Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 14, pagina 613-625 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | nr. 14, pagina 613-625 |
Aan de orde is de behandeling van:
het wetsvoorstel Regels met betrekking tot het beëindigen van de overeenkomst van samenwerking van de elektriciteitsproductiesector en tot het aandeelhouderschap van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet (Overgangswet elektriciteitsproductiesector) (27250).
De voorzitter:
Alvorens de beraadslaging over dit wetsvoorstel te openen, geef ik het woord aan de heer Hofstede, die het woord heeft gevraagd over de orde.
De heer Hofstede (CDA):
Voorzitter! Ik wil inderdaad graag beginnen met een ordevoorstel.
In het voorlopig verslag hebben de leden van de CDA-fractie vragen gesteld over het mogelijk bestaan van een overeenkomst van de minister met EnergieNed en de elektriciteitsbedrijven, zulks in verband met artikel 9 van het wetsvoorstel. Ik citeer uit dat voorlopig verslag op blz. 2 het volgende. "Artikel 9 zou verband houden met een tussen de minister, EnergieNed en de elektriciteitsbedrijven gesloten overeenkomst, waarin bepaald zou zijn dat de distributiebedrijven de kosten van de Protocolbijdrage zouden mogen afwentelen op de afnemers. De leden van de CDA-fractie wilden in dit verband graag duidelijk antwoord op de volgende vragen. Bestaat een dergelijke overeenkomst? Zo ja, wat is daarin exact geregeld? Wanneer is deze overeenkomst gesloten? Is de Staten-Generaal van deze overeenkomst in kennis gesteld? Zo ja, hoe en wanneer?"
In de memorie van antwoord worden op blz. 6 allereerst de vragen van de CDA-fractie door de minister herhaald. Vervolgens volgt een korte uiteenzetting van de noodzaak van artikel 9 van het wetsvoorstel. De betreffende alinea eindigt met de zin: "Daarnaast is er geen overeenkomst gesloten tussen mij, EnergieNed en de elektriciteitsbedrijven over het afwentelen van de protocolbijdrage."
Bij de vaststelling van het eindverslag op 12 december jongstleden had ik geen aanleiding om te twijfelen. Enkele dagen later echter kwam op mijn bureau een stuk met als titel "Verklaring ministerie van Economische Zaken, SEP, TenneT en EnergieNed". Dit stuk begint met de zin: "Met betrekking tot de invoering van een afstandsonafhankelijk tarief voor het transport van elektriciteit over alle elektriciteitsnetten in Nederland zijn bovengenoemde partijen het volgende overeengekomen." Ik citeer vervolgens de derde alinea uit dat stuk: "Tegelijkertijd zullen TenneT en daarmee ook de distributiebedrijven 400 mln. aan niet-marktconforme productiekosten uit het Protocol voor 1999 en 2000 doorberekenen via het transporttarief aan eindgebruikers. De afgelopen twee jaren gebeurde dat via het geïntegreerde tarief en voor de grootgebruikers via het gesplitste tarief voor levering. Hierdoor blijven alle eindgebruikers aan de bijdrage meebetalen, ook wanneer zij volgend jaar rechtstreeks vanuit het buitenland importeren."
De overeenkomst, mijnheer de voorzitter, bestaat dus wel en de mededeling van de minister in de memorie van antwoord is onjuist geweest. Daarmee is, naar het mij voorkomt, in elk geval de schijn van misleiding gewekt. Er is zeer expliciet gevraagd naar het bestaan van een overeenkomst en er is zeer expliciet geantwoord dat zo'n overeenkomst niet bestaat. Daarom vragen we schorsing van de beraadslaging, totdat deze zaak tot de bodem is uitgezocht en uiteraard de gehele overeenkomst voor de Kamer beschikbaar is gesteld en de Kamer daarvan kennis heeft kunnen nemen.
Aannemende dat de minister ons schriftelijk zal informeren, inclusief de toezending van de overeenkomst, en dat vóór morgenochtend negen uur, heb ik er geen bezwaar tegen dat de beraadslaging morgen wordt voortgezet, c.q. geopend, mits het om een behapbare hoeveelheid papier gaat. Behalve door de leden van mijn fractie wordt dit verzoek om schorsing, dit ordevoorstel, ook ingediend door de heren Van den Berg, Pitstra, Bierman en Ruers.
De voorzitter:
Er is derhalve een voorstel van het vereiste aantal leden dat om een schorsing kan vragen. Ik begrijp het verzoek aldus, dat gevraagd wordt om schorsing tot morgenochtend 10.00 uur. Alvorens daarover door de Kamer te laten beslissen, vraag ik aan de minister of zij daarop een reactie heeft.
Minister Jorritsma-Lebbink:
Voorzitter! Ik heb ook op papier een reactie, waarmee een en ander keurig wordt uitgelegd, maar ik wil het graag ook mondeling doen omdat ik denk dat dit misverstand vrij eenvoudig is weg te nemen.
De vraag in het verslag was of artikel 9 verband houdt met een tussen de minister van EZ, EnergieNed en de elektriciteitsbedrijven gesloten overeenkomst, waarin bepaald zou zijn dat de distributiebedrijven de kosten van de protocolbijdrage zouden mogen afwentelen op de afnemers. In de memorie van antwoord is gezegd, dat artikel 9 erin voorziet dat het protocol kan worden uitgediend. Daarbij is ook aangegeven, dat er daarnaast geen overeenkomst is gesloten tussen de minister van EZ en de elektriciteitsbedrijven. Naar mijn mening is op dat punt mogelijk een misverstand ontstaan.
Ik begrijp thans, dat de vraag betrekking heeft op het protocol zelve. Uit de formulering ervan hadden wij evenwel begrepen, dat de vraag was gerezen of naast het protocol en de wettelijke verankering daarvan nog een overeenkomst was gesloten. Dat laatste was niet het geval. Het stuk waarover de heer Hofstede spreekt, is een overeenkomst vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wet, want de wet legt nu de basis daaronder. Wij wijzen wat het protocol betreft op het volgende. Het protocol is niet gesloten tussen mij, de energiebedrijven en EnergieNed, maar is alleen gesloten tussen de energieproducenten en distributiebedrijven. De staat is dus niet betrokken geweest bij de totstandkoming van het protocol, maar de wetgever heeft in artikel 97 van de Elektriciteitswet 1998 wel geregeld, dat het protocol kan worden uitgediend. Het protocol geeft aan, dat distributiebedrijven vier jaar lang jaarlijks 400 mln. moeten betalen ter tegemoetkoming in de niet-marktconforme kosten. Het protocol laat zich niet uit over de vraag hoe de distributiebedrijven die 400 mln. moeten opbrengen en zegt dus ook niets over het afwentelen van de kosten op afnemers. Echter, in de afgelopen jaren konden de distributiebedrijven dat wel doen, doordat de 400 mln. deel uitmaakte van de leveringstarieven die zij hanteren. Artikel 9 van het wetsvoorstel continueert dat voor het jaar 2000 en stelt zeker, dat de distributiebedrijven ook in 2000 – dus dit jaar nog – hun bijdrage kunnen voldoen en dat zij dit kunnen doen door de kosten bij de afnemers in rekening te brengen.
Voorzitter! Wij waren er overigens van uitgegaan, dat dit bij de Eerste Kamer bekend was aangezien het in de memorie van toelichting is aangegeven en ook uitvoerig in het debat in de Tweede Kamer aan de orde is geweest. In dat licht hebben wij de opmerkingen die in de Tweede Kamer zijn gemaakt over het protocol en artikel 9 niet nog eens herhaald. Ik vermoed dus echt, dat hier een misverstand is ontstaan en ik hoop, dat ik het hiermee duidelijk heb uitgelegd.
De heer Hofstede (CDA):
Mijnheer de voorzitter! De minister beroept zich op een misverstand inzake artikel 9 en zij herhaalt het woord "misverstand" enkele keren. De vragen waren zeer direct en zeer concreet en ook nauwelijks voor misverstanden vatbaar. Het was de minister overigens bekend, dat in de commissie voor Economische Zaken was afgesproken, dat bij eventuele misverstanden over vragen door het ministerie van Economische Zaken rechtstreeks contact met de woordvoerders zou worden gezocht, gezien de beperkte tijd. Dat is in elk geval niet gebeurd. Het bericht waar ik op doelde en waarover de minister niet spreekt, spreekt heel nadrukkelijk enkele keren over een overeenkomst. Ook dat zal wel op een misverstand berusten, maar het is volstrekt onhelder waarom er zo'n bericht op de site staat waarin heel nadrukkelijk wordt aangegeven, dat hier sprake is van een overeenkomst. De wijze waarop artikel 9 is dichtgesleuteld, geeft mij alle aanleiding om de vraag opnieuw te stellen.
De heer Terlouw (D66):
Voorzitter! Zoals iedereen hier dat doet, probeer ook ik te begrijpen wat er nu aan de hand is. De minister heeft gezegd: er is geen overeenkomst met de overheid. Tussen de partners is een overeenkomst gesloten om het protocol op een bepaalde manier te versleutelen. Nu spreekt de heer Hofstede over een overeenkomst waarop hij blijkbaar de hand heeft gelegd. Bestaat die? Weet de minister daarvan en, zo ja, welke overeenkomst is dat dan?
Minister Jorritsma-Lebbink:
Voorzitter! Het gaat hierbij om een afspraak die gemaakt is vooruitlopend op de invoering van de E-wet. De E-wet zou een wettelijke basis leggen voor dit jaar en de 400 mln. zou zodoende gewoon doorberekend kunnen worden. Daar is niets geheimzinnigs aan. Dit staat op onze website. Ik zou niet weten hoe het anders had gemoeten.
De heer Terlouw (D66):
Met andere woorden, op de vraag van de heer Hofstede hebt u gezegd: er is geen overeenkomst; het ging om een andere periode. Deze overeenkomst bestaat echter wel. Is die bekend, is die in te zien en wordt die in de memorie van toelichting genoemd?
