Noot 1 (zie blz. 320)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister en de staatssecretaris van Financiën op vragen, gesteld in de eerste termijn van de algemene financiële beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota 2004 (29 200, nr. 1)

GroenLinks

In de informele Ecofin-raad heeft de minister zijn steun aan voorstellen die het budgetrecht en medebeslissingsrecht van het Europees Parlement onderuit halen, wat lijnrecht in strijd is met de opvatting van de regering waar hij vice-premier van is. Ik nodig de minister dan ook uit helderheid te scheppen; steunt hij de lijn van de regering, zoals verwoord in een brief aan de Tweede Kamer (29 213, nr. 1, blz. 8)?

In de informele Ecofin-raad zijn geen formele conclusies aangenomen, wel is over de IGC gediscussieerd. De hoofdlijn van de discussie is door de Italiaanse IGC-Voorzitter vervolgens omgezet in een voorstel. De minister heeft bij de informele Ecofin-raad de Nederlandse lijn uiteengezet, zoals ook uitgedragen in amendementsvoorstellen in de Conventie. De Nederlandse regering is in zijn algemeenheid voorstander van uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Parlement.

Voor wat betreft het meerjarig financieel kader steunt de regering het goedkeuringsrecht voor het EP.

In de jaarlijkse begroting is met steun van de regering voorgesteld om het EP volledig budgetrecht te geven door opheffing van het onderscheid in verplichte en niet-verplichte uitgaven. Wel heeft de regering ook in haar brief aan de Kamer aangegeven van mening te zijn dat de institutionele balans in de jaarlijkse begrotingsprocedure beter gewaarborgd zou zijn door meer zekerheden voor de Raad in te bouwen in het geval er geen akkoord tussen Raad en EP tot stand komt.

Staat minister Zalm eigenlijk nog steeds achter de grondslagen van dit belastingplan, zoals de individualisering?

Ja.

Waarom laat het kabinet in de koopkrachtcijfers nooit hogere inkomens dan 2* modaal zien?

Bij de standaardpresentatie van koopkrachtcijfers is gekozen voor een zodanige selectie van de groepen dat een zo goed mogelijk beeld van een zo groot mogelijke groep personen wordt gegeven. De groep inkomens met meer dan 2*modaal valt hier buiten, omdat het om een relatief kleine groep gaat. Bovendien geldt dat de koopkrachteffecten vaak vergelijkbaar zijn met die van de groep 2*modaal. Overigens geldt voor groepen die buiten de standaardpresentatie vallen dat indien er sprake is van opvallende afwijkingen in het koopkrachtbeeld, dat deze apart worden gepresenteerd.

SP

Waarom kiest het kabinet niet voor invoering (budgettair neutraal) van een inkomensafhankelijke kinderbijslag? Mensen met een hoog inkomen hebben geen behoefte aan kinderbijslag, mensen met minder geld zien er juist naar uit.

De Algemene kinderbijslagwet biedt een financiële tegemoetkoming in de kosten voor verzorging of onderhoud van kinderen tot 18 jaar. Omdat deze kosten door alle gezinnen met kinderen worden gemaakt is de kinderbijslag niet inkomensafhankelijk.

Naast deze tegemoetkoming niet inkomensafhankelijke tegemoetkoming bestaan aanvullende inkomensafhankelijke tegemoetkomingen voor kinderen (zoals bijvoorbeeld de kinderkorting, de WTOS en de WBK). De overheid komt hiermee ouders tegemoet in de kosten t.b.v. kinderen en legt daarbij de nadruk op ondersteuning van de lagere inkomens.

Een inkomensafhankelijke kinderbijslag vergroot de armoedeval. Hoe meer men gaat verdienen, hoe minder aanspraken men heeft op inkomensafhankelijke regelingen. Een inkomensafhankelijke kinderbijslag vergroot de armoedeval en verkleint daarmee het arbeidsaanbod (met name van partners). Het kabinet tracht dit juist tegen te gaan door een pakket voorstellen te presenteren die de arbeidsparticipatie verhogen. Een inkomensafhankelijke kinderbijslag past hier niet in.

De SP heeft een internetmeldpunt geopend tegen onnodige bureaucratie, bijvoorbeeld in zorg en onderwijs, bij politiek en justitie en in de sociale zekerheid. Alle daar aangemelde bezuinigingsmogelijkheden mag de minister gratis en voor niets van ons overnemen. Mede op basis van meldingen uit de zorg, door mensen de werkvloer, heeft de SP berekend dat euro 800 mln bezuinigd kan worden op onnodige bureaucratie – een rapport daarover zal het kabinet volgende week worden aangeboden. Graag reactie van de minister.

De suggesties van de SP zijn zeer welkom.

Kan de minister instemmen met een efficiencykorting voor politieke partijen? Dat lijkt veel beter dan de onvoorwaardelijke verhoging van de budgetten voor politieke partijen die het kabinet ons nu belooft.

De minister van BZK heeft op 10 november een brief gezonden aan de Tweede Kamer waarin hij heeft aangegeven dat voor 2004 is afgesproken dat alle subsidies worden gekort met een zodanig percentage dat een bedrag van ruim euro 0,9 mln wordt opgebracht: het bedrag van de subsidie taakstelling voor het jaar 2004. Hierin zal het bedrag voor subsidiering politieke partijen (euro 15 mln) worden meegenomen. Daarnaast is Binnenlandse Zaken voornemens in het voorjaar van 2004 een brede discussie te voeren over haar subsidiebeleid.

ChristenUnie / SGP

Wat is de rol van de minister als aandeelhouder bij staatsdeelnemingen (reactie op Financieel Dagblad 13/9)?

In november 2001 is besloten aandeelhouderschap en andere taken rond de deelnemingen organisatorisch van elkaar te scheiden (Tweede Kamer 2001–2002, 28 165, nrs. 1–2). De minister van Financiën is thans belast met het aandeelhouderschap bij de meeste deelnemingen.

Deze functiescheiding moet mede worden gezien in het licht van de borging van publieke belangen. Publieke belangen zijn dermate van belang dat ze expliciet moeten worden vastgelegd in regelgeving, concessievoorwaarden, contracten en dergelijke. Via het aandeelhouderschap kan de Staat vervolgens toezien op adequate bedrijfseconomische resultaten.

De onderneming heeft zo duidelijkheid over haar doelstellingen: binnen de publieke randvoorwaarden kan zij zich richten op de gangbare financiële en operationele doelstellingen. Dat strookt met het streven naar financieel gezonde en operationeel excellente staatsdeelnemingen.

De aangehaalde passage uit Het Financieel Dagblad heeft betrekking op een bijeenkomst met de staatsdeelnemingen op 10 september 2003. Bestuurders van de deelnemers en medewerkers van het ministerie van Financiën hebben daar gediscussieerd over het staatsaandeelhouderschap in de komende jaren.

Zal het begrotingsbeleid in de toekomst uitgaan van een kasstelsel of een stelsel van lasten en baten?

