Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Reconstructiewet concentratiegebieden (opdragen van de rechtsbescherming bij de lijst der geldelijke regelingen aan de burgerlijke rechter) (28688).

De voorzitter:

Ik heet minister Veerman van harte welkom.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Rabbinge (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Ik heb het voorrecht om hier het woord te mogen voeren namens de fracties van CDA, VVD, D66, GroenLinks, SP, ChristenUnie, SGP en PvdA.

Er bestaat al enige tijd een ogenschijnlijk verschil van opvatting tussen de minister en de Kamer over een onderdeel van het wetsvoorstel. Het gaat over de vraag waar de bezwaarde voor zijn rechtsbescherming terecht kan als hij of zij het niet eens is met de beleidsvoornemens die worden vastgelegd in de uitvoeringsmaatregelen van de Reconstructiewet. Wij zijn het er allemaal over eens dat deze wet zo snel mogelijk moet worden geïmplementeerd en geïntegreerd in de wet inzake de inrichting van het buitengebied, de WILG. Voor het onderdeel over de rechtsbescherming is in de Reconstructiewet een aantal aanpassingen nodig die nog onvoldoende zijn uitgewerkt.

Bij de aanvaarding van de Reconstructiewet is kamerbreed een motie aangenomen waarin werd gesteld dat de rechtsbescherming zo moet worden geregeld dat als het over het reconstructieplan, het voornemen en de titel van de reconstructie gaat, dit een bestuurlijke aangelegenheid is. Argumenten op het gebied van de ruimtelijke ordening, het milieu en het landschap worden meegewogen voordat uiteindelijk wordt besloten tot reconstructie. Daarover wordt een bestuurlijk besluit genomen. De bezwaarde moet dan naar de bestuursrechter.

Bij de implementatie van de Reconstructiewet worden twee fasen onderscheiden. De eerste fase is het uitwerken van het reconstructieplan in de vorm van een ruilplan. In de memorie van antwoord wordt al uitgebreid ingegaan op de zaken die daarbij aan de orde zijn. In feite gaat het om het onderscheid tussen de bestuursrechtelijke toets, het titelbesluit tot onteigening enerzijds en de door de civiele rechter uit te spreken onteigening en de door hem vast te stellen onteigeningsvergoeding anderzijds.

Nadat de bestuurlijke beslissing over de reconstructie is genomen, is het ruilplan aan de orde. In dat kader is een aantal afwegingen aan de orde. De toewijzing van de eigendom, erfdienstbaarheden, opstalrechten, hypotheekrechten en dergelijke worden daarin geregeld. Daartegen moet in onze ogen bezwaar kunnen worden aangetekend bij de civiele rechter en niet bij de bestuursrechter, want hier is sprake van een verandering van eigendom, van erfdienstbaarheden en van opstalrechten. Daarmee is een materiële vergoeding gemoeid, een verandering van die rechten. Zij moeten dan ook beschermd worden via de burgerlijke rechter.

In de laatste fase, als het gaat over de toekenning van vergoedingen, is het nog steeds de burgerlijke rechter. De bewindspersoon heeft gezegd dat hij tegemoet wil komen aan de wensen van de Kamer wat betreft de laatste fase, maar niet bij de tussenfase van het ruilplan. Ik denk dat alle fracties die in deze Kamer aanwezig zijn, de knip anders willen leggen: na de vaststelling van het reconstructieplan, voor de vaststelling van het ruilplan, en dus niet na de vaststelling van het ruilplan en pas op het moment dat de vergoedingen aan de orde zijn.

Ik denk dat het verstandig is dat wij de opvatting van de minister hierover vernemen, vooral omdat het uiterst belangrijk is om de rechtsbescherming van burgers goed te regelen, op de plek waar verstand van zaken is. Op die manier zijn deze belangen het best verzekerd. Wij wachten met belangstelling de antwoorden van de minister af.

Minister Veerman:

Mevrouw de voorzitter. Het is goed dat wij nu over dit wetsvoorstel spreken, want duidelijkheid is gewenst. De reconstructie gaat door. De plannen komen nu in de uitvoeringsfase. Het reconstructieplan Limburg is goedgekeurd. Wij moeten dus het wetsvoorstel afhandelen, ook om het laatste stukje van de Reconstructiewet, namelijk de herverkavelingstitel, in werking te kunnen laten treden.

