt daarvan: ga richting een soort harmonisatie van de grondslag en concurreer dan maar op tarief. Wij brengen daar gegevens tegenin als: Cyprus met 0% of anders één van de Baltische staten met 0%, en Ierland met 12,5%. Ik denk dat je inderdaad moet kijken naar gemiddelde druk en dan praat je over grondslag maal tarief. Tegelijkertijd moeten wij ook hier realistisch zijn: daar is in Europa nauwelijks draagvlak voor. Op het moment dat bijvoorbeeld de Duitsers willen praten over de inkomstenbelasting en als daarbij zo'n expat-regeling ter sprake komt, wordt gezegd: nee, dan hebben wij eerst binnen de ondernemersbelastingen nog wel een paar dingen waarover wij verder willen praten.

Er werd gisteren gerefereerd aan de historie die wij met Europa hebben. Welnu, wij hebben als Nederland tien maatregelen die op de 66-lijst stonden als belastingconcurrentie voor de broek gekregen. Die hebben wij aangepast en er is een enkele overgangstermijn. Wij zijn nu OESO-conform, zij het dat een en ander nog in wetgeving moet worden doorgezet. Wij gaan niet terug naar een vorm van belastingconcurrentie waardoor wij weer in de beklaagdenbank van de gedragscodegroep komen. Tegelijkertijd moeten wij zorgen voor snelheid in de uitvoering, voor het meedenken met bedrijven en voor het leveren van maatwerk binnen de gedragscodegroepcriteria en binnen de OESO-regels, waarbij wij tegen bedrijven duidelijk zeggen: jullie zijn hier welkom, wij hebben jullie graag! Dat is natuurlijk ook wel iets dat wij goed mogen uitstralen. Als u dat nu ook zou zeggen tegen bedrijven, dan kan ik zeggen dat wij het echt allemaal vinden.

De heer Van Raak (SP):

Het gaat mij met name om een tendens, in de zin dat als wij tarieven gaan aanpassen, ons omringende landen ook weer gaan aanpassen. Ik zou graag van de staatssecretaris horen dat hij aan die tendens iets wil doen. Dat kan hij op symbolische wijze wellicht doen, maar hij kan het ook doen door in Europees verband te pleiten voor harmonisatie. Daarmee laat je zien dat Nederland niet meegaat in die negatieve spiraal van belastingconcurrentie en dat wij daar iets positiefs tegenover willen stellen. Verder zijn alle bedrijven voor zover zij zich aan de milieunormen en de normen van fatsoen houden, wat mij betreft van harte welkom in Nederland. Ik wil ook van Nederland een zeer concurrerend land maken, niet alleen op het gebied van de belastingen, maar vooral op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs.

Staatssecretaris Wijn:

Dit klinkt genuanceerder dan wij misschien hadden verwacht. Ik wil er wel bij zeggen dat ik het met u eens ben. Ik doe het overigens al. Wij houden op dit moment een toer langs een groot aantal hoofdsteden van de Europese Unie, waarbij ik ook wil kennismaken met mijn counterparts. Ik ben vorige week bijvoorbeeld nog in Berlijn geweest. Daarbij komt dit ook aan de orde. Immers, de race to the bottom is voor een land met een verzorgingsstaat als Nederland een heel vervelend gebeuren. Je wilt competitief blijven en dat ben je op een breed scala, maar dan moet je ook fiscaal concurrerend blijven. Als er gepraat wordt over verdere harmonisatie, dan zegt Nederland altijd dat je niet alleen moet praten over grondslag maar ook over tarief en daarmee over gemiddelde belastingdruk. Dat is de Europese Commissie niet met ons eens. Het betekent tegelijkertijd dat wij zeggen: als die discussie daar niet verbreed wordt, gaan wij ook niet praten over harmonisatie op onderdelen van de inkomstenbelasting.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Met dat laatste raakt u een goed punt, want het is toch een beetje een grabbelton. Ik kan dan met de hypotheekrenteaftrek komen, want als je wilt harmoniseren, kunnen wij het daarover hebben. Als het gaat om een consistent beleid op Europees niveau met betrekking tot belastingen, merk ik op dat zo'n beleid nog ver is te zoeken. Ik wil nu even op de vennootschapsbelasting terugkomen. Terecht heeft Rabbinge het bredere scala aan vestigingsvoorwaarden naar voren gehaald. Ik vind het heel slecht dat de staatsse cretaris met Cyprus aankomt. Is hij weleens op Cyprus geweest?

Staatssecretaris Wijn:

Nee.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik toevallig wel en ik heb bijvoorbeeld de infrastructuur daar gezien. Ik kan het mij indenken dat landen die in de periferie van Europa op een eiland of een half eiland zitten, als een soort noodsprong op 0% gaan zitten. Nederland moet zich daarmee niet willen vergelijken. Dat slaat helemaal nergens op.

Staatssecretaris Wijn:

In het algemeen moet je ervoor zorgen dat je een concurrerend vestigingsklimaat in brede zin hebt. Het belastingklimaat is daarvan een essentieel element. Wij kunnen een vergelijking maken met Cyprus, Estland, Letland, Duitsland, Frankrijk, Engeland, noem maar op. Wij hebben het net gehad over de gemiddelde belastingdruk. Ik heb aangegeven dat het niet alleen de tariefgrondslag en de percentages zijn, maar dat het ook te maken heeft met de snelheid waarmee je bedrijven zekerheid biedt en waarmee je bedrijven op een andere manier tegemoetkomt. Het is interessant dat juist namens de fracties van GroenLinks en de SP op dit punt zo wordt geïnterrumpeerd. Ik maak de relativering dat het vestigingsklimaat iets breeds is, maar ik ga niet zover om al te zeer de fiscale aspecten te relativeren. De keuze van een bedrijf om zich ergens te vestigen is heel vaak en misschien wel altijd financieel gedreven. Daar moeten wij niet omheen draaien.

De heer Van Raak (SP):

Ik vind het onderwerp veel interessanter dan ik verwacht had. Kan de staatssecretaris ons gegevens overleggen waaruit blijkt waarom bedrijven zich in Nederland vestigen? Is dat met name om fiscale redenen?

De heer Rabbinge (PvdA):

Dat is wat ik daarnet aan de orde stelde. Het is een paar keer geïnventariseerd vanuit VROM en EZ. Vastgesteld is dat fiscale argumenten weliswaar tellen, maar uiteindelijk niet bepalend zijn. Meer bepalend zijn juist die andere factoren. Dat geldt met name voor bedrijven die van buiten Europa komen. Het is heel goed dat de staatssecretaris deze nuance aanbrengt. Het is van belang om dat nog eens te benadrukken. De cijfers van een jaar of tien geleden zijn vijf jaar geleden geactualiseerd. Het lijkt mij goed om dat nu nog een keer te doen. Een heleboel indianenverhalen over het verslechterende vestigingsklimaat kunnen daarmee worden gerelativeerd. Het zou goed zijn als de staatssecretaris die update maakt, wellicht met de collega's van EZ, die hij heel goed kent.

Staatssecretaris Wijn:

Gisteren is een update uitgebracht. Ik denk dat ik het betoog van de heer Rabbinge in grote lijnen kan onderschrijven. Ik blijf alleen zeggen dat wij fiscaal concurrerend moeten blijven. Dat is absoluut de inzet van het beleid. Ik heb al gesproken van het tarief, de grondslag en de snelheid van duidelijkheid. Wij hebben het dan ook over de ingewikkeldheid van regelgeving en de toegankelijkheid van de inspecteurs. Dat zijn allemaal zaken waar wij erg op letten. Wij hebben niet voor niets tien maatregelen op de lijst van valse concurrentie. In het verleden zijn wij blijkbaar wat al te ruim geweest. Her en der zit er in de beroepspraktijk misschien nog wat pijn dat die situatie definitief voorbij is. Tegelijkertijd ben ik niet tevreden over de huidige situatie. Ik sta hier dus niet als een tevreden iemand, integendeel.

De heer Biermans heeft bij de financiële beschouwingen aangegeven dat wij ook eens moeten kijken naar de Vpb. Een aantal leden heeft dat vandaag herhaald. Er is gesproken over Europa, het internationale vestigingsklimaat, de ingewikkeldheid van regelgeving en allerlei bepalingen daarin. Vervolgens is gevraagd wat ik daarmee wil doen. Ik ben van plan om dit onderwerp na de behandeling van de thans voorliggende voorstellen hoge prioriteit te geven. Wij willen hier direct na aanvang van het nieuwe jaar mee van start gaan. Ik kan de Kamer verzekeren dat het departement hier een uitdaging in ziet. De dynamiek van de vennootschapsbelasting is echter zo groot dat er de komende jaren nog sprake zal blijven van Europese jurisprudentie. Dat is niet iets wat in twee, drie, vier of zelfs tien jaar voorbij zal zijn. Het streven is erop gericht om voorstellen uit te werken die aan het einde van deze kabinetsperiode in werking kunnen treden. De heer Essers vroeg naar een tijdpad en dit is het antwoord daarop. Uiteraard zullen wij bij de ontwikkeling van voorstellen in overleg treden met maatschappelijke organisaties die hierdoor worden geraakt. Bij deze operatie zullen wij onze ogen ook goed openhouden en de relatie tussen de IB en de Vpb in de gaten houden. Verder zullen wij goed kijken naar de relatie tussen de behandeling van enerzijds de meer mobiele en anderzijds de minder mobiele productiefactoren en -activiteiten.

Ik vind het moeilijk om hier verder op vooruit te lopen. Ik heb wel een tijdpad gegeven, maar wij moeten nog bekijken hoe wij het proces precies vorm kunnen geven. Het zou ook te ver voeren om dat hier in extenso te bespreken. Uiteraard zullen wij goed voeling proberen te houden met maatschappelijke organisaties, de academische wereld, de adviespraktijk en het bedrijfsleven zelf, zowel in Nederland als in het buitenland. Ik kom hier graag op terug, nadat wij hier in januari met veel zin mee aan de slag zijn gegaan. Ik meen dat ik hiermee tevens ben ingegaan op de vraag van de heer Schuyer over het minimumtarief voor de belastinggrondslag.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag over die herziening. Ik neem aan dat dit het gevolg is van de uitwerking van de door de Tweede Kamer aangenomen motie over de vennootschapsbelasting. In die zin begrijp ik de vraag hierover ook niet zo goed. U was evenwel bezorgd over de budgettaire effecten van de uitspraak in de zaak-Bosal en daarom hebt u die reparatiewetgeving snel in werking gesteld. Wat is bij de herziening van de vennootschapsbelasting nu het uitgangspunt ten aanzien van de opbrengst?

Staatssecretaris Wijn:

Ik heb om te beginnen niet het woord "herziening" in de mond genomen. Ik vind dat een nogal risicovolle term, omdat daarmee wordt gesuggereerd dat wij met een blanco vel papier beginnen en daarop een nieuwe Vpb gaan uittypen. Binnen het departement werken wij hieraan onder de werktitel Vpb.2. De heer Platvoet weet zelf dat de budgettaire ruimte tot 2007 buitengewoon gering is. Er zal dus ook moeten worden bekeken of er met een grondslagverbredinkje hier daar wat geld gevonden kan worden en of er wat geschoven kan worden. Ik sta hier echter geen grootscheepse belastingvermindering aan te kondigen.

Ik heb al het een en ander gezegd over de Bosal-wetgeving. Ik ben ingegaan op de procedure die wij hebben bewandeld, en de Europese context waarin een en ander tot stand is gekomen. De heer Essers heeft hier als hoogleraar een niet gering betoog over gehouden. Ik zit hier echter ook maar als beginnend staatssecretaris, althans op fiscaal gebied. Ik heb ook niet de pretentie om in vier jaar fiscalist te kunnen worden. Ik vind het daarom het jammer dat een groot aantal vragen van de heer Essers blijkbaar niet eerder aan de orde is gekomen in het proces. Dat zal hijzelf ook vinden. Er zat namelijk een hoge mate van techniek in. De Bosal-reparatie is overigens zeer verstrekkend en gecompliceerd. Ik heb dus niet de pretentie dat de wetgeving op dit punt nooit meer hoeft te worden gewijzigd. Daarvoor zijn de praktijk en deze wetgeving te complex. We doen nogal niet wat. Ik wijs bijvoorbeeld op de introductie van de thincap-regeling. Wij hebben schriftelijk al voldoende uitgediscussieerd wat daar de voor- en nadelen van zijn, hoe er in het verleden over werd gedacht en hoe er nu over wordt gedacht. Ik sluit dus niet uit dat volgend jaar blijkt dat de praktijk zich op een bepaalde manier heeft ontwikkeld en dat bepaalde zaken als gevolg daarvan moeten worden aangepast. We doen het nu. We hebben er vertrouwen in, maar dat laat onverlet dat op een bepaald moment kan blijken dat het nog niet goed is.

De heer Essers wees op de delegatiebepaling in artikel 10d, 11de lid. Hij vond dat ik op dat punt met een AMvB moet komen, waarin mogelijke open eindjes worden aangepakt. Het is echter niet duidelijk of dat elfde lid voldoende ruimte geeft voor nadere regels met een bepaalde mate van verstrekkendheid. De vraag is namelijk of dat binnen de wettelijke grondslag voor een dergelijke delegatiebepaling valt. Verder vraag ik me af of wat dit betreft geen individueel maatwerk moet worden geleverd. Een en ander hangt ook af van het overleg tussen de belastingdienst en de belastingplichtige. Als je vermoedt dat er daadwerkelijk een rechtsvraag aan de orde is geweest, dan kan dat bijvoorbeeld leiden tot een vraag- en antwoordbesluit.

Dit is echter niet de plaats diep in te gaan op de opmerkingen van de heer Essers van gisteravond. Dat is schriftelijk al gebeurd. Er is ook contra-argumentatie op gegeven. De heer Essers zal zich kunnen voorstellen, kijkend naar mijn positie, dat ik die contra-argumentatie overtuigend vind. Wat mij betreft is daarmee adequaat gereageerd op de opmerkingen van de heer Essers. Ik zeg de Kamer graag toe dat ik haar op de hoogte houd van de ervaringen die wij met deze reparatiewetgeving opdoen. Ik ga ervan uit dat de Kamer ons wat dit betreft ook scherp houdt. Wij staan open voor de ervaringen die zij met een en ander opdoet. Wat in een AMvB moet, zullen wij in een AMvB doen. Wat in gemeen overleg tussen belastingdienst en belastingplichtige kan, dat wordt op dat niveau geregeld, want maatwerk is van groot belang. Ik hoop dat ik hiermee als het om de procedure gaat enig voorbehoud bij de heer Essers heb weggenomen.

Dan iets over de Bosal-uitspraak. De heer Essers vraagt hoe het zit met de houdstermaatschappijen en de verliesverrekening. Als een houdstermaatschappij verliezen maakt door het houden van dochters, dan gaat het niet aan profijtelijke activiteiten in de houdstermaatschappij onder te brengen of om toekomstige verliezen in de houdstermaatschappij in te brengen om die weg te strepen tegen in het verleden gemaakte winsten. Op zichzelf zou dat mooi zijn, want dan heb je een extra aftrek waarmee je een stukje winst kunt laten verdampen, via compensabel verlies. Dat lekje moet je repareren. Het is een substantieel onderdeel van de opbrengst.

De maatregel is niet uitsluitend bedoeld voor houdsters die profiteren van de Bosal-uitspraak. Dan zou de uitspraak min of meer ongedaan worden gemaakt en dat zou inderdaad in strijd zijn met het EG-recht. De heer Essers zegt een dergelijke aanpak niet te willen. Zijn waarschuwing voor het Europees recht is in die zin ter harte genomen. Hij vraagt verder hoe het zit met de reeds bestaande verliezen en of dit een materieel terugwerkende kracht is. Volgens ons is er geen sprake van terugwerkende kracht. De bepaling geldt immers alleen voor de aanslagen voor de komende jaren. Dan is er dus sprake van een directe werking. Het is standaard dat zo'n wetsbepaling direct werkt voor bestaande situaties. Beperk je het tot toekomstige verliezen, dan sla je daarmee een fors budgettair gat. Om die reden hebben wij hiervoor gekozen.

De heer Essers vraagt of je geen uitzondering moet maken voor liquidatieverliezen. Principieel is er geen wezenlijk verschil tussen liquidatieverliezen en gewone verliezen. De verliezen vloeien immers voort uit het hebben van een deelneming. Vanuit die redering willen wij geen verschil gaan maken tussen een liquidatieverlies of een gewoon verlies.

De heer Essers (CDA):

Ik wil nog even op de liquidatieverliezen ingaan. De aftrek van liquidatieverliezen wordt gealloceerd op het terrein van de moedervennootschap. Het gaat in wezen om verliezen die geleden zijn op het niveau van de dochtervennootschap. De dochtervennootschap wordt echter geliquideerd en kan die verliezen niet meer verrekenen. Daarom worden die bij de moedervennootschap in aanmerking genomen. Het gaat de facto dus niet om verliezen van de moedervennootschap, maar om verliezen van de dochtervennootschap. Dat gaat voorbij aan de intentie van dit wetsvoorstel, dat de verrekening van de verliezen van de houdstermaatschappij wil beperken.

Staatssecretaris Wijn:

Ja, maar dat laat datgene wat ik naar voren heb gebracht, in zekere zin onverlet. Het is trouwens überhaupt de vraag of de mogelijkheden van het verrekenen van liquidatieverliezen de schoonheid van de symmetrie verdienen.

De heer Essers (CDA):

Dat is een ander probleem met liquidatieverliezen. Je hebt een overkill bij het verrekenen van verliezen geleden door een houdstermaatschappij met binnenlandse deelnemingen. Ik begrijp de afweging in het kader het Europees recht heel goed, maar het blijft toch een vorm van overkill. Bij liquidatieverliezen gaat het echter nog een stapje verder. Daarbij spreek je immers over de niet meer te verrekenen verliezen van de dochter die op deze manier helemaal niet meer verrekend kunnen worden, ervan uitgaande dat er geen nieuwe houdsteractiviteiten worden opgestart.

Staatssecretaris Wijn:

Het is de vraag of je dat echt een overkill moet vinden. De essentie van de Bosal-wetgeving, die al een lastenverlichting voor het bedrijfsleven met zich brengt, is dat je buitenlandse dochters en binnenlandse dochters gelijk moet behandelen. Stel dat wij verliescompensaties zo ruim opzetten dat hier vormen van confrontaties met verliezen ontstaan die wij niet willen. Dan wordt de maatregel nog een stuk duurder. Dan laat ik het verschil tussen binnenland en buitenland maar even buiten beschouwing, want dat mag niet meer van Europa.

De heer Essers (CDA):

Dan wordt het niet duurder dan het nu al is, want liquidatieverliezen zijn nu al aftrekbaar. Wij verliezen dus helemaal geen belastingopbrengst.

Staatssecretaris Wijn:

Wel als je ze straks ook nog binnen de houdstermaatschappijen kunt plaatsen en daar reële activiteiten tegenover kunt zetten die niet direct te maken hebben met het zijn van houdster.

De heer Essers (CDA):

Naar mijn mening is dat nu ook al het geval. Liquidatieverlies is aftrekbaar en verrekenbaar met winsten door materiële activiteiten. Ik snap de redenering van de staatssecretaris wel. We hebben nu een kostenpost en we moeten ergens geld vandaan halen, maar laten wij dan vaststellen dat dit voor wat betreft deze post eigenlijk wat ver gaat.

Staatssecretaris Wijn:

Laat ik het anders stellen: wij doen het als wetgever gezamenlijk met een bewuste intentie. Laat dat dan ook maar deel zijn van de wetsgeschiedenis.

De heer Essers vraagt zich af of er geen systeem moet komen met een soort winstsplitsing binnen houdstermaatschappijen. Ook dat is een kwestie van smaak. Naar onze inschatting is de praktische betekenis van een dergelijk systeem niet zo erg groot, omdat aan houdsteractiviteiten in het algemeen weinig winst toegekend wordt. De uitvoering zou ook zeer gecompliceerd zijn. U kunt dan zeggen dat de regeling toch al gecompliceerd is, maar dat is het argument van de glijdende schaal. Op onze beurt vinden wij de regeling gecompliceerd genoeg.

Niet in het kader van het Bosal-arrest, maar in het kader van de vragen van de heren Essers en Biermans maak ik nog een enkele opmerking over progressiviteit en bijzondere tarieven. Beide leden hebben de suggestie gedaan op stakingswinsten niet langer de progressieve heffing toe te passen, mede naar aanleiding van de motie-Rensema. De bijzondere tarieven zijn in 2001 afgeschaft in de nieuwe Wet IB 2001. In maart 2002 zijn daarvoor een drietal hoofdredenen genoemd. Door de gang van zaken kon een en ander niet meer behandeld worden. Deze drie hoofdredenen zijn overigens ook bij de belastingherziening aan de orde geweest.

De eerste reden is budgettair. De opbrengst van de afschaffing van de bijzondere tarieven is destijds ingezet voor het ondernemerspakket. Ondernemers hebben toen enkele andere faciliteiten gekregen.

De tweede reden is beleidsmatig, zoals ook uit het ondernemerspakket blijkt. De facilitering is niet langer gericht op het beëindigen van het ondernemerschap, maar op het starten van ondernemerschap. Ik noem de ruimere herinvesteringsreserve in plaats van de vervangingsreserve, het verlagen van de kapitaalsbelasting, de intensivering van de investeringsaftrek, de fiscale begeleiding voor herstructurering van de land- en tuinbouw en de verruiming van de doorschuiffaciliteit. Het was destijds een bewuste politieke keuze: er is budget en gebruik je dat voor stakingen of voor starten? Er is voor gekozen een deel van het budget te gebruiken voor starten.

De derde reden is vereenvoudiging. Er hoeft nu niet meer ingewikkeld uitgerekend te worden wat de jaarwinst is in het betreffende laatste jaar en wat de stakingswinst.

Herinvoering van bijzondere tarieven betekent een forse budgettaire derving van rond 190 mln euro per jaar, zo hebben onze rekenmeesters berekend en daar hebben wij gewoon geen ruimte voor.

De heer Essers heeft gisteren gevraagd naar een proportioneel ondernemingswinst belastingtarief. Hij had het zelfs over een aparte box. Tot op grote hoogte is er al rechtsvormneutraliteit bereikt in de belastingen. Het progressieve tarief voor een eenmanszaak natuurlijk persoon is maximaal 52%. Voor een DGA bedraagt de combinatie van aanmerkelijkbelangheffing en vennootschapsbelasting 51,25%. Als de IB 52% bedraagt en de aanmerkelijkbelangbelasting plus vennootschapsbelasting 51,25% lijken beide erg op elkaar.

De heer Essers (CDA):

Ik ben het met u eens over de top van de winst, maar bij de lagere winstinkomens bestaat toch nog een groot verschil. De tendens is dat ondernemers met lagere winsten beginnen in de sfeer van de IB. Naarmate die winsten hoger worden, kan men overstappen naar de BV. Voor de toptarieven is er neutraliteit, maar aan de onderkant van de tarieven bestaat er nog verschil. Dat geldt ook als je de ondernemingsfaciliteiten erbij betrekt.

Staatssecretaris Wijn:

Dat is zo, maar wij doen ook wel iets aan de onderkant, want daar kennen wij de zelfstandigenaftrek. Er zijn mij overigens uit de praktijk weinig signalen bekend dat kleinere ondernemers hiermee een probleem hebben. Sterker nog, als je een ondernemerswinstbelasting zou introduceren, zul je ook aan de onderkant voor de kleinere ondernemers aanvullende regelingen moeten treffen. Een ander argument is misschien nog dat een geruisloze inbreng in een BV of vanuit een v.o.f., zeg maar een niet-rechtspersoon, in een eenmanszaak al bestaat. Wij hebben ook de geruisloze terugkeer van de BV naar de inkomstenbelasting geregeld.

Het RZO zegt dat dit iets is voor de lange adem. Ik kan mij voorstellen dat wij bij de evaluatie van de IB 2001 hierop nog eens terugkomen. Ik begrijp de achterliggende redenering wel, maar vooralsnog kan ik in de praktijk wel met dit probleem leven.