Op verzoek van de Tweede Kamer zal nader bezien worden of het baten-lastenstelsel als pilot bij één departement ingevoerd kan worden. Voorts zal aan de Tweede Kamer een brede beschouwing verstrekt worden omtrent investeringen op de rijksbegroting, waarbij ook besluitvormingsmechanismen betrokken worden. Het gaat hierbij om een «maatschappelijk» investeringsbegrip in plaats van een «boekhoudkundig» investeringsbegrip. Dit betekent dat in de beschouwing ook ingegaan zal worden op bijvoorbeeld investeringen in kennis. Dergelijke, immateriële investeringen vallen niet onder het «boekhoudkundige» investeringsbegrip.

Wat is het oordeel van de minister voor het groeiend aantal begrotingsfondsen?

In beginsel moet terughoudend worden omgegaan met het oprichten van nieuwe begrotingsfondsen. Er zijn echter situaties waarbij het nuttig en zinvol is tot een begrotingsfonds over te gaan.

Belangrijke reden voor voorzichtigheid is dat bij het oprichten van een nieuw begrotingsfonds de uitgaven en ontvangsten van dit fonds worden opgenomen in een afzonderlijke begroting. Hierdoor wordt de algemene indeling van de Rijksbegroting doorbroken, hetgeen tot versnippering van de Rijksbegroting kan leiden. Het verkrijgen van een duidelijk beeld van de totale Rijksbegroting kan hierdoor bemoeilijkt worden, waardoor de kans bestaat dat de ten laste van een fonds komende uitgaven in mindere mate aan een kritische beschouwing worden onderworpen. Daarnaast belemmert een begrotingsfonds het maken van een integrale afweging hetgeen tot een suboptimale uitkomst kan leiden. Desondanks zijn er ook goede en gegronde redenen om wel een begrotingsfonds in te stellen. Het gaat dan veelal om een bijzondere taak van de Staat ten aanzien van de gelden waarop derden aanspraak hebben. Zo zijn het Fonds Economische Structuurversterking (FES) en het Infrastructuurfonds ingesteld om bepaalde middelen voor de betreffende doelen aan te wenden.

Overigens zei opgemerkt dat de laatste jaren nauwelijks nieuwe begrotingsfondsen zijn opgericht.

Is er ruimte voor nieuw beleid inzake de hypotheekrente-aftrek?

Het kabinet is niet voornemens nadere maatregelen te treffen inzake de hypotheekrente-aftrek

Hoe is de voortgang met de ZBO-wetgeving. Waarom is een IBO-onderzoek nodig?

De behandeling van het voorstel voor de Kaderwet ZBO's is in de Eerste Kamer aangehouden. Dit met het oog op de in de Miljoenennota 2003 aangekondigde evaluatie van ZBO's. Inmiddels is naar aanleiding van het in het Hoofdlijnenakkoord opgenomen onderzoek naar taken, werkwijze en omvang van de ZBO's, gedeconcentreerde rijksdiensten en adviesraden een IBO-onderzoek Verzelfstandigde organisaties op rijksniveau aangekondigd. Dit omvat mede de in de Miljoenennota 2003 aangekondigde evaluatie van ZBO's. Het streven is om in dit onderzoek te bepalen of, en zo ja op welke punten, het huidige verzelfstandigingskader aangepast dient te worden. Daarbij zal bijzondere aandacht worden gegeven aan de toepassing van het bestaande normenkader voor ZBO's. De informatie die hieruit beschikbaar komt, kan mede worden gebruikt voor een zorgvuldige besluitvorming over de voortzetting van de behandeling van het aangehouden voorstel voor de Kaderwet ZBO's. De regering gaat ervan uit dat de Eerste Kamer bereid is de parlementaire behandeling van de Kaderwet ZBO's hangende het IBO en het kabinetsstandpunt daarover aan te houden.

Welk beleid voert Nederland in de Ecofin om 0,8% OS-budget ook elders ingang te doen vinden?

Bij alle gelegenheden waar OS aan de orde komt, bepleit Nederland dat (rijke) landen 0,7% van hun Bruto Nationaal Inkomen aan ontwikkelingshulp moeten geven, ook in de Ecofin.

D66 / OSF

Hoe rechtvaardig is het fictieve rendement van 4% in de vermogensrendementsheffing, waarom niet koppelen aan het gemiddelde op de 10-jarige staatslening van bijvoorbeeld de laatste twee a drie jaar, zodat deze mee fluctueert met de conjunctuur?

In de huidige systematiek wordt het belastbare vermogensinkomen berekend op basis van een vast forfaitair percentage van de waarde van het vermogen. Er is bewust voor gekozen om de hoogte van het forfaitaire rendement op een zodanig niveau (4%) vast te stellen dat iedereen in staat is om, zeker indien dit over een wat langere periode wordt bezien, dit rendement zonder risico te behalen. Met een dergelijk systeem wordt de totale heffingsgrondslag ook meer stabiel gemaakt. Daarnaast blijven kleine spaarders en beleggers door de huidige vrijstellingen buiten de forfaitaire heffing. Bovendien heeft de keuze van een vast forfaitair rendement te maken met overwegingen van eenvoud en uitvoerbaarheid, en ook duidelijkheid ten aanzien van beleggers en spaarders.

Heeft effect tegengaan kapitaalvlucht in IB2001 zich voorgedaan?

Conform de bepaling in de Invoeringswet Wet IB2001 zal een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de Wet IB2001 2001 uiterlijk in 2005 beschikbaar komen. In dat verslag zal afzonderlijke aandacht worden besteed aan de ontwikkeling van de totale heffingsgrondslag in zijn algemeen en die van de vermogensrendementsheffing in het bijzonder.

Staat herziening van de successiewetgeving op het programma? Is er inzicht hoe op dit moment in de Europese Unie met de successie wordt omgegaan en hoe Nederland zich daartoe verhoudt?

Het de bedoeling in de loop van 2005 met een voorstel te komen voor een nieuwe successiewet die per 1 januari 2006 in werking zou kunnen treden.

De vraag hoe in de ons omringende landen met de successie wordt omgegaan is aan de orde geweest in een notitie die de toenmalige staatssecretaris van Financiën, de heer Bos, in 2001 aan de Kamer heeft gezonden (Kamerstukken II, 2001/2002, 27 789, nr. 7). Hierin is ondermeer een overzicht opgenomen van het heffingssysteem, de tarieven en de vrijstellingen in het successieen schenkingsrecht in Nederland, België, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika. Het doel hiervan was om te bezien of het successierecht in Nederland in de pas loopt met het belasten van nalatenschappen en schenkingen in de ons omringende landen. Uit de notitie kwam naar voren dat een vergelijking tussen landen heel moeilijk te maken is, omdat ieder land zijn eigen aanknopingspunten voor de heffing van successiebelastingen kent. Een vergelijking louter op basis van de tarieven geeft geen zuiver beeld:. Hoge tarieven kunnen gepaard gaan met een kleine heffingsgrondslag en lage tarieven met een grote heffingsgrondslag, terwijl per saldo eenzelfde totale belastingopbrengst wordt gegenereerd. Enige indicatie voor de druk van het successie- en schenkingsrecht in de genoemde landen kan worden ontleend aan de volgende tabel waarin de opbrengst van successierecht, schenkingsrecht en recht van overgang is opgenomen als percentage van de totale belastingopbrengst en als percentage van het bruto binnenlands product (BBP) (cijfers 1998).

