Aan de orde is de voortzetting van:

de algemene politieke beschouwingen inzake het in het jaar 2001 te voeren beleid (27400).

(Zie vergadering van 21 november 2000.)

De voorzitter:

Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister-president op vragen gesteld in eerste termijn.

Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de Handelingen van deze vergadering.

(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)1

De beraadslaging wordt hervat.

Minister Kok:

Mijnheer de voorzitter! Graag antwoord ik vandaag namens de regering op de inbreng van de Kamer in de eerste termijn van deze algemene politieke beschouwingen. Ik dank de Kamer voor deze inbreng. Ik dank de heer De Boer voor de mij aangereikte suggesties voor openingszinnen. Hij heeft mij de woorden volledig uit de mond genomen; ik sluit mij er voor 100% bij aan. Ik feliciteer hem graag met zijn tienjarige APB-jubileum in de Eerste Kamer, een huis waarvan hij de staatkundige betekenis zo treffend heeft beschreven. Die woorden laat ik uiteraard wel voor zijn eigen rekening.

De keuzes die moesten worden gemaakt voor mijn beantwoording, waren zoals altijd niet eenvoudig. Ik kan uiteraard niet op alle vragen en opmerkingen reageren. Er volgen nog de nodige begrotingsbehandelingen, notabesprekingen en wetsbehandelingen. Bovendien verwijs ik naar een groot aantal schriftelijke antwoorden die vanochtend vroeg naar de Kamer zijn gegaan. Ik hoop oprecht dat deze niet als tweede categorie worden beschouwd. De mondelinge en de schriftelijke antwoorden staan wat mij betreft evenwaardig naast elkaar. De schriftelijke antwoorden kunnen wel bijdragen tot een zekere beknoptheid in deze mondelinge beantwoording in eerste termijn namens de regering.

In de bijdragen van de Kamer stond de kwaliteit van de overheid en de relatie tussen de overheid en de samenleving centraal. Ook voor het kabinet is dit een centraal onderwerp van aandacht en beleid. Immers, in de visie van het kabinet staat het bevorderen en verbeteren van de kwaliteit van de samenleving voorop. Dit is onze hoofdopgave. De investeringen die het kabinet doet, zijn erop gericht, deze kwaliteit te verhogen en bij te dragen aan het activeren van mensen en organisaties om daarin mee te doen.

In de betogen van vele geachte afgevaardigden is erop gewezen dat de veranderingen in onze samenleving zich in een almaar hoger tempo voltrekken. Globalisering, informatisering, individualisering, mobiliteit, het zijn kernbegrippen. Mevrouw Lycklama refereerde eraan dat de directeur van het SCP deze ontwikkelingen samenvat in vijf i's. Zo heeft ieder zijn methode. In elk geval staat het vast dat deze ontwikkelingen van directe en vaak doorslaggevende invloed zijn op de verhoudingen tussen burgers binnen onze samenleving en voor de relatie tussen burgers en overheid. De dynamiek die hierdoor wordt gegenereerd, biedt aan velen kansen, leidt tot nieuwe aspiratieniveaus en opent nieuwe mogelijkheden van ontplooiing. De overheid kan en mag haar ogen niet sluiten voor deze veranderingen. Zou zij dit wel doen, dan zou zij zich van de burger vervreemden.

Hiermee is niet gezegd dat de overheid iedere verandering of, zo u wilt, vernieuwing in al haar verschijningsvormen en effecten zonder meer moet accepteren. Integendeel, zij zal steeds weer de solidariteit, de cohesie, binnen de samenleving moeten organiseren respectievelijk de voorwaarden hiervoor moeten scheppen. Zij zal als het ware de grenzen moeten bepalen van het speelveld waarbinnen de individuele vrijheid zich kan ontplooien. Deze grenzen van het speelveld zijn niet voor eens en voor altijd gegeven. Steeds weer zal er sprake zijn van spanning tussen enerzijds de ruimte die men wil bieden aan het optimaal ontwikkelen van individueel talent – wat van grote betekenis is voor samenleving en individu – en anderzijds de noodzaak van solidariteit, saamhorigheid en gemeenschapszin tussen burgers. Kortom, het is een nooit aflatende zoektocht naar de juiste balans tussen vrijheid en gemeenschappelijkheid. Die zoektocht is de kernopgave van de politiek. In abstracte is daarbij niet aan te geven wat de juiste balans is. Van geval tot geval zullen keuzes nodig zijn, maar het is nodig dat wij ons daarvan permanent bewust zijn. In dat licht wil ik mevrouw Van den Broek verstaan, die in haar bijdrage sprak over de cultuur van het verschil. Ook zij verwees naar uitspraken van de directeur van het SCP, de heer Schnabel, die stelde dat juist het op een hoger niveau komen van het geheel van rechten en plichten voor alle burgers de neiging van het individu heeft versterkt om anders te willen zijn dan anderen, zich daarvan te willen onderscheiden. De overheid zal met dit gegeven rekening moeten houden en dat betekent een positieve waardering van verschillen tussen mensen.

Tegelijkertijd moet recht worden gedaan aan de ook gisteren door een aantal anderen genoemde notie van de civic society, een gemeenschappelijkheid die ten doel heeft om iedereen volwaardig deel te doen nemen aan de samenleving. Die samenleving zal derhalve een hoge sociale kwaliteit moeten bezitten. Kenmerken daarvan zijn economische zelfstandigheid, solidariteit, sociale redzaamheid en actieve deelname aan maatschappelijke processen. Een dergelijke samenleving biedt haar burgers goede collectieve arrangementen met daarbinnen, waar mogelijk, ruimte voor flexibiliteit en keuzevrijheid. Bij een geëmancipeerde samenleving – dat emancipatieproces zet zich in velerlei opzichten voort – hoort tevens een grotere eigen verantwoordelijkheid van mensen, die ook op die verantwoordelijkheid worden aangesproken binnen een door de overheid aangegeven normatief kader dat getoetst moet kunnen worden.

Voorzitter! Vele sprekers stonden gisteren stil bij de kwaliteit van de collectieve arrangementen in ons land. In reactie daarop pleit ik ervoor om bij het geven van kwaliteitsoordelen vooral ook de proporties goed in het oog te blijven houden. De regering is er zeer van doordrongen, dat een groot aantal knelpunten om oplossingen vraagt. De beleidsvoornemens voor 2001 zijn ook daarop geënt en zetten een stevige kop op de ambities die reeds in het regeerakkoord van 1998 konden worden verzilverd. In vergelijking met andere landen in West-Europa komen we echter op veel terreinen goed voor de dag. Ook het Sociaal-Cultureel Rapport laat dat duidelijk zien. Na jaren van noodgedwongen sanering zijn thans de overheidsfinanciën weer zodanig op orde, dat wij op een solide financiële basis verder kunnen bouwen. Dat alle gewenste resultaten niet binnen de kortste keren kunnen worden gerealiseerd, zal iedereen duidelijk zijn. De heer Schuyer wees erop dat, nu het geld er in ruimere mate is, wij oplopen tegen onder meer een krappe en nog verder verkrappende arbeidsmarkt. Dat vraagt inderdaad om innovatieve maatregelen. In het vervolg van mijn betoog zal ik ook daar nader op ingaan. Overigens kost aanpassing van stelsels en uitbreiding van capaciteit alleen al door de vereiste opleidingen de nodige tijd. Dat neemt niet weg, dat daaraan met kracht door het kabinet wordt gewerkt, samen met vele anderen, privaat en publiek.

Mijnheer de voorzitter! Het is vanouds een kerntaak van de overheid om de burgers te beveiligen tegen calamiteiten. De heer Bierman wees op dijkdoorbraken, minder veilige infrastructuur en riskante tunnels, naast andere risico's die wij lopen. Wie al mocht denken dat Nederland in deze tijden van welvaart en voorspoed ondergedompeld zou raken in gezapigheid, is gisteravond tegen zevenen door de heer Bierman bekwaam wakker geschud. Ik bedoel dit niet lacherig, want hij heeft een aantal terechte opmerkingen gemaakt over risico's die wij in onze hoog ontwikkelde en bijzonder gestructureerde samenleving lopen. De overheid is zich van de verantwoordelijkheid daarvoor terdege bewust. In de schriftelijke antwoorden wordt op een aantal specifieke voorbeelden nader ingegaan.

Een andere overheidszorg is die voor de verkeersveiligheid. De mens is altijd op mobiliteit gericht geweest. Mobiliteit mag, maar veiligheid moet. Daarom staan er zeer concrete doelen voor verkeersveiligheid in het Nationaal verkeers- en vervoersplan. Ik kan de heer Schuurman zeggen dat de verantwoordelijkheid van de overheid wordt vertaald in ambitieuze doelen. Wij hebben de lat zeer hoog gelegd.

Ik ga in op enkele opmerkingen van de heer Schuyer over het verschijnsel gedogen. In de nota "Grenzen aan gedogen", uitgebracht door het vorige kabinet, is een duidelijke afwijzing opgenomen van praktijken als stilzwijgend gedogen en het maar op zijn beloop laten van een onrechtmatige toestand. Enkele maanden geleden heeft de regering het gedachtegoed omtrent het onderwerp "grenzen aan gedogen" uitdrukkelijk bevestigd en geactualiseerd in het kabinetsstandpunt "Handhaven op niveau". Voorts is aangekondigd dat in de projecten die de commissie-Welschen momenteel opzet om best practices voor de handhaving te ontwikkelen, expliciet aandacht besteed zal worden aan het verder terugdringen van ongewenste gedoogsituaties.

Er zijn vragen gesteld over de kwaliteit van de rijksdienst en de verhouding tussen overheid en markt. Een hoogwaardige overheidsorganisatie is van grote betekenis voor onze samenleving. De heer Schuurman sprak in dat verband van een gewenste herwaardering van de publieke sector. De heer Ruers sprak van kaalslag. Mevrouw Lycklama vroeg om een cultuuromslag, om bij de tijd passende ambtenaren en om een deltaplan voor de overheid. In een afzonderlijke deelnota bij de nota "Vertrouwen in verantwoordelijkheid" is de ambitie van het kabinet neergelegd om de ontwikkeling van het personeel en het management op een zodanig peil te brengen, dat de overheid letterlijk bij de tijd blijft, ook wat het professionele niveau van de ambtenaar aangaat. Het programma "Investeren in leren" voorziet onder andere daarin. Aan de ontwikkeling van competenties en het managers daarvan wordt in diverse onderdelen veel aandacht besteed. Er loopt op dit moment een interdepartementaal beleidsonderzoek dat inzicht zal geven in de vraag hoe de diverse instrumenten op het gebied van personeel en managementontwikkeling kunnen worden verbeterd of uitgebreid.

De kwaliteit van de overheid hangt ook samen met de positionering en de taakafbakening. In april van dit jaar heeft de Wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid een advies uitgebracht onder de titel "Het borgen van publiek belang". Een reactie van het kabinet op dit rapport wordt thans voorbereid. Naar verwachting kan deze reactie begin volgend jaar aan de Staten-Generaal worden aangeboden. Het advies van de WRR maakt een interessant onderscheid tussen de vraag welk publiek belang moet worden gediend, en de vraag welke uitvoeringsorganisatie daarbij past. Er is bij deze organisatievraag naar de mening van het kabinet geen sprake van een wedstrijd tussen overheid en markt. Het gaat er steeds om, die wijze van borging te kiezen die het publiek belang het best dient. Daarbij komen verschillende organisatievormen in beeld, terwijl het in alle gevallen van belang is om het toezicht op de uitvoering hoogwaardig te doen zijn.

Een belangrijke doelstelling van de overheid is het vergroten van de welvaart en het welzijn van de burger. Daar mag u ons op aanspreken. Wij doen dat door het aanpassen van regels, het schrappen van onnodige regels en het introduceren van beleidsvernieuwingen en innovaties. Wij herordenen waar nodig de verhoudingen tussen het publieke en private domein en herdefiniëren de rol van de overheid ten opzichte van de markt. Dat is een voortdurend proces, want elke tijd kent haar eigen eisen en geeft nieuwe mogelijkheden. Doel is steeds het borgen van publieke belangen. Het zou onjuist zijn, te veronderstellen dat de overheid het vermogen heeft om maatschappelijke ontwikkelingen tot in detail te sturen. Dat moeten wij ook niet willen. De overheid stelt randvoorwaarden en staat op die manier borg voor het veiligstellen van publieke belangen. De overheid is slechts in een beperkt aantal gevallen zelf ook uitvoerder. Ik treed graag met de Kamer in discussie over de vraag welke randvoorwaarden, welke eisen, welke verplichtingen wij politiek willen en moeten opleggen aan de uitvoering van diensten met een publiek belang. Dat is een genuanceerde discussie waarin geen plaats is voor zwartwit-tegenstellingen tussen overheid en markt of tussen publiek en privaat. Het kabinet heeft met de nota "Publieke belangen en marktordening" laten zien hoe een evenwichtige analyse voor de netwerksectoren uitpakt. In de Tweede Kamer bleek daarvoor grote waardering te bestaan. Bij de lopende dossiers op het gebied van energie, water en openbaar vervoer willen wij laten zien dat dit kader consistent is en een goede leidraad biedt om tot beleidskeuzen te komen. Dat dit voor verschillende sectoren tot verschillende uitkomsten leidt, is inmiddels duidelijk. Het kabinet zal in lopende dossiers, waar nodig, nog duidelijker naar voren proberen te brengen waardoor deze verschillen – maatwerk, zou ik zeggen – worden verklaard. Mevrouw Lycklama en de heer Schuyer vroegen om een bredere visie op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen overheid en private partijen. In de kabinetsreactie op het rapport "Het borgen van publieke belangen", waar ik net naar verwees, zal daarop nader worden ingegaan.

Omdat de werkgelegenheid al enkele jaren sneller groeit dan het arbeidsaanbod, is de arbeidsmarkt over de volle breedte in hoog tempo steeds krapper geworden. In die zin zijn wij letterlijk met elkaar een beetje het slachtoffer van het eigen succes. Een groot aantal vacatures blijft daardoor onvervuld. Vorig jaar stonden gemiddeld bijna 170.000 vacatures open, waarvan de helft moeilijk vervulbaar was. Dit aantal is volgens het CBS in het eerste kwartaal van dit jaar aangegroeid tot 200.000. Tegelijkertijd doet zich aan de onderkant van de arbeidsmarkt een specifiek probleem voor van een andere aard. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt zien wij dat er weliswaar meer laag opgeleide werklozen zijn dan vacatures voor laaggeschoolden, maar toch blijkt ook een deel van die vacatures moeilijk te vervullen. Gegeven die situatie wil het kabinet samen met de sociale partners werken aan wat wij gezamenlijk een "nieuwe agenda voor de toekomst" noemen. Belangrijk onderdeel daarvan is het versterken en vergroten van het arbeidsaanbod, want met alle aandacht die terecht bestaat voor de niet-vervulde vacatures, zijn er thans nog veel te veel mensen die inzetbaar zouden kunnen zijn als wij daarvoor met elkaar betere condities creëren. Dan denk ik aan de inschakeling van groepen uitkeringsgerechtigden, in het bijzonder arbeidsongeschikten, allochtonen, ouderen en vrouwen. Zo kan een beter draagvlak ontstaan voor verdere sociaal-economische ontwikkeling en kan de vergrijzing het hoofd worden geboden.

De krapte op de arbeidsmarkt doet zich inmiddels ook en soms in hevige mate voelen in grote delen van de collectieve sector. De verschillende publieke sectoren hebben de afgelopen jaren op diverse fronten geïnvesteerd om toenemende personeelstekorten terug te dringen. Het kabinet heeft bij de Miljoenennota 2001 een bedrag van 600 mln. extra beschikbaar gesteld voor de gerichte bestrijding van gesignaleerde knelpunten binnen de publieke sector, in het bijzonder onderwijs, politie en zorg. Op knelpunten in het onderwijs en in de zorgsector kom ik hierna nog afzonderlijk terug. Eerst maak ik nog een enkele opmerking over de collectieve sector in het algemeen. Het kabinet realiseert zich dat alleen geld niet voldoende is om de problemen terug te dringen. Daarom heeft de interdepartementale werkgroep-Van Rijn de opdracht gekregen, op korte termijn verdere oplossingen voor te bereiden. Hierover is ook tijdens de algemene beschouwingen in de Tweede Kamer gesproken. Het is de bedoeling dat deze werkgroep in januari 2001, dus twee maanden na nu, zal rapporteren. Daarbij gaat het om twee soorten analyses en bijbehorende aanbevelingen. In de eerste plaats gaat het om bijdragen aan de voorziening in de personeelsbehoefte voor de volgende jaren, bijvoorbeeld het aanboren van inactieve groepen, het aantrekkelijker maken van werk in de publieke sector, het stimuleren van ouderen om langer door te werken en, het mag weer gezegd worden, het verlengen van de arbeidsduur. In de tweede plaats zal de commissie minder conventionele oplossingen beproeven, waarbij onder meer gedacht wordt aan oplossingen die leiden tot een minder arbeidsintensieve dienstverlening en dus tot een minder grote afhankelijkheid van staatspersoneel. Voorbeelden daarvan zijn intelligente toepassingen van ICT, bundeling van uitvoeringstaken, marktwerking onder borging van het zojuist door mij genoemde publieke belang en bezinning op kerntaken. Ook die component maakt dus onderdeel uit van het werk van de werkgroep-Van Rijn.

De heer Bierman (OSF):

In de algemene beschouwingen van vorig jaar heb ik de suggestie gedaan om te bekijken of het misschien mogelijk is om het ongericht verder aantrekken van nieuwe werkgelegenheid af te remmen. Wij hebben straks immers te maken met de buit van de naoorlogse geboortegolf die het arbeidsproces zal verlaten en met te weinig geborenen om het werk over te nemen. Wordt ook dit aspect door deze werkgroep behandeld?

Minister Kok:

Nee, dat wordt niet door deze werkgroep gedaan. Ik kan natuurlijk niet uitsluiten dat er straks, bij de voorbereiding van adviezen voor de middellange termijn, niet alleen door de SER, maar ook door het CPB en de CEC grondig over dit soort vraagstukken zal worden nagedacht. De werkgroep-Van Rijn heeft echter de gerichte opdracht gekregen om na alles wat wij al ondernomen hebben en ondernemen antwoord te geven op knellende vragen die verband houden met de arbeids- en personeelsvoorziening in belangrijke delen van de publieke sector.

Mevrouw Lycklama à Nijeholt (PvdA):

Mag ik de minister-president vragen hoe de samenhang met de privé-sector is? Wordt ook de werkgelegenheid in die sector bij dit onderzoek betrokken of is het onderzoek alleen gericht op de overheidssector?

Minister Kok:

Het is in het bijzonder op de overheidssector gericht, maar niet omdat wij ons in een verkokend denken willen bewegen. Het is natuurlijk van belang om aandacht te besteden aan de arbeidsmarktproblematiek, de schaarste aan personeel, de onvervulbaarheid van vacatures en de wenselijkheid om meer mensen uit de zogenaamde onbenutte reserve in te schakelen. Dat alles vormt immers een breed macro-economisch vraagstuk, zowel in de publieke sector als in de private sector. In vitale delen van de publieke sector is echter sprake van een aantal ernstige knelpunten op het punt van de personeelsvoorziening, ook in de vervulling van vacatures. Die knelpunten zijn natuurlijk al eerder gesignaleerd; er wordt ook het nodige aan gedaan, niet alleen financieel, maar ook in organisatorische en andersoortige zin. Omdat deze problematiek zo urgent is, is het de bedoeling om hieraan een verlengstuk te geven in de werkzaamheden van deze werkgroep. Dat zal leiden tot analyses en aanbevelingen. Het kabinet zal zo vroeg mogelijk in het nieuwe jaar bezien wat wij, niet alleen qua informatieverschaffing aan de Tweede en Eerste Kamer, maar ook in het beleid met die aanbevelingen kunnen doen ter verbetering van de kwaliteit van de publieke sector en het kunnen waarmaken van de aldaar bestaande ambities.

Mevrouw Lycklama heeft gevraagd naar de visie van het kabinet op de dreigende "misfit" tussen de veranderingen in de samenleving en de organisatie van de overheid. In de afgelopen jaren is, zoals ik reeds heb gezegd, veel aandacht besteed aan het verhelderen en verbeteren van de overheidsorganisaties. Het beleid, de uitvoering en het toezicht zijn of worden beter onderscheiden. Ook wordt ICT op grote schaal toegepast, maar dat kan natuurlijk nog beter. Naast de analyse- en beleidsmaatregelen op het vlak van werving en behoud van personeel zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de wijze van organisatie van werkprocessen en zal ook door het management indringend aandacht worden besteed aan personeel, organisatie en een moderne bedrijfsvoering. Ook aan dit soort vraagstukken zal de werkgroep-Van Rijn aandacht besteden.

Dat brengt mij bij enkele opmerkingen over het arbeidsongeschiktheidsvraagstuk. De ontwikkeling van het aantal arbeidsongeschikten blijft onze grote aandacht vragen. De groei van de beroepsbevolking, de vergrijzing en overige wijzigingen in de samenstelling van de beroepsbevolking spelen daarbij uiteraard een rol. Het kabinet werkt langs drie hoofdlijnen. Ten eerste: eerder ingrijpen in het eerste ziektejaar; er zijn nieuwe maatregelen opgenomen in een recent aan de Raad van State voorgelegd wetsvoorstel, Verbetering poortwachter. Ten tweede: tot en met 2002 stelt het kabinet extra middelen beschikbaar, in totaal circa 50 mln. per jaar, om de WAO-keuringen te verbeteren en achterstanden in te lopen. Ten derde wordt er een systeem ontwikkeld waarbij de onderlinge resultaten van de uitvoeringsinstellingen beter met elkaar kunnen worden vergeleken en op elkaar kunnen worden afgestemd. Er wordt zo een meer uniforme aanpak mogelijk. De heer Schuyer stelde in dit verband de vraag hoe de regering aankijkt tegen de ontwikkeling waarbij de UVI's ook niet-medici inschakelen bij de keuring. De regering waardeert het positief dat de UVI's op allerlei manieren proberen, de claimbeoordeling WAO te verbeteren en meer efficiënt uit te voeren. Het is een van de manieren om de tijdigheid van de beoordelingen en de kwaliteit te verbeteren. Bij Cadans is een experiment gaande waarbij paramedici op HBO-niveau bepaalde taken van de verzekeringsarts overnemen. De arts blijft daarbij eindverantwoordelijk voor de beoordeling. Het betreft hier een experiment dat zorgvuldig is opgezet en begeleid, en dat ook uitvoerig wordt geëvalueerd. Dit experiment geschiedt, net als andere experimenten, onder het toeziend oog van het LISV. Ook de preventie van ziekte en arbeidsongeschiktheid moet meer aandacht krijgen. Met een groot aantal sectoren worden Arbo-convenanten afgesloten om de arbeidsomstandigheden te verbeteren. Verder wordt een bedrag van 120 mln. beschikbaar gesteld voor de sectoren zorg, overheid en onderwijs, met als doel een intensievere aanpak van preventie, verzuimbegeleiding en vroegtijdige reïntegratie. Daarnaast heeft het kabinet onlangs de commissie arbeidsongeschiktheid onder leiding van prof. Donner ingesteld, om de WAO-problematiek verder te analyseren en met nadere aanbevelingen te komen. Het advies van deze commissie komt naar verwachting in de loop van het volgend jaar. Verwacht wordt dat het advies in april of mei van het jaar 2001 beschikbaar komt.

Mijnheer de voorzitter! Ik kom bij een aantal opmerkingen over vragen die naar voren zijn gebracht rondom de gezondheidszorg. Meerdere geachte afgevaardigden hebben daaraan aandacht besteed. Dit kabinet heeft de afgelopen jaren flink in de zorgsector geïnvesteerd en doet daar de komende jaren nog een forse schep bovenop. Voor het jaar 2001 gaat het om een bedrag van 2,1 mld. bovenop de regeerakkoordafspraken. Dat zijn geen losse uitgaven zonder samenhangende visie, zeg ik in antwoord op een vraag van mevrouw Lycklama, hoewel ik uit haar bijdrage begreep dat zij haar kritiek in een wat algemener jasje stak. Zij heeft de indruk dat de grote bedragen die het kabinet beschikbaar stelt voor kwaliteitsverbetering in tal van delen van de publieke sector te weinig op een beleidsagenda zijn gebaseerd. Ik kan haar geruststellen. Het tegendeel is het geval. Dat geldt zowel voor de keuze van de prioriteiten als de keuzen binnen de sectoren, zoals in dit geval de zorg.

In het actieplan Zorg verzekerd, dat onlangs aan de Kamer is aangeboden, worden de koers, de in te zetten middelen en de te bereiken doelen helder omschreven. Wij hanteren twee uitgangspunten in ons beleid, onderscheid makend tussen termijnen. Wij willen voor de korte termijn ervoor zorgen dat noodzakelijke zorg ook daadwerkelijk voor iedereen binnen redelijke termijnen beschikbaar komt. Dat is een eerste ambitie. Dat betekent dat de wachtlijstproblematiek met kracht wordt aangepakt. Wij willen voor de langere termijn de besturing en de financiering van de zorg zodanig aanpassen dat wij een efficiënt en flexibel zorgstelsel krijgen, dat zich richt op de wensen en behoeften van patiënten. De ambitie om het tweede doel goed vorm te geven, staat niet in de weg aan de eerste ambitie, om op korte termijn te doen wat gedaan moet worden.

