Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2001 (inclusief het deel Ontwikkelingssamenwerking) (27400 V).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Gennip (CDA):

Mijnheer de voorzitter! De centrale lijn van denken van Henry Kissinger over veiligheid is niet gebaseerd op de hoop op instellingen en internationale ordening, maar op machtsevenwichten. Zijn studie over Metternich en de Europese architectuur van de tweede helft van de negentiende eeuw schijnt hem daarin een goed eind gelijk te geven.

Maar hoe houdbaar is deze benadering nog in een wereldsituatie, die mede als vrucht van dat denken, één hegemoniale macht heeft opgeleverd? Hoe houdbaar zal die stelling zijn, als over tien jaren wellicht, een kleine, zwakke schakel in die door die supermacht gedomineerde wereld, toch in staat is die hele mondiale veiligheid aan te tasten door het gebruik van verreikende nucleaire wapens, door de aanwending van een enkele fles biologische wapens of door de ontwrichting van de elektronische netwerken? De wereld staat voor dezelfde fase als die van de afzonderlijke natievorming tussen 1648 en 1914. Veiligheid, conflictpreventie, als we willen, vraagt op den duur ordening, vooral rechtsordening. De memorie van toelichting spreekt van "bevorderen van het respect voor de internationaal vastgestelde normen en waarden en versterking van regionale en mondiale structuren en organisaties". Dat is mooi, maar er ontbreekt wel het element aan van de noodzaak voor onze buitenlandse politiek om eerst waarden te bevorderen, telkens opnieuw. En dan denk ik nog niet eens zozeer aan de stelling van onze collega van de PvdA bij de behandeling van het wetsontwerp over de openstelling van het huwelijk, dat er veel zendingswerk verricht dient te worden naar die landen die nog niet zover zijn als wij gelukkig wel; beati possidentes! Maar de voorrang voor mensenrechten, de ontwikkeling van de tweede en derde generatie mensenrechten, de afdwinging daarvan, de milieuopvattingen, dat alles vraagt steeds opnieuw promotie, bevordering. Een houdbare globale ordening heeft inderdaad een waardedimensie, een belangendimensie en een rechtsdimensie.

En in dit verband kunnen we niet heen om de discussie over de identiteit van Europa. Ik ben dan ook blij dat de staatssecretaris in zijn recente rede voor de Duitse en Nederlandse parlementariërs verder is gegaan dan dat eerdere antwoord, dat identiteit vooral geformuleerd wordt in relatie met anderen, in tegenstelling met anderen. En het is daarom ook van belang dat binnen de UNESCO en elders gewerkt wordt aan de vraag, hoe universele waarden gedialogeerd en bevorderd worden. Onze vraag aan de regering is, hoe zij tegenover dit soort initiatieven staat en welke prioriteit zij daaraan geeft.

Maar vandaag wil ik meer ingaan op die twee andere, onmisbare voorwaarden voor veiligheid, onmisbare instrumenten van conflictpreventie, zo men wil.

De eerste is die belangendimensie. Het betekent dat individuen, gemeenschappen, volkeren belang moeten hebben bij een bepaalde bestaande orde. Die orde moet hun de kans geven tot volwaardigheid, in de letterlijke zin. En daarmee wordt ook de stelling van Amartya Sen van buitenlands politiek belang: armoede is onvrijheid, is onveiligheid. Ten diepste. Armoedebestrijding is niet alleen een humanitaire opgave, maar is ook "development is security".

Het tweede aspect betreft die brede rechtsdimensie. Mensen en volkeren kunnen nog zoveel belang hebben bij bijvoorbeeld een bepaald economisch systeem, maar als zij daarbij niet hun eigen ideeën en preferenties tot uitdrukking kunnen brengen, dan reikt zo'n belang op den duur niet toe. Met andere woorden, het gaat om democratische participatie: lokaal, nationaal, regionaal en dus ook op wereldschaal, nu die globalisering op zoveel terreinen een feit is.

Democratie en welvaart dus, als de condities voor een toekomstvast, zichzelf regenererend veiligheidssysteem, een systeem ook van preventie van gewelddadige conflicten. Aspecten daarvan zouden wij willen behandelen in relatie met de voorliggende begroting.

Het eerste aspect is de terugkeer van de armoede in Europa en daarmee dus de nieuwe gevaren voor instabiliteit en conflicten. Ik doel dan met name op die ten dele onverwachte ontwikkelingen in die nieuwe strook die zich lijkt te gaan aftekenen achter de vermoedelijke regattawinnaars van de toetredingswedstrijd tot de EU, te weten landen zoals Roemenië, Bulgarije, Albanië, Bosnië, Klein Joegoslavië, maar ook de meeste delen van de voormalige Sovjet Unie. Het was daar geen vetpot voor 1990, 1991, maar dan bevestigt nota bene The Economist, de heraut van het vrijemarktdenken, die waarneming van zoveel bezoekers, dat onthullende verhaal: gepensioneerden en boeren zien in een land als de Oekraïne, Wit Rusland en soms op de Balkan hun inkomen terugvallen tot eentiende van voor de omwenteling. Zij stellen dat dit bovendien een terugval is zonder een duidelijk perspectief op verbetering. Het ontstaan van een nieuwe grens aan de oostkant van Europa is inacceptabel uit humanitair oogpunt en hoogst ongewenst uit politieke en veiligheidsoverwegingen.

Wat kon er toch misgaan in die afgelopen tien jaar en wat gaat er nog mis? Het is moeilijk een eenduidig antwoord te geven op zo uiteenlopende situaties als die van Kaliningrad tot Belarus tot Albanië. Maar er zijn wel elementen die overal herkenbaar zijn:

  • - een inefficiënt, dikwijls corrupt landsbestuur met duidelijk democratische deficieten;

  • - de afwezigheid van een tegenwicht biedende en verantwoordelijkheid nemende of overnemende burgermaatschappij met krachtige samenbindende instellingen;

  • - maar ook dikwijls een al dan niet opgelegd transitiemodel van snelle privatisering, beknotte publieke voorzieningen en ongefundeerde hoop dat de "invisible hand" van de markt wel snel haar zegenrijk werk zou doen.

Misschien is er ook wel, althans in de meeste gebieden, te weinig hulp om de transitieperiode door te komen en een nieuwe start te maken. Vooral denk ik in dit verband aan de afwezigheid van een hoogwaardige aanspreekbare klasse van politieke sociale en economische leiders. Deelt de regering deze analyse?

Als dat het geval is, heeft dat verregaande consequenties voor ons beleid en onze verantwoordelijkheid. De eerste consequentie is dat wij ons ervan bewust worden dat een perspectiefloze terugval in armoede ernstige destabilisatiegevolgen zal hebben. Geen belang bij de huidige orde in Europa en de wereld en geen echte democratische participatie zijn ook hier de ingrediënten voor nieuwe onveiligheid op termijn, afgezien nog van de menselijke kant: armoede in Europa terug, kinderen teruggehaald van de universiteiten, zieken zonder medicijnen, een levensverwachting die soms met tien jaar is teruggelopen. Wij zijn blij dat in ieder geval de Matra-fondsen voor dit en de komende jaren verhogingen laten zien, al herhalen wij onze stelling dat het volstrekt ongerijmd is dat 200.000 Antillianen en Arubanen meer hulp ontvangen dan 200 miljoen Oost-Europeanen, met uitzondering van de Balkan, moet ik er intussen gelukkig bij zeggen. Overigens bereiken ons zeer tegenstrijdige berichten over de effectiviteit van dat stabiliteitspact, over het te grote aantal spelers, de trage besluitvorming en over corruptie. Wat is het oordeel van de regering over de voortgang van dit pact?

Dan is er nog een andere tegenwerping waar wij niet omheen kunnen: de absorptiecapaciteit is juist door het ontbreken van goede overheidsinstellingen erg gering. Hoe moet het bijvoorbeeld in Rusland, waar volgens de schattingen tot meer dan 50 mld. dollar is weggelekt naar Cyprus en andere tax havens? Condoleeza Rice hekelt in haar hier meer geciteerd artikel "Promoting the national interest" in dit verband juist de gulheid van de Bretton Woodsinstellingen. Welke houding heeft de Nederlandse bewindvoerder in die discussie ingenomen met betrekking tot de juistheid van het IMF-beleid ten aanzien van de Russische Federatie?

Maar is falende multilaterale hulp het laatste woord? Nederland, Europa, de wereldgemeenschap heeft te maken met vier probleemkringen in het oosten die elk een eigen benadering verdienen:

  • - de waarschijnlijke afvallers bij de regatta van de toetreders, zoals Roemenië en Bulgarije;

  • - de Balkan;

  • - de Russische Federatie;

  • - andere delen van de voormalige Sovjet-Unie, waaronder met name de Oekraïne, de Kaukasische republieken en de Centraal-Aziatische staten.

Wat onzes inziens in al deze gebieden met hun zo onderscheiden problematieken absoluut nodig is, is aandacht en steun voor vier zaken: versterking van de overheidsinstellingen, versterking van de burgermaatschappij, democratische toerusting en de bevordering van een sociaal en politiek verantwoordelijke leiderslaag. Voor internationale samenwerking – ik zal het als eerste erkennen – geen gemakkelijke opgave, want men komt daarmee in het hart van een cultuur, van waardeopvattingen ook. Die discussie moeten we ook niet uit de weg gaan of laten lopen in onmacht. Zeventig jaar communisme tezamen met een sterk, soms uitsluitend, op de verticale dimensie gerichte, op God en eredienst gerichte, orthodoxe geloofspraktijk van vijftienhonderd jaar zijn realiteiten en we moeten die niet ontkennen, maar het is geen fatum! Het betekent wel, dat de lessen van de relatie cultuurontwikkeling volledig van toepassing zijn ook in de samenwerkingsprogramma's voor Oost Europa.

Dat betekent, dat er een diepgaande analyse nodig is, waarom bijvoorbeeld de Zuid-Afrikaanse zwarte en gekleurde burgersamenleving als het ware de taak van de apartheidsstaat overnam in allerhande maatschappelijke initiatieven en dienstverlening, of waarom in de Pinochetjaren er een bijna volledige schaduwmaatschappij in Chili kon ontstaan en waarom dat niet of zoveel minder in Oost Europa het geval is, in een cultuur zonder een noemenswaardige sociaal-democratische en christen-sociale traditie. Natuurlijk, wij zijn bekend met het gegeven, dat in de Matra, de Tacis, de Phare-programma's en onder de 10% van de Nederlandse bijdrage aan de Balkan honderden NGO-achtige activiteiten worden gefinancierd. Wij zijn er echter bepaald niet zeker van dat dit ook leidt tot een breed- en diepverwortelde burgermaatschappij. Wij vragen de regering of niet eerst een diepere analyse nodig is over hoe de leegte van de afwezige burgermaatschappij gevuld kan worden. Is niet een daarop gebaseerde strategie wenselijk? Wij zouden die dimensie ook graag zien in de programma's zelfs van de EBRD. Het gaat om meer dan geld geven aan zich als NGO's presenterende initiatieven, zoals de ervaringen met de Europese hulp leren, om veel meer dan dat. Wij zouden het daarom toejuichen als de Nederlandse regering op dit terrein initiatieven zou stimuleren. Als we de teksten lezen bij het Nederlandse Matra-programma of bij de Europese Taci- en Phare-programma's, bekruipt ons bovendien wel eens de angst dat de terechte prioriteit van versterking van de gouvernementele instituties de even belangrijke aandacht voor de opbloei van authentieke maatschappelijke initiatieven verdringt. Is dat waar? Is het bovendien denkbaar dat net als in de DAC-landen voor deze hulpprogramma's toch ruimte wordt geschapen voor iets anders, iets als intermediaire structuren zoals we die in het GOM kennen, misschien niet op dezelfde manier, maar ik heb nu eenmaal meer vertrouwen in de identificatiecapaciteit van echte maatschappelijke initiatieven door instellingen die zelf vanuit de samenleving komen dan door overheidsinstellingen. Zou het niet zinvol zijn om hier eens een indringende beleidsconferentie over te houden, te beginnen in Nederland?

Het tweede punt betreft de noodzakelijke formatie van een nieuwe sociale verantwoordelijke leidersklasse. Dat is dus meer dan wat managementcursussen of MBA's. Ons inziens zou de regering er goed aan doen om ook hier in samenwerking met het bedrijfsleven, de vakbeweging, de kerken, de media en de universiteiten de vraag eerst ten principale aan de orde te stellen en dan faciliteiten voor een programma te scheppen en elders te stimuleren. Zo heeft onze eigen politieke beweging een academie opgericht in Boedapest voor politieke vorming, die geïnteresseerden uit het gehele Oosten van Europa trekt. Zo zijn er jaarlijks symposia met de Grieks-orthodoxe kerk met een spreiding ook in een aantal van de hier genoemde landen. De Nijmeegse universiteit zet een postdoctorale studie op waarin de orthodoxe traditie wordt gekoppeld aan de christelijk-sociale. Druppels op een gloeiende plaat? Misschien wel. Daarom de oproep aan de verantwoordelijke bewindspersonen om ook hier een strategie, een de wortels van de achterstand – als ik dat zo mag noemen – rakende strategie te bevorderen.

Dan is er nog de derde dimensie, die van het te hanteren model dat armoede kan omkeren. De vrije markteconomie, zegt iedereen. Maar er is groeiende twijfel of tenminste het dominante Angelsaksische model wel ergens anders goed uitwerkt dan in de context van de Angelsaksische cultuur en samenleving. Natuurlijk, verliesgevende staatsbedrijven zijn verliesgevend, maar decennia lang waren Hoogovens, KLM en DSM dat niet. Privatisering is beter dan commercialisering, bijvoorbeeld in de schema's van de scholen aan de ouders of de dorpskliniek aan de burgers. Economische activiteiten behoeven niet per se op winstuitkering te zijn gericht, zoals de woningbouwcorporatie of de onderlinge verzekeringsmaatschappij bij de armoedebestrijding in West-Europa ons geleerd hebben. En vooral: werkgevers en werknemers zijn niet alleen maar elkaars aartsvijanden en concurrenten en boven alles, een goede maatschappij is niet alleen de optelsom van individuele belangen, maar er is ook nog zoiets als een algemeen belang dat hierboven uitstijgt en gedeeltelijk daar zelfs los van staat.

Alleen door een verbreding van de menukaart bij de inrichtingskeuzes voor een moderne, vrije samenleving geven we transitielanden een betere kans authentieke opties na te streven die beter bij hun cultuur passen. Is de regering het eens met deze analyse? En is er reden tot zorg, is onze vraag, vanwege het minstens impliciete opleggen van een maatschappijmodel? Zo ja, zou het zin hebben tien jaar na de implosie van de Sovjet-Unie ook hier op basis van een diepgaande analyse een nieuwe strategie uit te zetten? Ook armoedebestrijding in West-Europa is op basis van een ander maatschappijmodel gelukt dan dat van het Angelsaksische kapitalisme. Daar hoef ik toch de sociaal-democratische leden van dit kabinet niet aan te herinneren!

Waar ik – en niet met plezier – de regering wel aan wil herinneren, is het feitelijk functioneren van de Europese hulpverleningsprogramma's op Oost-Europa. Wie de evaluatierapporten van het afgelopen jaar leest, ziet hoe er een cultuuromslag nodig is. Te weinig dialoog, nog steeds een grote nadruk op consultancyprojecten, trage besluitvorming, een prohibitief uitkeringsregime, angst in de Brusselse bureaucratie om beslissingen en verantwoordelijkheden te nemen en vooral de neiging om die problemen maar op te vangen door de voorkeur te geven aan grotere projecten. Ik houd er niet van om mee te doen met commission bashing, ook omdat ik weet dat een deel van die problemen juist door de politiek veroorzaakt worden, bij de lidstaten of in het Europees Parlement, waar bij iedere vermeende of nooit absoluut vermijdbare mislukking of tekort om een strengere controlemaatregel wordt geroepen. De echte prijs wordt betaald door die Russische oblast, die particuliere organisatie, die overbelaste regering van Bulgarije, dat scholingsinstituut. Die zitten met meters papier en moeten soms jarenlang wachten op geld. Dat is geen partnership. Ik neem aan dat de verantwoordelijke commissaris, die een krachtige en gemotiveerde persoonlijkheid is en oud-minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de steun van raad en parlement zal krijgen om deze aanfluiting van het begrip "partnership" en deze reeks gemiste kansen, juist nu, juist daar, te corrigeren. Wat zijn de opvattingen terzake van de regering? Wil zij meewerken aan een fundamenteel ander regime voor deze programma's dat recht doet aan de noodzakelijke flexibiliteit, wil zij inspringen op grass root level en wederzijds partnership en vraag gestuurd zijn? Is er perspectief op zo'n cultuuromslag?

Uiteraard zijn er andere en meer direct aan de veiligheid en conflictpreventie gerelateerde vragen en uitdagingen. Ik noem eerst de angstige vraag naar de toekomst van Kosovo. Heeft de regering – ik neem het haar niet kwalijk als dat niet het geval is – een visie op herstel van de vrede over een termijn van laten we zeggen vijf jaar? Vijf jaar en vijf miljard gulden later, zoals mevrouw Bakker in de Internationale spectator schreef. Wat zijn de werkelijke perspectieven voor de multi-etnische staat in Bosnië? Het glas is nog maar half vol, schreef zij, maar de balans was niet volledig pessimistisch. Ik hoop dat zij daarin gelijk heeft, ook na dit weekend. Per slot van rekening stond het gebied vijf jaar geleden nog in felle brand.