LandPercentage van totale belastingontvangstenPercentage van BBP
België0,9%0,40%
Duitsland0,3%0,13%
Frankrijk1,1%0,51%
Nederland0,8%0,32%
Verenigd Koninkrijk0,6%0,21%
Verenigde Staten1,3%0,36%

1 Bron: Revenue Statistics 1965–1999, OECD, 2000.

Uit de tabel zou kunnen worden geconcludeerd dat Nederland ten opzichte van de genoemde landen niet uit de pas loopt.

Is de minister bereid om de coördinatie van het vestigingsklimaat voor bedrijven aan de orde stellen in het kabinet en concrete voorstellen voor die coördinatie te doen?

Het ministerie van EZ houdt zich momenteel reeds intensief met deze coördinatie bezig. Dit blijkt onder andere uit de concurrentiemonitor. Het verbeteren van het vestigingsklimaat is daarnaast een belangrijk aandachtspunt voor dit kabinet. Dit blijkt ondermeer uit de extra middelen die zijn uitgetrokken voor onderwijs, infrastructuur en de kenniseconomie en de doelstellingen van dit kabinet voor het verminderen van regels en administratieve lasten.

Hoe wordt omgaan met meldingen van administratieve lasten op regels van andere departementen?

De aanpak van de administratieve lasten is een rijksbrede aanpak die wordt gecoördineerd door de minister van Financiën in nauw overleg met de staatssecretaris van Economische Zaken. De meldingen die op de website «http://www.administratievelasten.nl/» binnenkomen die betrekking hebben op regelgeving van een van de departementen worden doorgestuurd naar het betreffende departement. Bij de departementen worden de meldingen gebruikt (onder andere door de ingestelde gemengde commissies) bij het in kaart brengen van voorstellen om de administratieve lasten met tenminste een kwart te verlagen. Ook als de melding geen betrekking heeft op administratieve lasten, maar bijvoorbeeld op hoge regeldruk of tegenstrijdige regels wordt de melding doorgestuurd. Indien de melder een antwoord verwacht van de overheid dan zal dit door het betrokken departement gegeven worden.

De staatssecretaris heeft besloten tot het handhaven 30%-regeling voor tijdelijk werk (i.v.m. aantrekkelijkheid buitenlandse bedrijven). Kan de maatregel begrensd worden voor bijv. twee jaar?

De 30%-regeling kan vijf jaar worden toegepast, welke termijn – indien nog steeds aan de voorwaarden voldaan wordt – met vijf jaar verlengd kan worden. Met de 30%-regeling wordt beoogd Nederland als werkland – en daarmee als investeringsland – aantrekkelijk te houden. Het versterkt derhalve de concurrentiepositie van Nederland bij het aantrekken van werknemers met een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet voldoende aanwezig is. Bovendien leidt de regeling tot een vermindering van de administratieve lasten, omdat de werkelijke extraterritoriale kosten niet aannemelijk hoeven te worden gemaakt. De werkgever kan nu volstaan met toepassing van het eenvoudige forfait. Gezien het belang van het internationale vestigingsklimaat alsmede de administratieve eenvoud van de regeling, is een begrenzing van de 30%-regeling niet gewenst.

In welke mate is Nederland nettobetaler van de EU?

In 2002 bedroeg de Nederlandse nettopositie, gemeten volgens de boekhoudkundige definitie, minus euro 2,87 mld, ofwel –0,66% BNI. Deze boekhoudkundige definitie rekent aan de afdrachtenkant alle eigen middelen volledig mee, ook de traditionele eigen middelen (douane- en landbouwheffingen). Aan de ontvangstenkant van de lidstaten worden alle toerekenbare EU-uitgaven meegerekend, inclusief administratieve uitgaven. Met –0,66% BNI was Nederland verreweg de grootste relatieve nettobetaler in Europa, op afstand gevolgd door Zweden (–0,32% BNI) en Duitsland (–0,32% BNI).

Het autopakket geeft een verkeerd signaal aan de bezitter van een lease-auto. Komt het kabinet met een wijzigingsvoorstel?

Het autopakket heeft als belangrijkste doelstelling vereenvoudiging van de regelgeving voor woon-werkverkeer. Tijdens de behandeling van het Belastingplan 2004 wil ik hier graag dieper op ingaan. Wel wil ik hier het misverstand uit de wereld helpen dat de lease-auto bevoordeeld wordt. Een deel van de leaserijders zal inderdaad een voordeel ondervinden door het voorstel voor een uniform bijtellingspercentage. Echter, er zijn ook leaserijders die erop achteruit zullen gaan. Ik wil hier ook benadrukken dat het uniforme bijtellingspercentage niet wordt gefinancierd door degenen die met de eigen auto voor het werk rijden. Beiden groepen financieren grotendeels zichzelf.

Wat vindt de minister van de gedachte van het afschaffen van de opcenten op de motorrijtuigenbelasting?

In het Hoofdlijnenakkoord is aangegeven dat het gebruikersdeel van de OZB woningen wordt afgeschaft en dat de resterende OZB wordt gemaximeerd. In de hoofdlijnenbrief over de OZB die binnenkort naar de TK zal worden gestuurd, zal nader worden ingegaan op de argumentatie achter deze voorstellen. Een aantal elementen daaruit zijn reeds eerder genoemd, zoals de irritatie die de OZB oproept, de wenselijkheid tot inperking van gemeentelijk inkomensbeleid en tot beperking van gemeentelijke lastenstijgingen. Deze elementen zijn niet of in mindere mate van toepassing op de provinciale opcenten op de MRB: het is een belasting die minder irritatie oproept, geen mogelijkheden geeft tot inkomensbeleid en door het maximeren van de opcenten kunnen de lastenstijgingen worden beperkt.

PvdA

Kabinet houdt te dogmatisch vast aan EMU-regels en gebruikt SGP als excuus om economie niet te stimuleren. Heeft bovendien geen aandacht voor het element Groei in SGP.

Het kabinet hecht aan het Stabiliteits- en Groeipact in het geheel. Nadrukkelijk is ook sprake van één Pact, stabiliteit en groei kunnen niet los van elkaar worden gezien; gezonde overheidsfinanciën zijn een voorwaarde voor groei. Een land als Duitsland heeft al jaren buitensporige tekorten, maar geen groei. Structurele hervormingen blijken veel belangrijker en die voert dit kabinet volop door.