Deze twee hoofduitgangspunten geven structuur aan de vele beleidsmaatregelen die het kabinet op het terrein van de zorg neemt. Van verschillende zijden is indringend voor de problemen in de zorg aandacht gevraagd. Het kabinet neemt ook in deze sector de gesignaleerde problemen uiterst serieus. Tegelijkertijd wil ik ook in dit huis de stelling verdedigen dat de kwaliteit van de zorg op vele aspecten is toegenomen in de afgelopen jaren. Ik noem enkele voorbeelden: de woonkwaliteit in verpleeghuizen is verbeterd, de mogelijkheden voor thuiszorg op maat zijn toegenomen, de levensverwachting van verstandelijk gehandicapten is door verbeterde verzorging toegenomen en de ontwikkeling van medische technologie en behandelwijzen leidt ertoe dat veel meer mensen kunnen worden geholpen en tot op een hogere leeftijd dan vroeger, vaak ook met minder belastende ingrepen. Daarmee wordt de kwaliteit van het leven van deze patiënten aanzienlijk verhoogd. Dat alles neemt de noodzaak van urgente verdere verbeteringen echter niet weg. Het aanpakken van onredelijke wachttijden vormt de eerste prioriteit van het kabinet voor de zorgsector. Wij willen het maximaal haalbare tempo realiseren bij het wegwerken van onredelijke wachttijden. Het beleid is gericht op het daadwerkelijk inhoud blijven geven aan het aansprakenkarakter van de sociale zorgverzekeringen. Wezenlijk aan een sociale ziektekostenverzekering is, dat iedereen die beschikt over een geëigende indicatie, recht heeft om binnen redelijke termijnen de gepaste zorg te krijgen. De regeerakkoordmiddelen plus de extra middelen waartoe in de loop van 2000 is besloten, zorgen ervoor dat in deze periode een substantiële groei van het aanbod kan plaatsvinden.

De geachte afgevaardigde de heer Schuurman stelde de vraag aan de orde, of de extra middelen die het kabinet onlangs voor de zorg beschikbaar heeft gesteld, wel garant staan voor een verbetering van de kwaliteit van de sector. Dat is een terechte vraag. De extra middelen die beschikbaar zijn, komen als volgt tot besteding. Zorgverzekeraars, inclusief hun uitvoeringsorganen in de AWBZ – de zorgkantoren – beginnen nauwkeurig de hoeveelheid extra zorg die nodig is, te inventariseren. Onder condities heeft men van het kabinet de ruimte gekregen om bovenop de al geplande productie aanvullende afspraken te maken die de wachttijden terugbrengen. Tegelijkertijd eist het kabinet voldoende garanties dat de besteding ook efficiënt verloopt. Daarom gelden de volgende afspraken:

1. Er moet sprake zijn van een adequate beoordeling aan de poort, welke zorg echt nodig is.

2. Er moet een efficiënt en transparant wachtlijstbeheer komen.

3. Betaling vindt alleen plaats voorzover daadwerkelijk extra zorg wordt geleverd. Dat betekent een helder systeem van producttypering, productprijzen, productregistratie en nacalculatie. Dat klinkt zeer zakelijk, terwijl het om mensen en hun gezondheid gaat, maar er moet bedrijfseconomisch mee worden omgegaan.

4. Verzekeraars moeten scherp contracteren.

In antwoord op de heer Braks zeg ik daarbij dat het kabinet verwacht, dat de huidige financiële middelen voldoende zijn. Mocht blijken dat additionele financiële inspanningen nodig en mogelijk zijn, dan zal dat periodiek in het kader van het reguliere begrotingsproces in de afwegingen worden meegenomen.

In dit kader is de vraag van mevrouw Lycklama relevant, waarom het kabinet "de andere kant opkijkt als partijen in de gezondheidszorg zich geen rekenschap geven van geleverde prestaties". Ik noem hierbij ook de zorgen die de heer Braks heeft geuit over de in zijn ogen gebrekkige informatievoorziening over de uitgaven in de zorg. Bij de aanvang van de huidige kabinetsperiode hebben wij juist gekozen voor een bestuurlijke aanpak die dit probleem moet ondervangen. Met de sectoren zijn binnen een halfjaar zogenoemde meerjarenafspraken gemaakt, waarin nauwkeurig is vastgelegd aan welk doel welke hoeveelheid middelen besteed zou worden. Ook zijn bindende afspraken gemaakt over informatieverschaffing en verantwoording. Een belangrijk punt hierbij is de snelheid, waarmee verantwoording aan het parlement wordt/kan worden afgelegd. In een premiegefinancierde sector als de zorgsector ligt dat tempo door de gejaagdheid in de verantwoording lager dan in de begrotingsgefinancierde sectoren. Er is echter een plan van aanpak in de maak om ervoor te zorgen dat wij veel eerder dan nu het geval is over een geautoriseerde verantwoording kunnen beschikken.

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Is de minister het met de algemene maatschappelijke kritiek eens – ik lees er regelmatig over in de pers – dat de financiële steun aan de gezondheidszorg de afgelopen jaren veel te vaak gegaan is naar management in de zorg en te weinig ten dienste is gekomen van de patiënten? Met de maatregelen die hij nu heeft genoemd, wil ik overigens graag mijn instemming betuigen.

Minister Kok:

Ik vind het een te algemene stelling, mijnheer de voorzitter. Ik heb er begrip voor dat dit zorgpunt in de samenleving en dus ook bij de bespreking in de volksvertegenwoordiging naar boven komt. Alleen al het feit dat het zo serieus naar boven komt in de maatschappelijke en de politieke discussie, is reden om er zorgvuldig aandacht aan te geven. Ik heb geprobeerd de wordingsgeschiedenis van de afgelopen jaren te schetsen om via helderder afspraken met het veld, inclusief de financiers, de zorgverzekeraars te komen tot een verdere verbetering van de kwaliteit. Natuurlijk is er altijd reden om kritisch te blijven toetsen of dat voldoende effect heeft. Er is, zeker ook terugkijkend, altijd reden om nog meer verbeteringen tot stand te brengen. Maar ook in het verleden hebben dit en voorgaande kabinetten al heel veel zinvols gedaan om de patiënt ook een centrale plaats in de kwaliteitsverbetering te geven. Maar het kan, het moet en het zal effectiever, doelmatiger, gerichter en dat vraagt een flinke inspanning en een grote bereidheid van alle acteren om hun soms enigszins geprivilegieerde huisjes te verlaten en in gezamenlijkheid verantwoordelijkheid te nemen voor wat een eerste publieke taak is.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Voorzitter! Ik schrik toch een beetje als ik de minister-president hoor spreken over veel beleidsmaatregelen die in gang zijn gezet, veel afspraken die worden gemaakt met de sectoren, waaronder de zorgverzekeraars, maar kan het nu eens niet wat minder? Kan hij nu niet eens zeggen dat hij ophoudt met die regelgeving en dat dit wordt overgelaten aan de partijen? Ik mis dat toch wel heel erg.

Minister Kok:

Ik vrees toch dat ik dit met u oneens ben. Wij moeten natuurlijk geen regel te veel maken en wij moeten zeker geen opeenstapeling van regels en voorschriften hebben die elkaar tegenwerken of alleen maar complicerend werken voor alle betrokken, dus zowel burgers als acteren in deze sector. Waar het gaat om een doelmatige, gerichte en ook echt op de patiëntenbelangen gerichte besteding van de collectieve middelen die in het geheel van de zorgsector omgaan, is het toch van het grootste belang dat men de overheid, de regering kan aanspreken op de vraag of zij er vanuit de begrotings- of premiemiddelen voldoende toe bijdraagt dat de patiënt die medische voorzieningen heeft die hij nodig heeft, maar men moet de regering toch ook kunnen aanspreken op de vraag of zij kans ziet om samen met andere spelers het geheel zodanig te laten functioneren dat er checks and balances zijn, dat niet alleen financiële mogelijkheden worden geboden maar dat ook verantwoording wordt afgelegd over de besteding daarvan op een niet bureaucratische maar wel passende en correcte wijze. Dat soort regels en afspraken, ook met het veld gemaakt en te maken, zijn van toch van buitengewoon groot belang. Ik hoop dat daarover in uw Kamer geen tegenstellingen bestaan, want dat is uiteindelijk toch in het belang van de mensen waarom het gaat.

De heer Braks (CDA):

Ik constateer met genoegen dat dit kabinet erkent dat er problemen zijn met betrekking tot de informatievoorziening. Maar dit kabinet is nu al ruim anderhalf jaar onderweg. Ik ben het eens met mevrouw Van den Broek dat er nu weer veel nieuwe regels zijn aangekondigd, maar ik zou niet zozeer willen pleiten voor minder regels, want het gaat mij meer om het effect daarvan en wel op zo kort mogelijke termijn. Is er nu al enig effect in te meten, want de maatschappelijke discussie is vrij warm en men volgt ons op de voet om zien of er een keerpunt ten goede is ontstaan!

Minister Kok:

Ja, ik vind van wel en ik wijs op de eerste plaats maar naar resultaten waar het gaat om de wachtlijsten en de differentiatie die daarbinnen zichtbaar wordt. De minister van VWS heeft nu een beter overzicht van de wachtlijstprestaties van de onderscheiden instellingen. Verleden week heb ik met haar nog een werkbezoek gebracht aan Breda waar een drietal ziekenhuizen fuseren. Als je dan kijkt naar wachtlijstontwikkelingen in de hele regio van West-Brabant en Zeeland dan zie je markante verschillen in de tijd maar ook in de soorten van medische verrichtingen waar meer of minder lange wachttijden voor nodig zijn. Door de productieafspraken die met het veld zijn gemaakt, ontstaat een beter inzicht in de voortgang die wordt gemaakt en gaan er meer prikkels uit naar diegenen die goed presteren. Dat is heel belangrijk. Alleen al door de registratie van de effecten en de resultaten is vooruitgang te boeken.

De Kamer mag erop rekenen dat zij adequaat en tijdig zal worden geïnformeerd. Ik heb slechts willen aangeven dat, in tegenstelling tot in het begrotingsgefinancierde deel van de overheid, in een gelaagde sector die grotendeels door middel van premies wordt gefinancierd, zaken niet met één druk op de knop kunnen worden geregeld. Hierover kan natuurlijk uitgebreider worden gesproken met de minister en de staatssecretaris bij de begrotingsbehandeling, maar ik meen toch zonder overdrijving te mogen zeggen dat er wel degelijk nu al resultaten te zien zijn van de concrete meerjarenafspraken die met het veld zijn gemaakt. Dat zijn afspraken die meer inzichtelijk zijn en daardoor doelmatigheid en doeltreffendheid bevorderen, hetgeen ook leidt tot betere resultaten voor de patiënten.

Mijnheer de voorzitter! De heer Schuyer en mevrouw Lycklama hebben terecht opgemerkt dat het niet alleen een kwestie van geld is. Het tempo waarmee wachtlijsten en wachttijden kunnen worden teruggedrongen, wordt niet alleen bepaald door de beschikbaarheid van voldoende geld, maar ook door de organisatie van de zorg. De instellingen kunnen daar zelf veel aan doen. De tijd die nodig is om voorzieningen te realiseren en de beschikbaarheid van personeel spelen een belangrijke rol. Dat laatste punt brengt mij bij de krapte op de arbeidsmarkt.

De krapte op de arbeidsmarkt is voelbaar binnen de sector. Diverse sprekers waaronder de heer Braks hebben hiervoor aandacht gevraagd. Helaas kampt ook de zorgsector met een tekort aan arbeidskrachten. De aanwezigheid van voldoende medisch en verplegend personeel is een voorwaarde om de tekorten in de zorg aan te kunnen pakken. Dat is evident en daarom zijn er ook verschillende maatregelen genomen die de werkdruk moeten verlichten. Eén van die maatregelen is het verhogen van de instroom bij opleidingen voor verpleegkundigen en verzorgenden. Verder wordt er ook gewerkt aan de flexibilisering van de arbeidsovereenkomsten en de verbetering van de arbeidsomstandigheden.

De werving van nieuw personeel is uiteraard een prioriteit. Hierbij ligt de nadruk op herintreders en allochtonen. Vooral de werving onder de laatste groep is succesvol. Zo traden vorig jaar 4000 allochtonen toe tot de zorgsector en dat is 20% van het totale aantal nieuwe werknemers in de zorg. Hierbij is overigens niet alleen de overheid aan zet, maar ook de werkgevers. Om succes te kunnen boeken, moeten immers alle partners zich inzetten.

De geachte afgevaardigde mevrouw Van den Broek heeft in haar bijdrage de aandacht gevestigd op de spanning tussen uniforme voorzieningen en individuele behoeften. In de gezondheidszorg is die spanning zonder enige twijfel aanwezig. Het kabinet realiseert zich dat het voorzieningenaanbod in de afgelopen decennia vanuit een centrale aanbodgestuurde aanpak is ingericht. Het is juist deze wijze van inrichten die steeds meer op gespannen voet staat met de wensen van deze tijd. De cliënt, de zorggebruiker, is mondiger en eist zeggenschap bij de invulling van de zorg. Verder herkennen veel mensen hun zorgbehoefte steeds minder in de aangeboden activiteiten en voorzieningen. Men verlangt terecht tijdige levering, keuzevrijheid, flexibiliteit, variatie in het aanbod en een klantgerichte instelling.

Om de gezondheidszorg op de langere termijn vitaal te houden en ervoor te zorgen dat men kan steunen op een breed maatschappelijk draagvlak, zal doorgegaan moeten worden met een beheerste transformatie van de huidige aanbodgestuurde zorgsector naar een vraaggestuurde. Deze nieuwe vorm van zorg vereist goede collectieve arrangementen die ruimte bieden voor flexibiliteit en keuzevrijheid. De ombouw naar een vraaggestuurd aanbod is een proces waarmee dit kabinet al geruime tijd bezig is. Onze inspanning is erop gericht een verschuiving te realiseren in de verantwoordelijkheidsstructuur. Dat moet resulteren in een grotere rol van de zorgverzekeraars, meer ruimte voor aanbidders en professionals, meer inbreng van de gebruikers en een overheid die zich nog meer richt op kaderstelling en monitoring.

Ik ben het eens met de geachte afgevaardigde mevrouw Van den Broek dat een stelselherziening niet nodig is om de burger meer zeggenschap te geven. Daarmee zijn wij er echter nog niet. Een structurele aanpak van de zorgsector vereist namelijk een herbezinning op het stelsel van zorgverzekeringen. De discussie hierover wordt in vele geledingen gevoerd en de eerste verkenningen zijn inmiddels uitgevoerd. Het kabinet zal in het voorjaar van 2001 een notitie presenteren met bouwstenen voor een stelselwijziging.

Mijnheer de voorzitter! Vervolgens kom ik bij enkele onderwerpen betreffende het onderwijs.

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Mag ik nog een vraag stellen over de gezondheidszorg? Het blijkt meer dan eens dat vooral patiënten in de grensstreek als zij op wachtlijsten terechtkomen nog wel eens willen uitwijken. Dan blijkt het systeem in bijvoorbeeld Duitsland heel anders te zijn dan in ons land. Wordt de flexibilisering, die hoog nodig is, ook in de overwegingen betrokken bij de herziening van het stelsel? Het gaat uiteindelijk om mensen. Ik begrijp best dat het heel moeilijk is. Er zit ontzettend veel tussen, voordat iemand naar Duitsland uitwijkt, maar het zou mogelijk moeten zijn als kwesties van leven of dood aan de orde zijn.

Minister Kok:

Wij zullen in de bouwstenen die met betrekking tot het zorgstelsel worden ontwikkeld onder leiding van VWS aan een tweetal buitenlandgerelateerde onderwerpen nadrukkelijk aandacht geven. Het eerste is wat de heer Schuurman noemde, waarbij ook de wijze van opereren en de afspraken die gemaakt worden door zorgverzekeraars van belang zijn. Het tweede is wat Europa toestaat. Dat hoeft natuurlijk niet het laatste woord te zijn, want je kunt in Europa met elkaar discussiëren over het antwoord op de vraag hoe in Europees verband met dit soort onderwerpen zou moeten worden omgegaan. De test wat houdbaar en doenbaar is in Europees verband zal nodig zijn. In elk geval kan de vraag die de heer Schuurman heeft gesteld bevestigend worden beantwoord. Natuurlijk zal dat onderwerp in deze moderne tijd een plaats krijgen in de verkenningen, omdat dit voor alle betrokkenen van groot belang is.

De heer Braks (CDA):

Mag ik het perspectief met betrekking tot de financiering van de zorg, gelet op de aanpassingen die zojuist door de minister-president zijn gemeld, aldus samenvatten: als doelmatig verrichte zorg op basis uiteraard van gekwalificeerde medische indicaties in de toekomst plaatsvindt, zal dit dan niet meer belemmerd worden door budgettaire restricties?

Minister Kok:

Dat maken mensen op enig moment samen uit. U spreekt over budgettaire restricties. Wij moeten weten dat alle voorzieningen hun prijs vragen. Mensen hebben natuurlijk een heel hoge prijs voor hun gezondheid over, maar die zal nimmer ongelimiteerd zijn. Die zal altijd worden afgewogen tegen de prijs die zij voor andere doeleinden over hebben. Het is een misvatting te denken dat er een soort budgettaire kader van de rijksoverheid voor is. Het gaat om de afweging en het keuzepatroon van de burgers.

De heer Braks (CDA):

Ik dacht dat er een budgettair kader was. Ik weet ook wanneer het gekomen is. Het is heel uitdrukkelijk instrumenteel geweest om evenwicht in de begroting te bereiken. Maar het kan niet anders dan een tijdelijk instrument zijn geweest. Wij begrijpen uit recente rapporten dat er een aanpassing zal plaatsvinden en ik concludeer dit ook uit het betoog van de minister-president. Mijn stelling is niet simpelweg dat alles maar vergoed moet worden. Ik heb heel uitdrukkelijk de doelmatigheid en de medische indicatie, gekwalificeerd en erkend natuurlijk, als voorwaarden gesteld. Dan meen ik dat men mag verwachten dat daar de budgettaire kaders niet belemmerend behoeven te zijn op grond ook van hetgeen in de notitie in het vooruitzicht wordt gesteld. Ik vraag mij af of het antwoord van de minister-president wel past bij die doelstelling. Ik probeer mee te denken.

Minister Kok:

Dat is heel goed. Ik probeer ook mee te denken met uw vraagstelling. Blijkbaar ligt daarin iets besloten van: wij zijn of worden afgeknepen, om het een beetje huiselijk te zeggen. Misschien kunt u het even toelichten als u dat vindt.

De heer Braks (CDA):

Dat is het algemene gevoelen en ik kan niet anders doen dan dit onder woorden brengen.

Minister Kok:

Als wij even ons denken op de toekomst richten – de vraag is of er in de toekomst nog beperkingen zullen gelden – dan denk ik dat wij een omslag gaan maken naar meer vraagsturing. Dat betekent een overgang van aanbodsturing en alle regulerende kaders die daarbij passen, naar vraagsturing met bijpassende financiering. Daarbij behoort ook een centrale rol voor de zorgverzekeraars die een belangrijke eigen verantwoordelijkheid zullen gaan dragen. Zij zullen tegen de laagst mogelijke prijzen op een zo efficiënt mogelijk manier de zorg...

De heer Braks (CDA):

En doelmatig!

Minister Kok:

Dat zullen ze inderdaad moeten doen. Daar is de overheid niet voor. De instellingen die hiervoor getraind en opgeleid zijn, zijn de spelers. De zorgverzekeraars zullen dus op een heel gewiekste manier tegen de laagst mogelijke prijst de best mogelijke zorg kopen bij de instellingen die de zorgvoorzieningen leveren. Dit alles zal kunnen gebeuren binnen een ruimer budgettair kader, maar ook voor de zorg op langere termijn zal naar mijn stellige overtuiging nimmer een openeindfinanciering kunnen gelden, in de zin van: als het niet efficiënt verloopt en als de zorgverzekeraars het niet bij die instellingen voor elkaar kunnen krijgen, hebben wij altijd nog vadertje Staat die dat bijplempt.

De heer Braks (CDA):

Dat heb ik ook niet gevraagd. Ik stel het doelmatigheidscriterium nadrukkelijk aan de orde en daar horen allerlei kanttekeningen bij. Ik zou niet willen dat het anders was. Echter, als aan die voorwaarden wordt voldaan op grond van goede afspraken die men met de zorgverzekeraars en andere instellingen maakt, zou onze stelling opgeld moeten kunnen doen. Ik wil ook nog wel zo ver gaan dat niet álle medische voorzieningen eronder vallen. Dat is een kwestie van erkenning. Echter, als voorzieningen erkend zijn in het kader van de publieke zorg, houd ik vast aan de stelling die ik hier vrij kort heb neergelegd. Ik kom er overigens in tweede termijn nog op terug.

Minister Kok:

Dat is niet nodig. Wij praten er nu in eerste termijn over en ik concludeer dat ook u niet voor een openeindregeling bent. Welnu, dan hebben wij met elkaar de trefwoorden te pakken.

De heer Braks (CDA):

Het is heel plezierig als je met elkaar mee kunt denken bij deze beschouwingen in de Eerste Kamer.

Minister Kok:

Inderdaad, omdat wij intussen aan de bouwstenen voor het nieuwe zorgstelsel werken.

De heer Braks (CDA):

Wij blijven dat zeker volgen...

Minister Kok:

Dat is van groot belang. Willen wij in de komende kabinetsperiode – wie er dan ook aan het roer staan – spijkers met koppen slaan, zoals in deze periode met het belastingstelsel is gebeurd, dan zullen toch tegen de zomer van 2001 de bouwstenen beschikbaar moeten zijn. De SER levert een rapportage en de politieke partijen zullen hun opvattingen hierover ontwikkelen. Vervolgens ontstaat er een uitstekende basis voor een publiek, politiek en maatschappelijk debat en voor de keuzen die daarna volgen. Echter, ik herhaal dat men niet moet rekenen op een totale openeindfinanciering van de zorg, met de overheid die uiteindelijk de resterende tekorten betaalt. Men kan wél rekenen op een ruimer budgettair kader, met daarbinnen een centrale verantwoordelijkheid voor de zorgverzekeraars. De omvang van het pakket is nog niet bekend. De wijze van financiering en alle vragen inzake de premiebetaling dienen eveneens later aan de orde te komen. Dat moet allemaal nog worden bekeken. Ik zie sommigen hier hoopvol kijken, in de zin "hierover gaan wij vandaag zaken doen", maar zover is het kabinet nog niet. Niettemin kunnen enkele contouren al worden aangegeven.

De heer Braks (CDA):

U weet nu ook op grond van welke uitgangspunten wij al die maatregelen zullen beoordelen. Wij willen naar het aangegeven einddoel en ik bevestig dat dit geen open eind in de absolute betekenis van het begrip behoeft te zijn.

De heer De Boer (GroenLinks):

Dat dit open eind dit kabinet, de heer Zalm in het bijzonder, een gruwel is, dan weet ik en snap ik ook wel. Houdt de nieuwe systematiek in dat, wanneer een verrichting echt nodig is, er geen neen meer wordt verkocht omdat het budget van een bepaald ziekenhuis op is en het vooraf aangegeven aantal verrichtingen is overschreden? Is dat de consequentie, hoe dit ook verder wordt uitgewerkt? Dat is een kwestie van systematiek, maar houdt de inzet van het kabinet in dat er een einde wordt gemaakt aan de situatie die nu voorkomt, waarin sommige dingen niet of te laat gebeuren omdat of de capaciteit ontbreekt – dat probleem is niet gemakkelijk op te lossen – of omdat voldoende budget ontbreekt? Het laatste lijkt mij onaanvaardbaar.

Minister Kok:

Ik moet nu enigszins terughoudend zijn, niet omdat ik in de Eerste Kamer geen full dress debat wil houden over de hoofdlijnen van een nieuw stelsel, maar ik heb rekening te houden met de huidige stand van zaken bij de gedachtevorming in het kabinet. De minister van VWS heeft voor de algemene beschouwingen aangeboden, eerst de notities in het kabinet aan te leveren die kunnen dienen voor het ontwikkelen van bouwstenen, voor het publieke, politieke en maatschappelijke debat over de toekomst van het zorgstelsel. Wij hebben nu de algemene beschouwingen in de Tweede Kamer enige tijd achter ons. De begroting van de minister wordt een dezer dagen behandeld. Wij hebben de vorige week in een grotere groep ministers over een aantal notities van haar gesproken. In de huidige fase wordt daar verder aan gewerkt. Er is nog geen begin van een namens het kabinet te presenteren of toe te lichten hoofdlijn van een nieuw stelsel. Ik heb alleen geantwoord aan de heer Braks, die vroeg hoe men in de richting van een omslag naar vraagsturing zou gaan. Hij vroeg nogal pertinent hoe in dat verband met het budgettaire kader, al dan niet met een open eind, zou moeten worden omgegaan.

Andere vragen, zoals de vraag die de heer De Boer nu stelt, zijn stuk voor stuk buitengewoon relevant, maar moeten nog zorgvuldig tegen het licht worden gehouden. Ik hoop dat de heer De Boer dit niet als een ontwijkend antwoord opvat, want het is echt zo. Zij moeten in alle opzichten worden geanalyseerd en van antwoorden worden voorzien, voordat het kabinet zelf in staat is om bouwstenen aan het parlement aan te bieden. Ik zou het in de Tweede Kamer net zo zeggen. Als ik over de grens heen ga, ga ik filosoferen voor eigen rekening, zonder dat dit gebaseerd is op voldoende afwegingen die wij samen in het kabinet hebben gemaakt. Ik vraag daar begrip voor.