Toch is er één gebied waarop de noodzakelijke historische relativering stuit op de harde werkelijkheid en waar de ontwikkelingen onomkeerbaar dreigen te worden, te weten het vluchtelingenvraagstuk. 700.000 personen zijn niet teruggekeerd. Ziet de regering voor hen nog perspectieven? Of moet de internationale gemeenschap zich neerleggen bij de feitelijkheid van de etnische zuivering?

Dan is er nog een verderstrekkende vraag. Vijftig jaar staatssocialisme heeft het nationalisme daar niet kapot kunnen krijgen. Moeten wij ons dan niet de vraag stellen of wij niet wat meer kunnen doen met die gevoelens, die negatieve consequenties maar ook positieve mogelijkheden hebben, en met dat besef van identiteit? Velen zullen zeggen: gelukkig hebben wij daar in Nederland geen affiniteit mee. Nederland is immers geen natie, maar een winkel, zei de eerste Amerikaanse ambassadeur al over ons land.

Met de constatering dat er toch wel vooruitgang wordt geboekt op de Balkan, komen wij bij een van de centrale sleutelhouders voor die verbetering: de Russische Federatie. Dayton, Kosovo, de omwenteling in Klein Joegoslavië: zonder een passieve of actieve steun van Rusland zou daar niets of heel veel minder dan wat nu is bereikt, tot stand zijn gekomen. Met Poetin als president hebben wij voor het eerst iemand die de westerse wereld, met name West-Europa, grondig kent. Of dat ten kwade of ten goede zal uitpakken, kunnen wij nu nog niet voorspellen, maar zeker is wel dat Europa maximaal moet investeren in betere relaties met de Russische Federatie. Onze fractie sluit zich graag aan bij het uitstekende rapport van het Europees Parlement en zijn oproep bij monde van rapporteur Oostlander, om met ambitie en urgentie een gemeenschappelijke EU-strategie met dit rijk te ontwikkelen en vorm te geven. Wij denken daarbij ook nog aan het zogenaamde plan-Lubbers, om bij de energievoorziening van Europa een kader van recht, hoogwaardigheid van technologie, betrouwbaarheid en duurzaamheid op te bouwen met Rusland als centrum.

Naast de eerder genoemde ruimte voor een authentiek maatschappij- en ontwikkelingsmodel denken wij aan samenwerking op het gebied van denuclearisatieprogramma's, zowel in de civiele sector als in de militaire, rond het veilig maken van nucleaire reactoren. Wij denken aan het werk van de Kursk Foundation en in het algemeen aan de assistentie rond de ontmanteling van de nucleaire vloot. Wij denken aan milieuprogramma's en, misschien juist vanuit Nederland veel meer, aan integrale plattelandsontwikkelings- en voedselproductieprogramma's.

Ondersteunt de regering in het algemeen de voorstellen van het Europees Parlement en wil zij ingaan op suggesties en vragen die hier naar voren zijn gebracht? Ik meen dat de voorbereiding van het staatsbezoek over een paar maanden hiervoor een uitstekende gelegenheid is.

Dat wil niet zeggen dat wij alles maar goed moeten vinden wat de regering in Moskou doet. Wij willen dan ook vragen of en in welke bewoordingen bij het bezoek van onze minister-president Tsjetsjenië aan de orde is gesteld.

Er is nog iets anders. Zonder de soevereiniteit van de voormalige delen van de Sovjet Unie ook maar enigszins te kort te willen doen, moeten wij toch erkennen dat mee- of tegenwerking van de Russische Federatie bij de eigen keuzen van die soevereine staten voor hen van grote betekenis is. Het gedwongen aftreden van de pro-westerse minister van Buitenlandse Zaken van de Oekraïne is in dit verband omineus, maar de huidige crisis rond het presidentschap onderstreept nog eens het duivelse dilemma waarin onze politiek zich bevindt: als de westerse wereld, als Europa zich op serieuze gronden zwaar distantieert van de huidige regering en met name zijn president, drijft zij dit land als het ware in de armen van Rusland. Omgekeerd komt er een groot moreel dilemma. In onze ogen is het daarom zeer gewenst dat wij de oproep van kanselier Schüssel in Nice serieus nemen en duidelijk het signaal afgeven aan het Oekraïense volk dat het bij Europa behoort en tot de prospectieve kandidaten voor toetreding gerekend wordt.

Dat is conflictpreventie, evenals een zeer nadrukkelijk engagement van Europa bij de ontwikkelingen in de Centraal-Aziatische regio, die immers alles in zich heeft om de nieuwe Balkan te worden, maar dan met nog een veel groter risico van zelfs intercontinentale "overspill". Hulpverlening, economische samenwerking, politieke inventiviteit, intensieve communicatie, engagement met dat verre oostelijk Europa, met delen van de voormalige Sovjet-Unie en met de Russische Federatie zijn in wezen een van de drie centrale opgaven van onze buitenlandse politiek in het eerste decennium van deze eeuw, als investering in de voorkoming van conflicten of van een heel groot conflict.

Er zijn uiteraard ook andere probleemgebieden. Er is een gebied waar een actiever beleid mogelijk is, ondanks alle verwarring, en dat is Indonesië. Het is niet uitgesloten dat de spanningen in deze eenheidsstaat zo groot worden dat zij opnieuw een ernstige bedreiging worden voor vrijheid, humaniteit en veiligheid. Om opnieuw Kissinger te citeren, maar nu in veel positievere zin, het is een van de grote fouten van de Clintonadministratie geweest dat zij haar goede contacten en beïnvloedingsmogelijkheden binnen het Indonesische leger heeft verwaarloosd. Corruptie en machtsmisbruik liggen van slecht tot erger, maar de vraag is of men deze ontwikkeling door engagement in een vroeger stadium had kunnen beperken.

Ik had persoonlijk ook wel wat begrip voor onze minister van Buitenlandse Zaken, toen hij in de toonzetting wat omzichtiger wilde omgaan met het Indonesische leger dan zijn EU-partners. Dat leger is een realiteit met vele gezichten. Willen wij Indonesië in de toekomst een, veilig, seculier en democratisch houden, dan zal dat sterk afhangen van de opstelling van dat leger. Ziet de Nederlandse regering mogelijkheden om in positieve zin contact te hebben met kringen uit het Indonesische leger, bijvoorbeeld door het aanbieden van opleidingen, uitwisseling, enzovoorts?

Er is nog een andere vraag die samenhangt met de hoofddoelstelling van ons buitenlands beleid. Het lijkt mij prematuur om te stellen dat de Amerikanen nu meer de lijn van Kissinger zullen volgen en minder aandacht besteden aan de VN en aan de internationale architectuur, maar uitgesloten is dat niet, omdat de VN en de internationale orde in de acceptatierede van de nieuwe president volledig afwezig waren.

Betekent dit niet dat Europa zich veel sterker moet verenigen in een gezamenlijke strategie voor de versterking van de instituties, die van de globalisering een proces moeten maken waarin de drie basiselementen voor veiligheid herkenbaar zijn: de belangengemeenschap, de waardegemeenschap en de rechtsgemeenschap? Dan zou er in Nederland ook veel meer aandacht moeten worden besteed aan de richting, de coördinatie en de kracht van de Europese inbreng in het multilaterale systeem. Dat kan alleen als wij eindelijk eens het debat over de externe identiteit van Europa durven aangaan. Waarom niet eens een top besteden aan de vraag naar onze mondiale verantwoordelijkheid, ook los van onze directe defensie-inspanningen, bijvoorbeeld over de Derde Wereld, de armoede aan de grenzen van Europa en de zo noodzakelijke versterking van de internationale orde? Als in Nice uitvoerig gekout kan worden over de melkquota van de Azoren, dan mag hiervoor ook wel eens tijd worden ingeruimd. Wat vindt de regering van deze gedachte?

Op de actualiteit van het Europese eenwordingsproces zal ik telegramsgewijs ingaan. De bijna exclusieve concentratie van de Nederlandse inbreng op het krijgen in de Raad van een stem meer dan België, samen met het inleveren van zes parlementszetels, heeft Europabreed grote verbazing gewekt, zowel inhoudelijk als qua tactiek. De slechte voorbereiding door de het Franse voorzitterschap vroeg juist om een veel actievere en dus nationaal belang overstijgende inbreng van Nederland; echt leiderschap dus.

In de adembenemende analyse van Nice door Peter Ludlow valt op dat Europa na Kohl inspiratie ontbeert en dat de sociaal-democratische dominantie van de Raad geen enkele meerwaarde heeft, met Tony's problem, de Deens-Brits-Zweedse angst voor het federalisme, de Portugese fixatie op kleine eigen interessen en de Nederlandse inzet om iets dichter te mogen aanschuiven bij de groten.

Welke consequenties trekt de regering uit de voor de hand liggende conclusie van Nice dat de Benelux inhoudelijk en formeel een grootmacht is? Wat betekent de in Nice doorbrekende gedachte van een versterkte rol van nationale parlementen bij Europese besluitvorming? Welke conclusie trekt de regering uit het feit dat de conventie voor de voorbereiding van het Charter van fundamentele rechten alom als zeer succesvol wordt gekwalificeerd en de IGC-formule die nu is toegepast, door velen veel minder geschikt wordt gevonden? Wat betekent dat voor de grote dossiers, van de grondwet tot de landbouwhervorming? Hoe zit het met de dezerzijds zo nadrukkelijk bepleite versterking van de Europese politieke partijen, als noodzakelijk element in de opheffing van het democratisch deficit Er is nu afgesproken dat hier een gekwalificeerde meerderheid volstaat. Zou dat dan niet kunnen leiden tot een snelle doorbraak, echt ruim voor de volgende verkiezingen? Hoe zal de oproep tot een Europawijd debat worden ingevuld en welke stappen neemt de Nederlandse regering om dit debat over de finaliteit te bevorderen? Hoe kan, met name in aansluiting op de rede van de staatssecretaris voor de Duitse en Nederlandse parlementariërs, dat debat niet alleen over de institutionele inrichting gevoerd worden, maar ook over de vraag wat voor soort Europese samenleving wij willen nastreven?

Onze grootste zorg is natuurlijk hoe wij tot een herstel komen van het Europese elan, het Europese leiderschap en het inhoudelijke Europese debat, tezamen met de zorg van velen – zie Brands in de IS van deze maand – dat Nice after all toch een ramp is en de kiemen van een mogelijke "ontrafeling" van de Unie in zich draagt. Wat vindt de regering van de initiatieven, zelfs van partijverwanten, om niet te wachten op de volgende IGC, maar zo snel mogelijk de hervormingen tot stand te brengen die de Unie wél geschikt moeten maken voor de uitbreiding? Zorg en teleurstelling, nu gebleken is dat de sociaal democraten wat betreft Europa, het primordiale politieke project, tot op het bot verdeeld zijn.

Dan een wat positievere noot. Deze fractie is bij herhaling uiterst kritisch geweest over de zgn. herijking en de sfeer van zgn. modern management daaromheen. Wij hebben de frustraties en onduidelijkheden gezien, maar wij hebben ook de nieuwjaarstoespraak van de nieuwe secretaris-generaal gelezen, de sfeer op de ambassadeursconferentie geproefd en geconstateerd dat er nieuw elan is en hoop op gewone deskundige taakuitoefening. Het begin van een verandering ten goede, hopelijk. Ga door op dat pad van verduidelijking van verantwoordelijkheden en, als het aan ons ligt – maar het is niet ons meubilair – met zaken als herstel van het klasje, juist nu, en eigen bureaus voor beleidsvoorbereiding voor de M- en R-sector. Begin met door te denken of een zgn. Senter-formule ook niet voor de DGIS-sector geschikt zou zijn.

In de lijn met de versuffing van onze commerciële omroepen zou ik dit jaar willen afsluiten met een quiz. Welke staat was het, waarvan het hoofd als eerste is begonnen te spreken over de Europese eenwording? Welke staat was het, waarvan het hoofd de aarzelende sleutelfiguren bij de Europese eenwording al vanaf 1950 in zijn zomerresidentie ontving en hen over de streep trok? Welke staat was het, waarvan het hoofd – volgens de beste onderzoeksjournalist van onze tijd, Bernstein – de doorslaggevende factor was bij de opening van het Oostblok en per consequentie de noodzaak voor BUZA om allerlei nieuwe posten daar te gaan openen? Welke staat was het, waarvan het Amerikaanse Congres vorig jaar zonder één tegenstem verklaarde, dat aan haar invloed in de internationale organisaties niet getornd mocht worden, integendeel?

Als u het antwoord niet weet, zal ik u helpen. Het was dezelfde staat waarin volgens Tweede-Kamerleden de ambassade wel kon worden opgeheven, als wij toch zoveel nieuwe posten moesten openen. Het was dezelfde staat waarover paarse Europarlementariërs – zich niet al te zeer bewust van het feit aan wie zij hun eigen instituten mede te danken hebben – uitgesproken hebben, dat die staat maar beter als staat kon verdwijnen.

De voorzitter:

Bij de behandeling van de begroting van het departement van Defensie is aan de orde geweest het initiatief om een seminar te organiseren over de toekomst van de West-Europese Unie en het parlementaire toezicht. Aan de organisatie daarvan zal de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken uit deze Kamer graag deelnemen.

Mevrouw Lodders-Elfferich (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Als er al sprake was van een imago van gezapigheid bij Ontwikkelingssamenwerking, is dat de laatste jaren drastisch veranderd. Een minister die als Vrouw Holle het Ontwikkelingssamenwerkingsbed opschudt (een beeld dat is ontleend aan de kop van een dagbladartikel). Een ander beeld, door de minister zelf opgeroepen: de praktijk van de internationale solidariteit gekenschetst als ontwikkelingsindustrie, een woord dat een zekere dynamiek in zich heeft.

Mijnheer de voorzitter! Mijn fractie heeft waardering voor de aanpak van de minister wanneer zij zo nadrukkelijk pleit voor hulp die helpt. Voor hulp die niet wordt gegeven om de gemoedsrust van de hulpverlener te apaiseren, maar omwille van de effecten op de doelstelling. Wij gaan met haar mee wanneer zij het belang van draagvlak beklemtoont, in het parlement en in de Nederlandse samenleving. Aan dit laatste moet ook met kracht worden gewerkt, getuige recent onderzoek. Met name onder jongeren leeft niet echt het beeld dat ontwikkelingssamenwerking iets is wat "cool" is.

Wij zijn niet ingenomen met de toon die de minister heeft gebezigd in althans een deel van het debat in de Tweede Kamer over de begroting van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking. Die toon trof met name de CDA-fractie. De Handelingen lezend, bleek het later wel weer goed te komen, maar niettemin: zo moet een discussie over een zo'n wezenlijk beleidsonderdeel niet worden gevoerd. Wij gaan ervan uit dat de gedachtewisseling van vandaag een ander karakter zal dragen. Laten wij uitgaan van elkaars goede intenties.

Daarom is het goed nog eens in het kort uiteen te zetten in welk kader het CDA ontwikkelingssamenwerking ziet. Daarna wil ik nader ingaan op efficiencydoelstellingen en effectiviteitdoelstellingen, wil ik iets zeggen over conflictpreventie en zal ik een korte vraag stellen over de schuldenproblematiek.

Ontwikkelingssamenwerking is de vierde hoofddoelstelling van buitenlands beleid; een voor Nederland sinds jaar en dag wezenlijk onderdeel van onze betrekkingen met de rest van de wereld. Het CDA kent vier uitgangspunten: publieke gerechtigheid, solidariteit, gespreide verantwoordelijkheid en rentmeesterschap. Die hebben met dit beleidsterrein bij uitstek een rechtstreekse relatie. Ik zie er omwille van de tijd vanaf om dit nader uit te werken. Ik denk eigenlijk dat iedereen die deze uitgangspunten op zich laat inwerken en daarbij de doelstellingen van ontwikkelingssamenwerking voor ogen heeft, zal begrijpen wat ik daarmee bedoel.

Hieraan kan nog iets worden toegevoegd. Ons land en zeker ook mijn partij staan in een langdurige traditie van internationale hulp en samenwerking. Aanvankelijk vooral en voornamelijk langs de lijnen van particulier initiatief van missie en zending, maar nu al ruim 50 jaar in een gezamenlijke inspanning van overheid en burgerinitiatieven van velerlei snit. Daarnaast hebben Nederlandse politici en vertegenwoordigers in internationale organisaties door de jaren heen bijgedragen aan de totstandkoming van belangrijke handvesten en verdragen die zijn gebaseerd op universele waarden, terug te voeren op duizenden jaren van religieuze en filosofische tradities in alle delen van de wereld. Het was de Duitse theoloog Hans Küng die enkele jaren geleden op een CDA-symposium wees op het belang van het verbindend ethos tussen de wereldgodsdiensten via inhoudsvolle begrippen als naastenliefde en solidariteit, gerechtigheid en rechtvaardigheid, verantwoordelijkheid en zorg voor de schepping. Zij doen denken aan die uitgangspunten van het CDA; het zijn in feite de uitgangspunten van het CDA, maar zij komen ook voor in andere godsdiensten. Het besef van dit verbindende ethos, zo was de stelling van Küng, zou moeten leiden tot een wereldomvattende ethiek die doorwerkt in politiek en samenleving en die essentieel is als het gemeenschappelijk kan worden gemaakt bij het smeden van allianties wereldwijd bij de bestrijding van armoede en onrecht.