Dit geldt overigens ook voor de opmerkingen over het subjectieve ondernemersbegrip. Ik denk dat wij de overdracht van een onderneming – ik kom hier nog op terug met de nota over bedrijfsoverdrachten – en bedrijfsverplaatsing uit elkaar moeten halen.

Ik kan mij herinneren dat ik met de woordvoerders landbouw in de Tweede Kamer hierover uitgebreid heb gediscussieerd. De vraag werd gesteld wat er gebeurt als je als kippenboer graan gaat verbouwen. Is er dan sprake van het staken van een onderneming? Het antwoord op die vraag is van belang, want als je bepaalde faciliteiten krijgt, is het de vraag of je nog wel een nette concurrent bent. Dus als je verandert van bedrijfssoort en je krijgt daar faciliteiten door, ben je niet langer een eerlijke concurrent.

Wij hebben hiervoor een opmengingsregeling zodat dit fiscaal gezien geleidelijk kan verlopen. Als de bedrijfsactiviteit echter van het ene op het andere moment wordt gewijzigd, is er wel sprake van een vorm van staking. In de Verkenning belastingen 21ste eeuw is bezien of het subjectieve ondernemersbegrip ruimer moet worden. Daar is wat voor te zeggen, maar de overplaatsing van een bedrijfsmiddel van de ene objectieve onderneming naar de andere hoeft niet tot winstrealisatie te leiden.

De Werkgroep evaluatie en herziening fiscale tegemoetkomingen voor ondernemingen in de Ib-Vpb, zeg maar Oort-II, heeft in 1998 aangegeven dat handhaving van het huidige ondernemersbegrip de voorkeur verdient. In deze werkgroep was ook het bedrijfsleven vertegenwoordigd. Naar het oordeel van deze werkgroep kon daarbij een oplossing worden gevonden voor bestaande knelpunten door omvorming van de vervangingsreserve in een herinvesteringsreserve, gecombineerd met een doorschuifregeling die inhoudt dat de onderneming bij overdracht niet geacht wordt te zijn gestaakt.

Nog los van de budgettaire consequenties, zie ik vanuit dien hoofde op dit moment geen aanleiding om een subjectief ondernemersbegrip in te voeren.

De heer Essers (CDA):

Het probleem waarop ik doel is dat de eigenaar van een bedrijf bijvoorbeeld in Tilburg besluit ermee te stoppen om een nieuw bedrijf te beginnen in Zeeland. Er is dan eenzelfde of misschien wel een groter vermogensbeslag nodig. Toch zegt men nu: u staakt uw bedrijf in Tilburg, u moet afrekenen over de stille reserves en goodwill en u start een nieuw bedrijf in Zeeland. Je kunt geen vervangingsreserve of in de huidige terminologie een herinvesteringsreserve toepassen over de grens van die objectieve onderneming. Wij zijn het eens als de herinvesteringsreserve zou worden toegestaan voor het nieuwe bedrijf, want dan leg je geen beslag op de liquiditeiten die het bedrijf hard nodig heeft. Dat is het punt.

Staatssecretaris Wijn:

Voor een verhuizing die door een overheidsmaatregel wordt afgedwongen, bestaan faciliteringen. Laten wij het op een onteigening houden, want anders glijd ik misschien weg. Als een bedrijf zich van de overheid moet verplaatsen, dan bestaan daarvoor faciliteiten. Ik begrijp wel wat u zegt, maar ik zet daar het voorbeeld tegenover van iemand die in Zeeland een bedrijf wil starten.

De heer Rabbinge (PvdA):

Ik steun graag het betoog van de heer Essers. Juist in de landbouwsector vinden dergelijke gevallen zeer vaak plaats.

Staatssecretaris Wijn:

Voor de landbouwsector is dat punt geregeld. Dat gaf ik net aan. Bedrijfsverplaatsingen vinden daar vaak verplicht plaats.

De heer Rabbinge (PvdA):

Tot verhuizing kan ook vrijwillig besloten worden, bijvoorbeeld als iemand zich realiseert dat hij in een reconstructiegebied gevestigd is en hij het verstandig acht om naar een andere plek te gaan, waar meer perspectief is op ontwikkeling.

Staatssecretaris Wijn:

Deze ingewikkelde discussie heb ik recentelijk met uw collega's aan de overzijde tot hun tevredenheid gevoerd. Overigens ook tot tevredenheid van uw partij. Ik beperk mijn uitspraken tot onteigening omdat ik geen foute uitspraken wil doen. Ik heb begrepen dat dit knelpunt zich in de agrarische sector op dit moment niet voordoet. Hetzelfde geldt voor de waardering van de melkquota. De agrarische sector is volgens mij afgedekt. Als dat niet het geval blijkt te zijn, dan kom ik daar in tweede termijn op terug.

In de richting van de heer Essers geef ik aan dat ik zijn voorbeeld begrijp: je stopt in Tilburg en verhuist naar Goes. Maar volgens dat voorbeeld kan een schoolverlater of een starter in Goes geconfronteerd worden met iemand uit Tilburg die gefaciliteerd wordt door de fiscus. Het is maar de vraag of hun startpositie daarmee gelijk is.

De heer Essers (CDA):

Ik doel niet op een faciliteit maar op het voortzetten van de boekwaarde. Er wordt geen premie verstrekt, maar er wordt ook geen straf opgelegd omdat iemand zijn bedrijf elders begint. Zijn subjectieve onderneming wordt op de boekwaarde voortgezet.

Staatssecretaris Wijn:

Als iemand zijn bedrijf verhuist en in een andere concurrentieomgeving terechtkomt, dan start hij objectief gezien met een bedrijf. Als subject blijft iemand ondernemer, maar in objectieve zin, ook ten opzichte van concurrenten, wordt iemand een starter. Mijn invalshoek hierbij is natuurlijk ook van budgettaire aard. Ik heb niet voor niets het historische exposé geschetst om aan te geven dat een en ander destijds bij de commissie-Oort-II aanvaardbaar is geacht.

Ik kom op het punt van koopkracht en inkomensbeleid.

De voorzitter:

Kan de staatssecretaris aangeven hoeveel tijd hij nog nodig heeft?

Staatssecretaris Wijn:

Het onderwerp inkomensbeleid is met name gericht op de heer Platvoet dus dat kan snel. Daarna kom ik nog te spreken over de auto, de eigen woning en een paar losse onderwerpen. Daarvan heb ik en passant al vrij veel behandeld. Ik verwacht binnen een half uur klaar te zijn.

Op het gebied van inkomensbeleid heeft de heer Platvoet gevraagd naar de werking van kortingen en in het bijzonder naar de combinatiekorting. Momenteel wordt op instigatie van mevrouw Giskes van de Tweede Kamer de huidige combinatiekorting geïntensiveerd. Bovendien vindt een gerichte combinatiekorting plaats, gericht op de minstverdienende partner en alleenstaanden. De algemene combinatiekorting is primair een tegemoetkoming aan werkenden met jonge kinderen. Gezinnen met kinderen staan er in het koopkrachtplaatje relatief iets beter voor. De aanvullende combinatiekorting is bedoeld voor het bevorderen van de arbeidsparticipatie.

Een volgende vraag betreft de inkomensafhankelijke arbeidskorting (EITC), waarover aan de overkant ook prettig en lang is gediscussieerd. Het kabinet kiest daar niet voor, omdat een inkomensafhankelijke arbeidskorting verderop in het loongebouw een hogere marginale druk tot gevolg heeft. Dat hangt natuurlijk wel af van het punt van waaraf wordt afgebouwd. Deze hogere marginale druk zou negatieve gevolgen kunnen hebben voor investeringen in menselijk kapitaal en scholing. Verder kan er een negatief effect optreden bij de arbeidsproductiviteit. In dat licht kiest het kabinet niet voor een EITC. Deze discussie zal echter ongetwijfeld nog vaak worden gevoerd.

Als het goed is, heeft de Raad van State vandaag advies uitgebracht over de novelle. Of deze al is ingediend bij de Tweede Kamer, weet ik niet. Vermoedelijk nog niet, maar hopelijk gebeurt dat nog vandaag of anders morgenochtend. De novelle behelst feitelijk een aanpassing op de zesde nota van wijziging. Hierdoor worden ook extramurale kosten voor de AWBZ en medicijnen onder de bijzondere ziektekosten gebracht waarvoor de vermenigvuldigingsfactor geldt. Voorts wordt de vermenigvuldigingsfactor iets verhoogd, van 160% naar 165%, onder gelijktijdige verlaging van de heffingskorting met € 2. Eigenlijk betekent dit dat alle Nederlanders € 2 betalen om ervoor te zorgen dat wij iets meer kunnen doen voor chronisch zieken en gehandicapten. In dat verband heb ik in de Tweede Kamer wel in alle openheid aangegeven dat dit een beperkt effect heeft. Gisteren zei een aantal van de sprekers dat ook; onder fiscale woordvoerders wordt dit gemakkelijker gezegd dan onder meer algemeen georiënteerde woordvoerders. Het is slechts in beperkte mate mogelijk om met fiscale maatregelen iets te repareren wat op andere beleidsterreinen – zoals huursubsidie en de eigen bijdrage voor de AWBZ – zijn beslag vindt. Alles wat je fiscaal regelt, gebeurt namelijk tegen het tarief waarmee iemand wordt geconfronteerd. Het positieve koopkrachteffect voor chronisch zieken en gehandicapten zal rond de 0,3% liggen. Afhankelijk van het aantal uren huishoudelijk hulp zitten hier uitschieters in. In ieder geval werkt het voor iedereen positief uit.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Dit is voor mij een mooi bruggetje naar de arbeidskorting. Staatssecretaris Wijn zegt dat het nadeel van fiscale reparaties is dat deze plaatsvinden tegen het tarief. Het debat over het pakket van de regering, waarvan die belastingherziening onderdeel is, wordt volgende week gevoerd. Daarop wil ik nu dus niet ingaan. Het belangrijkste argument voor de invoering van een inkomensafhankelijke arbeidskorting is dat daarmee een stimulans wordt gegeven aan mensen om de uitkering te verlaten en te gaan werken. Er is echter een ander argument in het licht van de koopkrachtverliezen die mensen lijden als gevolg van stelselherzieningen. Het simpele antwoord van de staatssecretaris is dat de regering het niet ziet zitten; hij geeft geen argumenten.

Staatssecretaris Wijn:

Ik begrijp dat de heer Platvoet onder andere zegt dat die arbeidskorting moet worden gebruikt om tegemoet te komen aan bepaalde (negatieve) effecten van het beleid. Daarvoor is de arbeidskorting echter niet bedoeld. Het is niet zozeer een instrument om de koopkracht te regelen. Zij is vooral bedoeld als een bevordering van de arbeidsparticipatie. Dat betekent ook dat met de arbeidskorting geen mensen worden geholpen die niet werken. Een tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten voor zover die geen arbeid verrichten, kan dus niet worden gevonden in een verhoging van de arbeidskorting. Wat de heer Platvoet zegt, is echter ook geen volkomen onzin. Ik begrijp dat hij zo aan de onderkant de armoedeval wat gerichter wil aanpakken. Met hem ben ik van mening dat dit bevordert dat mensen van een uitkering naar werk gaan; hij heeft dus een punt. Tegelijkertijd creëer je verderop in het loongebouw nieuwe armoedevallen. Als je zou doen wat de heer Platvoet beoogt, dan moet er in ieder geval fors geld bij en met fors bedoel ik ook echt fors. Als de heer Platvoet deze heffingskorting als een bezuinigingsmaatregel wil gebruiken, dan creëer je hoe dan ook ergens een armoedeval, zelfs als je het budgettair neutraal zou doen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Je kunt een armoedeval hoger in het loongebouw voorkomen door de heffingskorting met een glijdende schaal naar een nultarief te brengen. Het is maar de vraag of er geld bij moet als je de korting in plaats van generiek specifiek maakt.

Staatssecretaris Wijn:

Dat is inderdaad de vraag. Als je kiest om op een bepaald punt af te bouwen, dan ontstaat er vanaf dat moment minder prikkel tot investering in scholing en arbeidsproductiviteit en het willen hebben van een hoger salaris. Je kunt met betrekking tot alle heffingskortingen twisten of zij inkomensafhankelijk moeten zijn, maar het kabinet voelt daar niet voor.

De heer Van Raak (SP):

Ik ben gisteravond in mijn termijn zeer uitgebreid ingegaan op de vele nadelen van fiscale tegemoetkomingen voor slechte sociale wetgeving. Tot mijn verrassing vertelt de staatssecretaris mij nu dat fiscale tegemoetkoming allerlei nadelen kent.

Staatssecretaris Wijn:

Ik heb gezegd dat fiscale tegemoetkomingen beperkingen kennen.

De heer Van Raak (SP):

Ik heb gisteravond tien concrete vragen gesteld en de eerste daarvan komt nu aan bod. Waarom heeft de staatssecretaris, ondanks de gebleken tekortkomingen, opnieuw voor een fiscaal instrument gekozen?

Staatssecretaris Wijn:

Op welk terrein?

De heer Van Raak (SP):

In dit geval de onevenredig grote achteruitgang in koopkracht van chronisch zieken en gehandicapten.

Staatssecretaris Wijn:

Achter maatregelen die in de gezondheidszorg worden genomen, zit niet alleen een financieel idee. In de aanloop naar het nieuwe zorgstelsel is er ook aandacht voor prikkels in de gezondheidszorg die verantwoordelijkheid voor de effecten van bepaalde keuzes meer bij de mensen zelf neerlegt. Tegelijkertijd zijn er bepaalde groepen die daarin niet altijd keuzevrijheid hebben, zoals chronisch zieken en gehandicapten die te maken krijgen met een eigen risico. Daarom is ervoor gekozen deze groepen fiscaal tegemoet te komen. Mensen met lagere inkomens die verzilveringsproblemen hebben omdat zij geen belasting betalen waartegen zij die aftrek kunnen wegstrepen, worden tegemoet gekomen door middel van een subsidieregeling van VWS. Ik heb hierover ook met mevrouw Kant gesproken. Wij waren het niet eens, maar wij waren het wel met elkaar eens dat je andere maatregelen nooit 100% fiscaal kunt repareren, al was het maar vanwege het tarief.

Ik vind dat wij met de zesde nota van wijziging en de novelle een betere benadering hebben gekozen. Door de vermenigvuldigheidsfactor van 1,65 en het forfait voor zogenaamde verborgen ziektekosten waarvoor je geen bonnetjes hoeft in te leveren, worden de maatregelen beter gericht. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat de drempel wordt gehaald en in die zin proberen wij dus gericht te compenseren. De heer Van Raak heeft echter gelijk dat dit niet genoeg is, want het is eenvoudigweg niet mogelijk om fiscaal 100% te compenseren. De novelle en de zesde nota van wijziging zijn echter wel een verbetering ten opzichte van de oorspronkelijke plannen van het kabinet.

De heer Van Raak (SP):

Ons fundamentele verschil van mening zit in het feit dat u mensen op een heel andere manier wilt prikkelen om, in uw visie, op een efficiëntere manier gebruik te maken van de gezondheidszorg. U krijgt nu een probleem op uw bord dat u fiscaal moet repareren, terwijl dat ten principale niet kan. Bent u met mij eens dat dit het probleem is waarvoor wij ons gesteld zien?

Staatssecretaris Wijn:

Ik denk dat wij het eens zijn over het punt waarop wij politiek van mening verschillen.

De heer Van Raak (SP):

En wat is uw antwoord op mijn tweede vraag?

Staatssecretaris Wijn:

Daarop ben ik zojuist uitgebreid ingegaan.

De heer Van Raak (SP):

U bent het dus met mij eens dat u door uw collega iets is opgedragen wat u ten principale niet kunt doen?

Staatssecretaris Wijn:

Nee, ik heb aangegeven dat de fiscale mogelijkheden beperkt zijn. Dat is logisch, maar tegelijkertijd vind ik het heel goed wat wij hier doen. De maatregelen zijn beperkt, maar de compensatie komt wel terecht bij de mensen voor wie deze is bestemd.

De voorzitter:

Ik hoop dat de heer Van Raak zijn interrupties kan sparen voor de tweede termijn, want ik vraag de staatssecretaris zijn betoog te vervolgen.

Staatssecretaris Wijn:

De heer Essers vroeg wanneer er voorstellen komen voor een stelsel van integrale lastenmaximering met een toeslagensysteem. Wij gaan die inkomensafhankelijke regelingen verder stroomlijnen, vooral op het gebied van zorg, wonen en kinderen. Vanaf 2006 zullen die regelingen zoveel mogelijk centraal worden uitgevoerd door een nieuwe dienst van de belastingdienst en dat vergroot de efficiëntie en transparantie. Wij weten nog niet hoe die dienst gaat heten, maar binnenkort gaan wij de naam vaststellen. Daarvoor hebben wij zelfs een prijsvraag uitgeschreven in het Algemeen Dagblad. Er zijn interessante voorstellen ingediend en de winnaar krijgt een rondleiding. Ik hoop dat wij ook bij de Eerste Kamer langs mogen komen.

Het traject is afgestemd op gezamenlijke uitvoering per 2006, maar de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen hopen wij al in 2004 ter behandeling aan de Eerste Kamer aan te bieden. Ik kan op dit moment niet overzien of het al helemaal een systeem van lastenmaximering zal zijn, maar wij gaan in ieder geval stroomlijnen en glijdend maken, zodat armoedevallen worden geslecht. Tegen de heer Platvoet zeg ik dat de kinderbijslag en de studiefinanciering daar op dit moment niet bij worden betrokken, maar wel het zorgstelsel, de huursubsidie, de WBK en misschien nog enkele andere inkomensafhankelijke regelingen. De kinderbijslag wordt niet inkomensafhankelijk.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Komt er een hoofdlijnennotitie alvorens dit wetsvoorstel wordt ingediend? In dat geval kan er worden gesproken over de vraag wat moet worden begrepen onder die inkomensafhankelijke regelingen. Ik zet natuurlijk in op verbreding.

Staatssecretaris Wijn:

Dat denk ik niet.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Zeg dan zo'n hoofdlijnennotitie toe, want dan kan deze discussie breder worden gevoerd in een politiek nog niet zo'n gevaarlijk stadium. Daar moet u toch voor zijn?

Staatssecretaris Wijn:

Ik vind politiek niet zo snel gevaarlijk, althans zo lang de politiek democratisch is. Wij zijn er zo op gebrand om ervoor te zorgen dat wij in 2006 van start kunnen gaan, dat ik die Wet inkomensafhankelijke regelingen liever in één keer bespreek. Het is tenslotte een soort kaderwet waarin allerlei zaken aan bod komen. Dat laat overigens onverlet dat de vakdepartementen verantwoordelijk zijn voor de vakzaken. De belastingdienst gaat zich dus niet ineens bezighouden met het vraagstuk van de passende huurwoning. Het gaat om de uitvoering. Gisteren is er gewaarschuwd dat de uitvoering en de materie goed op elkaar moeten worden afgestemd. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat de materie in de uitvoering leidt tot problemen.

De heer Rabbinge (PvdA):

Kan de staatssecretaris ter verduidelijking ingaan op welke wijze hij de verschillende elementen daarbij betrekt? Hij heeft allerlei inkomensafhankelijke regelingen genoemd. Zijn dit alleen rijksregelingen of horen hier ook gemeentelijke en regionale activiteiten bij? In welke mate gaat het om zaken die door de vakdepartementen worden aangeleverd? Ik neem aan dat Financiën ervoor zorgt dat alles op goede wijze op elkaar wordt afgestemd. Het zou verstandig zijn om in deze vroege fase te voorkomen dat er politieke polarisering plaatsvindt door het eerst op redelijk volmaakte wijze technisch te regelen.

Staatssecretaris Wijn:

Het gaat om landelijke inkomensafhankelijke regelingen. Daarbij moet gedacht worden aan de nieuwe zorgtoeslag bij het nieuwe zorgstelsel, de huursubsidie en een aantal kinderregelingen. Wij zijn met betrekking tot die laatste categorie aan het kijken welke regelingen wij er precies wanneer bij kunnen betrekken. Het gaat dus om wonen, zorg en kinderen. Wij overleggen goed met de ministeries van Sociale Zaken, VWS, VROM, OCW en Financiën. Financiën heeft met name een coördinerende rol in het kader van de overkoepelende wet, AWIR. De onderliggende materiewetten, die betrekking hebben op bijvoorbeeld het zorgstelsel en de huursubsidie, liggen primair bij het vakdepartement. Dat moeten wij natuurlijk wel goed afstemmen. Daarom moeten wij tijdens de behandeling van de kaderwet goed met elkaar overleggen of wij het in de sfeer van definities en procedures voldoende overkoepelend hebben afgestemd, zodat er daadwerkelijk sprake is van coördinatie.

Overigens vind ik dit al vrij ambitieus, zeker in het licht van de taakstelling van de belastingdienst. Ik ben er dan ook geen voorstander van om het aantal regelingen dat wordt opgenomen, op dit moment verder uit te breiden. De heer Platvoet noemde gisteren de studiefinanciering. Het is niet uit te sluiten dat de studiefinanciering daar op termijn ook in onder kan worden gebracht. Het is mijn ideaal om te komen tot een soort centrale verrekenkas van subsidies. Wij komen snel met wetgeving en dan kijken wij wel hoe dat in de toekomst gaat uitpakken. Laten wij eerst maar eens beginnen. Ik zie nog beren op de weg die wij tegen kunnen komen. Als je te veel hooi op je vork neemt, loop je het risico onder de last te bezwijken.

De heer Essers heeft nog een vraag gesteld over inkomensbeleid, namelijk wanneer de tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven concreet tot uitbetaling kan komen. Er moet op 1 april aangifte worden gedaan. Naar aanleiding van de definitieve aanslag volgen de uitbetalingen. Wij verwachten dat in augustus 80% tot 90% van de doelgroep door middel van de definitieve aanslag bereikt zal zijn.

Ik kom nu te spreken over het autopakket. Wij zijn daar zelf vrij enthousiast over, want het is een forse slag die gemaakt wordt met betrekking tot het beperken van de administratieve lasten. Ik wil een misverstand uit de weg ruimen met betrekking tot de wijziging van het wetsvoorstel door amendering in de Tweede Kamer. Een aantal woordvoerders gaat er nog van uit dat leaserijders een cadeautje krijgen van 40 mln euro. Dat is niet juist, want het percentage van 20% bijtelling is naar 22% gegaan. Dat leidt tot een lastenverzwaring voor leaserijders van 65 mln euro. Met betrekking tot woon-werkverkeer krijgen mensen te maken met een lastenverlichting van 570 mln euro, terwijl er voor zakelijk gebruik sprake is van een lastenverzwaring van 332 mln euro. Bij elkaar levert dat automobilisten een lastenverlichting op van 240 mln euro. Wij verliezen hier per saldo 9 mln euro op. Om het plaatje structureel rond te krijgen kunnen wij de regeling stimulering laagzwavelige brandstoffen, die per 1 januari 2005 zou worden afgeschaft, een jaar eerder beëindigen.

De heer Schuyer (D66):

Dat houd ik voorlopig ook nog even staande, want de redenering die u volgt, zal ongetwijfeld wel kloppen, maar met één uitzondering, namelijk dat het woon-werkverkeer voor leaserijders nu ook zakelijk verkeer is geworden. Dit was vroeger niet zo en dit heeft u gemakshalve niet meegerekend, zo vrees ik.

Staatssecretaris Wijn:

Personen die nu nog 10 of 15% moeten bijtellen, behoeven nu niets meer bij te tellen doordat het woon-werkverkeer anders wordt behandeld. Dit is inderdaad een voordeeltje, daar heeft u gelijk in. Het gaat om een bedrag in de orde van grootte van 40 mln, maar het is een subgroep. Voor degenen die nu 10% of 15% moeten bijtellen en die wel meer moeten bijtellen, geldt een lastenverzwaring van resp. 84 en 75 mln. In het totaalpakket gaan de leaserijders er dus 56 mln op achteruit.