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Mijnheer de voorzitter! Ik vond dat er zo-even vrij snel overeenstemming was tussen de heer Braks en de minister-president over het open eind.

Minister Kok:

De heer Braks schrikt daar van!

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Ik wil graag opheldering voor de patiënt. Is het uitgesloten dat wij Kamerleden in de toekomst nog mensen ontmoeten die zeggen, dat zij niet geholpen konden worden omdat het budget op was? Dat is een simpele vraag, die wij allen met de regelmaat van de klok krijgen te horen. De patiënt heeft geen behoefte aan een verhaal over een openeindregeling. Hij wil weten waarom hij niet geholpen wordt. Hij vindt het antwoord dat het budget op is niet afdoende. Dat mag niet mogelijk zijn. Dan moet maar vooruitgegrepen worden op toekomstige budgetten, maar het uitgangspunt is dat de patiënten moeten worden geholpen.

Minister Kok:

Voorzitter! Ik zal de opvattingen van de heer Schuurman verder in onze beschouwingen betrekken. Anders word ik unfair, door hem antwoord te geven en de heer De Boer niet. Ik laat het even bij de mededelingen die ik thans heb gedaan over de stand van het denken binnen het kabinet. De Kamer zal vanuit het kabinet bediend worden op momenten dat wij verder zijn met onze bouwstenen. Verder zal zij er met de bewindslieden over kunnen praten bij de begrotingsbehandeling.

De heer Braks (CDA):

Ik vond het interessant dat de heer Schuurman overeenstemming tussen ons constateerde. Ik heb het gevoel, dat de overeenstemming niet eens in de schoot van de regering aanwezig is en dat men over de verschillende aspecten nog met elkaar van gedachten moet wisselen. De minister van Volksgezondheid zegt altijd, dat het gaat om een verzekering. Als patiënten verzekerd zijn tegen bepaalde behandelingen, moeten alle aanspraken toch vergoed worden. Nogmaals, mits aan doelmatigheid en medische indicatie wordt voldaan. Ik leg nog eens de nadruk op het verzekeringskarakter van de financiering. Als je verzekerd bent moeten toch, als aan de voorwaarden is voldaan, de aanspraken gehonoreerd worden?

Minister Kok:

Ja.

De heer Braks (CDA):

Dat bevestigt u?

Minister Kok:

Ik zei "ja", omdat ik het betoog logisch vond. Dit legt een enorme druk op de verzekeraar, die dan immers ook de verplichting heeft om datgene waarvoor de patiënt zich verzekerd heeft in daden om te zetten, met de best mogelijke waar. De patiënt sluit zijn verzekeringscontract niet bij de overheid, maar bij de zorgverzekeraar. Wij moeten het nu niet gemakkelijk gaan maken voor de ene partij, die de verantwoordelijkheid heeft, en op de ouderwetse manier naar de andere partij, de overheid, stappen, met de vraag wat zij kan garanderen. De zorgverzekeraar komt in een sleutelrol, de driver's seat.

De heer De Boer (GroenLinks):

Dat is maar een deel van de waarheid. Een ander deel van de waarheid is dat de overheid bijvoorbeeld verantwoordelijk is voor de ziekenhuizen. De overheid legt de ziekenhuizen budgettering op. Hierdoor is het mogelijk dat het terecht is als de patiënt zorg krijgt en dat de verzekeraar deze willen betalen, maar dat het ziekenhuis nee verkoopt omdat het budget op is. Wat u zegt over de verhouding tussen zorgverzekeraars en patiënten, klopt helemaal, maar er is ook nog de overheidskant. Het is mogelijk dat aan de private kant aan alle voorwaarden is voldaan, maar dat toch de zorg niet op tijd wordt geleverd doordat wij als overheid gezamenlijk niet ertoe in staat zijn, het zodanig te organiseren. Daar gaat het toch om?

Minister Kok:

Ja, en om de omslag naar vraagsturing. De omslag naar die andere manier van verzekeren en de sleutelrol van de zorgverzekeraars is essentieel. Dit krijgt echter zijn volledige werking binnen een geheel waarvoor de overheid in termen van beschikbare voorzieningen voldoende levert. Ook dit is onderdeel van het goed werkende stelsel van de toekomst.

De heer Schuyer (D66):

U was aan het eind van uw verhaal over de zorg gekomen en sprak een eerste zin over onderwijs uit. Ik heb in het kader van deze beide onderwerpen een opmerking. Over de financiering is er nu voldoende gewisseld. Wij moeten maar even afwachten wat het komende jaar de plannen op dit punt zijn.

Er is echter een punt dat mij zowel in de zorg als in het onderwijs beklemt. Van overheidswege wordt bij voortduring vernieuwing op het terrein van de zorg en op dat van het onderwijs gepropageerd terwijl het bestaande niet goed functioneert. De organisaties in het onderwijs en de zorg worden bij voortduring ertoe gedwongen, zich met vernieuwing bezig te houden terwijl zij op een groot aantal punten nog niet goed kunnen functioneren binnen de bestaande situatie. Dit wordt ook financieel gepropageerd. Ik spreek hier zelden over dingen waarvan ik verstand heb, want dat is democratisch niet goed, maar ik zal het nu een keer doen. In de geestelijke gezondheidszorg moet 10% van het budget van ziekenhuizen worden besteed aan vernieuwing, ieder jaar opnieuw. Dit is een enorme operatie met administratieve rompslomp, waarop als kritiek wordt gegeven dat het opgaat aan management. Hetzelfde geldt voor de Kwaliteitswet. De overheid stelt terecht eisen aan de kwaliteit, maar dit wordt sterk geëxtrapoleerd in allerlei jaarstukken en jaarvergaderingen. Als er kritiek is dat het geld niet op de juiste plaats terechtkomt, moet de overheid er ook naar kijken of zij in haar regelgeving niet te veel vraagt op dit punt.

Minister Kok:

Zonder mij met de heer Schuyer te willen meten in deskundigheid over dit specifieke voorbeeld, kan ik in algemene zin zijn opmerking positief tegemoet treden. Dat wij aan het nadenken zijn over een nieuw stelsel en werken aan bouwstenen, die in een bepaalde compositie onderdeel van zo'n nieuw stelsel kunnen zijn, mag niet in de weg staan aan vernieuwingen en verbeteringen die thans moeten plaatsvinden, en aan betere benutting van het bestaande, ook in financiële zin. Ik denk dat er veel redenen zijn om te veronderstellen dat na de verkiezingen van 2002 op basis van bouwstenen, door het kabinet aan te leveren, hoe dan ook tot een stelselwijziging zal worden besloten. Dit hangt natuurlijk van de hoofdspelers af die dan de beslissingen nemen, en ook van nadere inzichten in een aantal te maken keuzes. Dat er een stelselwijziging komt, lijkt mij echter erg waarschijnlijk. Wij moeten ons er dan wel rekenschap van geven dat het net als het nieuwe belastingplan al gauw twee tot maximaal drie jaar gaat duren voordat het werkelijk in het Staatsblad staat en kan worden geïmplementeerd. De bouwstenen voor het nieuwe belastingstelsel dat volgend jaar ingaat, hebben wij gepresenteerd in 1997, in de laatste periode van het vorige kabinet. Als je gewoon praktisch naar de kalender kijkt, zie je dat de invoering van een vernieuwd stelsel mogelijk is in 2004, 2005. Alleen al dit maakt het nodig om in de tussenliggende periode ervoor te zorgen dat wij nog beter presteren dan thans reeds gebeurt; ik ben het hierover zeer met de heer Schuyer eens. Wij moeten echter niet de fout maken dat wij verzuimen in te zien dat er goede dingen gebeuren en dat een aantal dingen zelfs beter gebeurt dan in het verleden. Omdat er ook urgente vragen over wachttijden, de werkdruk en al die andere zaken zijn, moeten we het beste uit het bestaande halen en persen. Intussen moeten we kijken of binnen het bestaande al een aantal omslagen kunnen worden gemaakt, op een no-regretbasis en in elk geval niet strijdig met de richting van een nieuw stelsel. Ook moeten we ons tijdig voorbereiden op de stelselwijziging en de introductie daarvan. Het is dus één vloeiend geheel. Het zou heel erg onverstandig zijn om ons steeds op één van die segmenten te concentreren, bijvoorbeeld door alleen maar te kijken naar wat er op de meest korte termijn kan en moet gebeuren om een aantal urgente prioriteiten op te lossen. Dat is weliswaar nodig, maar het moet ook steeds in samenhang worden gezien met de nieuwe vormgeving die wij voor ogen hebben. Wij moeten daarbij nagaan waar mogelijke fricties liggen. Overigens, als wij nu de ogen alleen maar richten op het nieuwe stelsel en de discussies daarover, zouden wij al snel de fout maken om onvoldoende aandacht te geven aan wat thans moet geschieden. Terecht werd dat gisteren naar voren gebracht.

Voorzitter! Ik wil een enkele opmerking maken over het onderwijs. Ik zal de laatste zijn om geen reële knelpunten in deze sector te zien, maar tegelijkertijd meen ik dat de sector onderwijs en de mensen die met veel enthousiasme en met een enorme inzet werkzaam zijn tekort wordt gedaan door een ontkenning van zaken die wel goed gaan, van de kwaliteit die wel wordt geleverd en van vorderingen die wel worden geboekt. De Nederlandse leerkrachten leveren een prestatie van formaat en in internationale vergelijkingen van schoolprestaties scoort Nederland op een groot aantal terreinen goed.

In de onderwijsbeleidsbrief "Onderwijs in stelling" hebben de bewindspersonen een aantal belangrijke lijnen voor de langere duur uiteengezet. Ik verwelkom uiteraard de steun voor deze onderwijsbeleidsbrief, zoals uitgesproken door onder andere mevrouw Van den Broek. Zij heeft gelijk als zij aangeeft, dat het er nu op aankomt om deze visie de komende jaren gestalte te geven. Een van de uitgangspunten voor dit kabinet is dat optimaal moet worden geprofiteerd van de vitaliteit en het innoverend vermogen van de sector zelf, van de autonome instellingen en de professionals die in de sector werken, instellingen die recht doen aan verschillen in capaciteit en interesses van individuele leerlingen door middel van een gevarieerd onderwijsaanbod. Het gaat om instellingen die door ouders, leerlingen, leerkrachten, bedrijven en andere belanghebbenden kunnen worden aangesproken op de kwaliteit die zij daarbij leveren. Tegelijkertijd krijgen zij van de overheid de autonomie, nodig om hun innovatieve vermogen ook daadwerkelijk optimaal te benutten. Voorwaarde is natuurlijk wel, dat de overheid de financiële middelen levert die bij een kwalitatief hoogwaardig en voor iedereen toegankelijk onderwijs horen. Niet voor niets is er de afgelopen jaren voor het onderwijs veel geld bijgekomen, zeker ook in de begroting van het komend jaar. De middelen die voor 2001 beschikbaar zijn, samen met de middelen die bij de totstandkoming van het regeerakkoord en bij opeenvolgende gelegenheden beschikbaar zijn gesteld, lopen op tot 2,9 mld. Daarnaast wordt in de onderwijsbeleidsbrief een middellangetermijnverkenning aangekondigd, die duidelijk zal maken wat nodig is voor een onderwijsbestel dat optimaal aan de eisen van de moderne tijd voldoet. Onder de voorwaarde dat de overheid garant staat voor 100% publieke financiering van het initiële onderwijs heeft het kabinet in de beleidsbrief van de bewindslieden van OCW aangegeven, binnen welke grenzen vormen van sponsoring of vormen van vrijwillige ouderbijdragen mogelijk moeten zijn. Dergelijke bijdragen, die een vrijwillig karakter moeten hebben, komen echter uitdrukkelijk boven op de publieke financiering, nodig voor goed en toegankelijk onderwijs. Er worden dus geen publieke gaten met private middelen gedicht.

Voorzitter! Ik wil nog enkele opmerkingen maken over de concrete arbeidsmarktproblematiek in het onderwijs en dan begin ik met de zogenaamde zij-instroom. Het beleid aangekondigd in de nota "Maatwerk voor morgen" werpt zijn eerste vruchten af met een ruime belangstelling voor de mogelijkheid om als zij-instromer in het onderwijs te gaan werken. In de meer recente vervolgnota Maatwerk deel twee worden de voorzieningen gecreëerd om zij-instromers in de school zelf op te leiden tot bevoegd docent. Als zij-instromers worden opgeleid tot bevoegde leerkrachten, is dit een maatschappelijk zeer relevante aanwending van talent.

Daarnaast is de slagvaardigheid van scholen op de arbeidsmarkt vergroot door de introductie van een vrij besteedbaar schoolbudget. Mevrouw Van den Broek vroeg daar gisteren naar. Dat budget bedraagt ƒ 15.000 per school in het primair onderwijs, ƒ 130.000 per school in het voortgezet onderwijs en ƒ 600.000 per instelling in de beroeps- en volwasseneneducatie. In totaal is hiervoor dus een bedrag van 240 mln. beschikbaar. Zo wordt een impuls gegeven aan de mogelijkheden die de school heeft om een eigen personeelsbeleid te voeren. Die budgetten zijn bestemd voor ondersteunende functies, functiedifferentiatie, werkdrukvermindering en versterking van de arbeidsmarktpositie van de school. Voor scholen in achterstandswijken zijn daarbovenop nog specifieke budgetten beschikbaar, die kunnen oplopen tot ƒ 100.000 per school.

Verder is in de CAO 2000-2002 geïnvesteerd in het loon- en functiegebouw in het onderwijs om het leraarsberoep aantrekkelijker te maken. Ook zijn afspraken gemaakt om het ziekteverzuim in de komende drie jaar te verminderen. Er is een bedrag van 50 mln. beschikbaar gesteld voor ondersteuning daarvan. Tot slot is er de ADV-verzilvering. Dit vernieuwend element komt voort uit een motie-Rosenmöller/De Graaf bij de algemene politieke beschouwingen. In die motie werd de regering gevraagd, met de onderwijsbonden afspraken te maken om leraren de mogelijkheid te geven tijdelijk en vrijwillig hun volledige ADV om te zetten in gewerkte uren. Dat heeft geresulteerd in een akkoord dat dit inderdaad mogelijk maakt. Om een extra impuls te geven aan het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid op schooiniveau bevat het akkoord ook de afspraak dat het al genoemde decentrale schoolbudget vanaf 1 december aanstaande met 10%, dus zo'n 24 mln., wordt verhoogd.

De heer De Boer (GroenLinks):

Ik wil een vraag stellen over een dilemma, waarvan ik zelf ook niet goed weet hoe het opgelost moet worden. Het heeft te maken met overheidsplanning. Alles is een golfbeweging. Bij de arbeidsmarkt in het onderwijs, het aantal huisartsen en tandartsen, en voldoende werkers in de gezondheidszorg heb ik het gevoel dat wij altijd achter de ontwikkeling aanlopen. Ik ben bij een gemeente tien jaar verantwoordelijk geweest voor de onderwijssector. Acht jaar geleden zat er geen beweging in. Er was geen baan te vinden en iedereen bleef op zijn plek zitten. Solliciteren was nauwelijks mogelijk. Nu zie je opeens aan alle kanten krapte. Kunnen wij met elkaar, als intelligente samenleving, niet meer doen aan vooruitzien en zaken daarop plannen? Waarom lopen wij altijd bij de ontwikkeling achterop, waardoor wij altijd gaten aan het dempen zijn? Dat kost meer geld en levert tijdelijk minder kwaliteit op.

Minister Kok:

Tijdens de beantwoording van een eerdere vraag zei ik al dat ik er geen behoefte aan heb om dingen mooier te maken dan ze zijn. Wij moeten gewoon realistisch zijn. De praktijk leert ons dat wij op dit punt enigszins verrast zijn door een aantal spectaculaire ontwikkelingen van verschillende aard.

De heer De Boer (GroenLinks):

Even tussendoor, ik bedoel dit niet als verwijt.

Minister Kok:

Ik had het boetekleed ook nog niet aan. Ik wist zelfs nog niet waar het hing. U dacht een gebaar van mij in die richting te zien en wilde mij daarvoor behoeden, waarvoor dank. Ik zag de interruptie als een bijdrage tot overdenken. Bij dit alles is natuurlijk ook aan de orde de vraag wat wij onder planning verstaan. Immers, het gaat om voorlichting, om informatie, om het bewust maken van mensen, om het inspireren van mensen. Je hebt ook een zekere planningsmogelijkheid in de opleidingscapaciteit. De vraag of mensen daar gebruik van maken, of zij naar die scholen willen gaan, dat ook leuk vinden voor later en, vervolgens als zij dat gedaan hebben, ook naar het onderwijs willen en daarin willen blijven, wordt echter in de microsfeer door mensen zelf beantwoord en daarbij spelen andere redenen een rol. Als wij het hebben over vooruitkijken, plannen en organiseren, moeten wij dat aspect erbij betrekken. Zonder mijzelf nu te verontschuldigen en ook zonder voor verantwoordelijkheden weg te lopen, stel ik vast dat wij toch een aantal verrassende ontwikkelingen hebben meegemaakt. In de eerste plaats is in een korte reeks van jaren het hele fenomeen van de kenniseconomie en kennissamenleving op een veel hoger plan komen te staan. Dat heeft met de ICT- en communicatierevolutie te maken. Er zullen zeker denkers zijn geweest die dat lang van tevoren zagen aankomen. Ik bedoel dat niet onaardig, maar ook als algemene opmerking. Het tempo waarin dat wereldwijd, onomkeerbaar en stormachtig is gebeurd, komt terug in de tekortschietende opleidingscapaciteit en deelname daaraan. Een tweede factor, en die is typisch Nederlands, is dat de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt hier spectaculairder zijn geweest dan in vrijwel alle andere Europese landen. Nu kan men zeggen: Paars had het toch zo goed voor elkaar met "werk, werk en nog eens werk"; je hebt toch ook wel een scenario gemaakt dat het ook echt zou werken, zelfs meer dan goed; ben je nu niet een beetje door die verrassende ontwikkelingen enigszins op achterstand geplaatst? In zekere zin is dat wel het geval. Naarmate de hele economie geweldige werkgelegenheidsmogelijkheden is gaan creëren, is ook de push- en pullfactor gaan spelen en dienovereenkomstig groter. Dan doel ik op mensen die vanuit het onderwijs ergens anders heengaan of op de aantrekkingskracht van het bedrijfsleven op jonge, afstuderende mensen.

Wat zegt dit allemaal? Ik sprak net over de werkgroep-Van Rijn, die voor de korte termijn advies uitbrengt. Als wij proberen onze "act together" te hebben en te houden voor de middellange en de lange termijn, moeten wij analyses maken en prioriteiten stellen voor de toekomstige inrichting van Nederland. Daaruit moeten wij de les trekken dat er structureel aan het onderwijs en onderzoek in de meest brede varianten, ook onderwijs nadat men de opleiding achter de rug heeft, dus tijdens het arbeidzame leven, een veel grotere prioriteit moeten geven dan in het verleden het geval was. Daarbinnen praat je dan over arbeidsomstandigheden, de tewerkstellingsmogelijkheden, de aantrekkelijkheid van sectoren om in te werken, het inspireren van jonge mensen om daarin zelf hun weg te zoeken. Dat alles is nu reeds hoofdprioriteit voor het kabinet en zal dat ook voor de komende jaren zijn. Dat staat voor mij vast.

De heer De Boer (GroenLinks):

Het zal de minister-president genoegen doen dat ik het met alles eens ben wat hij de laatste vijf minuten heeft gezegd. Daar ligt het probleem dus niet. Het gaat mij nu om een specifiek onderdeel van hoe wij in Nederland omgaan met allerlei ontwikkelingen. Laat ik het als volgt illustreren. Vijf of zes jaar geleden liep het aantal aanmeldingen voor de PABO sterk terug. Als je dat naast de demografische ontwikkeling zette, kon je op je klompen aanvoelen dat dat zes jaar later een probleem zou opleveren. Wanneer gaan wij jongeren met stimulerings- en reclameacties echt actief opwekken? Dat gebeurt pas als wij echt in de problemen zitten. Mijn vraag is nu of wij niet kunnen komen tot een proactief beleid, om dat modewoord maar even te gebruiken, waarbij wij veel vlugger beleid inzetten als wij een ontwikkeling zien aankomen. In mijn simpele voorbeeld hadden al vijf jaar geleden goede wervingsacties voor de PABO moeten worden gestart. Dat is volgens mij onvoldoende gebeurd. Het is een simpel voorbeeld, maar ik bedoel het veel wijder voor de gehele sector waarover wij het hebben.

Minister Kok:

Er zitten bewindslieden achter deze tafel – die zijn zelfs voor mij af en toe hoorbaar – die uit eigen ervaring kunnen aangeven, zij krijgen daar nu alleen niet de gelegenheid voor, dat en waarom ook in de afgelopen jaren heel veel is gebeurd bij het stimuleren van mensen om naar de PABO te gaan. In elk geval staat vandaag vast dat de instroom in de PABO flink is toegenomen en nog toeneemt. De opmerking over de wenselijkheid van een nog proactiever beleid, meer rekening houdend met toekomstige ontwikkelingen, zeker ook in deze kernsectoren, is op zichzelf echter terecht en correct. Je kunt echter ook met een proactief beleid moeilijk delen van de toekomst voorspellen. De arbeidsmarkt is in een paar jaar totaal van gezicht en samenstelling veranderd. Men kan wel zeggen dat wij te bescheiden zijn geweest in het verwachten van het eigen succes, maar de omvang en de mate van die verandering, die is samengegaan met een enorme, zich voortzettende opleving van de internationale conjunctuur – zie de ontwikkeling in de VS, waar al zeven jaar lang sprake is van een formidabele groei; ook hier is sprake van een robuuste economische ontwikkeling, waarbij door het eigen beleid de werkgelegenheid enorm is aangetrokken – heeft natuurlijk een aantal spanningsvragen opgeroepen. Daarbovenop komt de geheel nieuwe kennissamenleving die zich de laatste jaren aftekent en die de consequentie is van de communicatierevolutie en het feit dat wij daar een aandeel in willen hebben en ook al hebben. Daardoor wordt de schaarste alleen maar groter. Als Nederland geen aantrekkelijk land voor die sectoren was, zouden wij geen schaarste hebben omdat er dan in die sectoren geen behoefte aan mensen zou zijn. Gelukkig is daar wel behoefte aan; die mensen moeten er dus komen. De aansporing door de heer De Boer is op zich echter volledig terecht. Met het oog op de toekomst moet hier op alle niveaus van de overheid, maar ook in samenspraak met de andere acteren de nodige aandacht aan worden gegeven.

Voordat ik bij het blokje "internationaal" en bij enkele afrondende opmerkingen over de brede beleidsambities van het kabinet kom, moet ik één opmerking maken over de agrarische sector. Ik heb verzuimd om die sector vanochtend in de schriftelijke beantwoording al een plek te geven. De heer Braks heeft gesproken over de land- en tuinbouw, die naar zijn mening bij deze regering weinig genade kan vinden. Hij vroeg een visie op de toekomst van agrarisch Nederland. Daarover wordt in de begroting van LNV natuurlijk het nodige vermeld, maar ik spreek ook hier graag uit dat het kabinet grote waarde hecht aan de betekenis en de bijdrage van de agrarische sector voor onze samenleving, ook – maar niet alleen – in economische zin. Het economische belang is natuurlijk duidelijk: het agro/food-complex vertegenwoordigt een bruto toegevoegde waarde van 72 mld.; de landbouw in ruime zin verdient daarmee ongeveer 10% van ons BNP. Alleen al om die reden is deze sector van nationaal belang, maar er is meer aan de orde. Het strategisch perspectief dat de regering voor ogen heeft, is een sector die economisch, ecologisch en sociaal duurzaam produceert en internationaal kan concurreren, maatschappelijk wordt gewaardeerd en toonaangevend is in vernieuwing. Het uitgangspunt van de nota Voedsel en groen is in zijn consequenties het doordenken van de omslag van een op aanbod gerichte benadering naar een op de vraag van consumenten gerichte benadering. Ik voeg daaraan toe dat het kabinet eerder dit jaar bovendien een nota voor het beleid inzake natuur, bos en landschap heeft uitgebracht. Beide nota's gaan in op de betekenis van de primaire landbouw voor het platteland. Er wordt thans gewerkt aan een nationaal natuuroffensief voor versnelling en intensivering van het natuurbeleid. De leidraad is het uitvoeringsprogramma van de kabinetsnota Natuur voor mensen, mensen voor natuur, die mede gerelateerd is aan de Vijfde nota ruimtelijke ordening, die de Kamer binnenkort mag verwachten. Ik kan de heer Schuurman nu reeds melden dat in die nota een robuust kader zal worden neergezet, waarbij naast de economische aspecten ook onderwerpen zoals leefbaarheid, maatschappelijke waarden, natuur en water een volwaardige plaats krijgen.

Voor de geachte afgevaardigde mevrouw Van den Broek voeg ik hieraan toe dat de overheid het zich tot taak rekent om goed opdrachtgeverschap te stimuleren. De kwaliteit van de leefomgeving kan op verschillende wijzen worden gediend. Voor de rijksgebouwen wil de overheid zelf invulling geven aan het goede opdrachtgeverschap, waaraan in de architectuurnota Ontwerpen in Nederland de nodige uitvoering wordt gegeven.