Het zal niet verbazen dat uit deze vaststelling voor ons als christen-democraten onomstotelijk volgt dat de inspanningen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking door overheden, hoe belangrijk ook, altijd en overal zullen moeten worden begeleid en gecomplementeerd door die van de burger. Burgers als initiatiefnemers bij het tot stand brengen van de dialoog in de Noord-Zuidrelatie en in eigen land en bij het in de praktijk brengen van internationale solidariteit in de vele particuliere ontwikkelingsorganisaties. Burgers als leden van kerken en van vredesgroepen. Burgers ook als ondernemer tegen de armoede. Daarbij gaat het dan om de betrokkenheid van burgers in diverse opzichten en niet in de laatste plaats om het ook door de minister zo noodzakelijk geachte draagvlak.

Het hoeft geen betoog dat wij de participatie van burgers in hun maatschappelijke verbanden niet beperkt willen zien tot eigen land. Wij verwachten van de minister, gezien haar uitspraken bij diverse gelegenheden over het belang van een sterke civil society in relatie tot duurzame ontwikkeling, hierbij ook een duidelijke koers.

In het begrip draagvlak ligt de verbinding met het beleid van deze minister. Na 50 jaar ontwikkelingssamenwerking is recentelijk de balans opgemaakt. Begonnen als "charity" met een piepklein budget en, excusez le mot, anderhalve man en een paardenkop op het parlement spreken wij nu over "necessity", een budget van 0,8 of, afhankelijk van de definitie, 1,2 % BNP en véél ambtenaren en ontwikkelingswerkers. Desondanks groeit de armoede wereldwijd nog steeds en gaapt de kloof tussen arm en rijk onverminderd. Niettemin is er geen reden voor wanhoop of teleurstelling. In die 50 jaar is er immers veel gebeurd en veel veranderd in het denken en de werkwijze, vooral de laatste jaren. Verzakelijking, pragmatisme en realisme hebben hun intrede gedaan, ook in het veld van ontwikkelingssamenwerking.

"Het roer moet om", zei de minister bij haar aantreden. Zij formuleerde daarbij twee hoofddoelstellingen. Effectiviteit werd sterk benadrukt en verder moest het draagvlak in parlement en samenleving worden verstevigd. Het inzicht dat resultaatgericht werken en meer "efficiency" geboden zijn, bestaat overigens niet alleen bij Buitenlandse Zaken, want ook in het particuliere veld en bij de MFO's is men daar al langer van overtuigd. De boel zit daar beslist niet zo vast als de minister soms lijkt te denken. Bewijzen daarvan zijn er genoeg, getuige allerlei onderzoeken, evaluaties en impactstudies.

Hulp moet helpen, hulp moet effect sorteren. Daarbij past geen verdediging van gevestigde belangen. Daarover zijn wij het eens. In veel van de uitgangspunten van het OS-beleid kunnen wij ons uitstekend vinden. Ik denk dan in het bijzonder aan: "ownership" – voor ons altijd in combinatie met "partnership" –, het belang van een sterke sociale infrastructuur, de "civil society", sterke publieke instellingen, de rol van het maatschappelijk middenveld, de betrokkenheid van het bedrijfsleven en de verschuiving van project- naar programmahulp. Een en ander blijkt wel uit het verkiezingsprogramma van het CDA, waar de minister zich klaarblijkelijk zo goed bij thuis voelt. Wij lazen dat immers in de Handelingen; er wordt ook nog wel eens iets vriendelijks gezegd over het CDA. Vooral de uitspraak van de minister dat het haar gaat om meer dan hulp alleen – te weten internationale ordening, zodat globalisering uiteindelijk leidt tot vermindering van de armoede en tot meer gerechtigheid – doet ons deugd.

Hoezeer wij het ook eens zijn met de doelstelling van de minister te komen tot meer effectiviteit en een doeltreffender OS-beleid, hebben wij toch enige vragen. Effectiviteit heeft onder meer te maken met kanaalkeuze: multilateraal, bilateraal of via het particuliere kanaal. Daarnaast speelt bij de bilaterale structurele hulp de sector- en landenkeuze een rol.

Prestatiemeting in de ontwikkelingssector is een verhaal apart. De aard van het proces en vooral het tempo van de veranderingen, de "output" en vooral de "outcomes" verhouden zich op een geheel eigen manier tot de inzet van de middelen. Ook kunnen de doelstellingen onderling spanningen oproepen. Hierover is een zeer lezenswaard artikel verschenen van mevrouw drs. G. Dijkstra dat de minister ongetwijfeld bekend is. Over de kwaliteit van de evaluaties wordt zeer verschillend gedacht. Nieuw beleid vraagt voorbereiding en begeleiding. Ambassades moeten daarin worden meegenomen. Er moet een exitstrategie worden ontworpen voor al die landen die niet op de landenlijst zijn geplaatst. Verder bemoeilijkt het loslaten van projecthulp de prestatiemeting. De DAC- en OESO-criteria zijn pas na een flink aantal jaren meetbaar. Daar komt bij dat de minister ook nog eens van snelheid houdt. Sommigen zeggen zelfs dat zij van teveel snelheid houdt. Al met al is het de vraag of zij met zoveel nadruk op "efficiency" in dit oogstjaar, het derde jaar van een vierjarige kabinetsperiode, niet het risico loopt in haar eigen zwaard te vallen. Vrouw Holle schudde – in een opgemaakt bed is het goed slapen – het bed op, maar de veertjes moeten wel binnen de tijk blijven, want anders blijft er geen bed over.

De minister streeft naar een verhoging van het multilaterale budget tot een derde van het totaal. Bekend is dat er nogal wat kritiek mogelijk is op de multilaterale instellingen. Zij zouden weinig democratisch zijn en niet transparant. Verder is er slechts een slechte tracering van de Nederlandse hulpgulden mogelijk, hetgeen tot problemen met betrekking tot het draagvlak leidt. Ten slotte zijn de multilaterale instellingen dikwijls weinig efficiënt, zie het rapport van de Algemene Rekenkamer. Een recent, maar niet positief, voorbeeld is het oliewinningsproject van de Wereldbank in Tsjaad. De vraag is daarom gerechtvaardigd waarom de groei van de Nederlandse inspanning met name naar deze instellingen zou moeten gaan. Wij zijn benieuwd naar het antwoord van de minister op deze vraag.

Ten slotte kom ik bij het particuliere kanaal. Particuliere organisaties moeten juist daar zijn, waar overheden de toets van deugdelijk bestuur niet kunnen doorstaan. Immers, in die gebieden staat de positie van kansarmen extra onder druk. Ziet de minister dit kanaal als complementair en, gelet op haar uitspraken over de waarde van het maatschappelijk middenveld en de "civil society", als onmisbaar? Zo ja, wat heeft zij er dan voor over? Wat is de inzet van de minister in de discussie over de positie van het particuliere kanaal? Is er geen reden om dit complementaire kanaal, mits wordt voldaan aan eisen van doelmatigheid en verantwoording, meer ruimte te geven, zeker gezien de intermediaire functie die deze organisaties vervullen tussen lokale NGO's en overheden?

De minister spreekt over grote consensus, ook internationaal, voor de nieuwe aanpak. Kan zij aangeven waaruit die consensus blijkt? Heeft de minister begrip voor de kritiek op haar tempo?

Nog een enkele woord over conflictpreventie. Naar onze mening is dit een essentieel onderdeel van het Nederlandse buitenlands beleid. De heer Van Gennip heeft daar al over gesproken. Mits deze conflictpreventie gedragen wordt door een geïntegreerde aanpak in conflictgebieden, biedt zij een mogelijkheid om de dreiging van nieuwe armoede en de ontwrichting van samenlevingen tegen te gaan. Zo ziet ook de Tweede Kamer het, getuige de kamerbreed gesteunde motie-Vos, waarin conflictpreventie tot de core business van het buitenlands beleid wordt gerekend. Maar er is sprake van een merkwaardige tegenstelling, want de Tweede Kamer steunde niet het amendement-Karimi, waarin werd gepleit voor een extra budget teneinde de minister in staat te stellen om met meer capaciteit nieuw beleid in deze te ontwikkelen. Gezien de hardnekkigheid van een aantal regionale conflicten – bijvoorbeeld in het Grote Merengebied, de Hoorn van Afrika, West-Afrika en het Midden-Oosten – is er naar ons oordeel alle aanleiding tot extra inspanningen om de problemen nog enigszins te beheersen. Wij zijn benieuwd naar de mening van de bewindslieden hierover.

Voorzitter! Ik heb nog een laatste punt. Voorafgaand aan het jaar 2000 is er met name door de kerken voor gepleit om dat jaar tot het jaar van de schuldverlichting te maken. Dat pleidooi is breed opgepakt. De schuldenproblematiek is een molensteen om de nek van veel ontwikkelingslanden. Er is voor die gedachte veel aandacht geweest. De CDA-fractie vindt dat het wat stil is rond de effecten van dat pleidooi. Wij horen graag wat deze aandacht voor schuldverlichting concreet heeft opgeleverd en wat de stand van zaken is.

Mevrouw Roscam Abbing-Bos (VVD):

Voorzitter! De aanhef van een verslag in de NRC van 11 november 2000 over een bezoek van minister Van Aartsen aan Afrika luidde: "Wij zijn dit continent zeer toegewijd". Gemotiveerd door die aanhef, maak ik deze woorden tot leidraad van mijn bijdrage namens de VVD aan de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken. Iets verderop in het genoemde verslag staat dat de minister warme gevoelens voor Afrika koestert. Die gevoelens inspireren mij ook, evenals de andere bewindslieden, die hier aan tafel zitten. Dat weet ik zeker.

Nu wij vermoeden dat de nieuwe president van de Verenigde Staten, Bush, en zijn regering minder aandacht voor dit continent aan de dag zullen leggen dan de regering-Clinton, die grote aandacht had voor West-Afrika en Zuid-Afrika. en nu Nederland niet langer lid is van de Veiligheidsraad, waarin tijdelijk voorzitter Van Walsum Afrika tot een van de speerpunten had gemaakt, lijkt het verstandig om dit continent niet van de politieke agenda te laten verdwijnen. Daarom zal ik het vandaag vooral over Afrika hebben. Ik concentreer mijn inbreng met name op conflictpreventie, gericht op de situatie in dit deel van de wereld. Daar is alle aanleiding toe, want hoewel de ontwikkelingen in landen als Ghana en Senegal positief zijn, glijdt West-Afrika volgens betrouwbare berichten weg in de gewapende anarchie van gangsterbendes. Gambia, Guinee, Sierra Leone, Guinee Bissau en Liberia lijken hopeloze gevallen geworden. Die landen zijn door voortwoekerende oorlogen zo goed als vernietigd. Degenen die hiervoor verantwoordelijk zijn, zijn louter uit op eigen gewin in de vorm van export van diamanten, hout, rubber en andere grondstoffen. Ten gevolge van deze verschrikkingen zijn ook nog eens honderdduizenden vluchtelingen op drift geraakt waardoor in de regio West-Afrika, van Ivoorkust tot Guinee, een enorme chaos is ontstaan. Ondervoeding, ziektes zoals cholera, aids en malaria, eisen onder deze vluchtelingen nog eens extra hun tol.

Omdat minister Herfkens mij misschien straks zal toevoegen: "Mevrouw Roscam Abbing, u heeft wel gelijk maar het probleem is dat uw glas half leeg is en het mijne half vol" – dit is een citaat uit de vorige begrotingsbehandeling – lijkt het mij goed om nu de constructieve kernvraag te stellen: kan de westerse wereld bijdragen aan een oplossing die leidt tot voorkoming en beheersing van deze schier hopeloze toestand? Dat lijkt bijna onmogelijk en toch zijn politici en wetenschappers op topfuncties in organisaties als de VN en de Wereldbank, van mening dat er kansen zijn die bestudeerd en benut moeten worden. Men is daar ook volop mee bezig zoals mij op ons eigen Nederlands onderzoeksinstituut Clingendael werd verteld. Daar heeft men een conflict research unit onder leiding van professor Georg Frerks, die samenwerkt met gelijksoortige instituten over de gehele wereld. Het kernwoord is daarbij "conflictpreventie".

De werkwijze is ongeveer de volgende. Zodra er signalen worden opgevangen dat ergens een nieuw conflict dreigt, moeten er meteen stappen worden gezet om de oorzaken van het dreigende conflict vast te stellen. Dat is zeer belangrijk, want elk conflict vergt zijn eigen aanpak. Gaat het bijvoorbeeld om gebrek aan democratie in het desbetreffende gebied, te weinig good governance dus, om slechte economische omstandigheden, om corrupt leiderschap, om anderen die op grondstoffen van een bepaald gebied azen, of gaat het om een combinatie van factoren? Het is uitermate belangrijk dat het uitbarsten van gewelddadigheid wordt voorkomen. Immers, als daarvan eenmaal sprake is, escaleert de situatie zo snel als een vuur dat om zich heengrijpt. 30% van de bestreden conflicten steekt binnen tien jaar weer de kop op, zo toont onderzoek aan.

Uiteraard is daarnaast intensief diplomatiek overleg van het grootste belang, hetgeen kan leiden tot het zenden van vredestroepen zoals nu gebeurt ten behoeve van Ethiopië/Eritrea, waar onder anderen Nederlandse militairen de orde moeten handhaven en hand- en spandiensten moeten verrichten om de ergste noden te helpen verlichten. Ook kan een en ander leiden tot het geven van economische en financiële hulp om honger en ziektes te bestrijden.

Als het lukt om een conflict in de kern te smoren, moet naar meer structurele oplossingen worden gezocht. Heel belangrijk is ook dat vooral het geven van nazorg niet wordt vergeten. Dat is essentieel omdat na vertrek van waarnemers en vredestroepen de haat-, angst- en wraakgevoelens van de achtergebleven bevolking nog zó sterk zijn, dat de vlam onmiddellijk weer in de pan kan slaan. Daar duidde ik al eerder op .

Wat de enorme migratiestromen betreft waarover ik sprak, moeten wij ons realiseren dat zij zich zowel binnen een land of regio als daarbuiten bewegen. In het kader van conflictpreventie is het absoluut noodzakelijk dat vluchtelingen worden opgevangen. Het vergt buitengewone inspanningen om hen als het ware te rehabiliteren en hun een eigen plek terug te geven. Het UNHCR vraagt bij monde van voorzitter Lubbers een bedrag van enige miljarden guldens extra en dat lijkt mij terecht, gelet op het enorme belang van indamming van de explosieve situatie die de toenemende migratiestromen met zich brengen.

Illustratief voor datgene wat ik hiervoor aandroeg, voorzitter, is de actuele situatie in Guinee. De hoge commissaris wil voor 300.000 vluchtelingen aldaar, afkomstig uit Sierra Leone en Liberia, een veilige corridor inrichten die moet worden beschermd door Afrikaanse militairen die moeten kunnen rekenen op steun uit het westen. Ecowas, de organisatie van West-Afrikaanse staten, besloot vorige maand een vredesmacht van 1670 man naar Guinee te sturen.

De hoge commissaris zegt ook dat de vluchtelingennood zo groot is dat er nieuwe kampen geopend moeten worden. Daarnaast wil hij diplomatiek overleg om te bereiken dat politieke leiders besluiten nemen die leiden tot het beëindigen van de crises in West-Afrika. Daaraan, is zijn opzet, moeten naast de drie bij het conflict betrokken landen ook de rebellenbewegingen, zoals het Revolutionair Verenigd Front, deelnemen. Hier is dus echt sprake van een gecombineerd beleid van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking. Ik zou dan ook graag van de beide ministers weten of mijn betoog over conflictpreventie klopt. Is het een theoretisch verhaal of is het ook operationeel te maken?

In dit kader zou ik ook graag iets horen over de rol en de betekenis van onderwijsprogramma's, medischehulpprogramma's, landbouwprojecten, het bestrijden van droogteplagen waar Afrika meer en meer onder gebukt gaat en die een grote factor spelen bij de veel voorkomende hongersnood. Ik ben blij met het bericht dat minister Herfkens zeer recent 6,1 mln. gulden heeft uitgetrokken voor noodhulp aan Soedan, waar door aanhoudende droogte hongersnood dreigt onder 10 miljoen mensen.

Het ligt zo voor de hand dat het lenigen van de nood, evenals het mondig maken van arme mensen en het verbeteren van hun gezondheids- en voedselproblemen, hun wanhoop vermindert. Uitzicht op een betere toekomst maakt dat men minder snel naar de wapens zal grijpen. Ik weet dat mevrouw Herfkens zeer hecht aan armoedebestrijding en aan de effectiviteit van de hulpprogramma's die ik noemde. Vandaar mijn vraag of er in West-Afrika, maar ook in Centraal-Afrika ondanks alle conflicten op ontwikkelingsgebied iets van vooruitgang is te bespeuren.

