Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en enige andere wetten in verband met de invoering van een zelfstandigheidsverklaring en de uitsluiting van de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen van de verzekering voor de werknemersverzekeringen (27686).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij vandaag behandelen, zou een einde hebben moeten maken aan de nog steeds bestaande onhelderheid over de definitie van het ondernemersbegrip. Er is een eenduidige definitie nodig, die zowel in de belastingwetgeving als in de sociale verzekeringswetgeving kan worden toegepast. Hiermee wil men een harmonisatie bereiken van het ondernemersbegrip, opdat er duidelijkheid kan worden geboden aan zowel opdrachtgevers als zelfstandigen.

Uit de veelheid van commentaren uit het veld bleek dat het kabinet hierin niet is geslaagd. Het wetsvoorstel zou volgens bijvoorbeeld de Raad voor het zelfstandig ondernemerschap garant staan voor blijvende problemen. Inderdaad, er was aanvankelijk slechts sprake van duidelijkheid vooraf over het ondernemerschap in fiscale zin, de zelfstandigheid voor de sociale verzekeringswetten, alsmede de realisering van de eenloketgedachte. Met dat laatste wordt gedoeld op het beschikbaar komen van één loket voor de aanvrager van een fiscale beschikking voor ondernemerschap en voor de zelfstandigheidsverklaring voor de verzekeringswetten.

Hiervoor was de belastingdienst uitgekozen, die op basis van één set van criteria zou handelen. Bovendien was een gezamenlijk ontwikkeld aanvraagformulier tot stand gekomen. De overgebleven vragen moesten worden opgelost via toezeggingen en amendementen, soms zeer ingrijpend van aard. Op een na aanvaarding in de Tweede Kamer door de CDA-fractie van de Eerste Kamer gevraagde reactie van de Raad voor het zelfstandig ondernemerschap luidde het antwoord: "Deze amendementen komen in belangrijke mate tegemoet aan de voorstellen die de RZO als tussenoplossing naar voren heeft gebracht. Hierbij heeft de RZO gepleit voor één beslisser, de belastingdienst, een eenduidige rechtsgang via de Hoge Raad en een eenduidige vastlegging van beslistermijnen in eerste en eventueel tweede instantie." Niettemin is er dus nog steeds sprake van een tussenoplossing en derhalve niet van een eindoplossing. Immers, dan alleen ontstaat er volledige rechtszekerheid zowel voor de opdrachtgevers als voor de zelfstandigen, die met deze tussenoplossing toch nog niet voldoende is gehonoreerd. Bovendien zijn er bij sommige aanvaarde amendementen nog gerechtvaardigde vragen te stellen, want de plenaire behandeling in de Tweede Kamer heeft zeker niet over de volle breedte en diepte helderheid gebracht.

Verder is er niet voor niets gepleit voor een eenduidige definitie van het ondernemersbegrip in de belastingwetgeving, dat wil zeggen een vastlegging in de huidige Wet IB 2001. Het doet de CDA-fractie evenwel deugd, dat door de latere inwerkingtreding van dit wetsvoorstel er in ieder geval geen vertraging is opgelopen. Niettemin betreuren deze leden het, dat de resterende aanbevelingen van de werkgroep HOZ eerst na evaluatie van de nu voorgestelde maatregelen in een volgende fase van het harmonisatieproces kunnen worden gerealiseerd. Kan de staatssecretaris op deze uitspraak toch nog eens een nadere toelichting geven?

Dan komen wij bij een tweetal vragen, waarvan de beantwoording bepalend is voor de verwachtingen rond de effectiviteit van het voorliggende wetsvoorstel. Dit zijn de positie van het Lisv in de gekozen oplossing alsmede de duidelijkheid rond de criteria voor de dienstbetrekking. Vooral deze laatste kwestie heeft een belangrijk onderdeel van de discussie tot dusverre uitgemaakt. De zelfstandigheidsverklaring vermindert de rechtsonzekerheid aanzienlijk – dus niet volledig – voor de zelfstandige ondernemer en vergroot de rechtszekerheid voor de opdrachtgever, omdat de zelfstandigheidsverklaring niet tussentijds kan worden ingetrokken. De zelfstandigheidsverklaring is uiteraard niet van toepassing op arbeidsovereenkomsten, waardoor ook een waarborg is gesteld tegen negatieve selectie en oneigenlijk gebruik. Wel kan achteraf worden vastgesteld, dat er toch sprake is geweest van een dienstbetrekking, die dan ook nog eens onbewust kan worden aangegaan. Hoe dat te voorkomen? Dat kan alleen door een duidelijke invulling van de criteria voor de dienstbetrekking. De staatssecretaris komt dan ook met de navolgende toezegging: "Ik verklaar mij hierbij bereid om met het Lisv te zoeken naar een nadere afbakening van het begrip dienstbetrekking. Het doel daarvan is, ertoe bij te dragen, dat er voor de bij een arbeidsrelatie betrokken partijen op voorhand nog meer duidelijkheid ontstaat over de aanwezigheid van een dienstbetrekking. Dat vereist eveneens, dat bij de voorlichting over de zelfstandigheidsverklaring ruim aandacht wordt besteed aan de criteria voor de dienstbetrekking. Ik zeg u daarom toe dit aspect bij de voorlichting over het wetsvoorstel te betrekken." De staatssecretaris moet kunnen begrijpen, dat de CDA-fractie nu helderheid over deze criteria verwacht, zeker ook na de toezegging aan de overzijde aan collega Stroeken, namelijk binnen drie maanden, waarbij de staatssecretaris zich ontegenzeglijk heeft gerealiseerd, dat anders voorlichting overeenkomstig de bedoelingen toch niet goed mogelijk is, evenmin als de inwerkingtreding van de wet met ingang van 1 januari aanstaande? Hoe stelt de staatssecretaris zich een en ander na zijn teleurstellend antwoord aan onze fractie voor?

Ook de zaak zelf vraagt, afgedacht van de procedure, om een nadere toespitsing. Immers, in een verwarrende discussie is het risico van het toch aanwezig zijn van een dienstbetrekking uitsluitend bij de opdrachtnemer gelegd. Terecht werden hierbij vraagtekens gezet, omdat de suggestie overduidelijk werd gewekt dat naast de fiscale criteria toch ook andere criteria zullen worden gehanteerd, namelijk via uitspraken van het Lisv. Deze discussie bracht de staatssecretaris er opnieuw toe te stellen, dat de criteria rond de dienstbetrekking nader zullen worden geduid om maximale duidelijkheid te verschaffen. Ook hier bleek het weer in overwegende mate te draaien om het al dan niet bestaan van een gezagsrelatie, een begrip, dat in de criteria voor de fiscale beoordeling niet voorkomt. Deze maximale maar ook noodzakelijke duidelijkheid ontberen wij dus op dit moment. Intussen is echter wel in de Tweede Kamer een amendement aanvaard dat de opdrachtgever maximale zekerheid verschaft ten koste van de zelfstandige, de zogeheten nieuwe werknemer. Door de uitleg dat er geen garantie is van 100%, lijkt het er tenminste op dat de zelfstandigheidsverklaring ook binnen de twee jaar kan worden opengebroken, uitsluitend ten nadele van de opdrachtnemer. Wat is deze arbitraire keuze met een pragmatische achtergrond, een uitspraak van de staatssecretaris, dan waard?

