Aan de orde is de behandeling van:

Raming der voor de Eerste Kamer in 2004 benodigde uitgaven, alsmede aanwijzingen en raming van de ontvangsten (EK 2002-2003, nr. 182).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Tan (PvdA):

Voorzitter. Het doet mij deugd om via u als eerste inzake de raming van de uitgaven der Eerste Kamer 2004 het woord te mogen richten aan de nieuwe voorzitter van onze Kamer, die nu ook voorzitter is van onze Huishoudelijke commissie. Ik heb begrepen dat wij meestal niet zo uitgebreid hierbij stilstaan. Het is hopelijk illustratief voor het nieuwe regime dat onder de nieuwe voorzitter zal ingaan in de Eerste Kamer dat wij gebruik maken van deze gelegenheid om nader stil te staan bij ons functioneren.

In reactie op de lijst van vragen en antwoorden van juni 2003 hadden de leden van de PvdA-fractie nog enkele vragen aan de Huishoudelijke commissie. De vragen betroffen in hoofdzaak een terugblik en een vooruitblik. De terugblik is vooral gericht op de voorgangers van de nieuwe voorzitter, maar de vooruitblik is eens te meer interessant, omdat wij met optimisme en enthousiasme de nieuwe werkwijze tegemoet zien die wij wellicht kunnen invoeren, gelet op de staat van dienst van de nieuwe voorzitter en de persoonlijke gedachtewisseling die wij met haar mochten hebben.

In antwoord op onze vragen over de gebrekkige administratieve organisatie en de benodigde ontwikkeling van prestatie-indicatoren voor het koppelen van prestaties en middelen, verwijst de Huishoudelijke commissie naar de antwoorden 1 en 2 op de vragen van het CDA. Daarin stelt de Huishoudelijke commissie dat in de Eerste Kamer geen sprake is van een beleid dat in een later stadium te toetsen valt, maar dat er wel sprake is van een wens naar grotere transparantie. De Huishoudelijke commissie stelt verder voorstander te zijn van kwaliteitsbeleid dat richtinggevend is voor de inrichting en het functioneren van de ambtelijke organisatie.

Leden van de PvdA-fractie vroegen zich af waarom zich de wettelijke taken van de Eerste Kamer niet zouden lenen voor een uitwerking, aan de hand waarvan ook het bestuurlijke functioneren van de Kamer te evalueren zou zijn. De uitvoering van de functie van de Eerste Kamer als Kamer van reflectie zou immers gerelateerd kunnen worden aan resultaten die bijvoorbeeld zijn af te leiden uit de uiteindelijke teksten van afgehandelde wetsvoorstellen. Er zou geregistreerd kunnen worden tot welke concrete wijzigingen in de uiteindelijke wetsteksten de beraadslagingen in onze Kamer aanleiding hebben gegeven. Dat zou vervolgens mede in verband kunnen worden gebracht met de doorlooptijden en de procedures die wij hebben gevolgd bij de afhandeling van wetten. Bij een dergelijke wijze van aanpak zou een kwaliteitsbeleid zich niet hoeven te beperken tot de ambtelijke organisatie, maar zou zich ook kunnen richten op ons bestuurlijk functioneren. Kan de Huishoudelijke commissie hierop een reactie geven?

Voorts bevatten de antwoorden geen informatie over de vraag waarom de Eerste Kamer volgens de ARK van alle Hoge Colleges van Staat en Kabinetten het minst vergevorderd is als het gaat om VBTB. Onbeantwoord bleven ook onze vragen over het overleg met de minister van BZK en de Hoge Colleges van Staat en Kabinetten dat de Tweede Kamer per brief van 12 juni 2003 is toegezegd over de VBTB-procedure bij ons. Is daarop alsnog een reactie mogelijk? Wij moeten ons niet met een jantje-van-leiden afmaken van het commentaar van de Algemene Rekenkamer. Het is juist een goede gelegenheid om, mede naar aanleiding van dat commentaar, kritisch te kijken naar ons eigen functioneren. Het kan geen kwaad om een nadere onderbouwing aan te dragen voor en om concrete antwoorden te geven op de steeds weer terugkerende vraag naar het bestaansrecht van deze Kamer.

En dan nu de terugblik. Er zijn in het afgelopen jaar drie afzonderlijke opdrachten verstrekt aan externe bureaus voor respectievelijk een informatieplan, de administratieve organisatie en competentieprofielen. De beantwoording van de vragen hierover geeft ons eveneens aanleiding tot het stellen van nadere vragen. Hoe komt het dat de voortgang van de drie externe trajecten nog niet zodanig is dat van een afgerond geheel kan worden gesproken? Hoe komt het dat de samenhang niet naar wens is? Is de keuze voor drie afzonderlijke trajecten met drie verschillende bureaus niet vragen om moeilijkheden? Is het bewaken van de samenhang aan een van die drie bureaus opgedragen?