Minister Jorritsma-Lebbink:
Er is bij de behandeling van de wet in de Tweede Kamer, maar ook in de memorie van toelichting, uitgebreid over gesproken. Iedereen die de wet behandeld heeft en haar enigszins heeft gelezen, behoort te weten dat die 400 mln. tot en met dit jaar gewoon doorberekend kan worden. Daarna is het schluss. Ik snap dus niet waar het misverstand zit. Gelet op de vraagstelling vermoedden wij, dat de CDA-fractie in de veronderstelling verkeerde dat er nog een andersoortige overeenkomst is, bijvoorbeeld een voor de periode hierna, hoewel ik niet kan overzien voor welke periode die zou moeten gelden. Die overeenkomst is er echter niet. Nu de heer Hofstede met deze vraag komt, realiseer ik mij pas, dat hij het heeft over de periode tot nu toe. Daarvoor hebben wij nu juist deze wet ingediend: om een wettelijke basis te hebben voor iets waarvoor we eigenlijk al eerder een regeling hadden moeten treffen. Maar aan het eind van dit jaar komt die te vervallen.
De heer Hofstede (CDA):
Voorzitter! Voor mij zijn er nu nauwelijks nieuwe elementen ter tafel gekomen. Natuurlijk heb ik de stukken van deze Kamer, maar ook die van de Tweede Kamer, zeer aandachtig gelezen. Ik weet dat de minister er mededeling van heeft gedaan, dat voor die 400 mln. iets geregeld moet worden. Onze concrete vragen waren of de overeenkomst met de bewuste bedrijven ter tafel kon komen. Die concrete vragen zijn in die zin beantwoord dat er is gezegd, dat er geen overeenkomst is. Ik heb geen enkele aanleiding om te retireren. Ik vind dat de minister ruiterlijk moet erkennen, dat als er al sprake van een misverstand is, dat is ontstaan door haar wijze van antwoorden. De overeenkomst die op deze manier op internet staat, kan ik niet anders zien dan als een bestaande overeenkomst. Tot nu toe ben ik er absoluut niet zeker van dat wij niet op het verkeerde been zijn gezet.
Mevrouw Bierman-Beukema toe Water (VVD):
Voorzitter! Ik begrijp dat de heer Hofstede in verwarring is. Die verwarring was er bij ons niet. In de toelichting op artikel 9 wordt zeer uitvoerig op dit onderwerp ingegaan. De toelichting van de minister van vanavond is heel duidelijk, maar voor mij zaten daarin, na lezing van deze artikelsgewijze toelichting, geen nieuwe elementen. Die toelichting is een van de vindplaatsen waarin dit onderwerp aan de orde komt. Daarom stel ik voor de beraadslaging voort te zetten.
De voorzitter:
Ik wil het voorstel tot schorsing van de beraadslaging in stemming brengen. Ik merk dat mevrouw Van Leeuwen enkele ogenblikken schorsing wil voor fractieberaad.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De heer Hofstede (CDA):
Voorzitter! Ik begrijp dat de minister zich helemaal beroept op een misverstand. Ik acht dat ook niet geheel uitgesloten, maar ik ben nog niet overtuigd door de antwoorden van de minister. Ik heb echter niet de behoefte om het vanavond op een stemming te laten aankomen. Wat mij betreft, kan de beraadslaging voortgang ondervinden. Ik wil er wel zeer nadrukkelijk de vraag aan verbinden of de indertijd gesloten overeenkomst, waar de minister het over had, ter kennis van de Kamer wordt gebracht. Ik zou het zeer op prijs stellen als die morgenochtend voor 9.00 uur bij de Kamer kan zijn, zodat wij er dan kennis van kunnen nemen.
De voorzitter:
Ik stel voor, terug te keren naar de agenda zoals wij die voornemens waren vanavond af te handelen.
Daartoe wordt besloten.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Hofstede (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Het is vanavond voor de derde keer in enkele jaren dat wij moeten stilstaan bij de liberalisering van de elektriciteitssector. In 1997 heeft de CDA-fractie voor de E-wet gestemd. Eind mei, begin juni 1998 was aan de orde de wijziging van genoemde wet ten behoeve van het stellen van nadere regels ten aanzien van het netbeheer en de levering van elektriciteit aan beschermde afnemers. Na ampel beraad stemde de CDA-fractie tegen dat wetsvoorstel. Daarbij speelden drie factoren een hoofdrol, te weten de eigendom van het hoogspanningsnet, de krakkemikkige regeling van de niet-marktconforme kosten (verder te noemen NMC's) en de extra belasting van alle gebruikers. Vanavond moeten wij een oordeel geven over de overgangswet elektriciteitsproductiesector.
De minister heeft ons een uitvoerige memorie van antwoord gestuurd, zulks in reactie op de schriftelijke inbreng van deze Kamer. Daarvoor zeg ik haar dank. Dat neemt niet weg dat met dat antwoord de grote twijfels van de CDA-fractie bij dit wetsvoorstel niet zijn weggenomen. Met die twijfels sluiten wij kennelijk ook naadloos aan bij de zienswijze van de minister. Op 24 november van dit jaar werd zij namelijk in het dagblad Trouw geciteerd met de zin: "Liever een slechte wet dan geen wet". Een slechte wet moet voor deze Kamer onverteerbaar zijn. Ik doe dan ook een dringend beroep op alle fracties om vanavond zeer kritisch te zijn. De opmerkingen van de CDA-fractie zal ik, gezien de beperkte tijd, concentreren op enkele hoofdpunten.
In de eerste plaats vindt mijn fractie dat de consument van elektriciteit er slecht van af komt. Oud-collega Van Dijk zei op 31 mei 1999 al: "Alles gaat over de ruggen van de consument." Dat is ook in dit wetsvoorstel het geval. Een aantal provincies en veel gemeenten zijn met elkaar vele miljarden rijker geworden door de verkoop van inmiddels drie van de vier productiebedrijven. Volgens de memorie van antwoord gaat het daarbij tot nu toe in het totaal om zo'n 12 mld. Ook het vierde bedrijf zal naar redelijke verwachting worden verkocht voor zo'n 5 mld. De reserveringen die de bedrijven op instigatie van de minister moesten plegen, zullen ook wel de 3 mld. benaderen. Ten slotte wordt voor de aandelen TenneT 2,55 mld. betaald. Met elkaar komen wij dan op het niet-onaardige bedrag van 22,5 mld. Dat was en is gemeenschapsgeld, bij elkaar gebracht via de tarieven die de gezamenlijke afnemers gedurende vele jaren hebben betaald aan de energiebedrijven, in het kader van de publieke taak van die bedrijven. De prangende vraag rijst of die 22,5 mld. niet meer dan voldoende was om alle NMC's af te kopen, inclusief Demkolec en stadsverwarming. Al die NMC's tezamen werden in 1999 toch becijferd op zo'n 8 mld.? Heeft de minister wel goed onderhandeld en vooral het belang van de consument in de gaten gehouden? Zo ja, waaruit blijkt dat dan? De productiebedrijven hebben recht op een betrouwbare overheid, zegt de minister in de memorie van antwoord terecht. Dat geldt evenzeer voor de burger, aan wie al in 1997, zulks herhaald in 1999, lagere prijzen werden beloofd als gevolg van de liberalisatie. Dat was voor de minister toch een zeer belangrijke motivering voor die liberalisatie? Waar uit blijken die lagere energieprijzen tot nu toe voor de consument?
Wat is, gezien de zojuist genoemde miljardenstroom, de ratio van een nog gedurende tien jaar op te leggen extra last op de gebruiker, zoals is geregeld in artikel 6? Wordt die aanslag overigens gemaximaliseerd op 4 mld., zijnde tien keer het bedrag van de naheffingsaanslag over 2000? Oud-collega Van Dijk heeft in 1999 in dit kader al gewezen op de bepalingen van de Grondwet inzake zo'n aanslag, zo'n heffing. Vindt de minister dat zij die regels voldoende in acht heeft genomen door het wetsvoorstel op 28 juli in te dienen, dus nog net vóór 1 augustus? Is hier de term betrouwbare overheid ook op van toepassing?
Wat gaat er exact gebeuren met de reserveringen bij de productiebedrijven, die volgens pagina vier van de memorie van antwoord gedeeltelijk zijn geplaatst op een zogenaamde escrowrekening? Wat moet er worden verstaan onder "gedeeltelijk"? Wat zijn de "strikte voorwaarden, waaronder deze gelden en, eveneens volgens de memorie van antwoord, mogen worden aangewend"?
Een tweede punt van aandacht is de voorrangspositie die via artikel 13 wordt toegekend aan de productiebedrijven, die inmiddels grotendeels in handen zijn van buitenlandse multinationale ondernemingen. Naast de twijfels over de noodzaak van deze reservering van capaciteit heeft mijn fractie nog twijfels over de houdbaarheid van dit artikel, dat door de acties van de Tweede Kamer ook nog van plaats 12 naar plaats 13 verschoof. Ik doel hierbij met name op de houdbaarheid inzake de EG-regelgeving op het gebied van vrij verkeer van goederen en van het mededingingsbeleid.
In de memorie van antwoord tracht de minister een en ander uitvoerig te weerleggen, maar dat heeft ons niet kunnen overtuigen; integendeel. Naast de nu genoemde formele gronden zijn er ook andere punten van grote importantie, welke zich verzetten tegen deze belemmering van het vrije handelsverkeer. Zo rekent een zevental grootverbruikers ons voor dat artikel 13 hen gezamenlijk 270 mln. per jaar gaat kosten. Daarmee wordt de concurrentiepositie van deze op export gerichte bedrijven in ernstige mate benadeeld. Ik krijg graag commentaar van de minister op deze feiten.
In het wetsvoorstel wordt vooralsnog 900 megawatt gereserveerd voor de uitvoering van de SEP-contracten. De vraag die zich hierbij laat stellen, is of de 400 megawatt ook van toepassing is op de SEP. Zo ja, hoe gaat het systeem dan werken? Kan de SEP ook meedoen aan de veiling? Begrijp ik goed dat de vier grootschalige productiebedrijven op basis van het wetsvoorstel gezamenlijk maximaal 400 megawatt kunnen kopen op de veiling? Zo neen, hoe moet artikel 31a, lid 2, dan worden gelezen?
Door een amendement van de Tweede Kamer is de oorspronkelijke gereserveerde 1500 megawatt voor importcontracten plotsklaps vastgesteld op 900 megawatt. Er ontstaat voor 600 megawatt aldus een tekort. Immers, de rechter heeft afgelopen vrijdag bepaald dat het EDF-contract niet mag worden opgezegd. De minister heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat alle bestaande contracten moesten worden uitgevoerd. Is dat standpunt nu verlaten?