In de Tweede Kamer is ook op basis van de duidelijke vastlegging, dat alleen fiscale criteria gelden en dat voor de duur van twee jaar, afgezien van het neerleggen van deze criteria in een algemene maatregel van bestuur. Kortom, tegen deze achtergrond moet ook de vraag over de positie van het Lisv worden gezien. Wanneer de criteria rond de dienstbetrekking duidelijk zijn, kan ook beter worden beoordeeld of het Lisv terecht mag toetsen en eventueel premies mag opleggen. De staatssecretaris kan zich voorstellen, dat het antwoord over de rol van het Lisv ons bevreemdt. Het Lisv schuift deze rol af en het verandermanagement UWV is gemeld dat op korte termijn tot een uitwerking van de voorgenomen nadere afbakening van het begrip dienstbetrekking dient te worden gekomen. Wat betekent dit nu exact?

Een indringende discussie over deze materie is dan ook zeker noodzakelijk, waarbij eveneens de uitvoerige brief van de FNV moet worden betrokken. Deze is op de valreep binnengekomen, maar bevat wel een zeer indringende reactie met verstrekkende vragen. Dat is ook begrijpelijk. Immers, er bestonden tegen het wetsvoorstel in zijn oorspronkelijke vorm geen fundamentele bezwaren; deze bezwaren zijn het gevolg van de ingrijpende amendering. Het laat zich verstaan, dat de tijd dan in feite te kort is om na overleg in eigen kring tijdig te reageren. Nu is dit in feite minder erg dan het lijkt, omdat de staatssecretaris ook van dit uitvoerige schrijven op de hoogte is en de CDA-fractie heeft laten vragen zich op een discussie hierover voor te bereiden.

Een deel van de aangeroerde problematiek is reeds door de CDA-fractie aan de orde gesteld. Ik geef nadrukkelijk aan, dat de staatssecretaris in de Tweede Kamer de nodige tegenwerpingen tegen het beruchte amendement heeft gemaakt en overduidelijk heeft laten merken benauwd te zijn voor "schijnconstructies". Het was de CDA-fractie echter liever geweest wanneer het amendement zou zijn ontraden. Aanvullend lijkt ons ook een reactie op de gevolgen voor de zwakkere groepen op de arbeidsmarkt, die de bescherming van de fictieve dienstbetrekking niet kunnen missen, zeker op zijn plaats. Kortheidshalve vindt de CDA-fractie een beoordeling van de staatssecretaris van het illusoir worden van deze bescherming voor met name de thuiswerkers noodzakelijk. Is de met aanvaarding van het amendement ingeslagen richting bovendien ook in strijd met de ontwikkelingen in internationaal verband?

Er worden in de brief van de FNV een groot aantal voorstellen gedaan die in het huidige stadium moeilijk meer te verwezenlijken zijn. Hoe beoordeelt de staatssecretaris deze? Niettemin zou het verstandig zijn wanneer de staatssecretaris in eerste termijn ingaat op de suggestie het wetsvoorstel hier aan te houden, met name om de Tweede Kamer de gelegenheid te geven de aangebrachte wijzigingen van de artikelen 81 en 83 van de WW (en andere wetten) aan te passen. Of ziet de staatssecretaris hier andere mogelijkheden om toch tot een oplossing te komen voor reëel te berde gebrachte problemen? De CDA-fractie ziet nog wel enkele mogelijkheden, maar wil hem graag alle gelegenheid geven zijn visie op deze zaak te ontvouwen. In de Tweede Kamer heeft hij nog toegezegd met zijn collega van Financiën te zullen spreken over de meest geschikte oplossing voor de musici en artiesten. Het kan aan mij liggen, maar ik heb de reactie daarop nergens kunnen terugvinden. Wat is hier uitgekomen?

In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de staatssecretaris ook stilgestaan bij de kritiek op andere aspecten van de verzekeringsplicht. Het kabinet heeft er toen blijk van gegeven oog te hebben voor een verdergaande herziening van de verzekeringsplicht, maar het wilde de voor- en nadelen, ook met het oog op de grote belangen en het hierbij betrekken van de relevante organisaties, buiten het kader van het voorliggende wetsvoorstel houden. Hiervoor hadden wij zeker begrip, maar het is intussen een half jaar later en daarom leek ons een herinnering op haar plaats. Is ons gevoel dat een en ander vanwege de moeilijkheidsgraad wat op de lange baan wordt geschoven, terecht? En dat terwijl juist de gedetailleerde en gefragmenteerde regelgeving voor de fictieve dienstbetrekking roept om een eigentijdse invulling, zeker gelet op de nu actuele discussie. Het onderzoek zal zich toch niet beperken tot uitsluitend de positie van de freelancers? Het behoeft geen nader betoog dat wij het antwoord van de staatssecretaris met meer dan gewone belangstelling afwachten.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Voorzitter. Mijn fractie acht de harmonisatie van het zelfstandigenbegrip in de sociale zekerheid en de belastingwetgeving een goede zaak. Met deze harmonisatie en met de introductie van een zelfstandigheidverklaring die zowel naar de belastingdienst als het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) werking heeft, zullen veel zelfstandigen zonder personeel en kleine ondernemers gemakkelijker hun opdrachtgevers kunnen overtuigen van hun status en sneller in staat zijn, via opdrachtverlening inkomsten te verwerven. De zelfstandigheidverklaring is evenwel geen panacee, want zonder zo'n verklaring kun je nog best zelfstandige zijn, en met zo'n verklaring kun je uitstekend als werknemer aan de slag. In zekere zin zullen we dus onduidelijkheid houden en bereikt dit wetsvoorstel in dat opzicht dan ook niet veel meer dan harmonisatie van onduidelijkheid.

Over de gekozen vormgeving, en met name het amendement-Hindriks, heeft mijn fractie twijfel, die sterk werd gevoed door lezing van de brief van 12 december van de FNV, waarvan de staatssecretaris een afschrift heeft ontvangen. Ik loop een aantal punten uit die brief langs en verzoek de staatssecretaris, daarop te reageren. Voor werkenden met een zelfstandigheidverklaring wordt de bescherming van de fictieve dienstbetrekking volgens de FNV illusoir. Vooral zwakke groepen, met weinig economische zelfstandigheid, zullen hiervan de dupe worden. Ik praat dan over thuiswerk(st)ers, musici en artiesten. Dat zijn vaak bij uitstek groepen die forse sociale risico's lopen, en niet voor niets ooit onder de beschermende werking van de werknemersverzekeringen zijn gebracht. Wat vindt de staatssecretaris van de suggestie op pagina 10 van genoemde brief om voor de belastingdienst een bijzondere uitvoeringsregeling vast te stellen, teneinde manipulatie en misbruik van de zelfstandigheidverklaring bij die groepen die nu onder de fictieve dienstbetrekking vallen, zoveel mogelijk tegen te gaan?