De Huishoudelijke commissie stelt dat, ondanks een aantal gesprekken met medewerkers van de externe bureaus, het eerste concept voor de beschrijving van de administratieve organisatie niet voldeed aan de verwachtingen en dat daarom in maart 2003 is besloten om de beschrijving vooralsnog niet af te ronden. Dat is een intrigerende mededeling. Wat is de reden voor deze gang van zaken? Waar liggen de oorzaken voor het stagneren van dit proces? Wie heeft concreet gefungeerd als opdrachtgever of als aanspreekpunt voor het onderzoeksteam? Welke kosten zijn met dit traject gemoeid? Zijn deze middelen verloren gegaan of wordt het traject op een later moment afgerond? Bij de beantwoording van vraag twee blijkt dat de competentieprofielen inmiddels wel zijn opgesteld. Wij krijgen echter geen nadere informatie over het informatieplan. Is dat afgerond? Hoe staat het met de kosten van deze twee trajecten? Blijkens het antwoord van de Huishoudelijke commissie is de veel hoger uitgevallen besteding van de Kamer mede aan deze drie externe opdrachten te wijten.

Over de samenwerking met de Tweede Kamer ter bundeling van krachten bij de ambtelijke ondersteuning inzake zaken die de EU betreffen, deelt de Huishoudelijke commissie mede dat de betrokken ambtenaren die in dienst zijn van de beide Kamers aan het te vormen expertisecentrum PECE zullen worden uitgeleend. Op welke wijze krijgen de aansturing en het management vorm en welke invloed zal de Eerste Kamer daarop hebben? Op welke wijze wordt gewaarborgd dat de goede dienstverlening gecontinueerd blijft? Juist gelet op het feit dat EBEK zo positief is geëvalueerd, lijkt het ons niet onbelangrijk dat wij daar goed op letten. Schaalvergroting ter bundeling van krachten en ter verbetering van de efficiency is een groot goed, maar de ervaring leert dat tegelijkertijd het risico bestaat dat de kleinere partij de sturing kwijtraakt. Het gevaar bestaat dat deze verdrinkt in de wensen van de grotere partners.

Het volgende punt betreft de organisatie van de beveiliging. De Huishoudelijke commissie wijst op blz. 8 van de lijst van vragen en antwoorden op de beantwoording van de vraag van de SP-fractie over het masterplan voor de verbetering van het Kamergebouw. Daarin staat dat de doorlichting van eerder ontwikkelde plannen plaatsvindt en dat gewenst is om "zoveel mogelijk aan te sluiten bij de thans bestaande wensen en eisen op dit beleid". Hieruit is naar de indruk van de PvdA-fractie niet voldoende af te leiden welke overwegingen aan de orde zijn bij het verbeteren van de beveiligingsorganisatie in het Eerste-Kamergebouw, mede in relatie tot die van de Tweede Kamer en het ministerie van Algemene Zaken. Kan de Huishoudelijke commissie de meest actuele stand van zaken in de meningsvorming over de organisatie van de beveiliging van het gebouw schetsen?

Vervolgens heb ik een klein vraagje naar aanleiding van blz. 9 van de lijst van vragen en antwoorden, betreffende het antwoord op vraag 23 van de fractie van de SP. Daar antwoordt de Huishoudelijke commissie op de vraag over de fractieondersteuning dat op dit moment de volgende partijen gebruikmaken van de regeling fractieondersteuning: CDA, VVD, PvdA, GroenLinks, ChristenUnie en OSF, en dat zij daarvoor fractiemedewerkers in dienst hebben genomen enz. Wij hebben echter, bij ons weten, als PvdA-fractie nog geen medewerkers in dienst genomen. Dat is tevens mijn vraag over dit antwoord: het spoort niet helemaal met wat er in onze fractie bekend is ten aanzien van in dienst genomen medewerkers.

Tot slot heb ik een vraag naar aanleiding van het antwoord op de vraag van de SP, eveneens op blz. 9, over de prijzen in onze lunchkamer. De SP-fractie had gevraagd de prijzen wat meer marktconform te maken. De Huishoudelijke commissie deelt daarop mede dat zij het niet bezwaarlijk vindt als maximaal eenmaal per week tegen kostprijs de lunch hier wordt genuttigd. Vervolgens wordt medegedeeld dat als een marktconforme prijs zou worden berekend, de Kamer een btw-administratie zal moeten voeren. Wij hebben begrepen dat dit laatste klopt, maar wij dringen er toch bij de Huishoudelijke commissie op aan om eens meer ten principale hierbij stil te staan en nog eens goed te overwegen of er geen andere mogelijkheden zijn te vinden om die prijzen wat dichter bij reële prijzen te brengen zonder in die bureaucratisch-administratieve rompslomp te vervallen.