In zijn afscheidsrede voor de VN-Veiligheidsraad heeft de Amerikaanse ambassadeur, Richard Holbrooke, fel uitgehaald naar de Verenigde Naties, omdat die volgens hem in gebreke blijven bij de voorlichting over de gevaren van aids bij de vredesmissies. Aids eist meer slachtoffers dan de bloederigste oorlog, aldus Holbrooke. Er is niets gedaan met zijn resolutie, zegt hij, waarin de Verenigde Naties opgeroepen worden actief voorlichting te geven over aids aan vredestroepen in Congo en Sierra Leone. Wij spenderen miljarden dollars aan vredesmissies, maar nog geen 500.000 dollar wordt uitgegeven om de troepen te beschermen tegen HIV. Hij erkent overigens dat de afdeling binnen de Verenigde Naties die verantwoordelijk is voor de logistiek van momenteel achttien vredesmissies, schromelijk onderbemand is. Ongeveer 400 medewerkers zijn bezig met de vredeshandhaving. 400 medewerkers op achttien missies! Mijn vraag is wat onze ministers eraan doen om deze situatie te verbeteren. Wordt deze problematiek veelvuldig aangekaart in VN-verband?

Ik kom later nog terug op het onderwerp aids. Wat ik nu wil zeggen is dat "frapper toujours" nog altijd een effectief diplomatiek wapen is, zeker als het gaat om conflictpreventie. Wat ook effectief werkt, is de regulerende werking van het Internationale Strafhof en andere internationale organen, die de internationale rechtsorde bewaken. De wetenschap dat zware criminele daden gestraft worden, zal ongetwijfeld zijn uitwerking hebben op mensen die zich daaraan schuldig maken. Er is bovendien een draagvlak in de internationale gemeenschap voor het instellen van dergelijke instituties. Ten aanzien van het Strafhof zou ik graag willen weten hoe de situatie is, nu president Bush de inwilliging van oud-president Clinton weer ongedaan heeft gemaakt.

Met instemming las ik in een brief van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 15 januari jl. dat op 22 en 23 januari in de Algemene Raad onder voorzitterschap van Zweden het openbare debat over conflictpreventie zou gaan en dat dit onderwerp past in het streven van het Zweedse voorzitterschap om tot een aantal operationele conclusies ten aanzien van conflictpreventie te komen. De brief meldt dat de Europese Unie over een grote verscheidenheid aan instrumenten en middelen beschikt voor conflictpreventie, die zowel voor intra- als interstatelijke conflicten gebruikt kunnen worden. De Europese Unie is kennelijk van plan een actieve rol op dit terrein te gaan spelen maar heeft tot nu toe nauwelijks ervaring opgedaan met een integrale benadering van conflictpreventie. Om een zo effectief mogelijk optreden te garanderen, moet er naar coherentie gestreefd worden tussen de Commissie, het Politiek- en Veiligheidscomité, de hoge vertegenwoordiger en de lidstaten en naar coördinatie met internationale organisaties. Dit alles klinkt veelbelovend en ik zou de ministers willen aansporen om deze goede voornemens hoog op de agenda te houden. Kan er overigens nog iets naders over gezegd worden, bijvoorbeeld over de rol die de NGO's en andere organisaties hierbij kunnen spelen?

Graag zou ik nu nog de situatie in een paar andere gebieden in Afrika met de bewindslieden willen doorlopen en ik wil dan beginnen met Centraal-Afrika en aangrenzende gebieden, waar de rust ook nog niet is weergekeerd, blijkens de brief van minister Van Aartsen van eind vorig jaar over het functioneren van de Veiligheidsraad. In Burundi vinden nog steeds gewelddadige acties plaats, waarbij in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van antipersoneelslandmijnen. Ten gevolge daarvan vallen er onder de burgerbevolking weer veel slachtoffers en neemt de stroom vluchtelingen toe. Het is oud-president Mandela van Zuid-Afrika helaas niet gelukt om vrede te stichten. Waar worden die vluchtelingen en slachtoffers opgevangen?

Over Sierra Leone meldt de brief, dat de regio in een chaos dreigt te belanden. De Jordaanse en Indiase vredestroepen hebben zich dientengevolge teruggetrokken maar Bangladesh, Ghana en het Verenigd Koninkrijk zullen de gevolgen daarvan gedeeltelijk opvangen. Dat lijkt een signaal, dat er meer internationale bereidheid komt om vredestroepen te leveren. Is dat inderdaad het geval?

In Angola is het geweld hervat. De schuld daarvan krijgt de rebellenorganisatie UNITA, die weigert te demobiliseren en de uitbreiding van het staatsgezag verhindert. De vrees is, dat het conflict overslaat naar Zambia en Namibië. Dit betekent, zo concludeer ik, dat het Lusakaprotocol niet wordt nageleefd. Staan daar sancties op? Is daar iets aan te doen?

In Congo verdween door een moordaanslag president Kabila van het toneel. De situatie bleef er gelukkig betrekkelijk rustig en aan het feit dat de zoon en opvolger van Kabila in New York een ontmoeting had met zijn Rwandese ambtgenoot Paul Kagame, tot dan toe zijn aartsvijand, dat hij een gesprek had met de heer Kofi Annan, met president Thabo Mbeki van Zuid-Afrika en met president Chirac van Frankrijk, zou men de gedachte kunnen ontlenen, dat de nieuwe president anders zal optreden dan zijn vader. Te hopen is, dat hij inderdaad de dialoog verkiest boven de wapens. Dan zou er misschien eindelijk een einde kunnen komen aan die vreselijke oorlog tussen aan de ene kant het regeringsleger van Congo, gesteund door Zimbabwe, Angola en Namibië en aan de andere kant drie rebellenbewegingen, gesteund door Rwanda en Oeganda. Gunstig is, dat 5500 man vredestroepen van de Verenigde Naties eindelijk gereed zijn voor stationering in Congo. Ten slotte is er het bericht, dat België als voorzitter van de Europese Unie in de tweede helft van dit jaar een stabiliteitspact voor Congo en de Centraal-Afrikaanse landen tot stand wil brengen, vooropgesteld dat het vredesakkoord van Lusaka door alle bij het conflict betrokken landen in de regio wordt uitgevoerd. Deelt de minister ons heel voorzichtig uitgesproken optimisme?

Grote zorgen daarentegen baart ons de situatie in Zimbabwe waar president Mugabe steeds vaker gevaarlijk dictatoriaal optreden vertoont. Hij roept de zwarte bevolking op zich te verenigen tegen de blanke vijand, hij trekt zich niets aan van de uitspraak van het Hooggerechtshof in Harare om te stoppen met landhervormingen, gaat daar integendeel onverstoorbaar mee door, laat zijn tegenstanders oppakken en wees tot overmaat van ramp als zijn opvolger een man aan, die vanwege zijn betoonde meedogenloosheid "de krokodil" wordt genoemd. Het feit dat Nederland nog steeds ontwikkelingshulp – weliswaar geen groot bedrag – geeft in de hoop iets te kunnen bijdragen aan het stimuleren van meer democratisch inzicht, doet mij de vraag stellen of Nederland op alle daartoe geëigende podia zijn zorgen over de gang van zaken in Zimbabwe met nadruk naar voren brengt en of er anderszins nog mogelijkheden aangeboord kunnen worden om een afschuwelijk conflict in Zuidelijk Afrika te voorkomen. Deze vraag klemt temeer, omdat bij mijn laatste privé-bezoek aan Zuid-Afrika, ongeveer een half jaar geleden, bleek dat velen daar zeer bezorgd zijn in een eventueel conflict betrokken te worden. President Mbeki van Zuid-Afrika moge dan op het Wereld economisch forum in Davos een plan gelanceerd hebben dat in geheel Afrika moet leiden tot vrede, veiligheid en democratisch bestuur als voorwaarde voor een alomvattende human resource strategie, de situatie in Zimbabwe heeft ook zeer gevaarlijke kanten voor de stabiliteit in Zuid-Afrika.

Ik hoorde minister Herfkens gisteren in het televisieprogramma Netwerk haar standpunt verwoorden over het grote medicijnprobleem wat betreft de bestrijding van aids in Zuid-Afrika. De grote geneesmiddelenfabrieken gaan naar de rechter om hun patentrecht te verdedigen. Ik merk namens mijn fractie op dat wij dit patentrecht niet ter discussie willen stellen, omdat dit nu eenmaal een wettelijk vastgelegd recht is. Wij benadrukken wel dat wij er een groot voorstander van zijn, evenals de minister, dat alle betrokkenen, ook de grote geneesmiddelenfabrikanten, samen om de tafel gaan zitten om tot een oplossing te komen inzake het leveren van goedkopere aids-remmers aan de vele, arme, doodzieke aids-lijders.

Dan van Zuid-Afrika nog even naar Noord-Afrika. In Algerije laaien de moordpartijen weer op. President Bouteflika wil tot nu toe niets weten van een onderzoek naar de oorzaken en de daders, waar een groep Franse en Algerijnse schrijvers en intellectuelen om heeft gevraagd. Zij voelen zich daartoe gemotiveerd vanwege Frankrijks oude koloniale banden met Algerije. In negen jaar, sinds het ongeldig verklaren van de verkiezingen die werden gewonnen door het Islamitisch Heilsfront (het FIS), zijn al meer dan 100.000 onschuldige burgers, onder wie veel ouderen, vrouwen en kinderen, vermoord. Wordt dit door de Europese Raad als intern Frans-Algerijns of alleen Algerijns probleem beschouwd, of wordt Frankrijk aangesproken op het zich afzijdig houden ten aanzien van het dringende verzoek om aan te dringen op een onderzoek?

Ik beëindig mijn betoog over Buitenlandse Zaken met mijn genoegen uit te spreken over het bericht – dit stond in een aantal kranten – dat het twee jaar geleden afgeschafte diplomatenklasje weer terugkeert. Ik heb ten tijde van die afschaffing zeer gepleit voor handhaving van de toen bestaande situatie, omdat het klasje zo'n goede naam had in binnen- en buitenland, vanwege de brede opleiding voor een diplomatieke dienst. Als dit in ere is hersteld, dan doet dat mijn fractie deugd.

Ik kom nu bij Ontwikkelingssamenwerking. Ik zou nog graag een aantal onderwerpen daarover willen doornemen met mevrouw Herfkens, maar niet dan nadat ik haar heb gecomplimenteerd met het nieuwe elan dat zij in veel opzichten op haar departement heeft gelanceerd.

Het nationale vertrouwen in de besteding van het ontwikkelingsgeld is weliswaar afgenomen – dat moeten wij niet onderschatten – maar mijn fractie vindt wel dat de pragmatisering van het ontwikkelingsbeleid zeker vruchten afwerpt. Zo komt ontwikkelingssamenwerking beter tot zijn recht nu het aantal ontvangende landen drastisch is verminderd, omdat er gerede aanleiding bestond kritiek te hebben op het gebrek aan wil of aan vermogen tot democratisering van sommige landen. Bovendien heeft de minister naar onze mening gelijk als zij stelt dat versnippering van de hulp zo wordt tegengegaan. In oktober 2000 heeft de minister voor de EO-radio zelfs gezegd dat een verdere beperking van het aantal landen waarmee Nederland een bilaterale ontwikkelingsrelatie heeft, bespreekbaar is. De minister voelt meer voor multilaterale hulp via de Wereldbank en allerlei VN-organisaties, als die tenminste de armoede effectief bestrijden. Daar schort het nogal eens aan. Wereldbank en VN-organisaties zijn op zichzelf goed in staat, steeds beter in onze ogen, om de armoede op de wereld in te tomen en daarmee aan conflictpreventie bij te dragen. Toch vragen wij ons af – wij leggen die vraag tevens voor aan de minister – of het nog meer inkrimpen van de bilaterale steun de specifieke hulp die Nederland geeft aan bescherming van het milieu, aan projecten ter stimulering van het lokale bedrijfsleven en voor de ontwikkeling van goed bestuur, wijs beleid is. Of is dat niet de bedoeling van de minister? Begrijpen wij haar verkeerd?

Ik ga nog even dieper in op de stimulering van het lokale bedrijfsleven. Wij namen met veel interesse kennis van de nota "Ondernemen tegen armoede" die het ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking samen met staatssecretaris Ybema van Economische Zaken heeft opgesteld. Het staat buiten kijf dat het bedrijfsleven een goede rol kan spelen bij ontwikkelingssamenwerking met arme landen. Wij vinden het ook positief dat meer dan vroeger het midden- en kleinbedrijf en niet alleen grote ondernemingen belangstelling tonen voor stimulering van het ondernemen in ontwikke lingslanden; dat gebeurt immers meer op basis van gelijkwaardigheid. Daarvoor is natuurlijk onmisbaar dat de westerse markten worden geopend voor de producten van deze landen. Extra heffingen en tariefsmuren, waarvoor vooral de westerse landbouwlobby verantwoordelijk is, moeten zo snel mogelijk worden afgebroken, zegt de nota "Ondernemen tegen armoede". Minister Herfkens heeft zich fel gekeerd tegen de lobby van de suiker- en rijstindustrie die de toegang van producten van arme landen tot de Europese Unie blokkeert. Wij zijn benieuwd hoe de actuele stand van zaken is rond deze ingewikkelde problematiek. Wil de minister of de staatssecretaris die Europa in portefeuille heeft, ons daarover inlichten?

Dan nog iets over schuldsanering. IMF en Wereldbank hebben eind vorig jaar 20 landen voorgedragen voor schuldverlichting. Voor een bedrag van 34 mld. dollar wordt van deze landen de schuld tot tweederde teruggebracht. Dat betekent feitelijk dat die landen 1% meer kunnen uitgeven aan onderwijs en gezondheidszorg. Dat lijkt marginaal, maar betekent op termijn een goede zaak, want, zoals veel vaker opgemerkt, mondige en gezonde mensen leren op eigen benen te staan, hetgeen het hoofddoel is van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, te weten het zichzelf overbodig maken.

Natuurlijk is voorlopig enig geduld gepast, want een zwakke sociale en economische structuur verbeter je niet in één klap, maar succes is wel heel noodzakelijk om de normale hulpstroom die naar de arme landen gaat, intact te houden. Dat zegt ook de manager van het project Schuldenverlichting bij de Wereldbank. Naar onze mening is dat een verstandige opmerking, want een mislukt schuldenverlichtingsavontuur leidt onherroepelijk tot een geringere bereidheid om geld ter beschikking te stellen. Wil de minister ons vertellen hoe het staat met de bereidheid van donoren om de enorme bedragen die nodig zijn voor schuldsanering bijeen te brengen?

Tot slot van mijn betoog nog enkele opmerkingen over het Europese beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking. In veel verslagen hierover lezen wij dat minister Herfkens ook ten aanzien van dit beleid een stevige vinger aan de pols houdt. Dat is blijkbaar ook zeer nodig, gezien de koppen in vooraanstaande kranten zoals de NRC en de Frankfurter Allgemeine. Ik noem er een paar: "Europese Unie worstelt met haar hulpprogramma's" en "Brussel pakt chaos bij NGO's niet aan". De Europese Unie steekt jaarlijks bijna 10 mld. euro in ontwikkelingssamenwerking, maar wat ermee gedaan wordt, is niet bekend. De Europese Rekenkamer constateert in een vorige week verschenen zeer kritisch rapport over de hulp, dat er een totaal nieuwe aanpak van de beheerscultuur nodig is om tot efficiënter beleid te komen. Eurocommissaris Nielson bevestigt dat. Het ontbreekt totaal aan coördinatie, sanering van regelingen, controle over de uitvoering, goede samenwerking op de directoraten-generaal en resultaatgerichte aanpak. Ten aanzien van de NGO's heerst er een administratieve chaos. Als je dat alles op een rij zet, lijkt de situatie wanhopig. Toch hebben wij de indruk dat commissaris Nielson zich goed bewust is van de absolute noodzaak om met harde hand de sanering van het Europese ontwikkelingsbeleid aan te pakken. De juiste man op de juiste plaats?

Wij willen graag van de minister horen hoe zij de toekomst van de Europese ontwikkelingsbeleid ziet. In een zich ontwikkelend Europa zal de ontwikkeling van de Derde Wereld ook een belangrijke rol moeten spelen. Want als Europa zich naar binnen keert en zich voornamelijk concentreert op de eigen grote problematiek, is het risico niet ondenkbaar dat het zich blootstelt aan gevaarlijke bedreigingen van buitenaf. Ik zie de antwoorden van de bewindslieden met belangstelling tegemoet.

Mevrouw Zwerver (GroenLinks):

Voorzitter! Het thema van vandaag is conflictpreventie. Het continent waar ik me op richt is Afrika, hetzelfde continent waar mevrouw Roscam Abbing zich op richtte. Afrika, het continent van de wanhoop, van het geweld. In Kenia hebben de Turkana's hun speren ingeruild voor Kalasnikovs. Kalasnikovs waren in 1998 niet erg duur. In Oeganda kostte een Kalasnikov in 1998 een kip en in Kenia een geit.

Maar in Afrika is er niet alleen ellende. Afrika is ook het continent van de hoop en van de toekomst. Boutros Ghali was optimistisch toen hij in het begin van de jaren negentig zijn "Agenda for Peace" schreef. Na de val van de muur leek er een einde te zijn gekomen aan een aantal langlopende conflicten: Cambodja, Namibië, Angola, Zuid-Afrika, Afghanistan, Nicaragua, Guatemala. Tien jaar later is dit optimisme beduidend minder. Humanitaire interventies hebben op z'n best massale hongersnoden voorkomen en breekbare staakt-het-vuren gerealiseerd, maar het is vaker voorgekomen dat de VN gefaald hebben, zoals in Rwanda en Somalië. Er zijn hele regio's in conflict met alle gruwelijkheden van dien. Beelden van hopen lijken in Rwanda, afgehakte ledematen in Sierra Leone, hongerende mensen in Soedan, duizenden vluchtelingen in treinwagons in Tsjetsjenië. Miljoenen vluchtelingen en ontheemden op drift. Beelden die ieder van ons zich voor de geest kan halen. Een trieste balans. Dat moet en kan anders.