Bij musici en artiesten klemt te meer dat de samenloop van fictieve dienstbetrekking met het fiscaal ondernemerschap, zoals we dat nu nog kennen, onmogelijk zal gaan worden. Wij praten hier bij uitstek over een groep met weinig financiële draagkracht en een onzekere economische positie. De combinatie van verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen en een maximale fiscale begunstiging maakt het velen mogelijk, een redelijk bestaansminimum met de nodige inkomenszekerheid te combineren. Ik vrees eerlijk gezegd, als ik de cijfers lees die de FNV noemt in haar brief van 12 december, dat nogal wat musici en artiesten niet langer in staat zullen zijn, hun praktijk op de huidige voet te continueren. Hoe wil de regering gehoor geven aan de noodzaak om de inkomensachteruitgang van deze groep op te vangen? Graag een concrete reactie.

Ik kom toe aan de risicoverdeling tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer, indien het UWV een arbeidsovereenkomst aangaat. Ik heb uit de Handelingen van de Tweede Kamer begrepen dat de staatssecretaris daar ook niet al te gelukkig mee was. Het is uiterst merkwaardig dat bij onduidelijkheid over de aanwezigheid van een dienstbetrekking – dat is onduidelijkheid over de aanwezigheid van een gezagsverhouding, wat van oudsher een weerbarstige materie is, waarover zeer veel jurisprudentie en evenveel onduidelijkheid bestaat – de werknemer/opdrachtnemer het volledige risico van premiebetaling loopt. Alleen als de werknemer kan aantonen dat de werkgever wist dat hij een arbeidsovereenkomst aanging, zou hij zich kunnen disculperen. Maar de werkgever/opdrachtgever kan zich veel makkelijker dan de werknemer/opdrachtnemer disculperen. De staatssecretaris stelt weliswaar dat het niet vaak zal voorkomen dat het UWV tot een arbeidsovereenkomst concludeert – ik wil dat graag geloven – maar het blijft een buitengewoon vreemde en onbevredigende constructie, ook al zullen er misschien maar weinig opdrachtnemers de dupe van worden.

Voorzitter. Aansluitend op de punten die ik hier als vertolker van de kritiek en de alarmerende brief van de FNV naar voren breng, heb ik nog een ander punt. Ik vernam bij gerucht dat indien een zelfstandige zowel in Nederland als in het buitenland werkzaamheden verricht, hij geen zelfstandigheidsverklaring zou kunnen krijgen omdat de Belastingdienst dan geen toets kan plegen die noodzakelijk is voor de verstrekking van die verklaring. Is dat gerucht juist en zo ja, strijdt dat dan niet met het beginsel van vrij verkeer van diensten, zoals wij dat in Europees verband kennen?

Al met al heb ik dus nogal wat twijfel en ook de nodige vragen. Ik merk daarbij op dat ik het betreur dat wij onder druk worden gezet om dit wetsvoorstel nog deze week aan te nemen. Ik vraag de staatssecretaris waarom die datum van 1 januari eigenlijk zo belangrijk is en waarom dit wetsvoorstel een van de vele wetsvoorstellen is die op de lijst-Kok prijken. Ik ben eigenlijk van mening dat haast bij dit toch onvoldragen wetsvoorstel een slecht raadgever is. In ieder geval ben ik erg benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op onze vragen.

Mevrouw Swenker (VVD):

Mijnheer de voorzitter. De VVD-fractie acht het onderhavige wetsvoorstel op zichzelf een goed wetsvoorstel, ware het niet dat de vraag is gerezen of het in de praktijk ook die uitwerking krijgt die het beoogt. Het is heel goed als zelfstandigen en hun opdrachtgevers tevoren duidelijkheid krijgen dat de contractuele relatie die zij aangaan geen dienstbetrekking is zodat de opdrachtgevers geen premie verschuldigd zijn in het kader van de werknemersverzekeringen. De VVD-fractie heeft er ook geen problemen mee dat de Belastingdienst bepaalt of iemand een ondernemer is of niet, met de consequenties in het kader van de socialeverzekeringswetgeving. Essentieel voor de VVD-fractie echter is of in de praktijk alles zo duidelijk geregeld is voor de betrokkenen. Met andere woorden: geeft dit wetsvoorstel nu duidelijkheid genoeg ten aanzien van de jarenlange discussie over met name de begrippen "zelfstandigheid" dan wel "gezagsverhouding"?

Enkele dagen geleden werd ik opgebeld door een mij onbekende ondernemer die mij vroeg of die zaak met die zelfstandigheidsverklaring nou geregeld was, aangezien het Lisv maar premie bleef innen terwijl hij toch een zelfstandigheidsverklaring van de Belastingdienst had. Op mijn vraag hoeveel opdrachtgevers hij had, antwoordde hij met trots dat dit er dit jaar wel 18 waren. Nadat hij mij verteld had wat hij deed en ik hem geïnformeerd had dat er natuurlijk ook nadelen waren, zoals het niet meer verzekerd zijn tegen werkloosheid en ziekte, antwoordde hij met enig gesnuif dat hij daarvoor nu juist ondernemer was. Kortom, een man naar mijn hart. Maar op zijn vraag of alle problemen dan volgend jaar zouden zijn opgelost en hij geen premie meer aan het Lisv verschuldigd zou zijn, ben ik het antwoord eigenlijk schuldig gebleven. Uit zijn verhaal concludeerde ik dat hij nu al een zelfstandige was, maar het Lisv had kennelijk anders geoordeeld en een gezagsverhouding met ten minste een van zijn opdrachtgevers vastgesteld.

In de memorie van antwoord deelt de staatssecretaris mee dat het Lisv voor zichzelf geen rol ziet weggelegd bij een duidelijker afbakening van het begrip "dienstbetrekking" en dat kennelijk het UWV dit maar moet oppakken. Maar het management van het UWV heeft volgens mij al genoeg te doen. Dat constateerden wij al in het SUWI-debat van drie weken geleden. Wanneer komt dan die duidelijkheid? De staatssecretaris stelt dat de algemene kenmerken van de privaatrechtelijke dienstbetrekking in het voorlichtingsmateriaal aan de orde komen, maar daar schiet deze ondernemer helemaal niets mee op. Die algemene kenmerken kennen wij allemaal allang. Het gaat nu juist over de interpretatie van met name het begrip "gezagsverhouding" en het al dan niet bestaan ervan bij een contractuele relatie. Een probleem dat zelfs de rechterlijke instantie al decennia verdeeld houdt. Hieromtrent hakt het wetsvoorstel naar de mening van de VVD-fractie in onvoldoende mate de nodige knopen door. Welk houvast heeft deze ondernemer of zijn boekhouder nu na 2001? Is het niet te verwachten dat het Lisv gewoon op 2 januari aanstaande alle administratie en bescheiden overdraagt aan het UWV, dat vervolgens gewoon doorgaat met premie-inning en pas als de ondernemer aan de bel trekt en de zelfstandigheidsverklaring van de belastingdienst overlegt wellicht toch nog eens gaat onderzoeken of er niet sprake was van een dienstbetrekking? Het UWV mag namelijk proberen te bewijzen dat er sprake is van een dienstbetrekking. Is niet de beslissing van het Lisv in het verleden een aanwijzing voor het UWV om een onderzoek in te stellen? Dan zijn wij dus wel maanden, maar misschien nog geen stap verder. Deelt de staatssecretaris deze gedachtegang?