De heer Schuyer (D66):

Minus het bedrag van 40 mln dat u nu noemt.

Staatssecretaris Wijn:

Nee, daarin is dat bedrag van 40 mln verdisconteerd. Maar u heeft er wel gelijk in dat het per individu kan verschillen. En u heeft er ook gelijk in dat personen die nu 25% moeten bijtellen en die 22% zullen gaan bijtellen, eveneens een voordeel hebben. Anderen hebben een nadeel en per saldo is het nadeel 56 mln.

Nu is er misschien door de amendering enigszins de indruk gewekt dat de redenering is geweest dat het plaatje per saldo neutraal zal zijn als de situatie zowel voor de ene groep als voor de andere neutraal blijft. Dit is echter niet het primaire uitgangspunt geweest, zeker niet na de amendering. Het uitgangspunt was primair: beschouw voortaan woon-werkverkeer als zakelijk verkeer en zorg ervoor dat alle administratie, het bewaren van al die bonnetjes overboord kan. Er is ook niemand die dit uitgangspunt bestreden heeft.

Nu is er gevraagd of de belastingvrije vergoeding niet weer op 28 cent per km gebracht zou moeten worden. Dat zou een miljard kosten. Als de leaserijder dat moest opbrengen, zou de bijtelling voor het gebruik van lease-auto's tot 45% verhoogd moeten worden.

Mevrouw De Rijk (GroenLinks):

Neem een mooie tussenvorm...

Staatssecretaris Wijn:

Dit vonden wij een mooie tussenvorm.

Voorzitter. De heer Schuyer vroeg zich af of er wel rekening gehouden is met de administratievelastenverzwaring bij het vergoeden van de kosten van het woon-werkverkeer. Werknemers die met hun eigen auto naar hun werk gaan, hoeven geen rittenregistratie meer bij te houden, dus dat is een vermindering van de administratieve lasten. Voor de maximale onbelaste vergoeding voor woon-werkverkeer is alleen de werkelijke afstand tussen woning en werk van belang. Dat is nu ook al zo. De werkgever kan deze vergoeding vrij eenvoudig vaststellen aan de hand van de woon-werkafstand en de frequentie. Het is een kwestie van even de twee postcodes invoeren in een routeplanner om de afstand te vinden, het aantal reisdagen optellen en die twee met elkaar vermenigvuldigen. En omdat werknemers geen rittenadministratie meer behoeven bij te houden, is er naar onze mening per saldo geen sprake van een administratievelastenverzwaring.

De heer Schuyer (D66):

Dit zullen Shell, Philips en dergelijke bedrijven niet beamen. Als u een keer een personeelsadministratie bijhoudt, weet u hoeveel mutaties er per dag zijn vanwege uittreding, intreding en verhuizing. Dat is dus echt onzin, daar moet u wel iets voor inboeken. Nu kan het mij overigens niet zo heel veel schelen, het gaat mij er in essentie om dat de norm voor de bijtelling van 25% voor de lease-auto een reisafstand van 30 km was. Het grootste deel van de groep van leaserijders valt in die groep. Degenen die minder dan 30 km van hun werk wonen, ondervinden nu ineens een nadeel, maar daar staat tegenover dat zij een geweldig voordeel van die lease-auto zelf hebben gehad. De norm was dus in het algemeen die 25%. Overigens is het vrij makkelijk uit te rekenen, want u heeft zelf voor die ene cent een verhoging van 2% toegepast, dus als u op 28 cent had willen uitkomen, zou u dat tien keer hebben moeten doen om op 43% uit te komen. Hier vraagt natuurlijk helemaal niemand om. Het gaat erom dat er een zeker gemiddelde aan te geven is, en ik zou in overweging willen geven om daar 23 of 24 cent van te maken. Dat is maatschappelijk veel redelijker en bovendien veel socialer tegenover hele groepen anderen. Het CDA heeft niet ten onrechte aangegeven dat de kern van het probleem bij de non-profitorganisaties ligt, bij ziekenhuizen en dergelijke.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Ik maak eerst nog een algemene opmerking, dan zal ik ingaan op die non-profitorganisaties. Wij zullen in de komende jaren nog geregeld komen te spreken over het verminderen van administratieve lasten met generieke regelgeving. Administratieve lasten zijn veelal het gevolg van fijnmazige regelgeving. Als je die wilt verminderen, heeft het bijna altijd tot gevolg dat er mensen op vooruit gaan en dat er mensen op achteruit gaan. Als wij van 25% uitgingen, zou er een zwaar probleem zijn voor degenen die nu 10, 15 of 20% bijtellen. Die leveren met de huidige voorstellen ook in, resp. 84, 75 en 12 mln, want die zullen 22% moeten gaan bijtellen. Degenen die nu 25% moeten bijtellen, krijgen te maken met een vereenvoudiging in hun voordeel. Nu is het de vraag, wat je per saldo acceptabel vindt. Wij vonden 20% al acceptabel. De Tweede Kamer vond dat het 22% moest worden. Ook dat vonden wij acceptabel. Het macro-effect is een lastenverzwaring van 56 mln voor leaserijders. Vervolgens is het de vraag, wat een redelijke vergoeding voor het rijden met de eigen auto is als je woon-werkverkeer en zakelijk verkeer gelijk wilt stellen om van de rittenregistraties af te zijn. Bij een beschouwing van de variabele kosten van bijvoorbeeld een middenklasse-auto die op diesel rijdt, blijkt uit staatjes van de ANWB dat je met 17 cent – en inmiddels is het 18 cent geworden – heel goed uitkomt. Nu kwam het totaal op basis hiervan toevallig budgettair ook mooi uit, daarom is het zo'n mooi kaartenhuis. En als je van de baas met je eigen auto moet rijden, is het toch ook niet de bedoeling dat je een soort loon in natura krijgt doordat je verdient op het rijden met je auto. Per saldo is het dus een mooi pakket, maar de juistheid van de opmerkingen over delen ervan is niet te betwisten, al zijn daar weer aspecten van andere delen tegenover te zetten.

Ik kom er eerlijk voor uit dat er nadelen kunnen zijn voor werknemers in de ambulante gezondheidszorg. Wij weten nooit precies in welke gevallen daarvan sprake kan zijn, want het hangt samen met de woonplaats ten opzichte van het werkrayon, het aantal dagen dat men werkt, het vervoermiddel en de regeling in de cao. Er is in sommige cao's afgesproken dat dit soort zaken gewoon gerepareerd worden, in andere niet. Bij reparatie zijn het weer kosten van de werkgever, dat zal ik ook niet bestrijden. Dan moet er dus weer een oplossing binnen zijn budget gevonden worden. Voor de alfahulpen hadden wij nog een specifieke heffingskorting, die overigens op grond van het gelijkheidsbeginsel maar een tijdelijk karakter heeft. Ook hierbij geldt weer dat macro-rechtvaardigheid geen individuele rechtvaardigheid is. Maar ik zie zo gauw geen mogelijkheid om zonder in strijd te komen met het gelijkheidsbeginsel een uitzondering te maken voor bepaalde ambulante beroepen. Ik verwacht overigens ook dat dit in de praktijk z'n weg wel zal vinden; ik noemde al de cao voor de thuiszorg. Ik heb begrepen dat de fractie van D66 hierover een motie wil indienen. In reactie hierop moet ik zeggen dat ik denk dat het pakket dat wij voorstellen, evenwichtig is, maar dat wij voor alfahulpen een oplossing via de heffingskorting hebben geboden. Ik zeg toe dat wij de ontwikkelingen op dit punt goed in de gaten zullen houden, wij zullen ze monitoren. Mocht blijken dat dit tot grote problemen leidt, dan kom ik er graag op terug. Het departement zal de zaak echt scherp in de gaten houden, maar tegelijkertijd denken wij dat de praktijk hiervoor ook wel een oplossing zal bieden. Als je vereenvoudiging wilt, moet je daar op een gegeven moment ook echt voor gaan.

De heer Rabbinge (PvdA):

Voorzitter. Op een aantal punten is de staatssecretaris het helemaal eens met de opvattingen die vanuit de Kamer naar voren zijn gebracht. De voorgestelde vereenvoudigingen willen wij allemaal, die lijken ons zeer gewenst. Waarom zou je die administratieve lasten immers laten voortduren? Het gaat echter om de perceptie van de effecten van deze maatregel. Deze effecten komen in de perceptie van sommigen als onrechtvaardig over. De staatssecretaris zal de zaak monitoren, toegespitst op één categorie. Gisteren hebben wij hiervoor gewaarschuwd, omdat je anders toch weer zaken specifiek gaat proberen te regelen. Als je de zaak in de gaten wilt houden, zou je alleen de profitsector en de non-profitsector met elkaar moeten vergelijken. Dan ben je al veel beter bezig dan door alleen de situatie voor de alfahulpen of de ambulante zorg te bekijken.

Staatssecretaris Wijn:

Misschien ga ik uit van een andere definitie van het begrip "perceptie". Volgens mij gaat het hierbij om het gevoelen, de beleving, niet om de inhoud van de portemonnee.

De heer Rabbinge (PvdA):

Dat is precies de essentie van mijn opmerking. Daarom is het ook van belang om dit zo duidelijk mogelijk uit te werken. U weet als beroepspoliticus beter dan wij als amateurs dat percepties vaak veel belangrijker zijn dan feiten. Daarom is het van belang om feiten en percepties enigszins met elkaar in overeenstemming te brengen.

Staatssecretaris Wijn:

Dat ben ik met u eens. Bij het voorbeeld dat de heer Essers gisteren gaf, ging het bijvoorbeeld om percepties. Voor vrijwilligers geldt dat de werkelijke autokosten altijd volledig vergoed kunnen worden door de instantie die hen inschakelt. Op jaarbasis kan dat zelfs ongetoetst tot € 700. Maar ik begon over die monitoring omdat ik heb begrepen dat de heer Schuyer, die ik zeer waardeer, hierover eventueel een motie wil indienen. Ik doe er dan natuurlijk alles aan om hem te overtuigen, opdat die motie niet nodig is. Ik zeg dus toe dat wij de zaak scherp in de gaten zullen houden, maar ik ga niet verder dan dat, want ik ben ervan overtuigd dat het pakket dat wij voorstellen, redelijk en evenwichtig is.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Ik waardeer de reactie van de staatssecretaris ook zeer, en dan niet eens zozeer omdat hij die monitoring toezegt, als wel omdat hij er niet omheen draait en aangeeft dat er zowel voordelen als nadelen zijn. Dat is heel zuiver. Maar het gaat mij ook een beetje om het rondpompen van geld, want het is evident dat men dit in de gezondheidszorg zal gaan repareren. Zij hebben geen andere keuze, want als morgenochtend iemand zegt dat hij of zij het voortaan met het openbaar vervoer gaat doen, dan ben je pas echt duurder uit. Het betekent dat de vraag hoe het nu komt dat de gezondheidszorg zo duur is, ook met dit soort elementen te maken heeft. Dat is één van de redenen waarom ik de staatssecretaris zou willen meegeven om goed te overwegen of zaken op dat punt niet sneller zouden moeten, omdat de kosten ergens anders neergelegd worden en uiteindelijk, in het macro-economische, bij de staat terechtkomen.

Staatssecretaris Wijn:

Eerst wil ik een relativering aanbrengen, die ik overigens niet flauw bedoel. Het betreft het rondpompen van geld. Wat dat betreft vind ik lesgeld een voorbeeld en wij hebben meer van dergelijke voorbeelden. In feite kun je zelfs zeggen dat ambtenaren die belasting betalen een voorbeeld zijn van het rondpompen van geld.

De heer Schuyer (D66):

Ik hoorde de staatssecretaris eerder met veel genoegen zeggen dat hij misschien de studiefinanciering erbij zou nemen. Welnu, als je de studiefinanciering, de basisbeurs, afschaft en tegelijkertijd de inschrijvingsgelden, dan kun je de helft van Groningen opdoeken.

Staatssecretaris Wijn:

Wordt vervolgd, dit deel!

Moet er gerepareerd worden? Nu, dat is de vraag. De 18 cent vinden wij naar de inhoud een redelijke tegemoetkoming, omdat het de variabele kosten goedmaakt. U kunt zeggen dat het evident is dat het gerepareerd gaat worden, maar dat is de vraag. Er wordt gezegd dat het de variabele kosten van een auto goedmaakt en onze indicatie is dat dit voor een middenklasseauto het geval is. Nu, dan zegt de werkgever misschien wel: dit is waar je het mee moet doen.

De heer Schuyer (D66):

Dat zal hij niet zeggen. Ik wil ook niet flauw zijn, maar u begon met een middenklasseauto diesel. Het aantal mensen dat met zo'n auto rijdt, is echter beperkt. Men gaat niet zijn auto aanschaffen op grond van het verkeer dat men voor zijn werkgever heeft te verrichten. Zo zijn die zaken nooit begonnen. De overgrote meerderheid zit in een heel ander tarief op dat punt.

Staatssecretaris Wijn:

Het zou kunnen dat u daar gelijk in heeft. Daar zeg ik dan weer het volgende op, niet om flauw te doen maar wel om even de breedte van de praktijk met elkaar te delen. Wie zegt niet dat bepaalde organisaties poolauto's gaan nemen? Of misschien zien wij wel dat er kleine lease-auto's geregeld gaan worden. Ik doe niets af aan uw opmerking dat mensen bij de aanschaf van een auto misschien helemaal niet hebben gedacht of het een auto is die zich leent voor gebruik ten behoeve van hun werk. Laten wij even kijken hoe zich dit in de praktijk ontwikkelt.

De heer Essers (CDA):

Ik heb een vraag over de vrijwilligersregeling. De staatssecretaris zegt dat tot € 700 de autokosten niet worden getoetst en dat je het gewoon kunt opvoeren...

Staatssecretaris Wijn:

Ik moet dit herstellen. Het gaat om de totale vergoedingen die aan de vrijwilliger worden gegeven.

De heer Essers (CDA):

Daarbij gaat het mij om de situatie dat je boven die € 700 komt. De regeling is nu dat als je daar bovenop reële kosten maakt, je die onbelast kunt genieten. Wordt dat straks onverkort doorgezet of wordt straks gezegd: als u met 28 eurocent komt, accepteren wij maar 18 eurocent?

Staatssecretaris Wijn:

Nee, die 18 eurocent betreft de relatie werkgever-werknemer. Het gaat hier om een vrijwilligersrelatie en dan mag het gaan om de werkelijke, integraal gerealiseerde totale kosten. Kom je boven de € 700, dan moet je dat natuurlijk wel aantonen. Daar zijn dan ook weer tabelletjes voor die je bij de ANWB op de website kunt vinden, maar de belastingdienst heeft mij wel gezegd dat het gaat om de werkelijke kosten en die kun je niet van een website met een algemene richting halen. Wij praten dan echter over een indicatie hoe je daarmee om zou kunnen gaan.

Voorzitter. Ik kom op het voorstel-Hillen en de eigen woning. Ik zeg in alle eerlijkheid dat ik dit onderwerp kort had willen afdoen en niet alleen vanwege de tijd. Eigen woning en voorstel-Hillen hangen met elkaar samen. Er is door een aantal woordvoerders gezegd dat de bijleenregeling niet tot extra aflossen stimuleert. Ik denk dat dit gewoon een feit is in de categorie: laten wij eerlijk vertellen wat wij aan het doen zijn. Het wetsvoorstel-Hillen stimuleert natuurlijk wel tot extra aflossen. Ik zeg niet dat de bijleenregeling ten opzichte van de huidige situatie dwingt tot het nemen van meer hypotheek. Wij zien over de afgelopen twee jaar dat maar 4% van de hypotheken aflossingsbepalingen met zich meebrengt. Ik wil wel bekennen dat de bijleenregeling niet bepaald het aflossen stimuleert, maar ik wil niet zeggen dat het ten opzichte van de huidige situatie zo is dat de bijleenregeling leidt tot vergroting van de hypotheekschulden.

Het wetsvoorstel-Hillen leidt wel tot een prikkel om extra af te lossen. De heer Platvoet zei dat het terechtkomt bij de hogere inkomens, maar dat is niet helemaal waar. Het heeft een voordeel voor 722.000 huishoudens. Daarvan zitten er iets meer dan 300.000 onder een inkomen van € 20.000; vervolgens hebben wij bijna 600.000 huishoudens gehad als wij zitten op een inkomen van € 40.000. Daarboven zitten niet zo gek veel mensen meer. Wat je ook ziet, is dat 340.000 huishoudens van die 722.000 65-plus-huishoudens zijn. Daarmee zie je dat het niet bij de hogere inkomens neerslaat. Het betreft zowel een koopkrachteffect, dat ook de heer Platvoet redelijk plezierig voor moet komen, alsook de inherente vraag of je het rechtvaardig vindt dat als iemand geen hypotheekrente meer in aftrek brengt, betrokkene dan een eigenwoningforfait moet betalen. Wij hebben de voorstellen daarom samen ingediend, zodat de Kamer ook ziet dat die twee wetten met elkaar samenhangen.

Voorzitter. Ik heb veel bespiegelingen en overwegingen gehoord over wat wij moeten doen met het eigen huis. Ik heb gehoord: een aparte box, respectievelijk box 3, en normatief fictief aflossen in 30 stapjes in 30 jaar. Zo heb ik een aantal zaken gehoord. De Eerste Kamer is ook politiek en ik weet één ding: hoe verder ik meega met te filosoferen over iets dat het kabinet toch niet van plan is, hoe meer onduidelijke boodschappen ik daarmee uitzend. Ik heb alle filosofieën begrepen; ik heb ze fiscaaltheoretisch zelfs gevat. Maar dit is wat het kabinet de komende vier jaar van plan is met de hypotheekrenteaftrek en daar wilde ik het graag bij laten. "Hij trok een olijk gezicht en hoopte voort te mogen naar het hoofdstuk 'laatste onderwerpen'." Nu, dat mocht!

Voorzitter. Ik kom dan bij het onderdeel diversen. Er is mij gevraagd naar de minimumaccijns op het terrein van de tabaksindustrie. Dit is niet een onderwerp waar ik zwaar wakker van lig. Alleen, wat wij nu doen, is een accijnsverhoging. Dit is gedeeltelijk ook gewoon om geld op te halen. Het zal daarnaast best een gezondheidseffect hebben, maar het gaat ook uiteindelijk om geld op te halen. Iemand zei gisteren: daar waar je lage elasticiteiten hebt, kun je het rustig als een stabiele belastinggrondslag gebruiken. Nu, dat is hier het geval.

Ik wil wel nog aangeven dat op het moment dat wij een minimumaccijns zouden instellen, wij niet zozeer ingrijpen in de hoogte van de prijs van de pakjes sigaretten, hoewel een pakje van € 2,30 van twintig stuks, het goedkoopste merkloze pakje, dan vermoedelijk € 2,45 zou gaan kosten. Maar wat je dan méér doet, is ingrijpen in de onderlinge verhouding tussen deze sigaretten en de duurdere sigaretten. Daarbij komt dat op dit moment de goedkope sigaretten, doordat wij een vast gedeelte en een ad valorem-deel hebben, al relatief een hogere accijnsdruk hebben dan de duurdere sigaretten. Redeneer je terug naar de sigaret dan is de accijns op een sigaret uit een goedkoop pakje al hoger dan de accijns op een sigaret uit een duur pakje. Stel je zo'n minimumtarief in – dat heeft natuurlijk schoonheid, want het klinkt goed – dan bewerkstellig je de facto een hogere accijns op goedkopere sigaretten en niet op duurdere. Daarmee grijp je in in de onderlinge verhouding. Ik hoor in de tweede termijn wel of er de wens is dat ik daar nog eens een jaar over nadenk en er bij het Belastingplan 2005 op terugkom. Je mag het misschien als bewindspersoon niet zeggen, maar er zijn dingen waar je gewoonweg niet zo'n extreme mening over hebt. Ik zeg het maar eerlijk.

De heer Rabbinge (PvdA):

Om de tweede termijn wat te bekorten doordat er dan niet meer op in behoeft te worden gegaan, is het wellicht verstandig dat de staatssecretaris nog even op het volgende ingaat. Ik doel op de vele berichten die wij ontvingen over de grenseffecten van de, in de ogen van velen, dramatische accijnsverhoging. Ik heb in eerste termijn gezegd dat deze accijnsverhoging de instemming van de PvdA-fractie geniet, vooral ook omdat wij de tabaksaccijns inelastisch achten, wat tot gevolg heeft dat de zekerheid van de inkomsten voor de staat op dit gebied gegarandeerd is. Het is echter wel van belang om nog even naar die grenseffecten te kijken, als het gaat om België, Duitsland en noem maar op, waar velen over berichten. Wellicht is dat te verwaarlozen, maar het zou wat mij betreft geruststellend zijn als de staatssecretaris hierop ingaat.

Staatssecretaris Wijn:

Ik heb toevallig de gegevens van België en Duitsland bij me. Ik neem even een pakje sigaretten van 25 stuks. Dat wordt in Nederland op 1 februari aanstaande € 4,35, in België per 1 maart aanstaande € 4,40 en in Duitsland per 1 januari in ieder geval meer dan € 4,55. Voor shag ligt dat iets anders: daar is België iets goedkoper. Als het om grenseffecten gaat, zou het zelfs zo kunnen zijn dat een Duitser naar Nederland moet komen en dan hoop ik dat hij meteen wat toeristische activiteiten meepakt!

De heer Biermans (VVD):

Ik rook niet en wat dat betreft ben ik totaal vrij van enig eigenbelang. In één van de brieven van SSI en de tabaksdetailhandel wordt er melding van gemaakt dat Duitsland en Frankrijk zo'n forste stijging niet door laten gaan om reden dat de opbrengst dan veel minder is. Die vraag had ik in eerste termijn gesteld. Misschien kan de staatssecretaris er alsnog op reageren?

Staatssecretaris Wijn:

De gefaseerde inpassing van Frankrijk en Duitsland betreft verhogingen van een veel grotere omvang dan Nederland. In Frankrijk gaat bijvoorbeeld een pakje van 20 sigaretten van € 2,50 naar iets meer dan € 5, in een paar stappen. In Duitsland wordt het pakje van 19 stuks in drie fasen met een euro verhoogd. Wij komen inclusief btw op een verhoging van 55 eurocent. De SSI, de tabaksindustrie, maakt een andere inschatting van de elasticiteit dan Financiën, die dat overigens doet in navolging van het CPB. Nu, ik vind het heel prettig dat de industrie inschat dat mensen heel snel van het roken afgaan – het is een flauwe opmerkingen en de industrie moet dit zo niet opvatten – en dat de staatskas er zeer bij gebaat is als wij het in kleine stapjes verhogen. Wij denken echter dat de staatskas erbij gebaat is als wij het gewoon in één tik uitdelen. Nu, dan moeten de heren statistici de elasticiteit uitrekenen; wij volgen gewoon het CPB.

De heer Platvoet (GroenLinks):

De paranormale begaafdheid van de staatssecretaris is gelukkig nul. Ik wil even het collectieve geheugen opfrissen, want verleden jaar hebben wij een soortgelijk debat gevoerd over de verhoging van accijns op gedestilleerd. Toen kregen wij ook talloze brieven binnen met de waarschuwing: let op, je krijgt minder binnen dan je denkt, want iedereen in de grensstreek gaat in andere landen winkelen. Kan de staatssecretaris duidelijk maken dat dit soort redeneringen onzin zijn, zoals ook zal blijken uit de opbrengst van de accijns dit jaar, in die zin dat deze niet zal tegenvallen? Het gaat hier om steeds opduikende waarschuwingen die, in mijn perceptie, niet blijken te kloppen.

Staatssecretaris Wijn:

De drankaccijns heeft een heel grappig effect gehad, namelijk een aankondigingseffect, in die zin dat men vorig jaar in de maanden november en december heel veel drank heeft ingeslagen. Dit heeft vervolgens in de eerste maanden van 2003 tot een omzetdip geleid in de drankenhandel, wat voor die mensen heel vervelend is. Naar ik heb begrepen, is inmiddels het niveau van de drankverkoop – ik vertel het bijna alsof het goed nieuws is – weer net zo hoog als het jaar daarvoor. Ik weet niet of in de Najaarsnota een tegenvaller op dit punt gemeld wordt, maar ik geloof dat je alleen in het begin zoiets ziet. Het zou best kunnen zijn dat op 31 januari – want het gaat op 1 februari in – veel mensen nog naar de sigarenboer gaan. Dat is niet uit te sluiten.