Ik kom nu bij het blok "internationaal". Volgende week dinsdag zal deze Kamer een debat voeren met de minister en de staatssecretaris van BZ over de Staat van de Europese Unie. Tijdens dat debat zal worden ingegaan op vragen die in eerste termijn door de Kamer zijn verwoord, onder meer over het belang van de intergouvernementele werkwijze, de institutionele structuren en de ontwikkelingen in het denken daarover. Wij staan thans aan de vooravond van de Europese Raad van Nice. Opnieuw is dat een belangrijk moment in de institutionele ontwikkeling van de Unie. De uitkomst van Nice moet de Unie definitief gereedmaken voor de uitbreiding. De IGC moet dus in Nice succesvol worden afgerond. Over de stand van zaken in de onderhandelingen en de inzet in het resterende traject stuurde de regering de Kamer vorige week een notitie. Bij het debat over de Staat van de Unie en de BZ-begrotingsbehandeling kan daarop uitvoerig worden ingegaan. Kortheidshalve noem ik de hoofdpunten: de samenstelling van de Commissie, de stemmenweging, de besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid, de nauwere samenwerking en institutionele aanpassingen als gevolg van ontwikkelingen op EVDB-gebied. De hervormingen op deze terreinen beogen de slagkracht, de democratie en de transparantie van de Unie te bevorderen. De regering deelt niet het oordeel van de geachte afgevaardigde, de heer Braks, dat de intergouvernementele samenwerking meer en meer om zich heen grijpt, dat de positie van de kleine landen hierdoor wordt ondermijnd en dat dit proces zich aan democratische controle onttrekt. Het tegendeel is waar. Door de IGC zal de positie van de voorzitter van de Commissie worden versterkt, zodat de Commissie als geheel aan slagkracht wint. De Commissie is de motor van de Europese Unie. Dat is nu reeds belangrijk en zal dat straks ook zeker zijn in een grotere Unie. De IGC zal ook de positie van het Europees Parlement versterken. Indien de Raad met een gekwalificeerde meerderheid besluit, wat in onze ogen in meerdere gevallen nodig zal zijn, zal het Europees Parlement op wetgevend terrein het co-decisierecht krijgen.

De heer Braks (CDA):

Ik ben blij met deze fundamentele opstelling van de regering. Ik had niet anders verwacht. Mijn opmerking over de intergouvernementele opmerking was gericht op de heer Solana als een instrument daarvan. Wij hebben vervolgens moeten constateren dat bepaalde documenten niet eens meer openbaar zijn. Daar doelde ik op met mijn opmerking over de positie van de kleinere lidstaten, die toch moeilijk toegang kunnen krijgen bij een restrictief intergouvernementeel gevoerd beleid.

Minister Kok:

De kwestie van de openbaarheid is een hoofdstuk op zichzelf, waarbij Nederland een duidelijke positie heeft bepaald. Daar zal zeker volgende week nader over gesproken kunnen worden. Dat geldt ook voor het onderwerp van de Hoge Vertegenwoordiger. In de nota over de Staat van de Unie staat dat voor de institutionele verhoudingen op de langere termijn wij van mening zijn dat de taken die op dat terrein door de Hoge Vertegenwoordiger worden verricht fundamenteel bij de Commissie thuishoren. Tegelijkertijd moeten wij in de bestaande wijze van werken van de Unie optimaal gebruikmaken van de diensten en kwaliteiten van de Hoge Vertegenwoordiger, die van niet geringe betekenis zijn om ons verder te brengen op een aantal heel belangrijke onderwerpen, ook op een cruciaal moment. Ik noem de Balkan, het Midden-Oosten, Afrika en al die andere onderwerpen waarbij de Hoge Vertegenwoordiger een belangrijke rol vervult.

Voorzitter! Diverse leden van de Kamer stellen vragen die raken aan het Handvest Grondrechten. Ook daarover heeft de regering een notitie opgesteld voor het parlement. In Nice zal het werk van de conventie worden afgerond in die zin dat de Europese Raad het Handvest als politieke verklaring zal verwelkomen. Aan deze conventie hebben de voorzitter van de Eerste Kamer als regeringsvertegenwoordiger en de heer Hirsch Ballin namens de Eerste Kamer persoonlijk veel bijgedragen. Daarvoor heeft de regering veel waardering. Na Nice moet het werk worden voortgezet met het oog op een verankering van grondrechten in de Unie. Dat is onze ambitie. Wij willen verdergaan in de richting van concrete invulling en vormgeving van de gemeenschap van waarden en rechten die de Unie is. Over uitbreiding kort het volgende. Op 8 november publiceerde de Commissie haar voortgangsrapport. Afgelopen week zond de regering haar tweede uitbreidingsnotitie aan het parlement. Beide documenten geven aan dat er belangrijke voortgang is geboekt sinds de top van Helsinki. Wij zijn goed op weg in de onderhandelingen met twaalf kandidaat-lidstaten. De vaart moet erin blijven. Dat betekent hard dooronderhandelen met goed oog voor de vereiste zorgvuldigheid, zodat medio volgend jaar een planning kan worden gemaakt van het eindtraject. Onze ambitie is dat wij in 2002 de onderhandelingen met de eerste toetreders kunnen afronden. Er valt nog veel inhoudelijks te regelen. De onderhandelingen zullen niet eenvoudig zijn. De implementatie van communautaire regelgeving, vooral op het gebied van de interne markt, het landbouwdossier en het vrij verkeer zal veel aandacht vragen.

De heer Braks wees terecht op de noodzaak om bij het Europese dossier te werken aan verbreding van het publieke draagvlak. Tijdens de algemene politieke beschouwingen vorig jaar heb ik aangekondigd dat de lidstaten een open debat moeten voeren met de Europese burger, opdat deze beide processen steunt, zowel de uitbreiding als de institutionele aanpassingen. De regering heeft vervolgens concrete stappen gezet om werk te maken van voorlichting aan de Nederlandse burgers over de uitbreiding. Daartoe heeft zij in maart van dit jaar een startnotitie goedgekeurd. Hierin is in grote lijnen een strategie geschetst om de burgers te informeren en met hen in discussie te gaan over uitbreiding en de consequenties daarvan. Ook beschreef deze notitie een aantal concrete activiteiten die dit jaar op poten zouden worden gezet. Dat is ook gebeurd.

De heer Schuyer vroeg naar de kabinetsopstelling over het Nederlands in de EU. Het Nederlands is één van de elf officiële talen van de EU. Over dit onderwerp kunnen alleen maar eenparigheid van stemmen besluiten worden genomen. Nederland beschouwt het talenregime als een principiële kwestie, op grond van de gelijkwaardigheid van alle elf Gemeenschapstalen. Wij houden vast aan de opvatting dat in de EU nu en in de toekomst een plaats zal zijn ingeruimd voor de Nederlandse taal.

De heer Schuyer heeft voorts aandacht gevraagd voor enkele mogelijke institutionele veranderingen in de Unie op lange termijn, die het kabinet in de Staat van de Europese Unie heeft genoemd. In het eerste hoofdstuk van de Staat van de Europese Unie, getiteld "Het Europees integratieproces verkend", zijn diverse ideeën opgenomen waarover in de toekomst verder zou kunnen worden nagedacht. Het gaat dus nadrukkelijk niet om beleidsvoornemens van de regering, maar om ideeën die nader tegen het licht zouden kunnen worden gehouden, met de daaraan verbonden plussen en minnen, in de politieke en maatschappelijke gedachtewisseling over de toekomst van Europa. Het betreft ideeën die niet door Nederland, maar door sommige andere lidstaten van de Unie zijn opgebracht. Wij hebben het ook gedaan tegen de achtergrond van tot ons gerichte vragen, wat in nota's die uitnodigen tot een gedachtewisseling nu de Nederlandse bijdrage is aan ideeën die elders in Europa naar voren worden gebracht. Wij willen de gedachtewisseling daarover niet uit de weg gaan en staan uiteraard ook in het debat volgende week ervoor open om met uw Kamer die gedachtewisseling aan te gaan.

Mevrouw Van den Broek heeft gevraagd of gekeken is naar UNMEE in relatie tot andere organisaties. Verleden week heeft de EU een verklaring afgegeven waarin steun voor UNMEE wordt uitgesproken. Van deelneming van de Unie kan natuurlijk geen sprake zijn. De secretaris-generaal van de Verenigde Naties heeft in een vroeg stadium SHIRBRIG gevraagd om voor deze missie capaciteit beschikbaar te stellen. Voor Nederland heeft in de besluitvorming daarover een belangrijke rol gespeeld, dat de UNMEE-missie in dat kader wordt ingezet. Deelname in SHIRBRIG-verband waarborgt een zekere inkadering in samenwerking met troepen van andere veelal NAVO-landen, waarmee is geoefend.

In tegenstelling tot de UNMEE-missie voldeed de Sierra Leone-missie waar de heer De Boer over sprak, niet aan de meeste voorwaarden van het Nederlandse toetsingskader. Er was geen sprake van een helder en werkbaar mandaat en de militaire risico's waren te hoog. Ik breng in herinnering dat Nederland zich in de Veiligheidsraad heeft ingezet voor het mandaat van deze missie, maar helaas zonder resultaat. Wij hebben wel in de Veiligheidsraad kunnen bijdragen aan andere zaken die in relatie tot het conflict in Sierra Leone invloed kunnen uitoefenen, zoals het diamantenembargo en de instelling van het speciale hof.

Ik heb het waarschijnlijk al vaker gezegd: 70% van de werkzaamheden van de Veiligheidsraad richt zich op conflicten in Afrika. Ik kijk nog steeds met tevredenheid terug op het Nederlandse voorzitterschap van de Veiligheidsraad in september vorig jaar, terwijl Nederland dit jaar bezig is de maand november af te ronden. Vorig jaar was Nederland het eerste land dat Afrika zo expliciet op de agenda zette en dat heeft onmiddellijk navolging gevonden tijdens het Britse en Amerikaanse voorzitterschap. Ik stel vast dat de actieve Nederlandse opstelling aan belangrijke initiatieven heeft bijgedragen, zoals Angola en Guinee Bissau. Ook in deze maand van het Nederlands voorzitterschap staat Afrika weer prominent op de agenda.

Voorzitter! In antwoord op vragen van de heer Braks wil ik nu graag iets zeggen over de situatie op de Molukken. Hij drong aan op nadere stappen om de situatie op de Molukken ten positieve te keren. Nederland blijft zoeken naar wegen om de situatie op de Molukken op de internationale agenda te houden. Dat is absoluut nodig zolang daar geen sprake is van een structurele verbetering van de omstandigheden. De recente EU-missie naar de Molukken heeft geconstateerd dat er nog steeds sprake is van een gespannen, soms zeer gespannen situatie. Uitgangspunt van de Nederlandse inzet blijft dat het eerst en vooral aan de bevolking en de autoriteiten op de Molukken zelf is om een duurzame oplossing te vinden voor de problemen. Bilateraal en multilateraal dringt Nederland er bij de Indonesische regering op aan haar gezag daadwerkelijk te doen gelden opdat rust en orde kunnen terugkeren.

Met de EU-missie is een belangrijk politiek signaal van betrokkenheid afgegeven aan de bevolking op de Molukken en ook aan de Indonesische regering. Op basis van het rapport van de missie wordt op dit moment in de EU overleg gevoerd over het vervolg op de missie. Het rapport bevat hierover een aantal goede aanbevelingen waarover binnenkort ook met de Indonesische autoriteiten zal worden gesproken. Nederland zet onder meer in op een structurele dialoog met de lndonesische autoriteiten over aangelegenheden inzake de Molukken, niet alleen over mogelijkheden van meer humanitaire en wederopbouwhulp vanuit de EU, hoe belangrijk ook, maar ook over de politieke situatie ter plekke.

Op het gebied van noodhulp zal Nederland zich ruimhartig blijven opstellen. Dat geldt, voorzover dat nu reeds mogelijk is, ook voor hulp aan de wederopbouw. Ik wijs onder meer op de recente Nederlandse bijdrage van 5 mln. in het kader van het Community Recovery Programme. Nederland zal op het gebied van humanitaire en wederopbouwhulp genereus blijven. De inzamelingsactie Samen voor de Molukken is recent van start gegaan en minister Van Boxtel heeft namens het kabinet daarbij een startbedrag van 3 mln. gestort.

Het is essentieel over deze inspanningen goed te communiceren met de Molukse gemeenschap in Nederland en dat gebeurt ook. Zo zijn de Molukse organisaties door minister Van Aartsen direct geïnformeerd over de bevindingen en aanbevelingen van de EU-missie. Tijdens de ontmoeting tussen een kabinetsdelegatie op 16 oktober is afgesproken dat minister Van Boxtel periodiek zal overleggen met deze organisaties om een optimale informatie-uitwisseling te garanderen, ook met Molukse jongeren, juist ook om hen te informeren over de Nederlandse inspanningen in de richting van de Molukken.

Mijnheer de voorzitter! Ik heb nog enkele opmerkingen ter afronding van mijn bijdrage in eerste termijn. De unieke kans die de huidige voorspoed ons biedt om de fundamenten voor onze toekomst te versterken, economisch, ecologisch en sociaal, schept een grote verantwoordelijkheid. Van die verantwoordelijkheid is de regering zich terdege bewust. De gestage economische wind in de rug die ons land deze jaren geniet, plaatst ons voor nieuwe uitdagingen. Maatschappelijke tekortkomingen worden scherper zichtbaar. Burgers stellen hoge en steeds hogere eisen aan de kwaliteit van publieke voorzieningen naast de wens om volop de ruimte te houden of te krijgen voor persoonlijke keuzes. Waar private rijkdom en particuliere bestedingen toenemen – en daar is op zichzelf natuurlijk helemaal niets mee – schuurt het als tegelijkertijd in de zorg, in het onderwijs, maar ook elders sprake is van moeilijk of niet te vervullen vacatures. Net zo goed als het wringt als de leefbaarheid, de participatie en de integratie in een aantal wijken en buurten van grote en grotere steden nog achterblijven. Het aanpakken van dit soort vraagstukken kan mede een kwestie van geld zijn, maar zeker niet alleen. Ik ben dat met onder anderen de geachte afgevaardigden mevrouw Lycklama en de heer Schuyer eens. Verschillende geachte afgevaardigden hebben er gisteren terecht op gewezen dat het vooral ook een kwestie van organisatie van de publieke sector betreft, van de wijze van omgaan met de betrokkenheid van burgers en bedrijfsleven, van een goede samenwerking tussen de verschillende overheden en wisselwerking tussen beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering. Het kabinet zet ook vol in op de aanpak van de zogenaamde sturingsvraag: wie doet wat, op welk niveau en hoe werkt men samen. Wij zetten dus in op een moderne wijze van met elkaar omgaan. Voorbeelden hiervan zijn de nieuwe wijze van werken bij het integrale veiligheidsbeleid, het grotestedenbeleid en de stedelijke vernieuwing. Dat zijn allemaal beleidsterreinen waarbij de aansturing, de uitvoering en zelfs de verantwoordelijkheden anders georganiseerd en verdeeld zijn dan nog maar kort geleden het geval was.

Centraal staat een bijdetijdse, integrale en samenhangende aanpak van grootstedelijke vraagstukken. Samen met gemeenten en lokale partners worden problemen creatief tegemoet getreden. Er worden kansen benut en niet langer is er sprake van eenrichtingsverkeer van rijk naar medeoverheden. Integendeel, er is sprake van een samengedragen aanpak van de verbetering van veiligheid en leefbaarheid en de versterking van de stedelijke economie en de sociale infrastructuur. Onze inzet is erop gericht, burgers, lokaal bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties van meet af aan bij de buurt- en wijkaanpak te betrekken. Wij willen voluit actief gebruikmaken van hun kennis en vaardigheden. Er zijn ook voorbeelden dat deze aanpak werkt. Wij willen verder niet alleen gebruikmaken van kennis en verantwoordelijkheden, maar ook de kennis die inmiddels elders is opgedaan gebruiken om elders nieuwe initiatieven te ontwikkelen.

Hiermee wil ik aangeven dat ook hier het denken niet stilstaat. De uitdagingen en de problemen van vandaag worden immers heel anders aangepakt dan die van zo'n tien of twintig jaar geleden. De tijd staat niet stil, ook niet bij de overheid. Beleid is voortdurend in ontwikkeling en nieuwe inzichten krijgen hun inpassing. Tevens illustreren mijn voorbeelden dat beleidsontwikkeling niet vanuit een ivoren toren plaatsvindt. Ik zeg dit om mogelijke misverstanden weg te nemen en geen onduidelijkheid te laten bestaan over de eigen aanspreekbaarheid van de overheid.

Wij willen geen mistige verhoudingen en geen verwarring over te onderscheiden verantwoordelijkheden. Dat is een heel belangrijke notie die in het debat van gisteren terecht is benadrukt. Er moet waar mogelijk worden samengewerkt, maar de te onderscheiden verantwoordelijkheden moeten daarbij zichtbaar blijven. Het moet immers duidelijk zijn wie, waar en waarom aanspreekbaar is.

Vanmorgen heb ik wat langer stilgestaan bij de zorgsector. Ik sprak daarbij onder meer over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de overheidsgeledingen en het veld. Hier loopt een en ander langs de lijnen van publiek en privaat. Bij de overheid en zijn geledingen moet echter ook een vergelijkbare manier van werken worden ontwikkeld.

Mijnheer de voorzitter! Nu het na de noodzakelijke, soms pijnlijke – ik realiseer mij dat zeer wel – maar ook noodzakelijke ingrepen van de afgelopen decennia beter gaat en wij de vruchten van het gevoerde beleid eerder dan verwacht kunnen plukken, komen nieuwe mogelijkheden binnen ons bereik. Iedereen moet echter beseffen dat, zoals het realiseren van ombuigingen tijd kostte, ook aanpassingen en verbeteringen van de kwaliteit tijd vragen. Hierachter gaan immers grote aanpassingen van stelsels schuil.

Het bewustzijn dat welvaart verdiend moet worden, is een prikkel voor dit kabinet om de mogelijkheden die de huidige economische voorspoed biedt, te gebruiken om welvaart en welzijn voor de toekomst veiligstellen, zowel kwantitatief als kwalitatief, en de knelpunten en de problemen van vandaag aan te pakken. Bij dat beleid laat het kabinet zich leiden door de normen en waarden die de Nederlandse samenleving in het verleden steeds bijeen hebben gehouden en haar als samenleving kwalificeren: ontplooiingsvrijheid, gelijkheid van kansen, respect voor elkaar en solidariteit.

De combinatie van een blijvend solide begrotingsbeleid en een groeiende arbeidsparticipatie maakt voor het eerst sinds lange tijd een begroting met een overschot mogelijk. Het kabinet stelt met voldoening vast dat de Kamer dit breed ondersteunt, zoals blijkt uit het feit dat niemand hierover heeft gesproken. Daadwerkelijke reductie van de overheidsschuld in relatieve zin en ook in klinkende munt is immers nodig om de lasten van de vergrijzing niet naar de toekomst te verschuiven en ook overigens rekening te houden met eisen die in een veranderende samenleving aan maatschappelijkezorgvoorzieningen en anderszins worden gesteld. Met de verdere voeding van het AOW-fonds kunnen wij, ook op lange termijn, een welvaartsvast ouderenpensioen veiligstellen.

Bovendien kunnen omvangrijke investeringen worden gedaan. In 2001 gaat het om 7,5 mld. extra. Dit betekent dat wij volgend jaar maar liefst 15 mld., een verdubbeling van hetgeen in het regeerakkoord is afgesproken, in de beschikbaarheid en de kwaliteit van publieke voorzieningen steken. Dat zijn echt tot voor kort ongekende bedragen. Die voorzieningen blijven ook in de toekomst bepalend voor de kansengelijkheid voor eenieder die in ons land woont. Investeringen worden met name gedaan in de infrastructuur en de bereikbaarheid, de natuur en het milieu, de veiligheid en de leefbaarheid, de zorg, onderwijs en onderzoek, alsmede werkgelegenheids- en inkomensbeleid. De keuzes die daaraan ten grondslag liggen, zijn zeer bewust en trefzeker gemaakt. Van "ezeltje prik" is geen sprake geweest.

Mijnheer de voorzitter! Bij de aanhoudende economische werkgelegenheidsgroei blijft inderdaad alertheid geboden. Ik zeg dit in antwoord op opmerkingen van onder meer de geachte afgevaardigden de heren Braks en Holdijk. De hoge dollarkoers in combinatie met de hoge olieprijzen bergen het risico van een geïmporteerde inflatie in zich. Weliswaar heeft de hoge koers van de dollar de economische opleving in Europa vergemakkelijkt, maar als keerzijde daarvan stijgen onze invoerprijzen. De autonome ontwikkeling van de olieprijzen maakt de risico's niet kleiner. Juist in deze situatie is het gewenst om dreigende kraptes op de arbeidsmarkt zoveel mogelijk te voorkomen door – ik zei het eerder – een verruiming van het arbeidsaanbod. Dat is ook sociaal geboden. De aangekondigde belastingmaatregelen waarmee de lastenverlichting grotendeels samenhangt, ondersteunen dit. De vormgeving is zo gekozen dat een en ander de structuur van de economie versterkt. De belastingherziening is namelijk voor een belangrijk deel gericht op het stimuleren van het arbeidsaanbod. Van belang hierbij is dat zich de afgelopen jaren geleidelijk een omslag op de arbeidsmarkt heeft voltrokken van structurele vraagtekorten inzake arbeid naar een situatie waarin zich op segmenten van de arbeidsmarkt zelfs kraptes voordoen. Dit onderwerp is zojuist besproken.

Naast het verlagen van de lastendruk is de belastingherziening gericht op het verbreden van de belastinggrondslag en op het bewerkstelligen van een robuuste belastinggrondslag onder meer door de invoering van een systeem van forfaitair rendement voor vermogensinkomsten.

Ook een verhoging van de arbeidsproductiviteit is een belangrijke schakel in het vergroten van het economisch potentieel. Een combinatie van meer participatie en hogere arbeidsproductiviteit zal ertoe kunnen bijdragen dat de reële loonontwikkeling verantwoord blijft. Voor sociale partners ligt hier een belangrijke verantwoordelijkheid, want niemand zal de sociaal-economische verworvenheden en onze concurrentiepositie in de waagschaal willen leggen.

De regering investeert ook in de verdere toekomst. Waar het in de begrotingsstukken gaat om intensiveringen gaat bijna steeds om meer dan louter geld. Veranderingen in de samenleving vragen dat wij ons blijven bezinnen op de effectiviteit en de doelmatigheid van onze arrangementen. Dit soort aanpassingen vraagt om vrij ingrijpende keuzes. Daarom kan en wil het kabinet op geselecteerde beleidsterreinen een aantal knelpunten en problemen in de publieke voorzieningen in onderlinge samenhang bezien en mogelijke beleidsopties systematisch in kaart brengen, inclusief de kwalitatieve en kwantitatieve implicaties.

Ik sprak al even over het zorgstelsel, maar ik zet dat nu even apart. Ik kom nu tot een paar andere onderwerpen die ik heel kort aanstip, waarover de planbureaus, het Centraal planbureau en het Sociaal en cultureel planbureau, deze zomer al interessante beschouwingen hebben geleverd. In het verlengde daarvan is het de ambitie van het kabinet om een aantal verkenningen op te zetten – wij zijn daar feitelijk al mee begonnen – betrekking hebbend op de zorg, verband houdend met de stelselwijziging, het onderwijs, de economische structuur maar dan in de meest ruime zin, inclusief kennisinfrastructuur, onderzoek en flankerend beleid, sociale infrastructuur en fiscaliteit. Deze verkenningen gaan wij opzetten om in deze periode, op weg naar 2002, zonder over het graf heen te willen regeren – dat kan en wil geen enkel kabinet – alles aan te reiken dat nodig is om ons denken en handelen omtrent de toekomstige inrichting van Nederland nog meer fundament te geven. Wij spreken in de snel veranderende tijd waarover ik eerder sprak, over fundamentele keuzes die nodig zijn voor de rest van dit decennium en de periode daarna. Ook in deze Kamer heb ik regelmatig, bij vorige algemene beschouwingen, mogen spreken over de ruimtelijke inrichting van Nederland en vragen die daarbij aan de orde zijn, over de zorg-, sociale en onderwijsinfrastructuur enz. Het zijn componenten van toekomstig Nederland die afzonderlijk moeten worden bestudeerd en vervolgens moeten worden geïntegreerd. Het gaat immers om alles tegelijk, ook om veiligheid en leefbaarheid, om de kwaliteit van de rechtsstaat en van de rechtshandhaving, om het stelsel van politie en justitie enz.

Wat wij graag willen doen, is in de eerste plaats voluit uitvoering geven aan het beleid dat in deze begroting voor 2001 op tafel is gelegd. Wij doen dit in de wetenschap dat het geld niet alleen moet worden weggezet maar optimaal moet worden benut om de beleidsresultaten die wij voor ogen hebben, te realiseren. Tegelijkertijd wil het kabinet op grond van de genoemde verkenningen – deze zullen in de loop van de eerste helft van 2001 in onderling verband worden gebracht – de basis leggen voor uitgangspunten die nodig zijn voor het maken van nieuwe keuzen. Ik denk dat dit nodig en belangrijk is. Immers, een kabinet is er niet alleen om de opgaven uit te voeren die in een regeerakkoord worden neergelegd en om in te spelen op nieuwe mogelijkheden, maar ook om nadere kwalitatieve en kwantitatieve keuzen voor te bereiden die later door anderen, bij de vorming van een nieuw kabinet, kunnen worden gemaakt en waarover de kiezer zich zal kunnen uitspreken. Natuurlijk hebben de verkiezingsprogramma's van de politieke partijen hierbij een eigen werking – in die zin is er sprake van een eigen verantwoordelijkheid – maar dergelijke bouwstenen kunnen bijdragen aan de voeding voor het publieke, maatschappelijke en politieke debat over de te maken keuzes.