Waarom heeft de minister, toen genoemd amendement werd aanvaard, het wetsvoorstel niet ingetrokken? Dan zou immers het DTE-besluit (00-074) met betrekking tot de veiling van toepassing blijven. In dat besluit is toch 1500 megawatt gereserveerd?
Volgens een ander amendement moet nu ook voor de SEP-contracten de veilingprijs worden betaald. De uitvoering van de SEP-contracten zal hierdoor worden bemoeilijkt, misschien zelfs onmogelijk worden gemaakt. Hoe verhoudt dat zich tot het uitgangspunt van de minister dat alle contracten moeten worden uitgevoerd?
De reservering voor de SEP-contracten mag verkocht worden aan derden. Daarmee wordt naar het oordeel van de CDA-fractie de legitimatie voor het recht op gereserveerde capaciteit, zijnde een recht dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de SEP-contracten, weggenomen. Wil de minister duidelijk maken hoe het doorverkooprecht zich verhoudt tot de legitimatie van het recht op gereserveerde capaciteit?
De minister is, volgens de memorie van antwoord in gesprek met de productiebedrijven over de plotseling ingevoerde veilingprijs voor de invoercontracten. Overweegt de minister tegemoetkomingen en zo ja, in welke vorm en/of welke financiële orde van grootte?
Laat de inwerkingtreding van de wet en in het bijzonder van artikel 13 de minister ruimte voor tegemoetkomingen? Zo ja, welke?
Hoe reageert de minister op het idee om eerst dat overleg af te ronden alvorens artikel 13 in werking te laten treden, daarbij in overweging nemend dat het DTE-besluit, zoals eerder aangeduid, vooralsnog van toepassing blijft?
Ik ben benieuwd naar de antwoorden van de minister.
De heer Wolfson (PvdA):
Mijnheer de voorzitter! De fractie van de PvdA kan instemmen met de grote lijn van het onderhavige wetsontwerp, dat zorgvuldig is voorbereid en aan de overzijde nog is verbeterd, met name door het vruchtbare amendement van de leden Crone en Voûte-Droste. Wat deze Kamer betreft, stel ik met voldoening vast dat de minister niet alleen – terechte – dank betuigt voor de snelheid waarmee het verslag is uitgebracht, maar ook boter bij de vis heeft geleverd met een uitvoerige en informatieve memorie van antwoord; een compliment dat zij, naar ik aanneem, zal willen delen met haar medewerkers. In het licht van het uitvoerige beraad dat inmiddels heeft plaatsgevonden, kan ik nu verder kort zijn met een inhoudelijke standpuntbepaling ten principale en enkele aanvullende vragen over het netwerkbeheer.
Het laatste inhoudelijke discussiepunt lijkt mij de toedeling van een mogelijk te krappe transportcapaciteit voor de import van elektriciteit. Onze fractie steunt de minister in haar opvatting dat een betrouwbare overheid de uitvoering van rechtsgeldige civielrechtelijke contracten niet mag frustreren. In dat licht achten wij een beperkt en zo snel mogelijk aflopend voorrangsrecht voor – aanvankelijk – een kwart van de totale transportcapaciteit een acceptabele overgangsmaatregel in de volumesfeer.
Blijft de vraag of daarmee ontoelaatbare schade wordt toegebracht aan het vrije verkeer van goederen en diensten, als Leitmotiv van de Europese richtlijn. Naar onze mening is dit niet het geval, nu het al genoemde amendement voorziet in een veiling van de "vrije" capaciteit en een aan de veilingprijs gelijkgesteld tarief voor de uitoefening van het voorrangsrecht. Door die voor iedereen gelijke prijs wordt de discriminatie die nodig is om bestaande verplichtingen te kunnen honoreren aanvaardbaar, omdat de concurrentieverhoudingen niet wezenlijk worden aangetast. De veilingprijs eist een voor iedereen gelijk deel op van de kostenverlaging die van de liberalisering verwacht mag worden en dan nog slechts tijdelijk. Natuurlijk is het jammer dat dit nodig is, maar naar ons oordeel kan de hier gevonden oplossing de toets der redelijkheid doorstaan. Als anderen dan alsnog het oordeel van de onafhankelijke rechter zouden willen vragen, zoals ik vernomen heb, dan kan dat gelukkig in dit land. Ik zie dat echter met vertrouwen tegemoet.
Overigens heb ik al laten doorklinken dat ik er nog niet zo van overtuigd ben dat zich inderdaad een tekort aan transportcapaciteit zal voordoen en dus wellicht ook geen veilingopbrengst. Nog los van de vraag of de flessenhals niet in Duitsland of België zal blijken te liggen, buiten onze jurisdictie, en we daarmee al helemaal niet aan een limiet voor de Nederlandse grensoverschrijdende capaciteit toekomen, zijn er ook andere aanwijzingen dat het wellicht allemaal wel meevalt. De gasprijs daalt alweer, en de overcapaciteit in Frankrijk en Duitsland ook. Mocht er toch een substantiële veilingprijs aankomen, dan wordt deze weer gedempt door de prikkels die daarvan uitgaan om stroom waarvoor een afnameverplichting ontstaat, buiten Nederland te verkopen.
Maar nu mijn vragen. Het zal de minister bekend zijn dat de Partij van de Arbeid eisen stelt aan de borging van het algemeen belang bij privatiseringen. Mijn fractievoorzitter heeft dat toegelicht bij de algemene beschouwingen van het afgelopen jaar en de heer Crone heeft vorige week behartigenswaardige dingen gezegd in een algemeen overleg over dit onderwerp op de laatste werkdag van de Tweede Kamer in dit millennium.
Ik houd niet van overbodige herhalingen van zetten, maar ik heb nog niet de beschikking over het stenogram van die bijeenkomst. Daarom wil ik graag nog even verifiëren hoe behartigenswaardig het mij nog onbekende antwoord van de minister op zijn inbreng is geweest. Crone wijst er terecht op dat de infrastructuur van netwerken zich niet doelmatig laat dupliceren en dat het daarom om efficiencymonopolies gaat. Daar moet de minister als toezichthouder in het algemeen belang dan ook heel dichtbij blijven.
Tegen die achtergrond verbaast mij de argeloosheid waarmee privatisering van het hoogspanningsnetwerk TenneT in het vooruitzicht wordt gesteld voor een niet zo verre toekomst. Onze fractie is daar nog niet aan toe, zolang het bredere debat waar deze Kamer om heeft gevraagd, over het borgen van een maatschappelijk doelmatig beheer van geprivatiseerde belangen, nog niet heeft plaatsgevonden.
Ik zeg dit niet om mijn gram te halen dat de door het kabinet toegezegde standpunten nog niet bekend zijn, maar omdat wij op inhoudelijke gronden vinden dat wij lering moeten kunnen trekken uit de opgedane ervaringen, voordat wij verdergaan. Wil de minister toezeggen dat zij geen onomkeerbare stappen zal zetten op weg naar de privatisering van TenneT, althans niet voordat zij ook deze Kamer in staat heeft gesteld daarover nader met haar van gedachten te wisselen? Ik wacht het antwoord met belangstelling af.
De heer Van den Berg (SGP):
Voorzitter! Ik voer mede namens de fractie van RPF/GPV het woord. Bij de behandeling van de wijziging van de Electriciteitswet 1998 in deze Kamer hebben wij onze bijdrage als volgt afgerond: Het beheer van het hoofdnet is voor onze fracties een publieke zaak. Daarom is de vijftig-plus-regeling wat ons betreft wat onder de maat. Een 100%-deelname van overheidswege zou onze voorkeur hebben.
Wij zijn dan ook tevreden dat dit voor nu op een goede wijze is opgelost. Ik sluit mij aan bij mijn collega van de Partij van de Arbeid. Als er verdere stappen worden ondernomen, dan graag met een debat in deze Kamer.
Tegelijkertijd werd toen duidelijk dat er nogal wat problemen moeten worden opgelost, voordat er sprake kan zijn van een goede marktwerking, zodat gebruikers kunnen profiteren van een goede prijs-kwaliteitsverhouding. Vragen zoals: is de overheid medeverantwoordelijk voor een aantal langlopende verplichtingen die door SEP in het verleden zijn aangegaan, en hoe gaan wij om met de niet-marktconforme kosten, moesten in overleg met partijen tot een oplossing worden gebracht. Om deze overgangswet te kunnen beoordelen, is door onze fracties nog eens gekeken naar de context waarbinnen verplichtingen zijn aangegaan en in het verleden beleid is ontwikkeld.
De start van het diversificatiebeleid en het aardgasbeleid van de overheid gaat heel direct terug tot de Energienota van 1974, waarin een en ander werd vastgelegd. Door de overheid werd de elektriciteitsvoorziening bij uitstek gezien als instrument tot diversificatie van energiedragers. Dit spoorde op dat moment ook met het internationale beleid. De overheid kreeg in 1975 directe invloed door een convenant met SEP en de elektriciteitsproductiesector. Krachtens dit convenant zouden tijdstip, brandstofgebruik, omvang en plaats van nieuwe productie-eenheden de goedkeuring van de minister nodig hebben. Niet minder belangrijk was de indirecte invloed door het diversificatiebeleid, in het bijzonder door het restrictieve aardgasbeleid, dat met de Energienota van 1979 in gang werd gezet en via de Gasunie, destijds de enige gasleverancier, kon worden geëffectueerd.
Als gevolg hiervan moesten de elektriciteitsproductiebedrijven, die vrijwel volledig op het gebruik van aardgas georiënteerd waren, overschakelen op andere brandstoffen. Dit hield voor de korte termijn een gedeeltelijke overgang in op stookolie en een meer geleidelijke overgang op kolen. Daarnaast was in de samenleving een behoorlijk heftige discussie ontstaan over kernenergie. Hierdoor werd de beoogde beslissing over kernenergie – ik heb dat nog eens nagekeken – keer op keer vertraagd met als gevolg allerlei onzekerheden voor de sector.
Aan het einde van de jaren zeventig, begin jaren tachtig steeg de olieprijs en de daaraan gekoppelde gasprijs enorm. Toen bleek dat de eenzijdige oriëntatie op aardgas met stookolie als enig inzetbaar alternatief dé Achillespees van de sector was. Alleen al het brandstofaandeel in de kosten werd in ons land hoger dan de integrale kosten van de elektriciteitsproductie in de omringende landen. In die situatie – ik schets er maar iets van – en tegen deze achtergrond ontstonden er importcontracten. Parallel hieraan komt heel nadrukkelijk de milieuproblematiek ten gevolge van het gebruik van fossiele brandstoffen indringender op de politieke agenda.
De commitments op lange termijn die met de betreffende contracten werden aangegaan, waren noodzakelijk in een situatie waarin de productiebedrijven en SEP verantwoordelijkheid aanvaarden voor de landelijke elektriciteitsvoorziening. Daarbij moest rekening worden gehouden met de destijds algemeen verwachte stijging van de brandstofprijzen en de mogelijkheid van sterke fluctuaties.
Toen in 1994 het Elektriciteitsplan 1995-2004 werd goedgekeurd, werd met de Derde Energienota van 1994 tegelijkertijd ook weer een aanzet gegeven voor een nieuwe, marktgeoriënteerde structuur. Zo komen wij in een volstrekt nieuwe fase, waar wij nu volop in zitten. Ik had deze inleiding nodig, voorzitter, om tot een goede beoordeling van de overgangswet te komen.
Voordat er sprake kan zijn van een gereguleerde marktwerking in de elektriciteitssector, want daar zal het toch op neerkomen, is deze overgangswet noodzakelijk. Daarover wil ik geen misverstand laten bestaan. Voorwaarde is dat overeenstemming zou zijn bereikt met de sector. Ik heb even geschetst hoe moeilijk het voor die sector was gedurende een groot aantal jaren. Dit was geen gemakkelijke opgave. Iets van die complexe materie heb ik nog eens doorgelezen. Met het feit dat die overeenstemming bereikt is, willen onze fracties de minister complimenteren. Er is een aantal jaren overleg gevoerd om tot overeenstemming te komen. Partijen weten nu waaraan zij toe zijn, ook al is men het er niet altijd mee eens. Er kan nu een volgende stap worden gezet.
Op vragen van onze fracties of de transportcapaciteit mede door het akkoord te beperkt zou zijn om effectieve concurrentie te bereiken, heeft de minister uitgebreid geantwoord. Wij hebben er goede nota van genomen. Ook wordt er op dit moment gewerkt aan een uitbreiding van de technisch beschikbare capaciteit. Bovendien, zo hebben wij begrepen, is de toegankelijkheid van de Nederlandse markt, ook na aftrek met de voor SEP-contacten gereserveerde capaciteit vergeleken met andere Europese landen zeer ruim. Zelfs zo ruim dat in de zienswijze van de minister de beperkende werking op de concurrentie op de Nederlandse markt slechts van tijdelijke aard zal zijn. Dit antwoord heeft ons gerustgesteld, want langzaam maar zeker moeten gebruikers nu eens merken dat er geprivatiseerd wordt en dat die marktwerking toch enige invloed uitoefent op de prijs en de kwaliteit. Toch blijven er nog onzekerheden, maar waar zijn die niet, voorzitter. Zo is het de vraag of de Europese Commissie zonder meer akkoord zal gaan, ook al is er na amendering door de Tweede Kamer nog slechts een beperkte en gerechtvaardigde afwijking van het EG-recht. Dat is dus nog ongewis. Zien wij het goed, zo vragen wij de minister, dat de betaling aan TenneT gedaan voor de capaciteit op de interconnectors, voor 50% gaat naar de netwerkbeheerder(s) aan de overkant van de grens? Daar zijn wij nog niet uit. En, zo vragen wij vervolgens, geldt dit ook voor de betalingen die SEP moet doen uit hoofde van artikel 12, lid 3?
Voorzitter! De privatisering van de energiedistributiebedrijven is op dit moment zeer actueel. Er gaan, zo heb ik begrepen en zelfs al gezien, weer grote bedragen rond. Daarbij is ook de belangrijke vraag aan de orde of het net, de infrastructuur, ook geprivatiseerd moet worden. Onze fracties zijn van mening dat hierbij grote terughoudendheid moet worden betracht. Graag vernemen wij de mening van de minister hierover, want als wij het goed hebben begrepen, moet men voordat tot verkoop kan worden overgegaan toestemming van de minister hebben.
Voorzitter! Met belangstelling wachten wij de beantwoording af.
De heer Pitstra (GroenLinks):
Voorzitter! Deze overgangswet vloeit voort uit de principiële beslissing om het openbare nutskarakter van de Nederlandse elektriciteitssector af te schaffen en te vervangen door wat men noemt een vrije markt. In voorgaande debatten hier in de Eerste Kamer heb ik de visie van GroenLinks op die wetgeving mogen verwoorden. Ik ga deze felle kritiek, want die hadden we, vandaag niet uitgebreid herhalen, maar als ik alle voorgaande inbrengen nog eens overlees, kom ik tot de conclusie dat veel van die kritiek helaas blijkt te kloppen. Helaas, omdat het vooral ten koste is gegaan van het realiseren van een groen energiescenario en omdat ook nog steeds de vraag kan worden gesteld wat de kleinverbruiker er nu echt mee opschiet.
Ik ga deze stellingen nu niet uitgebreid onderbouwen, maar wil wel wijzen op het feit, dat door de dumping van gesubsidieerde atoomstroom en vervuilende bruinkoolstroom waarmee ex-monopolisten in met name Duitsland en Frankrijk een felle concurrentiestrijd voeren op basis van marginale tarieven, allerlei nieuwe investeringen in wat nu heet niet-marktconform, maar wel milieuvriendelijk handelen vrijwel onmogelijk worden gemaakt. Wij kunnen aan het ineenstorten van de warmtekrachtkoppeling denken, maar ook aan Demkolec en de stadsverwarmingscontracten, die nu zeer oneerbiedig bakstenen worden genoemd. Dat geeft eigenlijk precies de situatie van de liberalisering aan: milieuvriendelijk investeren is niet marktconform, want duurder. Het hele spelletje is gebaseerd op lage prijzen door concurrentie en marktwerking, terwijl iedereen weet dat groene stroom duurder is. Die fixatie op lage prijzen is trouwens fors in tegenspraak met wat de maatschappelijk verantwoorde consument zegt en doet: meer willen betalen voor groene stroom. Ik dacht dat er al zo'n 400.000 mensen zijn die dit doen.
De liberale droom die uitgaat van een consument die zo graag maximale keuzevrijheid op dit terrein zou willen en voortdurend bezig wil zijn met virtuele stroominkopen, laat ik nu maar even rusten. Ik kom die mensen vrij weinig tegen. En toen ik gisteren deze tekst uit mijn PC haalde, had ik zelf ook niet de behoefte om de stroom ergens anders te kopen. Cruciaal vond ik, dat de stroom uit het stopcontact kwam en dat ik niet naar de supermarkt hoefde om hem daar te kopen. Heerlijk!
Wij zitten nu in de situatie dat drie van onze elektriciteitsbedrijven voor veel geld zijn opgekocht door Belgische en Duitse ex-monopolisten en een Texaans bedrijf, dat via UNA de Noord-Europese markt wil veroveren. Door Peter Wilson, ex-NUON-directeur, wordt heel treffend gezegd wat eigenlijk de situatie is. Omdat het grootschalig productiebedrijf er niet is gekomen, was de Nederlandse productiesector een makkelijke prooi voor buitenlandse investeerders. Kennelijk was er geen Nederlandse industriepolitiek die dit wilde voorkomen. Kennelijk werd dit niet als een Nederlandse basisindustrie gezien, die trouwens in het verleden jarenlang technische hoogstandjes heeft verricht. Nee, kennelijk niet, het marktfundamentalisme, zoals ik dat de vorige keer noemde, was zo dominant dat deze vragen niet gesteld werden door de paarse fracties. Voor hen moest die nutssector op de helling. Er was geen plaats voor wat genoemd werd een gekrenkt oranjegevoel. Het moest afgelopen zijn met het regenteske gemonopoliseer. Ik las zelfs laatst: weg met dat baarmoederlijke nutsgevoel. Het is zelfs het ideaal van de sociaal-democraat Crone dat alle elektriciteit op de dagmarkt zal worden verkocht. Ik las dat ergens in die vele pagina's Handelingen.
De GroenLinks-fractie heeft stevige kritiek geuit op de voorgaande wetten en zal vandaag dan ook niet met deze overgangswet die logisch voortvloeit uit voorgaande beslissingen en besluiten, instemmen, hoewel de pijn bij deze overgangswet minder groot is dan bij de voorgaande principiële besluiten. In deze overgangswet worden eigenlijk de scherven van het in elkaar gegooide bouwwerk dat gebaseerd was op onderlinge samenwerking en niet op winstmaximalisatie, op een meer of minder nette wijze opgeveegd.
De overgangswet regelt de overgang van nuts naar vrij. Men probeert dat op zo'n manier te doen dat het niet een regelrechte puinhoop wordt. Wij vinden het dan wel ironisch dat opeens blijkt dat daarvoor een woud aan regelgeving nodig is. Dat moet toch een nachtmerrie zijn voor een minister die gelooft in de liberale utopie. Sprak men vroeger niet over een MDW-operatie, hetgeen wil zeggen marktwerking én deregulering? Ik weet wel dat zij hierover opeens anders denkt, maar het is toch wel zo opmerkelijk dat het de moeite van het constateren waard is.
Een en ander leidt er in ieder geval toe dat wij, wanneer wij deze wet moeten behandelen, flink in tijd en moeite moeten investeren omdat deze materie zo complex is. Laat ik de belangrijkste besluiten van deze overgangswet eens op een rijtje zetten. Dat zijn: het eigendom van het koppelingsnet, de verdeling van de bakstenen, de verdeling van de importcapaciteit en de oude stroomcontracten en enige losse onderwerpen als de Demkolec en de Noorse kabel.
Bij de eerste twee punten sluit het voorstel nauw aan bij het advies van de commissie-Herkströter. Er is een definitie opgesteld van bakstenen en een verdeling van de kosten daarvoor is vastgesteld. In de onderhandelingen over onder meer de verdeling van de kosten van het hoogspanningsnet is uiteindelijk een deal gesloten. De angst van de Eerste Kamer dat hiermee vele miljarden zouden zijn gemoeid en dat het een openeindekarakter had is weggenomen. De rijksoverheid koopt het koppelingsnet voor ruim 2,5 mld. en draait op voor de kosten van de stadsverwarming en Demkolec. "De overheid draait op" is wat genereus geformuleerd, aangezien de kosten hiervan in het stroomtarief worden doorberekend. Hier werd zojuist al in een ordedebatje gewezen.
Dat gebeurde natuurlijk ook voor deze overgangswet, maar nu worden de kosten van maximaal ƒ 10 per jaar voor een periode van hoogstens 10 jaar inzichtelijk gemaakt. Mijn fractie is hier overigens helemaal niet op tegen. Ook in de oude situatie konden wij deze politieke keuze maken en verdedigen. Investeren in milieuvriendelijke technieken mag geld kosten en het is ook politiek goed te verdedigen dat voor dergelijke investeringen wordt gekozen. Met de REB gebeurt in feite niet veel anders. Met deze onderdelen van de overgangswet hebben wij eigenlijk geen problemen.
Wij gaan wel een stap verder. Wij stonden en staan namelijk op het standpunt – in vorige debatten bleek dat de hele Eerste Kamer inclusief de VVD-fractie te zijn – dat het koppelingsnet niet tijdelijk in de handen van de overheid moet komen maar permanent. De heer Van den Akker van de CDA-fractie in de Tweede Kamer merkt in dit verband terecht op dat wij ook de A2 en de Maas niet verkopen. Door de PvdA-fractie is aan de overzijde goed beargumenteerd waarom scheiding van producentenbelangen en netbeheer met het oog op de transparantie van de markt van fundamenteel belang is.
De regering zal terug moeten komen naar het parlement als zij het koppelingsnet over een paar jaar wil verkopen. Ik ga er echter vooralsnog van uit dat daarvoor geen politieke meerderheid zal kunnen worden gevonden. Bovendien kregen wij door vragen van de D66-fractie van de Eerste Kamer inzicht in het rendement van deze investeringen. Dat bedraagt pakweg 5 à 6% en dat is niet veel minder dan het rendement op een staatsobligatie. Het is dus een waardevaste investeringen en dat roept de vraag op wat nu eigenlijk het probleem is dat de regering wil oplossen. In deze deal zat ook een verdeling van de bakstenen over de bedrijven die ons al met al redelijk lijkt.
Veruit de meeste aandacht is uitgegaan naar en de meeste discussie betrof de verdeling van de importcapaciteit en de betekenis en de rol van de oude inkoopcontracten. Dat is begrijpelijk, omdat vooral de grootgebruikers in een wonderlijke coalitie met de Consumentbond ageren tegen dit onderdeel van het wetsvoorstel. Laat ik vooropstellen dat de fractie van GroenLinks dit debat met enige distantie maar ook met leedvermaak gadeslaat. Wij zijn namelijk helemaal niet geïnteresseerd in de discussie over deze oude en dure importcontracten. Integendeel, met name het EDF-contract voor Franse atoomstroom moet volgens ons zo spoedig mogelijk worden geloosd. Wij willen namelijk niet alleen dat Dodewaard en Borssele worden gesloten, maar ook dat er afscheid wordt genomen van de hypocrisie dat er wel Franse en/of Belgische atoomstroom zal kunnen worden gekocht. Bij regeringsdeelname van GroenLinks zal het zo snel mogelijk afstand nemen van deze nucleaire optie, waarschijnlijk een hard punt worden. Bij die contracten moeten wij constateren dat de regering voortdurend beweert dat deze vertrouwelijk zijn en dat de regering geen contractpartij is, terwijl ze wel steeds een integraal onderdeel waren van de parlementaire goedkeuringsprocedure bij de elektriciteitsplannen. Dat is een merkwaardig schimmenspel. Het wordt nog merkwaardiger nu blijkt dat de SEP druk in bespreking is om die oude en dure contracten af te kopen en dat de EdF roept ze wel te willen verkopen in Frankrijk. Wij hebben ze gekocht en de EdF wil ze verkopen in Frankrijk! Wat een windhandel, roep ik dan spontaan! De minister vindt het ook best als wij van die contracten afkomen, omdat dan de importcapaciteit wordt verhoogd, maar zij wenst zich er verder eigenlijk niet mee te bemoeien. Maar feitelijk doet zij dat wel, omdat zij in artikel 12 van deze overgangswet ervoor zorgt dat deze oude verplichtingen niet aan de kant worden geschoven. Wie het snapt, mag het zeggen.
Aan de overzijde heeft de GroenLinks-fractie het amendement van het CDA en D66 gesteund, waarmee deze oude SEP-verplichtingen aan de kant werden geschoven. Er werd gesproken over een royale voorkeursbehandeling voor de SEP. Mijn houding is eigenlijk wat laconieker. De politieke hamvraag is in mijn ogen of wij al die import eigenlijk wel willen. Willen wij wel dat die uitbreiding wordt vergroot naar 5000 megawatt, als wij weten dat die uitbreiding vooral gericht zal zijn op lage prijzen, waarbij het milieurendement geen enkele rol speelt? Wij willen af van die vuile bruinkoolstroom en van de gesubsidieerde Franse atoomstroom, die natuurlijk alleen maar goedkoper is omdat Frankrijk overcapaciteit heeft en alle externe kosten niet in de prijs zijn doorberekend. Zolang verschillende Europese landen een verschillende energiepolitiek voeren en dus heel verschillend omgaan met bijvoorbeeld kernenergie en de berekening van de kosten hiervan, kan er natuurlijk helemaal geen sprake zijn van een vrije Europese markt en van een gelijk level playing-field. Die import is vooral in het belang van grootverbruikers, die in Nederland nu toch al, gesubsidieerd, lagere tarieven dan de kleinverbruikers hebben gekregen. Moeten wij bijvoorbeeld de aluminiumindustrie wel in Nederland houden als in IJsland het warm water gewoon gratis uit de grond komt of als op andere plekken witte stroom via waterkracht mogelijk is?
Voor alle duidelijkheid: op zich zijn wij niet tegen alle import. Zo kunnen wij ons wel wat voorstellen bij de investering in de Noorse kabel, die schone waterkracht transporteert. In een groen elektriciteitsscenario, waarin wij planmatig toewerken – het woord "planmatig" is natuurlijk helemaal besmet – naar een duurzaam energiescenario en vervuilende productie en import afbouwen tegen acceptabele prijzen, is dat heel wel te overwegen. Maar in de huidige situatie valt niets meer te plannen. De markt is vrij en streeft naar lagere prijzen, ongeacht de herkomst. De directe bemoeienis van de overheid met de planning van de productie, de brandstofinzet, de capaciteitsuitbreiding en de importvraagstukken is afgeschaft. Wat resteert, is monitoring van de manier waarop het mis gaat en de manier waarop de energiedoelstellingen niet gehaald worden. Het gaat net als bij de NS, die natuurlijk ook geen OV keer twee – laat staan drie of vier, zoals wij wilden – kon realiseren, mede door de onzekerheid die over haar positie werd geschapen. Dat is de situatie waarin paars ons gemanoeuvreerd heeft.
Over die importcontracten heb ik toch een paar vragen. Om hoeveel atoomstroom gaat het in de Duitse contracten? Wil de regering deze contracten na 2003, 2005 of 2009 verlengen? Of wil zij er zo snel mogelijk vanaf? Is wel eens uitgerekend wat het zou kosten om het EdF-contract versneld af te kopen? Ik vond het interessant dat de Duitse regering nu import van Franse atoomstroom en andere vervuilende stroom wil verbieden. De invloed van de Groenen is op dit punt in ieder geval wel duidelijk zichtbaar. Wat vindt de minister van deze lijn? Zouden wij dit ook voor Nederland moeten overwegen? Gelet op de houding van de Duitse regering zullen zij ons waarschijnlijk graag willen helpen om van de vervuilende bruinkoolstroom af te komen. Wat is eigenlijk de houding van de regering inzake de Noorse kabel? Is die investering van ongeveer 1 mld. de moeite waard? Zo ja, waarom komt die niet voor groene stroom in aanmerking? Wat is de prognose van de regering wat er met die kabel gaat gebeuren? Wat heeft de politiek hier nog over te vertellen? Ligt dit volledig bij TenneT en DTE? Of worden het gestrande kosten, mooie bedoelingen, gestrand op de harde liberale rotsen van de markt?
Ik kom bij de prijs en het kleinverbruik. Ik sprak net al over de wonderlijke coalitie van de grootverbruikers en de Consumentenbond. Die is wonderlijk, omdat in mijn analyse deze belangen helemaal niet zo parallel lopen. Als de grootverbruikers grote dump contracten in het buitenland kunnen sluiten – en zij zullen dat veel handiger en sneller kunnen regelen dan de kleinverbruikers – wordt de overcapaciteit in Nederland, die nu toch al enorm is, nog veel groter. Centrales zullen dan versneld afgeschreven worden. Maar dat is niet gratis; het wordt uiteindelijk in de prijs doorberekend. De aangenomen motie-Crone, die om maximumprijzen voor de kleinverbruiker vroeg, zal daar, denk ik, weinig aan kunnen veranderen.
Er is nog een andere reden waarom de Nederlandse prijs niet zoveel zal dalen. 82% van onze elektriciteit wordt in Nederland met schonere aardgas opgewekt en de prijs van gas is gekoppeld aan de olieprijs. Die daalt nu wel weer een beetje, maar een besluit van de OPEC kan dat zo weer veranderen. Opwekking via gas scheelt een paar cent in de kostprijs en om die paar centen zal de keiharde concurrentie gaan. Bovendien zal de prijs niet dalen omdat de agressieve marketing en reclame – ik word er doodziek van – handenvol geld kosten net als die overnames en de hoge reorganisatiekosten. Door de regering wordt nu veel verwacht van de Nederlandse export. Dat is inderdaad wel merkwaardig. In de staatjes lezen wij dat de Nederlandse elektriciteitssector zeer efficiënt werkte en lagere prijzen heeft dan het buitenland, met name voor de kleine verbruikers. Wij hebben overcapaciteit. Wat is eigenlijk de reden dat Nederland niet de overcapaciteit dumpt op de buitenlandse markt, zo vraag ik de minister, puur uit belangstelling en nieuwsgierigheid.