De staatssecretaris heeft toegezegd dat een werkgroep zal proberen binnen drie maanden meer duidelijkheid te geven over de criteria. Maar hij en ik weten dat de praktijk bijzonder weerbarstig is, omdat er sprake is van talloze specifieke situaties, variërend van franchiseondernemers tot freelancers in de culturele en audiovisuele branche met alle hun bijzonderheden. De VVD-fractie vraagt zich dan ook af of een werkgroep in drie maanden met een oplossing kan komen waar dat decennia lang al voor de rechtspraak tot problemen heeft geleid. Gelooft de staatssecretaris zelf dat deze werkgroep daar volledig in zal slagen? Het is bekend dat in de audiovisuele sector, samen met het GAK, alleen al voor de eigen sector een regeling is gecreëerd waarin is vastgelegd hoe de verschillende arbeidsrelaties beoordeeld moeten worden. Gaat een dergelijke regeling nu in het archief, zodat de toekomst weer ongewisser wordt voor die sector?

Naar de mening van de VVD-fractie zijn er eigenlijk maar twee oplossingen. Of de werkgroep komt binnen twee maanden met een duidelijke oplossing als het gaat om het begrip gezagsverhouding, dat voldoende duidelijkheid geeft en hanteerbaar is voor de burger, waarbij het voor de hand ligt dat, na voorlichting aan het veld, de wet pas in werking treedt. Of het UWV accepteert zonder nader onderzoek de zelfstandigheidsverklaring van de fiscus en accepteert die in volle omvang ook voor de werknemersverzekeringen en wacht met een eventueel onderzoek totdat de werkgroep zijn werkzaamheden heeft afgerond en de criteria duidelijk zijn. Graag verneemt de VVD-fractie de reactie van de staatssecretaris.

Mevrouw Jaarsma (PvdA):

Mijnheer de voorzitter. Ik zal het kort houden. Eigenlijk was ik helemaal niet van plan om over dit wetsvoorstel het woord te voeren. Tenslotte is het aan de overzijde met algemene stemmen aangenomen en dat schept vertrouwen. Verder is het creëren van één loket voor het afgeven van de verklaring arbeidsrelatie en de zelfstandigheidsverklaring een aanzienlijke verbetering voor zelfstandigen zonder personeel – zoals ik bijna mijn gehele arbeidzame leven geweest ben – en voor de dga's.

Weliswaar biedt het wetsvoorstel slechts de helft van de oplossing voor het probleem, maar de staatssecretaris heeft een werkgroep in het vooruitzicht gesteld die op korte termijn de criteria zal opstellen voor het begrip dienstbetrekking. Het zou natuurlijk beter zijn geweest om deze trajecten niet volgtijdelijk af te leggen, maar in één keer het gehele probleem op te lossen en dan ook de materiewetten tegelijkertijd aan te passen wat de kring van verzekerden betreft. Maar goed, wij doen wel vaker iets wat de schoonheidsprijs niet verdient. Tot zo ver gingen onze aanvankelijke overwegingen, ook omdat de beoogde datum van inwerkingtreding 1 januari aanstaande is.

Voorzitter. Ik kom daar nu op terug, omdat wij op de valreep een verontrustende brief van de FNV hebben ontvangen. De staatssecretaris heeft daarvan een afschrift ontvangen, zodat ik aanneem dat hij er nu op kan reageren. Wij vragen hem nadrukkelijk, dat te doen. Als hij namelijk de aangevoerde bezwaren niet voldoende weet te weerleggen, is het wetsvoorstel eigenlijk niet rijp voor afdoening op dit moment. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat de verbetering van de positie van zelfstandigen en vrije beroepsbeoefenaren ten koste gaat van zwakke groepen op de arbeidsmarkt. Evenmin achten wij het met de FNV aanvaardbaar dat langs een sluipweg de grondslagen voor het systeem van sociale verzekeringen worden aangetast. Het is voor ons dus de vraag of de datum van 1 januari 2002 een reële invoeringsdatum is. Ik wil de staatssecretaris in overweging geven, gesteld dat de Kamer vandaag tot de conclusie komt dat deze invoeringsdatum niet reëel is, of het niet beter is om het wetsvoorstel aan te houden tot de werkgroep dienstbetrekking tot resultaten heeft geleid. Wij zijn benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn. Ik heb daaruit opgemaakt dat zij, evenals de Tweede Kamer, de doelstelling van de wet van harte onderschrijft. Over de uitwerking waren niet veel indringende vragen tot de brief van de FNV is ontvangen. De FNV heeft zich daarin ook enigszins verontschuldigd voor het feit dat de brief zo laat is verzonden. Dat is toch wel jammer, want de indringende vragen van de FNV hadden zich bij uitstek geleend voor de schriftelijke gedachtewisseling. Ik heb de brief zelf gelezen en laten lezen en mijn ambtenaren opdracht gegeven, de beantwoording in mijn concepttekst voor vanavond op te nemen. Dat neemt niet weg dat het beter was geweest, zeker de ingewikkelde juridische kwesties schriftelijk te behandelen. Ik zal toch proberen, de vragen zo goed mogelijk te beantwoorden.

Wij hebben te maken met een belangrijke wet, omdat zij zelfstandigen zonder personeel de mogelijkheid biedt, vooraf duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of zij voor de sociale verzekeringswetten als zelfstandigen worden beschouwd. Die duidelijkheid wordt verstrekt door middel van een zelfstandigheidsverklaring op grond van de WAZ. Het wetsvoorstel voorziet in één loket voor de aanvraag van de fiscale beschikking voor ondernemerschap en voor de zelfstandigheidsverklaring voor de sociale verzekeringswetten, namelijk de belastingdienst. Voor de beoordeling van het ondernemerschap en de zelfstandigheid geldt een set van criteria, namelijk de fiscale criteria voor het ondernemerschap. Als het inkomen wordt aangemerkt als winst uit onderneming, wordt betrokkene aangemerkt als zelfstandige. Zelfstandigheid voor de SV-wetten is daarmee volledig geharmoniseerd met het fiscale ondernemerschap. De verklaring blijft 24 maanden van kracht.

De ondernemer die mevrouw Swenker heeft gebeld, zal zich, uitgaande van de huidige praktijk, niet realiseren hoeveel meer zekerheid hij in de nieuwe situatie kan krijgen ten opzichte van de huidige praktijk. Als hij tevoren een eventueel nogal ingewikkelde situatie waarin hij verkeert, bijvoorbeeld met achttien opdrachtgevers, aan de fiscus overlegt, zal deze kunnen aantonen dat een en ander, als er een evidente dienstbetrekking bij zit, niet opgaat voor betrokkene.

Ik geef toe dat volledige duidelijkheid over de criteria van de dienstbetrekking mooier was geweest, maar die laat nog even op zich wachten. Ik heb tot april nodig om dit precies op te schrijven. Men opereert echter niet geheel in een donkere ruimte. Er is veel jurisprudentie. Indien men zich precies houdt aan de omstandigheden waaronder men de zelfstandigheidsverklaring heeft aangevraagd bij de fiscus, heeft men niets te vrezen. Betrokkene weet dat hij zich aan de verklaring houdt die hij heeft afgelegd bij de fiscus en heeft dan geen last van onzekerheid. Het was echter beter geweest als de criteria voor de dienstbetrekking preciezer waren opgeschreven. Ik zeg toe dat wij hard ons best doen, dat zo snel mogelijk voor elkaar te krijgen.