Wanneer het thema conflictpreventie aan de orde is, is de kans groot dat er een litanie van ellende en nog meer ellende langskomt. Dat gevaar is zeker aanwezig. Mijn uitgangspunt vandaag is dat inzicht in de verschillende oorzaken van conflicten toekomstige conflicten kan helpen voorkomen. Van tijdige kennis naar tijdig handelen. Conflicten komen regelmatig te laat op de internationale agenda terecht. De grote uitdaging is om van de zwakke VN een sterke VN te maken. In Nederland moet conflictpreventie structureel onderdeel worden van integraal buitenlands en veiligheidsbeleid, inclusief ontwikkelingssamenwerkingbeleid. Het "verschotte" Haagse beleid moet "ontschot" worden en coherentie moet weer hoog op de agenda komen. Die ideeën van de herijkingsoperatie waren zo gek niet.

Armoede, economische ongelijkheid en religieuze en etnische verschillen zijn van oudsher de belangrijkste oorzaken van oorlogen en gewapende conflicten. Een zwak bestuur en een corrupt ambtelijk apparaat doen de rest. De oorzaken zijn in de loop der tijd niet echt veranderd. Wat wel is veranderd, is de financiering van burgeroorlogen. Na het wegvallen van het koudeoorlogdenken zijn strijdkrachten steeds meer op zichzelf aangewezen en moeten op zoek naar financieringsbronnen om wapens te kopen en soldij aan de soldaten uit te betalen. Paul Collier heeft in een paper voor de Wereldbank een aantal langlopende conflicten in Afrika geanalyseerd. Hij komt tot de conclusie dat het bij een aantal langlopende conflicten lucratief is om geweld en chaos aan de gang te houden. De bronnen van inkomsten uit humanitaire hulp en donaties in de vorm van geld en wapens vanuit gemeenschappen in ballingschap zijn elementen die conflicten langer laten duren. Er ontstaat een economische dynamiek die hier wel bij vaart. De meestal toch al zwakke formele economie stort vrijwel volledig in en wordt ondergeschikt aan de illegale oorlogseconomie. De strijdende partijen lijken geen belang meer te hebben bij een vredesregeling.

De oorlogen in Angola en Sierra Leone worden gefinancierd door handel in drugs en diamanten. In Sierra Leone wordt 60% van de diamanten gesmokkeld uit het RUF-gebied via Liberia en 40% via Burkina Faso. Burkina Faso, de donordarling van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. De bewijzen stapelen zich op dat de president van Burkina Faso betrokken is bij ongeoorloofde wapenhandel. In een eerder VN-rapport over diamantsmokkel in Angola werd hij ook al genoemd als een van de sleutelfiguren. Ook de presidenten van Rwanda, Togo en Gabon zijn in relatie met Angola genoemd als diamantensmokkelaars, hoewel hun namen ontbraken in het eindrapport van Fowler.

De succesvolle campagne van diverse NGO's, verenigd onder de naam Fatal Attraction, heeft in het afgelopen jaar de aandacht gevestigd op de zogenaamde bloeddiamanten. De diamantsector heeft zelf een afspraak gemaakt om tot een certificatiesysteem te komen. Nu is het zaak dit systeem zo snel mogelijk te ontwikkelen en in te voeren. Tot nu toe is er geen EU-regeling, maar heeft iedere EU-lidstaat een eigen systeem. België is bekritiseerd over zijn rol in de illegale diamantenhandel, maar claimt zelf een van de beste controlesystemen te hebben en wijst naar de falende grens- en importcontrole van Nederland, namelijk Schiphol en de haven van Rotterdam. Deze al dan niet terechte beschuldigingen illustreren de noodzaak om te komen tot harmonisatie van de importcontrole binnen de EU. Wat let de regering, zich in EU-verband in te zetten voor een boycot van oorlogsdiamanten en het instellen van controlemechanismen voor herkomstcertificaten aan de buitengrenzen van de Europese Unie?

Niet alle "oorlogsproducten" zijn gemakkelijk te certificeren. In Soedan bijvoorbeeld is de olie – die geleverd wordt aan het Westen – een bron van inkomsten voor het Soedanese regime. Dit regime gebruikt het verkregen geld om het leger te financieren en te voorzien van de nieuwste snufjes. Het leger wordt ingezet in de oorlog tegen het voornamelijk christelijke Zuiden. In dit geval kan de verkoop van olie door Soedan met slimme sancties omgeven worden. De oorlog in Soedan is al zo'n 20 jaar aan de gang. Zet de minister zich nog in voor een vredesplan of is Soedan door iedereen al afgeschreven? Of, zoals mevrouw Roscam Abbing het formuleerde, kan de Westerse wereld nog een bijdrage leveren aan het oplossen van deze slopende burgeroorlog?

De verwevenheid van economische belangen van krijgsheren met de handel en economie in het Westen is ingewikkeld. Stelselmatige monitoring is dan noodzakelijk. In samenspraak met maatschappelijke organisaties, Economische Zaken en Buitenlandse Zaken moet een mechanisme worden ontwikkeld dat constante aandacht blijft besteden aan oorlogseconomieën. Kennisontwikkeling helpt hierbij om vroegtijdig gerichte sanctie te kunnen voorstellen. Het GroenLinks-idee om een expertise-unit "wapenhandel en oorlogseconomieën" op te zetten is een waardevol idee, zou je zeggen. Kan de minister uiteenzetten waarom hij dit idee niet omarmt?

Een snelle, goed bewapende interventiemacht had veel levens kunnen redden in Rwanda. Langdurige aanwezigheid van een vredesmacht heeft alleen zin als de strijdende partijen al vrede hebben gesloten. Een goed voorbeeld hiervoor is Mozambique.

Tal van gewapende conflicten zijn de afgelopen jaren uitgebroken zonder dat de VN erin slaagde op gepaste wijze te reageren. De redenen zijn duidelijk: de VN was onvoldoende uitgerust, de blauwhelmen konden hun taken niet naar behoren uitvoeren en moesten vaak machteloos toezien op agressieve acties. Hen ontbrak het aan middelen en/of het mandaat om te kunnen ingrijpen. De integriteit en geloofwaardigheid van VN-operaties werd daardoor flink aangetast. Kortom, tijd voor onderzoek met als resultaat een dik rapport: het Brahimirapport.

Een duidelijk rapport met duidelijke aanbevelingen. Zonder steun van de lidstaten, institutionele verandering en financiële ondersteuning is de VN niet in staat om de taken die ze van de lidstaten moet uitvoeren op het gebied van vredeshandhaving en vredesopbouw daadwerkelijk uit te voeren. Wanneer de VN besluit om vredestaken op zich te nemen, moeten de lidstaten bereid zijn deze taken uit te voeren. Kofi Annan moet dan duidelijke, sterke en duurzame politieke ondersteuning van de lidstaten krijgen. Logisch, zou je denken. Ervaring heeft echter geleerd dat het niet ontbreekt aan goede bedoelingen, maar als puntje bij paaltje komt, is het uitermate moeizaam een professioneel leger samen te stellen.

De vraag is hoe je internationale bemoeienis ziet met landen in crisis- of conflictsituaties. Nederland voelt zich, simpel gezegd, wel prettig in de wederopbouwfase en opereert dubbelzinnig, of beter gezegd, is liever niet aanwezig in de interventiefase. Neem het gebied Liberia, Sierra Leone en Guinee. In dit gebied kan geen sprake zijn van wederopbouw omdat er totale chaos en anarchie heerst. Rapid deployment oftewel snelle en doeltreffende interventie, één van de aanbevelingen van het Brahimirapport, had hier uitkomst kunnen bieden. Nederland heeft negatief gereageerd op de vraag van de VN om troepen te leveren en onderscheidt zich hierin niet van andere landen. Er is sprake van internationale hypocrisie, zou je kunnen stellen. De internationale gemeenschap wil theoretisch wel veel, maar laat het volledig afweten wanneer het op daden aankomt, om wat voor redenen dan ook.

Gelukkig kan ik constateren dat de minister het van harte eens is met de aanbevelingen van het Brahimirapport. In zijn brief van november 2000 belooft de minister de Kamer separaat te informeren over de implementatie van het Brahimirapport. Dit betekent toch dat het geen onderdeel wordt van een evaluatie van het Nederlands optreden van de Veiligheidsraad? Een eigen volwaardige reactie op een dusdanig rapport is op z'n plaats. Wanneer kunnen wij het in de brief aangekondigde rapport verwachten?

Conflicten genereren veel vluchtelingen en ontheemden. Het is vandaag vaker gezegd. Mensen zetten alles op alles om richting Europa te komen. De nieuwe hoge commissaris voor de vluchtelingen heeft een aantal pittige uitspraken gedaan over het Europese asielbeleid. De heer Lubbers zegt: "We doen de gordijnen dicht en zeggen dat er geen probleem is." Volgens hem is Europa een rijk continent, met substantiële capaciteit om vluchtelingen op te vangen en financiële capaciteit om andere landen te ondersteunen bij het vinden van oplossingen voor het vluchtelingenvraagstuk. Het kan eigenlijk niet anders dan dat de minister erg blij is met deze uitspraken, zoals hij ook erg blij was met de benoeming van de heer Lubbers op deze belangrijke post. Hoe gaat de minister een concrete invulling geven aan deze uitspraken? Is het nu ook de bedoeling dat Nederland de tekorten op de begroting van UNHCR jaarlijks aanvult? Noblesse oblige.

Voorkomen is beter dan genezen. Maar hoe? Nieuwe conflicten zijn redelijk gemakkelijk te voorspellen. Ingrediënten voor conflicten zijn: toenemende onderdrukking van de bevolking, groeiende armoede, een losgeslagen generatie kansloze jongeren, werkloosheid, de aids-epidemie, enz. Risicolanden in Afrika zijn onder andere Zimbabwe, Kenia, Kameroen, Mozambique en Nigeria. Als het daar tot gewelddadige conflicten komt, zullen deze een destabiliserende werking in de hele regio hebben. Het nu gevoerde landenbeleid van de minister van ontwikkelingssamenwerking voldoet dan niet. Een regionale benadering is gewenst.

Ontwikkelingsgeld als beloning voor de zogenoemde goede landen is het resultaat van het nieuwe beleid. Plaatsing op de lijst suggereert dat het gaat om landen met een goed bestuur en goed beleid. Op deze lijst staan landen zoals Burkina Faso, Jemen, Ethiopië, Eritrea, Oeganda, Sri Lanka en India. Nederland heeft hier structurele bilaterale relaties mee.

Burkina Faso wordt beschuldigd van hulp aan de rebellen in Sierra Leone door handel in diamanten. De president is een couppleger die zijn voorganger neerschoot. Jemen heeft de rol van grootste regionale transithandelaar in wapens. Zij zijn ook zelf druk aan het winkelen in Oost-Europa. Is er geen frictie tussen de vele miljoenen die de minister jaarlijks aan Jemen geeft en de gewapende geopolitieke rol die het land wil of mag spelen? In 1999 zei de minister nog het volgende: "Bij de toetsing van het criterium "goed bestuur" is in het bijzonder gelet op democratisering, naleving van mensenrechten, het ontbreken van corruptie, de scheiding van de machten en de rechtszekerheid. Ook de relatieve hoogte van het defensiebudget is meegenomen in de afweging." Maar India verhoogt zijn defensiebudget dit jaar wel met 14%. Wordt daar nog wat van gezegd?

De minister kan toch niet met droge ogen blijven volhouden dat goed bestuur nog steeds een voorwaarde is? Goed bestuur is een doel, geen voorwaarde. Laat de voorwaarde dan ook achterwege, zou ik de minister willen zeggen.

Nodig is een coherent Afrikabeleid voor de lange termijn, met overeenstemming op zowel nationaal als internationaal niveau. Op nationaal niveau kunnen de Afrikanotitie en de notitie Economie en Ontwikkeling worden gezien als een eerste aanzet om te komen tot geïntegreerd beleid. Deze gezamenlijke beleidsontwikkeling is op zichzelf goed, het is alleen jammer dat beide notities uitblinken in vaagheid en vrijblijvendheid. Er zijn nog steeds grote tegenstellingen tussen bilateraal en multilateraal beleid, vooral bij economisch en ontwikkelingsbeleid.

Op internationaal niveau kan het effectief zijn als Nederland samen met andere landen een coalition of the willing vormt om te komen tot een integrale regionale benadering bij het ontwikkelen van conflictpreventiebeleid, samen met Zweden bijvoorbeeld. Het vormen van secretariaten met gelijkgezinde landen is een mogelijkheid om snel tot actie te komen. Na een gerichte analyse kan Nederland zijn eigen rol in de regio in relatie tot andere spelers bepalen. Optimale langdurige presentie met een breed netwerk van verschillende instrumenten is een vereiste voor een geslaagd conflictpreventiebeleid. Snel reageren en massaal steun geven aan groepen die ijveren voor vrede in potentiële crisislanden, is cruciaal.

Zoals ik al zei, is het niet alleen maar ellende in Afrika. Al is de democratisering misbruikt door handige machthebbers, in alle landen zijn er nu burgerorganisaties en mensenrechtengroeperingen. Conflictpreventie is geen zaak van overheden alleen. Integendeel, deze zijn vaak de belangrijkste veroorzakers van conflicten. Opbouw van een pluriforme samenleving van onderop is essentieel. Conflictpreventie kan langs vele wegen gestalte krijgen en vereist een creatieve benadering. Letterlijk soms, bijvoorbeeld door kunstenaars aan het woord of liever beeld te laten. Zoals in Kenia, waar Kuloana Trust met steun van Hivos een workshop met beeldende kunstenaars uit vluchtelingenkampen organiseerde, met een daaropvolgende tentoonstelling. Maar ook het uitwisselen van verhalen of van poëzie kan bijdragen tot wederzijds begrip en respect. Kunstenaars spelen vaak een belangrijke intermediaire rol in het zichtbaar maken alsook het relativeren van tegenstellingen en conflicten.

De vrouwenorganisaties is Afrika zijn sterker dan ooit en in de afgelopen 10 jaar zijn er bijvoorbeeld in Afrika meer dan 100 homogroepen opgericht; driekwart in Zuid-Afrika en een kwart verspreid over zeker 15 Afrikaanse landen. Dat is niet niets. Zij zouden door de Nederlandse regering zicht- en hoorbaar moeten worden ondersteund, maar dat gebeurt niet. Een aanvraag voor een KAP-bijdrage bij de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika aan het ontwikkelen van de website Behind the mask is niet gehonoreerd. Er worden door Nederlandse ambassades in Afrika geen rapportages gegeven over slachtoffers van repressie tegen homo's. Dat is toch raar? De opkomende homobeweging is één van de bewijzen van democratische vernieuwing op het continent. Wat is het homobeleid van het ministerie eigenlijk in Afrika?

Conflictpreventie is de core business van het Nederlands buitenlands beleid. Ontwikkelingssamenwerking is dweilen met de kraan open als zij niet gericht bijdraagt aan conflictpreventie en moet gezien worden als een totaalconcept. Wordt het langzamerhand niet eens tijd om van de naam ontwikkelingssamenwerking af te komen? De samenhang tussen veiligheid, democratie, mensenrechten, handel en milieu in combinatie met armoedebestrijding is aanleiding genoeg. De relatie tussen ontwikkelingsproblematiek en migranten, vluchtelingen en milieu is sterk. Een nieuw op te richten ministerie van internationale samenwerking lijkt mij wel wat.

Maar misschien is het allemaal niet eens meer nodig. Misschien heeft ontwikkelingssamenwerking sowieso haar langste tijd gehad. De "alles moet anders show" is vol verve door de minister ingezet. Het leek alsof er niets meer goed was. Niet aflatende kritiek op multilaterale hulp, de EU en VN-organisaties. Je vraagt je af waarom er nog langer geld in die kennelijk bodemloze put gegooid moet worden. De toonzetting is zo overtuigend dat er eigenlijk maar één conclusie voor deze voortvarende minister overblijft: kappen met die hap.

Paul Hoebink verwoordde het zo: "Gedragen door de Haagse wind van privatisering is wervelwind Herfkens in staat om vele heilige huisjes in ontwikkelingsland om te blazen. De vraag daarna is echter of ze in staat is om ook nieuwe dingen op te bouwen en of die veranderingen en nieuwe dingen niet te veel op aannames of zelfs vooroordelen zijn gebaseerd. Als dat laatst het geval zou zijn, dan is het middel erger dan de kwaal. Dan dreigt dat er na vier jaar Herfkens alleen kaalslag is gepleegd."

Wat vindt de minister van dit soort kritiek? De doelstelling is toch juist om het draagvlak te vergroten in plaats van te verkleinen?