Met dit wetsvoorstel is de toezegging van de toenmalige minister van LNV aan de Eerste Kamer gestand gedaan. De rechtsbescherming bij de lijst van de geldelijke regelingen is bij de burgerlijke rechter neergelegd. De heer Rabbinge wees hier al op. De Kamer zou nog een stap verder willen gaan. Dat was aanleiding voor de motie Rabbinge. Vorig jaar zijn er nog brieven tussen Kamer en kabinet heen en weer gegaan over het al dan niet opdragen van de rechtsbescherming bij het ruilplan aan de burgerlijke rechter. De argumenten hoef ik nu niet te herhalen. Uit de bijdrage van de Kamer aan het debat is wel helder dat zij bij haar standpunt blijft. Zij heeft daar natuurlijk goede redenen toe. Ik vertrouw erop dat wij er vandaag uit kunnen komen. Ik zal proberen duidelijk te maken hoe dat kan. Het is van grote betekenis voor de voortgang om spoedig duidelijkheid te hebben.

Het gewicht van de Kamer en de eendracht die hier bestaat in aanmerking nemende, heb ik overleg gehad met Justitie. Met de vorige kabinetten zijn wij van oordeel dat er een parallel moet blijven bestaan tussen de regeling van herverkaveling en van onteigening. In de voorgenomen structuur van een nieuwe onteigeningswet zal het besluit tot onteigenen als zodanig, het zogenaamde titelbesluit, bestuursrechtelijk van aard zijn. Het gaat dan om het oordeel dat een bepaald perceel voor verwezenlijking van een bepaald beleidsdoel onteigend moet worden. De civielrechtelijke afwikkeling is vervolgens aan de burgerlijke rechter. Hij spreekt de onteigening uit en bepaalt de schadeloosstelling.

Met die structuur doorredenerend kun je zeggen dat het besluit om herverkaveling toe te passen al is vervat in het reconstructieplan. Voordat er überhaupt een herverkaveling kan starten, moeten in het reconstructieplan de te herverkavelen gebieden worden aangewezen. Het reconstructieplan is dan als het ware het titelbesluit. Dat daartegen bestuursrechtelijke rechtsbescherming wordt geboden, staat niet ter discussie. Het ruilplan waarin de nieuwe verdeling van de eigendoms- en andere rechten wordt geregeld, en de financiële afwikkeling in de lijst van de geldelijke regelingen kunnen vervolgens op één lijn worden gesteld met de daadwerkelijke onteigening en de bepaling van de schadeloosstelling.

Als wij elkaar daarop kunnen vinden, ben ik bereid om te bevorderen dat er een novelle komt, waarin aan het voorliggende wetsvoorstel wordt toegevoegd dat ook de rechtsbescherming tegen het ruilplan wordt toegedeeld aan de burgerlijke rechter. Dat kan op dezelfde wijze als het opnemen van de lijst van de geldelijke regelingen in het wetsvoorstel. Ik zal proberen om een voorstel hiervoor nog voor het zomerreces in de ministerraad te brengen.

De heer Rabbinge (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. De Kamer is zeer erkentelijk voor het antwoord van de minister. De analogie met de Onteigeningswet gaat maar ten dele op, omdat deze geen ruilplan bevat en de Reconstructiewet wel. Om die reden dient de knip elders te liggen. De minister heeft dat ook zo opgevat. Ik ben hem zeer erkentelijk voor het feit dat hij bereid is, de novelle uit te werken. Ik hoop inderdaad dat het zo snel mogelijk gedaan kan worden, zodat de reconstructie die alom gewenst is zo snel mogelijk kan doorgaan.

De voorzitter:

Ik constateer dat de minister geen behoefte heeft aan een tweede termijn en dat hij nog voor het zomerreces het voorstel voor een novelle bij de ministerraad zal indienen. De behandeling van dit wetsvoorstel wordt derhalve geschorst.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 15.22 uur tot 15.45 uur geschorst.

Naar boven