Ik kom op het lage btw-tarief. Het schijnt dat wij het op dit punt in Europa goed hebben gedaan. Vanochtend verklaart de woordvoer der van de heer Bolkestein in de Financial Times dat de Commissie op dit moment serieus overweegt de unanieme vraag van de Ecofin om door te gaan met het verlaagde tarief te honoreren. Ik ga ervan uit dat wij ook na 1 juli nog het lage tarief hebben. In ieder geval hoeven kappers en fietsenmakers hun tarieven per 1 januari niet te verhogen.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Dit is goed nieuws, zeg ik mede namens de schoenlappers. Betekent dit dan niet dat de wet gewijzigd moet worden? Volgens mij betekent de voorliggende wet automatisch dat een hoger btw-tarief in rekening moet worden gebracht.

Staatssecretaris Wijn:

Nee, wij hadden een wetswijziging moeten voorstellen als wij naar het hoge tarief terug hadden gemoeten. In de Nederlandse wet staat dit onder het lage tarief. In Europa liep het automatisch af en zouden wij automatisch in het hoge tarief terechtgekomen zijn. Dat zouden wij via een wetswijziging tot stand hebben moeten brengen. Als voor dit plan wordt gestemd, hebben wij een ministeriële regeling nodig. Als wij op 1 januari niets doen, blijft het in het lage tarief.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Ik had precies het omgekeerde begrepen, maar ik hoop dat ik ongelijk heb. Het lijkt mij goed om dit nog even na te lopen, want het zou ook voor de mensen die het aangaat heel vervelend zijn als iemand zich hier vergist.

Staatssecretaris Wijn:

Het zou ook vervelend zijn als ik u verkeerd voorlicht. Ik kom er graag in tweede termijn op terug, omdat ik niet 100% zeker ben en dat is niet genoeg. Maar het is wel een mooi Europees succes. Toen ik net staatssecretaris was, hadden wij geen schijn van kans. Wij hebben nog een extra rapportage moeten doen. De Kamer en de vakbeweging waren ervoor, maar de Europese Commissie was fel tegen. Er was weinig steun bij andere Europese landen. Misschien dat de tour langs de hoofdsteden wat geholpen heeft. In ieder geval zou het mooi zijn. Zeker in deze economische tijden is het goed als deze diensten onder het lage tarief blijven vallen.

Ik kom op het belasten van commerciële activiteiten van woningcorporaties. Er werd gesproken over stadsherstel. Het aangenomen amendement-Giskes heeft tot gevolg dat commerciële activiteiten van woningcorporaties alleen dan met Vpb worden belast, als ze niet door het Besluit beheer sociale-huursector worden toegestaan. Voor restaurerende instellingen, zoals stadsherstellichamen, betekent dit amendement dat er ten opzichte van de huidige situatie niets verandert in die vrijstelling van de Vpb. Deze lichamen moeten zich, om vrijgesteld te zijn, nagenoeg uitsluitend bezighouden met volkshuisvesting en daarvoor wordt de grens gelegd op 10%. Zonder dit amendement zouden restauratie en exploitatie van bijvoorbeeld bedrijfspanden altijd in de belaste sfeer terechtkomen. In die zin heeft het amendement de huidige situatie hersteld.

De vergadering wordt van 18.08 uur tot 19.15 uur geschorst.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Mevrouw de voorzitter. Ik dank de collega's die mij de gelegenheid geven om als eerste een zeer korte tweede termijn te berde te kunnen brengen, zodat ik een andere verplichting kan nakomen. Ik beloof de staatssecretaris dat ik terug zal zijn als hij aan het woord is.

Ik dank de staatssecretaris voor zijn inhoudelijke reactie, die zeer de moeite waard was en zeer leerzaam voor iemand die een groentje is op het terrein van de belastingwetgeving. Ik begon mij wat zorgen te maken toen hij ging werken aan zijn katholieke zelfprofilering. Als protestant ben je altijd jaloers op die wereld van vrijheid en blijheid, maar als staatssecretaris van Financiën moet je natuurlijk tot de preciezen behoren. Ik zou hem willen adviseren, wat meer bij de protestantse puriteinen te rade te gaan. Dat lijkt mij ook in het belang van de belastingbetaler. Daarbuiten zijn er nog gelegenheden genoeg om die katholieke profilering de ruimte te geven.

De staatssecretaris zei op een gegeven moment dat hij zou doorgaan met de vergroening van het belastingstelsel. Er komt een ambtelijke werkgroep. Mijn eerste reactie was: moet nu alles opnieuw worden uitgevonden en overgedaan? Wij hebben buitengewoon uitvoerige rapporten gehad op dit terrein. Ik herinner mij nog de commissie-Van der Vaart. Het wordt toch geen uitstelprocedure?

Van de staatssecretaris krijgen wij nog een nadere bezinning op de vraag of dit type nota van wijzigingen, zoals nu met betrekking tot Bosal, moet worden gehandhaafd. Moet toch niet voor zelfstandige wetgeving worden gekozen? Ik bepleit dat laatste, opkomend voor de rechten van het parlement, de Eerste Kamer in het bijzonder. De staatssecretaris heeft mij van geen kant overtuigd dat de snelheid van werken vergde dat er een nota van wijziging kwam, die ook weer langs de Raad van State moest. Volgens mij was diezelfde snelheid te vinden als er een gewoon wetsvoorstel was ingediend.

Interessant was het debat over het vestigingsklimaat. De staatssecretaris gaf wat tegengas aan de ongeremde wensen van de VVD op dit punt. Hij sprak over een update van EZ, maar trok niet de conclusie die ik had verwacht, maar die misschien niet helemaal in zijn kraam te pas kwam, te weten dat het fiscale regime inderdaad maar een van de factoren is die bepalend zijn voor het vestigingsklimaat, en bij lange na niet de belangrijkste. Een van de collega's interrumpeerde op een manier die ik graag zou willen onderlijnen. Bij het vestigingsklimaat in Nederland zijn zaken als het onderwijsniveau, het feit dat er hier nauwelijks stakingen zijn, de infrastructuur en sowieso de ligging in Europa veel belangrijker factoren. Ik heb het al zo vaak gehoord. Ik neem aan dat dat ook het plaatje was in die EZ-update. Misschien wil de staatssecretaris dat in tweede termijn nog zeggen.

Het plaatje van het autopakket heeft de staatssecretaris met zijn aanvullende informatie wat gematigd. Dat maakt mij in mijn reacties wat voorzichtiger. Een eerder aangekondigde motie hoeft om die reden wat mij betreft niet meer te worden ingediend. Als er in 2005 dan toch iets moet gebeuren, dan liever niet op een reactionaire wijze in de zin van het weer terugdraaien van wat nu gedaan is. Laten wij dan maar iets nieuws bedenken wat beter is.

Ten slotte herinner ik de staatssecretaris eraan dat hij de Kamer nog de laatste procenten zekerheid moet geven op het punt van de wetgeving en het lage btw-tarief op arbeidsintensieve diensten. Ik was niet geheel overtuigd van de juistheid van de analyse die de staatssecretaris gaf.

De heer Rabbinge (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik complimenteer de staatssecretaris met de wijze waarop hij hier gediscussieerd en vragen beantwoord heeft. Dat past mij eigenlijk niet, want ik ben geen echte belastingdeskundige. Misschien waardeert hij daarom mijn waardering minder, maar desondanks wil ik het toch graag uitspreken. Ik vond het een beantwoording waarin de staatssecretaris zeer charmant opereerde, gemotiveerd was en soms zelfs betrokken. Ik zeg "soms zelfs betrokken", want hij kon ook de verleiding niet weerstaan, die kennelijk is weggelegd voor al degenen die zich met belastingen bezighouden, om in de techniek te kruipen en een beetje technocratisch te zijn in de beantwoording. Voor iemand die te boek staat als een technocraat is dat geen erg standje, maar het is evenmin een compliment. Het is goed dat de staatssecretaris zich af en toe liet gaan en dat hij wat emotioneel werd en zijn betrokkenheid bij zaken demonstreerde. Wij stellen dat zeer op prijs.

De staatssecretaris vertelde dat de mensen op het ministerie in de voorgaande weken al hard hadden moeten werken en dat zij de afgelopen nacht tot drie uur hebben doorgewerkt om de vragen van gisteren te beantwoorden. De baas van de staatssecretaris, die ik geen baas maar een collega vind, zei altijd: eerst het zuur, dan het zoet. Hier gaat het andersom. Van de 146 vragen die beantwoord moesten worden, waren er 115 van het CDA en de VVD afkomstig. Die zijn allemaal redelijk gedegen beantwoord, soms zelfs met anderhalve bladzijde. Door de PvdA, D66, ChristenUnie, GroenLinks en SP waren 31 vragen gesteld, waarvan 10 door de PvdA. Die vragen zijn wat minder uitgebreid beantwoord. Hier en daar zijn ze zelfs wat afgedaan. De staatssecretaris heeft mij verzekerd dat dat komt omdat ze soms sloegen op het algemene financiële beleid, maar ik heb dat nog even geverifieerd. Dat bleek niet te kloppen. Kennelijk is er een andere reden voor.

Ik kom op het betoog van de staatssecretaris over de rol van belastingen. Ik zei daarnet dat hij misschien soms wat te technisch was, maar er is ook hoop. Wat de kaderwet voor de inkomensafhankelijke regelingen betreft ging hij zeer gedetailleerd op een aantal zaken in die onze instemming genieten. Het is bijzonder verstandig dat daar een goede regeling voor wordt getroffen. Het moet duidelijk zijn hoe de cumulatie van effecten doorwerkt.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Waar staat de PvdA in de discussie die wij bij de algemene financiële beschouwingen en in eerste termijn hebben gevoerd over inkomensafhankelijke regelingen en kinderbijslag of studiefinanciering?

De heer Rabbinge (PvdA):

Bij interruptie heb ik de staatssecretaris verzocht om in te gaan op het totaalpakket. Hij heeft daarop gezegd dat het ging over zorg, gezondheid en onderwijs. Ik heb dat goed genoteerd.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Uw vraag was dus een opvatting.

De heer Rabbinge (PvdA):

Ja. Gelukkig werd het min of meer bevestigd door de staatssecretaris. Laten wij genoegen nemen met zijn toezegging.

De staatssecretaris ging ook in op de wijze waarop je belastingen moet zien, hoe je ze kunt gebruiken voor het realiseren van maatschappelijke doelen. Ik was erg gelukkig met de wijze waarop hij het interruptiedebat opvatte. Hij beaamde dat het inderdaad een voorrecht is als je veel belasting mag betalen. Hij zou graag in die richting groeien.

Het is goed dat de staatssecretaris heeft toegezegd dat de gepercipieerde onevenwichtigheid in het autopakket uit de wereld zal worden geholpen. Vrijwilligers moeten in ieder geval volledige aftrek krijgen als zij met hun eigen auto rijden. Voor werkers in de non-profitsector zal dat ook het geval zijn op het moment dat er problemen ontstaan. Dat moet goed gemonitord worden. Het kan tot gevolg hebben dat bij het belastingplan voor 2005 een correctie wordt aangebracht. Daarmee kunnen wij vrede hebben. Het is voldoende aanleiding om geen motie in te dienen. Het is niet nieuw dat er bij een belastingplan correcties plaatsvinden. Wij hebben dit jaar het kerstpakket weer mogelijk gemaakt, nadat het vorig jaar was afgeschaft.

Een ander positief punt is de regeling ten aanzien van het initiatiefvoorstel van de heer Hillen. De regering heeft een correctie aangebracht opdat het proportionaliteitsprincipe en het gelijkheidsprincipe goed kunnen worden toegepast. Dat heeft onze instemming. Ik was benieuwd naar de verschillende bedragen die hiermee gemoeid waren. In de schriftelijke beantwoording is uiteengezet dat datgene wat via de huursubsidie loopt, een factor 8 hoger is dan datgene wat te maken heeft met deze correctie van het versneld binnenkrijgen en het verminderen van de gezamenlijke hypotheekschuld. Dat heeft onze instemming. Ik ben alleen benieuwd hoe dat op termijn doorwerkt in het budget van het Rijk. Het Rijk heeft dan immers minder inkomsten uit belastingen. Daarover wil ik graag iets horen.

Ik was erg gelukkig met het feit dat de staatssecretaris heeft aangegeven dat het vestigingsklimaat niet alleen wordt bepaald door toevallige premieregelingen, investeringsregelingen of fiscale regelingen, maar ook en vooral door indirecte factoren zoals goed onderwijs en veiligheid. Dat moet veel meer gepropageerd worden, door de regering en door al degenen die investeerders van buiten Europa kunnen overhalen om hier te investeren om zo de werkgelegenheid in Nederland te laten aantrekken.

Ik heb nog een aantal vragen over de lokale belastingen en de regionale belastingen. In deze Kamer, maar ook op andere plekken, is herhaaldelijk gediscussieerd over de mogelijkheid om de lagere overheden autonomie te geven bij de belastingheffing. Een aantal belastinggebieden is hierop van toepassing, onder andere de opcenten op de wegenbelasting. In mijn eerste termijn heb ik niet gezegd dat ik dacht dat die opcenten zouden worden afgeschaft. In Nederland kan hierbij een variatie optreden: op de ene plek 17 opcenten en op de andere plek 23 opcenten. In feite geeft dit een regionale overheid de mogelijkheid om zelf te bepalen of zij bij de opcenten het hoge of het lage tarief toepast. Iemand die een auto rijdt in Gelderland is voordeliger uit dan iemand die een auto rijdt in Zuid-Holland. Die mogelijkheid, deze autonomie, wordt nu verminderd omdat de regering dit gelijk wil schakelen. Als ik dat mis heb, hoor ik dat graag. Het gaat er mij niet om dat die opcenten worden afgeschaft.

Het AOW-premiepercentage is 17,9. Dat is sinds 2000 niet meer veranderd. De oplopende kosten van de AOW worden daarom gefinancierd door het Rijk. Iedereen betaalt daaraan mee. Deze redenering van de regering over de financiering van de AOW is juist, maar het gaat erom dat degene die pensioen trekt, wordt vrijgesteld van de premieheffing. Dat heeft tot gevolg dat het begrip "ouderen voor ouderen" hierbij niet van toepassing is. Dat gebeurt wel bij de belastingen, omdat ouderen ook bijdragen aan de rijksbijdrage voor de totale oudedagsvoorziening. Berekeningen die in 1991 door de WRR zijn uitgevoerd en in 1999 zijn herhaald, laten zien dat een en ander veel aantrekkelijker wordt als de mensen die een ruim pensioen genieten, ook bijdragen aan de AOW-financiering. Dat aantal wordt steeds groter. Het lijkt mij verstandig om dat niet zo gemakkelijk af te doen als de regering dat nu bij de schriftelijke beantwoording heeft gedaan.

Het antwoord op mijn vraag over de negatieve waterschapslasten was een typisch "KIR-antwoord", een "kluitje-in-het-riet-antwoord". Met dat antwoord neem ik geen genoegen. Ik heb gevraagd om te bezien op welke wijze de administratieve lasten bij natuurbeschermingsorganisaties en milieuorganisaties kunnen worden verminderd door met negatieve waterschapslasten te werken. Daardoor wordt voorkomen dat enerzijds waterschapslasten moeten worden betaald, terwijl anderzijds subsidies worden verstrekt die ontoereikend zijn om die waterschapslasten te betalen omdat men een functie vervult die maatschappelijk van belang is. Ik pleit ervoor om dat veel eenvoudiger te maken. Dat kan tot gevolg hebben dat de administratieve lasten zowel voor het Rijk als voor de natuurbeschermingsorganisaties worden verminderd. Dan wordt een veel betere en doelmatiger financiering van deze maatschappelijke activiteiten bereikt.

Mijn volgende punt gaat over de regulerende heffingen, de bestemmingsheffingen en de verbreding en verdieping van de belastinggrondslag. In dit kader wordt het volgende antwoord gegeven.

"Tevens heeft het kabinet een interdepartementale ambtelijke werkgroep ingesteld die bestaat uit ambtenaren van de ministeries van LNV, V&W, VROM, EZ en Financiën. Deze werkgroep zal maatregelen voor een verdere vergroening van het belastingstelsel bezien. Daarvoor is een aantal randvoorwaarden aangegeven. Vergroeningsmaatregelen mogen niet leiden tot hogere administratieve lasten van bedrijven." Dat is heel begrijpelijk. Daar ben ik het ook helemaal mee eens, maar het uiteindelijke pakket dient budgettair neutraal te zijn. Verder staat er: "Ik ben geen voorstander van het introduceren van nieuwe vormen van belasting, noch met een regulerend karakter, noch met het karakter van een bestemmingsheffing." Dat verbaast mij zeer. De collega van deze staatssecretaris heeft in een eerdere functie, namelijk als directeur van het CPB, enorm gepleit voor dit transactie-instrument om het gedrag van de actoren te beïnvloeden. Daarvoor hield hij samen met oud-collega Wolfson voortdurend een pleidooi. Nu wordt gezegd dat het kabinet daar niet gelukkig mee is en niet op die tour wil. Terwijl het een instrument is dat werkt in een groot aantal gevallen! Dat zal iedere econoom onmiddellijk beamen. Dat geldt lang niet voor alle gevallen, maar wel voor een groot aantal gevallen. Daarover zijn prachtige nota's geschreven door de SER, het CPB en de WRR, maar die worden gewoon, hup, overboord gegooid. Kennelijk hebben die geen waarde omdat de regering daar niet zoveel in ziet. Dat vind ik onverstandig. Het lijkt mij heel nuttig om daar juist wel op in te gaan.

De voorzitter:

Mijnheer Rabbinge, wilt u afronden?

De heer Rabbinge (PvdA):

Ik heb nog drie minuten.

De voorzitter:

U heeft 10 minuten opgegeven. U heeft nu dertien minuten gesproken. U krijgt nog één minuut.

De heer Rabbinge (PvdA):

U heeft gelijk. Ik zal wat dingen overslaan. Een punt wil ik nog noemen.

Volgende week komen wij nog met de minister van Sociale Zaken over de inkomensplaatjes te spreken. De staatssecretaris zegt dat in dat kader geen eenmalige heffing zal plaatsvinden. Volgende week horen wij wel hoe het daarmee staat.

Waarschijnlijk zal door een van de andere fracties een motie worden ingediend over de commerciële activiteiten van de woningcorporaties. Het gaat daarbij om het mogelijk maken van stadsherstel door dat niet te belasten. Deze motie zal medeondertekend worden door de fractie van de Partij van de Arbeid.

De voorzitter:

Dan geef ik nu het woord aan de heer Biermans, die zich ook aan zijn tijd zal houden.

De heer Biermans (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Nu u deze opmerking maakt, wil ik graag met een rekensom beginnen. Dertig gedeeld door twee is vijftien, min zes is negen minuten spreektijd. Ik hoop dat wij het daarover eens zijn.

Ik wil de staatssecretaris en alle ambtenaren graag complimenteren. Wij hoopten op een gedegen reactie en die hebben wij ook gekregen. Ik wil ook de complimenten geven voor de openheid in de antwoorden en voor de openheid in de Kamer. Als de staatssecretaris op bepaalde onderdelen twijfels had, liet hij dat ook zien.

Mijn collega zei al dat er veel vragen zijn gesteld. Deze uitgebreidheid wordt veroorzaakt door twee dingen. 1. Een aantal vragen wordt gesteld door degenen die het vak uitoefenen. 2. De behandelingstijd is erg kort geweest. Het is jammer dat hier heel veel vragen gesteld moesten worden die in feite al aan de overkant gesteld hadden kunnen worden, als men daar meer tijd had gehad. Wellicht liggen er ook nog andere redenen aan ten grondslag.

De staatssecretaris heeft gezegd dat hij de stellingen ter verbetering van de kwaliteit van wetgeving ter harte neemt. Dat betekent dat wij de wetsvoorstellen die hij de komende jaren aan ons voorlegt aan die uitspraak kunnen toetsen. Als hij nou niet te vaak "in beginsel" roept om daarvan toch af te wijken, kunnen wij heel tevreden zijn.

Dan kom ik op de stelling dat de overheid een betrouwbare partner moet zijn. Ik heb begrepen dat je "de terugwerkende kracht" in gedachten achteraan moet zetten. Je begint met onmiddellijke ingang, vervolgens heb je eerbiedigende werking – dat spreekt de VVD-fractie ook erg aan – en als laatste heb je de uitzondering op alle positieve dingen: de terugwerkende kracht. De VVD-fractie heeft van de staatssecretaris begrepen dat hij daar zeer terughoudend in zal zijn. Als hij dit al naar voren haalt, zal hij in elk geval heel duidelijk motiveren waarom hij dat doet. Wij waren het er al over eens dat budgettaire redenen daar best een argument voor kunnen zijn.

De VVD-fractie onderschrijft dat het vestigingsklimaat niet alleen een fiscaal vestigingsklimaat is. Daar komt veel meer bij kijken. Tot genoegen van de VVD-fractie zegt de staatssecretaris in elk geval ook dat het fiscale aspect erg belangrijk is en dat dit een onderdeel is dat continu zijn aandacht zal hebben.

Uiteraard zijn wij heel blij met de toezegging van de staatssecretaris dat wetsontwerpen tijdig zullen worden ingediend. Over de 146 vragen die gesteld zijn, hebben wij al gesproken. Het zou niet goed zijn als die allemaal in de eerste termijn beantwoord zouden zijn, want dan was ik nu klaar en dan had ik maar tweeënhalve minuut gesproken.

Ik heb gevraagd om een reactie op de brief van AVBB over de kilometervergoeding. Het is mogelijk dat ik het heb gemist, maar ik meen dat dit niet aan de orde is geweest. Over een reactie op de andere brief heb ik nog meer twijfel, omdat ik toen van de ene kant van de Kamer naar de andere kant liep.

Staatssecretaris Wijn:

Wij kennen deze brief niet. De andere brief waar u een reactie op vraagt, kennen wij ook niet. Het is mogelijk dat die in de loop van de dag bij het departement zijn binnengekomen, maar ik weet niet op welke kritiek wordt gedoeld als deze brief wordt aangehaald.

De heer Biermans (VVD):

De twee brieven zal ik zo meteen overleggen. Het was handig geweest als dat voor het eten was gebeurd. Dan hadden wij de antwoorden nu kunnen krijgen. Ik zal er in elk geval voor zorgen dat de staatssecretaris een kopie van deze twee brieven krijgt.

De staatssecretaris geeft in de schriftelijke antwoorden aan dat het kabinetsbesluit over het wetsvoorstel Markt en overheid spoedig wordt genomen. Wat is spoedig?

In de eerste termijn heb ik namens de VVD-fractie gezegd dat wij met de Bosal-wetgeving niet blij zijn en dat ook niet zullen worden. Blijkbaar hadden wij toen een profetische blik, want wij zijn er nog steeds niet blij mee. Wij kunnen wel leven met de toezegging van de staatssecretaris dat hij ofwel veel zaken nog zal verduidelijken in een AMvB, ofwel een vraag- en antwoordenbesluit zal nemen en dat hij de Kamer tussentijds van de ontwikkelingen ter zake op de hoogte zal houden.

De toezegging die inmiddels wordt aangeduid met "Vpb.2" is voor de VVD-fractie belangrijk. Door de concrete toezeggingen die de staatssecretaris op dit thema heeft gedaan, heeft mijn fractie besloten om het indienen van een motie achterwege te laten. Ik verzoek de staatssecretaris wel om de Kamer op de hoogte te houden van de stand van zaken. De VVD-fractie wenst iedereen die met deze uitdagende taak aan de slag gaat, daarbij heel veel plezier.