De eisen uit het Stabiliteits- en Groeipact waaraan het kabinet zich committeert, houden ook nadrukkelijk rekening met de stand van de conjunctuur. Uitgaande van de eis uit het Pact dat lidstaten streven naar een begrotingspositie nabij evenwicht of in overschot, kunnen lidstaten de automatische stabilisatoren laten werken zonder dat de grens van 3% uit het Verdrag wordt overschreden. Het kabinet werkt momenteel aan de verbetering van het conjunctuur geschoonde saldo om structureel begrotingsevenwicht te bereiken. Overigens komt de grens van 3% komt uit het Verdrag en niet uit het Stabiliteits- en Groeipact. Het kabinet is van mening het zich niet zomaar aan Verdragsteksten kan onttrekken en spreekt ook andere lidstaten daarop aan. Het Stabiliteits- en Groeipact definieert uitzonderingsgronden van de 3%-grens uit het Verdrag, maar die lijken vooralsnog niet aan de orde.

Doet Nederland voldoende om het tij te keren inzake de kenniseconomie en kan volstaan worden met het pas opgerichte innovatieplatform, aangevuld met wat flankerend beleid?

Het versterken van de kenniseconomie is een van de speerpunten van dit kabinet. Ondanks de moeilijke economische en budgettaire tijden, investeert dit kabinet, met een bedrag dat oploopt tot euro800 mln in 2007, fors in de kenniseconomie. Het kabinet zet in op het verhogen van de private R&D-inspanningen, het verbeteren van de samenwerking tussen het bedrijfsleven en de publieke kennisinfrastructuur en het verminderen van de tekorten aan kenniswerkers. Over de besteding van 185 mln voor onderzoek en innovatie wordt het innovatieplatform expliciet geconsulteerd. Ook de vermindering van de administratievelastendruk van 13 mld met een kwart betekent een belangrijke impuls voor de kenniseconomie. De lagere administratieve lasten verbeteren niet alleen de concurrentiepositie van bedrijven, maar schept ook meer financiële ruimte voor innovatieve inspanningen. Tot slot wil ik nog wijzen op het belang van een degelijke budgettair beleid. Dit versterkt het vestigingsklimaat, omdat bedrijven zekerheid geboden wordt dat zij in de toekomst niet met onverwachte lastenverzwaringen worden geconfronteerd.

Dient goed bestuur zich ook uit te strekken tot aandacht en toezicht op innovaties? Waarom zouden commissarissen zich ook niet verantwoordelijk voelen voor innovaties?

Bij veel ondernemingen is innovatie een integraal onderdeel van het beleid van het bestuur en wordt er reeds veel aandacht aan besteed. Op grond van artikel 2:140 BW heeft de raad van commissarissen onder andere tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. De raad van commissarissen houdt derhalve ook toezicht op innovaties, wanneer dit specifiek een onderdeel is van het beleid van het bestuur.

Hoe denkt de minister over het structuurregime?

Momenteel ligt in de Eerste Kamer het wetsvoorstel betreffende de aanpassing van de structuurregeling (Kamerstukken 28 179) klaar voor behandeling. In dit wetsvoorstel is het standpunt van het kabinet over het structuurregime te vinden. Het kabinet heeft bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer aangegeven dat de discussie na inwerkingtreding van het wetsvoorstel niet is afgerond. Het kabinet zal begin 2004 met een notitie komen, waarin een visie zal worden gegeven over de verdere toekomst van het structuurregime.

Wat doet de minister om de verzekeringsmaatschappijen te bewegen of te dwingen op het gebied van corporate governance veel actiever te zijn? Bereidt hij op dit punt wellicht wetgeving voor of ziet hij andere geëigende middelen?

Het kabinet heeft reeds verschillende malen aangegeven dat het voor een goede corporate governance van belang is dat aandeelhouders, en dan met name institutionele aandeelhouders als pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen en beleggingsinstellingen, hun stem laten horen. Het kabinet zal in het kader van zijn reactie op de definitieve corporate governance code van de commissie-Tabaksblat (begin 2004) aandacht schenken aan de rol van institutionele aandeelhouders in de algemene vergadering van aandeelhouders en of, en zo ja, welke wettelijke maatregelen moeten worden getroffen om de opkomst van institutionele aandeelhouders op de algemene vergadering van aandeelhouders te bevorderen. Overigens heeft een aantal pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen en beleggingsinstellingen in reactie op de conceptcode van de commissie-Tabaksblat reeds aangegeven zich in het volgende aandeelhoudersvergaderingenseizoen actiever op te zullen stellen.

Is het de centralistische staatseconoom Zalm die de OZB wil beperken c.q. afschaffen of is het de maatschappelijk filosofische opvatting van deze minister die leidt tot deze opvattingen over de OZB?

In het Hoofdlijnakkoord zijn afspraken gemaakt met betrekking tot dit voorstel. In de hoofdlijnenbrief die binnenkort naar de TK zal worden gestuurd wordt nader ingegaan op de argumentatie.

Waarom krijgen leaserijders een fiscaal voordeel? Is dit niet slecht voor het milieu en files? Reactie van minister om standpunt te verduidelijken en hoe dit zich verhoudt tot het beleid van de bewindslieden van V&W.

Zie het antwoord op een vraag bij D66.

CDA

Via de Wereldbank en het IMF is de minister mede verantwoordelijk voor de gehele wereld. In de discussie over de globalisering wordt vaak de stelling verkondigd dat de armen steeds armer worden en de rijken steeds rijker. Volgens onze interpretatie van de cijfers uit de MEV (42 en 45) blijkt echter dat de groei in grote delen van de derde wereld inclusief Afrika hoger is dan die in de EU. Hetzelfde is het geval met de landen in voormalig Oost-Europa. Graag hoor ik hier de visie van de minister op de perspectieven van de ontwikkelingslanden en de voormalige Oost-Europese landen in de wereldeconomie. Vooral over Afrika maken wij ons grote zorgen.

Voor de totale groep ontwikkelingslanden verwacht het IMF in deWorld Economic Outlook van september 2003 een groei van 5,0% in 2003 en 5,6% in 2004. Dit is hoger dan de mondiale groei (3,2% respectievelijk 4,1%). Voor Afrika wordt een groei van 3,7% in 2003 en 4,7% in 2004 verwacht (hoger dan de 3,3% in 2002), ondersteund door solide macro-economische beleidsaanpassingen, wereldwijd herstel en betere prijzen voor exportproducten (vooral de olieproductie in Nigeria). Tegelijkertijd ondervindt met name de «hoorn van Afrika» nadeel van de droogte (Ethiopië), is er politieke onrust in de CFA Franc zone (Ivoorkust) en zijn er in het algemeen door de terrorismedreigingen lagere toerisme-inkomsten.

Ondanks deze positieve voorspelling is voor het behalen van de Millenium Development Goals een significant hoger groeipad nodig (7% volgens het IMF). Hoewel in bepaalde landen al veel vooruitgang is geboekt op het terrein van verbetering van het investeringsklimaat (Tanzania, Oeganda, Mali) kan volgens het IMF nog veel meer worden bereikt. Ook worden meer ODA, handelsliberalisatie in de landen zelf en een betere toegang tot westerse markten samen met flexibele wisselkoersen genoemd als voorwaarden voor een hogere groei in 2004.