De heer Van Thijn (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Het thema van deze begrotingsbehandeling is conflictpreventie. Niet bepaald een thema dat deze minister (ik doel op M) op het lijf is geschreven, gelet op het aantal butsen dat hij in het afgelopen jaar heeft opgelopen. Er zijn echter ook goede dingen gebeurd. Ik noem de wijze waarop Nederland invulling heeft gegeven aan het lidmaatschap van de Veiligheidsraad – ik onderschrijf het positieve evaluatierapport van ambassadeur Jones – hoewel onze man in New York die aldaar naar behoren is opgetreden, als het knapste jongetje van de opgeheven diplomatenklas, op die periode na ommekomst toch weer een heel eigen en niet onverdeeld positief licht heeft geworpen. Ik noem het optreden van Nederland op de EU-topconferentie in Nice, waar Nederland in blessuretijd met 1-0 gewonnen heeft van de Rode Duivels, hoewel zich de vraag laat stellen of die vis niet wat duur is betaald, gelet op de verstoorde Beneluxverhoudingen. Ik noem het binnenhalen van het Hoge commissariaat voor de vluchtelingen, hoewel mij na alle soesa achteraf niet helemaal helder voor ogen staat wie ik daarmee nu eigenlijk moet feliciteren. Zelfs de betrokkene schijnt niet echt ingenomen te zijn met zijn nieuwe functie. Ik noem de consequente en moedige beslissing van de minister om een geplande reis naar China ter wille van het mensenrechtenbeleid te annuleren, hoewel de minister van OCW zich, tegen zijn gewoonte in, wel bijzonder gehaast heeft om het ontstane vacuüm op te vullen. Ik noem de uitzending van een Nederlandse vredesmissie, geschraagd door de helikopterview van de Tweede Kamer, naar het grensgebied van Eritrea en Ethiopië, waardoor de centrale betekenis die de regering aan Afrika toekent, niet in vrijblijvende schoonheid is gestorven, hoewel zich de vraag laat stellen of er niet een grond van waarheid schuilt in de kritiek van Van Walsum dat Nederland, waar het Afrika betreft, niet gekozen heeft voor de gemakkelijkste weg, mede als gevolg van de verlammende uitwerking van het zgn. Srebrenicasyndroom. Het toetsingskader voor deelname aan humanitaire interventies begint trekken te vertonen van een zelf aangemeten keurslijf.

Hoewel Nederland zichzelf de status van een middelgroot land toemeet, zijn de marges voor een gezichtsbepalend buitenlands beleid toch kleiner gebleken dan het kabinet bij zijn aantreden blijkbaar veronderstelde. Vorig jaar heb ik de minister nog geprezen voor het nieuwe elan dat uit de toelichting op de begroting en diverse publieke optredens naar voren kwam, zoals de vaststelling dat handhaving van de mensenrechten gaat boven het respect voor de nationale soevereiniteit van staten. Nu is de toelichting wat sadder and wiser, zijn de geformuleerde doelstellingen verzakelijkt en is de genoemde discussie, zo lijkt het, goeddeels verstomd.

Intussen zijn de omstandigheden waarbinnen Nederland moet opereren, in korte tijd sterk verslechterd. In de Verenigde Staten heeft zich op basis van een met het blote oog nauwelijks waarneembaar stemmenverschil – een uitslag waarvoor ik, als voormalig verkiezingswaarnemer, mijn hand niet in het vuur zou steken – een ingrijpende machtswisseling voltrokken die voor tal van brandhaarden in de wereld, met name op de Balkan, vanwege de republikeinse hang naar non-interventie – ook als mensenrechten in het geding zijn – grote gevolgen kan hebben. En als men al intervenieert, zoals bij de recente bombardementen op Bagdad, zet men de bondgenoten min of meer voor het blok. De betrekkingen binnen de Atlantische gemeenschap zijn, mede als gevolg van het Amerikaanse ruimteschild én de toe te juichen plannen voor een eigen Europese snelle interventiemacht, snel aan het verslechteren in weerwil van het glimlachoffensief van Powell vorige week. Eén zwaluw maakt nog geen zomer. Binnen Europa is de legendarische Frans-Duitse as, de belangrijkste interne stabilisator, aan sleet onderhevig. In het Midden-Oosten is, mede als gevolg van de conservatieve "landslide" het perspectiefvolle vredesproces krakend tot stilstand gekomen en wordt de situatie met de dag explosiever. In Afrika zitten de groeiende stromen van vluchtelingen, temidden van de vele brandhaarden, als ratten in de val. Alleen op de Balkan gloort er, na de verdwijning van achtereenvolgens Tudjman en Milosevic, enige hoop. Alhoewel het Daytonakkoord nog van geen kanten functioneert, men in Kosovo maar wat aanmoddert bij de gratie van het feit dat de wereldgemeenschap zwijgt over de toekomstige status en er zich nieuwe spanningshaarden aftekenen in Presevo, "the next hot spot", aldus de International Crisis Group, en Macedonië waar de eerste schermutselingen zich helaas al voltrekken.

Temidden van al deze turbulentie kiest Nederland voor "conflictpreventie" als core business. Het gaat dan om een gebundelde inzet van een heel scala aan buitenlandspolitieke instrumenten variërend van stille diplomatie, handelsmaatregelen, slimme sancties tot een op maatschappelijk oorzaken van potentiële conflicten gerichte ontwikkelingssamenwerking. Mijn collega, mevrouw Lycklama, zal ingaan op dat laatste aspect. Ik wil met name ingaan op het "early warning" aspect, de probleemanalyse die daaruit voortvloeit, het vaststellen van prioriteitsgebieden en de bereidheid om, samen met anderen, in het bijzonder in EU-verband, de vereiste middelen in te zetten. Het moge duidelijk zijn dat, mede in het licht van de gewijzigde wereldverhoudingen, de rol van de EU aan betekenis zal winnen. Een grotere rol op het eigen continent, de Balkan, in het Midden-Oosten en in het belendend perceel Afrika, lijkt onvermijdelijk. Een vraag die daaraan voorafgaat, is: is Europa daar klaar voor? Hoe goed steekt Europa in haar vel? Wat zijn bijvoorbeeld de consequenties van de verslechterende verhouding tussen Duitsland en Frankrijk? Was het geen teken van kortzichtigheid om Duitsland, veruit de grootste mogendheid op dit continent en Europeser georiënteerd dan welk ander Europees land ook, te laten zwemmen op de top van Nice? Als de extra stem voor ons eigen land zo belangrijk was, en ik geloof dat die belangrijk was, geldt dat dan niet in dezelfde mate, op zijn zachtst gezegd, voor een land als Duitsland? Hoe lang kunnen wij doorgaan met de negatie van de feitelijke machtsverhoudingen? Nederland heeft van het nationale eigenbelang onder paars een geloofsartikel gemaakt, maar eens komt de dag dat wij met gelijke munt, al of niet de euro, zullen worden terugbetaald. Over "early warning" gesproken. Hebben de minister of de staatssecretaris een Duitslandanalyse? Wat vinden zij van de opvatting van de Duitslanddeskundige, professor Nijhuis, die er in een recente oratie op wees dat de kloof tussen het beeld, een land dat zich kleiner voordoet dan het is, en de werkelijkheid, een in menig opzicht dominante positie, steeds groter wordt? Een grote bedreiging voor Europa – ik doel dan op de conflictpreventie dicht bij huis – is het her en der opkomende sentiment van nationalisme en etnocentrisme. Ik denk dan niet aan Duitsland, in tegendeel: als ik pleit voor Duitsland als veruit de belangrijkste bondgenoot, is dat juist omdat er een wereld van verschil is tussen de kordate wijze waarop in Duitsland korte metten wordt gemaakt met het gedachtegoed van extreemrechts en de gelaten, soms lakse wijze waarop dat in andere landen gebeurt. Ik zal niet opnieuw de affaire-Oostenrijk oprakelen, maar er is één opmerking in het rapport van de drie wijze mannen die mij bijzonder verontrust en wel dat de FPÖ van Haider geen racistische partij zou zijn, maar een partij die zich van tijd tot tijd bezondigd aan uitingen van vreemdelingenhaat. Het is echter de vraag wat precies het verschil is. Is vreemdelingenhaat vanaf nu soms toegestaan? Moeten wij voortaan in de EU klakkeloos accepteren dat extreemrechts in toenemende mate "salonfähig" wordt?

Wordt er in EU-verband nagedacht over de opmars van extreemrechts in landen als België, Italië en Denemarken en de gevolgen daarvan voor toekomstige coalities? Hoe schrap zet de EU zich als vergelijkbare ontwikkelingen zich voordoen bij de nieuwe toetreders. Het feit dat in Roemenië een racistische partij de eindronde haalde en uiteindelijk 30% van de stemmen binnenhaalde, is een teken aan de wand. Gelet op de kwetsbare positie van nationale minderheden in diverse van deze landen, de Sinti en Roma voorop, liggen de potentiële brandhaarden voor het opscheppen. Is dit een zorg die in EU-verband wordt besproken?

Voorzitter! Het is natuurlijk ondenkbaar dat Nederland, een middelgroot land, als een moderne Atlas de hele wereld op de middelgrote schouders zou torsen. Dat geldt zeker ook voor conflictpreventie en Nederland zal daarom duidelijke prioriteiten moeten stellen. Ik kan mij daarbij drie ordeningsprincipes voorstellen die alle drie te maken hebben met de internationale rechtsorde en het tot kroonjuweel verheven nationale belang. Deze drie principes zijn:

  • - de potentiële brandhaarden op ons eigen continent, de Balkan;

  • - de belangrijkste landen van herkomst bij de instroom van vluchtelingen;

  • - landen waarbij wij gelet op de bijzondere samenstelling van de bevolking – men kan ook zeggen "om historische redenen" – een bijzondere betrokkenheid voelen.

  • In een binnenkort te verschijnen overallanalyse van de International Crisis Group worden vijf deels samenhangende spanningsvelden genoemd die de hele Balkan bestrijken en in de verste verte nog niet tot een oplossing zijn gebracht. Dat zijn: het onbevredigde nationalisme in soorten en maten, de slecht functionerende en weinig responsieve gouvernementele instellingen, de nog altijd zorgelijke economieën en de grote werkeloosheid, een ontoereikend handhavingsapparaat waardoor er onvoldoende recht wordt gedaan en gesproken en de grote aantallen vluchtelingen en ontheemden die nog niet konden terugkeren naar hun plaats van herkomst. Een integrale aanpak van deze problemen, waarbij het Stabiliteitspact goede diensten zou kunnen bewijzen, is broodnodig. Daarbij zou het ook goed zijn als de internationale gemeenschap geleidelijk aan meer duidelijkheid zou verschaffen over het meest wenselijke eindplaatje. De onzekerheid over de toekomst – men denke aan Kosovo – schept verwachtingen die eerder tot meer dan tot minder spanningen leiden. Het moge duidelijk zijn dat hier ook voor de EU een belangrijke taak is weggelegd, temeer daar – dat is het enige lichtpuntje – alle partijen in het betrokken gebied zich op Europa wensen te oriënteren.

Een ander prioriteitsgebied zijn de landen van herkomst van de grote aantallen vluchtelingen die naar Nederland komen. Men neme slechts de vluchtelingenrapportage over het jaar 2000 en de brandhaarden tekenen zich af: Afghanistan, het voormalige Joegoslavië, Irak, Iran, Turkije en een aantal Afrikaanse landen, zoals Angola, Somalië, Sierra Leone, en Soedan. Overigens vallen Eritrea en Ethiopië hier niet onder. Hoe gaat de regering met deze gegevens om? Is er niet alle reden om de conflictpreventieve middelen hier doelgericht te bundelen? Gebeurt dit ook? De EU verklaart bij herhaling dat het vluchtelingenprobleem integraal, ook aan de bron, moet worden aangepakt. Welke type beleid wordt hier ontwikkeld? Wij praten in het kader van het restrictieve vreemdelingenbeleid graag over opvang in de regio. In 95% van de gevallen vindt die opvang ook in de regio plaats, zeer tot last van arme, omringende landen, die onder die last dreigen te bezwijken. Zou aan dat probleem dan ook geen hogere prioriteit moeten worden gegeven? Waarom is de UNHCR zo'n armlastige organisatie, terwijl zij zo'n immense verantwoordelijkheid draagt?

Een derde categorie van prioriteitslanden zijn de landen waarmee grote bevolkingsgroepen in ons land een bijzondere verbondenheid voelen. Ik noem achtereenvol gens Israël en de Palestijnen, Indonesië en in het bijzonder de Molukken en "last but not least" Suriname. De escalatie van geweld tussen Israël en de Palestijnen, het mislukken van het vredesproces en de grote machtsverschuiving in Israël roepen in Nederland toenemende en begrijpelijkerwijs ook contrasterende emoties op, die soms tot onderlinge irritaties en spanningen leiden. De Nederlandse regering heeft zich in de afgelopen jaren op alle mogelijke manieren gecommitteerd aan het vredesproces en heeft bij beide partijen een vertrouwenspositie verworven. "De Nederlandse regering heeft een zekere inbreng gehad", zei de minister in de Tweede Kamer met een, begrijpelijkerwijs, omfloerst taalgebruik. Dat moet, ondanks de verslechterde omstandigheden, zo blijven. De legitieme rechten van de Palestijnen op een eigen staat mogen daarbij geen sluitpost worden.

Ik kom bij Indonesië en de Molukken. Ik ga dan maar voorbij aan al die andere probleemgebieden in dat land. Het is maar al te begrijpelijk dat de verontrusting in de Molukse gemeenschap over de gebeurtenissen aldaar tot kookhitte is gestegen. Er zijn vijfduizend dodelijke slachtoffers gevallen, terwijl een half miljoen Molukkers op de vlucht is. Dat is een grote vergeten groep. Ik ben ervan overtuigd dat de minister alle, beperkte, middelen inzet om de wankele Indonesische regering ervan te doordringen dat de militante Moslimgroepen, die soms verkapte steun van het leger krijgen, van de Molukken moeten worden verwijderd. De Molukse gemeenschap moet van haar kant begrijpen dat Nederland, gelet op de labiele situatie, niet anders kan dan behoedzaam manoeuvreren. In een recente ICG-rapportage over de presidentiële crisis in Indonesië wordt het weinig waarschijnlijk geacht dat de president deze crisis te boven komt. Met spijt moet worden vastgesteld dat zijn gezag hoe dan ook onder zijn handen afbrokkelt. De scenario's die vervolgens in zicht komen, laten zich raden.

Het is in het kader van ons centrale thema zeker verheugend dat Nederland in 2003 opteert voor het voorzitterschap van de OVSE. Deze organisatie heeft in korte tijd een loodzware verantwoordelijkheid op zich genomen in een groot aantal conflicthaarden in en rondom de voormalige Sovjetunie. Daarbij komen nog de brandhaarden die de heer Van Gennip uitvoerig heeft behandeld. De organisatie van de OVSE is daarop amper toegesneden. Er is nauwelijks sprake van een uitvoerend apparaat. De hoogste verantwoordelijkheid berust bij de plenaire raad van permanente vertegenwoordigers die bij consensus beslist, waardoor de specifieke verantwoordelijkheid van de bij toerbeurt optredende voorzitter extreem groot en moeilijk is, maar ook de moeite waard. Mijn vraag is of en, zo ja, hoe de regering zich nu al op deze belangrijke taak voorbereidt.

Mevrouw Lycklma à Nijeholt (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! De begroting 2001 voor Ontwikkelingssamenwerking is de derde begroting van deze minister. Het is een begroting die volledig haar stempel draagt. In wat volgt zal ik namens mijn fractie enkele opmerkingen maken over het beleid en het draagvlak voor dat beleid. Vervolgens zal ik, zoals afgesproken in de commissie, aandacht schenken aan conflictpreventie. Ik rond mijn betoog af met enkele opmerkingen over de mensen en de middelen die ter beschikking staan voor de uitvoering van beleid.

Allereerst richt ik mij op het beleid van deze minister. Dat beleid wordt gekenmerkt door een onomwonden keus voor het belang van de arme ontwikkelingslanden en hun zeggenschap over de eigen ontwikkeling. In de tweede plaats zijn voor deze minister kenmerkend het enthousiasme en de daadkracht waarmee ze zich inzet om het vele geld dat voor ontwikkelingssamenwerking beschikbaar is, zo effectief en zo efficiënt mogelijk te besteden. Dat beleid spreekt mijn fractie aan en hetzelfde geldt voor de systematische wijze waarop de minister de verschillende modaliteiten van uitvoering onder de loep neemt. Eerst werd het bilaterale kanaal kritisch bekeken en het beleid drastisch omgebogen.

Vervolgens werd een analyse gemaakt van de kwaliteit van de VN en de internationale financiële instellingen als kanalen voor ontwikkelingssamenwerking en onlangs is de discussie gestart met de medefinancieringsorganisaties en enkele andere organisaties die tezamen het particuliere kanaal vormen waarlangs de Nederlandse ontwikkelingsgelden worden besteed. Het resultaat is een aantal conclusies, aanbevelingen en besluiten die een belangrijke kwaliteitsverbetering van het beleid beloven.