Als laatste wil ik nog iets zeggen over Demkolec. Het was een paradepaardje in onze elektriciteitssector. Kolenvergassing in plaats van het veel vervuilende verbranden van kolen. Het is nu weggezet als niet-marktconform, geen drijvende kurk van innovatie, maar een naar beneden zinkende baksteen. De regering wil het nu verkopen voor de hoogste opbrengst, alle mooie woorden over biomassa ten spijt. Ik denk dat de motie-Crone krokodillentranen plengt. Hij zei: een lagere opbrengst mag ook. Alleen de SP was ertegen. Als het maar in het belang van het milieu is: de CO2-doelstellingen. Ik vrees dat het nooit zal worden uitgevoerd. Het staat ook haaks op alle bedoelingen van deze wet. Crone noemde de oude situatie een vorm van communistische staatsplanning. Collega Ketting, uitgestroomd bij de SEP, toch een nette liberaal, gaat nog eens de geschiedenis in als een plancommunist. Die rigide staatsplanning wilde de heer Crone toch niet meer? De markt moest toch beslissen en kan toch alles beter? Nou dan. Wij zullen het zien bij Demkolec. Het zinkt als een dure baksteen naar de bodem omdat de overheid niet meer kan en wil plannen om een verouderde centrale versneld en dus duurder af te schrijven en duurdere stroom te produceren. De minister roept dan: wij zijn wel afhankelijk van een investeerder. Wij gaan er niet meer over. De markt met dan ongetwijfeld de Consumentenbond en de grootverbruikers voorop zal dan weer roepen dat het goedkoper moet worden. Zij hebben gelijk; het was ook beloofd en dat was ook de bedoeling. Het groene energiescenario zal de klos worden want de markt kent geen geweten, kent geen toekomstige generaties, maar jaagt meedogenloos op een lage prijs.
Wij zijn benieuwd naar de reactie van de minister op onze beschouwingen en de beantwoording van onze vragen.
Mevrouw Bierman-Beukema toe Water (VVD):
Mijnheer de voorzitter! Driemaal is scheepsrecht. Voor de derde maal overlegt deze Kamer met de minister van Economische Zaken over de liberalisering van de elektriciteitsmarkt. Het was goed en noodzakelijk de tijd te nemen voor een zorgvuldige oplossing van de bakstenenproblematiek. Die tijd is goed besteed. De wijze mannen van de commissie-Herkströter hebben degelijk werk geleverd en zien hun aanbevelingen voor het overgrote deel overgenomen in het onderhavige wetsvoorstel. Maar het is even goed en even noodzakelijk dat er nu een einde komt aan het gedelibereer, dat voor producten en derden duidelijkheid ontstaat en dat de overeenkomst van samenwerking beëindigd wordt.
Wij hebben het vandaag niet over de Elektriciteitswet, maar over de overgangswet. Dat betekent dat wij veel punten die bij de vorige behandeling aan de orde kwamen onbesproken kunnen laten. De fractie van de VVD legt bij de beoordeling van het wetsvoorstel de nadruk op het zorgvuldigheidsaspect. Verdeling van de niet-marktconforme kosten over producenten enerzijds en staat anderzijds dient zorgvuldig te geschieden. Hetzelfde geldt voor de vaststelling van een door alle afnemers te betalen toeslag. Bestaande contracten moeten zorgvuldig gehonoreerd kunnen worden en wanneer daartoe voorrang moet worden verleend bij de verdeling van schaarse importcapaciteit, moet ook dat met de nodige waarborgen omkleed worden en zorgvuldig geschieden.
Mijn fractie kan zich vinden in het voorstel, compensatie te verlenen voor de niet-marktconforme kosten die samenhangen met de exploitatie van Demkolec en de stadsverwarmingscontracten. Het gaat hier immers om investeringen die zijn gedaan in het kader van de publieke taakopdracht van de productiebedrijven die in een commerciële context niet of mogelijk anders zouden zijn aangegaan. Het betreft meerjarige verplichtingen, aangegaan in een gesloten markt, gekenmerkt door afzet- en prijsgaranties en dus met kostenafwenteling. Overigens vindt mijn fractie het van belang dat de centrale te Buggenum in bedrijf blijft. Kolenvergassing zal, naar het zich laat aanzien, alleen maar aan belang winnen. Positief zijn ook de berichten dat deze centrale in ieder geval voor een belangrijk deel met biogas gestookt zal kunnen worden. Kan de minister hierover nog iets zeggen?
Om de middelen voor deze compensatie te genereren stelt de minister voor ten hoogste tien jaar een toeslag vast. In artikel 75 van de Elektriciteitswet 1998 wordt nog gesproken van een toeslag tot 2022, die bij AMvB geregeld kan worden, ten bate van de verevening van de genoemde verliezen. De toeslagperiode is dus met tien jaar verkort. Wij achten dit goed; hoe korter de nasleep van dit soort erfenissen van het verleden, des te beter!
Het onderzoek naar de draagkracht van de productiebedrijven heeft ertoe geleid dat de commissie-Herkströter verwacht dat de bedrijven zelf in staat zullen zijn, de lasten van de bestaande importcontracten te dragen. De regering stelt dan ook voor, niet tot compensatie voor deze contracten over te gaan. Een zorgvuldige overgang naar een geliberaliseerde markt betekent wel dat deze overeenkomsten ook op een economisch aanvaardbare wijze moeten kunnen worden uitgevoerd.
Er is veel te doen over artikel 13. Het bij voorrang toekennen van beperkt beschikbare importcapaciteit bij verbindingen die de landsgrenzen overschrijden, belemmert de vrije markt voor elektriciteit enigszins. De omvang van deze belemmering is echter beperkt, want het gaat om een kwart van de totale importcapaciteit, zodat ze naar de mening van mijn fractie op dit moment voor lief genomen moet worden. Verlenen van voorrang, in de ogen van mijn fractie gelegitimeerd, vereist grote zorgvuldigheid om het voordeel niet onnodig te vergroten. In dat verband hebben wij aarzelingen bij de bepaling in het eerste en het tweede lid van artikel 13 dat capaciteit alleen wordt toegewezen ter uitvoering van SEP-invoercontracten. Is deze capaciteit verkregen, dan kan ze weer voor een ander doel worden doorverkocht. In de memorie van antwoord schrijft de minister dat de SEP en de productiebedrijven hiermee zoveel mogelijk gelijk worden gesteld met andere afnemers. All animals are equal, but some are more equal than others! Zou het niet zuiverder geweest zijn, de bij voorrang verleende capaciteit exclusief voor de SEP-contracten te bestemmen?
Ook overigens kunnen de productiebedrijven capaciteit verwerven tot een maximum van 1600 MW en deze ongebruikt laten of vervreemden. Kan de minister aangeven hoe in dit kader toezicht op non-discriminatoir handelen moet worden gehouden?
Uitbreiding van de importcapaciteit op korte termijn is hoe dan ook essentieel voor een verdergaande liberalisering van de markt en ik hoop net als de minister dat er over ongeveer anderhalf jaar 1000 MW zal zijn toegevoegd en er sprake zal kunnen zijn van een level playing-field. Blijkens de memorie van antwoord verwacht de minister dat het tekort aan importcapaciteit eveneens zou kunnen verdwijnen door het afnemen van de prijsverschillen tussen Nederland en het buitenland, enerzijds door een efficiëntere productie met concurrerende prijzen in Nederland, anderzijds door het einde van de prijzenslag in het buitenland. Deze verwachting lijkt tamelijk optimistisch; het ontstaan van echte marktmechanismen vergt tijd en het is niet onaannemelijk dat het prijsniveau in het buitenland structureel lager zal blijken te zijn. Dergelijke ontwikkelingen, hoe desastreus ook voor de Nederlandse productiebedrijven, liggen buiten de Nederlandse invloedssfeer, maar ze moeten wel tijdig onderkend worden. Zijn de opbrengsten van de recente veiling van importcapaciteit wat dit betreft een early warning? Wat kan de minister met deze informatie doen?
Zorgvuldige liberalisering waarbij gaandeweg belemmeringen voor een vrijemarktwerking worden weggenomen, moet voor de Nederlandse gebruiker uitmonden in de beste prijs-kwaliteitsverhouding. Toch lijkt het verstandig, ten aanzien van de te verwachten prijsontwikkeling het hoofd koel te houden. Gas en elektriciteit zijn sinds oktober vorig jaar 18% duurder geworden, zo meldt het CBS ons. Als wij spreken over prijsverlaging ten gevolge van toegenomen concurrentie, spreken wij dus vermoedelijk over minder méér. Het is de vraag of de Nederlandse burger dit zo zal ervaren. Ook het bedrijfsleven heeft luid en duidelijk ook aan deze Kamer laten weten, de druk van de huidige Nederlandse energieprijzen te voelen. Wij hopen met hen dat er graduele verbeteringen te constateren zullen zijn en dat ook zij op niet te lange termijn de vruchten van liberalisering zullen kunnen plukken.
Dan kom ik nu op de eigendom van het Nederlandse hoogspanningsnet. Ingevolge de Elektriciteitswet 1998 wordt beoogd dat de staat de kleinst mogelijke meerderheid van de aandelen in TenneT zal houden. De commissie-Herkströter adviseert overdracht van de aandelen aan een andere organisatie om vermenging van de toezichthoudende rol met het economische belang bij de exploitatie van het net te voorkomen. De regering heeft met dit wetsvoorstel gekozen voor 100% staatseigendom. De VVD-fractie kan zich – in de situatie van dit moment – goed vinden in deze keuze. De minister geeft aan dat deze eigendomssituatie wat haar betreft van tijdelijke aard zal kunnen zijn. Evaluatie van Elektriciteitswet en Gaswet is voorzien in 2002. Op dat moment zal ook de vraag aan de orde komen of continuering van staatseigendom opportuun is of dat tot vervreemding kan worden overgegaan. Mijnheer de voorzitter! Mijn fractie wacht die evaluatie af en neemt thans geen voorschot op een alsdan in te nemen standpunt. Ook de heer Pitstra moet dus nog even geduld hebben.