Verreweg de meeste zelfstandigen zonder personeel hebben grote behoefte aan spoedige inwerkingtreding van deze wet, zodat zij alvast de extra zekerheid hebben die zij nu niet hebben, in de wetenschap dat over een maand of drie, vier meer zekerheid over de criteria van de dienstbetrekking wordt gegeven.

Mevrouw Van Leeuwen heeft gezegd dat zij het betreurt dat de resterende aanbevelingen van de werkgroep-HOZ in een later stadium worden gerealiseerd. Vrijwel alle aanbevelingen van de werkgroep-HOZ worden al in deze wetgeving gerealiseerd. Ik ben zowel bij ambtelijke als bij de politieke voorbesprekingen geweest en ik kan mevrouw Van Leeuwen verzekeren dat hetgeen wij hier hebben gedaan, behoorlijk revolutionair is. In het laatste stadium van het stappenplan was voorzien in de totstandkoming van een uniform wettelijk kader voor alle fiscale en sociale begrippen. De wenselijkheid en mogelijkheid daarvan worden bezien aan de hand van de uitvoeringspraktijk van de bij dit wetsvoorstel voorgestelde maatregelen.

Het lijkt mij goed om in te gaan op de bezwaren die de FNV in haar brief heeft geuit. Ik stel voorop dat de meeste onderwerpen die door de FNV naar voren zijn gebracht, al eerder zijn gewogen in het debat met de Tweede Kamer. De FNV heeft geen echt nieuwe dingen naar voren gebracht. Zij heeft dat wellicht wel wat indringender gedaan dan in het debat met de Tweede Kamer naar voren is gekomen.

Wat zijn nou de bezwaren van de FNV? Het wetsvoorstel zou de sociale bescherming van thuiswerkers wegnemen. De thuiswerkers, die op dit moment meestal als werknemers zijn verzekerd, zouden massaal gedwongen worden om zelfstandigheidsverklaringen aan te vragen en als gevolg daarvan hun werknemerschap verliezen. Ik vind dat eerlijk gezegd een weinig plausibele voorspelling. Het wetsvoorstel wijzigt namelijk niets aan de positie die thuiswerkers innemen voor de sociale verzekeringen. Zij zijn en blijven verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Alleen thuiswerkers die hun arbeid als zelfstandige verrichten, zijn niet verzekerd als werknemer; zij zijn verzekerd volgens de WAZ. Dat was zo en dat blijft zo. Het enige verschil is dat die zelfstandigheid voortaan wordt beoordeeld door de belastingdienst in plaats van door het Lisv en dat op verzoek vooraf duidelijkheid kan worden verkregen.

Het valt niet te ontkennen dat opdrachtgevers er belang bij kunnen hebben om te werken met zelfstandige thuiswerkers. Dat is op dit moment echter niet anders. Desondanks is het gros van de huidige thuiswerkers ofwel verzekerd op grond van een privaatrechtelijke dienstbetrekking ofwel verzekerd op grond van een fictieve dienstbetrekking. Er wordt voor het grootste gedeelte van de thuiswerkers loonbelasting afgedragen. Dat thuiswerkers onder druk van hun opdrachtgevers massaal zelfstandigheidsverklaringen zullen trachten te bemachtigen, zie ik niet als een waarschijnlijk gevolg van dit wetsvoorstel. Ik acht het zelfs totaal onwaarschijnlijk. De belastingdienst toetst zelfstandigheid onder meer aan het aantal opdrachtgevers van de aanvrager en aan de mate waarin deze ondernemer risico's loopt. Mij lijkt dat de gemiddelde thuiswerker bij de fiscus volledig tegen de lamp zou lopen als hij om zo'n zelfstandigheidsverklaring zou vragen terwijl hij niet daadwerkelijk een zelfstandige is. Aan een thuiswerker die voor zijn omzet nagenoeg geheel van één opdrachtgever afhankelijk is, zal de belastingdienst geen zelfstandigheidsverklaring verstrekken.

Ter illustratie geef ik nog wat interne cijfers van de belastingdienst over de uitvoering van de verklaring arbeidsrelatie. Dat is de beschikking over het fiscaal ondernemerschap. Daaruit blijkt dat in Nederland in 2001 van de 40.000 tot 60.000 thuiswerkers er 6 een verklaring hebben aangevraagd. Geen van die aanvragers is door de belastingdienst als ondernemer aangemerkt. Dat hier iets raars zal gebeuren, is dus volledig onwaarschijnlijk.

De FNV stelt verder dat de totale vrijwaring van de opdrachtgever van premieheffing de deur zou openzetten voor schijnconstructies. Volgens de FNV zou door het wetsvoorstel de bewijslast van het bestaan van een dienstbetrekking niet langer op de werkgever rusten, maar op de werknemer. Dat zou haaks staan op een recente wijziging in het arbeidsrecht, waarmee bij een geschil over de aard van de arbeidsrelatie de bewijslast bij de werkgever is gelegd. Het gaat daarbij om het weerlegbare rechtsvermoeden. Ik meen dat de FNV daarbij de eigen aard van het sociaal verzekeringsrecht miskent. De persoon die een uitkering claimt, dient ten overstaan van het uitvoeringsorgaan aan te tonen dat hij verzekerd is. Dat is zo en dat blijft zo. Een verzekering volgens de werknemersverzekeringen vloeit voort uit de wet en wordt ontleend aan de feiten en omstandigheden van de arbeidsrelatie. Bij de uitkeringsclaim blijft de bewijslast derhalve op de werknemer rusten. Nieuw is dat de persoon die zichzelf in eerste instantie als zelfstandig heeft gepresenteerd alleen nog voor een uitkering in aanmerking komt al hij aantoont dat hij bij het intreden van het risico werkzaam was in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking. De bewijslast is daarmee verzwaard, maar niet verschoven. Die ligt nog steeds bij de werknemer. Ik zal straks overigens ingaan op de bewijslastverdeling tussen werkgever en werknemer.

Ook aan de kant van de premieheffing verschuift de bewijslast niet. Net als thans is het bij een geschil met de werkgever aan het Lisv om aan te tonen dat er sprake is van een dienstbetrekking. De Tweede Kamer heeft met aanvaarding van het amendement op stuk nr. 22 van de heer Hindriks de regeling van de premieverdeling tussen werkgever en werknemer gewijzigd. Deze wijziging geldt uitsluitend als voor de betrokken arbeid van de werknemer een zelfstandigheidsverklaring geldt en als het de werkgever niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat er sprake is van een dienstbetrekking. Het risico van premieheffing ligt in dat geval in beginsel bij de werknemer.