Voorzitter! Dit alles een onderdeel van ons ambitieniveau: de vruchten van thans benutten voor het wegnemen van knelpunten en voor het geven van antwoorden die nu nodig zijn. Tegelijkertijd leggen wij, op weg naar de verkiezingen van 2002, de basis voor beleidskeuzes die straks in het licht van de uitspraak van de kiezers door onze opvolgers voor de periode van 2002 en volgende jaren kunnen worden gemaakt.

De vergadering wordt van 11.55 uur tot 13.30 uur geschorst.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat er bericht van verhindering is van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, de heer Van der Ploeg, die de vergadering wegens ziekte heeft verlaten.

Ik deel voorts aan de Kamer mede, dat de commissie voor de JBZ-raad de volgende adviezen heeft uitgebracht over de geannoteerde agenda (met bijlagen voorzover thans voorhanden) voor de JBZ-raad van 30 november aanstaande terzake van de het Koninkrijk verbindende ontwerpbesluiten:

1. in te stemmen met de ontwerpbesluiten nrs. 2d, 2m en 2n;

2. op procedurele gronden thans een parlementair voorbehoud te maken ten aanzien van de ontwerpbesluiten nrs. 2b, 2c, 2o, 3, 13, 14, 15 en 16;

3. met betrekking tot ontwerpbesluit nr. 2e een voorbehoud te maken in afwachting van een nader op te helderen kwestie tussen het Europees Parlement en de Raad over in het geding zijnde comitologiebepalingen;

4. met betrekking tot ontwerpbesluit nr. 8 kennis te nemen van het feit dat dit ontwerpbesluit in dit stadium kennelijk slechts ter kennisneming is aangeboden.

Ik stel aan de Kamer voor deze adviezen te volgen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Het woord is in tweede termijn aan de heer Braks.

De heer Braks (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Onze fractie heeft goed naar het antwoord van de regering geluisterd. Aanvankelijk dacht ik dat wij niet in dit huis aanwezig waren geweest, in tegenstelling tot de ruime aandacht die wij hebben gekregen in de schriftelijke beantwoording, waarvoor dank. Naarmate het betoog van de minister-president voortging werd echter aandacht aan onze inbreng besteed. Als je als grootste oppositiepartij bij de algemene politieke beschouwingen als eerste het woord krijgt, is het voordeel dat je wat minder gespannen naar de inbreng van andere fracties luistert. Ik leg daar vandaag de nadruk op, omdat een algemeen debat niet beperkt moet blijven tot een dialoog tussen regering en parlement. Het zijn algemene politieke beschouwingen. Ook al is de discussie tot dusverre beperkt gebleven, ik heb daar gisteren niet heel veel van gemerkt.

Vooral de spanning in de coalitie moet toch wel erg groot zijn, gelet op de betogen van de verschillende fracties, vooral van de regeringspartijen. De VVD heeft toch eigenlijk in alle toonaarden bevestigd, dat zij erg staat voor de categorie in de samenleving die ik gekarakteriseerd heb als degenen die gezond zijn, een goede opleiding hebben gehad en niet te oud zijn; de sterksten dus. Natuurlijk wordt er ook wel gewag gemaakt van problemen van mensen die een beetje tussen wal en schip terechtkomen. Dat is echter toch duidelijk een afgeleide van de primaire inzet om de sterkeren, de topsporters, de wetenschappers, het voortouw te laten hebben.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Misschien was de geachte afgevaardigde de heer Braks geheel ontspannen toen hij naar mijn betoog luisterde, maar ik heb er bezwaar tegen dat hij nu een karikatuur maakt van mijn verhaal. Dat heb ik zo niet gezegd.

De heer Braks (CDA):

Nee, maar ik constateer dat mevrouw Lycklama een heel andere toon aansloeg in haar betoog, breed en degelijk uitgewerkt. Zij sloot uitdrukkelijk aan bij onze zorg over het teloorgaan van de samenhang in de samenleving. Dit werd op vrijwel alle terreinen onderbouwd. De zorg die zij uitsprak, is voor een groot deel onze zorg. Ik heb zelf moeite met een al te kritische toonzetting en daarom heb ik mij wat ingehouden, maar ik voelde mij sterk bevestigd. Jammer genoeg hoorde ik mevrouw Lycklama in de loop van haar betoog naar aanleiding van de interruptie van de heer De Boer al vrij snel toegeven dat er veel water in de wijn gedaan moet worden. Ik denk zelfs dat het te veel water is en dat de smaak hierdoor teloor zal gaan.

Ook de andere fracties hebben in belangrijke mate steun gegeven aan de zorg die ook door ons naar voren is gebracht. Natuurlijk werd dit gedaan door GroenLinks, ook in de oppositie. Intussen hebben wij al tien jaar met een zekere ontspanning de inbreng met een hoog entertainmentgehalte van de heer De Boer mogen beluisteren. Mijn felicitaties met dit tienjarige jubileum. Zijn betoog over de zorg over de ontwikkelingen in de publieke functies van onze samenleving heeft ons aangesproken.

Minder enthousiast waren wij natuurlijk over de wijze waarop hij ons eigen huis neerzette. Het was een karikatuur van de werkelijke betekenis. Ik denk dat dit huis wel degelijk bestaansrecht heeft, en dat wil ik nog eens zeggen. Ook vele prominente juristen zijn deze mening toegedaan. Ik denk aan prof. Polak, die nog onlangs de grote waarde van dit huis heeft onderschreven, onder andere wegens zijn betekenis bij de behandeling van wetsontwerpen in twee instanties. Het werd erop toegespitst dat er na de amendering door de Tweede Kamer hier een mogelijkheid is om een evenwichtig oordeel over de uiteindelijke wetsvoorstellen te geven. Het is te gemakkelijk om te wijzen op landen in Europa waar men geen tweekamerstelsel heeft. Evengoed signaleren wij de opvatting dat men daarvan wil terugkomen bij gebrek aan voldoende degelijkheid. Ik neem er dus afstand van dat de heer De Boer ons huis erg marginaliseert, al doet hij er zelf al tien jaar volop in mee. Ook recentelijk nog zijn hier verdienstelijke zaken gehaald. Ik denk aan de langdurige inzet van mevrouw Jaarsma om een reëel overgangsrecht in de sociale zekerheid af te dwingen; dat is hier verdiend. Uit mijn eigen tijd herinner ik mij dat de voormalige leden Loudon en Van Dijk in het debat over de Elektriciteitswet een nieuw advies van de Raad van State afdwongen, waarmee opnieuw bewezen werd dat deze Kamer wel degelijk een functie te vervullen heeft.

De heer De Boer (GroenLinks):

Als je je best doet, zul je in een kabinetsperiode best een paar momenten kunnen vinden waarop hier een halfuurtje lang iets belangwekkends te berde is gebracht dat misschien wat oplevert. Maar kijk eens wat er daarna mee gebeurt. Ik heb in eerste termijn al een voorbeeld van dat overgangsrecht gegeven. Ik neem aan dat wij het daarbij niet alleen over de sociale zekerheid, maar ook over andere wetsvoorstellen hebben, maar dan vergeten wij het op slag en vindt niemand het meer belangrijk. Ik moet nog zien of het binnen de sociale zekerheid voldoende gehonoreerd wordt. Daaraan twijfel ik nogal.

Misschien wilt u de vraag beantwoorden wat het nu echt allemaal oplevert aan veranderingen. Wat denkt u dat de algemene beschouwingen waarmee wij nu twee dagen druk zijn, in kabinetsbeleid oplevert? Ik neem aan dat u vanmorgen de Volkskrant gelezen hebt, waarin staat wat bewindslieden er nu echt van vinden. Zij vinden het niks.

De heer Braks (CDA):

Dat is meer een verantwoordelijkheid van de bewindslieden dan van ons. Als wij hier een inhoudelijk debat organiseren, is dat van maatschappelijke relevantie. In een democratie krijg je niet elke dag volledig je gelijk. Je weet dat de wegen om tot resultaat te komen, lang zijn. Maar het effect van het politieke debat, dat hier door mensen wordt gevoerd die als deeltijdpolitici een taak hebben in deze Kamer en tegelijkertijd vaak gezaghebbende posities in de samenleving bekleden, mag mijns inziens zeker niet onderschat worden.

De heer De Boer (GroenLinks):

Ik heb het niet over gelijk krijgen, want dat hoeft u mij niet uit te leggen. Zolang ik al politiek actief ben – zo'n 30 jaar – weet ik, dat je daar lang op moet wachten. Als je heel lang wacht, komt het vaak wel goed. Het gaat mij echter om de relevantie van het debat zelf en daar heb je twee of, zoals in deze Kamer, vele partijen voor nodig. De kwaliteit van het debat – het met elkaar in discussie gaan – heb ik in het algemeen in deze Kamer niet zo hoog. U wel?

De heer Braks (CDA):

Ik heb u niet voor niets gefeliciteerd en ik heb u gisteren gezegd, dat ik ook wel daaraan wil meedoen maar dat er dan wel een goede reden voor moet zijn, zakelijk gesproken. Om die reden was ik zojuist tevreden over het tweede gedeelte van het betoog van de minister-president en de gelegenheid die hij ons gaf om met hem mee te denken en voorlopig tot een bepaalde afronding te komen. Kortom, ik wilde even van de gelegenheid gebruikmaken om hierbij een kanttekening te plaatsen.

Ook wat betreft de zorg over de ontwikkelingen in de samenleving heb ik met plezier geluisterd naar de woordvoerder van D66. Ik vond het overigens opvallend, dat deze partij in dit huis geen woord over de staatkundige vernieuwing naar voren heeft gebracht. De zorg om de zorg was wel aanwezig. Ook opvallend vond ik het, dat er nogal veel koudwatervrees was en de institutionele ruimte voor deze Kamer om een parlementaire enquête te houden erg afgebakend werd. Het door ons aangekondigde initiatief zal snel vorm worden gegeven en met argumenten worden omkleed. Natuurlijk moet het in de normale procedures uiteindelijk komen tot een uitspraak van dit huis. Wij ondervinden bij velen in de samenleving en in instituties enorm veel adhesie om tot zo'n onderzoek te komen. Ik realiseer mij terdege, dat dit nog geen steun is. Die moeten we aan de hand van de procedures zien vorm te geven.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter! Ik wil even ingaan op de eerste opmerking van de heer Braks aan ons adres, namelijk dat wij met geen woord over staatsrechtelijke vernieuwing hebben gesproken. In mijn bijdrage in eerste termijn heb ik een analyse gemaakt en heb ik gezegd, het een plicht van alle politieke partijen te vinden om permanent aan vernieuwing van het parlementaire stelsel te werken. Ik heb daar een paar voorbeelden van gegeven in welke zin wij daaraan in dit huis en dat aan de overzijde een bijdrage hebben geleverd. Ik heb aan de minister-president gevraagd of het tempo van het kabinet niet wat hoger kon zijn. Hij heeft daar geen antwoord op gegeven en ik zal hem dan ook in tweede termijn vragen, daarop te reageren. Daar moet bij de heer Braks dus van een misverstand sprake zijn. Op de parlementaire enquête kom ik in tweede termijn terug.

De heer Braks (CDA):

Dank u wel! Ik heb geprobeerd in de lunchpauze alle gegevens nog even te verifiëren en dit moet mij ontgaan zijn. Daarvoor mijn verontschuldigingen, maar het gebeurde zeker niet op de prominente wijze zoals wij die gewend zijn.

Voorzitter! Het betoog van de RPF sprak mij aan, vooral over de waarborgen voor herstel van het publieke domein. De gedachte van een maatschappelijk handvest voor maatschappelijke plichten en publieke verantwoordelijkheden is een discussie waard. Het is niet alleen hier aan de orde; hier en daar zal het toch opgeld doen.

Op de SGP ben ik altijd wat jaloers, omdat die betogen zo fundamenteel zijn en wij er niet helemaal aan toekomen. Daarover heb ik reeds van gedachten gewisseld. Ik laat mij daardoor zeker inspireren.

Ten slotte heeft de heer Bierman ons met een nieuwe zorg geconfronteerd als ons laaggelegen land straks eens helemaal onder water zou lopen. Ik doe het wat à l'improviste maar wij moeten naar elkaar luisteren tijdens zo'n debat.

Ik ga in op de beantwoording van de minister-president. Die beantwoording kwam geleidelijk aan op gang, maar er werd toch wel erg veel verwezen naar de noodzaak van nieuw beleid, naar nieuwe commissies en nota's. Wij hebben de zorg dat het vernieuwingsproces niet snel op gang komt. Ik had even de indruk dat de minister-president min of meer zijn testament aan het formuleren was, maar eerst neemt hij nog een sabbatical year. Ik vrees dat het kabinet dan met de files blijft zitten. Ik heb zelfs de zorg dat het uiteindelijk zelf in de file blijft staan.

Met die verwijzing naar toekomstige commissies en nota's wordt erg veel aan de toekomst overgelaten, terwijl er voldoende signalen zijn dat de situatie urgent is. Wij zijn het er over het algemeen over eens dat met geld alleen niet alles oplosbaar is. Dat is intussen wel voldoende bewezen. Er ontstaan pas effecten als veranderingen op lange termijn worden ingezet. Paars is echter al zes jaar aan het bewind, een niet-geringe periode. Wij hebben al zes jaar te maken met economische groeicijfers die ver boven de verwachting liggen. Is het echt te veel gevraagd dat de regering anticipeert op dit soort ontwikkelingen?

Wij hebben terecht een debat over de zorg gevoerd. Schriftelijk is de vraag naar voldoende compensatie in de contractloonruimte beantwoord. De regering zegt dat voldoende compensatie is geboden, met name voor incidenteel, van 0,75% in 1998 met 0,05% per jaar aflopend tot 0,6% in 2002. En daar zit nu juist de pijn. De feitelijke incidentele loonkostenstijging bedraagt 1,3%. Daar wordt al jaren tegen geprotesteerd, maar zonder resultaat. Als er een dergelijk gat in de financiering zit, zullen geleidelijk aan problemen ontstaan.

De recente koerswijziging die in de notitie "Zorg verzekerd" staat, kunnen wij goed volgen, althans zoals zij door de minister van VWS is overgebracht. Ik heb de minister-president toch goed begrepen dat in dit nieuwe beleid doelmatig verstrekte zorg die berust op een juiste medische indicatie, geen budgettaire restricties van overheidswege opgelegd zal krijgen? Ik heb de indruk dat de minister van VWS een ruimere uitleg heeft gegeven dan de minister-president hier wil toegeven. Dat zal hem wel zitten in de opstelling van de minister van Financiën. Wij zouden graag een bevestiging horen van de uitleg van de minister van VWS.

Er is een schriftelijke reactie gegeven met betrekking tot het wetsvoorstel inzake euthanasie. De regering heeft daarin verwezen naar de behandeling in de Tweede Kamer, die ons vanzelfsprekend niet onbekend is. Het ging ons om het volgende. Er is sprake van een wetgevingsproces waarin principiële vragen beantwoord worden aan de hand van gerechtelijke uitspraken, die op zichzelf leidraad worden voor de nieuwe wetgeving. Dat vinden wij een zodanig principiële aangelegenheid, dat wij gevraagd hebben om een principieel debat. Pas dan moet tot behandeling van de wetsvoorstellen worden overgegaan. Het mag niet zo zijn dat individuele uitspraken van de rechterlijke macht min of meer automatisch aanleiding worden voor de normgeving in het wettelijk kader. Nogmaals, wij willen hierover een publiekelijk debat.

De heer Schuyer (D66):

Ook wij wensen een maximale inspanning ten aanzien van het zorgdossier. Maar de overheid heeft natuurlijk talrijke sociale grondrechten gedefinieerd. Bij al die sociale grondrechten geldt dat zij binnen de grenzen van het budgettair mogelijke worden uitgevoerd. In eerste termijn heeft u bij interruptie gezegd dat er voor de zorg een verschil is, omdat dit is gebaseerd op een verzekeringssysteem. Maar dan is het ook een zorg die op het terrein van die verzekeraars ligt. U worstelt, net als ik, met dat onderwerp. U vraagt echter iets waarvan ook het CDA, als zij in de regering zit, niet kan zeggen dat het dat à tors et à travers kan volhouden.

De heer Braks (CDA):

Ik heb inderdaad over zorg gesproken. Juist vanwege het verzekeringskarakter moeten de verzekerde handelingen, mits zij doelmatig en op een juiste medische indicatie worden uitgevoerd, onder alle omstandigheden betaald worden. De regering moet daarin dan geen beperkingen leggen door de ruimte die de ziekenhuizen wordt gegeven. Daarin zit onze zorg. Je moet, als je verzekerd bent, ook inderdaad verzekerd zijn van zorg. Daarvoor moeten voorzieningen worden getroffen zodat dit wordt gerealiseerd door verzekeraars en ruimte worden geboden in het toezichthoudende beleid van de overheid. Daar zitten knelpunten, zoals u zo-even zelf ook heeft aangegeven.

Over de samenwerking en communicatie tussen politie en justitie hebben wij een uitvoerig schriftelijk antwoord gekregen waar wij blij mee zijn. In de laatste zin staat dat initiatieven worden genomen die tot doel hebben de aanwezigheid van de politie in de publieke ruimte te vergroten. Betekent dit dat het kabinet met ons van mening is, dat er al veel publieke ruimte aan particuliere beveiligingsbedrijven wordt overgelaten en dat er reden voor zorg is over de afwezigheid van de politie op die plekken waar deze instanties opereren?

De regering erkent gelukkig dat er in de samenwerking en onderlinge communicatie dringend verbetering moet komen als het gaat om de criminaliteitsbestrijding. Het nuttige effect daarvan staat of valt met de mate waarin de "sense of urgency" ook in de sectoren zelf wordt gedeeld. De vraag is dus of de werkers bij politie en justitie dat zelf ook onderstrepen. Daarover spreek ik zorg uit op grond van de ervaring die wij in Nederland hebben gehad met de afschuwelijke Dover-aangelegenheid en de discussies die er daarna over zijn ontstaan. Bij de organisaties zelf zal dus de "sense of urgency" moeten worden ontwikkeld. De minister-president heeft een beetje de toon dat, vergeleken met wat er elders gebeurt, alles relatief goed gaat, ook bij het aspect van de criminaliteit. Dat kan ik mij ook wel voorstellen als je in een sociaal-economisch klimaat mag regeren als het huidige. Maar uit een ouder artikel van de Volkskrant maak ik op dat Nederland in West-Europa relatief heel hoog scoort bij het aantal geweldsmisdrijven en dat daar ook ernstige vragen over te stellen zijn. Dat kan men toch niet zomaar naast zich neerleggen? Ik vraag de minister-president om daarop te reageren.

Uiteraard ben ik blij met de aandacht die de minister-president aan de land- en tuinbouw heeft gegeven. Dat was ook de reden waarom ik ernaar vroeg. De achterliggende reden was dat de land- en tuinbouw bij deze regering niet zoveel genade kan vinden. Ik was blij om nog eens te horen dat de betekenis van de landbouw voor Nederland toch niet mag worden onderschat, zowel economisch als in de internationale handel als in de verbreding die de landbouw op dit moment ondergaat. De reactie van de minister-president was er echter weer een waarin de aandacht systematisch niet gericht wordt op de primaire landbouw. Die is steeds het kind van de rekening, terwijl alle problemen die zich in de hele keten voordoen – financieel, maar ook als er problemen zijn met betrekking tot de kwaliteit – automatisch bij de primaire producent neerkomen. Het is tijd om ook enige waardering voor de activiteiten van de mensen in die sector uit te spreken. Ik heb er niet voor niets aan gerefereerd dat er in die sector per jaar honderden miljoenen moeten worden geïnvesteerd om aan de voorwaarden op het punt van duurzaamheid, kwaliteit en welzijn te voldoen. Dat verdient meer waardering dan wij vaak beluisteren in – ook publicitaire – reacties op niet toelaatbare incidenten; over dat laatste mag geen misverstand bestaan, maar het gaat te ver om de hele sector altijd over één kam te scheren. Ik hoop dat ik de reactie van de minister-president met name mag vertalen in waardering voor de activiteiten in de primaire sector.

De minister-president heeft een heel goede toon aangeslagen inzake de ontwikkeling van Europa. Daar zijn wij erg blij mee, maar ik had graag iets meer gehoord over de spanning tussen Buitenlandse Zaken en AZ. Er komt een nota, maar dit is vrij actueel en Hare Majesteit had juist gezegd dat Europa geen buitenland meer is. Mijn vraag was niet alleen badinerend, want die was toegespitst op het feit dat de overige departementen hun werkzaamheden veel meer in de Europese context moeten plaatsen. In dat verband is er nog veel werk aan de winkel, omdat verschillende departementen nog niet leven in een sfeer die bepaald wordt door het feit dat Europa veel voorwaarden stelt aan datgene wat wij in Nederland nog kunnen doen. Wij zijn verheugd dat de minister-president gesteld heeft dat de overheid garant staat voor 100% financiering van het funderend onderwijs en daaraan toevoegde dat met sponsoring en ouderbijdragen geen publieke gaten met private middelen gedicht worden. Wij zullen natuurlijk in de gaten moeten houden in hoeverre het vrijwillige karakter van die bijdragen onder druk kan komen te staan, maar wij zijn blij met die toezegging.

Over de gemeentelijke herindeling heeft de regering weer gezegd dat er een evenwichtige ontwikkeling dient te zijn. Wij hebben echter gezegd dat herindelingen niet in machtstermen afgedwongen mogen worden. Het CDA wil actiever onderzoek doen naar de mogelijkheid van een meer gedifferentieerde opdracht aan de gemeenten, zodat samenwerking, ook met randgemeenten, effectiever kan worden ingevoerd; ik dank de VVD-fractie voor het feit dat ook zij dit punt aan de orde heeft gesteld. Ik leg daar nogmaals de nadruk op; de spanningen en de ook door de heer Ruers genoemde ongewenste negatieve effecten met betrekking tot het politieke draagvlak tijdens en na allerlei herindelingen zijn immers voldoende bekend.

Ik had in eerste instantie willen zeggen dat de over de positie van de Koning gevoerde discussie een politiek karakter heeft gekregen, omdat de notitie van de minister-president aan de begroting voor 2001 is toegevoegd en daarmee deel uitmaakt van de stukken die hier ter discussie staan. Om elk misverstand te voorkomen, merk ik op dat de CDA-fractie de in die notitie verwoorde stellingname van de regering onderstreept: de grondwettelijk omschreven deelname van de Koning aan de regering is voor ons onomstreden.

Ik kom nu bij de armoede en het twaalfpuntenprogramma van de alliantie. Wij wachten natuurlijk met spanning op het overleg dat twee maal per jaar wordt gevoerd, maar als alleen op dat overleg wordt gewacht, wordt dit punt wel erg op de lange baan geschoven. Het kan toch eigenlijk niet dat in een welvarend land zoals Nederland dagelijks artikelen over armoede in Nederland – ook bij jongere kinderen – verschijnen en dat daar dagelijks in de media over gesproken wordt? Ik heb in het Algemeen Dagblad de reactie gelezen van de heer Melkert op de opmerking van de heer Dijkstal dat er in Nederland geen armoede zou zijn. Ook dat getuigde niet van veel onderling begrip in de coalitie. De positie van velen die niet direct kunnen delen in de welvaartsontwikkeling blijft marginaal. Het aantal afhankelijke mensen groeit nog steeds. Vooral het probleem van de gevoelde uitsluiting, omdat men niet kan delen in de genoemde ontwikkeling, is een aandachtspunt dat niet op de lange baan kan worden geschoven.

Voorzitter! Met betrekking tot de verkeers- en vervoersproblematiek maak ik een enkele opmerking. Als de regering zegt dat de nieuwe nota een bouwsteen is voor de Vijfde nota ruimtelijke ordening, en dat op die wijze de situatie vorm zal zijn gegeven, is onze vraag of straks niet alleen rekening wordt gehouden met de Randstad maar ook met de regio's. De bereikbaarheidsplannen zijn ook daar alleszins knellend. Hoe denkt het kabinet een evenwichtig beleid te kunnen voeren ten aanzien van het autoverkeer enerzijds en het openbaar vervoer anderzijds? Ik heb reeds gezegd dat er sprake lijkt van accentverschillen ten opzichte van vroeger. Ik doel op een ontwikkeling in de richting van meer markt. Intussen zijn er in het openbaar vervoer kernproblemen. Ik denk hierbij aan de Nederlandse Spoorwegen, die ernstig kampt met capaciteitsproblemen. Dat kan toch niet blijven wachten op al die nota's? Ik vraag de regering dan ook hoe hier aandacht aan wordt gegeven.

Wat betreft de gelijke verdeling van de financiële middelen over het openbaar vervoer en de automobiliteit heb ik in eerste termijn gewag gemaakt van chequeboekpolitiek. Omkopen werd dat door het publiek genoemd. De minister-president zegt in zijn schriftelijk antwoord dat er geen gebruik hoeft te worden gemaakt van chequeboekpolitiek. Het is echter wel gebeurd middels allerlei toezeggingen, om vooral gemeentebesturen over de streep te halen met betrekking tot het bereikbaarheidsoffensief. Dit soort activiteiten kan niet. Het geld wordt dan immers niet besteed aan zaken die op totaal Nederlands niveau kunnen worden afgewogen.

Ten slotte een opmerking over de sociale zekerheid. Het schriftelijke antwoord van de minister-president over het functioneren van de uitvoeringsinstanties gaat naar mijn mening voorbij aan de kritiek die allerwegen wordt geuit, namelijk dat de uitvoeringsorganisaties stuk georganiseerd zijn. Zij hebben dat zelf ook naar voren gebracht. Ik denk dat er grote zorgen moeten zijn met betrekking tot het werkelijk functioneel maken van de goede bedoelingen, namelijk om zo veel mogelijk mensen naar de arbeidsmarkt te brengen. De minister-president heeft dat ook naar voren gebracht. Wij vrezen dat de gekozen opstelling: opnieuw verwijzen naar een structuur die in een wetsvoorstel ligt dat ter advies voorligt bij de Raad van State, de urgentie om operationeel te worden niet groter maakt. Men moet aan de slag, wil men het probleem dat eraan ten grondslag ligt oplossen en wil men de goede bedoelingen van de regering realiseren, namelijk zo veel mogelijk mensen die nu niet aan het arbeidsproces deelnemen goed begeleid naar de arbeidsmarkt brengen.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Voorzitter! Ik dank de minister-president voor de uitvoerige en voor de VVD-fractie vrij volledige beantwoording, zowel mondeling als schriftelijk.

Ik ga terug naar het begin van het betoog van de minister-president. Hij probeerde enerzijds, anderzijds en via een zoektocht de visie van de VVD-fractie van een antwoord te voorzien.

Wij hebben een reactie gemist op het door ons gelegde accent, dat ruimte moet worden geboden aan talenten. Ik herinner hierbij ook aan onze opmerkingen over de topsporters, waar wij allemaal juichend bij stonden in de Ridderzaal en die van groot belang kunnen zijn voor de breedtesport en het breedteonderwijs. Met onze opmerkingen over het ruimte bieden aan talenten denken ook wij aan het borgen van het algemeen belang, zoals de minister-president dat zo mooi noemt. Ik hoop dat de minister- president hier alsnog op in wil gaan. Het gaat in feite om de essentie van ons betoog.

Bij de diverse onderdelen die de minister-president heeft behandeld, klonk een wellicht terecht en gezond zelfvertrouwen van het kabinet door. Af en toe vragen wij ons echter af, of er niet ook enige zelfkritiek geuit zou moeten worden. In een aantal sectoren missen wij wel enige zelfkritiek. Bovendien worden er weer – wij ervaren dat jaarlijks – bijzonder veel nota's, beleidsplannen en rapporten toegezegd en op die onderdelen is er op dit moment dus nog onduidelijkheid.

In eerste termijn heb ik de vraag opgeworpen of er niet wat minder regels kunnen komen. De minister-president heeft dat inderdaad in één zin gezegd, waar ik hem bijzonder dankbaar voor ben. In elke sector zal steeds weer geanalyseerd moeten worden, of het niet met minder regels kan.

In dat verband kom ik op de volksgezondheid. Ik ben zeer ingenomen met het antwoord dat de minister-president gaf op de heer Schuyer, die een voorbeeld gaf uit zijn dagelijkse leven en daarmee aantoonde hoe strak de regels kunnen zijn in de geestelijke volksgezondheid. De minister-president beaamde dat door te zeggen dat het daar wellicht wat minder zou moeten met alle regels. Toch staat het hele volksgezondheidsbeleid voor de korte termijn bol van strakke overheidssturing; er komen veel nieuwe beleidsmaatregelen aan. Dat staat in contrast met de visie die het kabinet voor de langere termijn heeft, namelijk de overgang op de vraaggestuurde zorg, iets heel anders dus dan het strakke aanbodgestuurde model dat wij nu hebben. Volgens mij strijdt de visie van het kabinet op korte termijn met het beleid op lange termijn. Ik zal graag zien dat de minister-president daar nader op ingaat.

Ik onderschrijf de opmerking van de minister-president dat de Nederlandse leraren grote prestaties leveren. Ik teken hierbij wel aan dat er roofbouw op hen wordt gepleegd. Daarom is er op de scholen ook zoveel ziekteverzuim.

Over de basisvorming zijn de minister-president en ik het niet eens. Wij vinden dat de basisvorming is mislukt, 30 jaar nadat Van Kemenade de middenschool propageerde. De basisvorming is voor grote aantallen leerlingen desastreus. Vooral voor leerlingen die het VMBO bezoeken, ligt de basisvorming op een te hoog niveau. Dit alles is tot stand gekomen op ideologische gronden. Wij blijven hier zeer bezorgd over.

De minister-president heeft schriftelijk geantwoord op de vragen over binnenlandse zaken. Hij heeft positief gereageerd op de vraag van CDA-zijde over differentiatie tussen gemeenten, terwijl hij dat in reactie op een vraag van de VVD-fractie rigoureus heeft afgewezen. Toch hadden wij het over differentiatie tussen gemeenten, niet over differentiatie tussen partijen. Wij vinden het antwoord van het kabinet aan de VVD-fractie hoogst verrassend, namelijk dat het geen voorstander is van differentiatie bij de wettelijke taaktoedeling aan gemeenten. Maar, is dit niet al zo oud als de weg naar Rome? Er is toch al lang differentiatie? Wij hebben de grote 4, de C20- en C25-gemeenten. Wettelijk zijn er grote verschillen tussen de diverse gemeenten. Dat die er niet zijn, bijvoorbeeld ook niet tussen Amsterdam en Velp, is toch niet vol te houden? Wij vinden het jammer dat het kabinet onze suggestie op dat punt zo rigoureus afwijst en zien graag dat het daarover nog eens gaat nadenken. Overigens heeft de heer Braks dezelfde vraag gesteld.

Mijnheer de voorzitter! Ik wil graag nog even reageren op de inbreng van de andere fracties. In de eerste plaats wil ik D66 graag complimenteren met de positief gestelde inbreng. Wij onderschrijven die en met name het onderdeel over het beschavingsoffensief van Paars sprak ons aan. Door dit kabinet wordt inderdaad met veel overtuiging gewerkt aan aanpassing van wetgeving op niet-materiële maatschappelijke terreinen. Ook wij ondersteunen dat van harte.

Mijn fractie deelt de zorg van de PvdA waar zij spreekt over de problemen om goede ambtenaren te krijgen. Dat heeft ook weer iets te maken met de VVD-visie dat ambtenaren ook behoorlijke salarissen moeten kunnen verdienen en dat hun carrièremogelijkheden veel beter en gestructureerder vorm moet worden gegeven, opdat ook daar de talenten op alle niveaus zichtbaar worden. Mevrouw Lycklama sprak ook over het niveau van de ambtenaren en de noodzakelijke cultuuromslag. Het citaat van de niet nader genoemde DG ging mij eerlijk gezegd wat te ver. Ik vind het een affront jegens de ambtenaren om zo'n ongepaste opmerking van die DG hier te citeren.

De PvdA is ook uitgebreid ingegaan op de civic society. Waarschijnlijk heb je daar heel veel achtergrondinformatie voor nodig, want ik begreep het niet helemaal. Eigenlijk riep het bij mij associaties op met het maatschappelijk middenveld van het CDA, maar er zal wel iets heel anders zijn bedoeld. Wij zijn er natuurlijk ook erg voor het versterken van invloed en verantwoordelijkheid van mensen, van middengroepen, wie dat dan ook mogen zijn, maar ze moeten dat wel zelf willen.

Wat het CDA betreft wil ik eigenlijk alleen maar ingaan op zijn vraag over de parlementaire enquête over de kosten van de gezondheidszorg. Met D66 staan wij niet afwijzend tegenover een parlementaire enquête door de Eerste Kamer, maar dat moet dan wel een onderwerp betreffen dat hier ook past en niet meer past in de Tweede Kamer omdat die daar te veel bij betrokken is. Ik moet u zeggen dat wij een enquête over dit onderwerp echt niet nodig vinden en ook niet nuttig. Als het CDA die cijfers wil, moet het die aan de regering vragen. Wij weten dat de problemen in de zorg vooral zijn ontstaan door de strakke aanbodsturing. Daar lag het probleem. Het kabinet is nu gekomen met de nota Zorg verzekerd waarin terecht wordt gekozen voor een koerswijziging. Is het met het oog daarop nog wel nodig om de centjes die in het verleden zijn uitgegeven, te tellen? Is het niet veel verstandiger om naar de toekomst te kijken? De VVD-fractie heeft dus geen behoefte aan een parlementaire enquête over dit onderwerp.

De heer Braks (CDA):

Is mevrouw Van den Broek niet een beetje te voorbarig met dit definitieve standpunt? De CDA-fractie moet immers nog een voorstel formuleren. Overigens komt dit voorstel heel spoedig beschikbaar. Een enquête is een door de VVD-fractie geaccepteerde vorm van onderzoek en daarom dachten wij ervan uit te mogen gaan dat zij ook de bijbehorende procedure accepteert. Al met al vind ik dat zij wel erg vroeg is met haar afwijzende reactie.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Mijn fractie heeft zich tot nu toe op het standpunt gesteld dat het voorstel van de CDA-fractie eerst moest worden afgewacht. De CDA-fractie heeft echter gemeend dit onderwerp tijdens deze algemene beschouwingen over het voetlicht te moeten brengen. Het staat ons dan ook vrij om daar op dit moment op te reageren. De CDA-fractie had ook kunnen wachten tot het moment dat zij haar voorstel naar buiten had gebracht. Nu het echter uitdrukkelijk aan de orde is gesteld, meenden wij dat wij niet langer konden wachten en dat wij de heer Braks nog vandaag ons standpunt moesten meedelen. Wij wilden hem niet langer in onzekerheid laten.

De heer Bierman (OSF):

Om alle onzekerheid weg te nemen is het misschien goed dat mevrouw Van den Broek aangeeft welke thema's volgens haar wel in aanmerking komen voor een parlementaire enquête of de procedure die tot zo'n enquête kan voeren. Is de Betuweroute misschien één van die thema's?

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Er zijn inderdaad onderwerpen denkbaar die zich wel voor een enquête lenen. Ik wil mij op dit moment niet in dit wespennest begeven. Als een voorstel voor een enquête wordt gedaan, zullen wij dat op zijn merites beoordelen.

De heer Bierman (OSF):

Het criterium van de VVD-fractie is dus dat het om een wespennest moet gaan.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

De heer Bierman heeft niet helemaal goed geluisterd. Het criterium is dat het onderwerp van de enquête een onderwerp moet zijn dat niet geschikt is voor de overzijde omdat zij er te nauw bij betrokken is.

Voorzitter! In mijn fractie is gediscussieerd over de motie van de GroenLinks-fractie over...

De voorzitter:

Ik moet u erop wijzen dat de GroenLinks-fractie wel een uitspraak heeft gedaan, maar dat zij nog geen motie heeft ingediend.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

De motie lag al wel op mijn bordje, maar klaarblijkelijk ben ik iets te snel. Ik wil echter toch iets zeggen over de opmerkingen van de GroenLinks-fractie over de zesde macht. In mijn fractie is hierover uitvoerig gediscussieerd waaruit wel blijkt dat ook wij het probleem onderkennen. Wij vinden het een goed onderwerp dat zich zeker leent voor een gedachtewisseling met het kabinet. Het heeft ons inderdaad ook verrast dat aan dit onderwerp zo weinig aandacht is besteed in de schriftelijke beantwoording. Dat zal de geachte afgevaardigde van GroenLinks deugd doen om te horen.

Soms langer, soms korter geleden, maar meestal ongeveer vijf jaar geleden is op alle departementen gediscussieerd over de kerntaken. Per departement is heel nadrukkelijk bezien wat wel en wat niet tot de kerntaken behoort. Het is ons standpunt dat de kerntaken een zaak van de ambtenaren zijn. De ambtenaren moeten hiermee werken en de kerntaken zijn dan ook hun territoir. Zaken die niet tot de kerntaken behoren, kunnen heel goed door externe bureaus worden gedaan, zij het dat bij elk project bezien moet worden of het inroepen van een extern bureau noodzakelijk is en welk bureau wordt ingehuurd. Verder moeten er zakelijke afspraken worden gemaakt en voorkomen moet worden dat externe bureaus jarenlang op hetzelfde ministerie rondlopen. Wij onderkennen dus de zorg die de GroenLinks-fractie hierover heeft uitgesproken.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil graag beginnen zoals een goede gewoonte aan het worden is vandaag met te reageren op bijdragen van enkele collega's. Op het gevaar af dat net als gisteren enkele VVD-dames hoorbaar geïrriteerd raken wanneer ik het waag mevrouw Van den Broek vragen te stellen – een merkwaardige opvatting van parlementaire democratie – doe ik het toch.

Ik heb met enige, ja bewondering is het woord niet, maar laat ik zeggen enig democratisch respect dit onvervalst liberale verhaal aangehoord. Ik vat het maar in één zin samen: the winner takes it all. Nu heb ik niks tegen ondernemerschap. Ik ben zelf vijfentwintig jaar ondernemer geweest, dus wat zou ik daartegen moeten hebben? Ik heb zeker niks tegen mensen die dankzij inzet en creativiteit zich opwerken tot een goede positie in de samenleving. Maar waarom je als dat lukt niet zo gewoon mogelijk zou kunnen blijven doen, ontgaat mij volkomen. Mevrouw Van den Broek vindt het prima als iemand die het breed heeft het ook breed laat hangen. Het zal wel ouderwets en misschien zelfs calvinistisch wezen, maar ik voel mij toch iets beter thuis bij een wat minder te koop lopende levensstijl. Ware rijkdom zit nog steeds van binnen.

Een paar weken geleden voerde ik met een partijgenoot van mevrouw Van den Broek een gesprek over de Amerikaanse way of life. Aan haar verhaal te horen, is zij daar een groot bewonderaar van. Die partijgenoot had een paar jaar in Amerika gewerkt. Hij zei er twee kritische dingen over. Een: de hele samenleving en ook de werksituatie in Amerika is doordrongen van competitie. Het gaat niet meer om je prestatie als zodanig, maar het gaat erom of je erin slaagt de ander opzij te duwen of te overtreffen. Mijn gespreksgenoot had daar na een paar jaar genoeg van en gaf verre de voorkeur aan de Nederlandse way of life: wel hoge productiviteit, maar in een socialere en menselijker context. Twee: wat hij tamelijk stuitend was gaan vinden, is dat het in Amerika niet meer gaat om wie of hoe je bent, maar om hoeveel je maakt. Je inkomen, je vermogen en je consumptiecompetentie bepalen je geslaagdheid als mens. Ook daarbij was deze VVD'er zich minder goed thuis gaan voelen. Hij moet binnen de VVD maar wat aan zending gaan doen, geloof ik.

In haar bijdrage noemde mevrouw Van den Broek de vijf liberale beginselen. Zegt het iets dat zij de begrippen "vrijheid", "verantwoordelijkheid" en "gelijkwaardigheid" wel uitwerkte in haar bijdrage, maar de begrippen "verdraagzaamheid" en "sociale rechtvaardigheid" niet, of kwam dat door tijdgebrek?

De VVD-fractie vindt het belangrijk te zeggen dat de sterke burger een maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van de zwakkere. Dat vind ik prima. Maar waar blijkt dat dan, vooral in dit verhaal van mevrouw Van den Broek, bij concrete maatregelen, vreemdelingenbeleid, belastingwetgeving, sociale zekerheid en basisverzekering gezondheidszorg? Waar blijkt dat de VVD deze positie kiest?

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

De geachte afgevaardigde van GroenLinks wil natuurlijk heel graag dat ik interrumpeer. Ik was het eigenlijk niet van plan en dacht: ik laat het rustig langs mij heen gaan. Maar ik wil één ding wel zeggen. Als hij mijn verhaal leest, zal hij constateren dat ik het tweede deel van mijn betoog na het opnoemen van die vijf liberale beginselen ben begonnen met sociale gerechtigheid. Voor het overige gaat het betoog van de heer De Boer zo langs de essentie van mijn verhaal dat ik daarop niet behoef te reageren.

De heer De Boer (GroenLinks):

Dat is de makkelijkste manier om van een discussie af te komen.

Voorzitter! Ik illustreer wat ik net gezegd heb aan de uitspraak van de heer Zalm die mevrouw Van den Broek met instemming heeft geciteerd. Dan heb ik kabinet en VVD-fractie samen. Het citaat luidt: "Het is blijkbaar oké dat de een in een villa in Wassenaar woont en de ander niet, maar als het om een verpleeghuis gaat dan vallen wij meteen terug in de reflex van het massieve gelijkheidsbeginsel." In dit citaat zitten naar mijn mening twee storende denkfouten. Dat iemand in Wassenaar kan wonen, is wat mij betreft oké. Wat zou ik daartegen kunnen hebben? Iets minder oké vind ik het dat de villabewoner in Wassenaar daar waarschijnlijk woont met behulp van een zeer aanzienlijke belastingreductie dankzij zijn hoge inkomen en de daarop aftrekbare rente. Dat in de eerste plaats. In de tweede plaats begrijp ik die massieve reflex niet. Dit is ook niet het echte probleem. Niemand verzet zich er toch tegen wanneer die villabewoner een particuliere verpleegster inhuurt of zich daarvoor verzekert? Ik vind het uitstekend als dat gebeurt. Echter, de overheid is verantwoordelijk voor het bodemniveau. Wij moeten hier regelen dat verpleeghuis, thuiszorg, ziekenfonds enz. een bij deze tijd horende kwaliteit hebben. Dat kan men toch niet op deze manier samenbrengen? Wat mij betreft moet het ook nog op een solidaire manier worden gefinancierd en dat betekent: via de belastinginkomsten of een zo groot mogelijke inkomensafhankelijke premie. Daarover verschillen de meningen, zo heb ik begrepen.

Gisteren heb ik al bij interruptie geprobeerd, de fractievoorzitter van de PvdA te bewegen, naast de vele vragen die zij het kabinet terecht heeft gesteld, eens duidelijk te maken waar die fractie zélf staat. Dat de premier niet op mijn verhaal ingaat, is jammer – ik kom er nog op terug – maar ik snap wel waardoor dat komt. De vraag is echter wat de PvdA-fractie nu van dit kabinet vindt. Collega Wöltgens vindt dat de twee tegenpolen binnen het kabinet ertoe leiden dat de politiek grijs wordt, hetgeen slecht voor de politiek is. Voor de kiezers lijkt het alsof het allemaal hetzelfde is. Daarnaast meent hij dat Paars niets te melden heeft wanneer het gaat om wat hij noemt "moreel ondernemerschap". De hele politieke discussie wordt gegoten in economische termen of, zoals ik het gisteren noemde, het economiseren van het denken. Wat vindt de PvdA-fractie hiervan?

Voorts hoor ik de PvdA-fractie graag over de politieke cultuur. Als grootste partij in het kabinet heeft de PvdA hiervoor toch een speciale verantwoordelijkheid. Ik heb het gehad over de "afgesloten macht". Bij de start was dat toch niet de bedoeling? Het is nogal wat wanneer je, zoals ik, in je kennissenkring veel PvdA'ers kent die zonder uitzondering – het kan natuurlijk aan mijn kennissenkring liggen; die behoeft niet maatgevend te zijn – genoeg hebben van deze manier van politiek bedrijven door de PvdA. Die eenzijdige economisering, die de grondtoon vormt bij bijna alles wat gebeurt, gaat mensen tegenstaan. Daar moet men toch op een gegeven moment een antwoord op hebben? Welke conclusies trekt men hieruit?

De fracties van PvdA en D66 worden niet moe om mij vooral in de wandelgangen toe te voegen – ook na mijn bijdrage van gisteren –: wacht maar eens tot jullie zelf in de regering zitten; dan ga je wel anders praten. Voorzitter! Ik heb daarover drie opmerkingen:

  • - De kans dat dat gebeurt, sla ik niet zo hoog aan, waarmee het probleem vanzelf wordt opgelost.

  • - Tegen de tijd dat het eventueel gebeurt, zit of sta ik hier niet meer; dan is het mijn probleem dus niet meer.

  • - Ik ben zo eigenwijs om te denken dat het toch een slagje anders kan.

Ik zeg het laatste op basis van het feit dat GroenLinks nu warmloopt in een stuk of zestig gemeenten waar men aan het bestuur deelneemt. Ik zie dat soms van dichtbij en ik moet zeggen dat over het algemeen de gemeentefracties het hun bestuurders buitengewoon lastig maken. Ik ga ervan uit dat men dit zal blijven doen, óók in andere situaties. De aanblik van een applausmachine is voor ons schrikbeeld genoeg om daarnaar nooit te verlangen.

Aan het adres van de fractie van D66 heb ik één vraag. Er was sprake van een boeiende beschouwing en politieke vernieuwing, maar mij is opgevallen dat men de neiging heeft om die vernieuwing vooral instrumenteel in te vullen. Daar is niets op tegen – met sommige van die instrumenten ben ik het eens – maar na dertig jaar morrelen aan die instrumentele invulling met niet zóveel succes, is de vraag relevant of het niet óók gaat om de politieke cultuur van de mensen zelf, het veranderen van het gedrag van mensen. De vraag is of je dit kunt bereiken met een andere vorm van organiseren. Daar is men bij de overheid sterk in als zich problemen voordoen, maar vaak leveren reorganisaties weinig op omdat dezelfde mensen dezelfde problemen blijven veroorzaken.

Om de SGP moest ik grinniken. Ik heb wel met instemming het eerste gedeelte van het betoog van de heer Holdijk gehoord. Wat ik daar zo aardig in vond waren zinnetjes als: de westerse kapitalistische samenleving; in meer opzichten wordt duidelijk dat ons kapitalistisch-economisch systeem een prijs vraagt. En: nu doet zich het omgekeerde voor en zoekt het kapitaal de goedkoopste arbeid. Het is wel grappig om juist een SGP-afgevaardigde zinnen te horen gebruiken die ik voor de totstandkoming van GroenLinks regelmatig in stukken van een collega-partij als de PSP tegenkwam. Ze hebben het marxistische idioom, zal ik maar zeggen.

De bijdrage van RPF/GPV heb ik met sympathie beluisterd. Toch begon het bij mij op een bepaald moment wel te schuren. Er was een verklaring over maatschappelijke plichten en publieke verantwoordelijkheden voor het bedrijfsleven. Het Nederlandse bedrijfsleven is behoorlijk bezig met het hanteren van ethische normen bij hun bedrijvigheid. Nog daar gelaten, even later wordt het een universele verklaring, voor ons allemaal. Nog wat later gaat het over het weren van de wansmaak in onze omgeving. Daar heb ik het een beetje moeilijk mee. Ik kom in de buurt van wat Schuyer daarover zei. Wansmaak is van alle tijden; bij Nero was dat ook al zo. De ellende is nu alleen dat je er meer van merkt, omdat je zo'n kastje in je huis hebt staan. De enige oplossing is: het kastje uitzetten. Als je wilt verbieden moet je wel heel strikte normen hanteren en precies weten waar je het over hebt.

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Mag ik de heer De Boer hierover enigszins onderhouden? Allereerst die maatschappelijke verplichting voor het bedrijfsleven: ik dacht dat het hem toch moest aanspreken als ik zeg dat die universeel zou moeten zijn. Hij zou als vertegenwoordiger van GroenLinks moeten weten, dat wij inmiddels landen op deze wereld hebben die ongeremd genetische manipulatie van planten introduceren in het milieu. Hij zou als representant van GroenLinks ook moeten weten, dat men daar inmiddels – ik doel op China – op grote schaal wordt geconfronteerd met genetische besmetting en genetische verwildering.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voordat u verder gaat: hier ben ik het allemaal mee eens.

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Het universele betreft het hele universum, zoals wij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hebben. Een ander veld is dat waarop u zich afvraagt, of er wel zoveel moet worden verboden en of de knop niet beter kan worden omgedraaid. Ik houd u dan voor – ik heb altijd de indruk dat daarin het grootste verschil ligt tussen uw en onze mensvisie – of u het zo plezierig vindt dat, nadat wij heel wat jaren hebben gesproken over de emancipatie van de vrouw, wij nog altijd te maken hebben met een vercommercialisering van de mens in de media en met name met een vercommercialisering van de positie van de vrouw. Ik zou er vele voorbeelden van kunnen geven dat in de Nederlandse media op een grote schaal generaal gesproken wordt gedaan aan een vernedering van de vrouw. Ik verbaas mij er iedere keer weer over, dat dit grofweg gesproken door de grote politieke partijen – GroenLinks is op weg om groot te worden – nu nooit eens aan de kaak wordt gesteld. Het behoort ook tot de universele verplichtingen om de waarde van de vrouw in alle verbanden hoog te houden.

De heer De Boer (GroenLinks):

Dat generale gaat mij te ver. Ik vind dat ook niet houdbaar. Voorzover het wel gebeurt, vind ik het vreselijk. De vraag is echter hoe je daar paal en perk aan stelt. Ik zie niets in categorisch verbieden. Dan moet je heel precies formuleren waar grenzen liggen en wat je wel of niet wilt verbieden. Je krijgt ook verschillen van mening. Wat de een al heel erg vindt, vindt de ander toch minder erg. Waar leg je grenzen? Wie geeft die grenzen aan? De heer Schuurman, vanuit zijn levensvisie? De heer Kok, vanuit zijn levensvisie? De heer Schuyer, vanuit zijn levensvisie? Dan krijgen wij drie grenzen.