Er is ook kritiek. Dat hebben we het vorige jaar duidelijk laten doorklinken in onze bijdrage. Die kritiek geldt echter meer de presentatie van het beleid dan de inhoud. Die inhoud is over het geheel genomen prima, met één belangrijke uitzondering: het volgen van de Washingtonconsensus met haar accent op vrije markten. Ook de minister is gecharmeerd van die consensus. Zij heeft herhaaldelijk aangegeven dat er internationaal grote overeenstemming is over de wijze waarop de ontwikkeling moet worden uitgevoerd en wat het beste is voor ontwikkelingslanden. Onderzoek en analyse van de Wereldbank spelen daarin een grote rol. Toch blijft de twijfel bestaan; het denken mag niet stilstaan. Onder de titel "The Great Divide in the Global Village" schreef professor Bruce Scott van de Harvard Business School – uit een hoek dus die nauwelijks van linkse sympathieën kan worden beschuldigd – in het laatstverschenen nummer van Foreign Affairs een zeer kritisch artikel. Hij ziet het Washington-consensusmodel als "simplistic and self-serving". De rijke landen profiteren ervan: "It is not accidental that rich countries insist on open markets where they have an advantage and barriers in agriculture and immigration, where they would be at a disadvantage". Vooral het blokkeren van migratie uit arme landen ziet hij als een belangrijke rem op ontwikkeling en in schrille tegenstelling tot de roep van de rijke landen om liberalisme en vrije markten. Landen krijgen te weinig ruimte " to tailor development strategies to their own circumstances". Voorzitter! De minister bepleit juist zeggenschap over de eigen ontwikkeling, en dat doet ze terecht. Dit leidt tot de vraag of haar beleid wel uitvoerbaar is binnen het keurslijf van de Washingtonconsensus. Volgens professor Scott zit het fout. Hoe beoordeelt de minister deze kritiek? Terug naar de analyse van de verschillende kanalen waarlangs onze ontwikkelingsgelden worden besteed. Die analyse laat zien dat er na ruim 50 jaar ontwikkelingssamenwerking een complexe nationale en internationale ontwikkelingsarchitectuur is ontstaan. Het is een structuur waarin ook het nodige is vastgeroest. Er is sprake van vanzelfsprekendheden die er niet horen te zijn, van gesloten "koninkrijkjes" die vragen om opengebroken te worden en blinde vlekken die al te lang zijn verwaarloosd. Maar het meest klemmende probleem is de simpele vraag: "helpt de hulp?" Deze essentiële vraag blijkt moeilijk te beantwoorden. Recent onderzoek door de Directie voorlichting naar het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking laat zien dat vergeleken met 1998 het vertrouwen in het nut van ontwikkelingssamenwerking is afgenomen. 39% van de ondervraagden vindt dat de hulp verkeerd wordt besteed. Ruim 58% is van oordeel dat hulp helpt. Dat was 63% in 1998. Voor het voortbestaan van ontwikkelingssamenwerking is brede steun onder de bevolking van het allergrootste belang.

In dat licht zijn de ontwikkelingen in Noorwegen interessant. Ondanks de verrechtsing die daar plaatsvond, laat onderzoek zien dat 88% van de Noren positief staat tegenover ontwikkelingssamenwerking. Dat is een toename van 11% sinds 1990. Hoe vergelijkbaar de onderzoeken zijn, is mij niet bekend, maar de cijfers suggereren dat het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking in Noorwegen zich in positieve richting ontwikkelt, terwijl de richting in Nederland een negatieve is. Heeft de minister een verklaring voor deze tegengestelde ontwikkeling? Speelt hier een rol dat de minister in debat met de NGO's erop hamert, dat wat zij doen met projecten en inzet van mensen uit de tijd is en dat ontwikkelingslanden met behulp van macro-economische steun en toegang tot handel het zelf wel kunnen? Is er verschil tussen beide landen in de wijze waarop aandacht wordt gegeven aan de versteviging van het draagvlak? Valt hier iets te leren? Hoe staat het met het draagvlak in andere Europese landen, met name in de twee andere landen, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, die betrokken zijn bij het Utsteininitiatief? Mijn fractie pleit ervoor dat onderzoek naar het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking op een zodanige wijze wordt uitgevoerd, dat de resultaten vergelijkbaar zijn en leiden tot een uitwisseling van "best practices".

Hoe belangrijk de vraag naar het draagvlak voor het OS-beleid onder de bevolking ook is, Nederland is ook op andere wijze gebonden om zich in te spannen voor een rechtvaardiger wereld. Als enige land ter wereld is in onze Grondwet opgenomen dat wij geroepen zijn de internationale rechtsorde te bevorderen. Dat schept grote verplichtingen, ook voor ontwikkelingssamenwerking. In dit verband refereer ik aan de interessante beschouwing die de Indiase econoom en Nobelprijswinnaar Amartya Sen vorig jaar over vrijheid heeft geschreven voor de jaarlijkse Wereldbankconferentie over ontwikkelingseconomie. De heer Van Gennip refereerde ook al aan dat betoog. Vrijheid in brede zin omvat volgens Sen aan de ene kant politieke vrijheden, burgerrechten, economische en sociale kansen, maar aan de andere kant de opheffing van fundamentele onvrijheden: honger, analfabetisme, onbehandelde ziekte, bestaansonzekerheid en andere vormen van slopend gebrek. Hij constateert dat er naast de wens tot vrijheid ook een grote vrees in de wereld heerst voor andermans vrijheid. Leiders zijn beducht voor de vrijheid van de armen en achtergeblevenen, de verbolgen boeren, de opstandige vrouwen enzovoort. Aan die vrees moet weerstand worden geboden ten behoeve van het succes van ontwikkeling, aldus Amartya Sen.

Als wij ons ook maar een beetje verdiepen in conflictsituaties, zien wij het voor onze ogen gebeuren. Bijvoorbeeld in Afrika, waar van de Hoorn van Afrika, via Soedan en dwars door Centraal-Afrika naar Angola een half continent gebukt gaat onder conflicten die elkaar onderling versterken en beïnvloeden. Ook in delen van West-Afrika met Sierra Leone als tragisch dieptepunt, in de Balkan, het Midden-Oosten, observeren we wat Sen beschrijft. We zien hoe leiders uit vrees voor de vrijheid van anderen overgaan tot politieke manipulatie van identiteiten, vaak als laatste verdedigingsmiddel bij een strijd om schaarse middelen. Alleen een grondige verdieping in de achtergronden van de verschillende conflicten en goede timing zullen oplossingen mogelijk maken. Zijn we daartoe toegerust? Kunnen we de verplichting waarmaken die de Grondwet oplegt? Ik verwijs hierbij ook naar de vragen die collega Van Thijn zojuist heeft gesteld over onze verantwoordelijkheid ten aanzien van de opvang van vluchtelingen die het gevolg zijn van deze conflicten.

Mijnheer de voorzitter! Conflictpreventie, vredeshandhaving en vredesopbouw zijn processen die in elkaar grijpen. Ze eisen een integrale benadering vanuit verschillende invalshoeken, militair, politiek, juridisch, economisch en sociaal. Na lang aarzelen is besloten dat Nederland meedoet aan de vredeshandhaving in Eritrea en Ethiopië. Aarzelend, en de Apaches staan klaar om onze militairen weer af te voeren als het moeilijk wordt. Terecht weegt de verantwoordelijkheid voor levens zeer zwaar. Maar, vredeshandhaving tussen Eritrea en Ethiopië is een betrekkelijk gemakkelijk karwei in vergelijking tot een mogelijke beheersing van de explosie van geweld die plaatsvindt in Sierra Leone, Liberia en Guinee. Mijn collega van GroenLinks wees daar ook al op. Daar zien we voor ons geen rol weggelegd. Heeft de gepensioneerde diplomaat Van Walsum dan toch gelijk als hij in zijn geruchtmakende interview in de NRC zegt: "We geven niet thuis als we kunnen meehelpen militaire situaties op te lossen, we zijn wel bereid geld te pompen in de bodemloze put van de ontwikkelingshulp." En: "Ik vind het gênant als je in de Veiligheidsraad verantwoordelijkheid neemt voor vredesoperaties en alleen maar Derdewereldlanden die laat uitvoeren." Met andere woorden: we kopen onze verantwoordelijkheid af. Kopen we daarmee ook niet onze Grondwettelijke verplichting af? Het doet me denken aan hoe vroeger de dienstplicht van rijke jongelieden werd afgekocht en dat was niet pluis.

Mijnheer de voorzitter! De conflicthaarden in de wereld overziende is het duidelijk, dat het aanzienlijk budget waarover de minister beschikt gemakkelijk aan alle ellende in de conflictgebieden kan worden uitgegeven. Dat gebeurt niet en dat lijkt me juist. Overigens past het om hier een opmerking van wijlen minister Jan de Koning aan te halen. Hij vond Ontwikkelingssamenwerking zijn moeilijkste ministerspost, juist omdat vaak beslissingen genomen moeten worden die gaan over leven en dood van mensen, van vele mensen. Dat is ook nu nog het geval. Daarom zou mijn fractie graag willen weten hoe het beleid er in samenhang uitziet en wat de overwegingen zijn van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking om wel of niet en, zo ja, op welke wijze steun te verlenen aan regeringen en mensen betrokken bij conflictpreventie, vredeshandhaving en vredesopbouw. Kortom, wat is het beleid? De minister heeft hierover het een en ander gezegd in haar toespraak "Conflictpreventie in Afrika" voor de EVS-krachttoer op 23 oktober vorig jaar. Daarin gaf zij veel voorbeelden maar er was nog geen samenhangend beleid te zien. Ook de memorie van toelichting biedt dat niet.

Voorzitter! Ten slotte wil ik nog enkele opmerkingen maken over de mensen en de middelen. In de notitie Samen werken voor effect, op weg naar een internationale ontwikkelingsarchitectuur vond ik op pagina 5 een verontrustende voetnoot. Daarin werden cijfers gegeven over de verhouding OS-begroting/personeel, ontleend aan een toespraak die Poul Nielsen, EU-commissaris voor ontwikkelingssamenwerking op 27 maart vorig jaar in Amsterdam hield: "On average to manage 10 mln. US$ of aid there are 2.9 staff a the Commission compared with 4.3 at the Worldbank and up to 9 in the major Member States". En dan komt het: "Of the larger donors only the Dutch have less, namely 2.4." Kan de minister uitleggen hoe dit precies zit? Betekent dit dat het budget in de laatste jaren aanzienlijk is gegroeid, maar dat het personeel dat de minister als minister zonder portefeuille ter beschikking staat, ver is achtergebleven? Is dit het gecombineerde resultaat van het integratieproces en de herijkingoperatie. Dreigt hier geen kwaliteitsprobleem bij de uitvoering? Hoe was de situatie vijf jaar geleden? In het begin van mijn betoog refereerde ik aan het uitwisselen van "best practices" met betrekking tot het draagvlak voor Ontwikkelingssamenwerking in het kader van Utstein. Ook hier is ruimte voor vergelijking. Zijn er betere voorbeelden? Gaarne ziet mijn fractie de reactie van de minister tegemoet.

De heer De Vries (RPF/GPV):

Voorzitter! De Koude Oorlog ligt al meer dan tien jaar achter ons, maar van vrede op aarde, of zelfs van vrede in Europa is ook nu geen sprake. Meer dan honderd gewapende conflicten hebben de wereld in de jaren negentig geteisterd, meestal in de vorm van een binnenlandse strijd. Toen de ideologische tegenstelling tussen Oost en West was weggevallen, staken andere tegenstellingen de kop op, die jarenlang onderdrukt, maar niet verdwenen waren. Mensen die etnisch, in godsdienst of in taal, of in een combinatie van deze factoren, van elkaar verschillen, blijken telkens weer niet in vrede met elkaar te willen of te kunnen samenleven. Ik ken eigenlijk maar één voorbeeld waar dat goed gaat, namelijk in Zwitserland. Elders zoekt men staatkundige constructies, waarbij men zo min mogelijk met elkaar te maken heeft, zoals in ons buurland België. Dat geeft wel aan dat wij als inwoners van een cultureel homogeen land niet te gemakkelijk over dit probleem moeten oordelen als zou het enkel een kwestie zijn van goede wil.

In tal van gebieden in de wereld moeten wij constateren dat de liefde tot de naaste, die zich naar christelijke normen tot alle mensen behoort uit te strekken, ophoudt bij de grenzen van de eigen groep. Daarbuiten heerst vijandschap, die heel gewone mensen tot de meest ernstige misdaden kan aanzetten. We hebben dat gezien in Koerdistan, in Soedan, in Somalië, in Rwanda, op de Balkan en nu weer op Kalimantan. Helaas zijn regeringen van een dominante meerderheid vaak evenzeer nationalistisch gezind, waardoor ze aan etnische minderheden weinig ruimte laten. Dat veroorzaakt een zichzelf versterkend proces, dat op een gegeven moment tot uitbarsting leidt.

Onze fracties – ik spreek mede namens de SGP-fractie – vragen zich af of de internationale gemeenschap het goede antwoord op deze problematiek al heeft gevonden. Bestraffing van misdaden tegen de menselijkheid is noodzakelijk. Wij vinden het werk van het Joegoslaviëtribunaal en van het Rwandatribunaal belangrijk en zien uit naar de instelling van een Internationaal Strafhof. Maar doen wij er wel genoeg aan om deze uitbarstingen te voorkomen?

Uiteraard is ook ons uitgangspunt dat mensen die binnen één staatsverband wonen, elkaar met al hun verschillen behoren te accepteren. Maar tegelijkertijd moeten wij vaststellen dat die boodschap vaak niet overkomt. Moeten wij dat samenleven dan afdwingen, desnoods met geweld? Of kunnen wij ons beter neerleggen bij wat kennelijk tot de zwakke aard van de mens behoort? Tot nu toe heeft de internationale gemeenschap eigenlijk geen ander antwoord dan de mantra dat de territoriale onschendbaarheid voorop moet staan. Maar wat, als op deze wijze een conflict onoplosbaar blijkt of een regering enkel met de harde hand de staatseenheid in stand kan houden?

In de jaren negentig hebben wij een flinke toename gezien van het aantal onafhankelijke staten. De Sovjet-Unie, Joegoslavië en Tsjecho-Slowakije vielen uiteen. En de versplintering dreigt nog door te gaan. Ik noem Tsjetsjenië, Nagorno-Karabach, Abchazië, Kosovo en Bosnië. In Bosnië hebben wij de gruwel van de etnische zuivering gezien, waarmee een eind werd gemaakt aan het door elkaar leven van de drie nationaliteiten. Onze eerste impuls is dat dit kwaad niet beloond mag worden en dat dus iedereen moet kunnen terugkeren naar zijn oorspronkelijke woonplaats. Maar hoe reëel is deze optie vandaag nog? Dankzij Dayton is er een staatkundige constructie, maar onze indruk is dat die in de praktijk weinig voorstelt en zonder aanwezigheid van buitenlandse toezichthouders snel zou ineenzakken. Hoe lang zullen we daar nog moeten blijven? Of doen we er beter aan te erkennen dat een vaas die kapot gegooid is, nooit weer heel kan worden, hoe triest dat ook is?

Bosnië is in het kader van mijn betoog maar een voorbeeld. Ik bedoel hiermee een vraagteken te plaatsen bij de vanzelfsprekendheid van de onschendbaarheid van bestaande staatsgrenzen. Met welk recht verhinderen we de Bosnische Serviërs zich bij Servië aan te sluiten en de Kroatiërs bij Kroatië? Het huidige Bosnië-Herzegovina is immers ook maar een product van de eeuwenlange strijd tussen het Habsburgse en het Ottomaanse imperium, waarbij aan de bevolking niets gevraagd is. Ik vond het interessant in de memoires van oud-ambassadeur Van Walsum te lezen, dat hij als departementsambtenaar in 1991 deling van Joegoslavië langs etnische scheidslijnen in plaats van de bestaande bestuurlijke grenzen de beste optie vond. Ik citeer hem: "Ik voelde mij daar niet per se toe aangetrokken, maar ik had er ook niet de morele bezwaren tegen die later door zoveel commentatoren zouden worden geëtaleerd. Als een land aan zijn etnische tegenstellingen bezweek, leek het mij niet zonder meer verwerpelijk om in de nieuwe opzet voor alle groeperingen de grootst mogelijke etnische homogeniteit na te streven." Hoeveel ellende was de Balkan bespaard, als de Europese Unie van meet af aan die lijn gekozen had?

Democratie is een voortreffelijk stelsel, maar daarvoor is wel vereist dat er een minimum aan gemeenschapsbesef is. Wanneer bij verkiezingen blijkt dat een bevolking geheel langs religieuze of etnische scheidslijnen stemt, en wanneer leger en politie de kant van hun etnische verwanten kiezen in plaats van de rechtsorde te beschermen, zijn dat aanwijzingen voor een zwak staatsverband. Er is dan vaak geen andere keus dan tussen dictatuur of anarchie. Uit elkaar gaan kan dan een betere weg zijn. Toen Tsjechië en Slowakije uit elkaar gingen, vonden velen hier in West-Europa dat onverstandig, maar zelf zijn ze er kennelijk gelukkig mee. Somalië is de facto ook gesplitst. Zou het zo langzamerhand niet tijd worden dat de internationale gemeenschap Somaliland erkent?

Het is ook zeer de vraag, of in de staatsvorming geldt: hoe groter hoe beter. De grootste staten zijn in het algemeen niet de best bestuurde, zeker niet als ze heterogeen zijn qua bevolking. Ik denk aan Rusland, India, Indonesië en Congo. Zou de vrede tussen India en Pakistan niet gediend zijn met een onafhankelijk Kashmir? Omgekeerd doen kleine staten het vaak juist heel goed; vergelijk Singapore maar eens met Indonesië of Taiwan met China. Dankzij de moderne ontwikkelingen van globalisering en telecommunicatie zijn er tegenwoordig ook voor kleine staten voldoende mogelijkheden om zich economisch staande te houden. De vorige Amerikaanse president Clinton heeft tijdens een bezoek aan Québec eens het toekomstbeeld geschilderd van achthonderd onafhankelijke staten in de wereld. Dat is wel erg veel, maar waarom zou het bij de huidige 180 moeten blijven?