Dan kom ik op de wetsvoorstellen over de omzetting van afgewaardeerde vorderingen en de aankoopkosten van binnenlandse deelnemingen. Ik had de indruk dat de staatssecretaris begreep wat ik bedoelde. Ik had hem gevraagd of wij deze wetsvoorstellen nog dit kalenderjaar kregen. Het kalenderjaar duurt nog drie weken. In het antwoord op de vragen van de commissie heeft de staatssecretaris gezegd dat wij deze wetsvoorstellen nog dit jaar zouden ontvangen. Is dat nog dit kalenderjaar, of is dat nog dit parlementaire jaar?

Ik kom te spreken over het minimum tabaksaccijns voor goedkope sigaretten. Het lijkt de VVD-fractie op twee manieren gezond om die accijns in te voeren. De ene manier is gezond in financiële zin en de andere manier is gezond, omdat het er misschien toe leidt dat er minder gerookt wordt. De VVD-fractie had overigens van de staatssecretaris begrepen dat hij daar niet echt principieel op tegen is.

Heel veel vragen over het wetsvoorstel inzake implementatierichtlijn facturering zijn beantwoord, ook tot tevredenheid van de VVD-fractie. De staatssecretaris gaat echter op één punt niet in, en wel het Engelse systeem van het schrijven van uren en andere specificaties op nota's. De Engelsen gaan daar heel pragmatisch mee om, zoals ik omschreven heb.

De VVD-fractie mist nog de antwoorden op de vragen over het collectief vraagafhankelijk vervoer. Dat heeft betrekking op het BTW-compensatiefonds.

Last but not least is de motie-Rensema, die kamerbreed is aangenomen. De VVD-fractie is in elk geval niet tevreden met de antwoorden. Zij zal de motie dan ook opnieuw ter bespreking in de commissie inbrengen. Vervolgens bekijken wij wat daar verder mee moet gebeuren. Er zijn een aantal mogelijkheden. De ene is dat wij wachten op de evaluatie IB 2001. Een tweede mogelijk moment is dat de motie opnieuw wordt ingebracht bij de behandeling van de notitie over de bedrijfsoverdracht. De laatste mogelijkheid is, zoals ik al aangaf, dat de commissie er nog eerder over praat. Dat is echter aan de commissie. In elk geval komt de VVD-fractie hierop terug.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik moet u corrigeren: die motie is niet kamerbreed aangenomen. De fractie van GroenLinks heeft tegen die motie gestemd, daarbij ten volle gesteund door de achtereenvolgende kabinetten. Gaat u nu eens op de inhoud van de argumenten in! Wat mij aan de motie stoorde, is dat die is ingediend bij de behandeling van het belastingplan van Paars II. Dat belastingplan had vele plussen en minnen. De lijn daarvan heeft de staatssecretaris in zijn verdediging uiteengezet. Het ondernemerspakket is stevig en positief, dus in het algemeen ten gunste van de ondernemers, neergezet. De motie-Rensema haalt daar één detail uit en blaast dat enorm op. Dat is mijns inziens een heel selectieve en onevenwichtige benadering van het pakket. Een- en andermaal hebben drie achtereenvolgende staatssecretarissen uitgebreid beargumenteerd waarom die motie een uiterst onevenwichtige benadering bevatte. U kunt die motie wel opnieuw in de commissie aan de orde stellen, maar ik heb liever dat u met argumenten ingaat tegen de opvattingen van drie achtereenvolgende kabinetten.

De heer Biermans (VVD):

Ik hoop dat u het niet erg vindt dat wij de mensen die hier nog aanwezig zijn niet belasten met commissiewerk. Mijn voorstel is heel constructief. Ik wil namelijk in de commissie de argumenten uitwisselen. Vervolgens kunnen wij bekijken wat wij er in de Kamer mee doen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

U moet in het debat met de regering argumenten wisselen. Dat hoeft u niet in de commissie te doen. Ik blijf tegen elke verlenging van het debat over deze heilloze motie. Misschien denken ook andere partijen naar aanleiding van dit interruptiedebat: laten wij er nu maar eens een punt achter zetten en de VVD met een nederlaag opzadelen. U moet dus gewoon met de regering debatteren.

De heer Biermans (VVD):

De VVD-fractie heeft daar op dit moment geen behoefte aan. Wij zijn liberaal. Wij hebben het recht om daar nu niet op in te gaan. Nogmaals, wij zetten dit voort in de commissie.

Voorzitter. De VVD zal de motie steunen over de stadsherstellichamen. Uiteraard ziet de VVD-fractie met alle blijdschap uit naar de reactie van de staatssecretaris.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dacht dat de heer Biermans na mijn interruptie klaar was met zijn betoog. Daarom wilde ik al mijn bijdrage in tweede termijn leveren. Ik trek daarvoor het boetekleed aan.

Voorzitter. Ik sluit mij aan in de rij van dankzeggers aan het adres van de staatssecretaris voor de manier waarop hij antwoord heeft gegeven en zich in het debat staande heeft gehouden. Ik zeg daar wel bij dat hij daar natuurlijk voor betaald wordt.

Ik wil nog wel ingaan op enkele algemene punten. De staatssecretaris is zijn antwoord ook met algemene punten begonnen. Hij heeft daarbij echter niet klip en klaar aangegeven op welke aspecten hij de nadruk legt die bij de fiscale problematiek een rol spelen. Dat sluit ook wel een beetje aan bij mijn algemene beoordeling van het belastingplan, dat het van alles wat is en geen duidelijke lijn bevat. De staatssecretaris heeft wel gesproken over een lastenverzwarend element van 3 mld. Daar zouden wij blij mee moeten zijn. Als dat wordt afgezet tegen de doorgevoerde lastenverlichtingen in de laatste vijf jaar, is die lastenverzwaring gering, mede afgezet tegen de kritiek van het CDA, toen het in de oppositie zat, op het paarse belastingplan. Ik vind het dus vrij mager. Ik denk dat de voormalig financieel woordvoerder van de CDA-fractie in de Tweede Kamer dat met mij eens kan zijn.

Het CDA en de VVD hebben mijns inziens terecht een nummer gemaakt van de procedures bij het belastingplan. Dit is pas mijn tweede periode als Kamerlid, dus ik moet bescheiden zijn. Het is in die tijd wel de vijfde keer dat dit soort punten naar voren worden gebracht. Ik denk hierbij aan het aanhikken tegen de korte voorbereidingstijd en het brede karakter van het belastingplan, alsook dat alles in één wet is ondergebracht en niet in onderscheiden wetten, waardoor men niet tegen bepaalde punten kan stemmen. Er is geen sprake van enige voortgang in de beantwoording van die kritiek. Het lijkt mij goed dat er met de woordvoerders van het CDA en de VVD een gentlemen's agreement wordt gesloten, waarin de regering nog twee keer de kans krijgt om met een type belastingplan te komen waar zij voor gepleit hebben. Ik pleit daar trouwens ook voor. Als een dergelijk plan steeds maar achterwege blijft, moet het parlement doen wat het kan in zo'n situatie en dat is het belastingplan verwerpen. Dit is misschien de enige harde methode om iets te bereiken voor de vormgeving van het belastingplan. Misschien kunnen wij die deal maken voor 2005.

De discussie over het inkomensbeleid blijft een beetje hangen. De staatssecretaris is niet ingegaan op mijn opmerking over de relatie tussen de AOW en de ouderenkorting en die tussen de kinderbijslag en de kinderkorting. Hij heeft in de schriftelijke beantwoording wel duidelijk gesteld dat het kabinet toch voor verhoging van die kortingen kiest, omdat dit een groter effect heeft voor mensen met een laag inkomen. Op zich vind ik dit een goede benadering, omdat de draagkracht een rol blijkt te spelen. Dat levert echter niet veel op bij de verdeling van inkomens in Nederland. Als de regering dus aarzelend inzet op die lijn en zij het debat voert met in het achterhoofd de doelstelling dat fiscaliteit iets met inkomensverdeling heeft te maken, moet zij daar meer op inzetten dan zij nu doet om het effect te bereiken wat zij wil bereiken.

Dat was ook de kern van de discussie over de vraag of het uitgangspunt generiek of specifiek moet zijn. Mijn mening is dat de korting zo specifiek mogelijk ingezet moet worden voor mensen met een laag inkomen. De staatssecretaris is daar naar mijn mening een beetje omheen gefietst. Nogmaals, die vorm van fiscaliteit kan een belangrijk middel zijn bij de inkomensverdeling. Als de regering zegt dat zij ook deze mening is toegedaan, is dat erg mondjesmaat.

De staatssecretaris sprak kort over de eigen woning. Het kwam erop neer dat de regering toch niet van plan is om meer te doen dan wat ter zake is voorgesteld. Daar hoeft dus niet verder over gediscussieerd te worden. Hij is dan ook niet ingegaan op mijn intelligente vraag die ik in eerste termijn heb gesteld. Wat de een intelligent vindt, vindt de ander overigens misschien dom. Welnu, in de Tweede Kamer is de motie-Giskes aangenomen over de integrale visie op de financiële betrokkenheid van de overheid bij het wonen. Die motie moet het kabinet ook uitvoeren. Ik heb gevraagd hoe de staatssecretaris dat gaat doen, maar, zoals gezegd, heeft hij daar geen antwoord op gegeven. Ik heb ook gevraagd hoe de uitvoering van die motie is te plaatsen ten opzichte van de bijlage bij de miljoenennota van twee, drie jaar geleden. Die bevatte een heel lijvig stuk van toenmalig staatssecretaris Wouter Bos over de fiscale behandeling van het eigen huis.

Het CDA en de VVD hebben indertijd tegen die motie-Giskes gestemd. Dat vind ik wel een politiek signaal. Daarmee gaven die fracties aan dat zij niet verder wilden nadenken en discussiëren over de fiscale behandeling van de eigen woning. Ik herhaal dat die motie wel is aangenomen. Er is dus een opdracht van de Tweede Kamer om daar iets mee te doen. De staatssecretaris kan zich hier niet van afmaken door te zeggen dat de regering voor deze periode heeft gedaan wat zij moest doen en dat daarmee de kous af is. Nee, voor de Tweede Kamer is daarmee volgens mij de kous niet af. Ik kan de staatssecretaris natuurlijk vragen of hij mijn opvatting deelt. Dat zou een interessante vraag zijn. Hij moet echter gewoon die motie uitvoeren. Ik vind ook dat hij daar iets substantieels over moet zeggen in tweede termijn.

Het zal wel een fout in mijn karakter zijn, maar ik kan mij nooit zo opwinden over het autopakket. Een aantal elementen in de voorstellen van het kabinet vind ik wel redelijk. Ik denk hierbij aan de verlaging van het tarief naar 17 cent en bij amendement naar 18 cent belastingvrij per kilometer. In eerste termijn heb ik mij verzet tegen het gebrek aan toename van lastendruk voor de automobilist. De staatssecretaris is daar niet op ingegaan. Echt bezwaarlijk vind ik dat hij niet is ingegaan op het effect van dit autopakket. Uit de doorberekeningen blijkt namelijk dat hierdoor meer gebruik van de auto zal worden gemaakt.

In het verleden werd in het kader van het belastingplan echter ook gesproken over vergroening en waar mogelijk het terugdringen van het autogebruik. De fiscaliteit zou daarbij een rol kunnen spelen. Bij een autopakket zoals het onderhavige is dat punt echter helemaal achter de horizon verdwenen. Ik herhaal dat de staatssecretaris daar geen enkele opmerking over heeft gemaakt. Blijkbaar vindt hij het dus geen probleem dat het effect van dit autopakket is dat er meer onnodig, zo is mijn mening, met de auto wordt rond gereden. Het woon-werkverkeer is in een heel groot aantal van de gevallen onnodig. Het zou de staatssecretaris sieren wanneer hij als lid van een partij die ook een staatssecretaris voor het milieu heeft geleverd, daarover iets substantieels opmerkt. Dat heeft hij niet gedaan, dus nodig ik hem bij dezen alsnog daartoe uit. Dit geldt des te meer daar zijn referentiekader de middenklasser diesel was. Wij weten allemaal dat, als er een auto ernstig vervuilt, het wel de auto met een dieselmotor is. Ik vond dat dus niet zo'n slim voorbeeld.

Er is al veel gezegd over de vennootschapsbelasting, alsook over het Bosal-arrest. De bijdrage van het CDA en die van de VVD hadden een zweem van: als dat een apart wetsvoorstel was geweest, zoals was bepleit, dus geen belastingplan in hapklare brokken, maar in diverse wetten gegoten, zou er tegen de Bosal-wet gestemd worden. Op het laatst begreep ik echter van de heer Biermans dat dit voor de VVD weer niet zou gelden. Dat vind ik wel vreemd. Van het CDA weet ik het nog niet. Ik zal het straks aan de CDA-woordvoerder vragen, als hij het niet uit zichzelf zegt. Mijn vraag zal zijn: wat had het CDA gedaan, als dit een apart wetsontwerp was geweest? Maar goed, de desbetreffende motie is in de Tweede Kamer aangenomen. Wij zullen zien wat het oplevert.

Ik ben wel tevreden met de toezegging van de staatssecretaris dat er in deze regeringsperiode geen sprake kan zijn van budgettaire effecten in negatieve zin, dus dat de vennootschapsbelasting minder opbrengt. Integendeel. Wat ons betreft, kan die belasting best omhoog. Ik ben er namelijk van overtuigd, hetgeen door anderen ook betoogd is en min of meer door de staatssecretaris is overgenomen, dat vele andere factoren een belangrijke rol spelen bij de vraag of een bedrijf uit het buitenland, met name van buiten Europa, zich in Nederland vestigt.

Op één vraag heeft de staatssecretaris tot mijn grote verdriet geen antwoord gegeven terwijl hij daar volgens mij wel een opvatting over heeft. Het gaat om het BTW-compensatiefonds. Ik had een heel simpele vraag, namelijk om bij de evaluatie de optie van het intrekken van deze wet te betrekken. De wet is voor de gemeenten welhaast onmogelijk uit te voeren.

Ik kom op de eindconclusie van de GroenLinks-fractie. Om redenen die in mijn betoog hebben doorgeklonken, de inkomensdenivellerende werking, het ontbreken van een echte breuk met het paarse belastingplan waar GroenLinks op hoofdpunten tegen was en de lichte ontgroening die plaatsvindt in het belastingplan, stemt mijn fractie tegen het aannemen van het belastingplan 2004, alsmede tegen de materiële implementatie initiatiefwetsvoorstel Hillen.

De heer Essers (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Ik spreek mijn grote waardering uit voor de schriftelijke en mondelinge beantwoording van onze vragen. De staatssecretaris heeft net zoveel fiscale ervaring als dat ik politieke ervaring heb. Op dat terrein houden wij elkaar goed in evenwicht. De overeenkomst tussen ons is dat hij belastingen leuk begint te vinden en ik politiek leuk begin te vinden. Het gaat dus goed zo.

Ik stel kort een paar punten aan de orde. Ik begin met de korte voorbereidingstijd. Het is de eerste keer dat ik een behandeling als deze meemaak en ik moet zeggen dat het mij niet meevalt. Afgelopen donderdag ontvingen wij een groot pakket antwoorden op de vele vragen die wij hadden gesteld. Wij hadden slechts kort de tijd om die antwoorden goed tot ons te nemen. Vervolgens vond het debat plaats. Vanmiddag werden wij verrast met een bijna even dik pakket antwoorden op vragen die wij gisteravond gesteld hadden. Dat is illustrerend voor de druk waaronder zowel het departement als de Eerste Kamer staat. Er is dus echt wel iets aan de hand. Ik heb namens de commissie aandacht gevraagd voor die korte voorbereidingstijd, waarbij ik artikel 25a van de Wet op de Raad van State heb genoemd. Ik heb begrepen dat daarmee niet veel tijdwinst zou worden bereikt; ongeveer dertien dagen. Dat was dus niet de oplossing. Toch blijf ik daar aandacht voor vragen, ook voor de mogelijkheid van voorontwerpen van wet. Ik weet dat daar in Engeland gebruik van wordt gemaakt. Dat hoeft niet altijd in het kader van een heel beladen wetsvoorstel te zijn. Het is mij bekend dat in Engeland buitengewoon goede ervaringen zijn opgedaan met commentaren die via internet op een voorontwerp werden geleverd. De grote winst van dit debat is dat de staatssecretaris duidelijk heeft aangegeven dat hij ernaar streeft om de wetsvoorstellen die niet per se aan een belastingplan gekoppeld hoeven te worden, te ontkoppelen. Door de kabinetswisseling is dit jaar een stuwmeer ontstaan van fiscale voorstellen, waardoor wij nu met een groot pakket geconfronteerd zijn, los van de Bosal-problematiek die ik meen als een incident te moeten afdoen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Als wat u voorstelt niet gebeurt – ik hoor dat voorstel al vier jaar – gaat u dan in op de deal die ik voorstelde?

De heer Essers (CDA):

Dat kan ik u natuurlijk niet beloven. Een belastingplan is buitengewoon belangrijk. Voordat wordt overgegaan tot het afschieten daarvan, moet er heel wat aan de hand zijn. Ik neem de toezegging van de staatssecretaris serieus. Ik denk dat hij mij ook serieus neemt. Ik geef namens de vaste commissie van Financiën aan dat het echt om een serieus probleem gaat. Wij vervallen in het plengen van krokodillentranen als wij ons punt elke keer herhalen zonder er wat aan te doen. Ik houd de staatssecretaris dan ook aan zijn woord.

Ten aanzien van de fiscale kerstboom heb ik veel antwoorden gekregen op mijn vragen. Ik heb goed geluisterd naar de woorden van de staatssecretaris over de kilometervergoeding voor werknemers in de non-profitsector, met name in de ambulante gezondheidszorg. Naar mijn mening is het een goed idee om op dit punt te monitoren, dus om na te gaan wat er gebeurt met die categorie mensen. Wat is het effect van het gelijkschakelen van woon-werkverkeer en zakelijk verkeer? Wat is het effect op cao's en op bruto- en nettovergoedingen? Welke gevolgen heeft dat voor deze categorie mensen? Ik neem dus genoegen met het antwoord van de staatssecretaris op dit punt.

De heer Rabbinge (PvdA):

Ik heb begrepen dat op het moment dat de gepercipieerde onrechtvaardigheid feitelijk juist blijkt te zijn, u bereid bent om ervoor te zorgen dat in het belastingplan 2005 een correctie wordt opgenomen.

De heer Essers (CDA):

Ik heb in mijn inbreng erop gewezen dat zich voor deze categorie mogelijk een probleem voordoet. Dat is door niemand ontkend. Ik wacht rustig het resultaat van de monitoring af en dan zien wij wel weer verder. Er ontstaat uiteindelijk een inkomensplaatje dat in zijn totaliteit bezien moet worden.

De heer Rabbinge (PvdA):

Met dat antwoord komt u slechts ten dele tegemoet aan de wens om meer duidelijkheid te scheppen voor een grote categorie mensen. Zij hebben op dit moment het idee dat zij gedupeerd worden. Als de stelling van de staatssecretaris correct blijkt te zijn, is er geen reden voor correctie. Wij moeten als politici de duidelijkheid scheppen dat er gecorrigeerd wordt als het nodig is.

De heer Essers (CDA):

Nogmaals, ik sluit mij aan bij het antwoord van de staatssecretaris. Er vindt een monitoring plaats en wij wachten het resultaat daarvan af.

Met betrekking tot de fiscale ondernemingsfaciliteiten kom ik nog even terug op het probleem van de bedrijfsverplaatsingen van plaats A naar plaats B. De staatssecretaris uitte de zorg dat een tegemoetkoming in de zin van een doorschuiving ten koste gaat van starters in plaats B. Ik meen dat het tegendeel het geval is. De starters in plaats B komen niets tekort. Zij krijgen zelfs een hogere afschrijvingsbasis en in veel gevallen starterssubsidies. Het probleem is juist dat degenen die hun bedrijf verplaatsen benadeeld worden, omdat zij moeten afrekenen tegen het progressieve tarief over hun stille reserves en goodwill. Dat progressieve tarief slaat hier heel hard door. Ik heb dit punt in een andere hoedanigheid al eens aan de orde gesteld. Het gaat om een onrechtvaardigheid waar echt wat aan gedaan moet worden.

Wij moeten een onderscheid maken tussen formele en materiële terugwerkende kracht. Ik heb daaraan veel aandacht besteed in mijn inbreng. Wij hebben gesproken over het lek bij de aanmerkelijkbelangregeling. Die aankondigingseffecten zijn natuurlijk toch wel materieel, dus concreet zal daar weinig aan veranderen. Ik denk dat er wel een groot verschil is. De staatssecretaris heeft aangegeven, dat er een wetsvoorstel wordt ingediend over de aankoopkosten van binnenlandse deelneming. Ook daarin is het element van de terugwerkende kracht opgenomen. Ik vind dat er een groot verschil is tussen het terugkomen op een arrest van de Hoge Raad in het kader van een open norm die ook op die manier bedoeld is – goed koopmansgebruik – en een lek dat een individuele belastingplichtige heeft ontdekt in regelgeving. Ik zie de discussie wat dat betreft met belangstelling tegemoet.

De staatssecretaris kan nog aandacht besteden aan de kwestie van goed koopmansgebruik. Ik stel de convenanten graag nogmaals aan de orde. Wij zijn allen tevreden over die open norm van het goed koopmansgebruik, maar deze is toch aan wat slijtage onderhevig geweest. De fiscale behandeling is op een aantal belangrijke terreinen onbekend; ik noem de waardering van het auteursrecht en het merkrecht en alles wat speelt in het kader van intellectueel eigendom en de financieringsinstrumenten. Er zijn misschien twee of drie arresten waaraan enige indicatie ontleend kan worden. In landen als Engeland en Amerika bestaan daarover pakken met regelgeving. Ik ben daar niet op uit, maar er is wel een tussenweg te vinden. Het instrument van het convenant kan daarin goed worden toegepast.

De schriftelijke beantwoording op dit punt is wat dubbel. Enerzijds wordt er gedaan alsof ik een oneerbaar voorstel doe en wordt er betoogd dat hieraan principiële bezwaren kleven. Anderzijds wordt gesteld dat daarvan vaak gebruik wordt gemaakt. Ik meen dat met convenanten in de regel goede ervaringen worden opgedaan. Ik breng de optie daarom graag onder de aandacht van de staatssecretaris. Daarmee wordt recht gedaan aan het flexibele winstbegrip en meer houvast gegeven aan belastingplichtigen.

Over Bosal is veel gezegd en geschreven. Het is logisch dat niet op al onze vragen een volledig bevredigend antwoord gegeven kon worden, al was het maar omdat sommige antwoorden nog niet bestaan. Er is te weinig tijd geweest om alles grondig te bestuderen. De staatssecretaris heeft toegezegd ons op de hoogte te houden van de ervaringen met betrekking tot Bosal. Ik zie echter graag wat meer dan een vraag-en-antwoordbesluit. Wij zijn medewetgever en wij hebben onze aarzelingen uitgesproken over Bosal. Wij hebben begrip voor de noodsituatie waarin wij verkeren maar dat laat onverlet dat de wetgeving in recordtempo tot stand is gekomen. Ik vraag de staatssecretaris daarom nadrukkelijk om de punten waarop in de besluiten sprake is van materiële regelgeving voor te leggen aan het parlement voor bespreking. Die verantwoordelijkheid moeten wij als medewetgever op ons nemen; die moeten wij niet in het geheel overlaten aan de belastingdienst als uitvoerder.

Ik ben van mening dat op drie terreinen aanpassing van de vennootschapsbelasting nodig is. Vpb-2 valt naar mijn mening in drie delen uiteen. Ten eerste dring ik aan op een puur tekstuele aanpassing. De wet is volstrekt onleesbaar geworden. Alleen al een vernummering kan verlichting bieden, al zou dat pas een begin zijn. Een opschoning van de tekst moet in elk geval overwogen worden. Ten tweede moet de vennootschapsbelasting bezien worden in het licht van nationale vraagstukken. Ik doel hierbij met name op de definitie van het belastingsubject. Ook de relatie met de IB-onderneming moet in die afweging nadrukkelijk betrokken worden. Ik meen dat er veel stroomlijning kan plaatsvinden en dat er nagedacht moet worden over het gelijk behandelen van IB-ondernemers en Vpb-ondernemers. Ten derde moet er oog zijn voor de internationale dimensie. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat wij die niet in ons eentje kunnen oplossen. Meent de staatssecretaris echter dat wij achterover kunnen leunen totdat er een keer wat gebeurt in Europa?