Terwijl het IMF een groei voor de eurozone voorspelt van 2,6% in 2003 en 3,9% in 2004, ligt de groei voor Centraal Europa (2,7 respectievelijk 3,6%), de Baltische Staten (5,5 respectievelijk 5,9%) en de GOS-landen (5,8 respectievelijk 5,0%) significant hoger. De institutionele verbeteringen die deze landen hebben doorgevoerd, voor een deel met het oog op toetrekking tot de EU («een natuurlijk anker»), lijken hun vruchten af te werpen. Dit proces zal door moeten gaan. Conclusie: het beeld dat uit de MEV komt (andere, armere regio's groeien harder dan geïndustrialiseerde landen) wordt dus door het IMF bevestigd.

Binnen de EU hoor je vaak dat de verschillen tussen landen onderling kleiner zijn geworden, maar binnen met name de grote landen veel groter. Is dit juist? En speelt dit effect dan misschien ook op wereldniveau?

De verschillen tussen EU-lidstaten zijn inderdaad kleiner geworden. Om een voorbeeld te geven: In de periode 1966–1975 lag het BBP per hoofd (in koopkrachtpariteiten) in Portugal (52%), Griekenland (63%) en Ierland (62%) ruim onder het EU-gemiddelde (100%). Anno 2003 liggen deze ratio's op 73% (Portugal), 71% (Griekenland) en zelfs 124% (Ierland). Dit terwijl relatief rijke landen als Denemarken, Zweden en Duitsland zijn «teruggevallen» van 123 naar 121% (Denemarken), 121% naar 100 (Zweden) en van 115% naar 104% (Duitsland). De verschillen binnen de landen is grosso modo enigszins toegenomen (ondanks het bestaan van de structuurfondsen die voor achtergebleven regio's zijn bedoeld).

Mondiaal gezien zijn de inkomensverschillen tussen landen verminderd, zeker wanneer gekeken wordt naar landen die integreren in de wereldeconomie. Deze zogenoemde globalisers (landen die hun economieën hebben opengesteld, maar daarnaast ook hebben geïnvesteerd in human capital) hebben ook de armoede weten te reduceren (zie hieronder een grafiek uit een recent rapport van de Wereldbank). Binnen landen is de ongelijkheid vaak toegenomen, denk bijvoorbeeld aan China waar de kustregio vooral blijkt te profiteren van de groei en de rurale regio's achterblijven. Het kost tijd en goed beleid (infrastructuur, onderwijs, etc) voordat de voordelen van groei beter worden gespreid. Samengenomen bepalen de inkomensongelijkheid tussen landen en binnen landen of de mondiale ongelijkheid is toe/afgenomen. Hierover zijn de empirische studies verdeeld. Volgens de Wereldbank lijkt er sprake van een lichte afname in de afgelopen decennia (het eerst effect zou dus het tweede overheersen). Conclusie: Op mondiaal niveau lijkt dus hetzelfde te spelen als op EU-niveau, maar op methodologische gronden (vooral dataproblemen) is het riskant harde conclusies te trekken.

mogelijkheden om externe financieringsmogelijkheden te kunnen verwerven en om buitenlandse investeringen aan te kunnen trekken. Nederland zet zich dan ook in om voor alle ontwikkelingslanden, dus ook die in Afrika, een houdbaar schuld niveau te creëren. Arme, zwaarverschuldigde landen krijgen de kans om het zgn. Heavily Indebted Poor Countries Initiatief te doorlopen. Landen die het HIPC-

Europese structuurfondsmiddelen aan Nederland ter beschikking gesteld. Een groot deel hiervan, euro 1510 mln, was bestemd voor het Europees Sociaal Fonds. Van het totaal is euro 1746,88 mln aan Europese middelen in de periode 1994–1999 gerealiseerd (waarvan euro1020 gerealiseerd is binnen het Europees Sociaal Fonds). De definitieve cijfers worden naar verwachting in het voorjaar van 2004 door de Europese Commissie vastgesteld, na beoordeling van de eindverslagen van de programma's. Voor Europa als geheel geldt dat er in de periode 1994–1999 circa 5 mld van de structuurfondsmiddelen niet gebruikt is. Dit vloeit naar de lidstaten terug naar rato van de afdracht (voor Nederland 4,85%). Dit betekent dat circa euro 242,5 mln uit de structuurfondsmiddelen over de periode 1994–1999 terugvloeit naar Nederland in de vorm van korting op de afdrachten.

Voor de periode 2000–2006 is er aan Nederland in totaal circa euro 3286 mln aan Europese middelen toegekend. Nieuw in de periode 2000–2006 is dat de Europese middelen die per jaar worden toegekend uiterlijk binnen twee jaar na het jaar van toekennen besteed moeten zijn. Gelden die niet besteed zijn vloeien automatisch terug naar Brussel. Tot nu toe is in totaal circa euro 22,7 mln van de jaartranche 2000 niet gebruikt en dus gedecommitteerd (waarvan euro 22 mln voor rekening komt van het Europees Sociaal Fonds).

Een totaaloverzicht van de uitvoering van de diverse structuurfondsprogramma's (incl. de onderuitputting per programma) zal op korte termijn door de staatssecretaris van Economische Zaken aan de Tweede Kamer worden toegestuurd.

De koopkracht van huishoudens is in 2001 mede dankzij de belastinghervorming behoorlijk gestegen. Toch is in datzelfde jaar de bijdrage van de particuliere consumptie aan de economische groei beperkt gebleven (0,2 in 2001 en 0,1 in 2002). Zelfs lager dan de bijdrage van de overheidsconsumptie aan de groei (0,9 in 2001 en 0,8 in 2002). MEV pag. 87. Welke factoren hebben hierbij een rol gespeeld?

De consumptiegroei was in 2001 laag gezien de lastenverlichting die met de invoering van het nieuwe           –  belastingstelsel gepaard ging. Een oorzaak van de lage consumptiegroei is dat consumenten anticipeerden op de btw-verhoging van 1 januari 2001. Dit zorgde eind 2000 voor een sterke stijging van vooral duurzame productiegoederen zoals auto's en begin 2001 voor een krimp. Verder daalden in 2001 de aandelenkoersen sterk en kwam er een einde aan een periode van forse huizenprijsstijgingen. Ook dit drukte de consumptiegroei in 2001.

In het eerste jaar van de Euro is er veel geklaagd over de stijging van de prijzen. Anderzijds vind je in de MEV geen aanwijzingen voor extra prijsstijgingen en ook geen stijging van de winstmarges. Immers de AIQ stijgt. Een verklaring zou kunnen zijn dat gemiddeld alles klopt, maar in bepaalde bedrijfstakken niet. B.v. de horeca. Wat is de mening van onze minister op dit punt?