Als ik me niet vergis, is ook voor minister Van Aartsen de territoriale onschendbaarheid geen onaantastbaar gegeven. In zijn brief aan de Staten-Generaal van 29 januari, waarin hij terugblikt op twee jaar Nederlands lidmaatschap van de Veiligheidsraad, herinnert hij aan zijn oproep bij de herdenking van de Eerste Haagse Vredesconferentie "om een debat te voeren over de balans tussen respect voor soevereiniteit en territoriale onschendbaarheid enerzijds en respect voor mensenrechtensituaties anderzijds". Nu weet ik dat het een omstreden kwestie is of mensenrechten ook toekomen aan nationale of culturele groepen als collectief. Maar het zou onzes inziens wel de vrede bevorderen en conflicten voorkomen, wanneer we daar wat welwillender tegen aankeken. Ik denk ook aan een uitspraak van VN-ambassadeur Van Walsum in de Veiligheidsraad naar aanleiding van het rapport van de secretaris-generaal over Rwanda: "Men zou een vredesproces niet moeten beoordelen als iets van een hogere orde dan het lot van de betrokken volkeren. Men zou niet moeten vasthouden aan een vredesproces waarvan de relevantie verloren is gegaan. Als het vredesproces dood is, verdient het conflict zelf aandacht". Nu komt de wereld pas in actie als de spanningen tot een uitbarsting zijn gekomen, met vredesmissies met blauwe of groene helmen. Maar dan is het te laat om nog een goede permanente oplossing te bewerkstelligen. Het is beter naar de diepere oorzaken te kijken en te trachten die weg te nemen. Een van die oorzaken is dat mensen bang zijn voor mensen die anders zijn. Die angst wegnemen is natuurlijk het beste, maar dat is een langdurig proces. In de tussentijd kan bestuurlijke scheiding wenselijk zijn.

Ik denk aan de vele spanningen in de Indonesische archipel. Laten we bedenken dat Papoea's er nooit voor gekozen hebben om met Batakkers in één staat te leven, of Molukkers met Minangkabauwers. Dat is het werk geweest van het Nederlandse koloniale bestuur. Dat een half eiland op volkenrechtelijke gronden nu wel onafhankelijk kan worden, is enkel te danken aan het feit dat de Nederlanders in de 17de eeuw de Portugezen daar niet konden verdrijven. Er doen zich in Indonesië duidelijk middelpuntvliedende krachten voor. Te vrezen valt dat enkel door militair geweld het land bijeengehouden kan worden. Is dat die prijs waard? Ik zeg niet dat Nederland of de Europese Unie vierkant achter allerlei afscheidingsbewegingen moet gaan staan. Daarmee zouden we de Indonesische regering in de gordijnen jagen en dat zou slechts een averechts effect hebben. Beter is het te kiezen voor een neutrale positie, waarbij de Indonesische regering gevraagd kan worden begrip te hebben voor de verlangens van de uiteenlopende volken. Een voorzichtig begin zou kunnen worden gemaakt door in EU-verband niet langer teksten uit te vaardigen als die van het voorzitterschap op 6 december 2000: "De Europese Unie heeft zich verscheidene malen voor een sterk, verenigd en democratisch Indonesië uitgesproken. Zij steunt de territoriale integriteit van het land ten volle". De vervolgzin – "Zij moedigt de Indonesische autoriteiten aan bij hun streven om de regionale verschillen via de dialoog in plaats van met geweld op te lossen" – heeft dan de kracht van een platitude.

Uit de geschiedenis valt te leren dat een scheiding soms de beste weg is om de weg naar elkaar terug te vinden. Daarvoor moet ten minste aan twee voorwaarden worden voldaan. De volken moeten tot het besef komen dat het in hun eigenbelang is de onderlinge vijandschap te overwinnen. En hun levensstandaard moet zo hoog zijn, dat ze niet bereid zijn hun geriefelijk bestaan in een oorlog op het spel te zetten. Zo is het hier in West-Europa ook gegaan. Hier wordt nu op een groeiend aantal terreinen intensief samengewerkt. Maar zo ver zijn we pas gekomen nadat de twee grootste staten van het West-Europese vasteland binnen een eeuw driemaal bloedig tegenover elkaar hadden gestaan. Nu is zo'n conflict ondenkbaar geworden, uit welbegrepen eigenbelang. In het integratieproces treffen we dan ook nog steeds heel weinig altruïsme aan. Laat dat ons nuchter maken tegenover anderen, die anders tegen hun eigenbelang aankijken.

Ik bedoel met dit pleidooi uiteraard niet de minister van Buitenlandse Zaken ertoe aan te sporen als een olifant door de porseleinkast van de territoriale onschendbaarheid te gaan draven. Dat zou enkel brokken opleveren. Maar hij kan wel met diplomatieke tact proberen regeringen ertoe te bewegen deze optie te overwegen. Graag hoor ik de reactie van de minister hierop.

Ik besef ook dat bestuurlijke scheiding geen wondermiddel is voor alle binnenlandse conflicten. Op z'n minst zal een conflict een territoriaal karakter moeten hebben, wil dit overwogen kunnen worden. En ook dan zal nergens een culturele homogeniteit van 100% bereikt worden. We moeten dan dus oppassen dat de onderdrukten geen onderdrukkers worden, zoals zich nu in Kosovo aftekent. Eerbiediging van de mensenrechten volgens de internationale maatstaven blijft een zaak waarvoor we ons in alle omstandigheden moeten blijven inzetten. Daarom zullen de internationale organen die nu feitelijk het gezag uitoefenen in Kosovo, beter dan tot dusver gebeurt, de Servische minderheid moeten beschermen en krachtig optreden tegen de radicale elementen onder de Albanese meerderheid. De uitslag van de onlangs gehouden verkiezingen biedt hoop dat daarvoor ook in de Albanese gemeenschap steun te vinden is.

Hoe ziet de regering overigens de toekomst van Kosovo, binnen of buiten de Joegoslavische federatie? Acht de regering het advies van de commissie-Goldstone een bruikbare lijn, of is het achterhaald, nu er in Belgrado een democratische regering is aangetreden? De huidige situatie kan in elk geval niet blijvend zijn. Ons staat het schrikbeeld voor ogen van Cyprus, waar de VN nu al meer dan 25 jaar de strijdende partijen uit elkaar houdt zonder dat er enig uitzicht is dat haar aanwezigheid overbodig wordt.

Nu de bevolking van Servië zelf het juk van de tirannie heeft afgeschud, heeft het recht op onze volle steun voor het economisch herstel. Dat is ook de beste manier om te voorkomen dat men over enige tijd uit teleurstelling zijn heil opnieuw bij ondemocratische krachten zal zoeken, zoals we in andere voormalige Oostbloklanden soms zien. Wil de regering bevorderen dat Servië wordt opgenomen in het stabiliteitspact voor de Balkan en voor de wederopbouw ruimhartig middelen beschikbaar stellen? De bombardementen van 1999 waren tegen het regime van Milosevic en niet tegen de bevolking gericht; dus mogen we die nu ook niet voor de schade daarvan laten opdraaien.

Met des temeer klem kunnen we dan van de nieuwe regering vragen haar medewerking te verlenen aan het Joegoslaviëtribunaal. Voor onze fracties is het daarbij belangrijker dát Milosevic en zijn medeplichtigen worden berecht voor hun oorlogsmisdrijven dan wáár zij worden berecht. Ook het toekomstige internationaal strafhof legt immers de prioriteit bij vervolging door nationale rechtbanken!

Een ander gebied waar vijandschap tussen volkeren het bereiken van vrede moeilijk maakt, is Israël. Onze fracties betreuren het dat president Arafat afgelopen zomer niet is ingegaan op de verregaande concessies die premier Barak aanbood. Door zijn weigering ook maar iets van zijn eigen eisen te laten vallen, de daarop uitgebroken intifadah en de regeringswisseling in Israël lijkt een vredesakkoord weer heel ver weg. Nederland is hier vooral bij betrokken door de financiële steun die het aan de Palestijnse Autoriteit geeft. Wij vragen de regering dat kanaal ook te gebruiken om erop aan te dringen dat het aanwakkeren van etnische haat via het onderwijs en de media wordt tegengegaan. Zo staat op de omslag van een Palestijns schoolboek: er is geen alternatief dan de vernietiging van Israël. Wil men ooit komen tot een geweldloos naast elkaar leven – ik zal maar niet zeggen "in vriendschap" – dan zal dat alleen kunnen als het gezond verstand over de emoties gaat domineren.

Als het gezond verstand het had gewonnen van emoties, zou ook de afgrijselijke grensoorlog tussen Eritrea en Ethiopië nooit gevoerd zijn. Er zijn immers internationale instanties waartoe men zich kan wenden om bemiddeling in een grensgeschil? Onze fracties waarderen het dat Nederlandse troepen ter plaatse meewerken aan het beschermen van de prille vrede, al is het dan maar voor een half jaar. Wel verbaasde het ons, dat al meteen na het akkoord van Algiers van 12 december in de Veiligheidsraad stemmen opgingen om het wapenembargo op te heffen. Gelukkig is dat niet doorgegaan. Op dat moment was er immers zelfs nog geen overeenstemming over de bufferzone; die kwam er pas een maand geleden. Kan de minister bevestigen dat beide landen inmiddels al hun troepen uit die zone hebben teruggetrokken?

Van een definitief vredesakkoord kan naar de mening van onze fracties pas gesproken worden, indien daarin ook overeenstemming over het definitieve grensbeloop is begrepen. Daarvoor gaat een commissie aan het werk. Is die al begonnen? Het gaat hier om een grensgeschil met wortels ver in de geschiedenis. Het is dan erg moeilijk voor beide partijen om een concessie te doen die in eigen ogen neerkomt op afstaan van grondgebied. Verwacht de regering dat de leden die zijn afgevaardigd door de strijdende partijen, voldoende afstand kunnen nemen van de positie van hun eigen regering om tot een akkoord te komen? Mocht de commissie er niet uitkomen, wil de regering dan haar invloed aanwenden dat de partijen zich bereid verklaren tot bindende arbitrage door een onafhankelijk orgaan? Dan kunnen zij zonder gezichtsverlies een definitief grensbeloop accepteren. Ik las juist dezer dagen over een bindende arbitrage precies honderd jaar geleden tussen Brazilië en Frankrijk over de grens met Frans Guyana. Toen was de beslissing in handen van de president van Zwitserland gelegd. Nu zou het Permanent Hof van Arbitrage die rol kunnen vervullen.

Onze fracties waarderen het signaal dat is uitgegaan naar de volksrepubliek China door het ter elfder ure afzeggen van het bezoek van de minister van Buitenlandse Zaken. Het zou een goede zaak zijn, als het ook in de mensenrechtencommissie van de VN, die over twee weken bijeenkomt, zou lukken zo'n signaal af te geven. Wil de minister zich daarvoor inzetten? Niet alleen de Falun Gong, ook de christenen die zich niet onder controle van de staat willen plaatsen, worden op allerlei wijzen in hun godsdienstoefening belemmerd. Zo meldde het Amerikaanse blad World dat in 1999 twee docenten van de theologische opleiding in Nanking, Ji Tai en Wang Weifan, onder druk van de overheid zijn ontslagen omdat ze zich verzetten tegen communistische beïnvloeding van het onderwijs.

In de memorie van toelichting op de begroting las ik dat de bilaterale diplomatieke betrekkingen ook worden benut om begrip te kweken voor binnenlandse politieke opvattingen in zaken als drugs en euthanasie. Het zal duidelijk zijn dat onze fracties geen behoefte hebben om het kabinetsbeleid op dit gebied naar buiten uit te dragen. Het zijn in elk geval onderwerpen waarover binnen de Nederlandse samenleving uiteenlopend wordt gedacht. Dat zal, naar ik aanneem, onder de ambtenaren die hiermee belast worden, niet anders zijn. Houdt de regering rekening met de gevoelens van hen die zich hiermee in geweten niet kunnen verenigen? Ik vraag dit mede omdat we hierover een brief hebben ontvangen, weliswaar van een gepensioneerd ambtenaar, die er dus zelf niet meer mee te maken heeft, maar wel voor zijn collega's opkomt.

Voorzitter! Ik kom dan tot het beleidsterrein van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Zij kan goed werk doen in de wederopbouw van een door oorlog verwoeste samenleving. Maar welke middelen heeft zij om bij te dragen aan het voorkomen van conflicten? Zouden aan de hulp aan de Palestijnse Autoriteit niet meer voorwaarden op dit gebied moeten worden verbonden?

De minister hanteert strakke criteria, wil een ontwikkelingsland in aanmerking komen voor Nederlandse hulp. Daarmee willen we voorkomen dat ons geld in bodemloze putten, in verkeerde zakken of in handen van wapenhandelaars verdwijnt. Dat is verstandig, maar betekent dit dat er eerst zonder onze hulp aan vrede en een goed bestuur moet worden gewerkt, voordat onze hulp ingezet wordt? Kan minister Herfkens meer doen dan met haar geldbuidel zwaaien als beloning voor wie zijn gedrag wil verbeteren? Onze fracties voelen hier een spanningsveld en zonder de uitgangspunten van het uitgezette beleid aan te tasten, willen we de minister vragen, uiteen te zetten hoe de Nederlandse hulp kan bijdragen aan het voorkomen van conflicten in spanningshaarden en aan het herstel van vreedzame verhoudingen. Ik wil nog eenmaal oud-ambassadeur Van Walsum citeren, als hij erop wijst dat landen die bezig zijn zich van een intern conflict te herstellen, zonder prompte en adequate hulp een heropleving van het conflict riskeren, terwijl ze bijna per definitie niet op good governance kunnen bogen. Hoe kijkt de minister hiertegenaan? Als zij geen mogelijkheden ziet tot doeltreffende hulp omdat zij niet om een corrupte regering heen kan, kan ze dan particuliere organisaties steunen, die dat wel kunnen?

Daarbij kan naar onze mening ook uitzending van deskundigen een goede vorm zijn. Het gaat er maar om, wat ze daar doen: de zaken in eigen hand nemen en zichzelf onmisbaar maken, of kennis overdragen en kredieten verstrekken aan de inheemsen die het werk doen, en zichzelf zo overbodig maken. Aan die tweede vorm is op tal van plaatsen in de wereld nog behoefte, maar naar onze indruk beseffen de bonafide hulporganisaties dit zelf ook wel. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat minister Herfkens de uitzending van verpleegsters naar de Filippijnen betaalt en minister Borst de komst van Filippijnse verpleegsters naar Nederland.

Voorzitter! We willen onze voldoening uitspreken over enkele beslissingen die sinds de vorige begrotingsbehandeling in dit huis zijn genomen. De gelden voor het beperken van de uitstoot van broeikasgassen komen niet meer ten laste van het ontwikkelingsbudget en de Europese Unie heeft recentelijk de grenzen opengesteld voor de import uit 48 arme landen – zij het met een lange overgangstermijn – van enkele belangrijke agrarische producten. Beide besluiten zijn weer een stap op de moeizame weg naar bestrijding van de armoede in de wereld. Heeft de minister een concrete verwachting, hoeveel de export uit die 48 landen naar de Europese Unie zal groeien?

Mijn laatste opmerking, mijnheer de voorzitter, betreft het commentaar van minister Herfkens op een besluit van de nieuwe Amerikaanse regering. Onze fracties betreuren in de eerste plaats de toonzetting van haar brief aan eurocommissaris Nielson. Wij achten die niet de manier waarop bevriende regeringen met elkaar omgaan. Men kan met elkaar van mening verschillen, maar zeker als dat meningsverschil een ethisch karakter heeft, dient men elkaar wel te respecteren.

Voorzitter: Jurgens

De heer De Vries (RPF/GPV):

Dat respect mis ik in termen zoals "volstrekt verbijsterd" en "donkere dagen". Zelfs De Volkskrant noemde het onbegrijpelijk "dat Kok en Van Aartsen dat hebben laten passeren". Daarnaast zien wij ook inhoudelijke redenen om meer terughoudendheid op dit punt te betrachten. Het gaat hier om financiële steun voor abortus provocatus in het kader van geboorteregelingsprogramma's in de Derde Wereld. Ook in de Nederlandse wetgeving, die veel meer ruimte laat dan onze fracties lief is, gaat het niet om abortus als middel tot gezinsplanning, maar enkel om persoonlijke noodsituaties. Wat wij in eigen land niet juist vinden, moeten wij ook elders niet als oplossing aandragen. Onze fracties onderkennen dat een zeer hoge bevolkingsgroei in een ontwikkelingsland grote problemen kan geven. Maar er zijn betere wegen om dat af te remmen, waarbij de allerbeste is dat meisjes langer onderwijs genieten en op latere leeftijd dan nu in die landen gebruikelijk is, aan het moederschap beginnen. Programma's die daarop gericht zijn, zullen onze fracties graag steunen.

De beraadslaging wordt geschorst.

De vergadering wordt van 16.20 uur tot 16.50 uur geschorst.

Voorzitter: Korthals Altes

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mee dat de bijzondere commissie voor de JBZ-raad adviseert in te stemmen met de koninkrijkbindende ontwerpbesluiten I.2a, 2h, 2i, 9 en II.3, zoals vermeld op de agenda voor de JBZ-raad en voor het gemengd comité op ministerieel niveau op 15 en 16 maart a.s. Ik stel aan de Kamer voor, deze adviezen te volgen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven