Noot 1 (zie blz. 201)

BIJVOEGSEL

Schriftelijke antwoorden van de minister-president op vragen, gesteld in de eerste termijn van de algemene politieke beschouwingen

Wat vindt het kabinet van de gedachte om meer te differentiëren bij de taaktoedeling aan gemeenten en daarmee de mogelijkheid te scheppen het herindelingsbeleid anders in te vullen? (VVD)

De door de VVD-fractie bedoelde differentiatie qua taaktoedeling in medebewindswetten kennen wij in ons land niet. In principe hebben de gemeenten in ons land hetzelfde takenpakket, dat vanzelfsprekend wel verschillend wordt ingevuld al naar gelang de feitelijke situatie in de gemeente. Het kabinet is geen voorstander van differentiatie bij de wettelijke taaktoedeling aan gemeenten. Bij burgers en bedrijven bestaat thans ten opzichte van gemeenten een eenduidige verwachting van wat gemeenten behoren te doen en wat redelijkerwijze mag worden verwacht. Differentiatie tussen takenpakketten zou licht tot verwarring aanleiding geven. Burgers en bedrijven zouden niet meer weten waar ze voor wat terecht kunnen. Ook is niet duidelijk wie de taken die een gemeente niet zou uitvoeren dan wel zou moeten verrichten.

Hoe beoordeelt het kabinet de positie van randgemeenten bij herindeling? (CDA)

In de beleidsnotitie "Krachtige Gemeenten" besteedt het kabinet veel aandacht aan de noodzaak van versterking van centrumgemeenten. Grote steden fungeren immers als economische en culturele aanjagers voor een groot gebied, ook voor de randgemeenten. Een goede interactie tussen stad en rand is daarom van essentieel belang voor een evenwichtige ontwikkeling van de hele regio. Stad en rand zijn op elkaar aangewezen. Als de centrumstad als economische aanjager gaat haperen, gaat dat ook ten koste van de perspectieven van de randgemeenten. Dan moeten er keuzen worden gemaakt, waaronder die voor herindeling, opdat een evenwichtige ontwikkeling op de (regionale) woningmarkt en bij het beheer van regionale bedrijventerreinen ten bate van de regio als geheel tot stand komt. Op die manier komt de door de heer Braks genoemde complementariteit tot zijn recht.

Vraag van de geachte afgevaardigde Schuyer over de gedachte om te komen tot permanent parlementair onderzoek naar het functioneren van de uitvoerende macht.

De Grondwet en de Wet op de parlementaire enquête geven beide Kamers van de Staten-Generaal bevoegdheden om onderzoek te doen. Het is aan de Kamers zelf te beslissen of en hoe zij van die bevoegdheden gebruik willen maken.

Vraag van enkele GA inzake coördinatie BZ/AZ.

Enkele GA hebben vragen gesteld over de coördinerende rol van de minister van Buitenlandse Zaken. Ook tijdens het begrotingsdebat in de Tweede Kamer, eerder deze maand, kwam dit punt aan de orde. Tijdens dat debat heeft de minister van BZ een notitie aan de Kamer toegezegd. Deze zal ook aan uw Kamer gezonden worden.

Vraag van de geachte afgevaardigde De Boer (GL) over de notitie inzake de positie van de Eerste Kamer.

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat van de Eerste Kamer heeft over deze notitie op 8 juni jl. verslag uitgebracht. Dit verslag is buitengewoon omvangrijk en niet op alle punten eenvoudig te beantwoorden. De minister van BZK is voornemens de nota naar aanleiding van het verslag nog dit kalenderjaar naar de Kamer te zenden.

Vraag van de geachte afgevaardigde Braks over de samenwerking en communicatie tussen politie en justitie.

Is naar het oordeel van het kabinet de privatisering van de handhaving van orde en veiligheid niet te ver doorgeschoten? Deelt de regering het standpunt dat de politie overal in de publieke ruimte actief aanwezig moet zijn en dat daarvoor de nodige middelen moeten worden verschaft?

De regering onderschrijft het belang van verbetering van de samenwerking tussen Justitie, politie en de andere partners in de veiligheids- en strafrechtketen. Er zijn dan ook initiatieven ondernomen ter stimulering van de samenwerking binnen de Nederlandse politie. Daarbij zullen de 25 regionale politiekorpsen worden ondersteund bij het van elkaar leren en het onderling uitwisselen van succesvolle aanpakken. Bijzondere aandacht zal hierbij zijn voor de organisatie van de recherche. Daarnaast zal ook de samenwerking tussen het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en de regionale politiekorpsen verder gestalte krijgen. Hiertoe wordt een werkprogramma opgesteld voor de komende twee jaren, dat in het najaar gereed zal zijn. Verder is met de Verwijsindex Recherche Onderzoeken en Subjecten (VROS) een systeem in ontwikkeling dat het mogelijk maakt om ten aanzien van een specifieke zaak of verdachte te verifiëren of die zaak of verdachte elders onderwerp van onderzoek is. Ook zijn diverse initiatieven gestart om de samenwerking tussen de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie, politie en Openbaar Ministerie verder te bevorderen. Te noemen zijn de ICT-regieraad, het project Aanpak Bedrijfsvoering en Recherche Informatiehuishouding en Opleiding en de uitwerking van de aanbevelingen van het rapport van de Commissie-Brinkman over bovenregionale voorzieningen. Voorts is het Openbaar Ministerie onlangs door de minister van Justitie verzocht om concrete stappen te zetten over de aansturing van het rechercheproces.