Het is inderdaad juist dat in de horeca sterkere prijsstijgingen zijn opgetreden Voor de totale inflatie is het cijfer in 2002 (het eerste eurojaar) daardoor hoger dan in 2001.

Hoe wil het kabinet verhinderen dat bij de hervorming van het zorgstelsel de kosten niet meer in de hand te houden zijn? Bestaat hiervoor een scenario?

De doelmatigheid van de zorguitgaven zal door de hervorming van het zorgstelsel toenemen. De centrale aanbodsturing door de overheid zal – geleidelijk – worden vervangen door vraagsturing waarbij met elkaar concurrerende verzekeraars worden geprikkeld om doelmatig zorg in te kopen, waarvoor ze ook over de instrumenten beschikken. Indien overschrijdingen van het Budgettair Kader Zorg dreigen heeft de overheid zoals eerder aangegeven nog drie instrumenten om in te grijpen, te weten het verkleinen van het verzekerde pakket, het verhogen van de eigen betalingen en als laatste redmiddel systeemwijzigingen. Bovendien beschikt de overheid in beginsel nog altijd over mogelijkheden om in te grijpen bij de prijzen van aanbieders.

Door de Tweede Kamer is de eigen bijdrage vervangen door een hoger eigen risico.

Maakt deze wijziging nog verschil voor de vraagsturing in de VGZ?

Introductie van eigen betalingen – in de vorm van een eigen risico of van eigen bijdragen – geeft verzekerden een prikkel om kritischer te zijn ten aanzien van hun eigen zorgconsumptie. Deze prikkel ontbreekt in het ziekenfonds nu vrijwel volledig. Ten opzichte van de huidige situatie krijgen verzekerden dus een sterkere prikkel om bewuster te kiezen voor het al dan niet consumeren van zorg. Wat betreft het vervangen van de eigen bijdrage voor medicijnen door een eigen risico kan worden gesteld dat aan de ene kant de eigen bijdrage specifiek gericht was op het medicijngebruik, maar aan de andere kant vanzelfsprekend geen werking had voor andere vormen van zorg. Daarnaast verschillen het eigen risico en een eigen bijdrage in de wijze waarop burgers een prikkel ervaren om kostenbewust te handelen. Een eigen risico geeft een relatief grote prikkel kostenbewust met zorg om te gaan tot dat de limiet is bereikt. Een eigen bijdrage op medicijnen is anderzijds relatief beperkt per recept, maar blijft werken omdat ze niet is gebonden aan een limiet.

In hoeverre wordt bij de dereguleringsoperatie ook gelet op de Europese regelgeving?

Binnen de EU bestaat geen dereguleringsoperatie als zodanig. Wel is er een actieplan voor vereenvoudiging en verbetering van de regelgeving, waarin de reductie van administratieve lasten is meegenomen. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap in 2004 zal het terugdringen van de administratieve lasten voor bedrijven tot de topprioriteiten behoren. De aanpak daarvan zal langs drie sporen geschieden; namelijk het operationaliseren van de Lissabondoelstellingen (ten aanzien van duurzame groei) op administratieve lasten terrein, een evaluatie ten behoeve van een meer op de administratieve lasten toegespitste follow-up van het lopende actieplan, en een dossiergerichte aanpak van de administratieve lasten die voortkomt uit allerlei Europese regels.

Is het kabinet voornemens de fraude in Europa op het gebied van de btw en het terugdringen van Europese regelgeving op de agenda te plaatsen tijdens ons EU-Voorzitterschap? Wordt dit met de Ieren besproken?

Nederland hecht veel belang aan een goede werking van het btw-stelsel en de bestrijding van misbruik in de btw. Waar mogelijk zullen wij tijdens ons voorzitterschap de bestrijding van btw-fraude op de Europese agenda plaatsen. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan de rationalisering van bestaande, voor lidstaat specifieke anti-misbruik maatregelen. Blijkens de herijkte btw-strategie van de Europese Commissie, COM(2003)614, wil de Europese Commissie hiervoor in het tweede kwartaal van 2004 een richtlijnvoorstel bij de Raad en Europees Parlement indienen. Daarbij zullen dan bepaalde, effectief gebleken maatregelen tot alle lidstaten worden uitgebreid. Tijdens het Nederlandse voorzitterschap liggen wetgevende initiatieven van de Europese Commissie met betrekking tot de bestrijding van de zogenaamde btw-carrouselfraude niet voor de hand. Op dat punt heeft de Commissie aangegeven dat de bestrijding in eerste instantie door de lidstaten in de uitvoerende sfeer zal moeten plaatsvinden. Door een steeds verdergaande samenwerking tussen de lidstaten zou de fraude met de steun van de Commissie binnen aanvaardbare grenzen gehouden moeten kunnen worden. De Commissie ziet pas een wetgevende rol voor haar zelf weggelegd als de carrouselfraude in de toekomst een dergelijke omvang zou nemen, dat de normale werking van de economische markten wordt belemmerd door onaanvaardbare concurrentieverstoringen ten nadele van bonafide ondernemers.

Daarnaast is het kabinet voornemens om het terugdringen van de administratieve lasten voor bedrijven op de Europese agenda te zetten. Een plan van aanpak is in de maak. Dit heeft raakvlakken met het Better Regulation Initiative van de Europese Commissie, dat tot doel heeft de kwaliteit van de regelgeving te verbeteren en het aantal pagina's regelgeving te verminderen. Dit wordt zeker met de Ieren besproken. Nederland en Ierland werken o.a. nauw samen bij het organiseren van een ambtelijke bijeenkomst hierover, die in februari gehouden zal worden.

Bestaan er op het ministerie plannen op het gebied van een generaal pardon voor zwartspaarders in België? Hoe zijn de ervaringen geweest in Italië?

Op de vraag of er op Financiën plannen zijn om een fiscaal generaal pardon te verlenen voor Nederlanders met zwarte spaartegoeden in het buitenland kan ik ontkennend antwoorden. Volgens berichtgeving in de pers heeft de Italiaanse amnestieregeling bij het vrijwillig melden van zwarte buitenlandse tegoeden geleid tot een aanzienlijke «repatriëring» van zwarte buitenlandse tegoeden terug naar Italië. Ook de Belgische regering heeft in september plannen goedgekeurd om een belastingamnestie in te voeren per 1 januari 2004. Deze plannen zijn echter niet onomstreden. Vanuit Europees rechtelijk oogpunt zijn er bezwaren omdat voor de toepassing van de amnestie met een gunstige als voorwaarde geldt, dat buitenlandse tegoeden worden geïnvesteerd in de Belgische economie. Een ander bezwaar is dat fraudeurs door de amnestieregeling gunstiger zouden worden behandeld dan eerlijke belastingplichtigen. Het is de vraag hoe de Belgische regeling er uiteindelijk uit komt te zien en wat de uiteindelijke resultaten zullen zijn.

Het beleid van Financiën is daarentegen erop gericht om Nederlanders met zwart vermogen in het buitenland stevig aan te pakken en, via gerichte publicitaire acties, het beroep op de zogenaamde inkeerregeling te stimuleren. De inkeerregeling houdt in dat belastingplichtigen die besluiten hun zwarte vermogen spontaan bij de Belastingdienst te melden, niet strafrechtelijk worden vervolgd (als dat aan de orde zou zijn) en geen boete hoeven te betalen. Wel moeten ze alsnog de belasting betalen die ze in het verleden hebben ontdoken. Het gaat dan om inkomstenbelasting in box 1 (tegen maximaal het tarief van 52%) en box 3 (vermogensrendementheffing tegen 30%). Voor belasting verschuldigd over jaren voor 2001 gaat het om inkomstenbelasting (tegen het in de betrokken jaren geldende progressieve tarief) en om vermogenbelasting (tarief van rond de 0,7%).

Een generaal pardon zou niet alleen rechtsongelijkheid betekenen ten opzichte van degenen die hun tegoeden altijd netjes hebben aangegeven maar ook ten opzichte van degenen die inmiddels zijn beboet, strafrechtelijk vervolgd of gebruik hebben gemaakt van de inkeerregeling. Verder zal vanaf 1 januari 2005 de spaarrenterichtlijn worden toegepast. Op basis van deze richtlijn zullen de Europese lidstaten informatie gaan uitwisselen over grensoverschrijdende rentebetalingen aan natuurlijke personen. Enkele lidstaten zullen in plaats daarvan gedurende een overgangstermijn op deze rentebetalingen

Wordt bij deregulering gezocht naar snelle oplossingen voor gevallen waarbij ondernemers en burgers te maken krijgen met tegenstrijdige regels? Zou er een centrale instantie kunnen komen die in zo'n geval de knoop doorhakt, waardoor wij ook afkomen van een deel van het gedogen?

Bij het meldpunt tegenstrijdige regelgeving voor het bedrijfsleven van Economische zaken zijn bijna 800 knelpunten gemeld. De meerderheid betreft tegenstrijdige eisen en aanwijzingen bij de uitvoering en handhaving van regels.

Het aanpakken van dergelijke tegenstrijdigheden vereist een aanpak die daarbij aansluit. Een aanpak op lokaal niveau, waarin betrokken partijen (gemeenten, provincies, inspectiediensten en ondernemers) samenwerken aan oplossingen. Dit jaar nog zullen daarvoor werkgroepen worden ingesteld, waarin alle relevante partijen participeren. Deze werkgroepen hebben tot taak het gezamenlijk vinden en beproeven van praktische maatwerk oplossingen. Doel is te komen tot heldere, eenduidige en in praktijk uitvoerbare eisen en aanwijzingen, in een snel en efficiënt proces, met rechtszekerheid voor de ondernemer, binnen het bestaande wettelijke kader. Medio 2004 worden de resultaten van deze werkgroepen verwacht. Vervolgens zullen de oplossingen die effectief en efficiënt zijn breder worden uitgerold.

Deze minister is belast met het oplossen van het probleem van de administratievelastendruk. Kan hij in grote lijnen uiteenzetten hoe hij denkt dit probleem aan te pakken?

Alle ministers zijn ervoor verantwoordelijk dat de administratievelastendruk op hun eigen terrein vermindert. Gezamenlijk zullen we de administratieve lasten voor bedrijven en burgers met een kwart terugbrengen. De voortgang hiervan op het terrein van het bedrijfsleven zal worden gecoördineerd door deze minister in de context van de begrotingscyclus. De spelregels die daarvoor zijn overeengekomen, zijn vastgelegd in bijlage 10 van de miljoenennota. De minister voor BVK ontwikkelt een eigen coördinatiemechanisme waar het gaat om de administratieve lasten voor de burgers.

Staatssecretaris Van Eijck heeft vorig jaar bij de AFB toegezegd de feestdagenregeling vanuit de administratievelastendruk te bezien. Tevens wordt gevraagd of deze regeling niet kan worden vereenvoudigd door b.v. alles vrij te stellen onder de euro 50.

Juist de afschaffing van de feestdagenregeling per 1 januari 2003 levert structureel een administratieve lastenverlichting op van structureel euro 30 mln. In totaal bedroegen de administratieve lasten van de feestdagenregeling voor de loonheffing in 2002 circa euro 40 mln. Bij de berekening van het effect voor de administratieve lasten als gevolg van het afschaffen van de feestdagenregeling is er van uitgegaan dat op de verstrekking het regime van de eindheffing van toepassing is. Als gevolg hiervan nemen de administratieve lasten met circa 80% af. Dit komt overeen met een administratieve lastenverlichting van circa euro30 mln. De administratieve lasten die resteert bedraagt circa euro 10 mln.

Het terugdraaien van het afschaffen van de feestdagenregeling waarbij de hoogte van de belastingvrije gift jaarlijks per werknemer maximaal euro 50 bedraagt kost circa euro 80 mln structureel. De administratieve lastenverzwaring die hiermee gepaard gaat is fors en loopt richting de euro 30 mln structureel. Hooguit kan als gevolg van een maximumbedrag van euro 50 per werknemer, het aantal verstrekkingen verminderen, waaronder de administratieve lastenverzwaring iets minder bedraagt dan euro 30 mln structureel.

Daarnaast betekent het terugdraaien wederom dat de mogelijkheid bestaat dat de feestdagenregeling wordt tot een vrij algemeen toegepaste vorm van goedkoop loon.

VVD

De toezegging van de staatssecretaris om de Tweede Kamer op halfjaarlijkse basis inzicht te geven in het aantal door de kennisgroepen behandelde vragen en het aantal beleidsbesluiten dat daarvan het gevolg is een goede zaak. De VVD-fractie verzoekt de staatssecretaris ook de Eerste Kamer dit inzicht te geven.

Dit is uiteraard geen probleem. Daarvoor zullen we dan ook zorgen

Staat bij de staatssecretaris het vestigingsklimaat echt op de agenda? Gerefereerd wordt aan «Joop Wijn tast vestigingsklimaat verder aan» uit het Financieele Dagblad van 30 oktober jl.. Artikel gaat over de zogenaamde opstapregeling. De Eerste kamer heeft deze regeling indertijd afgedwongen en deze toezegging wordt nu uitgehold. In het artikel staat: «Deze gang van zaken is helaas symptomatisch voor de houding die de Belastingdienst tegenwoordig inneemt ten opzichte van buitenlandse investeerders.» Deelt de staatssecretaris deze conclusie en zo nee waarom niet?

Gesteld wordt dat bij de uitleg van de opstapresolutie een toezegging aan de Eerste Kamer wordt uitgehold. Ik ben het daar niet mee eens. Het standpunt in het vraag en antwoord besluit hierover is in lijn met de bedoeling van de toezegging aan de Eerste Kamer destijds.

Daarnaast wordt de vraag gesteld of dit symptomatisch is voor de houding die de Belastingdienst tegenwoordig inneemt ten opzichte van buitenlandse investeerders. Ik meen dat toepassing van het recht zoals dat recht bedoeld is, niet kan worden gezien als een onjuiste opstelling van de Belastingdienst. In dit verband merk ik op dat de Belastingdienst een constructieve en coöperatieve houding aanneemt ten opzichte van buitenlandse investeerders.

MKB verdient meer aandacht van het kabinet, o.a. door het eenvoudiger maken van het bijeenbrengen en door het aantrekkelijker maken van bedrijfsopvolging. Obstakels: successiewet en het progressieve ib-percentage 52%. Deel de staatssecretaris deze visie?

Het kabinet heeft zeker aandacht voor de positie van het MKB. Daarbij kan onder meer gewezen worden op de euro 100 mln die gereserveerd is voor een intensivering van de WBSO mede gericht op het MKB, de euro 50 mln intensivering voor de afdrachtvermindering kinderopvang gericht op het MKB en de afschaffing van de WAZ-premieheffing. Ook de doelstelling in het HA om de administratieve lasten voor het bedrijfsleven met 25% te verlagen is van groot belang voor het MKB. Wat betreft de bedrijfsopvolging is een nota Bedrijfsopvolging in voorbereiding. Het streven is erop gericht om deze nota nog dit jaar naar de Tweede Kamer te zenden. Daar komt het onderwerp van de bedrijfsopvolging, zoals de nota al aangeeft, uitgebreid aan de orde. In 2005 zal ook de reservering van 80 mln voor de lastenverlichting via de successiewetgeving worden ingevuld. Een verlaging van het IB-percentage van 52% kan niet specifiek voor het MKB. Dit moet generiek. Een verlaging per procentpunt kost euro 146 mln. Gelet op de huidige economische situatie denkt het kabinet hier niet gelijk aan.

Wat heeft het kenniscentrum PPS tot op heden gedaan heeft en wat is er concreet bereikt?

De rijksoverheid heeft gekozen om publieke private samenwerking op een gecontroleerde manier binnen de overheid te introduceren. Dit houdt in dat in een bepaalde sector gestart wordt met een beperkt aantal pilotprojecten met als doel:

– te kijken of pps tot betere resultaten leidt

– de pps-structuur te optimaliseren

– te kijken welke (institutionele) belemmeringen in de weg staan voor het gebruik van pps.

– kennis opbouwen om zo verdere toepassing van pps te vergemakkelijken.

Op basis van deze eerste pilots kan de toepassing binnen de sector verder makkelijker worden verbreed.

Zoals gezegd is het Kenniscentrum PPS ingesteld om de betrokken departementen te ondersteunen bij de introductie en verbreding van pps. Deze ondersteuning van het kenniscentrum PPS bestaat uit:

– het verkennen van nieuwe sectoren en het aanzetten tot het gebruik van pps in deze sectoren;

– het ondersteunen van de departementen bij het opstellen en het uitvoeren van hun pps-programma's; o.a.

– door een actieve inbreng van kennis en ervaring bij de pilot projecten;

– door het ontwikkelen van de instrumenten die behulpzaam bij het toepassen van pps

– door het signaleren en het wegnemen van belemmeringen voor de toepassing van pps.

– het opbouwen en verspreiden van kennis over pps (ook van departement naar departement).

De eerste sector was de weg en rail sector, waar inmiddels drie pilots (HSL Infraprovider, A59 en N31) succesvol zijn aanbesteed. Het hoogheemraadschap Delfland is bezig met de afronding van de aanbesteding van pps-contract voor een waterzuiveringsinstallatie. In de scholenbouw is de aanbesteding van de eerste pilot gaande (Montaigne Lyceum in Den Haag). In de rijksgebouwensector overwegen Financiën en Justitie pps in te zetten bij respectievelijk de renovatie van het departement en de bouw van een gevangenis. De RGD is nog op zoek naar twee additionele pilots. De toepassing van pps wordt verkend bij Defensie en in de zorgsector (o.a. ziekenhuizen en verzorgingstehuizen). Begin 2004 zullen de betrokken departementen in de jaarlijkse pps-rapportage aangegeven hoe ver ze zijn in uitvoering van hun programma's en hoe ze in 2004 de toepassing van pps binnen hun sector gaan verbreden.

Tot welke deregulering wil de minister eigenlijk komen? Kan hij de deregulering in een concreet gegeven uitdrukken? Welke sancties past de minister toe indien een departement de doelstelling niet haalt?

Het is goed beperking van administratieve lasten en deregulering te onderscheiden. Deregulering (oftewel minder regels) is breder dan administratieve lastenverlichting. Niet alle regels leiden tot administratieve lasten en een vermindering van de administratieve lasten betekent niet automatisch dat er minder regels zijn (bijvoorbeeld rapportageplicht verminderen van 1 per maand naar 1 keer per kwartaal zorgt alleen voor administratieve vereenvoudiging van de regel).

Het verminderen van de administratieve lasten met een kwart is een belangrijke doelstelling van het kabinetsbeleid. Enerzijds door middel van deregulering. Deze methode heeft de voorkeur vanwege drie redenen: (1) om ondernemers meer ruimte te geven, (2) om tegenstrijdige regels weg te nemen en (3) om de handhaving makkelijker te maken.

Echter niet alle regels zijn per definitie onzinnig. Sterker nog, veel administratieve lasten vloeien voort uit uitzonderingen op regels waar bedrijven zelf om vragen. Ook leggen bedrijven elkaar informatieverplichtingen op brancheniveau op. Het is daarom ook zaak om noodzakelijke regels zo slim mogelijk te ontwerpen, zodat ondernemers daar makkelijk aan kunnen voldoen.

De effectiviteit van de (resterende) regels moet hierdoor toenemen. Een goed voorbeeld zijn de voorstellen van minister Dekker die het mes zetten in de regels voor woningbouw.

Het moge duidelijk zijn dat op het te weinig terugdringen van regels als zodanig geen sancties staan, anders dan politieke. Ten aanzien van de verantwoordelijkheden bij het realiseren van de taakstelling op het terrein van de administratieve lasten voor bedrijven zijn wel afspraken gemaakt. Zie hiervoor het antwoord op een vraag van het CDA.

Hoe denkt de minister de verkokerde wetgeving in te tomen?

De operatie ter vermindering van de administratieve lasten leidt tot het doorlichten van de huidige regelgeving op overbodige informatieverplichtingen en inconsistenties in de regelgeving. Hierbij worden een aantal ondersteunende instrumenten ingezet waarmee de invalshoek van de ondernemer wordt gekozen, die met name last heeft van die verkokering. Hierbij moet gedacht worden aan het werken met modelbedrijven, waarbij de effecten voor een het bedrijf in een bepaalde sector in kaart worden gebracht van de wetgeving van verschillende departementen waarmee het bedrijf te maken heeft, én een clusteraanpak waarbij rijksdoorsnijdende en de grenzen van individuele departementen overschrijdende thema's worden aangepakt.

Naar boven