Hiermee is de risicoverdeling bij het achteraf constateren van een dienstbetrekking inderdaad gewijzigd. Dat schept het voordeel voor de opdrachtnemers dat de opdrachtgever meer zekerheid geboden kan worden, waardoor die gemakkelijker zelfstandigheid van de opdrachtnemer zal accepteren. Bij aantoonbare fraude of achteloosheid van de werkgever ligt het risico nog steeds bij de werkgever. In alle andere gevallen ligt het risico van premieheffing bij de werknemer. Oorspronkelijk heb ik een andere afweging gemaakt, voordat in het amendement de verklaring was opgenomen dat "de werkgever niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn of er sprake is van een dienstbetrekking". Na deze wijziging kon ik de redelijkheid van deze risicoverdeling inzien. Daarom heb ik aanvaarding van het amendement ook niet ontraden.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

De staatssecretaris geeft terecht aan dat in het verleden het Lisv een uitkering kon toekennen als bleek dat een opdrachtnemer/werknemer toch verzekerd was omdat er sprake was van een dienstbetrekking. In de toekomst is dat minder snel duidelijk, omdat een werknemer/zelfstandige niet naar het UWV zal gaan uit angst voor confrontatie met een dubbele premienota. Ik moet de staatssecretaris dus bestrijden als hij zegt dat er niets verandert. Een zelfstandige zal in de toekomst immers de stap naar het UWV niet zetten.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Ik ga in op de gang van zaken in dit soort onduidelijke situaties. Mijn gevoel is dat er voldoende "checks and balances" in zitten om te voorkomen dat de opdrachtgever een zware druk op de werknemer uitoefent om in een dergelijke constructie te werken. Ik denk dat hier behoorlijk wat waarborgen voor zijn opgenomen. Stel dat een werkgever een van zijn werknemers verzoekt om een zelfstandigheidsverklaring aan te vragen en na de verstrekking daarvan als pseudo-zelfstandige werkzaamheden in opdracht van de werkgever te verrichten. Dat was hetgeen waarover ook ik bezorgd was.

Allereerst moet betrokkene instemmen met en zijn medewerking verlenen aan een dergelijke frauduleuze constructie. Dat is nogal wat. Naast een eventuele strafrechtelijke sanctie loopt hij ook het risico dat hij achteraf voor de volledige premies opdraait. Dat is waar. Vervolgens zal betrokkene de Belastingdienst ervan moeten overtuigen dat hij daadwerkelijk als ondernemer aan de slag gaat. Het is bepaald geen sinecure om een dergelijke verklaring aan te vragen. De fiscus strooit die niet rond. Ik heb net het voorbeeld van de thuiswerkers gegeven. Ook de werkgever loopt een financieel risico. Als het Lisv of straks het UWV er in slaagt om aan te tonen dat er sprake was van een schijnconstructie, krijgt de werkgever niet alleen een boete, maar draait hij ook voor de premies op. De kans dat het Lisv slaagt in de bewijsvoering is groot als de werknemer wil verklaren dat er sprake was van een schijnconstructie. Deze werknemer heeft er alle belang bij om mee te werken met het Lisv, omdat hij daarmee kan voorkomen dat hij de premierekening krijgt gepresenteerd. Kortom, bij het evident aanwezig zijn van een schijnconstructie kan ook de opdrachtgever worden aangesproken. Dan voorkom je het gevaar dat de druk eenzijdig bij de werknemer komt te liggen. Ik denk dat er op zichzelf voldoende waarborgen in het systeem zitten.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Hoe komt het UWV dat dan te weten? Wie kaart het nog aan dat er sprake is van een schijnconstructie? De werknemer durft dat niet. Hij zou tenminste dom zijn als hij dat zou doen.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Dat kan bij looncontroles ontdekt worden door het Lisv. Het kan ook ontdekt worden als de werknemer een poging doet om een uitkering aan te vragen. Dat zal hij wellicht doen als hij het gevoel heeft dat hij tot die schijnconstructie gedwongen is.

Voorzitter. Ik ben dus van oordeel dat er in het wetsvoorstel voldoende waarborgen zitten tegen schijnconstructies. Ik heb wel begrip voor de bezorgdheid die er is voor de gevolgen van dit wetsvoorstel voor personen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt. Daarom zeg ik toe dat wij bij de evaluatie van dit voorstel bijzondere aandacht aan dit onderwerp zullen besteden. In de komende tijd zullen wij dat nauwlettend volgen. De evaluatie gaat in 2002 van start en levert in 2003 al de eerste resultaten op. Als wij op heel rare dingen stuiten, wat ik echt niet verwacht, dan kunnen wij natuurlijk onmiddellijk maatregelen nemen.

Ik heb al aangegeven dat ik samen met staatssecretaris Bos onderzoek laat verrichten naar de consequenties van dit wetsvoorstel voor artiesten en musici. Dat onderzoek is nog niet helemaal afgerond. Mochten de resultaten van dit onderzoek daartoe aanleiding geven, dan zal er een overgangsregeling worden ontworpen. Ik kan daar niet veel meer over vertellen, maar de Kamer kan van mij aannemen dat zowel staatssecretaris Bos als ikzelf daar positief tegenover staan.

Naar aanleiding van de brief van de FNV merk ik het volgende op. Volgens de FNV is de samenloop tussen werknemerschap en fiscaal ondernemerschap in het verleden bewust mogelijk gemaakt vanwege de specifieke positie van artiesten en musici, maar dat wil ik echt bestrijden. Er is geen sprake van een bewust gecreëerde samenloop. Ik heb er al tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer op gewezen dat een dergelijke samenloop niet beoogd en gewenst is.

Mevrouw Jaarsma (PvdA):

Zei u dat u een combinatie van een dienstverband en een zelfstandig ondernemerschap onwenselijk acht?

Staatssecretaris Hoogervorst:

Dat heb ik zo niet bedoeld. Dat is nog steeds mogelijk.

Voorzitter. Mevrouw De Wolff heeft nog gevraagd waarom de datum van 1 januari per se moet. Er is ontzettend veel druk uitgeoefend, vanuit de ministeries en vanuit de doelgroepen die wij hiermee hopen te bedienen, de ZZP'ers. Het zou dus een enorme teleurstelling zijn als wij dit uitstellen. Bovendien is het voorlichtingsmateriaal op 1 januari afgesteld. Ik zou het dus zeer op prijs stellen als dat gewoon kan doorgaan. Ik ben ervan overtuigd dat wij geen onverantwoorde risico's nemen. Ik ben er ook van overtuigd dat de verduidelijking van de criteria van het ondernemerschap en dienstbetrekking geen vreemde dingen zal opleveren.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Die argumenten begrijp ik, maar die horen wij wel vaker. Ik ben er dus ook niet zo verschrikkelijk van onder de indruk. Begrijp ik nu goed dat dit niet typisch een wet is die per 1 januari moet ingaan? Dat zou dus ook per 1 maart of per 1 april kunnen gebeuren.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Dat begrijpt u goed, maar ik vraag mij af wat uitstel zou opleveren. De belangrijkste vraag die gesteld is, is de vraag over de positie tussen werkgever en werknemer. Ik heb de stellige verwachting dat er geen echt probleem is. Mochten zich problemen voordoen, dan kunnen wij dat alleen maar in de praktijk ervaren.

Voorzitter. Ik meen dat ik hiermee de belangrijkste vragen heb beantwoord.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Voorzitter. Kunt u de vergadering enkele ogenblikken schorsen opdat wij even kunnen overleggen?

