Aan de orde is de behandeling van:

het voorstel van (rijks)wet Het verlenen van toestemming aan Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Constantijn Christof Frederik Aschwin der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Jonkheer van Amsberg om een huwelijk aan te gaan met Petra Laurentien Brinkhorst (8, R1676).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Voor de derde maal binnen enkele jaren spreken wij in Verenigde vergadering van de Staten-Generaal ter gelegenheid van het huwelijk van een lid van het Koninklijk Huis. Eerst trouwden prins Maurits en Marilène van den Broek en wij hopen dat hun geluk in de komende weken mag worden bezegeld. Daarna vroegen prins Bernhard en Annette Sekrève toestemming aan de wetgever en vandaag is aan de orde het huwelijk van prins Constantijn en mevrouw Laurentien Brinkhorst.

Alleen bij wijze van uitzondering, bijvoorbeeld op Prinsjesdag en Koninginnedag, neemt prins Constantijn deel aan publieke evenementen. Op de website van het Koninklijk Huis valt te lezen: "Het betreft hier een bewuste keuze van de jongere generatie die het deze leden van het Koninklijk Huis mogelijk maakt hun leven en loopbaan naar eigen inzicht in te richten." De ministeriële verantwoordelijkheid is dan beperkt. De ministers van Staat, Drees en Oud, hebben ons immers voorgespiegeld dat slechts ministeriële verantwoor delijkheid voor andere leden van het Koninklijk Huis dan het staatshoofd bestaat voorzover het openbaar belang in het geding is.

De beantwoording ten aanzien van een specifiek aspect bij dit wetsontwerp – één van de ministers is immers vooral ook vader van het toetredende lid van het Koninklijk Huis – vonden wij nogal summier. Wij gaan er echter van uit dat de regering zich van dit specifieke aspect voldoende bewust is.

De eventuele kinderen die uit het huwelijk van prins Constantijn en Laurentien Brinkhorst worden geboren, gaan tot het Koninklijk Huis behoren. De minister-president heeft vorig jaar bij de behandeling van de begroting Algemene Zaken in de Tweede Kamer gezegd, dat over de omvang van het Koninklijk Huis het nodige denkwerk wordt verricht, met – zoals hij zei – alle discretie en voorzichtigheid die daarbij past. Wij wachten de resultaten daarvan af.

De PvdA heeft zich laten overtuigen door de opvatting van de regering, dat het gewenst is dat buiten de directe lijn van de grondwettelijke erfopvolging niet de titels "Prins der Nederlanden" en "Prins van Oranje-Nassau" worden gedragen. Wij kunnen dan ook instemmen met de titulatuur "graaf/gravin van Oranje-Nassau, jonkheer/jonkvrouwe van Amsberg".

Ministeriële verantwoordelijkheid is er zeker niet voor de favoriete sporten van prins Constantijn die op de website worden genoemd: voetbal, tennis, golf en skiën. Zij doen ons wel herinneren aan het zorgelijk begin van het leven van de prins. Van zijn ademhalingsstoornissen werd in het parlement uitgebreid verslag gedaan. De zojuist genoemde reeks van sporten geeft aan dat werkelijkheid is geworden waar de voorzitter van de Tweede Kamer in 1969 op hoopte: een spoedige keer ten goede. Wij wensen de prins en zijn aanstaande echtgenote dezelfde voorspoed in hun verdere leven toe.

De heer Te Veldhuis (VVD):

Voorzitter! De fracties van de VVD in de Eerste en de Tweede Kamer willen prins Constantijn en mevrouw Petra Laurentien Brinkhorst van harte feliciteren met hun voornemen om in het huwelijk te treden. De VVD vindt het altijd een speciale gebeurtenis als er een lid van het Koninklijk Huis gaat trouwen, zeker als het iemand betreft die in beginsel tot de troon kan worden geroepen. Daar moeten de Staten-Generaal dan beslist even bij stilstaan.

Prins Constantijn heeft samen met zijn aanstaande echtgenote aangegeven prijs te stellen op toestemming van de wetgever voor het huwelijk. De VVD-fracties hebben geen enkel bezwaar om die toestemming bij wet te geven en zullen daarom als medewetgever graag voor dit wetsvoorstel stemmen. Bij aanneming van dit wetsvoorstel zal ook mevrouw Laurentien Brinkhorst tot het Koninklijk Huis gaan behoren. De VVD-fracties feliciteren haar daar graag mee. Wij wensen de prins en zijn aanstaande echtgenote een heel gelukkige en voorspoedige toekomst toe en wij verzoeken de minister-president om onze gelukwensen aan hen en hun families over te brengen.