De heer Kox (SP):

Voorzitter. Zo bent u weg en zo bent u weer terug – dat gaat snel hier – maar nu zit de voorzitter van de Eerste Kamer aan de andere kant van de zaal.

Voorzitter. Democratie heeft haar vele opbrengsten, maar zij heeft ook af en toe haar prijs en dat zien wij hier bij de Raming waar de kosten voor de Eerste Kamer in beeld worden gebracht: 8 mln euro. Er zullen mensen in het land zijn die zeggen: sjonge, dat is een hoop geld! Maar daar wordt ook aardig wat voor gedaan: 269 wetten hebben wij in de afgelopen periode daarvoor aangenomen en dat is zo'n € 30.000 per wet. Nu, daar doen zij het aan de overkant absoluut niet voor. In die zin zijn wij, als er marktconforme prijzen voor wetten gerekend zouden worden, een stuk lucratiever dan de Tweede Kamer. U mag daaruit afleiden dat mijn fractie geen problemen heeft met de kosten die dit deel van de democratie oplevert. Dat is echter iets anders dan de discussie óver dit deel van de volksvertegenwoordiging.

Ik dank de Huishoudelijke commissie voor de gegeven antwoorden op mijn vragen. Ik heb er nog een paar over. Ik begrijp goed dat afgezien is van volumekortingen op het budget van de Eerste Kamer. Dat lijkt mij erg verstandig. Tegelijkertijd wordt aangegeven dat er wel naar een efficiencykorting wordt gestreefd. Nu is dat altijd een nobel streven, maar wat denkt de Huishoudelijke commissie: wordt dat ook realiteit en zien wij dat straks in de realisatie terug of is het alleen maar een mooi voornemen? Ik kan mij namelijk nog niet zo goed voorstellen waar het dan allemaal efficiënter gaat worden. Ik vind dat het goed is om zuinig te zijn, maar het is uiteindelijk weinig nuttig om gierig te zijn en daar doet mij die efficiencykorting wel een beetje aan denken.

Wij hebben afgesproken dat wij in het najaar gaan praten over maatregelen om de werkwijze van deze Kamer wellicht een beetje te verbeteren en de Kamer wat beter toegankelijk te maken, zowel in haar commissievergaderingen, alsook in cyberspace. Is het dan niet verstandig om daar iets voor te ramen? Want anders leidt het er volgens mij toe dat wij dit najaar besluiten nemen die pas in 2005 voor het eerst uitgevoerd kunnen worden. Ik zou derhalve aan de commissie willen vragen of het niet beter is om daar een bedrag voor op te nemen. Ik had er al meteen een dekking voor gezien. Laten wij de vergoeding voor de leden een stuk verlagen, want de beloning hier is toch vooral de eeuwige roem en eer. Die vergoeding kan dan ook wel wat lager. Maar wat schetst mijn verbazing als de Huishoudelijke commissie mij vertelt: jammer, beter staatsrecht leren; de Eerste Kamer heeft geen recht van initiatief en van amendement. Wij zijn dus hulpeloos overgelaten aan de beslissingen van de Tweede Kamer. Misschien kan de voorzitter van de Eerste Kamer een briefje naar de collega aan de overkant schrijven dat wij niet akkoord gaan met een wetsvoorstel dat voorziet in het handhaven van de vergoeding voor de leden van de Eerste Kamer, maar dat wij alleen akkoord kunnen onder het beding dat die vergoeding met 10% wordt gekort. Dat geeft een mooi voorbeeld aan de rest van het land dat, als je maar wilt, je het best wat minder aan kunt doen.

Ik wil van de gelegenheid gebruikmaken om de complimenten over te brengen voor de website en het deel Europoort. Als een digibeet zoals ik daarmee uit de voeten kan, wordt er goed werk geleverd. Ik hoop dat die ontwikkeling in de komende tijd doorgaat en dat daardoor de papieren ontwikkeling kan worden getemperd. Ik vind het wat koddig: als je hier binnenkomt, pakt iedereen een grote doos die hij vervolgens wegdoet. Het zal allemaal wel zo moeten, maar het ziet er niet uit. Het is maar goed dat dit deel niet in het openbaar wordt uitgezonden via internet, want anders zouden wij nog wel wat opmerkingen krijgen.