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Voorzitter. Het kan natuurlijk aan mij liggen, maar het is voor mij nog steeds niet helemaal duidelijk. Ik heb het gevoel dat de staatssecretaris de door ons gemaakte opmerkingen enigszins bagatelliseert. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Vanuit alle fracties zijn vragen gesteld over het moment van inwerkingtreding van de wet. De staatssecretaris zegt dat de wet niet per se op 1 januari in werking hoeft te treden, maar wij weten allemaal dat hierop al heel lang door zelfstandigen zonder personeel wordt gewacht. De FNV heeft een uitvoerige brief geschreven met wezenlijke opmerkingen, maar de staatssecretaris probeerde ons in rap tempo duidelijk te maken dat er voldoende waarborgen zijn dat daaraan tegemoet kan worden gekomen. Het lijkt mij echter dat in zijn argumentatie nogal wat gaten kunnen worden geschoten. Zijn redenering loopt naar mijn mening niet rond. Er is op zijn minst alle aanleiding om de suggesties van de FNV nog eens tegen het licht te houden. De staatssecretaris weet dat onze fractie erg hecht aan dit wetsontwerp. Wat ons betreft had de invoeringsdatum van 1 april ook gekund. Omdat de staatssecretaris zo sterk hecht aan 1 januari waren wij bereid daaraan mee te werken, maar dan moet er wel iets meer gebeuren dan nu aan toezeggingen is gedaan. De staatssecretaris ontkrachtte de argumenten van de FNV – dat is natuurlijk zijn goed recht – maar zei aan het einde van zijn betoog toch wel begrip te hebben voor de bezorgdheid van de FNV. Als de argumenten van de staatssecretaris valide zijn, kan er vandaag nog een brief naar de FNV waarin staat dat de federatie zich zorgen maakt om niets. Ik ben echter een andere mening toegedaan. De staatssecretaris zegt dat hij er op 1 april met het Lisv en straks het UWV wel uit is als het gaat om de afbakening van het begrip "dienstbetrekking". Dat kan natuurlijk heel gemakkelijk 1 mei of 1 juni worden en dan is het maar de vraag met wie wij dan zaken moeten doen. De positie van een bepaalde categorie zelfstandigen is in het geding en als iets ons nog niet duidelijk is, willen wij daar uiting aan geven. Dat wil ik doen in de vorm van het vragen van een uitspraak waarin ik een aantal elementen bij elkaar breng. Wij zeggen niet zonder meer dat alle thuiswerkers gevaar lopen. Ik kan echter ook enkele gevallen noemen van mensen die mij gebeld hebben en die wel in de problemen komen. Die positie moet dan ook nog eens heel goed tegen het licht worden gehouden. Criteria hebben wij ook nog niet. Wij kunnen er wel mee akkoord gaan als de inwerkingtreding toch 1 januari wordt, maar dan moet de staatssecretaris de ontwikkelingen wel zo nauwlettend volgen dat indien nodig snel tot reparatiewetgeving kan worden gekomen. Deze staatssecretaris moet zich daartoe bereid verklaren en dat geldt dan ook voor zijn eventuele opvolger, want die is ook gebonden aan een uitspraak van deze Kamer. Er is wel een evaluatie voorzien na twee jaar en dat lijkt niet lang, maar het zal dan nog wel enkele maanden duren voordat er een beslissing over wordt genomen en dan zijn wij al snel drie jaar verder. Als er misstanden ontstaan, mogen die zeker niet drie jaar blijven bestaan, maar moeten die zo snel mogelijk in goed overleg worden gerepareerd.

De voorzitter:

Door de leden Van Leeuwen, Jaarsma, De Wolff, De Vries en Hofstede wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging over de positie van de ZZP'ers in de belastingwetgeving en in de SV-wetten;

overwegende dat invoering van de voorgestelde Wijziging van de WAZ en enkele andere wetten, mede op basis van de aanbevelingen van de werkgroep HOZ, op korte termijn van wezenlijk belang is;

overwegende dat als gevolg van amendering in de Tweede Kamer niettemin in een aantal gevallen een niet bedoelde nadelige situatie voor zelfstandige opdrachtnemers kan ontstaan na vaststelling van het alsnog aanwezig zijn van een dienstbetrekking;

voorts overwegende dat de bescherming van de fictieve dienstbetrekking in de werknemersverzekeringen gevaar dreigt te lopen;

spreekt als haar oordeel uit dat reparatie van onbedoeld nadelige situaties alsnog moet geschieden;

verzoekt de regering, hiertoe de ontwikkelingen, zowel terzake van de bescherming van de fictieve dienstbetrekking in de werknemersverzekeringen als van het voorkomen van schijnconstructies nauwlettend te volgen teneinde, mede aan de hand van de vast te stellen criteria voor de dienstbetrekking, zo nodig tot reparatiewetgeving te kunnen komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

Deze motie krijgt nr. 71d(27686).

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Voorzitter. Als ik mijn fiets repareer, houd ik altijd onderdelen over; als de staatssecretaris antwoordt, houdt hij altijd papieren over waarop kennelijk nog antwoorden staan. Eén antwoord is hij mij nog verschuldigd, namelijk op mijn vraag over het Europees recht dat in het geding is indien een zelfstandige een eigen bus heeft en daarmee zowel voor een Belgische als voor een Nederlandse opdrachtgever rijdt en dan niet de zelfstandigheidsverklaring krijgt, omdat de Belastingdienst in Winterswijk dat niet kan beoordelen.

Ik heb nog wel behoefte om enkele opmerkingen te maken over de manier waarop wij dit debat hebben kunnen voorbereiden en gehoord hebbende de opmerking van de staatssecretaris dat dit wetsvoorstel niet valt of staat met invoering per 1 januari. Het was volgens mij dit voorjaar dat de voorzitter van de Tweede Kamer zich erover beklaagde dat wij altijd mekkeren over amendementen die daar worden aangenomen en dat wij verder niets waard zijn, maar ik moet toch zeggen dat de Tweede Kamer soms ook wel eens heel beroerde amendementen aanneemt. Het amendement-Hindriks is er zo een en dat blijkt maar weer nu wij enkele dagen voor dit mondelinge debat een brief van veertien kantjes van de FNV krijgen, nota bene mede vertegenwoordigend zelfstandigen zonder personeel. Het is niet zomaar een werknemersclub maar ook een organisatie die steeds meer kleine zelfstandigen verenigt. Het is wel heel lastig werken op deze manier, omdat wij ons in dit debat nu zorgen maken over de zorgen die ons in die brief van veertien kantjes zijn voorgelegd en tegenover een staatssecretaris komen te staan die zegt dat het allemaal wel mee zal vallen en dat wij die problemen niet zo somber moeten inzien. In een kort debat als dat van vanavond komen wij daar eigenlijk niet goed uit en het was mij dus veel liever geweest als wij rustig de tijd hadden genomen om de brief nog eens in een nader verslag aan de staatssecretaris voor te leggen en er eens rustig over na te denken of het wel zo verstandig is om dit wetsvoorstel aan te nemen.