Tot slot wil ik stilstaan bij de rol van de DTE. In antwoord op onze vragen geeft de minister aan dat zij een regulerende taak, die verder gaat dan een reactieve rol, noodzakelijk acht voor de DTE. De VVD-fractie is door de gegeven antwoorden niet overtuigd. Een mededingingsautoriteit dient zich in beginsel te beperken tot reactief optreden en het level playing-field te bewaken. Het geven van aanwijzingen terzake van de door netbeheerders te plegen investeringen gaat aanzienlijk verder. De stelling dat publieke belangen zoals de handhaving van de voorzieningszekerheid gewaarborgd moeten worden, onderschrijft mijn fractie geheel. Mijn fractie maakt zich ernstig zorgen over het feit dat DTE te veel en te verschillende petten op krijgt. Als tot investeringsaanwijzingen wordt overgegaan, is er sprake van een instantie die wel de beslissing neemt, doch daarvan niet de lasten draagt. De toezichthouder gaat een sleutelrol vervullen in de energiewereld. Of dat op bevredigende wijze de komende jaren vorm krijgt, moeten we afwachten. Mijn fractie vraagt dan ook met nadruk bij de toegezegde evaluatie van Elektriciteitswet en Gaswet een evaluatie van het functioneren van DTE te voegen. Kan de minister dit toezeggen? Kan de minister dan ook aangeven wat voor haar de ijkpunten bij een dergelijke evaluatie zullen zijn?
Mijnheer de voorzitter! Alles overziend, kan mijn fractie zich vinden in de overgangsregeling zoals die in dit wetsvoorstel vorm heeft gekregen. Proces en inhoud getuigen van een zorgvuldige werkwijze en een redelijke verdeling van de lasten, die we hebben overgehouden uit een niet-geliberaliseerd verleden. Graag wacht ik het antwoord van de minister af op de door mij gestelde vragen.
De heer Terlouw (D66):
Mijnheer de voorzitter! Verschillende sprekers hebben het woord complex in de mond genomen en ik voeg mij bij hen. Zeker als je niet de voorgaande behandeling in de afgelopen jaren hebt gevolgd, is het heel wat leeswerk om erachter te komen waar het hier nu over gaat. Die complexiteit blijkt misschien ook wel hieruit dat toen ik dat allemaal had gelezen, althans zoveel ik kon lezen, ik dacht: ik heb op een aantal aspecten van de voorgestelde regeling kritiek, maar als ik nu probeer om zelf een regeling te ontwerpen, dan kom ik niet tot een waar ik geen kritiek op heb.
In de tot dusver gevoerde gedachtewisseling heeft het meest de aandacht getrokken de beperkende werking op de Nederlandse elektriciteitsmarkt. Dat is ook geen wonder, want de nieuwe Elektriciteitswet en ook weer deze overgangswet gaan nu juist over liberalisering van die markt en het woordje beperking staat op gespannen voet met het woord liberalisering. Maar we moeten het effect van die beperking ook weer niet overdrijven, zoals andere sprekers impliciet ook hebben gezegd. We mogen aannemen dat die tijdelijk zal zijn.
Er is terecht op gewezen dat, ten eerste, er in anderhalf jaar tijd heel wat capaciteit bij zal worden gebouwd; ten tweede, het prijsniveau op het ogenblik in Nederland wel erg hoog ligt, omdat we veel aardgas verstoken en de aardgasprijs nu eenmaal gekoppeld is aan de olieprijs, die hoog is, zij het ietwat dalend; ten derde, de voor de SEP-contracten gereserveerde capaciteit niet meer dan een kwart van de totale importcapaciteit bedraagt en de overige driekwart niet klein is in vergelijking tot de importcapaciteit van andere Europese landen. We moeten het dus niet overdrijven. Dat neemt niet weg, dat de bezwaren van de energie-intensieve industrie in Nederland begrijpelijk zijn. We zitten in een liberaliseringsproces, waarvan het doel is dat iedereen zo voordelig mogelijk energie kan kopen op de Europese markt. In deze fase zijn dat nog alleen de grootverbruikers maar straks kan iedereen dat doen. En zie, het prijspeil in ons land is hoog en daar kunnen we even niet veel aan doen. Je zou graag in het buitenland kopen, maar de importcapaciteit is beperkt.
De minister is in het schriftelijke en mondelinge debat tot dusverre niet erg diep ingegaan op de opvatting van de energie-intensieve bedrijven, dat de SEP helemaal geen stroom hoeft in te voeren omdat er sprake is van afnamecontracten. Maar als je op grond van een contract dure stroom moet kopen, wil je natuurlijk het liefst doorverkopen in een land met een hoog prijspeil. En dat is Nederland. Is die opvatting ten aanzien van dat niet hoeven invoeren dus een argument zonder betekenis? Anders gezegd: gesteld dat de overheid zou zeggen, dat je je contractueel verplichte afname maar moet doorverkopen in het buitenland en niet in Nederland, dan zou dat vrij aanzienlijke verliezen opleveren die met de in het wetsontwerp beoogde regeling niet of althans minder optreden. Dan is er dus niet alleen sprake van een regeling die het de SEP en de productiemaatschappijen mogelijk maakt om aan hun verplichtingen te voldoen, dan financieren wij die verplichtingen ook gedeeltelijk. Of zie ik dat verkeerd? Ik heb de indruk gekregen, dat wij die baksteen toch voor een deel voor onze rekening nemen.
De commissie-Herkströter was van oordeel, dat de bemoeienis van de overheid met de importcontracten niet van een zodanige aard is geweest, dat medeverantwoordelijkheid moet worden genomen voor de verliezen die zij opleveren. De minister neemt die opvatting over. Ik kan daar niet in rede een oordeel over hebben. De contracten zijn gesloten tegen de achtergrond van een langjarig energiebeleid van de overheid met op de voorgrond een toekomst die niemand kan voorspellen. Eigen boontjes doppen op dit punt, zo zegt de minister. Maar dan toch wel met wat hulp via het verstrekken van die importcapaciteit. Als ik dat verkeerd zie, hoor ik het graag. De prijs die de overheid betaalt voor TenneT is, zoals de minister in de memorie van antwoord stelt, marktconform. Maar de price earnings ratio – de prijs gedeeld door de verwachte winst – heeft de hoge waarde van 20 tegen een gemiddelde waarde van 15 voor bedrijven met een vergelijkbaar risicoprofiel. Dus is er sprake van een winstgroeiverwachting, zo constateert de minister optimistisch. Tenzij de prijs te hoog was, want dan zou dat niet opgaan.
Hoe dat ook zij, ik herhaal mijn openingszin: ik kan zelf niet iets verzinnen wat beter recht doet aan alle betrokkenen. Mijn kritiek is dus beperkt in zijn waarde.
De minister acht het staatsaandeelhouderschap in TenneT tijdelijk. Vele sprekers hebben daar iets over gezegd. De minister zegt dat keer op keer, zoals zij ook benadrukt dat zij de aandelen heeft gekocht conform de wens van de Tweede en de Eerste Kamer, dus kennelijk niet uit eigen aandrift. Is dat op grond van een liberale filosofie? Ik acht mezelf ook vrij liberaal maar ik heb er helemaal geen moeite mee dat de staat niet te liberaliseren infrastructuur in bezit heeft. Integendeel. Als staatsburger heb ik daar een rustig gevoel bij. Als een typische nutsvoorziening niet goed functioneert, spreek ik altijd nog liever de eigenaar aan dan de toezichthouder. Maar misschien kijken de minister en ik verschillend aan tegen de rol van de overheid. In principe is in onze ogen in een democratie de overheid het toppunt van betrouwbaarheid. De overheid is beter controleerbaar, gemakkelijker afzetbaar, directer aanspreekbaar als het gaat om dreigende onrechtvaardigheden. Dan neem ik aan, dat de minister bang is voor inefficiency van een overheidsapparaat. Die kan er inderdaad zijn, maar is een feitelijk onafhankelijke monopolist daar dan per definitie vrij van? Liberaliseren kan voordelen opleveren, zelfs het liberaliseren van bepaalde nutsfuncties. Als je telecommunicatie als een nutsfunctie beschouwt, heeft dat beslist voordelen opgeleverd. Daar zijn we het wel over eens. Maar privatiseren, ook als liberalisering niet mogelijk is, zoals bij de spoorweginfrastructuur en het hoogspanningsnet, is weliswaar niet te allen tijde onbespreekbaar, maar ligt lang niet altijd voor de hand. De minister zal nog een harde noot met ons te kraken hebben als ze de aandelen van TenneT gaat vervreemden.
Mevrouw Bierman heeft behartigenswaardige woorden gesproken over de sleutelrol van DTE. Ik steun haar graag als zij zegt: als de gas- en elektriciteitswetten worden geëvalueerd, evalueer dan ook de rol van DTE.
Mijnheer de voorzitter! Deze overgangswet voor de elektriciteitsproductiesector is een stap in een proces van liberalisering. Dit is een logische stap en dus benaderen we haar positief, maar niet zonder zorg. De eerste effecten die de consument waarneemt, zijn niet bepaald glanzend, zoals mevrouw Bierman ook zei. Zij heeft in dat verband cijfertjes genoemd. Er zijn redenen voor gegeven, maar toch. Onze zorg betreft vooral en in de eerste plaats de milieueffecten.
De overheid heeft in mijn ogen drie hoofdtaken: veiligheid, rechtvaardigheid en toekomst. Met veiligheid doel ik op functies als die van het leger en de politie: niet van toepassing bij de behandeling van dit onderwerp. Rechtvaardigheid heeft onder andere te maken met het garanderen van een minimumvoorzieningenniveau voor alle ingezetenen. De overheid moet daarop aanspreekbaar zijn. Met toekomst bedoel ik het volgende.
In de marktstructuur die wij kennen kan een bedrijf zich maar beperkt iets gelegen laten liggen aan de effecten van ons doen en laten voor de langere termijn. En dan zeg ik nog heel veel als ik zeg "beperkt". Eigenlijk is het: niets. Het concurrentiebeding staat dat in een marktmechanisme eenvoudig niet toe. Nee, de toekomstbewaking is in handen van de overheid. Als we duurzaam willen gaan produceren, als we de productie van kooldioxide terug willen dringen en de Kyotodoelstellingen willen halen, kan dat alleen maar door de inspanningen van de overheid.