Daarnaast heeft het wetsvoorstel de VVD-fracties nog aanleiding gegeven tot de volgende beschouwing over de naamgeving en de titulatuur want wij missen daarbij toch wel enige consistentie als wij kijken naar de huwelijken van de laatste jaren. Ik wil daarvan puur feitelijk en niet limitatief de volgende voorbeelden geven.

De kinderen van prins Constantijn en Petra Laurentien gaan heten graaf of gravin van Oranje-Nassau, jonkheer of jonkvrouwe van Amsberg, terwijl hun vader, Constantijn, de titulatuur heeft van Prins der Nederlanden en prins van Oranje, jonkheer van Amsberg. Met andere woorden, de kinderen van prins Constantijn krijgen niet de titulatuur van hun vader en gaan niet prins of prinses heten. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel schrijft de regering, dat het gewenst is dat er buiten de directe lijn van de grondwettelijke erfopvolging geen personen zijn die de titels "Prins der Nederlanden" en "Prins van Oranje-Nassau" dragen. Vandaar de titels graaf (gravin) en jonkheer (jonkvrouwe). Maar, voorzitter, in beginsel, althans in theorie, zouden de kinderen van Constantijn en Laurentien wel degelijk nog tot de troon kunnen worden geroepen, namelijk als prins Willem-Alexander noch prins Friso de troon zou bekleden, door wat voor omstandigheden dan ook. En hoe consequent moet met deze redenering en argumentatie omgegaan worden? Immers, de prinsessen Christina en Irene zijn, zoals bekend, zonder toestemming van de wetgever getrouwd en daardoor ook van de erfopvolging uitgesloten, maar hebben hun titel prinses wel behouden. Ik zeg dit puur constaterenderwijs, want wij hebben geen enkele intentie om die titulatuur te laten vervallen. Daarover mag geen misverstand bestaan. Het gaat om de consistentie.

Een derde voorbeeld is, dat eerder mr. Pieter van Vollenhoven niet prins is geworden als echtgenoot van prinses Margriet, ook niet als aanspreektitel. Maar Marilène van den Broek en Annette Sekrève worden wél prinses genoemd als echtgenote van de prinsen Maurits en Bernhard, zij het alleen als aanspreektitel. In het nu voorliggende voorstel van (rijks)wet wordt gesteld dat Petra Laurentien Brinkhorst ook prinses wordt als echtgenote van prins Constantijn, omdat dat nu eenmaal gebruikelijk is, zij het ook in dit geval niet als adellijke titel, maar alleen als aanspreektitel. Formeel of informeel, zij worden alle drie in de praktijk met prinses aangesproken.

Dan wil ik nog twee voorbeelden geven waarbij het om de achternamen gaat. De kinderen van prins Maurits en Marilène van den Broek gaan heten Van Lippe-Biesterfeld van Vollenhoven, dus anders dan hun vader en hun moeder. De kinderen van prins Bernhard jr. en Annette Sekrève gaan echter weer anders heten, namelijk Van Vollenhoven. Met andere woorden de kinderen van deze twee broers, dus de kleinkinderen van prinses Margriet en de heer Van Vollenhoven, krijgen verschillende achternamen. Ik heb hier nog één feitelijke vraag bij. Is de titulatuur graaf of gravin van Oranje-Nassau voor de kinderen van prins Constantijn en Petra Laurentien Brinkhorst weer een novum, dat wil zeggen is de combinatie graaf/gravin aan de ene kant en Oranje-Nassau aan de andere kant nog niet eerder voorgekomen?

Voorzitter! Tot zover enkele feitelijke gegevens en voorbeelden die mij tot het volgende leiden. Dit overzicht maakt duidelijk dat de titulatuur en de naamgeving niet echt overzichtelijk zijn. Zij lijken niet erg consistent, consequent en logisch. Desgevraagd kunnen wij – ik zeg het maar eerlijk – naar buiten toe niet altijd een helder inhoudelijk antwoord geven op vragen in de zojuist bedoelde zin. De naamgeving en de titulatuur mogen weliswaar ad hoc bij Koninklijk besluit worden vastgesteld op grond van artikel 5, lid 11, Boek I van het Burgerlijk Wetboek en artikel 2, lid 2, van de Wet op de adeldom, dus in formele zin is er altijd wel een antwoord, maar het blijft inhoudelijk de vraag of en, zo ja, waarom zulke aanmerkelijke verschillen per se nodig of gewenst zijn. Is er niet iets voor te zeggen, zo leg ik aan de Verenigde vergadering en de minister-president voor, om wat meer consistentie op dit punt na te streven? Dat maakt het ook gemakkelijker voor degenen die met de leden van het Koninklijk Huis in contact komen: hoe spreekt men wie precies aan?

De VVD-fracties in de Eerste en Tweede Kamer ontvangen graag een heldere notitie van de regering op dit punt, om hierover eventueel later gestructureerder en dieper van gedachten te kunnen wisselen. Bij een modern koningschap past ook op het punt van de naamgeving en de titulatuur moderne helderheid, alsmede een open discussie terzake.

De heer Pastoor (CDA):

Voorzitter! Sinds 1878 is het voor de tweede keer dat tweemaal binnen één kabinetsperiode een Toestemmingswet aan de orde is: in 1965-66 stonden zowel de Toestemmingswet voor het huwelijk van koningin Beatrix als die voor het huwelijk van prinses Margriet binnen de toen korte kabinetsperiode-Cals op de agenda van beide Kamers. Ook nu is de Verenigde vergadering in de huidige kabinetsperiode voor de tweede keer bijeen voor een Toestemmingswet. Was het op 30 mei 2000 voor het huwelijk van prins Bernhard jr. en mevrouw Annette Sekrève, vandaag voor het voorgenomen huwelijk van prins Constantijn en mevrouw Petra Laurentien Brinkhorst. En, zoals het zich laat aanzien, zal in deze kabinetsperiode voor het eerst in de geschiedenis het aantal van twee worden overtroffen.

De fracties van het CDA in beide Kamers werken gaarne en van harte mee aan het verlenen van toestemming voor het huwelijk van prins Constantijn en mevrouw Petra Laurentien Brinkhorst. Wij stemmen van harte in met het voorstel van Rijkswet zoals dat ons op 15 februari is aangeboden. Beide fracties van het CDA willen graag de prins en zijn aanstaande echtgenote gelukwensen met hun voorgenomen huwelijk. Wij spreken de hoop uit dat de voltrekking van het burgerlijk huwelijk op 17 mei een feestelijke mijlpaal zal zijn, maar dat zeker ook de kerkelijke inzegening die twee dagen later plaatsvindt een onvergetelijke hoogtijdag is. Moge Gods onmisbare zegen hen vergezellen op hun verdere levensweg!

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Ik smaak voor het eerst in mijn parlementaire loopbaan het genoegen ook het woord te mogen voeren namens de Tweede-Kamerfractie van GroenLinks. Ik zal daar dankbaar gebruik van maken.

De paarse combinatie onder leiding van een sociaal-democratische premier is bezig van onschatbare waarde voor de monarchie te worden. GroenLinks is een partij die de monarchie, inclusief de erfelijke troonopvolging en de wat besloten krampachtigheid die daarmee vaak gepaard gaat, niet een passende staatsvorm vindt voor een eigentijdse democratie: in een open en mondige democratie wordt het staatshoofd gekozen, wat GroenLinks betreft door de Staten-Generaal. Binnen het kader van deze republikeinse opvattingen hebben volksvertegenwoordigers van GroenLinks een verschillende reactie op bij de monarchie horende situaties.

Een aantal leden van onze fractie is van mening dat, zolang een grote meerderheid in dit land de voorkeur geeft aan de monarchie, de feitelijke keuze om als partij binnen dit staatsbestel en de daaronder liggende Grondwet te functioneren, impliceert dat je je republikeinse opvatting niet elke keer manifesteert bij specifieke, uit de constitutionele monarchie voortvloeiende situaties. Als de invulling van zo'n situatie geen ernstige inhoudelijk bezwaren oproept, dan zien zij wegblijven of tegenstemmen niet als een geëigende weg. Zij kiezen liever voor een kritische betrokkenheid en houden hun stemkruit droog voor het enige moment dat echt zoden aan de republikeinse dijk zal zetten: een grondwetswijziging.

Andere leden zien het daarentegen als een logisch gevolg van het republikeinse standpunt dat je niet meewerkt aan wetsvoorstellen die het continueren van de monarchie als enig doel hebben. Zij stellen vast dat het voorstel dat wij nu behandelen die bedoeling heeft. Het geduld om te wachten tot de gewenste grondwetswijziging wordt ingediend, kan wellicht van engelen worden gevraagd, maar wordt niet opgebracht door deze aardse wezens die de parlementaire daad bij het programmatische woord willen voegen. Instemmen zien zij als een bewijs van aanvaarding van dit ondemocratische element in het Nederlandse staatsbestel. Om deze reden zullen de leden Van Gent, Pitstra, Platvoet, Van Schijndel en De Wolff hun steun aan dit wetsvoorstel niet geven.

Mevrouw Scheltema-de Nie (D66):

Voorzitter! Het verlenen van toestemming aan het huwelijk van prins Constantijn en Laurentien is een vreugdevolle daad. Gelukkig is het in de loop der jaren steeds gebruikelijker geworden dat ook koningskinderen een huwelijk uit liefde aangaan en niet meer vanwege statelijke of andere redenen gedwongen worden tot een echtelijke verbintenis. Dat straalde ook van prins Constantijn en Laurentien af bij hun verloving op 16 december jongstleden.

De leden van de D66-fracties uit de Eerste en Tweede Kamer willen hen graag van harte gelukwensen met dit belangrijke besluit om samen verder door het leven te gaan.

Een licht gevoel van ongemak bekruipt mij omdat wij als medewetgever staatsrechtelijk gehouden zijn toestemming te verlenen voor een in beginsel toch zo persoonlijk getint besluit, maar het moet om de prins zijn rechten ten aanzien van de troonopvolging te doen behouden.

Voorzitter! Ik kan u wederom namens beide D66-fracties verzekeren dat wij graag en van harte onze toestemming verlenen voor dit huwelijk en het paar een mooie toekomst toewensen.

Toch wil ik kort nog op een enkel bijkomend aspect ingaan. Via het verslag van de commissie werd aandacht geschonken aan het feit dat het minder hypothetisch is geworden dat leden van het Koninklijk Huis via een huwelijk direct of indirect in een nauwe familierechtelijke relatie komen te staan met iemand die mede ministeriële verantwoordelijkheid voor het Koninklijk Huis draagt. Ook het kabinet onderkent dit en doet daar verder het zwijgen toe. Toch zou ik de minister-president willen uitnodigen om hierop iets verder in te gaan. Hoe stelt hij zich dat in praktijk voor? Is er wellicht zoiets als een ministerieel verschoningsrecht denkbaar?

Een tweede punt waaraan de fracties van D66 niet geheel voorbij willen gaan, is de titulatuur waarvoor nu wordt gekozen. Kinderen van prins Constantijn en Laurentien zullen onder meer – ik noem niet de hele naam – graaf of gravin van Oranje-Nassau worden. Hiermede wordt niet alleen een nieuwe adellijke titel voor het Huis van Oranje-Nassau gecreëerd, maar wordt ook de adelsrechtelijke regel dat kinderen de titulatuur van de vader krijgen, doorbroken. Wij vragen ons af, of dit nodig is. Komen wij niet terecht in een wat merkwaardige situatie, dat uitgerekend de nakomelingen van een kind van de regerende vorstin in adellijke status achteruitgaan terwijl dit overigens in het adelsrecht niet het geval is? Hoe verhoudt deze gedragslijn zich tot hetgeen indertijd bijvoorbeeld ten aanzien van de kinderen van prinses Irene werd besloten? Zij volgden toen wel de vader in naam en titulatuur.

Voorzitter! Het is toch zo dat de titel prins of prinses gekoppeld is aan de familienaam van Oranje-Nassau? De vraag of iemand al dan niet voor troonopvolging in aanmerking komt, staat daar toch geheel los van? Hoe kan dat dan wel een reden zijn om de titel al dan niet te krijgen?

Het mag duidelijk zijn: de leden van de D66-fracties stemmen graag in met de Toestemmingswet maar stellen daarbij enkele vragen teneinde het staatsrecht wat aan te scherpen en meer helderheid te verkrijgen in de verhouding tot het adelsrecht, dat nog geen tien jaar geleden door beide Kamers wettelijk werd vastgelegd in de toen bestaande toestand.

Ik hoop dat de minister-president mijn vragen nu zal kunnen beantwoorden. Als dat niet het geval is, kunnen deze heel goed worden meegenomen in de notitie waar de heer Te Veldhuis om heeft gevraagd.

De heer Van Middelkoop (ChristenUnie):

Voorzitter! Er is in onze nationale geschiedenis een periode geweest dat de facto de lijn der erfopvolging zo dun was geworden dat dit bij velen een voorwerp van zorg was. Welnu, een dergelijke zorg lijkt thans echt tot die geschiedenis te behoren nu wij in een korte tijdsspanne voor de derde maal desgevraagd toestemming mogen geven aan een koninklijk huwelijk. Voeg daarbij de uitspraak van de Tweede Kamer van jongstleden donderdag dat zij met belangstelling de toestemmingswet van dat andere huwelijk tegemoetziet, dan zijn er voldoende redenen voor passende dankbaarheid. Het mag duidelijk zijn, dat beide fracties van de ChristenUnie de door de regering gevraagde parlementaire toestemming voor het huwelijk tussen prins Constantijn en mevrouw Laurentien Brinkhorst gaarne verlenen. Ik doe dat niet dan nadat ik eerst beiden van harte heb gelukgewenst met hun voornemen.

Een tweetal kanttekeningen wil ik maken, maar de prijs van originaliteit is inmiddels niet meer te verwerven. Wij respecteren het besluit om aan de kinderen van de prins en zijn vrouw, indien die hun geschonken worden, niet de titel prins of prinses te geven, maar wij begrijpen dit slecht. Dat men met een dergelijke titel zuinig wil zijn, is te billijken, maar het behoeft ook weer geen krenterigheid te worden. Wie wel eens iets heeft gelezen van de grote Russische schrijvers als Dostojevski en Tolstoj kan weten, dat in hun feodale tijd elke Rus die over een lapje grond beschikte, zich vorst mocht noemen. In mijn zuinige Hollandse ogen heb ik dat altijd een voorbeeld van titelinflatie gevonden. Welnu, daar hoeft onze regering op dit moment toch niet beducht voor te zijn.

Evenals destijds de kinderen van prinses Margriet en de heer Van Vollenhoven heel bewust de niet-erfelijke prinsentitel kregen, zou dat toch ook hier mogelijk moeten zijn. En zonder nu onmiddellijk met artikel 1 van de Grondwet aan te komen, toch de vraag: vanwaar deze ongelijkheid in behandeling? Het gaat hier vermoedelijk om mensen die het grootste deel van hun leven tot het Koninklijk Huis zullen behoren. Dan is het toch niet onredelijk om ze een niet-erfelijke titel van prins of prinses toe te kennen. De redelijkheid van een dergelijke toekenning wordt nog veel groter als men zich realiseert dat deze kinderen, natuurlijk als die mogelijkheid zich onverhoopt mocht voordoen, kinderen van de Koning kunnen worden. Is er dan alsnog de mogelijkheid, vraag ik in alle argeloosheid, de prinsentitel toe te kennen?

Ten slotte wijs ik op het volgende aspect. Via het commissieverslag hebben onze fracties aandacht gevraagd voor de mogelijkheid van het samenvallen van familierelatie en ministeriële verantwoordelijkheid. In het verleden deed zich die nooit voor. Er behoefde aan dit aspect dan ook geen aandacht te worden gegeven. Dat ligt nu anders. Immers, met het huwelijk wordt mevrouw Laurentien Brinkhorst lid van het Koninklijk Huis en ontstaat automatisch het genoemd samenvallen. Nu willen wij de feestvreugde van vader Brinkhorst niet vergallen door hem meer verantwoordelijkheid op te leggen dan nodig is, maar niet kan worden ontkend, dat zich hier een element van kwetsbaarheid aandient dat beter vanaf het begin onder ogen kan worden gezien. Daarvoor is extra reden nu het zelfs mogelijk kan zijn, dat de echtgenote van de Koning een familielid van de minister is. De regering zegt daarover in de nota wel erg laconiek, dat een dergelijke omstandigheid ongetwijfeld als zeer bijzonder zal worden ervaren. Dat zal waar zijn, maar deze formulering is heel zwak, want waar het werkelijk om gaat, is natuurlijk het risico van partijdigheid of de schijn ervan. Ik begrijp best, dat de regering deze casus nu niet ten diepste wil beschrijven en beoordelen, maar ik begrijp slecht dat zij schrijft hier zelfs geen spanningsveld van staatsrechtelijke aard te zien. Dat duidt op zijn minst op gebrek aan verbeeldingskracht. Wellicht moeten wij hierover later nog eens verder spreken, want de feestvreugde die bij dit moment past, mag ook de ruimte krijgen.

Voorzitter! Het verheugt onze fracties, zo merk ik afrondend op, dat prins Constantijn en mevrouw Laurentien Brinkhorst ook het voornemen hebben hun huwelijk kerkelijk te laten bevestigen. Het is onze bede dat God Zijn aangezicht over hen zal verheffen en hen in voorspoed en tegenspoed zal leiden aan zijn Vaderhand.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter! Het stemt de fracties van de SGP in Eerste en Tweede Kamer tot voldoening dat prins Constantijn en zijn aanstaande echtgenote te kennen hebben gegeven, het op prijs te stellen toestemming van de wetgever te verkrijgen voor het aangaan van hun huwelijk en dat de regering heeft besloten die wens te honoreren door het indienen van een voorstel van Rijkswet inzake het verlenen van die toestemming. Het verheugt onze fracties dat opnieuw twee jonge mensen van wie de ene lid is van het Koninklijk Huis en de ander dat zal worden en van wie de eerste behoort tot degenen op wie krachtens artikel 25 van de Grondwet het koningschap kan overgaan, hebben gekozen voor het wettelijk huwelijk om hun levensverbintenis vorm te geven. Daarenboven verblijdt het ons, dat de aanstaande echtelieden hebben besloten hun trouwverbond kerkelijk te doen bevestigen in een kerkelijke gemeente waarmee het Huis van Oranje-Nassau zich sinds de vestiging van onze staat verbonden weet. Zij zullen zich gedragen mogen weten door het gebed van de gemeente om de zegen van hun en onze Schepper over hun gezamenlijke verdere levensweg. Zij mogen zich ook van onze voorbede verzekerd weten.

Uit het voorgaande moge duidelijk geworden zijn dat wat onze fracties betreft er geen redenen zijn om niet met het wetsvoorstel in te stemmen. Nu gaat het wetsvoorstel zoals gebruikelijk vergezeld van een memorie van toelichting, waarin onder andere mededelingen worden gedaan omtrent namen en titels van aanstaande echtgenoten en hun kinderen. Naar aanleiding daarvan zijn door de commissie uit de Verenigde vergadering enkele vragen gesteld die in de nota naar aanleiding van de verslagen zijn beantwoord. Bij onze fracties – maar niet alleen bij ons, zo is intussen gebleken – bestaat echter behoefte om nog een viertal vragen ter opheldering te stellen, heel kort geformuleerd.

In het verleden werden titels en namen steeds voor een persoon of een generatie van leden van het Koninklijk Huis vastgesteld. Wie terugziet, komt tot de conclusie dat de beslissingen wat dat betreft steeds meer een incidenteel karakter gaan dragen. Nu is echter reeds bepaald dat de kleinkinderen alsdan bij Koninklijk besluit de titel graaf/gravin en het predikaat jonkheer/jonkvrouw krijgen. De vraag is dan of deze titels voor de kleinkinderen aan dezelfde geslachtsnaam verbonden zullen zijn.

Kan gesteld worden dat de regering wat de adeldom betreft van de kinderen en hun nageslacht, voorzover dit op grond van de bepalingen betreffende vererving van adeldom hiervoor in aanmerking komt, de opvatting van de Hoge Raad van adel heeft gehonoreerd door te bepalen dat de kinderen de titel graaf/gravin alsmede het predikaat jonkheer/jonkvrouw erfelijk zullen dragen?

Er is voor gekozen dat de kinderen die uit het huwelijk geboren mogen worden graaf/gravin van Oranje-Nassau en jonkheer/jonkvrouwe van Amsberg zullen zijn. Volgt hier niet uit en realiseert de regering zich dat gedurende de regering van de huidige eerste troonopvolger er dus graven/gravinnen van Oranje-Nassau zullen zijn die wel troongerechtigd zullen zijn en dat er prinsen van Oranje-Nassau zullen zijn die niet troongerechtigd zijn?

In het verslag is de bijzondere omstandigheid aan de orde gesteld dat de bruid van de prins een dochter is van een minister in het huidige kabinet. De regering ziet in dit feit geen spanningsveld van staatsrechtelijke aard, zo lezen wij. Mag uit dit antwoord afgeleid worden dat de regering geen complicaties verwacht in de hopelijk unieke situatie dat de ministeriële verantwoordelijkheid mocht worden geactiveerd?

Voorzitter! Met belangstelling zullen onze fracties uitzien naar een reactie van de zijde van de minister-president. Wanneer hij positief zou reageren op het verzoek van de heer Te Veldhuis om een notitie, acht ik het mogelijk dat onze eerste drie vragen in die notitie worden meegenomen.

Minister Kok:

Voorzitter! Graag zeg ik de geachte afgevaardigden dank voor hun inbreng in deze bijeenkomst van de Verenigde vergadering der Staten-Generaal. Deze bijeenkomsten beginnen geleidelijk aan iets van hun uitzonderlijkheid te verliezen, maar deze constatering doet in het geheel geen afbreuk aan de heugelijkheid van de gebeurtenissen die daarvoor de aanleiding vormen. Dit geldt ook voor het huwelijk van prins Constantijn en Laurentien Brinkhorst. De regering heeft het voorstel van Rijkswet met volle overtuiging ingediend met het oog op de Grondwet en mede rekening houdend met de wens van beide betrokkenen om uw instemming te doen vragen.

Enkele geachte afgevaardigden hebben vragen gesteld en opmerkingen gemaakt over de gemaakte keuzen met betrekking tot titulatuur, naam en predikaat. Het Burgerlijk Wetboek biedt aan alle Nederlanders de mogelijkheid tot het maken van keuzen ten aanzien van de geslachtsnaam van kinderen uit een huwelijk. Het behoort derhalve tot de mogelijkheden dat kinderen en kleinkinderen van een echtpaar uiteenlopende geslachtsnamen dragen. Dat geldt voor alle Nederlanders, leden van het Koninklijk Huis niet uitgezonderd. Krachtens het Burgerlijk Wetboek vindt de keuze van de geslachtsnaam van kinderen van leden van het Koninklijk Huis plaats bij Koninklijk besluit. Daarbij kan van keer op keer een keuze worden gemaakt, uiteraard na overleg met directbetrokkenen. Waar het gaat om titels en predikaten, wil ik erop wijzen dat diversiteit binnen een gezin ook wat dit betreft al langer mogelijk is. Dit geldt zowel voor leden van de Nederlandse adel, waar het oudste kind een andere titel of een ander predikaat kan dragen dan de andere kinderen, alsook voor leden van het Koninklijk Huis. Zo draagt alleen de vermoedelijke troonopvolger de titel prins van Oranje.

De vraag is gesteld: waarom deze keuze? De gekozen combinatie van titel en predikaat voor de kinderen van prins Constantijn, graaf van Oranje-Nassau, jonkheer van Amsberg, sluit nauw aan bij de titels en predikaat van prins Constantijn. De titel "graaf" is feitelijk de hoogste Nederlandse adellijke titel. De graventitel is in het verleden door leden van de familie Nassau in verschillende combinaties gevoerd. Van de titel graaf van Oranje-Nassau bestaat geen historisch voorbeeld. Er is echter geen regel die de hantering ervan in de weg staat. Juist deze nieuwe combinatie brengt naar het oordeel van de regering de bijzondere afkomst van de kinderen op een gepaste wijze tot uitdrukking. Dat geldt ook voor de geslachtsnaam Van Oranje-Nassau van Amsberg.

De kinderen van prins Constantijn zullen geen prinsentitel dragen. Dat houdt verband met de plaats die zij in de erfopvolging innemen. Volgens de Grondwet zullen zij het recht op erfopvolging verliezen zodra een verwant in de vierde graad Koning wordt. De regering heeft als uitgangspunt gekozen, dat er buiten de directe lijn van de erfopvolging geen personen zijn die de titels prins der Nederlanden en prins van Oranje-Nassau dragen. Uiteraard kan het op enig moment zo zijn, dat de lijn van de erfelijkheid anders komt te liggen dan thans in de rede ligt. In een dergelijke situatie is het altijd mogelijk en ligt het ook voor de hand, de titulatuur aan te passen.

Het uitgangspunt, dat er buiten de directe lijn van de erfopvolging geen personen zijn die de titels prins der Nederlanden en prins van Oranje-Nassau dragen, zal de regering betrekken bij haar overwegingen tot voorbereiding van voorstellen tot wijziging van de Wet lidmaatschap Koninklijk Huis. Daarover is bij de behandeling van de notitie Koningschap in de Tweede Kamer der Staten-Generaal gesproken. Daarbij is van de zijde van de regering aangegeven dat het denken over deze thematiek niet stilstaat en dat weliswaar nog niet kan worden aangegeven op welke termijn een voorstel daaromtrent aan de Kamers zal worden voorgelegd en wat de precieze inhoud daarvan zal zijn, maar dat de regering in de huidige omstandigheid heeft gemeend een keuze te moeten maken die rekening houdt met een wenselijkheid, kijkend naar de toekomst. Er zijn tijdens de gedachtewisseling vanmiddag interessante verwijzingen gemaakt naar ervaringen uit het verleden. Zelfs de woorden "gelijke rechten" en "gelijkheid in behandeling" zijn daarbij gevallen. Maar wanneer op enig moment keuzen voor de verdere toekomst wenselijk worden gevonden – de regering is van mening dat het nodig is daarover te blijven nadenken – dan staat men wel voor de vraag of men aan het begin van een nieuwe fase, op weg naar een nieuwe generatie, op de oude lijn wil voortgaan, of dat men een nieuwe koers wil inslaan met in voorkomende, eventuele, thans niet te voorziene gevallen altijd de mogelijkheid om alsnog te komen tot een aanpassing aan die dan blijkende situatie.

De heer Te Veldhuis heeft gevraagd – anderen hebben daaraan gerefereerd – of de regering kans ziet een en ander nog eens in een notitie uiteen te zetten. De gemaakte keuzen in voorkomende gevallen en bij deze toestemmingswet zijn door de regering zowel schriftelijk als mondeling goed toegelicht. Bij de vorige wetsbehandelingen zijn die toelichtingen geen reden geweest voor de Verenigde vergadering om haar goedkeuring aan de toestemmingswet te onthouden. Ik begrijp uit de gemaakte opmerkingen dat dergelijke voorbehouden thans ook niet worden gemaakt. Voor alle duidelijkheid: ik heb er geen enkel probleem mee nog eens een korte samenvatting te maken, een informatieve notitie, van de beweegredenen en de keuzen die in voorkomende gevallen zijn en worden gemaakt, maar ik wijs er vooraf wel op dat deze informatieve notitie niet meer zal bevatten dan een korte schets van datgene wat aan de Verenigde vergadering bekend is. Het is immers mogelijk op basis van in concrete gevallen te maken keuzen de voorstellen te doen, zoals die thans voorliggen.

Er is ook een vraag gesteld over de advisering door de Hoge Raad voor de adel. Het antwoord daarop is bevestigend. De regering is niet gehouden een dergelijk advies volledig over te nemen, maar dit onderwerp is wel aan de advisering door de Hoge Raad voor de adel onderworpen.

Er zijn ook vragen gesteld over de interessante familierelatie. Het gaat om een dochter van minister Brinkhorst. Zij is straks lid van het Koninklijk Huis. Het spijt mij dat ik naar de mening van sommige geachte afgevaardigden, samen met de collega's vanuit de regering, schriftelijk iets te luchtig op dit onderwerp zou hebben gereageerd. Ik meen toch dat er geen enkele aanleiding is voor de stelling, ook al gaat het hier om een dochter van een minister, dat er wat dat betreft een bijzonder licht op de ministeriële verantwoordelijkheid voor leden van het Koninklijk Huis wordt geworpen. Als minister Brinkhorst in een concrete situatie verantwoording zou moeten afleggen voor het handelen of nalaten van een verwant lid van het Koninklijk Huis, dan staat daaraan niets in de weg.

De heer Van Middelkoop zei dat de minister-president op dat punt weinig invoelingsvermogen, weinig fantasie heeft. Met alle fantasie van de wereld kan ik niet zien hoe die situatie staatsrechtelijk iets verandert aan de verantwoordelijkheid terzake. Sterker nog, ik ben ervan overtuigd dat juist het feit dat hier van een familierelatie sprake is een extra aansporing zal zijn voor eenieder die het betreft, de minister zelf en zijn collega's in het kabinet, om zich wel zeer bijzonder van de eventuele gevoeligheden, hieraan verbonden, bewust te zijn.

Ik voeg er met betrekking tot het karakter van de ministeriële verantwoordelijkheid aan toe dat het bij prins Constantijn en zijn aanstaande echtgenote gaat om leden van het Huis die zich buiten de directe lijn van de erfopvolging bevinden. Het gaat om leden die, bezien vanuit de ministeriële verantwoordelijkheid, op een zekere afstand staan. Zoals in de notitie Koningschap is aangegeven, zal in dat soort situaties steeds moeten worden bezien of een handelen of nalaten van een lid van het Huis het openbaar belang raakt. De vraag naar het of van de ministeriële verantwoordelijkheid is niet aan de orde. De mate waarin deze ministeriële verantwoordelijkheid in concrete gevallen tot gelding moet worden gebracht, is uiteraard mede gerelateerd aan de afstand die de betrokkenen tot de troon hebben, maar kan ook worden gerelateerd aan de aard van datgene wat is nagelaten of de aard van de handeling die is verricht. Ik wil met de laatste opmerking niets afdoen aan mijn hoofdstelling. Die luidt dat de familierelatie niet in de weg staat, niet in de weg mag staan en naar mijn stellige overtuiging niet in de weg zal staan aan het zich volledig bewust zijn van het feit dat juist in die familierelatie de ministeriële verantwoordelijkheid en het betrachten van de staatsrechtelijke zuiverheid daarbij, zonder daarop iets in mindering te brengen, moet worden toegepast en zal worden gehanteerd.

Mijnheer de voorzitter! Ik heb vastgesteld in deze eerste termijn dat het voorstel mag rekenen op brede steun van deze vergadering. Ik heb met genoegen en waardering geluisterd naar de vriendelijke woorden en de goede wensen voor het aanstaande bruidspaar en ook voor de aanstaande schoonouders. Ik zal deze goede wensen gaarne overbrengen. Ik hecht eraan namens de regering in haar geheel mij bij die wensen aan te sluiten. Wij wensen de prins en zijn aanstaande echtgenote samen een gelukkig en harmonieus leven toe. Wij wensen hun alle goeds voor de toekomst.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

Het voorstel van (rijks)wet wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De leden Van Gent, Platvoet, Pitstra, Van Schijndel en De Wolff wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het voorstel van (rijks)wet te hebben kunnen verenigen.

Sluiting 13.45 uur

Naar boven