Ik wil ook van deze gelegenheid gebruikmaken om mijn complimenten overbrengen aan het personeel, zonder wie wij allemaal hulpeloos zouden rondlopen door dit gebouw. Ik heb er dan ook met genoegen kennis van genomen dat de salariëring, de vergoedingen en waarderingen zijn aangepast, met name in de lagere schalen. Zoals u weet, werken de mensen met de laagste inkomens meestal het hardst.

Ik begrijp dat de Huishoudelijke commissie het niet nodig vindt om de voorzitter een dienstfiets te geven. Ik had voorgesteld dat, nu de voorzitter niet meer in Brabant maar in Den Haag woont, zij in plaats van met een dienstauto met een dienstfiets toe zou kunnen. De commissie laat mij weten dat de voorzitter al een fiets heeft en van een dienstfiets geen gebruik hoeft te maken. Als die soberheid de Huishoudelijke commissie blijft kenmerken, dan heb ik er alle vertrouwen in.

Mevrouw Bemelmans-Videc (CDA):

Voorzitter. In haar rapport bij het jaarverslag 2003 van de Hoge Colleges van Staat prikkelt de Algemene Rekenkamer dit huis nog eens om zich te bezinnen op de ambities inzake een verantwoording in het licht van de VBTB-doelstellingen. De Rekenkamer geeft weliswaar aan rekening te willen houden met de bijzondere positie van de Hoge Colleges van Staat, waarbij een presentatie van de verantwoording in termen van beleidsdoelen, prestaties en ingezette middelen niet altijd voor de hand zou liggen; anderzijds noemt diezelfde Rekenkamer het jaarverslag van de Nationale ombudsman als een voorbeeld van wat haalbaar is en dus nastrevenswaardig zou kunnen zijn. Ook voor de ombudsman geldt dat de vraag en dus de realisatie van doelstellingen in vele opzichten afgeleid is. Immers, dat is het belangrijkste argument in de raming, waarin de Huishoudelijke commissie spreekt van een afgeleide doelstelling: de leden van de Eerste Kamer in staat te stellen hun wetgevende en beleidscontrolerende taak naar behoren te vervullen. De wijze waarop deze doeleinden worden bereikt, vloeit voort uit het werkaanbod van de Eerste Kamer en de wensen van haar leden bij het vervullen van hun taken, aldus de commissie.

Die wijze waarop wordt niet nader geoperationaliseerd. Het lijkt erop dat de Huishoudelijke commissie veronderstelt dat, indien er geen door de ambtelijke organisatie geïnitieerd extern beleid is, met andere woorden wanneer het niet mogelijk is voor de ondersteunende organisatie zelf accenten en doelen te bepalen voor de wijze van opereren van het politieke orgaan dat de Eerste Kamer is, er derhalve geen verantwoording volgens de discipline van de VBTB-operatie mogelijk zou zijn.

In de doelstelling tot optimalisering van de ondersteuning van het functioneren van het politieke orgaan dat de EK is, en in de facilitering van de politieke prioriteiten van dit huis is echter evenzeer een doel gelegen, namelijk de doelstelling van wat het interne management, als afgeleide van het door het politieke orgaan geformuleerde beleid dat op optimale externe effectiviteit is gericht, aan eigenstandige betekenis heeft. Met andere woorden, er is wel degelijk ruimte voor een verantwoording in doelen, middelen en prestaties die zijn gericht op het interne management van de organisatie. Dat veronderstelt inderdaad, zoals de Huishoudelijke commissie in de beantwoording van de door mijn fractie gestelde vragen memoreert, een kwaliteitsbeleid waarin de centrale normen, criteria en daarmee de prioriteiten voor de organisatie en voor het functioneren van de organisatie zijn neergelegd. Het zal duidelijk zijn dat hier een nauwe relatie moet worden gelegd met de beschrijving van de functies, de competenties en de administratieve organisatie.

De Kamer heeft een dergelijke uitgewerkte beleidsvisie nodig om het feitelijk functioneren van de ambtelijke organisatie en de daaraan toe te kennen gelden te kunnen beoordelen. Kan de Huishoudelijke commissie aangeven welke ambities zij koestert en op welke termijn zij deze denkt te kunnen verwezenlijken?

Als voorbeeld van een prioritering in de ambtelijke organisatie en functietoekenning kan worden genoemd de ondersteuning van de respectievelijke Kamercommissies. Blijkens de evaluatie functioneert het EBEK goed. Dat is buitengewoon belangrijk, gezien de ontwikkelingen op het Europese bestuursniveau. Er zijn echter ook andere commissies die dringend verlegen zitten om vormen van ondersteuning. Ik noem een voorbeeld. Tijdens het debat over de voorzittersverkiezing is gememoreerd dat het wenselijk zou zijn dat de activiteiten van de werkgroep kwaliteit wet- en regelgeving worden uitgebreid. Dat vraagt uiteraard om een versterkte ambtelijke ondersteuning. De wens tot uitbreiding van de activiteiten van de werkgroep is natuurlijk onderwerp van politieke wilsvorming. De eisen die de ambtelijke organisatie wenst te stellen aan de kwaliteit van de ondersteuning, zijn echter onderwerp van intern beleid en management. In dit verband stel ik een vraag die betrekking heeft op de beantwoording van vraag 11, gesteld door de VVD-fractie.

Mevrouw Tan (PvdA):

Mevrouw Bemelmans legt het accent nogal op de ambtelijke organisatie. Betekent dit dat wat haar betreft het bestuurlijk functioneren geen onderdeel uitmaakt van een dergelijke evaluatie en exercitie?

Mevrouw Bemelmans-Videc (CDA):

Het organiseren van de Eerste Kamer als politieke organisatie wordt in belangrijke mate bepaald door factoren, door contextuele beïnvloeding, door beïnvloeding vanuit de politieke wilsvorming in de Kamer zelve, die je vooraf bezwaarlijk geheel kunt afdekken met een beschrijving van de doelstellingen. Daarbij kun je een aantal kanttekeningen plaatsen. Er kunnen prestaties zijn die verband houden met het functioneren, die daarvoor indicatief kunnen zijn, maar nooit als doorslaggevende waardering kunnen gelden. Ik denk bijvoorbeeld aan het aantal behandelde wetsvoorstellen, dat door vele factoren wordt bepaald, ook andere factoren dan wat een organisatie politiek of ambtelijk kan verantwoorden. Er is bepaaldelijk een grens als het gaat om de formulering van doelstellingen inzake de externe politieke effectiviteit van dit huis.

Mevrouw Tan (PvdA):

Is mevrouw Bemelmans dan wel van mening dat een dergelijke exercitie ertoe kan leiden dat dit meegenomen kan worden in de bestuurlijke beraadslagingen? Een kwantitatieve opsomming kan geen eindoordeel geven, maar kan wel een onderdeel zijn van beraadslagingen op bestuurlijk niveau in ons eigen midden over de manier waarop wij aankijken tegen ons functioneren en hoe wij dat zouden kunnen verbeteren.

Mevrouw Bemelmans-Videc (CDA):

Maar natuurlijk, dat blijft altijd open voor discussie. Een Kamer die zichzelf serieus neemt, beziet haar functioneren voortdurend, daarbij lettend op alle aspecten.

De Huishoudelijke commissie haakt in op de beantwoording van vraag 11, een vraag van de VVD-fractie. Begrijp ik de beantwoording goed dat de besluitvorming over een verdergaande bundeling van de krachten in een parlementair expertisecentrum, waarbij het EBEK zal worden ingezet, nog ten principale zal plaatsvinden in deze Kamer?

De internationale parlementaire representatie, in het kader van een veeltal van internationale gremia, met toenemend zware accenten bij de Europese representatie, vraagt steeds meer tijd en inzet van leden van dit huis. Daarbij heb ik het niet zozeer over incidentele reizen en conferenties, maar over veeleisende officiële taken, zoals voorzitterschappen en rapporteurschappen. Voor sommige van deze functies is een tijdsbeslag van 30 à 50 dagen per jaar niet ongebruikelijk. In het afgelopen jaar hebben wij voorbeelden gezien van een inzet die nog veel meer tijd vroeg. Daarvoor ontvangen betrokkenen geen vergoeding, anders dan een vergoeding van de reiskosten, en een veelal ontoereikende vergoeding van de verblijfskosten. Tweede-Kamerleden krijgen zoals bekend wel een additionele presentievergoeding. Vroeger gold dit ook voor de leden van de Eerste Kamer, maar dit is acht jaar geleden om administratieve redenen afgeschaft, in het kader van het vervallen van de koppeling van vergoedingen met presentie. Met het toenemende belang van sommige parlementaire internationale activiteiten zou wat ons betreft een heroverweging van die beloning voor de hand liggen, ook al omdat de huidige regeling kan resulteren in een selectie van personen voor deze taken, die het zich financieel kunnen veroorloven.

Ik heb eerder al een verzoek gedaan om een onderzoek naar de bestaande vergoedingsregeling, welk verzoek ik bij dezen herhaal. De CDA-fractie zou aan de Huishoudelijke commissie willen vragen, toe te zeggen dat zij een onderzoek doet naar de feitelijke belasting, verbonden met genoemde functies, de daarmee verbonden thans bestaande reis- en verblijfkostenvergoedingen, om daarna met een voorstel te komen voor een redelijke, aanvullende vergoedingsregeling voor die diverse functies.

De heer Van Heukelum (VVD):

Voorzitter. Binnen de ambtelijke organisatie van deze Kamer functioneert sedert enkele jaren het EBEK. Als ik zeg dat de ondersteuning van dit bureau van de zijde van de leden grote waardering ondervindt, druk ik mij nog redelijk eufemistisch uit. Ik heb mij zelfs laten vertellen dat men aan de overzijde bij tijd en wijle met jaloerse blikken naar de kwaliteit van de ondersteuning van dit bureau kijkt.

Dit zo zijnde, kun je de stelling huldigen: "Never change a winning team". Edoch, de toelichting op de raming 2004 geeft aan: "Eind 2002 is besloten te komen tot een vorm van samenwerking met de Tweede Kamer op het gebied van Europa. Teneinde dit te bereiken, is overgegaan tot de oprichting van het Parlementair Expertisecentrum Europa (PECE)." Voor alle duidelijkheid: ik wil het hier en nu niet hebben over het wel of niet inruilen van het EBEK voor het PECE. Ik wil het hebben over twee andere vragen: wie beslist op welk moment over wat in deze Kamer, en in hoeverre houden wij ons in dit huis aan afgesproken procedures?

Het antwoord van de Huishoudelijke commissie op de door mijn fractie gestelde vragen bij de schriftelijke voorbereiding begint met, ik citeer: "In de vorige zitting is op 8 oktober 2002 door de toenmalige Huishoudelijke commissie, daarin geadviseerd door de toenmalige griffier, besloten tot een verdergaande bundeling van krachten van de ambtelijke ondersteuning van de Eerste en de Tweede Kamer op het terrein van de Europese Unie. Deze bundeling zal haar beslag krijgen in de vorm van een gezamenlijk expertisecentrum (PECE)."

Mijn eerste vraag aan de Huishoudelijke commissie is: wat heeft zij nu eigenlijk besloten? Is het alleen maar een besluit tot verdergaande bundeling van krachten of is het toch meer? Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat er, in ieder geval impliciet, besloten is tot de oprichting van een PECE. Dit wordt overigens door het vervolgtraject ook bevestigd.

Mijn tweede, hiermee samenhangende, vraag is of de Huishoudelijke commissie wel bevoegd is tot het nemen van besluiten met een zo vergaande strekking. Ik heb er het Reglement van orde van deze Kamer nog eens op nagelezen en kom op grond daarvan tot de conclusie dat de bevoegdheden van de Huishoudelijke commissie toch redelijk beperkt en beknopt zijn, althans ik kan nergens vinden dat zij bevoegd is tot het nemen van beslissingen met een omvang die het hier betreft.

Blijkbaar voelt de Huishoudelijke commissie dit zelf ook wel een beetje aan, want in haar reactie op de schriftelijke inbreng van mijn fractie schrijft zij, ik citeer nogmaals: "Deze informatie" – over PECE – "is de Kamer verschaft met het oogmerk haar inzicht te geven in de hoofdlijnen van deze vorm van samenwerking tussen de beide Kamers en" – en dan komt het – "met het oog op de besluitvorming ten principale in de Eerste Kamer over het gezamenlijk expertisecentrum."

Voorzitter. Begrijp ik het goed? Betekent dit dat wij, als wij nu instemmen met de voorliggende raming, dan impliciet of expliciet ook akkoord gaan met de oprichting van een PECE? Als dat zo is, en ik kan het niet anders duiden, dan klemt te meer de vraagstelling van mijn fractie in de schriftelijke voorbereiding, hoe dit zich verhoudt tot de procedure van besluitvorming tot nu toe. De Huishoudelijke commissie heeft deze vraag van mijn fractie bij de schriftelijke inbreng niet beantwoord en daarom stel ik de vraag nogmaals.

Met verwijzing naar de korte aantekeningen van het College van senioren van 11 februari 2003 en 15 april 2003 valt de conclusie te trekken dat de besluitvormingsprocedure rond PECE ongeveer als volgt is. Er komt een notitie waarin de benodigde capaciteit, de verdeling van competenties en de verschillende vormen van samenwerking met de Tweede Kamer preciezer zullen worden beschreven. Kort samengevat: wij gaan in de betreffende vaste commissies en in het College van senioren nog praten over diverse zaken rondom PECE en dan volgt uiteindelijk de definitieve besluitvorming. Maar uit de Raming 2004 en de reactie op de schriftelijke inbreng van mijn fractie lees ik dat die procedure blijkbaar nu is omgekeerd. Wij besluiten nu of wij bekrachtigen het al dan niet legitieme besluit van de Huishoudelijke commissie en daarna praten wij verder over de verschillende vormen van uitwerking.

Ik wil niet verhelen dat mijn fractie grote moeite heeft met zowel de bevoegdheden die de Huishoudelijke commissie zich in dezen schijnt te hebben aangemeten, alsook met de gevolgde procedure. Wij wachten dan ook met meer dan gewone belangstelling de antwoorden van de Huishoudelijke commissie af.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Misschien is het goed om te beginnen met de vaststelling dat de Eerste Kamer, bezien in internationaal perspectief, een uiterst sober functionerend parlementair orgaan is. Je moet je afvragen of dat goed is of niet. Als je voorstander bent van opheffing van de Eerste Kamer, wat mijn fractie is, kun je de stelling betrekking: hoe soberder, hoe zuiniger, hoe beter. Maar wij vinden dat toch niet de juiste stelling. Onze opvatting is dat juist een assertieve, alerte en actieve Eerste Kamer nodig is, juist als je vindt dat zij opgeheven moet worden, want hoe actiever, hoe assertiever de Eerste Kamer zich opstelt, hoe breder ook het geluid zal zijn, met name aan de overkant, om haar op te heffen. Dat is ons algemene uitgangspunt bij de vraag wat wij van deze raming vinden. Net als de anderen dank ik de Huishoudelijke commissie voor de beantwoording van de door mijn fractie gestelde vragen. Ik zal nog een paar aanvullende opmerkingen maken.

Over de VBTB-operatie, van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording, een breed offensief om planning en control in de werkwijze van de departementen te brengen, wordt terecht door de Algemene Rekenkamer gesteld dat die techniek niet volledig van toepassing kan zijn op een politiek orgaan zoals de Eerste Kamer. Wij delen die opvatting. Het zou goed zijn als in de volgende raming niet steeds wordt gepingpongd met het begrip VBTB, waar wij toch niet aan kunnen of willen voldoen, omdat naar onze overtuiging een politiek orgaan een eigen dynamiek heeft die niet te vangen valt in dit soort doelstellingen. Misschien moeten wij aangeven welke deelaspecten wel of niet bruikbaar zijn, in plaats van de schijn te laten bestaan dat wij daaraan kunnen voldoen.

De Huishoudelijke commissie stelt terecht dat het vooral gaat om het functioneren, de transparantie en de kwaliteit van de ambtelijke organisatie. Die kwaliteit wordt niet operationeel gemaakt in de voorgelegde stukken. De CDA-fractie heeft hierover ook een vraag gesteld. Er wordt verwezen naar het plan van aanpak "Investeren in samenspel", waarin een groot aantal verbeteringen worden voorgesteld, waarbij de nieuwe griffier een rol gaat spelen.

Er is afgesproken dat de Huishoudelijke commissie en het College van senioren in het najaar tot besluitvorming komen. Wij vinden het hoognodig dat er meer druk op de ketel komt, omdat de discussie te lang voortsleept. Wij vinden ook dat er te veel is gewinkeld bij externe adviseurs, zoals mevrouw Tan zei. Ik ga hier even op in. Wij vinden dat de regie van het proces niet bij een extern bureau gelegd moet worden. Het is cruciaal dat de Huishoudelijke commissie zelf de regie houdt van het veranderingsproces. Dat moet je ten principale niet uitbesteden. Het feit dat de beschrijving van de administratieve organisatie door een extern bureau schipbreuk heeft geleden, is tekenend voor het verleden, maar hopelijk niet voor de toekomst.

Wat betreft het veranderingsproces merk ik op dat het functioneren van de Eerste Kamer een aantal keren is besproken door de senioren op stranddagen. Dat heeft geleid tot een lijst verbeterpunten die de fractie van GroenLinks heeft ingediend. De Partij van de Arbeid heeft bij de verkiezing van de voorzitter een aantal punten op papier gezet. Dat hele scala van punten hoort er in onze opvatting bij. Het gaat niet alleen om een transparantere organisatie van het ambtelijk apparaat, maar ook om een ander, eigentijdser, transparanter functioneren van deze Kamer, waarvoor een groot aantal suggesties zijn gedaan die volgens ons snel hoog op de agenda moeten komen.

Als dat geld kost, is dat geen enkel probleem, zeg ik tegen de SP, want wij zijn de facto een zelfstandige begrotingsautoriteit. Dat kan dan via een begrotingswijziging. Ik heb hierover een vraag gesteld, waarbij ik refereerde aan een discussie die vorig jaar in de commissie voor Binnenlandse Zaken is gevoerd en heeft geleid tot een briefwisseling. Het leek mij dat de Huishoudelijke commissie niet op de hoogte was van deze ontwikkeling.

Ik vind het heel vreemd dat van die discussie geen mededeling is gedaan in de toelichting op deze raming, want ik vind het nogal een stap vooruit. Uit de brief van 12 juni blijkt dat de regering de conclusie deelt dat de Staten-Generaal een zelfstandige begrotingsautoriteit zijn. Even heel simpel gezegd komt het erop neer dat alles wat wij voorstellen en wat financiële consequenties heeft, wordt overgenomen door de regering. De brief van 12 juni was overigens gericht aan de heer Braks, die op 12 juni natuurlijk al geen voorzitter meer van deze Kamer was. Dat is dus een behoorlijke slordigheid van het ministerie. Men had blijkbaar iets anders aan het hoofd. Wij krijgen dus voortaan ook niet meer zo'n brief waarin elk punt wordt becommentarieerd en er vervolgens staat "Het kabinet heeft hiermee ingestemd".

Voorzitter. Deze vraag hoort eigenlijk niet meer aan de orde te zijn, maar ik had het toch goed gevonden als de Huishoudelijke commissie op dat punt wat dieper was ingegaan. Dat kan wellicht in de volgende raming wel gebeuren.

Ik kom te spreken over het mislukken van het ISEK, het interne informatiesysteem. Ik was een van de vijftien vrijwillige slachtoffers die een jaar of drie geleden heeft meegedaan aan het experiment. Het ging daarbij om de mogelijkheid om digitale informatie te krijgen over de gang van zaken in deze Kamer, zoals verslagen van het College van senioren. Het destijds bedachte systeem kreeg meteen al veel kritiek. Men zei dat het eenvoudiger was om in de kelders van de Nederlandsche Bank verzeild te raken dan in het ISEK via het modem dat men erbij had gekregen. Het was zo enorm ingewikkeld. Men kon dus op voorhand aannemen dat het zou mislukken. Dat hebben wij destijds ook voorspeld. Wat wordt er nu gedaan met de conclusies van de evaluatie van het experiment? Daarover is geen enkele duidelijkheid gegeven door de Huishoudelijke commissie. Wat de toekomst betreft, verheugt het ons natuurlijk dat het gewoon een onderdeel van de site wordt waarop je met een apart wachtwoord kunt inloggen. Dat is immers de meest simpele constructie. Ik knoop hieraan het verzoek vast om met betrekking tot de stukken van de Staatsdrukkerij op dezelfde weg door te gaan. Ook wij vinden dat je elke week een lijst met alle witte stukken van de Eerste en Tweede Kamer geë-maild zou moeten krijgen, waarop je vervolgens kunt aanvinken welke je toegezonden wilt hebben. Dat zou een enorme besparing betekenen, niet alleen wat betreft het papier maar ook wat betreft je secretariële werkzaamheden. Het moet sneller die kant op in plaats van elke dag die dikke envelop met papieren waarvan 80% moet worden weggegooid.

Voorzitter. Ik rond af. Er is in de raming voorzien in fractieondersteuning. Wij hebben overigens al vier jaar een uit eigen zak betaalde fractieassistent. Wij vinden dat belangrijk. De nu voorziene fractieondersteuning is echter zeer bescheiden. Ik heb aan het begin van mijn betoog al opgemerkt dat wij bij dit soort zaken heel bescheiden zijn. Wij vinden dat wij te bescheiden zijn. Omdat fracties in deze Kamer goed tegenwicht moeten kunnen bieden aan het "geweld" van regeringszijde, vinden wij dat de Kamer een nog betere deskundige ondersteuning zou moeten krijgen. Dat kan enerzijds bijvoorbeeld via een bureau als het EBEK. Voorts kan worden gedacht aan een soortgelijk bureau om de kwaliteit van de evaluatie van de wetgeving te waarborgen. Wij hechten anderzijds aan een hoger budget voor afzonderlijke fracties om beter beslagen ten ijs te kunnen komen. Wij willen de discussie dus niet stoppen bij de zeer magere fractieondersteuning die er nu is, maar wij willen die blijven voeren teneinde in de komende jaren tot een uitbreiding van die ondersteuning te komen.

De beraadslaging wordt geschorst.

Naar boven