Bij de behandeling van de Gaswet heb ik al gezegd dat wij ons zorgen maken en dat wij ons afvragen of het uitoefenen van deze officiële functie door de overheid niet wordt belemmerd door de liberaliseringsprocessen. Want wat is het doel van liberalisering? Veel en goedkoop: dat beoog je met liberalisering. Dat is een mooi doel, maar je moet je altijd afvragen: tot welke prijs? Neem de Demkolec-centrale. De toekomstige koper mag de brandstofsoort voor deze centrale straks vrij kiezen, al gaat de minister op grond van de aangenomen motie-Crone c.s. wel expliciet aandacht besteden aan de biomassavergassingsvariant. Misschien zal in de toekomst aardgas worden gestookt, wat minder CO2-uitstoot geeft. Als er biomassa wordt bijgestookt, zal de CO2-reductie minder zijn, omdat er dan ook kolen worden vergast en dat is minder koolstof beperkend. De markt bepaalt echter wat er gebeurt en de markt interesseert zich niet voor de toekomst. Zij interesseert zich voor de prijs. Dat is essentieel op de markt. Tijdens de behandeling van de Gaswet zei de minister, dat de vraag naar groene stroom zo groot is, dat de productiebedrijven tot in lengte van jaren daaraan niet zullen kunnen voldoen. Denkt de minister dat deze omstandigheid een rol zal spelen bij de verkoop van de Demkolec-centrale? En, zo ja, hoe dan? Via welk mechanisme? Ik benieuwd naar het antwoord op deze vraag.
In de memorie van antwoord meldt de minister, dat in de Europese ontwerprichtlijn duurzame energie de doelstelling voor het aandeel van het elektriciteitsverbruik uit duurzame bronnen voor Nederland is teruggebracht van 12% naar 9%, te bereiken in 2010. Dat is realistischer, zegt de minister. Maar is het wel realistisch? Halen wij dat?
Voorzitter! De liberalisering werkt ook niet goed uit voor de warmtekrachtkoppelingcentrales. Liberalisering van stroom, van elektrische energie loopt voor op de liberalisering van gas en dat brengt de kosten/opbrengst-verhouding uit balans. Ik las dat de minister 130 mln. ter beschikking heeft gesteld, te versleutelen via afdrachtskosten op de ecotaks. Het ministerie verwacht een groei van de 8000 megawatt van de warmtekracht die nu is geïnstalleerd naar 15.000 megawatt in 2010. Maar ECN verwacht dat het WKK-vermogen zal dalen tot 4900 à 6800 megawatt in 2010. Ik wil in dit debat niet strijden over deze cijfertjes. Daar gaat het mij niet om. Het gaat mij om de algemene constatering, dat de markt zich weinig of niets gelegen kan laten liggen aan het milieu. Daar kan bijna uitsluitend de overheid zorg voor dragen. Dat is onze grootste zorg bij dit proces. Zoals gezegd, ik kan niets beters verzinnen en dus zullen wij het voorstel steunen.
De heer Ruers (SP):
Mijnheer de voorzitter! Ik zal dit late uur nog proberen een bijdrage te geven aan de discussie vanuit onze invalshoek. Die is overigens twee jaar geleden al duidelijk geworden bij de behandeling van de Elektriciteitswet 1998. Toen hebben wij ons geen voorstander getoond van liberalisering van de elektriciteitsmarkt. Wij zullen dat allemaal niet herhalen, maar wij willen wel kijken naar wat wij de afgelopen twee jaar hebben geleerd. Sommigen hebben gezegd dat van belang is dat er een goede marktwerking is. Als iets goed is, kun je daar moeilijk op tegen zijn. Maar is het ook een goede marktwerking? Anderen hebben gezegd dat wij lering moeten trekken uit ervaringen. Dat is inderdaad inmiddels mogelijk. Ik vind dat ook belangrijk.
Wat zijn voor ons de criteria geweest om de voorstellen van toen en nu te beoordelen? Dat is onder andere de vraag naar nut en noodzaak. Verder is dat het gevolg van de liberalisering voor de kwaliteit van het product en de zekerheid van de levering. Ook denk ik aan de gevolgen voor het personeel in de sector, de gevolgen voor het milieu en, niet te vergeten, de gevolgen voor de verbruikers, allereerst de kleinverbruikers.
Als wij alles overzien, kunnen wij nog steeds zeggen dat nut en noodzaak voor deze stap volgens ons nog niet zijn aangetoond. Ik zie dat de regering er gewoon van uitgaat, voortbordurend op wat twee jaar geleden bij de Elektriciteitswet naar voren werd gebracht. UNA, een van de drie productiebedrijven, is inmiddels geprivatiseerd. UNA is een dochter geworden van Reliant, een internationaal concern dat onder andere belangen heeft in Duitsland. Het aardige is dat de afgelopen twee jaar een geweldige ontwikkeling binnen dat bedrijf heeft plaatsgevonden. Ik heb dat via de mensen die daar werken, van dichtbij kunnen volgen.
Ik geef een voorbeeld. Twee jaar geleden werkten bij het bedrijf 1130 mensen. Voor 1 januari van het komend jaar is het personeelsbestand gehalveerd. Let wel: dat zijn de gevolgen voor het personeel geweest. De stemming onder het personeel is op dit moment behoorlijk slecht. Men maakt zich grote zorgen over het voortbestaan van het bedrijf. De directeur is begin van dit jaar naar de Verenigde Staten geroepen, bij de aandeelhouders. Hij kreeg daar een boodschap mee die hij niet kon verkopen aan het personeel. Drie weken later was de directeur vertrokken. In de productiesector wordt gewerkt met een tekort van 100 mensen; er wordt dus zeer hard gewerkt. Aan de andere kant van het bedrijf wordt grote uitverkoop gehouden en worden de mensen op straat gezet. Sociaal plan of niet, men gaat eruit. Dat is de situatie bij het personeel. Is dit nu wat ons voor ogen stond? Zijn dit de garanties die men twee jaar geleden gaf? Men beloofde het personeel fantastische vooruitzichten, maar dat is er bepaald niet van gekomen. De kwaliteit van het product is bij UNA nog steeds goed tot zeer goed. Het personeel, met name de mensen in de productiesector, vreest met grote vreze dat het straks niet kan concurreren met hetzelfde bedrijf dat in Duitsland een goedkoper product aanbiedt, met als gevolg dat men zegt: bij ons zal niet meer worden geïnvesteerd en wij zullen wel worden gesloten. Dat lijkt mij voor dit bedrijf een zeer reëel vooruitzicht. Dat was, denk ik, niet de bedoeling.
En dan kom ik op de gevolgen voor het milieu. Ik denk inderdaad dat milieu één van de sluitposten zal worden in het streven van de nieuwe eigenaar om meer rendement te maken. De Demkolec is genoemd en de biomassa. Tegen de heer Pitstra zeg ik dat wij inderdaad wel op de biomassa hebben gelet. Wij hebben er goed naar gekeken en op dit punt tegengestemd, omdat de biomassa behoorlijk wat kritische kanten kent. Niet alles is groen wat groen genoemd wordt. In dit geval waren wij dus tegen het biomassagebruik in Demkolec. Voor het overige hebben wij natuurlijk zeer grote waardering voor het streven om het milieu in deze sector overeind te houden. Volgens ons wordt namelijk het milieu het kind van de rekening.
En dan is er nog de gebruiker c.q. de tarieven. De regering verwacht een prijsdaling voor de kleinverbruiker, maar is dat wel reëel? Tot nu toe hebben wij alleen gezien dat er prijsstijgingen zijn. Ik zie niet waarom de prijzen zouden dalen. Dat is ook in strijd met de verwachtingen van de eigenaar. Er is nu een rendement van 6%, maar wij weten allemaal dat een rendement van zeker 12% wordt nagestreefd. Dat bereik je door de prijs omhoog te brengen, door in het personeel te snijden, door in de investeringen te snijden en door de milieueisen lager te stellen. Dat zijn volgens ons de gevolgen die wij in deze markt gaan zien. Dat is in ieder geval het rendement van de afgelopen twee jaar. Tegelijkertijd zien wij dat de overheid steeds minder invloed krijgt op een sector die naar mijn mening voor de samenleving van heel groot belang is. Dat vinden wij een heel trieste ontwikkeling. De overheid zou daar niet terug moeten treden, maar juist een stap vooruit moeten zetten.
Dan nog een baksteen die volgens mij enigszins is vergeten, namelijk de tarieven voor de bestaande stadsverwarmingprojecten. In het verleden werden deze projecten door de overheid gestimuleerd. Er zijn toen ook prijsafspraken gemaakt, gebaseerd op het principe niet meer dan. Daar wringt op dit moment de schoen. Het zijn vaak de kleinverbruikers in de oudere stadsverwarmingcomplexen die worden geconfronteerd met prijzen die momenteel aanzienlijk hoger zijn dan de prijzen in vergelijkbare woningen met individuele verwarmingen. Dat komt, omdat in oudere stadsverwarmingcomplexen sprake is van slecht regelbare, verouderde installaties en het ontbreken van warmtemeters. Vooral installaties in portiekwoningen, gebouwd in de jaren zestig, hebben een veel hogere prijs op dit punt dan vergelijkbare installaties met een individuele cv. Dat scheelt wel ƒ 300 per gezin per jaar. De door de commissie-Herkströter berekende niet marktconforme kosten houden naar mijn gevoel geen rekening met die baksteen. Die wordt dus voornamelijk afgewenteld op de huurders met lagere inkomens. Zij kunnen niet anders. De baksteen komt dus voor hun rekening. Is de regering bereid door een consumentenorganisatie een onafhankelijke second opinion te laten uitvoeren naar deze problematiek? Dan moet blijken of het oude principe van niet meer dan inderdaad overeind wordt gehouden en overeind blijft staan, nadat de privatisering is doorgevoerd. Met andere woorden, het gaat mijns inziens niet aan dat deze mensen het kind van de rekening worden.
Momenteel is de privatisering van de distributiebedrijven aan de gang. Dat is een interessante ontwikkeling. Ik hoorde zojuist dat onder andere het Remu-bedrijf in mijn regio een totale marktwaarde zou hebben van 3 mld. Er gaan dus forse bedragen over de tafel. Ik heb tot mijn grote vreugde echter mogen constateren dat er ook in dat opzicht een kentering aan de gang is in de samenleving, in die zin dat men niet alles meer privatiseert. De Utrechtse gemeenteraad – ik maakte daar ook deel van uit – heeft vorige week voor het eerst besloten niet te privatiseren en zijn aandelen in dit bedrijf te behouden. Dat is een goede ontwikkeling. Ik ben benieuwd naar de reactie van de regering.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
De minister zal morgenochtend antwoorden.
Sluiting 23.06 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-20002001-613-625.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.