Op dit moment liggen constructieve voorstellen van de Europese Commissie voor op het terrein van home state taxation. Het probleem is dat een concern dat in meerdere lidstaten activiteiten ontplooit, per saldo verliezen kan draaien terwijl het per saldo belast wordt omdat elke lidstaat een stukje van de koek belast. Als een concern in het geheel belast kan worden, dan wordt het bedrijfsleven daarmee een groot plezier gedaan. Het voorstel van home state taxation houdt in dat een groep landen – dat hoeven niet alle lidstaten te zijn – een stelsel kiest dat aansluit bij het stelsel van het land waarin de moedervennootschap gevestigd is. Met een beperkt aantal landen kan een afspraak worden gemaakt over het vennootschapsbelastingstelsel. In dat kader kan ook de eigenvermogen/vreemdvermogenproblematiek worden behandeld. Ik hoor graag van de staatssecretaris of hij in deze discussie een passieve of actieve houding inneemt.

Waar moeten wij naartoe met de vennootschapsbelasting? Ik had op een gegeven moment het idee dat als wij maar vaak genoeg roepen dat het goed gaat met het vestigingsklimaat, het ook goed zou zijn. Ik ben daar echter niet zo gerust op. Natuurlijk worden veel krokodillentranen geplengd, met name door mensen die nadrukkelijk hun brood verdienen met holdingmaatschappijen. Uit signalen blijkt echter dat wij veel terrein verliezen. Niet zozeer aan Cyprus, want daarmee gaat een vergelijking niet op, maar wel aan landen zoals Oostenrijk, Duitsland en Frankrijk. Aan die landen verliezen wij terrein. Zij hebben namelijk goed gekeken naar ons systeem; zij hebben dat gekopieerd en verbeterd. Het probleem van Nederland is dat het het beste jongetje van de klas heeft willen zijn toen het op een zwarte lijst terechtkwam. Nederland heeft toen zijn rulingsysteem aangepast terwijl daar naar mijn mening geen reden voor was.

De heer Van Raak (SP):

Dat is toch een beetje "eigen schuld, dikke bult". De heer Essers is het stoutste jongetje van de klas geweest en nu gaat hij klagen dat de andere jongetjes nog stouter zijn bij de belastingconcurrentie.

De heer Essers (CDA):

Laten wij het niet te kinderlijk maken. Er is gewoon concurrentie en dat betreur ik omdat wij als Europa zouden moeten concurreren met Amerika en Japan en niet met elkaar.

De heer Van Raak (SP):

Met zijn drieën, de heer Biermans, de heer Essers en de heer Van Raak, vragen wij de staatssecretaris dus nogmaals om zich in Europees verband in te zetten voor harmonisatie van belastingwetgeving. Waarbij wij er alledrie voor pleiten dat de tarieven niet naar beneden maar eerder omhoog gaan.

De heer Essers (CDA):

Spreek voor uzelf, zou ik zeggen.

De heer Rabbinge (PvdA):

Wij dreigen nu een debat van zonet te herhalen. Ik was zeer gelukkig met de opstelling van de staatssecretaris; ik hoop dat hij dat bevestigt. Hier doet zich iets voor wat je wel vaker ziet. Fiscalisten denken dat de fiscaliteit heel erg bepalend is. Ik maak mij er sterk voor dat dit een "blinding insight" is van een fiscalist, die daardoor niet in de gaten heeft dat heel veel andere dingen veel meer bepalend zijn voor de uiteindelijke vestiging dan alleen wat je vanuit de fiscale invalshoek ziet.

De heer Essers (CDA):

Ik wil graag alles relativeren en ik hoop van harte dat de heer Rabbinge gelijk heeft. Laat ik even het lijstje langslopen van de goede punten van Nederland op fiscaal terrein door de jaren heen. Om te beginnen is er een kwalitatief uitstekende belastingdienst, waarmee goed zaken kon worden gedaan. Van te voren kon je weten wat de gevolgen waren van voorgenomen handelingen: het rulingbeleid. Dat is voor een stuk teruggedraaid. Gelukkig niet helemaal en zijn er tekenen dat het weer terugkomt. De vereisten om een ruling te krijgen zijn echter aanmerkelijk toegenomen.

Verder zijn er de expertisegroepen binnen de belastingdienst, die het proces waarbinnen je een besluit van de belastingdienst krijgt, aanmerkelijk ophouden. Ook daar is men voornemens te verbeteren, maar op dat gebied hebben wij terrein verloren. Een ruimwerkende deelnemingsvrijstelling is altijd een groot voordeel van Nederland geweest. Ook dat wordt door andere landen gekopieerd. Een ruim netwerk van belastingverdragen; daar zijn wij nog steeds heel erg goed in, en dat moet ook zo blijven. Afwezigheid van bronheffing op rente en royalty's; ook dat is nog steeds een goed punt van het Nederlandse klimaat. Verder is er een flexibel fiscaal winstbegrip. Er zijn dus heel veel goede tekenen om te zeggen: het gaat nog goed. Er zijn echter ook bedreigingen.

De heer Rabbinge (PvdA):

Ik ben de heer Essers verschrikkelijk dankbaar voor de wijze waarop hij uiteenzet hoe geweldig ons fiscale klimaat is voor vestiging; dat onderschrijft in feite het standpunt van de staatssecretaris, en ik ben het daarmee heel erg eens.

De heer Essers (CDA):

Wat minder goed is... Doordat wij naast die goede belastingdienst zo'n buitengewoon goed gilde van belastingadviseurs hebben, benutten wij elke mogelijkheid die zich voordoet. Vervolgens reageert de belastingdienst daar weer op met regelgeving of met fraus legis. Dat maakt de voorspelbaarheid van de uitkomst van een bepaald proces, gekoppeld aan de verminderde mogelijkheden van rulings, veel minder. Dit zie ik als een minder aspect van ons vestigingsklimaat.

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Ik beloof – ik herhaal: ik beloof – de staatssecretaris dat ook mijn fractie voortaan zal spreken over de "belastingbeschouwingen". Die toezegging heeft de staatssecretaris alvast. In dat licht vraag ik mij wel af hoe het zit met zijn toezeggingen aan mij. Tot mijn schrik zijn alle vragen die ik in eerste termijn heb gesteld – dat waren er tien – door de staatssecretaris niet behandeld of beantwoord. Een ander interessant punt is dat hij twee vragen die ik niet heb gesteld, heeft beantwoord in zijn schriftelijke bijdragen. Daarop wil ik toch kort ingaan, omdat het mooi aangeeft hoe ambtenaren van het ministerie van Financiën denken dat een SP-vraag eruitziet. Deze vragen heb ik dus niet gesteld, maar zij stonden wel in de schriftelijke bijdrage."De leden van de SP-fractie vragen of miljonairs ook een tegemoetkoming kunnen ontvangen ingevolge de TBTBU, en vragen waarom ter zake van deze regeling een fiscaal instrument wordt gebruikt. Verder vragen deze leden naar afspraken in Europees verband ten aanzien van belastingsubsidies." Deze vraag zou ik zelf niet verzonnen kunnen hebben; ik weet eigenlijk ook niet wat er staat. Ik ben dan ook erg onder de indruk dat er toch een antwoord op is gekomen.

Ik neem aan dat dit een grapje is van de staatssecretaris, en dat de antwoorden op de echte vragen nog komen. Daarbij gaat het om de fiscale tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten, de hypotheekrenteaftrek en de 30%-regeling voor ex-pats.

Ik hoorde de staatssecretaris zeggen: wetgeving is een dynamisch proces. Wij kunnen vanavond dus toch nog ver komen. In mijn eerste termijn ben ik nadrukkelijk – volgens sommigen misschien te nadrukkelijk – ingegaan op de politieke context van belastingplannen, vooral wat de fiscale tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten betreft. Volgens mijn fractie zijn dat de ware "sitting ducks" van dit belastingplan.

Mijn fractie heeft een afkeer van fiscale compensatie voor slechte sociale wetgeving. Echter, beter dit fiscale instrument dan helemaal niets; wij tellen toch ook wel weer onze zegeningen. Ik vroeg de staatssecretaris of hij kan verzekeren dat eventuele meevallers in de tegemoetkomingsregeling ten goede komen van chronisch zieken en gehandicapten. Verder vroeg ik of hij begin volgend jaar, liefst voor de derde woensdag in mei, definitieve cijfers zou kunnen geven over de koopkrachtontwikkelingen van deze groep. Ook vroeg ik of hij bereid is om deze groep tegemoet te komen via een voorlopige aanslag loon- en inkomstenbelasting.

Mijn fractie heeft verder vragen gesteld over de hypotheekrenteaftrek en de 30%-regeling voor expats. De staatssecretaris heeft eigenlijk al gezegd dat hij helemaal niets voor mijn voorstellen voelt. Ik wil op dit punt echter toch nog kort ingaan. Voor mijn fractie is het erg onlogisch dat een regeling, een belastingsubsidie die de afgelopen acht jaar met 100% is gegroeid, in deze tijden van geringe economische groei nagenoeg ongeschonden blijft bestaan. De staatssecretaris sprak eerder al over het vestigingklimaat in Nederland, waarbij hij aangaf dat fiscale regelingen daarin niet de hoofdrol spelen. Dat was toch zijn belangrijkste argument om niet aan die 30%-regeling voor expats te tornen. In dat licht moet de staatssecretaris met een nieuw argument komen. Meer in het algemeen vraag ik mij af of het niet aanpakken van genoemde belastingsubsidies wellicht weinig te maken heeft met fiscale overwegingen, en eigenlijk heel veel met politiek ideologische opvattingen van de staatssecretaris. Klopt deze analyse?

Mijn fractie ondertekent de motie over het stadsherstel. Verder moet ik, niet alleen omdat hij mijn vragen niet heeft beantwoord maar ook om inhoudelijke redenen, de staatssecretaris mededelen dat wij het Belastingplan 2004 in deze vorm niet kunnen goedkeuren.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter. Ook ik wil beginnen met het nadrukkelijk complimenteren van de staatssecretaris en hem bedanken voor zijn uitvoerige antwoord. De heer Essers zei in zijn bijdrage in tweede termijn dat de staatssecretaris pas recent met belastingvraagstukken is geconfronteerd; dat maakt de wijze waarop hij zich in deze Kamer staande heeft weten te houden, alleen maar waardevoller en meer bewonderenswaardig. Deze Kamer is in het algemeen ongemeen deskundig opereren op het terrein van belastingen. Ik vind dat een bijzonder compliment waard.

Ik had aangekondigd om in ieder geval een motie mee te ondertekenen over het autodossier. De staatssecretaris heeft daarop uitvoerig geantwoord. Ik ben niet op alle punten overtuigd van zijn gelijk, maar de monitoring die hij heeft aangeboden, is geschikt om de vinger aan de pols te houden. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat wij daarover een bepaalde rapportage krijgen. In tweede termijn wil ik graag horen op welke termijn wij daarvan de eerste resultaten mogen verwachten. Verder hoor ik graag van hem welke monitoring hij precies voor ogen heeft. Gaat het om herstel van die 28 eurocent, of meet hij het ergens anders aan af?

Door andere fracties is bij herhaling al gezegd dat er wel een andere motie op stapel staat. Daarbij gaat het over de motie over het stadsherstel. De staatssecretaris heeft bij vraag 39 schriftelijk op dit punt geantwoord. Het gaat hem erom dat het amendement-Giskes alleen het nadeel dat dreigde, oplost. Mijn fractie is van mening dat het amendement tot doel had de culturele waarden en de restauratie daarvan buiten de Vpb te stellen. Ik heb reeds gezegd dat sinds 2000 hierover een ruime briefwisseling met het departement is geweest. Geen van die brieven is eigenlijk echt beantwoord. Uit deze briefwisseling heb ik wel kunnen opmaken dat het om een buitengewoon klein bedrag gaat. Indertijd ging het om ongeveer 3 mln gulden; dat is het absolute maximum. In zijn schriftelijke beantwoording geeft de staatssecretaris aan – dat is een belangrijk punt – dat voorzichtig moet worden omgegaan met verdere vrijstellingen; op zichzelf is dat waar. Verder vindt hij dat deze niet voor objecten moeten worden aangewend met zakelijke doelen. Ook dat is terecht. Deze punten hebben wij dan ook getracht in onze motie uit te sluiten, zodat het alleen gaat om organisaties die zich bezighouden met herstel van rijksmonumenten die een culturele bestemming krijgen. Ik heb de eer deze motie te overhandigen.

De voorzitter:

Door de leden Schuyer, Van Middelkoop, Platvoet, Biermans, Essers, Rabbinge en Van Raak wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van nationaal belang is dat rijksmonumenten met culturele waarde worden gerestaureerd, zoals daar zijn kerken, gemalen of fabrieksgebouwen;

constaterende dat instellingen die zich bezighouden met restauraties van rijksmonumenten met culturele bestemming, voor zover zij voor meer dan 10% van hun activiteiten op die terreinen werkzaam zijn, vallen onder de Vpb;

verzoekt de regering op grond van artikel 5 Vpb, aan de te ontwerpen AMvB toe te voegen: "alsmede lichamen werkzaam in het belang van de monumentenzorg, voor zover zij als zodanig zijn erkend op basis van het Besluit Rijkssubsidiëring Restauratie Monumenten",

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze motie krijgt D (29210).

De heer Schuyer (D66):

Ik ga verder met een aantal korte punten. De staatssecretaris heeft opmerkingen gemaakt over de minimumaccijns. Hij heeft daarbij eerlijk gezegd dat hij over een aantal punten geen uitgesproken mening heeft. Ik begrijp dat; op zichzelf is het ook geen zwaar punt. Voor mijn fractie is belangrijk dat de branche er zelf nadrukkelijk om vraagt en dat het een lichte stijging van de inkomsten betekent. Bovenal wordt de detailhandel er mee beschermd. Deze heeft het op dit moment erg moeilijk door allerlei prijzenslagen. Grootwinkelbedrijven kunnen met B-merken en dergelijke zwaar onder de prijzen duiken. Voor mijn fractie is dat de overweging om de staatssecretaris te verzoeken voor 2005 – hij gaf dat zelf ook al aan – naar die minimumaccijns te kijken.

Ik begrijp dat de staatssecretaris – hoewel ik daarover enigszins teleurgesteld was – erg kort was over het eigen huis. De regering wenst niet verder te gaan dan wat is voorgesteld. Die illusie had ik overigens ook niet. Bovendien heeft mijn fractie een Hoofdlijnenakkoord ondertekend. Mijn punt raakt dat ook niet. Er is echter wel een motie-Giskes aangenomen, wat een studiepakket vereist dat verder zal gaan dan de komende drieëneenhalf jaar. In dat opzicht vond ik het van belang om te laten zien dat de systematiek van de bronnentheorie met het wetsvoorstel over de bijleenregeling in ieder geval ter discussie kan komen. Daarmee is toch het een en ander aan de wortel van de bronnentheorie gedaan, waardoor het hele huurwaardeforfait dat er aan vast zit, komt te zweven. Alles bij elkaar is dit reden genoeg om daar grondig naar te kijken. Ik ben geïnspireerd door de gedachte dat je dit allemaal in één pakket kunt onderbrengen, namelijk in een vierde box. Op die manier kun je ook nog iets doen voor starters op de woningmarkt door bijvoorbeeld een vrijstelling te geven voor de eerste € 100.000 overdrachtsbelasting.

Voorts wil ik nog een paar opmerkingen maken over de Vpb, waarover in interruptiedebatten uitvoerig is gesproken. Ik ben het eens met de visie van de heer Rabbinge op de overwegingen die bedrijven hebben om zich ergens te vestigen. Zaken als gezondheidszorg, de aanwezigheid van internationale scholen en het opheffen van files wegen allemaal zwaar. De belastingwetgever kan overwegen dat er door vestigingen ook op andere gebieden geweldige inkomsten gegenereerd worden in het belastingsysteem door inkomstenbelasting en de bestedingen van mensen die zich hier vestigen. Ik heb hier echter geen inzicht in. Er kan in ieder geval niet alleen worden gekeken naar de inkomsten uit de Vpb. Een korting op de VBP kan meer belasting genereren als dit leidt tot vestiging van meer bedrijven.

Ik heb veel vragen gesteld over de schuldsaneringsproblematiek bij schuldsaneringen en overnames. Daarbij heb ik het voorbeeld van Hagemeyer genoemd. In de schriftelijke beantwoording heeft de staatssecretaris toegezegd dat hij nog deze maand zal komen met een wetsvoorstel waarin hij een toelichting zal geven op de kwestie van verliescompensatie, zowel met betrekking tot de schuldenaar als degenen die de schulden overnemen. Zo dicht aan het einde van het jaar kan de staatssecretaris vast een klein tipje van de sluier oplichten.

De vergadering wordt van 20.40 uur tot 20.45 uur geschorst.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Ik zal eerst de vragen beantwoorden van de woordvoerders en afsluiten met mijn ervaring rondom dit debat. Ik zal daarbij niet ingaan op opmerkingen van beschouwende aard, maar die knoop ik natuurlijk goed in de oren.

Ik stel de vriendelijke woorden van de heer Rabbinge over de verhouding tot de minister op prijs. Ik zal het stenografisch verslag naar hem doorgeleiden. De heer Rabbinge heeft gevraagd wat de maatregelen op termijn voor effect zullen hebben. Ik heb de stukken erop nageslagen en wij hebben het doorgerekend tot 2007. Dat is ook de horizon op basis waarvan wij het budgettaire effect aan de Kamer rapporteren. Het is een belastinguitgave en dat betekent dat ieder jaar in bijlage 5 van de miljoenennota zal worden aangegeven hoe duur deze maatregel is. In de schriftelijke behandeling staat inderdaad dat de verhouding 250 mln tot 1,6 mld is. Deze gegevens worden jaarlijks automatisch bekend gemaakt.

De heer Rabbinge vroeg mij voorts hoe het precies zit met de lokale belastingen. Op het gebied van gemeentelijke belastingen gaan er een aantal zaken gebeuren. Wij zullen daar in de loop van volgend jaar op terugkomen. De Tweede Kamer zullen wij daarover een brief op hoofdlijnen sturen alvorens wij overgaan tot de gedeeltelijke afschaffing van de OZB en de maximering. De heer Rabbinge heeft gelijk dat de opcenten op de motorrijtuigenbelasting voor de provincies sinds 1996 zijn gemaximeerd. Daartussen zitten inderdaad vrij grote verschillen. Tot mijn verbazing zijn ze in mijn provincie afgelopen jaar verlaagd en dat is een positieve ontwikkeling. Blijkbaar zit daar nog voldoende ruimte voor autonomie. Wij zullen hierop terugkomen in het debat over autonomie van decentrale overheden dat wij de komende tijd gaan voeren.

Je kunt deze autonomie op verscheidene manieren benaderen. De autonomie kan in een belastingheffingsmogelijkheid zitten, maar ook in een zekere autonomie in het uitgeven van middelen. Het is niet zozeer dat de autonomie wordt bepaald door de inkomsten, maar je zou kunnen zeggen dat de autonomie meer wordt aangeduid door de wijze waarop een decentrale overheid vrij is beleidsafwegingen in het uitgavenkader te maken.

De heer Rabbinge (PvdA):

De staatssecretaris heeft gelijk dat je te maken hebt met twee componenten, namelijk de inkomstenkant en de uitgavenkant. Het vrij besteedbare deel van het budget gaat terecht omhoog, maar het is tegelijkertijd van belang dat een lokale of regionale overheid de autonomie krijgt om in zekere zin zelf te beslissen over de inkomsten. Dit komt overeen met het Thorbecke-model. En zoals ik al in eerste termijn zei, is Nederland wat dit betreft een uitzondering in Europa, samen met Frankrijk. Overal elders in Europa is er een mogelijkheid om regionaal of lokaal een eigen belastingregime te bepalen, zij het natuurlijk dat men dit niet volledig zelf kan bepalen. Het past in het regeringsbeleid van versterking van de autonomie van de lagere overheden om hen zelf een deel van de belastingheffing te laten verzorgen en daarbij keuzes te maken. De opcenten op de wegenbelasting zijn daarvoor een mogelijkheid. Een andere mogelijkheid, de vaartuigenbelasting, is enige tijd in discussie geweest, maar ze is in de ijskast gezet. Toch is het niet onverstandig om hier nog eens naar te kijken, want dan hoeven de regionale overheden de hand niet op te houden bij de rijksoverheid en zijn zij tot op zekere hoogte in staat, hun inkomsten zelf te regelen.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Ik heb in dit debat blijk gegeven van mijn groeiende enthousiasme voor de fiscaliteit, voor belastingen, maar dit enthousiasme gaat niet zo ver dat ik zonder meer instem met een voorstel voor nieuwe belastingen. Wij komen er nog op terug; in de komende discussie over decentrale belastingen zullen wij heel goed moeten letten op de beleving van de burgers en die van wethouders. Deze discussie zullen wij moeten voeren in het bijzijn van de minister van Binnenlandse Zaken, denk ik. Ik heb nu eigenlijk al een reactie gegeven, maar ik moet hier natuurlijk een beetje mee oppassen, want die discussie volgt nog. Zodra je de OZB voor een deel afschaft, komt deze vraag pregnant naar voren. Je zult er ook voor moeten zorgen dat er geen concurrentie tussen gemeenten ontstaat waarvan burgers misschien de dupe worden. Maar goed, daar kunnen wij nog op terugkomen.

De heer Rabbinge noemde ook de mogelijkheid van negatieve waterschapslasten. Het Rijk geeft bepaalde organisaties subsidie omdat die goede dingen doen voor het milieu, het waterbeheer etc., maar die is in veel gevallen niet eens voldoende om de waterschapslasten te dekken. Misschien was het schriftelijke antwoord op dit punt wat zuinig, want de heer Rabbinge deed hiermee een suggestie om tot vereenvoudiging te komen. En ik vind dat wij elke suggestie voor vereenvoudiging in beginsel positief tegemoet moeten treden; wij hebben al gesproken over het rondpompen van geld. Verkeer en Waterstaat heeft de primaire verantwoordelijkheid voor de Waterschapswet. Dit betekent dat ik voorzichtig wil zijn, maar het gaat hierbij om een interdepartementaal beleidsonderzoek, dus ik zal deze suggestie daarbij in ieder geval naar voren brengen. Zodra dit IBO is afgerond, komt er een brief naar de Staten-Generaal en dan kunnen wij er verder over discussiëren. Het was in ieder geval niet de bedoeling om de heer Rabbinge met een kluitje in het riet te sturen, maar als ik het schriftelijke antwoord nog eens lees, moet ik zeggen dat het wel wat zuinigjes is.

Ik ben het niet met de heer Rabbinge eens dat wij de AOW zouden moeten fiscaliseren. In de schriftelijke antwoorden staat eigenlijk al dat wij langs een langs een omweg al een stukje van de AOW fiscaliseren, namelijk door een maximum voor de premie te bepalen en door de toezegging dat de rest met een rijksbijdrage zal worden aangevuld. Overigens zou het tarief in de eerste en de tweede schijf vanzelfsprekend uitsluitend nog uit belastingheffing bestaan, als wij alle volksverzekeringen volledig fiscaliseerden. Dan zou de vermogensontwikkeling, de lastenontwikkeling, ook geen direct effect meer hebben op de eerste en de tweede schijf. Het beleid van de regering is er echter primair op gericht om toe te werken naar lastendekkende premies, opdat de volksverzekeringen daarmee ook gedekt worden. De AWBZ-premie zou dus in principe voldoende moeten zijn voor de uitgaven in de AWBZ en de AOW-premie zou in principe genoeg moeten zijn voor de AOW-uitkeringen. Dit is van groot belang, omdat de regering nog steeds het verzekeringskarakter overeind wil houden, zij het dat het hierbij om volksverzekeringen gaat. De sluipende fiscalisering is enkelen in de regering al een doorn in het oog. En voor de AOW geldt dan nog dat het een welvaartsvast basispensioen is, niet inkomensafhankelijk. Als die uitkering op de een of andere manier ook nog inkomensafhankelijk wordt gemaakt, geldt er een dubbel draagkrachtprincipe, omdat men er ook al naar rato van het inkomen aan bijdraagt. Deze kant wil de regering niet op.

De heer Rabbinge (PvdA):

Dat wil ik ook niet, voorzitter, maar daar gaat het mij ook niet om. Ik wil geen volledige fiscalisering, dat is niet de essentie van mijn opmerking. Die is dat het van belang is om na te gaan of de ouderen die een goed pensioen genieten, een bijdrage kunnen leveren aan het betaalbaar houden van de AOW ten behoeve van de andere ouderen en die van volgende generaties. De staatssecretaris zegt terecht dat het karakter van volksverzekering behouden moet blijven. Dat is al heel erg lastig en het zal steeds lastiger worden omdat er steeds meer gaan "oogsten", terwijl er steeds minder aan zullen bijdragen. Daardoor zal de rijksbijdrage steeds hoger moeten worden. Wel, dit zou je iets kunnen verminderen door ouderen die een goed pensioen genieten, zoals de leden van deze Kamer, zodanig te laten bijdragen aan de premies dat de AOW betaalbaar blijft. Ik zeg niet dat de staatssecretaris het zo moet doen, ik geef hem alleen in overweging om hierover eens na te denken, ook om solidariteit van ouderen met ouderen te bewerkstelligen.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter. Ik bedoel het niet als vervelende opmerking, maar ik heb hierover al eens nagedacht. Wij verschillen hierover gewoon van mening, de regering ziet de AOW echt als een welvaartsvast, waardevast basispensioen. Wij zouden de mensen die hier al jarenlang rekening mee hebben gehouden, ook niet willen confronteren met wijzigingen in deze regeling.

De heer Rabbinge (PvdA):

Daar gaat het mij ook helemaal niet om. Integendeel, ik ben het helemaal eens met wat u zegt: waardevast, onafhankelijk van het inkomen enz. Het gaat om de betaalbaarheid van deze voorziening. Nu komt 18% uit de premies en ruim 80% komt dus uit de bijdrage van het Rijk. Ik voorzie dat dit premiepercentage nog verder zal afnemen en dat de rijksbijdrage nog verder zal stijgen, tenzij de regering erin slaagt om meer mensen premie te laten betalen. Ik geef u alleen in overwegen, hierover eens na te denken.

Staatssecretaris Wijn:

Voorzitter! Het is aardig geformuleerd als de heer Rabbinge mij dit in overweging geeft, maar ik wil hier toch geen ruimte voor geven. De AOW-premie kent een maximum en als het totaal onvoldoende is, wordt er via de rijksbijdrage extra geld gestort. Hij kent ook de werking van het AOW-spaarfonds, een initiatief van zijn collega Van Zijl, waarmee de AOW ook voor toekomstige generaties betaalbaar kan worden gehouden. Dit betekent dat wij iets verschillende percepties hebben van het probleem van de financiering van de AOW op langere termijn, ik ben er dus iets optimistischer over. De heer Rabbinge wil blijkbaar ook geen inkomensafhankelijke AOW, maar als hij langs een omweg sommige AOW'ers toch wil laten bijdragen, is er per saldo toch een inkomensafhankelijke AOW ontstaan. Die richting willen wij noch gesaldeerd, noch bruto inslaan.

De heer Rabbinge (PvdA):

Het gaat niet om de premie voor de AOW'ers, het gaat om AOW'ers met een groot pensioen.

Staatssecretaris Wijn:

Dat had ik heel goed begrepen en in die zin heb ik ook gereageerd.

Voorzitter. De heer Rabbinge heeft nog gesproken over de vergroeningscommissie. Ik weet niet of hij nu mijn minister op een jeugdzonde heeft betrapt, als het erom gaat of alles wat hij als directeur van het CPB gezegd heeft, inmiddels is geïmplementeerd. Dat zal ik eens aan hem vragen. De vergroeningscommissie zal concrete voorstellen moeten doen, die wij zullen betrekken bij het Belastingplan 2005. Daar kunnen aldus de eerste resultaten worden gezien.

De heer Van Middelkoop wees, evenals andere woordvoerders, met betrekking tot de nota van wijziging op het punt van de snelheid. Het is nu inderdaad deel van het totaalpakket geworden; dat kan ik niet ontkennen.

Ten aanzien van het lage btw-tarief kan ik melden dat ik inderdaad gelijk had. Ik liet enige ruimte voor onzekerheid, maar dat was niet nodig. Ik heb inmiddels uit andere kranten begrepen dat de Commissie echt om is op het punt van de lage btw-tarieven. Welnu, laten wij het hopen. Ik houd hier nog een slagje om de arm totdat ik het formeel gehoord heb. Het zou echter een mooi succesje betekenen.

Over het vestigingsklimaat kom ik straks in wat bredere zin te spreken. Ik dank de heer Van Middelkoop voor zijn opmerkingen over het autopakket.

Ik kom tot de beantwoording van de heer Biermans. Het zou kunnen zijn dat ik een enkele door hem gestelde vraag in de snelheid niet heb kunnen noteren. Hij vroeg wanneer wordt verdergegaan met het wetsvoorstel inzake markt en overheid. Nu, dat is spoedig, naar ik hoop. Ik kan dit echter niet precies inschatten. De Eerste Kamer heeft zelf ook een rol gehad in de verdere behandeling van dit wetsvoorstel.

De heer Biermans vroeg of het wetsvoorstel inzake afgewaardeerde vorderingen nog dit jaar komt. Het is inderdaad de bedoeling dat dit wetsvoorstel nog dit jaar bij de Tweede Kamer wordt ingediend. Wij hebben evenwel de afgelopen weken nogal een wissel getrokken op de ambtenaren. Ik hoop dan ook dat wij dit echt gaan waarmaken, maar anders wordt het in ieder geval begin januari. Ik weet dat de heer Biermans graag op kerstavond aan dit soort wetsvoorstellen zit te sleutelen, maar misschien is een avond in januari ook prettig.

Over het minimumaccijnstarief is van meerdere kanten gesproken; ik kom er straks op terug.

Voorts sprak de heer Biermans over het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) en de toepassing in dezen van het BTW-compensatiefonds. De regels van de btw-wetgeving en het BTW-compensatiefonds hebben hetzelfde resultaat voor zowel de algemene vervoerscontracten als het CVV. In het kader van het CVV bestaat dus recht op compensatie op de voet van het BTW-compensatiefonds, als het openbaarvervoersbedrijf aan de decentrale overheid presteert. Het BTW-compensatiefonds biedt geen mogelijkheid tot compensatie als uitsluitend aan de reizigers wordt gepresteerd en niet aan de decentrale overheid. In die situatie bestaat bij de algemene vervoerscontracten recht op compensatie via de begroting van Verkeer en Waterstaat, die is toe te rekenen aan de besteding van de rijksbijdrage voor deze vervoerscontracten. Ik herinner mij dat ik daar recent Tweede-Kamervragen over heb mogen aftekenen.

Via de begroting van Verkeer en Waterstaat wordt ook de btw gecompenseerd die is toe te rekenen aan de besteding van de rijksbijdrage voor het CVV. Dit zal Verkeer en Waterstaat in de Rijksbijdrageregeling openbaar vervoer 2004 neerleggen. De belastingdienst zal over deze aangelegenheid vervolgens nader worden geïnformeerd. Dit merk ik op in verband met de verwijzing van de leden van de fractie van de VVD naar pagina 72 van het informatiepakket BTW-compensatiefonds van het ministerie van Financiën van maart 2003. Daarin is niet expliciet aandacht besteed aan verschillende situaties die zich in casu kunnen voordoen.

De heer Biermans vroeg naar een pragmatische aanpak bij de implementatie van de richtlijn facturering. Ik kan hier niet in een keer aangeven of wij het precies op de Engelse manier zullen doen. Ik mis daar op dit moment het precieze overzicht voor. Wij willen het met een pragmatische oplossing doen. Ik zou mij zo kunnen voorstellen dat de belastingdienst daar nog eens wat richtlijnen geeft voor de praktijk, als het gaat om de precieze feitelijke en praktische uitvoering. Ik begrijp de voorbeelden die hij noemde: je hebt daar vaak een juniortarief, een seniortarief, een medewerkertarief en een stagiairtarief. Wij moeten maar eens kijken hoe dit in de praktijk uitpakt. Het gaat er hier natuurlijk ook om of je materieel voldoet aan de Europese richtlijn. Er is geen intentie om wat betreft dit onderdeel van de richtlijn facturering strakker te zijn dan Europa ons opdraagt. Op één puntje zijn wij dit wel, maar in het algemeen is dat helemaal niet de intentie geweest. Ik ga ervan uit dat de praktijk hier wel zijn weg vindt.

De heer Biermans stelde een vraag naar aanleiding van de brief van het AVBB. Ik bied excuses aan voor mijn interruptie. De griffier van de Eerste Kamer had het wel degelijk doorgestuurd naar het departement, maar ik was zelf wat achtergebleven door de hectiek van hedenmorgen. Het gaat over de mogelijkheden en onmogelijkheden ten aanzien van vergoedingen voor carpoolen en over de vraag hoe het dan gaat met de chauffeur. De chauffeur kan nu 18 cent krijgen en iedere meerijder kan ook 18 cent krijgen. Echter, in verband met de helderheid van de uitvoering en om te voorkomen dat er vormen van verkapt loon gaan lopen binnen de kilometervergoeding, moeten de carpoolers dat onderling afstemmen. Iedereen weet van iedereen dat wie meerijdt, 18 cent belastingvrij kan krijgen. Dat moet men in de praktijk onderling maar oplossen. Het is niet zo dat dit via de werkgever kan lopen, want dan raken wij het overzicht kwijt in de uitvoering: is er wel gecarpoold, wie heeft er gechauffeerd, wie reden er mee en over welk traject? Dat geeft ook allemaal weer lastenverzwaring. Dit moeten de mensen maar zelf oplossen. Het zijn meestal volwassenen, zodat dit wel zal lukken.

Ik kom straks ook terug op de opmerking van de heer Biermans over het vestigingsklimaat en de Vpb.

Ik kom vervolgens bij de heer Platvoet. Deze vindt de lastenverzwaring niet genoeg. Bij de financiële beschouwingen – toen gaf de heer Zalm antwoord – triggerde hij mij ook al door mij in zijn inleiding te citeren als toen nog woordvoerder van de CDA-fractie in de Tweede Kamer. Ik ben dat natuurlijk niet vergeten en ik begrijp wel dat hij vraagt of daar niet een inconsistentie in zit: eerst in de ene functie en nu in de andere functie. Daar zit echter ook een tijdsverloop in. Ik heb als Kamerlid inderdaad wel gezegd dat er tijdens Paars II te veel lastenverlichting is gegeven. Ik vind dat de minister daar, in zijn beantwoording bij de financiële beschouwingen, wel een reëel tegenargument heeft gegeven door te zeggen: als je achteraf kijkt, is dat in de conjuncturele situatie, die in de tussentijd veranderd is, misschien wel een goede timing geweest.

Op dit moment lijkt het mij niet verstandig om, ceteris paribus, met een nog forsere lastenverzwaring te komen. Als wij geconfronteerd worden met een forsere budgettaire problematiek, kan dat natuurlijk weer anders liggen. Op dit moment gaat het om een belastingpakket met een lastenverzwaring die tot 2 mld oploopt in 2007. Als je dan kijkt naar de economische situatie, denk ik dat een nog forsere lastenverzwaring ook zo zijn effect zou kunnen hebben op de economie en op de consumptieve bestedingen. Die laatste staan al enigszins onder druk. Wij zien dat mensen uit onzekerheid relatief veel gaan sparen op dit moment, terwijl juist de consumptieve bestedingen bij kunnen dragen aan economische groei. Overigens denk ik dat deze voornamelijk uit het bedrijfsleven moet komen, maar verdere lastenverzwaring zou, in deze timing gezien, misschien niet verstandig zijn. Zo zie je maar dat een lastenverlichting geven, als je dat rond krijgt, een enkele keer wat gemakkelijker is dan weer een lastenverzwaring doorvoeren. De heer Platvoet heeft terecht geconstateerd dat dit blijkbaar zo is.

Wat betreft de inkomensverdeling zegt de heer Platvoet dat hij het allemaal wat mondjesmaat vindt wat hier gebeurt. Ik heb dit niet als een bijzondere vraag ervaren maar als een vaststelling. Nu hij zijn conclusie rondom het belastingplan al heeft geformuleerd, heb ik niet de indruk hem nog te kunnen overtuigen. Het is een kwestie van smaak; wij denken dat dit evenwichtig is.

Op de motie-Giskes kwam ook de heer Schuyer terug. Ik voelde mij wat dat betreft erg aangesproken door de inbreng in tweede termijn van de heer Vendrik van de fractie GroenLinks in de Tweede Kamer. De heer Vendrik wees erop dat het bij de miljoenennota van een paar jaar geleden allemaal al is gedaan en dat er een nota Mensen, Wensen, Wonen is verschenen van de minister van VROM. De heer Vendrik zei toen het volgende en dat vond ik heel interessant; misschien citeer ik hem iets te uitbundig, maar de hoofdlijn is juist. Wij willen dat de efficiencytaakstellingen van 10% op de ministeries worden gehaald. Wij willen VBTB. We willen bij allerlei onderwerpen monitoring en twee jaar na dato moet dat in de miljoenennota zijn weerslag krijgen. Een stuk dat pas is verschenen willen we dan aangepast hebben. Op die opmerkingen heb ik uitgebreid geantwoord en gezegd het met hem eens te zijn. Zijn benadering vond ik zeer reëel. Echter, wat gebeurt er? Hij stemt voor de aanneming van de motie-Giskes, terwijl de regering dat had ontraden. Ik vond dat raar. Ik begrijp de politieke inzet wel en dat je soms iets ter discussie wilt stellen. De vraag is nu of de kous af is. Mijn antwoord is: nee, de kous is niet af. Als 76 leden of meer voor een motie stemmen, is die aangenomen en dan heeft de regering een opdracht gekregen. Die opdracht voert zij vervolgens uit. Ik zeg er wel bij: dat gaat niet con amore. Het komt overigens wel meer voor dat je een opdracht moet uitvoeren, maar daar niet vrolijk van wordt. In zekere zin zal de nota een up date worden van datgene wat de Kamer een paar jaar geleden heeft gekregen. Wij zullen nagaan in hoeverre er een samenhang is met de recent verschenen nota Mensen, wensen, wonen. De nota zullen wij de Kamer doen toekomen en wij wachten verder de reactie van de Tweede Kamer af. De regering zelf meent wel de analyse te kunnen maken en van die analyse heb ik geprobeerd deze Kamer deelgenoot te maken. Sorry voor de indruk die ik wek, want het komt er allemaal niet hartelijk uit.

De heer Schuyer (D66):

Ik begrijp het wel. Ik kan mij hier overigens van alles bij voorstellen, maar ik vind wel dat u de uitkomst van het debat hier kunt verwerken in de te verschijnen nota. Er is met name met betrekking tot de vierde box een aantal suggesties gedaan. Die suggesties heb ik beargumenteerd en daarbij verwezen naar het verlaten van de bronnentheorie op grond van een andere wet. Ik denk hierbij aan de bijleenregeling. Graag lees ik in de nota het commentaar hierop. Ik wil namelijk weten wat de regering hiervan vindt. De nota biedt een geschikte gelegenheid om dat aan te geven.

Staatssecretaris Wijn:

Akkoord, maar u zegt dat afscheid wordt genomen van de bronnentheorie. Dat was echter uitdrukkelijk niet de bedoeling met de indiening van het wetsvoorstel-Hillen. Dat is ook de reden waarom wij met een andere vormgeving zijn gekomen dan die oorspronkelijk in het wetsvoorstel van de heer Hillen was verwoord. Met dat wetsvoorstel wilde men het eigenwoningforfait aanpassen. Nu nemen wij daarover een bepaling in een andere passage van de wet op en willen daarmee aangeven dat wij de bronnentheorie volledig in stand laten. Het eigenwoningforfait wordt aangemerkt als inkomsten uit de bron en de hypotheekrente als verwervingskosten voor de bron.

De heer Schuyer (D66):

Nu doet zich een misverstand voor. Ik heb namelijk nooit gezegd dat de bronnentheorie wordt verlaten op grond van het wetsvoorstel-Hillen. Die theorie wordt daarentegen verlaten op grond van de bijleenregeling. Als je de kosten ten aanzien van de verwerving niet meer volledig kunt aftrekken – laat er geen misverstand over bestaan: wij zijn voor dat stapje – moet je de verwerving aan de inkomstenkant op een andere manier in aanmerking nemen. U hebt volstrekt gelijk dat met het wetsvoorstel-Hillen dezelfde lijn is voortgezet, maar met de bijleenregeling hebt u een begrenzing aangegeven en gezegd hoeveel aan schuld mag worden opgebouwd. Daarmee verlaat je ook de bronnentheorie.

Staatssecretaris Wijn:

Ik moet dit toch met kracht ontkennen, al was het alleen maar voor de wetsgeschiedenis. De bijleenregeling laat de mogelijkheid voor het verwerven van een bron volledig in stand. Het blijft hierbij gaan om wat je aan cash geld, aan direct geld nodig hebt voor het kopen van het nieuwe huis. Uitgaande van het feit dat de vorige bron wordt vervreemd om de nieuwe te kunnen gebruiken, blijven de kosten voor die additionele verwerving volledig aftrekbaar. Daarmee zijn de verwervingskosten voor de nieuwe bron voortkomend van een vorige bron volledig fiscaal aftrekbaar.

De heer Schuyer (D66):

Ik hoop dat u dit in de nota die naar aanleiding van de motie-Giskes zal worden uitbracht, verwoordt. Ik meen namelijk dat deze stelling op den duur niet houdbaar is. Als men handelt zoals u aangeeft, grijpt men namelijk in in het bestedingpatroon van mensen. U zegt iets over de aanwending van het geld dat de mensen bezitten. Zij verkopen bijvoorbeeld een huis en de meerwaarde moeten zij voor iets anders besteden. Zij mogen niet bijlenen. Daarmee gaat u heen en weer. Ik begrijp hoe u de wetsgeschiedenis ziet en ik snap uw betoog. Er zijn echter, niet in deze kabinetsperiode, op dit punt heel uitdrukkelijk uitlatingen gedaan en daarom meen ik dat het nuttig is met een zwaardere weerlegging te komen dan die u vanavond kunt geven. Wij moeten ook niet proberen hiermee verder te gaan.

Staatssecretaris Wijn:

Zonder iets af te doen aan de opmerkingen die ik zojuist heb gemaakt, zeg ik dat mij dit een goed voorstel lijkt.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik vind het fijn dat u de woorden van de heer Vendrik uitgebreid citeert. Ik heb zelf het debat er niet op na gelezen, maar weet wel dat de heer Vendrik voor de motie-Giskes heeft gestemd. Mij gaat het nu om de interpretatie van het politieke signaal. U zei dat u niet con amore de motie gaat uitvoeren. U pakt het signaal wel goed op. Het gaat hier echter niet om de eigen woning, maar ook om huurwoningen. In mijn eerste termijn heb ik gewezen op de scheefgroei in de huursector. Je kunt echter ook de stelling betrekken dat er in de koopsector scheefgroei is. Ik verwacht dat u in de te schrijven notitie op dat aspect ingaat. Ik vind dit namelijk een belangrijk punt.

Staatssecretaris Wijn:

Waarvan acte!

De heer Platvoet (GroenLinks):

Dat doet u dus.

Staatssecretaris Wijn:

Ik zal uw woorden op mij laten inwerken. De huursector roept bij mij toch een andere associatie op, maar nogmaals, ik zal uw woorden op mij laten inwerken, want ik kan wat u zegt niet een, twee, drie hard maken.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Scheefgroei bij het wonen heeft ook iets te maken met de huursubsidie. Mensen met een hoog inkomen wonen in een woningwetwoning en mensen met een laag inkomen vaak in een duurdere woning. Dat bedoel ik met scheefgroei in de huursector. Dit geldt ook voor de koopsector: mensen met een hoge hypotheek hebben een bescheiden woning en mensen met grote, dure woningen een lage of afgeloste hypotheek. Mij gaat het om dat aspect.

Staatssecretaris Wijn:

Ik wil echter niet komen tot een normering waarmee de verhouding tussen je vermogen en de omvang van je huis wordt aangegeven. Daarom reageer ik zo afhoudend: die kant willen wij niet op. Ik weet dat u die kant wel op wilt. Je kunt dit aspect vanuit verschillende invalshoeken benaderen, maar voordat je het weet heb je te maken met normeringen. Dan is de vraag: wat heb je in box 3 aan vermogen staan en welke normering geldt op grond van box 1 voor de hoogte van de hypotheek? U brengt het allemaal wel aardig en dan ben je geneigd om te zeggen: ik zal daar eens aan denken. Voor mij blijft evenwel onverlet wat ik in eerste termijn heb gezegd en wat wij thans doen als het gaat om de hypotheekrenteaftrek. That it will be.

De heer Van Raak (SP):

Dan heb ik een iets minder aardige opmerking. U wilt wel normeren voor huurders, maar niet voor kopers. Wat is het fundamentele verschil tussen beide groepen?

Staatssecretaris Wijn:

De mensen van de ene groep kunnen in aanmerking komen voor huursubsidie en die van de andere niet.

De heer Van Raak (SP):

De kopers krijgen ook heel veel subsidie, vooral als zij in een oud huis wonen. De bedragen die zij dan krijgen kunnen flink oplopen.

Staatssecretaris Wijn:

Dat is ook weer waar.

Voorzitter. Dan kom ik toe aan een reactie op de opmerkingen van de heer Platvoet over het pakket voor de auto. Hij vroeg wat het effect van dat pakket op de mobiliteit zal zijn. Dat weten wij niet. Vermoedelijk heeft het een opdrijvend effect, met name in de ochtendspits. Hoe groot dat effect is, is nog moeilijk in te schatten. Wat dat betreft zijn de heren en dames geleerden nog bezig met elkaar de hersens in te slaan. Het is ook buitengewoon lastig. Het pakket is er te veelomvattend voor. Op dit moment krijg je 5 cent als je op de fiets gaat. Straks wordt dat 18 cent. Op dit moment is carpoolen minder aantrekkelijk dan straks. Als je tussen de 0 en 10 kilometer van je werk woont, krijg je op dit moment niets. Straks krijg je wel wat. Er zitten nogal wat effecten in. Het wordt nu bekeken. Zodra het klaar is, komt het naar de Kamer.

De heer Platvoet (GroenLinks):

In de antwoorden staat dat er modellen zijn die laten zien dat er een toename van de mobiliteit en het autogebruik zal zijn. De staatssecretaris zegt: dat moeten wij maar afwachten. Stel dat het een overduidelijk effect is van de fiscale behandeling van de auto. Accepteert de staatssecretaris dat dan? Zegt hij dan: oké, dat moet dan maar? Of heeft hij nog andere beleidsdoelstellingen, bijvoorbeeld met betrekking tot het milieu? Zal het pakket ook tegen die achtergrond tegen het licht worden gehouden?

Staatssecretaris Wijn:

Ik vind dit een dusdanig hypothetische vraag, dat ik er niet op wil ingaan. Wij moeten eerst maar eens afwachten wat er precies uitkomt. Ik heb net beargumenteerd aangegeven waarom ik niet al te grote effecten verwacht. Dat moeten wij maar even afwachten. Ik ga niet speculeren over allerlei scenario's.

De heer Platvoet (GroenLinks):

De staatssecretaris heeft gezegd dat in het Belastingplan 2005 een substantiële paragraaf inzake vergroening van de belastingen zal worden opgenomen.

Staatssecretaris Wijn:

Nee, ik heb gezegd dat wij op dit moment aan het kijken zijn naar vormen van verdere vergroening. Bij het Belastingplan 2005 komen wij daarop terug. Vergroening is niet noodzakelijkerwijs hetzelfde als mobiliteitsbeperking.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Als er in het Belastingplan 2005 substantiële aandacht wordt besteed aan het aspect van de vergroening, zal dit punt worden meegenomen. Dat lijkt mij een redelijk, haast nederig verzoek.

Staatssecretaris Wijn:

Laat ik de volgende toezegging doen. Het Belastingplan 2005 zal u genoeg aanleiding geven om er uitgebreid met ons over te discussiëren.

Moet bij de evaluatie van het BTW-compensatiefonds ook de mogelijkheid van afschaffing ervan worden bezien? Als de evaluatie er aanleiding toe geeft om aandacht aan dat scenario te geven, dan zullen wij dat natuurlijk doen.

Ik ben al ingegaan op de korte voorbereidingstijd. Het doet mij deugd dat ik in ieder geval heb kunnen aangeven hoe het gegaan is met de Raad van State, het besluitvormingsproces in augustus en de indiening van de miljoenennota. Het is allemaal erg kort. De heer Essers heeft gewezen op de handelwijze in Engeland met voorontwerpen van wetgeving. Ik neem die suggestie mee. Misschien dat wij daarin iets kunnen vinden.

Wat de Bosal-reparatie betreft vraagt de heer Essers om het voorleggen van nadere materiële regelgeving. Vanuit een intentie van transparantie, openheid en de bereidheid tot discussie zeg ik er het volgende over. Als er een AMvB komt, dan zeg ik een vorm van voorhangprocedure toe. Ik heb niet paraat hoe dat in de wetgeving staat en of voorhang vereist is, maar wij kunnen zoiets wel doen. Als het een vraag- en antwoordbesluit is, dan is de lijn dat het in beginsel gaat om een uitleg of een toepassing van bepaalde wettelijke bepalingen en niet zozeer om nieuw beleid. Ik zal de Kamer op de hoogte houden van ontwikkelingen rondom vraag- en antwoordbesluiten, maar ik ga niet zover om hier een soort quasi-voorhang toe te zeggen. Een vraag- en antwoordbesluit is echt bedoeld voor praktische invulling. Als het verder gaat en wij echt over materiële inhoudelijke beleidsbesluiten praten, dan zullen wij dat met de Kamer delen.

Ik vind dat ik wel degelijk inhoudelijk ben ingegaan op de vragen van de heer Biermans over de motie-Rensema. Niet dat ik de heer Platvoet nodig heb om mijn argumentatie sterker te maken, maar hij had wel een punt. In die zin gebruik ik hem toch maar even. Een discussie is ook een keer klaar. Wij hebben een notitie toegestuurd. Wij hebben het hier besproken. Ik ben inhoudelijk ingegaan op de budgettaire problemen. Ik ben ingegaan op de manier waarop in het nieuwe belastingstelsel het progressief tarief zich verhoudt tot het bijzonder tarief. Ik ben kort ingegaan op de inflatoire component bij stakingswinst. Dat de heren Biermans en Essers het niet eens zijn met het regeringsbeleid kunnen zij elke keer weer naar voren brengen. Ik zou de discussie over de motie-Rensema willen afsluiten. Als straks de notitie bedrijfsoverdrachten of de evaluatie IB 2001 hier ter sprake komen, dan kunnen de heren het punt weer maken, maar ik zou het prettig vinden als het punt van de toezeggingenlijst af mag. Er komt nog ampel gelegenheid om erop terug te komen.

De heer Biermans (VVD):

Wij spraken daarnet over een andere motie. De staatssecretaris zei toen: als de meerderheid ervoor is, voer ik de motie con amore uit. Voor deze motie was er volgens mij ook een grote meerderheid. Kan de staatssecretaris mij uitleggen hoe het uitvoeren van moties in elkaar zit?

Staatssecretaris Wijn:

In het kader van "werkt u zich eens lekker in" heb ik een enorm pakket moeten doornemen over de motie-Rensema. Er is inmiddels inhoudelijk op gereageerd. Daar is een reactie op gekomen, daar is een notitie op gekomen. In die zin in die motie gewoon uitgevoerd. Er stond niet in de motie: wij willen ons politieke gelijk en een herinvoering van de bijzondere tarieven. Dat doen wij dus ook niet. Nogmaals, men kan er steeds weer op terugkomen, maar het dossier-Rensema is hiermee inhoudelijk wel behandeld. Als straks bij de evaluatie wordt gezegd: kijk eens hoe slecht het uitpakt, had die bijzondere tarieven maar in stand gehouden, dan gaan wij verder praten. Stel dat de heer Biermans nu zegt: voer het bijzondere tarief weer in. Ik heb voorgerekend dat dat 190 mln kost. Dan moet dus een harde dekking worden aangegeven. Een VVD'er die een ongedekte motie indient, daar kan ik mij eigenlijk niets bij voorstellen.

De heer Essers is verder nog ingegaan op het begrip "goed koopmansgebruik". Het ontwikkelt zich door jurisprudentie. Hij wil verschil aanbrengen tussen terugwerkende kracht bij uitspraken die "goed koopmansgebruik" nader richten en bij uitspraken waarbij dat niet aan de orde is. Ik vind het gevaarlijk om die kant op te gaan. Ik kan mij voorstellen dat een Kamer van reflectie dit in het achterhoofd houdt bij het bekijken van wetsvoorstellen met formele terugwerkende kracht, maar ik heb aangegeven dat wat de regering betreft het toetsingskader voornamelijk zit in de budgettaire effecten. Er zit altijd een spanningsveld in. Als je in je wetgeving open normeringen hebt en die normering vervolgens nader wordt geijkt door de Hoge Raad of door jurisprudentie in bredere zin, dan kun je via wetgeving reparatie toepassen. Mijn smaak is een iets andere, maar laten wij dat maar case by case bekijken. De heer Essers heeft me ook gevraagd met convenanten te gaan werken. De ambivalentie in mijn antwoord hierop heeft te maken met het volgende. Ik vind het gek om met convenanten te gaan werken als er sprake is van belastingplicht. Dat suggereert een gelijkwaardigheid in contractspartners die er gewoon niet is. Een belastingplicht is een belastingplicht. Er wordt een bedrag opgelegd en dat moet worden betaald. Toch heeft de heer Essers wel een punt. Dat is de andere kant. Je werkt soms wel met convenanten op het gebied van bijvoorbeeld de waardering. Op dit moment kijken wij in het kader van de liberalisering van de energiemarkt naar de waardering van de activa van elektriciteitsproductiebedrijven en die van elektriciteitsnetwerken. Dat gaat in goed overleg met de sector. Goed koopmansgebruik eist dat wij wat dat betreft aansluiten bij de realiteit, zodat wij via onze belastingheffing geen onterechte economische nadelen creëren. Ik zeg toe dat ik dit meeneem, ook naar aanleiding van de waarderingsvraagstukken rondom het auteursrecht.

Dan nog iets over de Vpb. Ik hoop daarmee alle opmerkingen hierover te beantwoorden. Ook die kwestie nemen wij mee. In eerste termijn heb ik aangegeven dat ik de term "herziening" in het kader van de Vpb niet in de mond zal nemen, omdat ik dat buitengewoon tricky vind. De Vpb genereert een belangrijke belastingopbrengst. Voorts ligt de Vpb zeer gevoelig bij het bedrijfsleven, omdat die direct ingrijpt in de positie van het bedrijfsleven. Ik wil wat dat betreft een prudente gedragslijn volgen. Ik heb al iets gezegd over het tijdpad. Ik wil er nu verder niet op vooruitlopen, want wij zijn nog niet zover met de analyse. De heer Essers vraagt om een en ander tekstueel op te schonen, al is het een vernummering. Dat neem ik mee, want er is van diverse kanten opgemerkt dat de redactie enigszins ingewikkeld is. Wat dat betreft kunnen wij een redactionele slag maken. Mogelijk sluiten definities niet helemaal op elkaar aan. Daar zullen wij naar kijken. Wij zullen zorgen voor een helderder omschrijving waar dat kan.

Er zijn ook nog nationale vraagstukken, zoals dat met betrekking tot het belastingsubject. Ik neem aan dat de heer Essers daarbij duidt op artikel 5. Hierbij speelt ook de discussie over markt en overheid. Die hebben wij al in zekere zin gevoerd. Ik ben daar overigens terughoudend in. Ik wil de kwestie niet overhoop halen. Kijk naar de pensioenfondsen en de woningbouwcorporaties. Voor je het weet, voeren wij een discussie over privatiserings- en markt- en overheidsvraagstukken. Ik vind echter dat de fiscaliteit wat dat betreft volgend moet zijn, vooral als je kijkt naar de marktordeningvraagstukken en de relatie tussen markt en overheid enerzijds en maatschappelijk middenveld anderzijds. Op die manier kun je ook nog een discussie voeren over maatschappelijke ondernemingen en not for profitorganisaties die in reguliere markten opereren. Ik neem deze kwestie ook mee, maar ik wil daarmee geen verwachtingen creëren.

Dan iets over home state taxation. De heer Essers stelt voor om desnoods met een kopgroep te beginnen. Ik wil nog iets opmerken over het vestigingsklimaat in bredere zin. Ik wil iets toevoegen aan wat ik daarover in eerste termijn heb gezegd. Ik heb dit bewust breder getrokken. Ik heb gezegd dat fiscaliteit een van de zaken is aan de hand waarvan bedrijven een besluit nemen. De 30%-regeling is overigens veel belangrijker is dan een aantal van ons denkt. Vaak beslist de directeur of een bedrijf ergens naar toe gaat. Hij neemt dan in de overwegingen mee of zijn kinderen naar een goede school kunnen, of hij 's avonds veilig over straat kan en wat de verhuizing voor hem persoonlijk betekent. Zo werkt het. Daarom mijn fanatisme waar het gaat over het overeind houden van de 30%-regeling. Het financiële speelt dus wel mee. Ik ben ingegaan op het rulingbeleid.

Dan iets over de natuurlijke voordelen van Nederland als vestigingsplaats. De heer Rabbinge zei dat wij geografisch gunstig liggen. Dat klopt, maar tegelijkertijd constateer ik dat bedrijven zich steeds vaker gaan vestigen rondom de grotere centra. Ik noem Londen, Berlijn, Parijs en Wenen. Je moet dus kijken naar de comparatieve voordelen van Nederland, op basis waarvan bedrijven zich hier vestigen. Kijk je naar de geografische ligging, in combinatie met de invlechting met andere bedrijven, bijvoorbeeld de ontwikkelingen rondom Euronext, dan constateer ik dat een aantal comparatieve voordelen waarover Nederland vroeger beschikte, wel degelijk onder druk staat. Dat heeft ook te maken met schaalvergroting en centralisatie van het internationale bedrijfsleven. In die zin vind ik dat wij het fiscale vestigingsklimaat ook moeten bekijken vanuit de invalshoek van de schaalgrootte van een land als Nederland. De Duitsers zijn van mening dat wij iets aan die 30% moeten doen. De Duitsers hebben met Frankfurt een institutioneel voordeel, vergeleken met Amsterdam. Een paar jaar geleden lag dat nog anders. Ook daar zit een bepaalde dynamiek in. Dat betekent dat het fiscale aspect van het vestigingsklimaat iets belangrijker wordt als je voelt dat je op andere natuurlijke punten iets achteruitgaat. Voor de rest sluit ik mij helemaal aan bij het rijtje van de heer Essers. Ik voeg daar de 30%-regeling dus aan toe.

De heer Essers vindt home state taxation een prima zaak, maar ik wijs in dat kader wel op het spanningsveld tussen een concurrerend fiscaal vestigingsklimaat enerzijds en de harmonisatie binnen de EU anderzijds. Dat spanningsveld hebben wij al besproken. Juist als het gaat om de behandeling van het eigen en het vreemd vermogen ben ik dus terughoudend. Stel dat wij dit zouden kunnen doen met bijvoorbeeld de Benelux en Denemarken. Dan heb je een kopgroep. Tegelijkertijd vind ik dat in het kader van de gehele EU een redelijk kwetsbare. Wij nemen ook deze kwestie mee in onze ransel. Van de drie die de heer Essers noemde, vind ik de laatste misschien nog wel de moeilijkste. We komen erop terug.

Dan kom ik bij de heer Van Raak. Het doet mij deugd dat het hem deugd doet dat wij hem zulke intelligente vragen toedichten. Hij heeft nog gesproken over de hypotheekrenteaftrek. Ik ben daarop ingegaan. De heer Van Raak vroeg of de kosten daarvan worden gemonitord. Ik heb dat aangegeven. Hij vroeg ook hoe wij dat in de toekomst gaan doen. Daar heb ik ook op gereageerd.

De heer Van Raak (SP):

Een suggestie: een wijngiro. Van de mensen met de hoogste inkomens krijgt 7% bijna de helft van het geld van de hypotheekrenteaftrek. Als wij een wijngiro openen, een nieuwe manier van doen in Den Haag, kunnen deze mensen daar geld op storten. Dan kan de staatssecretaris dat weer doorgeven aan de mensen die nu op de huursubsidie worden gekort. Dat lijkt mij een fantastisch idee en budgettair neutraal.

Staatssecretaris Wijn:

Ik ken maar één wijngiro en dat is mijn eigen girorekening. Het doel is prima. Het staat eenieder vrij om daarop te storten.

De heer Van Raak heeft ook iets gezegd over een tegemoetkoming. Mij schoot vervolgens een woordspeling te binnen over de sitting ducks van de heer Essers. Ik wilde zeggen: beter een duck in de hand dan tien in de lucht.

De heer Van Raak (SP):

Het ging om chronisch zieken en gehandicapten. Deze opmerking is een beetje ongepast.

Ik zal mijn vragen voor de tweede keer herhalen. Kan de staatssecretaris de Kamer verzekeren dat eventuele meevallers in de tegemoetkomingsregeling ten goede zullen komen aan chronisch zieken en gehandicapten? Mijn partij merkt bij haar hulpdiensten dat erg veel mensen geen gebruik maken van deze regeling omdat zij veel te ingewikkeld is. Dat is een van de nadelen die ik noemde van fiscale regelingen. Waarschijnlijk blijft er geld over. Gaat dat geld dan naar de gehandicapten en de zieken of zal de staatssecretaris dat als een extra bezuiniging opvoeren?

Kan de staatssecretaris deze Kamer begin volgend jaar, het liefst ruim voor de derde woensdag in mei – de dag waarop de staatssecretaris aan de overkant op zijn prestaties wordt afgerekend – definitieve cijfers geven over de ontwikkeling van de koopkracht van deze groep? Anders kan een en ander pas in 2005, of misschien zelfs pas in 2006, worden gecompenseerd.

De chronisch zieken en gehandicapten moeten de kosten voorfinancieren. Zij krijgen die pas een jaar later terug. De kosten die gemaakt worden in 2004 krijgen zij pas terug in 2005. Kan de staatssecretaris hier iets aan doen, bijvoorbeeld bij de voorlopige loon- en inkomstenbelasting?

Staatssecretaris Wijn:

Ik begrijp nu weer waar mijn woordspeling vandaan kwam. Ik geef nogmaals toe dat de fiscale tegemoetkoming niet het hele nadeel wegneemt. Omdat de heer Van Raak dat zo relativeerde, had ik willen zeggen "beter één vogel in de hand dan tien in de lucht". De raming van de kosten van de verzilveringsregeling en de buitengewone uitgavenregeling hebben wij naar beste kunnen gemaakt. Als daarbij een onderuitputting optreedt, komen wij daarop terug. Een tegenvaller wordt in principe gedekt uit het EMU-saldo. Ontstaat een meevaller, dan komt die ook in het EMU-saldo terecht. Zo werken wij nu eenmaal aan de inkomstenkant. Aan de uitgavenkant, waaronder de verzilveringsregeling valt, ligt dat ietsje anders. Wij hebben nu naar beste geweten geraamd en we komen daarop terug zodra wij de cijfers hebben. Dat is natuurlijk niet in mei 2004. De derde woensdag in mei wordt overigens teruggekeken op het begrotingsjaar 2003. De eerste indicaties over de werking van de regeling zullen wij rond Prinsjesdag hebben. Voor de gegevens over de koopkracht moet ik de heer Van Raak verwijzen naar de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Over de tegemoetkoming merk ik op dat in het jaar 2004 op basis van het jaar 2003 kan worden teruggegeven. Dat komt dan in augustus aan de orde.

De heer Van Raak (SP):

De staatssecretaris kan hier niet doorverwijzen naar de heer De Geus omdat het hierbij om fiscale maatregelen gaat. De heer De Geus zal dan weer doorverwijzen naar deze staatssecretaris, enz. Dan zijn wij uitgespeeld.

Staatssecretaris Wijn:

Dat is niet de bedoeling. Ik vermoed dat wij pas met Prinsjesdag gegevens hebben over de belastingeffecten. Over het belastingjaar 2004 kan dat pas in 2005. Verder heb ik aangegeven dat het algehele koopkrachtbeeld door de minister van Sociale Zaken moet worden gegeven.

De heer Van Raak (SP):

Als op Prinsjesdag blijkt dat de groepen waarvoor deze regeling is bedoeld, er meer op achteruitgaan dan de staatssecretaris nu denkt, wordt dat dan met terugwerkende kracht gecompenseerd?

Staatssecretaris Wijn:

Een compensatie met terugwerkende kracht is nu niet aan de orde. Nu spreken wij over de vraag hoe wij er in fiscaal opzicht voor kunnen zorgen dat chronisch zieken en gehandicapten het komende jaar voordeel genieten van het ziektekostenforfait voor chronisch zieken en van de vermenigvuldigingsfactoren. Het budget dat wij daarvoor hebben is verhoogd doordat iedereen minder voordeel uit de heffingskorting wordt gegeven. Wij moeten ervoor zorgen dat dit geld komt bij de groepen die ik zojuist heb genoemd. Die groepen zijn bepaald op basis van de uitgavencategorieën die onder de specifieke kosten van de buitengewone uitgavenregeling vallen.

De heer Van Raak (SP):

Dan moet ik concluderen dat heel veel mensen in Nederland in 2004 en 2005 veel zekerheid zullen hebben: mensen die heel veel profiteren van de hypotheekrenteaftrek en mensen die veel profiteren van de 30%-regeling. Bepaalde zwakke groepen in de samenleving, chronisch zieken en gehandicapten, zullen door dit kabinet in onzekerheid worden gelaten.

Staatssecretaris Wijn:

Die conclusie werp ik verre van mij. Zekerheid is er voor chronisch zieken en gehandicapten, althans voor de personen die door de nota van wijziging en de novelle onder de specifieke ziektekostencategorie zullen vallen. Dat is een heel rijtje. Een van de leden heeft het rijtje opgenoemd. Daar hebben wij de eigen bijdrage voor de extramurale AWBZ-zorg aan toegevoegd, alsmede medicijnen, hulpmiddelen, beddengoed en een aantal andere zaken. Mensen die deze uitgaven hebben, krijgen de zekerheid dat zij die mogen aftrekken via de buitengewone uitgavenregeling. Daar is een multiplicatiefactor voor vastgesteld. Men krijgt recht op een additionele aftrek. Deze is gebaseerd op ziektekosten die niet worden aangetoond. Deze kosten worden vervolgens tegen het tarief teruggegeven of ze kunnen worden verzilverd via de ministeriële regeling van VWS. Dat komt niet helemaal tegemoet aan alles wat in de gezondheidszorg gebeurt, maar het is wel zeker dat een stukje via de belasting wordt teruggegeven. Ik begrijp dat de heer Van Raak dat niet genoeg vindt. Dat vind ik heel vervelend, maar er wordt wel zekerheid geboden, namelijk de zekerheid die ik zojuist heb geschetst.

Wellicht is de heer Van Raak niet tevreden met de door mij gegeven antwoorden, maar ik meen wel dat ik de vragen van de SP heb beantwoord.

De heer Schuyer heeft mij gevraagd bij het autopakket de vinger aan de pols te houden en dat heb ik toegezegd. Nu ik deze toezegging heb gedaan, wil hij de voorgenomen motie niet meer indienen. Daarvoor dank ik hem.

De heer Schuyer heeft gezegd dat een korting op de Vpb misschien meer bedrijven kan opleveren. Ik zal nagaan of aan het Vpb-tarief een elasticiteit is verbonden. Ik neem aan dat die er moet zijn, maar ik weet niet of daar onderzoek naar is gedaan. Als een verlaging van het Vpb-tarief met 1% ertoe leidt dat de grondslag met meer dan 1% toeneemt, zou je dat kunnen doen. Ik ken overigens ook bedrijven die zich wel in Nederland willen vestigen, maar die geen Vpb willen betalen omdat zij hier veel mensen naartoe brengen die inkomstenbelasting, woonbelasting en btw betalen, restaurants bezoeken, enz. Tegen die bedrijven zeg ik echter dat ook voor hen de Vpb-plicht geldt. Dat gaat een beetje ver. Dat heeft de heer Schuyer ook niet gezegd; integendeel zelfs. Ik zal wel nagaan of wij daar gegevens over hebben, want ik vind de benadering wel aardig.

Op het eigen huis ben ik al ingegaan, zodat ik nu kan overgaan op de minimumaccijns. Deze wil ik in relatie brengen met de motie van de heer Schuyer. Ik neem zijn opmerkingen over de minimumaccijns ter harte. Met een beetje goede wil beschouw ik die als een dekking voor de motie. De strekking van de motie is duidelijk. De overweging en de constatering beperken de reikwijdte vergeleken met een variant die hier eerder naar voren is gebracht. Ik vind de motie daarom ook recht doen aan de gedachtewisseling die wij hier hebben gehad. In het verzoek wordt gekoppeld aan het BRRM. In het Belastingplan 2005 zal ik de materiële wens van deze motie implementeren. Of dat via de AMvB en het BRRM gaat, kan ik nog niet helemaal overzien. Daar moet ik nog even naar kijken. Het gaat dan wel per 2005 in. Ik denk dat de heer Schuyer daar wel mee kan leven. Het punt is binnengehaald.

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar complimenten aan mijn adres. Het past bij het einde van deze belastingbeschouwingen om dat ook tegenover de Eerste Kamer te doen.

Toen ik hier gisteren zat, kreeg ik erg veel vragen op mij afgevuurd. Toen dacht ik wel: tjonge jonge jonge, dat is niet niks. Zowel qua diepgang als qua politieke portee ging dat verder dan ik verwacht had. Diepgang mocht ik eigenlijk wel verwachten, hoewel de feitelijkheid van de vragen suggereerde dat enkele vragen wellicht in een eerder stadium aan de orde hadden kunnen komen. Misschien geldt hetzelfde voor de politieke portee. Ik vond het heel aardig en in die zin heb ik heel veel geleerd van deze belastingbeschouwingen. Het is goed om de eerste keer die beginselen goed met elkaar te hebben doorgenomen. Immers, in de komende jaren zullen wij daar vast nog weleens op terugvallen.

Ik dank u dus hartelijk voor dit debat. Ik maak graag van de gelegenheid gebruik om de complimenten die door u aan de ambtenaren zijn gemaakt, te herhalen. Er is hier geconstateerd dat de wetskwaliteit in Nederland van een zeer behoorlijk niveau is; dat is met name aan de ambtenaren te danken. Hun tomeloze inzet respecteer en waardeer ik bijzonder. Daar was ook vannacht weer sprake van. Ik kan u vertellen dat het een voorrecht en een feest is om tussen die kwaliteit te mogen werken.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, volgende week over de wetsvoorstellen en de ingediende motie te stemmen.

Ik stel voorts voor, de rapportage van de staatssecretaris van Financiën van 29 maart 2002 naar aanleiding van de motie-Rensema c.s. (27466, nr. 287a) voor kennisgeving aan te nemen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik dank eenieder van harte voor zijn aanwezigheid en zijn inbreng.

Sluiting 21.51 uur

Naar boven