De regering is vorig jaar voortvarend gestart met de uitvoering van het Integraal Veiligheidsprogramma. Inmiddels zijn op landelijk niveau goede vorderingen gemaakt met de uitvoering van dit programma. Deze vorderingen zijn het resultaat van vruchtbare afspraken tussen het kabinet, de medeoverheden en ook het bedrijfsleven en maatschappe lijke organisaties. De regering zal zich thans gaan richten op de doorvertaling van deze landelijke afspraken naar het lokale niveau. Dat is het niveau waar de veiligheid in de eerste plaats moet worden vergroot. De Raad voor het openbaar bestuur wordt daarom gevraagd om voorstellen te doen voor instrumenten die het lokaal veiligheidsbeleid kunnen versterken.

Veiligheid is een zaak van de samenleving als geheel. De politie speelt daarbij een cruciale rol. De regering wil het toezicht in het publieke domein bij voorkeur door overheidsfunctionarissen, politie of gemeentelijke toezichthouders (zoals stadswachten) laten plaatsvinden.

De minister van BZK maakt een inventarisatie (typologie) van arrangementen, waarbij particuliere beveiligingsorganisaties zijn betrokken. Doel van de inventarisatie is om te komen tot ordening. Tevens zal worden onderzocht onder welke voorwaarden (regie en aansturing) stadswachten functioneren.

Er worden diverse initiatieven genomen die tot doel hebben de aanwezigheid van de politie in de publieke ruimte te vergroten. Voorts wordt gestreefd naar een uitbreiding van het concept van gebiedsgebonden politiezorg naar alle korpsen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Schuyer (D66) of er in deze kabinetsperiode wetgeving komt over ICT in relatie tot infrastructuur, computercriminaliteit en privacy.

Er zijn een aantal regelgevingstrajecten in gang gezet waarbij meerdere ministeries betrokken zijn, in het bijzonder de ministeries van Verkeer en Waterstaat en van Justitie:

Op het gebied van privacy:

1. De Wet Bescherming Persoonsgegevens wordt op 1 maart komend jaar van kracht.

2. De specifieke Europese privacy-richtlijn voor telecom is grotendeels geïmplementeerd in de Nederlandse Telecomwet (hoofdstuk 10 en artikel 18.13). Enige aspecten moeten nog vorm worden gegeven, hetgeen het komend jaar zal plaatsvinden.

Op het gebied van computercriminaliteit:

1. Over het wetsvoorstel Computercriminaliteit II is in het najaar door de Tweede Kamer verslag uitgebracht dat begin volgend jaar verwerkt kan zijn in het wetsvoorstel.

2. Momenteel wordt gewerkt aan een wetsvoorstel betreffende het vorderen van gegevens betreffende telecommunicatie; mogelijk kan dit wetsvoorstel ook nog deze kabinetsperiode aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Op het gebied van infrastructuur:

1. Het wetsvoorstel voor de implementatie van de Europese richtlijn Electronische Handtekening wordt in het voorjaar van 2001 naar de Tweede Kamer gezonden.

2. De implementatie wetgeving voor de Europese richtlijn over Electronische Handel waarin onder meer de aansprakelijkheid van tussenpersonen aan de orde komt, zal in de eerste helft van het komend jaar aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Vraag van de geachte afgevaardigde Braks over meer ruimte voor breder debat over de principiële aspecten van de wetsontwerpen organisatie en bestuur gerechten en Raad voor de Rechtspraak.

Met de opzet van het Project Versterking Rechterlijke Organisatie is hieraan al invulling gegeven. Zo is in het kader van de voorbereiding van de wetsontwerpen een brede consultatieronde georganiseerd met vertegenwoordigers van betrokken organisaties en de ziftende magistratuur. In dit verband mag ook niet worden vergeten dat de aanzet tot deze moderniseringsoperatie uiteindelijk terug gaat op het rapport van de Commissie Leemhuis, dat breed bediscussieerd is geweest. Het is verheugend dat sedert de totstandkoming van de wetsontwerpen in de juridische literatuur de discussie over de wenselijkheid van de gekozen uitgangspunten en de uitwerking daarvan in de wetsontwerpen op gang is gekomen. Dit betreft de brieven van de president en de procureur-generaal bij de Hoge Raad, maar ook de artikelen van bijvoorbeeld de hoogleraren Kortmann en Bovend'eert en de reactie daarop van professor Barendrecht. Het debat wordt derhalve al geruime tijd gevoerd. Het is nu aan Tweede en daarna Eerste Kamer om zich ook in het debat te voegen en met de regering daarover te spreken, waarbij zeker ook de principiële aspecten aan de orde zullen komen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Braks over omvang van het aantal rechtsregels en de invloed van het Europese recht.

Deregulering staat al langere tijd op de politieke en bestuurlijke agenda. Vermindering van de regeldruk voor burgers en bedrijfsleven is daarbij uitdrukkelijk een punt van aandacht. De MDW-operatie heeft in dat opzicht belangrijke resultaten geboekt. Sinds 1 april 2000 is ook de Adviescommissie terugdringing administratieve lasten (ACTAL) aan het werk die hier een taak heeft.

Het is onmiskenbaar zo dat "Europa" de omvang en op onderdelen ook de complexiteit van de Nederlandse regelgeving heeft vergroot. Deze Europese invloed op ons rechtsstelsel is onverbrekelijk verbonden aan ons lidmaatschap van de Europese Unie. Naar knelpunten in de uitvoering van Europese regels wordt thans onderzoek gedaan. In de onlangs aan belde Kamers toegezonden nota "Wetgevingskwaliteitsbeleid" kondigt de minister van Justitie aan dat hij de kwaliteit van de Europese regelgeving op de agenda wil zetten. In diezelfde nota is de zogenoemde quick-scan geïntroduceerd, een nieuw instrument om in een vroeg stadium van het beleidsproces de noodzaak van regelgeving interdepartementaal aan de orde te stellen. Daarmee is beoogd de terughoudendheid met regelgeving te bevorderen. Gelet op alle lopende activiteiten en voornemens, is er geen meerwaarde in een groot onderzoek naar de omvang en complexiteit van het regelbestand. Wel zal bij de uitvoering van de nota "Wetgevingskwaliteitsbeleid" op onderdelen gericht onderzoek plaatsvinden. Ook op Europees niveau spant Nederland zich op dit vlak in. Bij de verdere uitwerking en beoordeling van het omvangrijke wettelijke en administratieve kader van de interne markt ligt een steeds zwaarder accent op effectbeoordeling van nieuwe wetgeving, alternatieven voor regelgeving, uitwisseling van nationale "best practices" en de verbetering van de interactie met burgers en bedrijven. Nederland steunt de Commissie in haar streven het "Simplification Legislation Internal Market"-proces, oftewel SLIM, te verbeteren. Met SLIM worden de bestaande EU-regels doorgelicht en getoetst op mogelijkheden voor vereenvoudiging. Nederland hecht dan ook groot belang aan de bespreking van een nieuwe tranche vereenvoudigingsvoorstellen in 2001.

Vraag van de geachte afgevaardigde Braks over het wetsvoorstel euthanasie.

Momenteel vindt in de Tweede Kamer de mondelinge behandeling plaats van het wetsvoorstel euthanasie. Ook de consequenties van de uitspraak van de rechter in de zaak Brongersma zijn daarbij aan de orde. De regering ziet ernaar uit daarna ook met de Eerste Kamer het debat aan te gaan over de principes en rechtspolitieke vragen die voor dit onderwerp van belang zijn. De regering meent evenwel dat die vragen en principes steeds in de context van die onderwerpen in beschouwing moeten worden genomen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Schuyer (D66) over OESO-verdrag.

Waarom heeft Nederland het OESO-verdrag ter bestrijding van fraude nog niet geratificeerd?

Op dit moment liggen de wetsvoorstellen tot goedkeuring en uitvoering van de OESO-verdragen ter bestrijding van fraude en corruptie, de wetsvoorstellen 26469 en 26468, ter behandeling in de Eerste Kamer. De Nota naar Aanleiding van het Verslag zal de Eerste Kamer binnen enkele weken worden toegezonden. De regering streeft ernaar dat de behandeling van dit wetsvoorstel nog voor het eind van dit jaar kan worden afgerond.

Vraag van de geachte afgevaardigde Braks (CDA) over de wijze van aanwending van geld voor de zorg door de werkgevers in de zorgsector.

Is er voldoende compensatie voor de contractloonmutatie en voor de incidentele loonkostenstijging?

De werkgevers in de zorgsector krijgen een loonkostenindexering van hun instellingsbudget conform de afspraken uit het post WAGGS-model. Op grond van dit model wordt een marktconforme ruimte aan de werkgevers ter beschikking gesteld voor de loonkostenontwikkeling. Recent is een licht aangepaste vorm van dit model neergelegd in een convenant. In dit convenant is onder meer overeengekomen om niet langer meer de productiviteitsontwikkeling in mindering te brengen op de ova (overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling). Verder is in dit convenant neergelegd dat op het punt van de loonkostenpost "incidenteel" de reeks uit het Regeerakkoord hierover zal worden gevolgd, i.c. 0,75% in 1998 met 0,05% per jaar aflopend naar 0,6% per 2002. Al met al is er geen aanleiding om te concluderen dat werkgevers onvoldoende gecompenseerd zouden zijn voor de loon- kostenmutatie.

Vraag van geachte afgevaardigde Van den Broek-Laman Trip(VVD) over de schaalvergrotingsprocessen in de zorgsector.

De schaalvergroting in de zorgsector is nodig om te komen tot een betere differentiatie in de zorg door flexibilisering en ontschotting. Door in steeds sterkere mate samen te werken worden nieuwe vormen van zorg ontwikkeld, met name op subregionaal niveau (ontwikkeling, kleinschalige woonvorm etc.). De keuzevrijheid van de patiënt hangt overigens in het algemeen niet af van de organisatievorm van de zorgsector. Ten aanzien van de ambulante geestelijke zorg geldt bijvoorbeeld dat patiënten binnen instellingen voldoende mogelijkheden behouden bij de keuze van de hulpverlener. Als het gaat om een opname is er een mogelijkheid om buiten de directe regio een plaats te vinden. Kortom, schaalvergroting hoeft zeker geen verkleining van de keuzemogelijkheden van de burger te betekenen.

Vraag van geachte afgevaardigde Van den Broek-Laman Trip(VVD) over innovatieve vormen van doelmatige zorg.

Innovatieve vormen van zorg worden wel degelijk gestimuleerd. Samenwerkende specialisten kunnen een vergunning aanvragen om als zelfstandig behandelcentrum te worden erkend en op die manier meewerken aan het wegwerken van de wachtlijsten. De afgelopen jaren zijn er vele centra voor beroepsrelevante aandoeningen en privé-klinieken omgevormd tot één zelfstandig behandelcentrum.

Op breed verzoek van de Tweede Kamer is de regeling rond de zelfstandige behandelcentra ontworpen. Daarbij speelt het principe van gelijke toegang. Het doel is alle middelen in te zetten om zoveel mogelijk mensen te bedienen ongeacht hun financiële armslag.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van den Broek-Laman Trip(VVD) over het scheiden van wonen en zorg.

Het kabinet omarmt het principe van het scheiden van wonen en zorg. Zowel uit een oogpunt van keuzevrijheid van de individuele zorgvrager als uit een oogpunt van flexibilisering van het aanbod. Het kabinet voelt echter niet voor het juridisch afdwingen van een dergelijke scheiding. Op natuurlijke momenten, zoals bij ingrijpende verbouwingen of nieuwe uitbreidingen, ligt het moment van afweging. In de voortgangsrapportage over de modernisering van de ouderenzorg van mei jl. aan de Tweede Kamer is daar ook in instrumentele zin nog op ingegaan. En ook in de recent verschenen nota Wonen van de staatssecretaris van VROM is gesteld, dat de realisatie en het beheer van vastgoed van zorginstellingen mede tot het werkdomein van woningcorporaties zal kunnen gaan behoren. Flexibiliteit en differentiatie is uitgangspunt van het beleid in de omslag van aanbodsturing naar vraagsturing. Niet alleen het scheiden van wonen en zorg draagt daar aan bij, maar ook de verdere ontwikkeling in de sfeer van de persoonsgebonden en persoonsvolgende budgetten.

Vraag van de geachte afgevaardigde Lycklama à Nijeholt(PvdA) over de Autonomie van ziekenhuizen en een vlotte uitwisseling van patiëntengegevens.

Gesteld wordt dat de autonomie van ziekenhuizen een snelle uitwisseling van gegevens ernstig bemoeilijkt. In het verleden hadden de verschillende instellingen in de zorgsector een eigen automatiseringsbeleid. Daarom is er een platform ICT in de zorg opgericht om een op elkaar afgestemd systeem te bewerkstellingen. In september is er in het platform brede overeenstemming bereikt tussen alle partijen over de modernisering van de ICT in de zorgsector. Op korte termijn wordt de infrastructuur voor ICT sterk uitgebreid. In de regio Eemland is al een proef gestart en het elektronisch patiëntendossier wordt op zo kort mogelijke termijn zoveel mogelijke ingevoerd. Verder zijn we bezig om iedereen een zorgidentificatienummer te geven.

Daarnaast geldt bovendien dat ziekenhuizen moeten meewerken aan de landelijke databank en informatie over wachttijden op internet beschikbaar moeten stellen om in aanmerking te kunnen komen voor de extra financiële middelen; dus ook op die manier wordt de sector gestimuleerd om snel een stap te maken met de ICT.

Vraag van de geachte afgevaardigde Schuyer (D66): Zou het zo kunnen zijn dat door de enorme toename van de tweeverdieners de vraag van de samenleving aan het onderwijs een andere is geworden dan 25 jaar geleden?

Inmiddels is er brede overeenstemming dat een breed scala aan trends grote gevolgen zal hebben voor het overheidsbeleid. Dit is verwoord door bijvoorbeeld Paul Schnabel in de CBS/CPB-publicatie "Trends, dilemma's en beleid". De toename van tweeverdieners vloeit ook voort uit die trends. De precieze consequenties daarvan voor het onderwijs zijn natuurlijk moeilijk te benoemen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van den Broek (VVD): De basisvorming verdient heroverweging. Wij moeten toe naar onderwijs op maat en meer ruimte voor differentiatie.

In de onderwijsbeleidsbrief "Onderwijs in stelling" wordt onder meer aangegeven dat scholen meer ruimte moeten krijgen om hun curriculum af te stemmen op de specifieke onderwijsbehoeften van de leerlingen. Op die manier zijn scholen beter in staat om onderwijs op maat voor alle leerlingen te bieden.

Meer ruimte is ook een rode draad in de voorstellen van de staatssecretaris van OCW voor de basisvorming waar 6 december aanstaande in de Tweede Kamer over wordt gesproken. Het is onjuist om te spreken van mislukken van de basisvorming. Het is de kunst zodanige aanpassingen te doen dat de goede dingen worden behouden. Voor de korte termijn heeft de staatssecretaris daar voorstellen voor gedaan. Voor de lange termijn is de Onderwijsraad gevraagd om volgend jaar met een advies te komen over het onderwijsprogramma voor de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs.

Aansluiting tussen VMBO en ROC qua programma is een hoofdlijn van het beleid voor het VMBO. Een belangrijk instrument in deze aansluiting zijn de leerwerktrajecten binnen de basisberoepsgerichte leerweg waarin leerlingen door een combinatie van werken en leren in de praktijk behouden blijven voor het VMBO alsook voor het vervolgonderwijs.

Vraag van de geachte afgevaardigde Van den Broek (VVD): De overheid heeft naast de zorg voor "breedteonderwijs" ook de zorg voor vorming en bevordering van toptalent als bovenlaag en aanjager van een samenleving met een hoog ontwikkelingsniveau.

In de onderwijsbeleidsbrief "Onderwijs in stelling" wordt nadrukkelijk aangegeven dat het onderwijs van de 21ste eeuw variëteit bevat onder waarborging van de kwaliteit. Goed onderwijs biedt alle mensen kansen om hun talenten voluit te ontplooiien met inachtneming van ieders individuele capaciteiten. Gelijke kansen vergen een gevarieerd onderwijsaanbod, dat is toegesneden op leerlingen met een maatschappelijke achterstand én leerlingen met een voorsprong. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gewezen op de informatiepunten die voor hoogbegaafde leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs zijn opgericht.

In het kader van bachelor/master-structuur kunnen topmasters worden aangeboden door universiteiten. Daarbij gaat het om opleidingen die een extra kwaliteit bieden. Het is belangrijk om in Nederland topmasters te ontwikkelen i.v.m. de internationale concurrentie bij de werving van excellente studenten en docenten.

Vraag van de geachte afgevaardigde Schuurman (RPF/GPV): Het principe van de school die van de ouders is, is niet een verouderd idee vanuit de schoolstrijd. Dit principe zou alle ouders die het onderwijs voor hun kinderen serieus nemen, moeten aanspreken.

Mede ter uitvoering van de afspraak in het regeerakkoord over de versterking van de positie van de ouders, legt het kabinet de laatste hand aan een beleidsnotitie over de ouders in de school. Deze notitie verschijnt begin volgend jaar. In deze notitie zal volop aandacht worden besteed aan de belangrijke rol die ouders als partner en "aandeelhouder" van de school vervullen. Van het wassen van de kleertjes uit de poppenhoek tot aan hun bijdrage in de medezeggenschapsraad of in het bestuur. De betrokkenheid van ouders bij de school van hun kinderen is een groot goed. Tegelijkertijd neemt de mondigheid van ouders toe. Ook hierop zal in de notitie worden ingegaan. Niet alleen als partner, maar ook als "consument" vormen ouders zich in toenemende mate een mening over hoe de school inhoud geeft aan het onderwijs van hun kinderen. Ik zie hierin geen tegenstelling.

Vraag van de geachte afgevaardigde Braks (CDA) over de numerus fixi.

De heer Braks vroeg zich af of de verruiming van numerus fixi niet erg laat is. De numerus fixus voor geneeskunde en tandheelkunde is de laatste jaren al verscheidene malen verhoogd. De aankomende maanden wordt mede op basis van de bevindingen van het capaciteitsorgaan, het aantal opleidingsplaatsen in de medische vervolgopleidingen zoveel mogelijk verder uitgebreid. In de recente brief van de ministers van OCW en VWS wordt aangegeven hoe ervoor gezorgd wordt dat er in de basisopleidingen voldoende mensen worden opgeleid zodat de instroom in de vervolgopleidingen ook in de toekomst gewaarborgd is.

Vraag van de geachte afgevaardigde Braks (CDA): Er worden lessen niet gegeven en er wordt een serieuze discussie gevoerd over de vraag of scholen langer dan vier dagen open moeten zijn. Vier dagen naar school, zeven dagen naar de winkel. Is dit kenmerkend voor het beleid?

De vierdaagse schoolweek en het niet geven van lessen is verre van kenmerkend voor dit kabinetsbeleid. Het kabinet heeft duidelijk stelling genomen voor handhaving van de huidige onderwijstijd en voor op een vijfdaagse schoolweek voor alle kinderen. Dit omdat onderwijstijd en de vijfdaagse schoolweek naar ons oordeel belangrijke factoren zijn voor de kwaliteit. Dit geldt ook voor het tegengaan van uitval van lessen of voor het naar huis sturen van kinderen. Zo is het beleid in de nota Maatwerk 2 erop gericht om deze uit het oogpunt van kwaliteit slechts denkbare maatregel, overbodig te maken.

Vraag van de geachte afgevaardigde De Boer (GroenLinks) over Betuwelijn.

Onthouden infrastructurele projecten als de Betuwelijn middelen aan andere gebieden, zoals zorg, onderwijs en welzijn?

Het kabinet heeft gekozen voor een, in haar ogen, evenwichtig pakket van beleidsintensiveringen. In de huidige kabinetsperiode nemen de collectieve uitgaven geschoond voor inflatie met circa 23,5 miljard toe. Daarvan is 2,75 miljard voor infrastructuur, 9,5 miljard voor de zorg en 5 miljard voor onderwijs.

Vraag van de geachte afgevaardigden Braks (CDA) enDe Boer (GL) of de aanlegkosten van de Betuwelijn de geraamde f 10 miljard ver zullen overschrijden.

Neen, dat is niet te verwachten.

Vraag van de geachte afgevaardigde Braks (CDA) of het kabinet in het NVVP een andere benadering kiest van de verkeers- en vervoersproblematiek en afscheid neemt van de ideologie van autoverkeer te remmen en het openbaar vervoer te bevorderen.

De filosofie is de volgende. In het NVVP wordt geconstateerd dat activiteitenpatronen van mensen steeds diverser worden, steeds meer locaties bestrijken en zich in grotere verbanden afspelen. Het NVVP is tevens een bouwsteen voor de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Vanuit het oogpunt de ruimtelijke kwaliteit te behouden en te versterken, wordt in beide nota's uitgewerkt dat het proces van stedelijke netwerkvorming zodanig wordt gestuurd dat de verstedelijkte ruimte niet de vorm aanneemt van een uitdijende, amorfe massa steen, maar van een aantal goed met elkaar verbonden maar toch duidelijk van elkaar onderscheiden stedelijke kernen met open ruimten. Zo blijft er een variatie bestaan in woon- en werkmilieus en worden bestaande OV-verbindingen rendabel gehouden. Dat sluit aan bij gevarieerde wensen van burgers en vormt tevens een aantrekkelijke factor bij de vestigingsplaatskeuze van bedrijven.

Vraag van de geachte afgevaardigde Schuurman (RPF/GPV) of in het NVVP de doelstelling om althans de groei van het autoverkeer te beperken, wordt losgelaten.

Hoe verhoudt zich dat met de doelstellingen op het gebied van milieu en leefbaarheid?

In het beleidsvoornemen van het NVVP zijn geen doelstellingen ten aanzien van de groei van automobiliteit opgenomen. Er zijn wel doelstellingen voor milieu en leefbaarheid geformuleerd waarbij een bijbehorend instrumentarium van maatregelen is ontwikkeld. Voor deze instrumenten is het effect op de leefbaarheid en milieu van belang en niet direct het effect op de groei van het autoverkeer. Het gaat hier bijvoorbeeld om maatregelen in de sfeer van prijsbeleid, voertuigeisen, technologie en maatregelen aan infrastructuur zoals stiller wegdek, inpassing en geluidwerende maatregelen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Braks (CDA) of de overheid blijft streven naar een gelijke verdeling van de financiële middelen over het openbaar vervoer en de automobiliteit.

Het kabinet streeft naar een evenwichtig pakket waarmee het mobiliteitsvraagstuk zo goed mogelijk wordt aangepakt. Het gaat bij de keuze dan ook nadrukkelijk om welke knelpunten het rijk erkent en welke het vervolgens bij voorrang wil oplossen. In de regel vindt hier ook overleg over plaats met de regionale bestuurders, waarbij het niet zo is dat deze met extra geld over de streep worden getrokken. Veel van de knelpunten die in het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport zijn opgenomen zijn immers door de regionale bestuurders aangereikt. Er behoeft dus ook geen gebruik te worden gemaakt van een "chequeboekpolitiek".

Vraag van de geachte afgevaardigde Bierman (OSF) of het kabinet wil aangeven hoe het omgaat met:

1. De beveiliging van infrastructuur met name viaducten, tunnels en dijken.

2. De veiligheid van de kust; is die met een factor 5 afgenomen?

3. De elektriciteitsvoorziening bij gemalen; is die gewaarborgd indien Nederland overstroomt?

1. Aan alle tunnels liggen veiligheidsconcepten ten grondslag. Door het ministerie van Verkeer en Waterstaat wordt in samenwerking met het ministerie van BZK een beleidskader opgesteld om de besluitvorming over en de noodzakelijke maatregelen voor tunnels en overkappingen te verbeteren. Dit traject is gericht op integratie en uniformering van veiligheidseisen. Belangrijk element daarbij is het inhaken op alle fasen van de besluitvorming. Dat wil dus zeggen dat rekening wordt gehouden met de keuze om een tunnel te bouwen, de wijze van bouwen en de uitvoeringseisen voor hulpverlening en zelfredzaamheid. In gebruik zijnde tunnels worden regelmatig op het functioneren van de veiligheidsvoorzieningen geïnspecteerd. Ten aanzien van de veiligheid van primaire waterkeringen (dijken) vindt elke vijf jaar conform de Wet op de waterkering een toetsing plaats. Mochten de primaire waterkeringen niet aan het vereiste veiligheidsniveau voldoen dan worden maatregelen genomen om de vereiste veiligheid te herstellen.

2. De veiligheid van de kust is niet met een factor 5 afgenomen; de veiligheid van de kust voldoet aan de normen van de Wet op de waterkering. De veiligheid van de kust is pas in het geding als we niets doen bij een verdere zeespiegelstijging.

3. Indien in Nederland overstromingen plaatsvinden, zijn er noodaggregaten en andere voorzieningen bij de belangrijkste gemalen, zodat ook wanneer de stroom uitvalt kan worden doorgewerkt.

Vraag van geachte afgevaardigde Bierman (OSF) over de kwaliteit van de organisatie van de rampenbestrijding.

Dit kabinet heeft zich vanaf zijn aantreden hard gemaakt voor de versterking van de rampenbestrijding. De Beleidsnota Rampenbestrijding "de veiligheidsketen gesmeed", die de staatssecretaris van BZK vorig jaar aan het Parlement heeft aangeboden, geeft blijk van die toenemende aandacht voor dit onderwerp.

De extra middelen, die het kabinet voor dit doel heeft vrijgemaakt, zullen voornamelijk worden ingezet voor pro-actie en preventie, waaronder het verplicht oefenen (onder meer op luchtvaartterreinen). Het inzetten op pro-actie en preventie zal een aanmerkelijke veiligheidswinst opleveren.

De Veiligheids Effect Rapportage, de VER, waarover de geachte afgevaardigde Bierman sprak, wordt momenteel breed onder de aandacht gebracht bij gemeenten en provincies. Nog dit najaar zijn opnieuw 20 gemeenten gestart met het uitvoeren van de VER. In de loop van 2001 komen daar naar verwachting nog een aanzienlijk aantal bij. De toepassing in de praktijk zal nieuwe inzichten opleveren over een verdere verfijning van het instrument. Deze inzichten zullen worden verzameld en worden opgenomen in een volgende druk (eind van 2001). Uiteindelijk zal de VER in 2003 geëvalueerd worden. Daarbij komt o.a. aan de orde hoeveel gemeenten de VER hebben toegepast, en hoe de gemeenten en andere gebruikers de VER waarderen.

Ook de bestuurlijke organisatie van de rampenbestrijding zal worden versterkt. Decentrale overheden zijn zich in toenemende mate bewust van hun verantwoordelijkheden. Met het proces van wat het kabinet noemt "territoriale congruentie" wordt de schaal van de brandweerregio's en geneeskundige regio's gelijkgeschakeld met die van de politieregio's. Dit zal de bestuurlijke aansturing van de rampenbestrijdingsorganisatie vereenvoudigen.

Vragen van de geachte afgevaardigde Schuurman enHoldijk over ethiek/biotechnologie en voedselveiligheid.

De effecten van de voortschrijdende technologisering gaan veel verder dan toepassingen in de zorg; in feite is technologie niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven. Sommige technologische innovaties stuiten echter op maatschappelijke weerstand. Niet altijd is datgene wat kán, ook zonder meer gewenst. Het kabinet hecht eraan het maatschappelijk debat over waarden en normen zorgvuldig te voeren. Niet alleen om inzicht te krijgen in de maatschappelijke issues, maar ook om te zoeken naar draagvlak voor keuzes, bijvoorbeeld op het gebied van medische ethiek, biotechnologie en voedselveiligheid.

Enkele geachte afgevaardigden vroegen aandacht voor het hoge tempo waarin de ontwikkelingen elkaar opvolgen. Het kabinet ziet het niet slechts als zijn taak de ontwikkelingen te volgen en te stimuleren, maar tevens risico's te inventariseren, grenzen te trekken, normen te stellen. Vanzelfsprekend hoort daar vervolgens een adequaat toezichtsarrangement bij. Het is onvermijdelijk dat er tussen de ontwikkelingen van nieuwe technieken en een wettelijke verankering van grenzen enige tijd zit. Deze tijd wordt intensief gebruikt voor debat met de samenleving, met individuen en hun organisaties, met hun vertegenwoordigers, ook hier in deze Kamer. Van het blind volgen van commerciële belangen of autonome normontwikkeling is dus geen sprake.

Vraag van de geachte afgevaardigde Schuurman over een verklaring van maatschappelijke plichten en publieke verantwoordelijkheden voor het bedrijfsleven.

Aan de SER is advies gevraagd over de rol die de overheid kan spelen bij het stimuleren van maatschappelijk ondernemen en bij het bereiken van haar eigen doelen op milieu- en sociaal terrein. Het advies is voorzien in december.

Er bestaan reeds OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Nederland heeft actief meegewerkt aan het formuleren van internationale spelregels waaraan ondernemingen in onze ogen moeten voldoen. Inhoudelijk gaan deze spelregels over de thema's die de geachte afgevaardigde noemt, namelijk het milieu, mensenrechten en arbeidsnormen. Samen met VNO-NCW en MKB-nederland zal het kabinet actief deze richtlijnen onder de aandacht van het bedrijfsleven gaan brengen.

Vraag van de geachte afgevaardigde Lycklama à Nijeholt (PvdA).

De miljardenmeevallers waren toch te voorzien. Waarom is bij Regeerakkoord zo voorzichtig ingezet?

Bij Regeerakkoord is als uitgangspunt een budgettair beleid afgesproken waarbij als basis wordt uitgegaan van behoedzame macro-economische uitgangspunten. Dit betekent dus dat de kans op meevallers in principe groter is dan de kans op tegenvallers. Echter, meevallers zijn niet gegarandeerd en evengoed zijn tegenvallers niet uit te sluiten. Ook wat betreft economische groei geldt dat in het recente verleden behaalde resultaten geen enkele zekerheid bieden voor de toekomst. Bovendien past hier een waarschuwing: periodes van hoge economische groei zijn in het verleden, soms op abrupte wijze, overgegaan in periodes van lage groei of zelfs in een recessie.

Vraag van de geachte afgevaardigde Schuyer (D66) over Regeerakkoord.

Is het kabinet niet heel erg behoedzaam geweest, is het daarom niet logischer om halverwege de kabinetsperiode het Regeerakkoord nou eens tegen het licht te houden? (Mid term review?)

Het kabinet heeft het niet nodig geacht om tussentijds het Regeerakkoord open te breken. De hogere economische groei maakte het immers mogelijk om binnen de gemaakte afspraken substantiële bijdragen te leveren aan majeure nieuwe beleidsintensiveringen, naast het versneld uitvoeren van de afspraken uit het Regeerakkoord. De uitgavenimpuls die het kabinet in de Miljoenennota gepresenteerd heeft overtreft de additionele uitgaven in het Regeerakkoord ruimschoots.

Vraag van de geachte afgevaardigde Ruers (SP): Wat blijft er over van de wettelijke vastgelegde maatschappelijke zorgplicht van de KPN?

De Nederlandse overheid vindt het van belang dat alle burgers in Nederland toegang hebben tot de openbare telefoondienst tegen redelijke tarieven. Ter bescherming van dit maatschappelijk belang heeft op grond van het principe van universele dienstverlening de partij met aanmerkelijke marktmacht (op dit moment KPN Telecom) de wettelijke verplichting tot het bieden van een aantal basisdiensten. Een van deze basisdiensten betreft openbare telefooncellen. Voor wat betreft het aantal telefooncellen heeft de overheid in de wet vastgelegd dat er in Nederland minimaal één telefooncel per 5000 inwoners van een gemeente beschikbaar moet zijn. Op dit moment exploiteert KPN Telecom overigens veel meer telefooncellen dan waartoe zij wettelijk verplicht is. Het is het kabinet bekend dat KPN Telecom heeft aangekondigd dit aantal te zullen verminderen. Hieraan zijn wel wettelijke grenzen verbonden met het oog op de maatschappelijke belangen die de overheid wenst te waarborgen.

De geachte afgevaardigde Braks vraagt naar het oordeel van het kabinet op het 12-puntenplan van de Alliantie voor sociale rechtvaardigheid.

Op het rapport "Balans van het armoedebeleid" zal de minister van SZW een schriftelijke reactie geven. Het 12-puntenplan is tijdens de manifestatie "Om de sociale rechtvaardigheid" uitgereikt aan de minister van SZW. Hij heeft met de Alliantie afgesproken om twee maal per jaar te overleggen over het armoedebeleid. Tijdens dit overleg kan de Alliantie de punten nader toelichten.

Vraag van de geachte afgevaardigde Holdijk (SGP) over het AOW-spaarfonds.

Blijft de regering het AOW-spaarfonds tot 2020 versterken?

Het AOW-fonds wordt in elk geval tot 2020 versterkt. In de memorie van toelichting bij de wet op het spaarfonds AOW is aangegeven dat dit fonds ieder jaar wordt gevoed. Voor 2001 gaat het om ruim 5 miljard, welke storting in latere jaren oploopt met een 0,25 miljard per jaar. Inclusief de rentebetalingen zal dan een fondsvermogen aanwezig zijn van circa 300 miljard in 2020.

Vraag van de geachte afgevaardigde Holdijk (SGP) over AOW.

Hoeveel mensen zullen in 2040 nog uitsluitend op een AOW-uitkering zijn aangewezen, gezien de vele particuliere voorzieningen die dan zullen zijn getroffen? Is daarover een enigszins betrouwbare indicatie te geven?

Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat in 1998 ongeveer 2% van de huishoudens met een persoon ouder dan 65 jaar uitsluitend is aangewezen op een AOW-uitkering. Veel huishoudens ontvangen een beperkt aanvullend inkomen. Ongeveer 18% ontvangt een aanvullend inkomen van niet meer dan 500 gulden per maand. Dit aanvullend inkomen omvat zowel aanvullend pensioen als inkomen uit andere bron (lijfrentes en vermogen). Het aantal huishoudens zonder aanvullende pensioenuitkering ligt hoger en bedraagt 20% in het jaar 2000. Over de ontwikkeling naar het jaar 2040 kunnen thans geen betrouwbare indicaties worden gegeven. Het is aannemelijk dat het aanvullend inkomen van deze huishoudens zal toenemen. In de afgelopen 15 jaar is immers het aantal werknemers zonder aanvullende pensioenvoorziening via de werkgever fors gedaald.

De geachte afgevaardigden Braks, Schuyer, Schuurman, Van den Broek-Laman Trip en Lycklama à Nijeholt vragen aandacht voor de herziening van de uitvoering van de sociale zekerheid.

In de afgelopen jaren is het stelsel van sociale verzekeringen omgevormd tot een op activering gericht stelsel. Als gevolg van de SUWI-voorstellen zal de uitvoering ingrijpend worden aangepast. De nieuwe uitvoeringsstructuur van werk en inkomen moet gaan leiden tot een betere en snellere activering van (uitkeringsgerechtigde) werkzoekenden. Een vermindering van het aantal uitvoeringsorganen zal leiden tot een duidelijker verdeling van verantwoordelijkheden, kwalitatief betere keuringen en een grotere efficiëntie. De klassieke uitkeringstaken die samenhangen met de uitkeringsverstrekking en premie-inning vinden in het publieke domein plaats. Reïntegratietrajecten zullen op de private markt ingekocht moeten worden. Werkgevers worden verantwoordelijk voor de reïntegratie van arbeidsgehandicapte werknemers ook bij andere werkgevers.

Over de voortgang van de voorbereiding van de implementatie van de kabinetsplannen voor de nieuwe Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (SUWI) is het parlement onlangs door de bewindslieden van SZW geïnformeerd in het kader van de procedure voor een "groot project". Het wetsvoorstel dat de belangrijkste instituties van de nieuwe structuur regelt, ligt inmiddels voor advies bij de Raad van State. Het voornemen is dit wetsvoorstel per 1 januari 2002 in werking te doen treden.

De geachte afgevaardigde Van den Broek-Laman Trip heeft aandacht gevraagd voor recente cijfers over misbruik en oneigenlijk gebruik in de sociale zekerheid. Zij vraagt wat de regering voornemens is te doen.

Naast de in het regeerakkoord ingezette intensivering van de fraudebestrijding en de recent aangekondigde verdubbeling van het aantal waarnemingen ter plaatse om het zwart werken tegen te gaan, zal de nieuwe uitvoeringstructuur werk en inkomen ook een bijdrage leveren aan de fraudebestrijding. Niet alleen door de duidelijkere verdeling van verantwoordelijkheden en grotere efficiëntie ten gevolge van die nieuwe uitvoeringstructuur, maar ook doordat er meer werk zal worden gemaakt van activering en controle. Op het vlak van de Bijstandswet is onlangs met de VNG afgesproken dat verdere afspraken zullen worden gemaakt met betrekking tot active- ring en sancties.

Andere acties zijn:

- aan de opsporingsdienst van het GAK zal een tweede team buitenland worden toegevoegd;

- er zal een eerste opsporingsteam Buitenland t.b.v. de SVB worden geformeerd;

- er zal worden getracht om het experiment van het GAK en uitzendbureau LUBA te Leiden waarmee "zieke" uitzendkrachten intensiever werden begeleid naar reïntegratie landelijk in te voeren; dit om instroom in de WAO-periodes via uitzendwerk tegen te gaan;

- de fraude-alertheid van UVI-medewerkers zal via extra scholing worden verbeterd.

Vraag van de geachte afgevaardigde De Boer (GL) over "Staatsgreep van de 6de Macht". Een reactie van de regering op de gemeenschappelijke conclusies van het symposium "Staatsgreep van de 6de Macht".

Het kabinet is zeker voornemens de uitkomsten van dit symposium te betrekken bij de vormgeving van de nieuwe begrotingen en verantwoordingen en activiteiten ten aanzien van "inkoopfunctie".

Aandacht voor het onderwerp past in het werken aan een meer systematische evaluatie van beleid en doelmatigheidsonderzoek. In het kader van de VBTB-operatie moet nut en noodzaak van ingezette middelen worden beoordeeld, ook van de inzet van externen. De inkoopfunctie van departementen wordt versterkt, onder meer door een kwalitatieve verbetering van het opdrachtgeverschap en het hanteren van checklists. Wel zal ruimte aanwezig moeten blijven voor een genuanceerde benadering en flexibele inzet.

Vraag van de geachte afgevaardigde Schuyer (D66) over Eurodollarkoers.

Wordt in de voorlichting over de euro de betrekkelijkheid van de euro-dollarkoers voldoende gecommuniceerd?

In de voorlichting wordt benadrukt dat voor de koopkracht vooral de lage inflatie – een hoofddoelstelling van het monetaire beleid – van doorslaggevend belang is.

Ook wordt actief uitgedragen dat de regering zich geen zorgen maakt over de waarde van de euro. Het gaat reeds een aantal achtereenvolgende jaren goed met de Europese economie. De regering heeft er dan ook vertrouwen in dat de koers van de euro zich op den duur zal aanpassen aan de reële welvaartsontwikkeling.

Naar boven