Mevrouw Swenker (VVD):

Voorzitter. Ik heb goed naar de staatssecretaris geluisterd. Hij zei dat de fiscus ook beoordeelt of er sprake is van een dienstverband bij een van de opdrachtgevers. Het is mij echter nog onduidelijk of er dan een verklaring wordt afgegeven voor alle opdrachten waarvoor geen dienstverband bestaat of dat alles overboord wordt gegooid, in die zin dat een dienstverband domineert en geen zelfstandigheidsverklaring wordt verkregen.

Ik heb de staatssecretaris ook horen zeggen dat het UWV in feite alleen bij looncontroles nog in aanraking kan komen met een probleem, of liever een gewijzigde visie, en wanneer betrokkene een uitkering aanvraagt – wat me logisch lijkt – en dat er verder geen bemoeienis zal zijn met onderzoek naar een dienstbetrekking. Als dit het geval is, dan houden we alleen maar het probleem van de criteria over. Als de criteria duidelijk zijn, dan vindt de VVD-fractie deze motie eigenlijk overbodig en heeft zij er geen behoefte aan. In dat geval weet eenieder immers hoe hij zich moet gedragen en welke relaties hij al of niet moet aangaan en zal eenieder zijn keuze moeten maken. Er is dan geen motie nodig om de zaak te repareren. Ik geef toe dat het niet eenvoudig zal zijn om duidelijke criteria op te stellen, maar als zij er zijn, dan weet iedereen waar hij aan toe is.

Mevrouw Jaarsma (PvdA):

Voorzitter. In eerste termijn verwachtte ik hoopvol dat de staatsse cretaris adequate antwoorden op de probleemstellingen van de FNV zou geven, maar eerlijk gezegd ben ik een beetje teleurgesteld. Het is immers toch ontegenzeggelijk het geval dat bij een fictieve dienstbetrekking van thuiswerkers een werkgever er een evident belang bij heeft om tot schijnconstructies over te gaan. De staatssecretaris kan wel denken dat het zal meevallen, maar bij de FNV verwachten ze dat kennelijk niet. We kunnen heel lang wachten om te weten wie er gelijk heeft, maar ik heb liever dat de staatssecretaris gelijk krijgt, al zegt dit niets over de realiteit van die verwachtingen.

Dat geldt ook voor het andere probleem. Door het amendement-Hindriks is het risico van de premieheffing nadrukkelijk wel degelijk veel meer dan ooit bij de werknemer gelegd. Dat zijn risicovolle ondernemingen en je kunt je afvragen of je dat even op een achternamiddag moet doen. Ik heb er kennis van genomen dat staatssecretaris Bos de kwestie van de artiesten en musici zal regelen, dus dat laat ik terzijde.

Als wij nu voor dit wetsvoorstel stemmen, zodat de staatssecretaris niet al zijn voorlichtingsmateriaal hoeft weg te gooien – want daarom gaat het in feite – dan doen wij dat juist omdat wij die motie hebben ingediend. Die motie geeft namelijk nog enige indicatie van ons standpunt ten opzichte van dit voorstel. Aan alle kanten zijn er verwachtingen, maar de motie stuurt erop aan dat er heel precies wordt gecontroleerd op de punten waar de verwachtingen uiteenlopen. Ik begrijp dat er vanwege de evaluatie een soort proeftijd van maximaal twee jaar is; dat is eigenlijk nog maar net acceptabel.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Voorzitter. Ik dank de Kamer voor haar inbreng in tweede termijn. Ik begrijp dat men teleurgesteld is dat ik niet alle vragen rond de brief van de FNV precies heb kunnen beantwoorden. Ik denk echter dat ik de kern van de zaak wel heb behandeld. De reden waarom die brief overigens zo laat bij ons is bezorgd, zou wel eens kunnen zijn dat het FNV tegenwoordig ZZP'ers in huis heeft! Waarschijnlijk heeft men in eigen kring heel lang moeten bakkeleien, voordat iedereen die veertien kantjes kon accorderen. Het is voor de FNV ook wat ingewikkelder geworden.

Het lijkt er nu op dat ik in eerste termijn te veel begrip heb getoond voor de zorgen van de Kamer. Men zou daarin namelijk een tegenstrijdigheid kunnen zien met mijn weerlegging van de argumenten van de FNV.

Ik word in de motie van mevrouw Van Leeuwen aangespoord om de ontwikkelingen waarover zorgen bestaan, het als gevolg van het amendement-Hindriks eenzijdig neerleggen van de druk bij de werknemers, nauwgezet te volgen. Zodra het uit de hand dreigt te lopen, zou ik moeten overwegen om reparatiewetgeving in te dienen. Ik vind het vervelend om van het ergste uit te gaan op het moment dat een wetsvoorstel wordt ingediend en dan al toe te moeten te zeggen dat ik in dat geval reparatiewetgeving zal indienen.

In eerste termijn heb ik echter al aangeven dat het vanzelfsprekend is dat er reparatiewetgeving zal worden ingediend als de wet tot heel vreemde situaties zou leiden. Ik kan dan ook met deze motie leven. In de motie wordt namelijk niet gezegd dat ik reparatiewetgeving moet indienen, maar dat ik dat moet overwegen als zich vreemde toestanden zouden voordoen. Ik kan dat aan mijn opvolger meegeven en dat is de reden dat ik de aanneming van deze motie kan accepteren.

Mevrouw De Wolff heeft een internationaal-rechtelijke vraag gesteld. Die vraag was mij inderdaad ontschoten. Mijn ambtenaren zeggen mij dat dit gerucht niet klopt. Daarmee is die vraag ook beantwoord! Ik hoop overigens dat u niet van mij verlangt dat ik deze vraag begrijp.

De fiscus geeft natuurlijk geen zelfstandigheidsverklaring af voor een gewone baan, maar alleen voor werkzaamheden die in eigen opdracht worden verricht. Mevrouw Swenker merkte terecht op dat alleen bij looncontroles en het aanvragen van een uitkering hierop teruggekomen zou kunnen worden. Dat is inderdaad een reuzenstap vooruit. Zodra er duidelijkheid is over de criteria voor de dienstbetrekkingen, wordt die duidelijkheid alleen maar groter en dan komen wij een heel eind tegemoet aan haar verlangens.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Mevrouw Swenker trok twee conclusies. Kunt u aan de hand van die conclusies toelichten wat artikel 127b in het wetsvoorstel doet?

Staatssecretaris Hoogervorst:

Voorzitter. Ik sta perplex!

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Ik denk dat er juist wel een rol voor het Lisv is weggelegd.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Er ligt inderdaad nog een rol voor het Lisv. Dat heb ik ook niet willen ontkennen. Die rol is echter verdwenen bij de toekenning van de zelfstandigheidsverklaring. De opdrachtnemer kan daaraan enorm veel rechtszekerheid ontlenen. Zolang hij zich houdt aan de voorwaarden waaronder hij die verklaring heeft gekregen, hoeft hij nergens bang voor te zijn.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Maar als hij zich daar niet aan houdt, bewust of onbewust, wordt artikel 127b wederom in werking gesteld.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Natuurlijk.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Daar ging nu juist de hele discussie over.

Staatssecretaris Hoogervorst:

De situatie is echter wel sterk veranderd.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Morgenmiddag aan het einde van de vergadering zal over de motie worden gestemd.

Naar boven