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Ik vind dit een verschuiving van de inhoud van de discussie. In verband met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens hebben wij er nog altijd discussie over wat er wel onder valt en wat er niet onder valt. Hetzelfde geldt voor het Europese handvest voor grondrechten. Het gaat mij er niet om dat u let op de inhoud van mijn inbreng. Het gaat mij erom of u met mij behoefte hebt aan een universele verklaring van plichten en verantwoordelijkheden van mensen. De inhoud daarvan zal wel ingevuld worden door verschillende politieke stromingen, maar ik zou het in elk geval eens ter hand genomen willen zien. Er is een duidelijke eenzijdigheid ontstaan: alleen spreken over rechten en vrijheden zonder grenzen aan de speelruimte te stellen, is een onmogelijkheid. Wij zullen zeker verschillen over de grenzen daarvan, maar juist omdat het zo'n belangrijke aangelegenheid is, zouden wij op z'n minst moeten praten over de vorm. Dit geldt temeer omdat u het terugvindt in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Daarin wordt gesproken over plichten. De voorzitter van onze Kamer kan er beter over oordelen dan ik, maar het zou mij niet verbazen als er in het Europese handvest voor grondrechten voortdurend plichten aan de orde komen. Waarom zetten wij die niet eens netjes op een rijtje? Er zullen ongetwijfeld inhoudelijke, politieke verschillen zijn. Die zijn er in een democratie en zullen zich dus ook hierbij voordoen. Als wij zoiets hebben, is de discussie nog niet afgelopen, net als bij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Deze heeft wel een appellerend karakter. Ik ben niet gericht op verbod op verbod, maar op het appèl dat ervan uitgaat.

De heer De Boer (GroenLinks):

Uw appèl en uw intentie versta ik. Wij zullen er graag verder met u over discussiëren, maar ik heb er aarzelingen over hoe je dit moet vormgeven. Wij komen er met plezier op terug.

Het antwoord van de regering was de kortste aflevering die ik in tien jaar heb mogen beluisteren, waarvoor hulde. Dit zou kunnen komen doordat er binnen het kabinet veel tegenstellingen heersen. Dan kun je immers op een aantal dingen niet goed antwoord geven. De grijsheid van Wöltgens, zal ik maar zeggen. Dat het antwoord kort was, kan ook komen doordat de premier grote delen van mijn verhaal heeft laten liggen. Ik ben niet zo flauw om te zeggen: wie zwijgt, stemt in. Ik denk dat het iets anders ligt. De premier was misschien een beetje de gevangene van het kabinet. Hij kan niet echt zeggen wat hij vindt. Óf de fractie van de VVD staat dan op haar achterste poten omdat zij het er niet mee eens is; dat hoop ik, want dan heeft hij voldoende sociaal-democratisch bloed in de aderen. Óf de fractie van de Partij van de Arbeid staat dan op ontploffen. Daar ben ik soms een beetje bang voor, want de premier lijkt met zijn geëconomiseerde denken een beetje weggedreven van datgene waarom het in de Partij van de Arbeid gaat of zou moeten gaan. Dus heeft de premier geen woord gezegd over mijn beschouwingen over de beheersdemocratie, de politieke stijl, de afgesloten macht. Dus gaat hij niet in op mijn metafoor over de Betuwelijn. Wat mij betreft mag er een parlementaire enquête gehouden worden. Dus laat de premier de door mij opgemaakte balans liggen.

Is het de premier opgevallen dat op die van de VVD na vrijwel alle fracties zich afvragen of zelfs vinden dat onder dit kabinet de markt werking is doorgeschoten. Vindt ook het kabinet dat? Wat gebeurt daarmee?

De premier is niet ingegaan op mijn vragen over de taakverdeling voor Europa. De heer Braks heeft er ook wat over gezegd. Wij krijgen er een nota over, maar misschien kan de premier er in een paar hoofdlijnen wat over zeggen. Wat ik niet precies weet, omdat ik geen deskundige op dit terrein ben, is hoe een verandering van de taakverdeling binnen de ministerraad, waaronder de positie van de premier ten opzichte van andere ministers, zich verhoudt met de Grondwet. Regelt de Grondwet het zoals het nu is? Wat is de speelruimte?

Ik dank de premier voor het antwoord over de externe advisering, dat heel kort was. Hij treedt met sympathie tegemoet wat wij erover gezegd hebben. Het is echter ook wat aan de vage kant en daarom leek het mij goed om de Kamer een uitspraak te vragen om richting te geven het huiswerk van het kabinet, opdat het weet wat deze Kamer ongeveer verwacht.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat het regeerakkoord de afspraak bevat dat jaarlijks 5% wordt bezuinigd op de overheidsuitgaven voor externe adviezen;

overwegende, dat op dit moment geen duidelijk en volledig inzicht bestaat in criteria, omvang en verslaglegging ten aanzien van de externe advisering;

voorts overwegende, dat er voldoende reden is om aan te nemen dat bij het aantrekken van externe adviseurs de taak en rol van de opdrachtgever binnen de overheid lang niet altijd goed worden omschreven/vastgelegd;

overwegende, dat er binnen de overheid nauwelijks ondubbelzinnige regels bestaan over de werkwijze die gevolgd moet worden als overheidsdiensten contracten aangaan met externe bureaus;

overwegende, dat gebreken in transparantie en verslaglegging over het inhuren van externe bureaus de democratische controle belemmeren;

verzoekt de regering om als onderdeel van de beleidsverantwoording in mei 2001 een nota te presenteren waarin:

  • - per ministerie jaarlijks een volledig overzicht wordt gegeven van de aard, omvang en kosten van externe advisering;

  • - kwalitatieve criteria zijn geformuleerd waaraan de door de overheid te verlenen opdrachten moeten voldoen;

  • - voorschriften zijn geformuleerd voor een transparante financiële en inhoudelijke verslaglegging betreffende de externe advisering, binnen een jaar na uitvoering van de opdracht,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie wordt voorgesteld door de leden De Boer, Schuyer, Schuurman, Braks, Bierman, Holdijk en Ruers, is derhalve voldoende ondersteund en maakt onderdeel uit van de beraadslaging.

Zij krijgt nr. 107 (27400).

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil nog een enkele opmerking maken over de zorg. De overheid is er niet verantwoordelijk voor dat alles moet wat kan. De overheid is er wel verantwoordelijk voor, dat alles gebeurt wat moet. Collega Braks heeft daar voldoende over gezegd en ik onderschrijf dat. Wij hopen, dat wij dit straks in het verdere denkwerk van het kabinet terugzien.

Wat mij wel een beetje dwarszit, is dat het kabinet eigenlijk al een paar jaar weigert om een analyse te maken van hoe het eigenlijk zo is gekomen. Wij stellen met elkaar vast, dat het allemaal mis is en dat er nu veel moet gebeuren – ik waardeer het overigens dat er nu heel veel op wordt ingezet, maar je moet ook lessen trekken uit het verleden. Wij hebben dit met zijn allen en gezamenlijk veroorzaakt. Ik hoor daar niets over en dat vind ik jammer.

Voorzitter! Ik ben laatst op een avond in De Balie geweest, waar wat voorbeelden werden getoond van probleemoplossers. Een daarvan was een meneer uit de Achterhoek, een directeur van een grote thuiszorgorganisatie. Hij was daar sinds een jaar of anderhalf aangesteld en hij was erin geslaagd om de wachtlijsten geheel weg te werken. Wat gebeurt er binnen de overheid met dit soort voorbeelden? Wordt het opgepakt en ter lering verspreid? Er waren veel meer voorbeelden maar ik pak er maar één van.

Voorzitter! Het Binnenhof gonst vandaag over een bezoek van de ouders van mevrouw Maxima Zorreguiéta aan Hare Majesteit de Koningin. Als dat gebeurt op het moment dat je met de regering in debat bent tijdens de algemene beschouwingen, sta je voor een klein dilemma. Omdat mij is gebleken, dat hierover aan de overzijde een brief is gevraagd, stel ik er verder op dit moment geen vragen over. Als de minister-president daarover zelf iets zou willen zeggen, zal ik daar met belangstelling naar luisteren. Maar dat moet hij zelf weten!

Voorzitter! De grondtoon van mijn bijdrage was de noodzaak van herstel van de functie van de politiek en het politieke debat, een herwaardering van niet-geëconomiseerde aspecten van het samenleven en een revitalisering van het publieke domein. Ik heb niet veel vragen gesteld om de premier de gelegenheid te geven in een gepassioneerd betoog duidelijk en overtuigend neer te zetten waartoe dit kabinet op aarde is en waarom en hoe de paarse keuzes antwoord geven op de hardnekkige problemen waar dit welvarende land mee worstelt. Die problemen zijn nog maar kleingoed tegenover de misère op wereldschaal. Het antwoord waar ik op hoopte, is er voor een behoorlijk deel niet gekomen. Dat vind ik jammer. De tegenstellingen binnen Paars verhinderen dat kennelijk. Dat vind ik dubbel jammer. Ik heb het gevoel dat dit debat en zeker ook dit land iets beters zou verdienen. Wij zouden meer met elkaar politiek moeten discussiëren over de volgende vragen. Waar komen wij vandaan? Waar willen wij heen? Waartoe zijn wij hier eigenlijk? Wat zijn de politieke keuzes waarvoor wij staan? Dat politieke debat is goeddeels weg en dat is niet goed.

Mevrouw Van den Broek-Laman Trip (VVD):

Ik deel de mening van deDe Boer heer De Boer dat er een goed politiek debat zou moeten zijn, maar ik betreur het dat hij dat debat ingaat aan de hand van een karikatuur. Aan een echt inhoudelijk debat zou ik graag meedoen, maar over karikaturen, zoals de heer De Boer onze visie bestempelde, wil ik niet praten.

De heer De Boer (GroenLinks):

Ik heb vragen gesteld. Als mevrouw Van den Broek vindt dat ik ongelijk heb, dan moet zij mijn vragen met argumenten weerleggen. Dat doet zij niet. Zij roept alleen dat ik het verkeerd zie en dat zij dat vervelend vindt en dat zij het er niet mee eens is. Dat is geen politieke discussie. Ik heb geprobeerd dat citaat van de heer Zalm te ontrafelen. Volgens mij klopt het gewoon niet. Mevrouw Van den Broek mag dat met argumenten weerleggen. Als zij dat niet doet, hebben wij geen discussie. Het spijt mij zeer.

Mevrouw Lycklama à Nijeholt (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ook mijn fractie dankt de minister-president voor de positieve en uitvoerige reactie op onze inbreng in eerste termijn. Ik wil eerst reageren op de inbreng van de heer De Boer. Het was voor mijn fractie een aangename verrassing dat zij de heer De Boer vanochtend weer in de zaal aantrof. Na die tirade van gisteren hadden wij begrepen dat hij na tien jaar afscheid nam.

De heer De Boer (GroenLinks):

Leven is lijden!

Mevrouw Lycklama à Nijeholt (PvdA):

Wij feliciteren u er van harte mee dat u het al tien jaar volhoudt.

Wij denken heel anders over het nut van de Eerste Kamer. Daarvoor hoeven wij alleen maar terug te denken aan het debat van vorige week over de Vreemdelingenwet. Het was een goed en uitstekend debat, passend bij de Eerste Kamer. De fractie van GroenLinks leverde er een heel goede bijdrage aan. Ik krijg een beetje het idee: waar zeurt die man toch almaar over? Wij zijn van mening dat de Eerste Kamer als sluitstuk een heel goede bijdrage levert aan het wetgevingsproces.

De heer De Boer (GroenLinks):

Het gaat mij er niet om dat hier niet af en toe goede discussies worden gevoerd.

Mevrouw Lycklama à Nijeholt (PvdA):

Die resultaten opleveren!

De heer De Boer (GroenLinks):

Nou, nou, nou...

Mevrouw Lycklama à Nijeholt (PvdA):

Het wachtjaar voor de sociale zekerheid in verband met de Vreemdelingenwet.

De heer De Boer (GroenLinks):

De discussies hier zijn voor 99% een herhaling van de discussies die al gevoerd zijn. Zelden of nooit wordt er iets aan toegevoegd. Als wij de Handelingen van de Eerste en Tweede Kamer naast elkaar leggen, dan zijn er wel wat accentverschillen, maar het gaat vrijwel over dezelfde items. En dan moeten wij de vraag stellen of dat voldoende is. Wij zijn tot de conclusie gekomen dat het niet voldoende is.

Mevrouw Lycklama à Nijeholt (PvdA):

Dat is uw goed recht. Wij zijn tot een andere conclusie gekomen. De heer De Boer heeft ook het een en ander gezegd over de opvattingen van de PvdA. Af en toe vraag je je af: heeft hij wel de goede vrienden? Hij spreekt PvdA-leden op verjaardagsfeestjes. Letterlijk denk ik dat dat neerkomt op borrelpraat.

De heer De Boer (GroenLinks):

Ik heb ongelooflijk de pest aan verjaardagsfeestjes; daar kom ik bijna nooit. Die vrienden kom ik over het algemeen tegen op symposia, politieke bijeenkomsten, enz. En dan hoor je nog eens wat in de wandelgangen of in de trein terug. Daar heb ik het over.

Mevrouw Lycklama à Nijeholt (PvdA):

Goed.

Uit de bijdrage die mijn fractie gisteren in eerste termijn heeft geleverd, sprak kritische bezorgdheid over het achterblijven van de overheid bij de snelle veranderingen in de maatschappij. De minister-president heeft met overtuiging aangevoerd dat dit probleem het kabinet zeer ter harte gaat. Hij heeft daarbij een hele reeks beleidsinitiatieven aangekondigd. Er is een hele reeks opdrachten uitgezet om aan die problemen iets te doen. Voorts wees de minister-president op de indringende aandacht van het kabinet voor de verbetering van het management en de bedrijfsvoering van de overheid en op de ambitie van het kabinet om een aantal verkenningen uit te voeren op geselecteerde thema's, zoals het zorgstelsel, onderwijs, economische structuur, sociale structuur en fiscaliteit. Onze vraag aan het kabinet is hoe deze initiatieven zich verhouden tot de door ons gesignaleerde verkokering in de overheidsorganisatie, wat Tjeenk Willink "de mythe van het samenhangende beleid" noemde. Geeft datgene wat nu is uitgezet een oplossing voor de metafoor van de rechter- en de linkerhand?

De minister-president spreekt van een beter onderscheid tussen beleid en uitvoering. Maar blijkt hier vaak niet dat er een wereld van verschil tussen die twee bestaat, tussen de topbeleidselite en de straatniveauambtenaar? De tijd staat niet stil en het beleid is voortdurend in beweging, zei de minister-president. Maar dat bewegende beleid is vaak ook de schrik van de "street level"-ambtenaar: er komt alweer een circulaire aan.

Dat brengt mij bij de benodigde cultuuromslag die mijn fractie in eerste termijn heeft genoemd; dit naar aanleiding van de opmerkingen over de indringende aandacht van het kabinet voor de verbetering van management en bedrijfsvoering. Het schort nogal eens aan goede omgangsvormen tussen overheid en burger. Door burgers wordt daar veel over geklaagd. Wordt in de trainingsprogramma's voor management en bedrijfsvoering ook dat aspect van de omgangsvormen naar voren gebracht? Gaat het niet alleen maar over efficiëntie en effectiviteit?

In het verlengde daarvan kom ik terug op de private sectoren die in toenemende mate publieke taken krijgen toebedeeld. De minister-president sprak uitvoerig over de verbeteringen die zijn ingezet bij de verantwoording over de middelen. Het plan van aanpak in dezen, heldere afspraken met de financiers en eerder geautoriseerde verantwoording zijn heel belangrijk. De vraag blijft echter hoe dit gaat werken vanuit het perspectief van de burgers. Is het ook transparant voor de burgers wie verantwoordelijk is voor wat en wie waarop kan worden aangesproken? Ligt bij die uitbesteding de uiteindelijke verantwoordelijkheid niet bij de overheid? Is het kabinet dat met ons eens?

De minister-president heeft uitvoerig gesproken over de taakafbakening van de overheid. Er komt een kabinetsreactie, een bredere visie, op de nota "Het borgen van het publieke belang" van de WRR, waarin de rol van de overheid ten opzichte van de markt opnieuw wordt gedefinieerd. Als het kabinet daar toch al aan werkt, insisteert mijn fractie graag op een bredere notitie aan de Eerste Kamer over privatisering, zoals vorig jaar is gevraagd. Daarin zouden de criteria en randvoorwaarden bij de verdere uitvoering van het beleid moeten worden opgenomen. Dan hoeven wij daarvoor niet naar de WRR te gaan; dat lijkt ons praktisch.

Mijn fractie blijft bezorgd over de arbeidskrapte in de zorgsector en het onderwijs. In 2002, het verkiezingsjaar, zullen er nog steeds grote tekorten zijn. Heeft het kabinet een plan klaarliggen voor het geval dat de zij-instromers, de herintreders en de allochtonen op een gegeven moment op zijn? Het is nog steeds niet duidelijk wat er dan gebeurt. Of raken zij niet op?

Het doet mijn fractie goed dat het kabinet het met ons eens is dat geld niet alles is en dat een goede verantwoording het kabinet zeer ter harte gaat. Wij zullen daar te gelegener tijd op terugkomen.

Mijn fractie heeft met grote instemming geluisterd naar de gedeelten in het betoog van de minister-president die getuigden van het belang van solidariteit en cohesie in onze samenleving. Dat spreekt ons meer aan dan het betoog van de VVD-fractie op dit punt. Wij wensen het kabinet dan ook veel succes toe bij het in de komende jaren realiseren van een samenleving waarin deze waardevolle aspecten dominant zijn.

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Mijnheer de voorzitter! Allereerst dank ik de minister-president hartelijk voor zijn schriftelijke en mondelinge reactie op onze inbreng. Er is wel een voor ons zeer belangrijk punt blijven liggen, namelijk het conflict in het Midden-Oosten. Ik heb in eerste termijn gezegd dat dat conflict een tijdbom in zich houdt. Ik durf zelfs de stelling aan dat de wereldvrede ermee gemoeid is. Dag in dag uit lezen wij over opstanden en gewelddadige acties, zowel van de ene als van de andere kant. Dat houdt maar niet op. Het is een heel klein gebied, maar het heeft wereldwijde betekenis. Nederland staat duidelijk bekend als een vriend van Israël. Dat staat op het ogenblik voor velen onder druk. In mijn eerste bijdrage heb ik gezegd dat Israël misschien wel buitensporig optreedt, maar dat je er niet omheen kunt dat de Palestijnen voortdurend met acties beginnen. Daarbij staan zij vaak alleen, maar hun acties worden door de Arabische wereld wel als instrument ten opzichte van Israël gebruikt. Wij hebben in eerste termijn gevraagd of daar iets aan gedaan kan worden. Ik herhaal dat wij alles moeten aangrijpen om te kunnen bijdragen aan een betere verstandhouding. Daarbij denken wij beslist niet direct aan vrede, maar aan een of andere modus vivendi. Zou het daarom niet goed zijn om de Palestijnen zowel in EU-verband als vanuit Nederland zelf financiële ontwikkeling van hun gebieden aan te bieden in ruil voor toezeggingen om de mensenrechten te eerbiedigen en het geweld te beëindigen? Dat is misschien het minste wat wij zouden kunnen doen. Ik krijg daarop graag een reactie van de minister-president.

Het tweede punt dat is blijven liggen, is onze zorg inzake de vertechnisering en vereconomisering van het onderwijs. Op het ogenblik is in discussie of wij ook private financiering in het onderwijs moeten toelaten. Het is wel bijna zeker dat als private financiering wordt toegelaten, bijvoorbeeld ook ICT-bedrijven daar haastig gebruik van zullen maken. Het is de vraag of daarmee niet een verschraling van ons onderwijs op de loer ligt. Het is ook de vraag of sponsoring en private financiering in algemene zin niet het onderwijs gaan bedreigen als, bijvoorbeeld, gesponsord onderwijs tot kleinere klassen leidt dan niet-gesponsord onderwijs. Die zorgen leg ik aan de minister-president voor.

Een derde punt betreft de universele verklaring van plichten en verantwoordelijkheden van natuurlijke en rechtspersonen. Dat was een voorstel dat niet vanaf de zijlijn van de Christen-Unie of de RPF/GPV-fractie komt. Het is een discussie die al lang gaande is. Het humanistische blad voor staatsrecht in Nederland, Civis Mundi, heeft er kort geleden een geheel nummer aan gewijd. Het is al eens in de plenaire vergadering van de Verenigde Naties aan de orde geweest. Oud-regeringsleiders zijn wel eens speciaal bij elkaar gekomen om hierover te spreken. Het is de bedoeling om de rechten in evenwicht te brengen met de hoognodige plichten en publieke verantwoordelijkheden. Ik zei zo-even dat oud-regeringsleiders daarvoor bij elkaar zijn gekomen. Ik zou het plezierig vinden als de huidige regeringsleiders dit initiatief zouden oppikken.

Het is onmiskenbaar dat de rechten een aanvulling behoeven vanuit de publieke plichten. Daarvoor kan men verwijzen naar wat er in het bedrijfsleven gebeurt. De minister-president zal zeggen dat wij proberen om een en ander via randvoorwaarden aardig in goede banen te leiden. Collega Schuyer zei in eerste instantie dat de wetgeving er altijd achteraan loopt. Het kost immers tijd. Daar ligt juist het probleem. Het gaat om de vertraging en het gaat om de toestemming van de minister-president met de opvatting dat de overheid daar een taak heeft. Ik zeg echter dat de overheid soms helemaal niet kan weten wat zij behoort te doen, omdat men daartoe niet is uitgerust en de capaciteit daarvoor ontbreekt. Dat geldt zeker als wij te maken hebben met een terugtredende overheid. Als het bedrijfsleven van tevoren gebonden wordt aan publieke verplichtingen, zal het bedrijfsleven daar van meet af aan rekening mee houden. Daar gaat een appellerende functie van uit. In verband met de interruptie van collega De Boer heb ik al gezegd dat het een universele verklaring zou moeten zijn. Het gaat ook om de positie en de plichten die wij hebben ten aanzien van de natuur en de medemens. Ik wil graag weten wat de minister-president hiervan vindt. De algemene tendens van vernedering van mensen in de media, met name de vrouwen, daaraan moet toch een einde worden gemaakt?

Voorzitter! Ik kom op een aantal punten die hier door de fractievoorzitters aan de orde zijn gesteld. Allereerst het voorstel van het CDA om een enquête in te stellen. Per interruptie heb ik al gevraagd of een dergelijk voorstel ook geamendeerd zou kunnen worden. Dat kan, zo heb ik begrepen. Ik heb opgemerkt dat heer Schuyer in zijn bijdrage andere onderwerpen noemde in dit verband. In een eerder verband heb ik al eerder een van die onderwerpen genoemd. Ik doel op de bestrijding van de varkenspest in Nederland. Als ik het wel heb, heeft die bestrijding ongeveer 3,5 mld. gekost. Een oud-minister van Landbouw is hier aanwezig. Die zal dat kunnen bevestigen of ontkennen. Wij hadden gerekend op een behoorlijke tegemoetkoming van die kosten vanwege Europa. Als ik mij niet vergis, zou dat in de honderden miljoenen lopen.

Ik kom wekelijks in Wageningen. Daar heeft men mij vaak de volgende vraag gesteld. De Tweede Kamer heeft de minister van Landbouw gedwongen om een bepaalde actie te nemen, die averechts heeft gewerkt. De Tweede Kamer zal daar dus nooit kritisch naar kijken. Het is toch in het bijzonder de taak van de Eerste Kamer om daar kritisch naar te kijken? Het gaat bovendien om een duidelijk afgebakend onderwerp. Is het terecht dat de Europese Unie concludeert dat Nederland een verkeerd bestrijdingsbeleid heeft gevoerd, dat honderden miljoenen guldens heeft gekost? Ik noem 600 mln. aan subsidies van Europa en de kosten die Nederland vanuit de algemene middelen aan een en ander heeft moeten besteden. De heer Schuyer en ik hebben dit onderwerp al eens genoemd. Het komt dus van kleine fracties. Ik zou het wel leuk vinden als grote fracties dat onderwerp nu eens zouden aanpakken. Het gaat om een duidelijk afgebakend onderwerp dat ook naast het probleem van de gezondheidszorg aan de orde gesteld zou kunnen worden. Voorlopig zouden wij het CDA willen steunen op dit punt.

Er zit wel wat in de opmerkingen van de heer De Boer over de Eerste Kamer. Hij heeft echter aan overkill gedaan, waardoor diverse collega's terecht stelden dat hij er een karikatuur van maakte. Over een paar weken bespreken wij in deze Kamer de Veegwet en ik ga ervan uit dat de fracties in de Eerste Kamer er behoorlijk alert op zullen zijn, of inderdaad de toezeggingen van minister Zalm en staatssecretaris Bos aan deze Kamer bij de bespreking van de belastingherziening nu zijn verwerkt in de Veegwet. Ik zie minister Zalm al knikken, dus ik ga ervan uit dat die verwerking heeft plaatsgevonden, maar het is wel aan de Eerste Kamer te danken dat deze zaken op tafel zijn gekomen. Ik denk dan ook dat de heer De Boer aan overkill heeft gedaan.

Die overkill werd heel duidelijk toen hij zei dat "zelfs de televisie hier niet meer aanwezig is". Toen dacht ik: wát een geluk dat de televisie hier niet meer aanwezig is. De vraag is namelijk of de politieke desinteresse van de Nederlandse burger niet vooral komt door de televisie. Er hoeft maar een bewindsman of bewindsvrouw verkouden te zijn of de journalistiek spreekt al over een ernstige longontsteking. Er hoeft maar een verspreking van de bewindslieden te zijn of wij hebben volgens de media alweer een politiek probleem. Verder is de politiek in de media vooral entertainment geworden. Wanneer wordt er in de media eens serieus gesproken over politieke problemen? Naarmate de televisie meer afwezig is en wij op de kwaliteit van onze besprekingen letten, denk ik dat wij nog wel wat invloed ten goede kunnen aanwenden.

Na deze woorden verbaast het u misschien enigszins dat ik de motie van de heer De Boer mede heb ondertekend. U zou het ook zo kunnen interpreteren, dat ik er inmiddels wel aan gewend ben om bepaalde uitspraken van de heer De Boer niet al te serieus te nemen, maar andere uitspraken volledig serieus. Daarom heb ik de motie graag ondertekend.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter! Ik zal zeker enkele opmerkingen tot collega's maken, maar begin traditioneel met een repliek naar de minister-president die ik dank zeg voor zijn beantwoording in eerste termijn.

Toen ik mij voorbereidde op de tweede termijn, zei één van mijn fractiegenoten tegen mij het toch wel beklemmend te vinden dat enkele kilometers verderop de Klimaatconferentie zo moeizaam verloopt, in die zin dat alle landen zich ingraven en weinig mogelijkheden blijken te hebben om tot compromissen te komen. Als dan wordt gekeken naar de manier waarop wij ons land besturen, kan, zoals de PvdA-fractie heeft gedaan, behoorlijke kritiek op het poldermodel worden geuit – daar zijn best opmerkingen over maken en het kan ook allemaal wel anders – maar is het toch grote winst dat wordt geprobeerd om met elkaar te komen tot een uitspraak die een zodanig maatschappelijk draagvlak heeft, dat ervan mag worden uitgegaan dat het tot een succes leidt. Wij hopen maar dat het met de Klimaatconferentie dezelfde kant zal opgaan.

Ik kom op twee punten waar de minister-president weinig aandacht aan heeft gegeven. In de eerste plaats is dat mijn vraag om eens in te gaan op het element van het permanente onderhoud van ons democratische parlementaire stelsel. Dat hoeft niet direct te gebeuren in de zin van de opvattingen zoals mijn partij die vaak naar voren brengt, maar ik hecht eraan om te horen of hij vindt dat het alleen een zaak van de partijen is die daarvoor maar een meerderheid te verwerven hebben, dan wel of volgens hem ook de regering de taak heeft om dat te stimuleren. In eerste termijn is een aantal keren gesproken over de opkomst van de lokale partijen bij lokale verkiezingen. Dat kan men op zichzelf een groot democratisch goed vinden, maar je kunt daar ook zorgen over hebben als dat zo ten koste gaat van landelijke partijen die op zichzelf toch ook het allerbeste met die lokale democratie voor hebben en die hier ook vaak versterken door delegatie. Blijkbaar slagen die landelijke partijen er dus niet in om dat op de een of andere manier bij het publiek bekend te maken. Vindt de minister-president nu niet dat de regering daarin stimulerend op moet treden? Ik heb hem er overigens op gewezen dat zodra het iets over de grenzen is de Nederlandse regering in ieder geval andere opmerkingen maakt, bijvoorbeeld over een gekozen voorzitter van de Commissie, over referendumelementen, en dergelijke. Maar, het gaat mij vooral om de intentie van het onderhoud van het parlementaire stelsel, want dat is voor ons toch een punt van zorg!

De heer De Boer vond dat D66 er zich nog maar eens op moest bezinnen dat er in het bijna 35 jaar bestaan eigenlijk weinig terecht is gekomen van die instrumentele vernieuwing. Ik zal de laatste zijn die dat ontkent. Hij vroeg vervolgens of het dan niet iets meer zou moeten zijn van een cultuuromslag. De eerste functie van een politieke partij is natuurlijk om in debat te treden met de regering en om voorstellen te doen en het is in eerste instantie de regering die het instrumentele element heel sterk in het vaandel heeft en ook de instrumenten heeft om die te wijzigen. Een wijziging van cultuuromslag gaat soms wel en soms ook helemaal niet langs regeringslijnen. Dat is aanmerkelijk lastiger. Ik ben het overigens wel met de heer De Boer eens dat er op dat punt voor ons en ook voor zijn partij een taak ligt. Het is een worsteling van ons allen.

Ik vond het aardig dat de minister-president op dat punt doorgaand en passant zei dat "verlenging van de arbeidsduur" weer gezegd mocht worden. Als het gaat om cultuuromslag is dit een prachtig voorbeeld. In de afgelopen generatie hebben wij een cultuur gestimuleerd die dat is tegengegaan. Ik vond het ook bijzonder aardig om de heer Holdijk of de heer Schuurman te horen zeggen dat de 32-urige werkweek toch wel enorme luxe is. Dat vond ik uit zijn mond wel een bijzonder opvallende opmerking, want ik denk maar aan het zweet des aanschijns. Je zou dan toch kunnen zeggen dat het werken op zichzelf een bepaalde functie heeft. Ik vond de opmerking van de minister-president zo waardevol omdat ik al langer zeg, ook in mijn eigen partij, dat men de functie van werk ook in het sociale patroon van mensen onderschat. Als je mensen snel in een VUT laat of in welke andere verkorting dan ook, dan krijgt men wel vrije tijd maar op de vraag wat men daarmee doet, krijg je toch antwoorden waarvan je van tevoren weet dat dit wel voor een tijdje voldoende kan zijn, maar nooit langdurig. De structuur van ons sociale stelsel verlangt toch ook dat mensen bezig zijn. Op zich heeft ook dat iets met die cultuuromslag te maken, een cultuuromslag waarvan je kan zeggen dat het de regering is die daarin een functie kan hebben.

Voorzitter! Ik heb in eerste termijn gememoreerd aan de instelling van de commissie-Wallage. Ik kan er alle begrip voor opbrengen dat de minister-president zegt dat hij de rapportage van deze commissie wil afwachten. Aan het eind van zijn betoog noemde hij echter een aantal notities die hij zou laten opstellen. Onderwerpen van die notities zijn onder meer de zorg, het onderwijs, de sociale zekerheid, de ruimtelijke ordening en veiligheid. Hij merkte hierbij op dat dit elementen zijn voor de opvolgers van zijn kabinet, wie dat ook mogen zijn. Hierin schuilt toch enig gevaar.

Als zo'n notitie wordt gepubliceerd, is dat meestal aanleiding voor een persconferentie door de betrokken bewindspersoon. De kranten openen vervolgens echter 's avonds met de mededeling: de regering wil... Zij doen dat, ook al is het niets anders dan een discussienotitie. Dat misverstand ontstaat door zowel de schriftelijke als de mondelinge presentatie van de bewindslieden. Dat de regering discussies over tal van onderwerpen stimuleert, is een groot goed, maar benadruk dan ook dat discussie het doel is. Zorg ervoor dat die discussie er komt, maar voorkom dat in het land het idee postvat dat het allemaal alweer is beslist.

In eerste termijn heb ik gesproken over de privatisering van Schiphol. Meer in het bijzonder heb ik gevraagd of het de landingsbanen zijn die worden geprivatiseerd. De minister-president is niet op deze vraag ingegaan, maar misschien kan hij alsnog een antwoord op deze vraag geven. Misschien is hij er niet op ingegaan, omdat niet de landingsbanen maar de startbanen worden geprivatiseerd. Mijn bedoeling moet echter duidelijk zijn: ik wil weten hoe de vlag erbij staat.

Voorzitter! Ik zal nu een enkele opmerking maken over collega-fracties. Ik heb de motie van de GroenLinks-fractie ondertekend, omdat ik bewondering heb voor het feit dat een fractie van acht leden in staat is om een symposium te organiseren en daarvoor kopstukken weet te strikken als de president van de Algemene Rekenkamer. Op dit symposium kwam naar voren dat het een goede zaak zou zijn om de rol van externe bureaus te onderzoeken. Er bleken zowel mensen te zijn die vinden dat er meer extern moet worden gedaan als mensen die vinden dat er minder extern moet worden gedaan. Waar iedereen het over eens was, is dat hierover publieke verantwoording moet worden afgelegd. Dat is wat in de motie wordt gevraagd en daarom vond ik dat ik mijn handtekening onder deze motie kon zetten.

Het moet mij wel van het hart dat deze motie enigszins strijdig is met wat de heer De Boer over de rol van de Eerste Kamer heeft gezegd. Dit initiatief dat weliswaar een tikje buiten de Eerste Kamer om wordt genomen, maar wel door een fractie uit de Eerste Kamer is geïnitieerd, kan namelijk leiden tot het aannemen van een motie die ertoe leidt dat publieke verantwoording wordt afgelegd. Dat kan hij op het conto van de fractie van GroenLinks bijschrijven: alle eer daarvoor.

In mijn beleving heeft de heer Bierman altijd gepleit voor ontwikkelingen als ondergronds bouwen. Ik weet daarom niet of ik hem nu goed heb begrepen, want uit zijn bijdrage maak ik op dat hieraan volgens hem te veel gevaren kleven en dat hier dus niet voor moet worden gekozen.

De heer Bierman (OSF):

Ik kan dit misverstand onmiddellijk uit de wereld helpen. Ik heb mij bijna mijn hele leven verzet tegen de aanleg van de metro in Amsterdam. Ik heb hierover ook gepubliceerd. Ik ben hiervan altijd een tegenstander geweest, niet alleen vanwege het veiligheidsaspect, maar ook om de stedenbouwkundige aspecten voor de lange termijn. Ik ben alleen voor ondergronds bouwen als het champignonkwekerijen betreft.

De heer Schuyer (D66):

Dat is helder.

Voorzitter! De VVD-fractie heeft twee onderwerpen aan de orde gesteld waar ik nog kort op in wil gaan. Ook mijn fractie wil nadrukkelijk het signaal geven dat schaalvergroting op tal van terreinen – ik denk dan aan gemeentelijke herindeling, de ziekenhuizen en het onderwijs – opnieuw tegen het licht moet worden gehouden. Wij zeggen niet per definitie "nee", want dat kun je natuurlijk nooit zo zeggen, zeker niet bij het voorbeeld dat werd genoemd. Wij zeggen echter wel volmondig "ja" tegen de stelling dat schaalvergroting zeer kritisch moet worden benaderd.

Een en ander geldt ook voor de basisvorming. Ik herinner mij nog heel goed dat de toenmalige woordvoerder van de VVD-fractie in dit huis en ik zelf met enige kracht hebben geprobeerd om die basisvorming tegen te houden. Dat is niet gelukt. Nu moeten wij niet de fout maken in een heel snel tempo te willen komen tot het terugdraaien ervan, omdat anders een geweldige onrust in het veld ontstaat. Dat er veel moet gebeuren, en met name op de gebieden die zijn genoemd – het VMBO en dergelijke – staat als een paal boven water. In elk geval moet voorkomen worden dat het veld niet weet waaraan het toe is.

Voorzitter! Ik wil iets zeggen over het houden van enquêtes. Er is al veel over gewisseld. Het recht van enquête is aan het parlement gegeven ter controle van de regering, zoals iedereen zal beamen. Ik zie ook de heer Braks instemmend knikken. De vraag laat zich stellen of de beoogde enquête zich in hoofdzaak zal beperken tot het controleren van de regering of dat die enquête in hoofdzaak een vorm van zelfonderzoek van regering en parlement betreft. Ik denk dat dit het punt is waarom het draait. Ik heb, zoals de heer Schuurman terecht opmerkte, een aantal voorbeelden genoemd waaruit naar mijn mening blijkt dat het een kwestie is van zelfonderzoek in relatie tot onderzoek van het parlement. Dat is hetgeen ik nog niet helder voor ogen heb als het gaat over de gezondheidszorg. De heer Braks heeft in dit verband aan het adres van mevrouw Van den Broek gezegd: wij worden gedwongen om enigszins te reageren. Ook wij hadden liever willen reageren op basis van een inhoudelijk voorstel. Dat wachten wij dan ook af.

Ten slotte wil ik nog een opmerking maken in de richting van de PvdA. Wij vinden ook dat het regeerakkoord zuinig is opgezet en dat in tal van opzichten wellicht onvoldoende rekening is gehouden met meevallers. Ik kan mij echter heel goed voorstellen dat een (beoogd) minister van Financiën zegt: als men wil dat ik daar mijn handtekening onder zet, moet men wel aan de voorzichtige kant blijven. Dat is niet hetgeen ik de minister verwijt. Je kunt niet zeggen, vind ik, dat je over jaren kan zien dat het zo zou blijven. Dat was mijn pleidooi, in eerste termijn gehouden, om een tweejaarlijkse evaluatie terzake te hebben. Dat komt op hetzelfde neer, maar het lijkt mij iets beter dan een royaler regeerakkoord waaruit ook een visie spreekt waarvan je niet weet of die werkelijkheid wordt.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter! Ik dank de regering in de persoon van de minister-president namens mijn fractie voor de gegeven reacties, schriftelijk en mondeling, op onze bijdrage in eerste termijn, voorzover het om concrete vragen ging. Op onze beschouwing heb ik geen reactie vernomen. Aan het uitblijven van een reactie til ik op zichzelf niet zwaar, als het maar niet betekent dat onze woorden aan dovemansoren zijn gericht geweest. Ik dank intussen de heer Braks die er blijk van gaf dat zijn fractie in elk geval met open oren heeft geluisterd.

Misschien vond de regering onze algemene beschouwing weinig beleidsrelevant. Wat wij met onze bijdrage beoogden, was het vestigen van de aandacht op de schaduwkanten van de euforie over de materiële welvaart. Wij achten het schadelijk wanneer het beeld van de mens wordt versmald tot dat van homo economicus of tot, zoals Hannah Arendt – ik heb haar naam eerder genoemd – het aanduidde: animal laborans. Daarmee doet die mens zichzelf tekort en lijdt hij schade aan zijn ziel; hij staat zijn eigen geluk in de weg.

In eerste termijn hebben wij gesteld dat de politiek, c.q. de overheid, niet in staat is om mensen gelukkig te maken. Daarom zou ik mij kunnen voorstellen dat de regering reageert met de opmerking dat zij beleidsmatig niet veel met onze opmerkingen kan beginnen. Zij zou zelfs tegen kunnen werpen dat ze er niet op uit is, een bepaald mensbeeld te propageren. Toch zou ik staande willen houden dat een overheid – door eenzijdig oog te hebben voor de materiële belangen van de mens en zijn plaats in het arbeids-, productie- en consumptieproces – wel degelijk immateriële belangen schade kan toebrengen. Politiek mag dan mensen niet gelukkig kunnen maken, ze kan er merkwaardig genoeg wél aan bijdragen dat mensen ongelukkig worden.

Ook voor een vraagstuk als dat van de integriteit lijken mij onze beschouwingen alleszins en uiterst relevant. Als dit signaal mocht zijn opgevangen, voorzitter, is het ons voorshands genoeg. Onze inzet was niet om negatief te zijn over welstand, voorspoed, geld en arbeid als zodanig. Immers, die kunnen als goddelijke gaven worden ervaren. Ook willen wij niet geringschattend doen over de zorg van de overheid voor het materiële welzijn van burgers. Wél willen wij aangeven dat wij tekort doen aan het mens-zijn wanneer wij opzettelijk of onbewust het ideaalbeeld van de animal laborans propageren. Om nog één keer Hannah Arendt aan te halen: de politiek moet altijd oog hebben voor de humaniteit. Voorzitter! Het moge duidelijk zijn dat onze fractie die humaniteit niet los kan zien van de Schepper en Herschepper van de mens.

Voorzitter! Toen ik de reacties van de heren De Boer en Schuyer tot mij liet doordringen, kwam bij mij de reactie op dat men blijkbaar grote verwarring kan stichten wanneer men zich niet bedient van traditionele taal en begrippen. Als ik bijvoorbeeld de term "kapitalisme" gebruik, baart dat opzien. Ik geef toe dat, toen marxisten die term als een gangbaar politiek scheldwoord gebruikten, wij dat niet deden. Echter, nu mijden wij dit woord niet als een neutrale, zakelijke aanduiding voor een economisch bestel dat centraal wordt geregeerd door markt en kapitaal. Ik meen dat dan het gebruik van deze term te rechtvaardigen is. Voorts laten wij ons niet vangen in links-rechts-schema's, zoals GroenLinks blijkens haar naam doet. Komt de vraag aan de orde of de positie van de markt en het kapitaal niet te dominant is geworden, dan vinden wij GroenLinks misschien wel weer aan onze zijde. Zoals men heeft kunnen constateren, is door ons een motie van die kant van harte ondersteund.

De heer Schuyer kan ik zeggen dat ik inderdaad in eerste termijn over arbeidsduurverlenging heb gesproken. De verkorting daarvan voor zovelen heb ik een ongekende luxe genoemd. Ik spreek over "zovelen" omdat wij altijd al een categorie mensen hebben gehad die het zich kon veroorloven om niet of zeer weinig te werken. Ik heb daar op zichzelf niet juichend over gedaan. Wat mijzelf betreft – maar dit berust uitsluitend op zeer subjectieve waarneming – ben ik mij bij mijn weten aan die luxe ook niet te buiten gegaan. Wat is calvinistisch? Ik zou daar met veel plezier drie kwartier aan wijden. Als ik het heel kort en ongenuanceerd, maar toch wel raak, mag typeren in de context van onze discussie, betekent calvinisme: hard werken en zuinig werken; die combinatie!

De heer Ruers (SP):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister-president voor de mondelinge en schriftelijke beantwoording. Ik moet helaas vaststellen, dat er weinig weerklank bij de regering en de overige partijen is gekomen voor onze zorg voor de aantasting van de publieke zaak en het publieke domein. Drie punten wil ik nog even aan de orde stellen: het voorstel tot het houden van een enquête bij de Eerste Kamer, de positie van de Eerste Kamer en de zaak van het publieke domein.

Nog niet zo lang geleden heeft de fractie van het CDA te kennen gegeven, een voorstel te willen doen tot het houden van een enquête door de Eerste Kamer, vooral over de kosten van de zorg en de zorg. Ik deel de zorg om de zorg. Wij zijn met het CDA van mening, dat daar veel over te zeggen is. Er is veel aanleiding om daar eens diep in te duiken. De behoefte om dat uit te zoeken steunen wij volledig. Alleen menen wij dat die enquête niet in deze Kamer moet plaatsvinden, maar op een andere plaats.

De vraag om een enquête over de zorg is overigens niet nieuw. Ik herinner mij dat collega Wöltgens het vorig jaar gepleit heeft voor een enquête naar de maatschappelijke effecten van tien jaar privatisering. Daar komt inmiddels weer een jaar bij. Ik heb hem eerder aangegeven, dat wij die zorg van collega Wöltgens van ganser harte onderschrijven, want de effecten zijn naar onze mening bijzonder groot en nog steeds onderschat, zeker als wij zien dat die ontwikkeling almaar doorgaat. Ik weet niet meer of de heer Wöltgens vond dat die enquête hier moest worden gehouden of elders, maar voor mij is dat verder niet zo belangrijk. Dat men het constateert, vind ik het belangrijkst.

Waar zou de enquête moeten worden gehouden? Naar mijn mening moet dat aan de overkant van het Binnenhof, in de Tweede Kamer, gebeuren. Ik vind dat daar niet alleen de grootste verantwoordelijkheid bestaat, maar dat de Tweede Kamer er ook het meest gelegitimeerd toe is. De heer Braks meent dat de Tweede Kamer er niet zo geschikt voor is, omdat die zelf te zeer betrokken is. Men zou dan zijn eigen werk moeten controleren. Oneerbiedig gezegd – maar zo bedoel ik het niet – zou men boter op het hoofd kunnen hebben. Ik bedoel dat zij te zeer betrokken zou zijn en daardoor niet aan zelfreflectie zou kunnen doen. Toch meen ik dat het daar moet gebeuren. De Tweede Kamer is verantwoordelijk. Zij heeft beslist, al is de zaak daarna natuurlijk nog via de Eerste Kamer gegaan.

Wij menen dat de Eerste Kamer niet moet voortbestaan. In ons programma staat dat wij voor opheffing van de Eerste Kamer zijn. Wij vinden dat juist de Tweede Kamer in staat moet zijn en het politieke niveau en de politieke kracht moet hebben om zelf onderzoek te doen naar haar eigen functioneren. Ik denk dat wij dat niet moeten doen. Zij moet dat zelf aanpakken. Nogmaals, ik deel de zorg. Er zou veel meer van het enquêterecht moeten worden gebruikgemaakt, op het terrein van de privatisering en het terrein van de zorg. Er zijn nog een aantal terreinen genoemd. Het verrichten van onderzoek, het enquêteren door de Kamer zelf, is een van de onderbelichte onderdelen van het staatsrecht. Het zou heel goed zijn om de samenleving en het parlement zelf te laten zien, hoe wat in het parlement is besloten op de samenleving is overgekomen.

Dit brengt mij bij de positie van de Eerste Kamer. Ik heb al gezegd dat in ons programma van twee jaar geleden, en ook al eerder, staat dat wij voor opheffing van de Eerste Kamer zijn. Dat is niet omdat wij het geen eerbiedwaardige instantie vinden. Dat is zij zeer wel: een zeer eerbiedwaardige instantie, vol zeer goede bedoelingen. Wij vinden echter dat het best gelegitimeerde orgaan in ons land de rechtstreeks gekozen Tweede Kamer is, en dat daar het zwaartepunt moet liggen en de verantwoordelijkheid moet worden gedragen. Een wet wordt altijd beoordeeld door de samenleving, en de samenleving zal wel laten zien of een wet deugt of niet. Als de wet niet deugt, moet de Tweede Kamer verantwoording afleggen en zichzelf afvragen of zij een verstandige wet heeft aangenomen. Zo niet, dan moet zij die corrigeren. Met andere woorden: er moet een wisselwerking zijn tussen de samenleving die de wetten krijgt, en de wettenmaker.

Ik feliciteer de heer De Boer met de coming-out van zijn mening over de Eerste Kamer. Omdat ik het niet in het programma van twee jaar geleden van GroenLinks heb gelezen, vraag ik hem nog wel of dat het standpunt van zijn hele fractie en van zijn partij is. Ik heb een paar maanden geleden in artikelen gelezen dat de fractie hier besloten heeft tot dat standpunt, maar het zou leuk zijn als het geheel gedragen wordt door de partij.

De heer De Boer (GroenLinks):

Bij de voorgangers van GroenLinks stond het in de programma's, behalve bij de CPN; bij de PPR en de PSP dus wel. In de eerste periode van GroenLinks is het uit de programma's geraakt. Van mijn fractie zijn zeven van de acht leden voorstander van dit standpunt. Of het weer in het verkiezingsprogramma komt te staan, ligt natuurlijk aan het congres.

De heer Ruers (SP):

Dat wachten wij af. Ik ben benieuwd of het breder gedragen wordt dan in deze Kamer. Ik neem aan van wel.

Mevrouw Lycklama heeft gezegd dat de Eerste Kamer moet blijven bestaan en dat de PvdA daar een groot voorstander van is. Toen moest ik onwillekeurig denken aan een opmerking die ik vorig jaar hoorde toen een aantal oude leden van de Eerste Kamer vertrokken. Een van hen was lid van de fractie van de PvdA. Hij voegde mij toe dat hij, toen hij in de jaren tachtig lid werd van die fractie, een schriftelijke verklaring moest tekenen dat hij hier zou stemmen voor opheffing van de Eerste Kamer. Ik zou graag weten wat er sinds eind jaren tachtig binnen de Partij van de Arbeid besproken is en welk debat erover gevoerd is. Ik heb er niets over kunnen lezen. Ik heb het nagekeken; ook in het verkiezingsprogramma van 1998 staat er niets over. Waar is die omslag binnen de Partij van de Arbeid vandaan gekomen, op grond van welke argumenten? De PvdA heeft er kennelijk heel lang over nagedacht en is tot het inzicht gekomen dat de Eerste Kamer niet moet worden opgeheven, maar moet worden behouden. Ik hoor graag wat de argumenten hiervoor waren.

Ik heb al gezegd dat er weinig reactie is gekomen over het publieke domein. Dat vind ik een jammer. Ik haal toch even een citaat van een jaar geleden aan van prof. Ankersmit. Hij had het over de plaats van de politieke partijen en het politieke domein: "Blijkbaar wordt niet langer geloofd, althans veel minder, in het vermogen van de politiek om vorm of richting te geven aan de sociaal-politieke werkelijkheid. Wanneer dat geloof in de scheppende kracht van de politiek verdwenen is, degenereert het politieke mechanisme tot een duur, zinloos en irrelevant mechanisme, dat weinig meer doet dan zichzelf in beweging houden. (...) Ontwikkeling naar wat wordt aangeduid als de amerikanisering van de politiek, waarbij de politiek het karakter aanneemt van een product dat zo goed mogelijk en met dezelfde middelen moet worden verkocht als een automerk of een bepaald merk bier, ligt daarom in de logica van onze westerse democratieën. Dat verlies aan inhoud gaat gepaard met een verlies aan sturingsvermogen van de staat, want waar geen ideologie is, is ook geen richting waarin de samenleving gestuurd kan worden. De ontideologisering en als gevolg daarvan de lege staat – de heer Witteveen zal dit aanspreken, gezien zijn publicaties hierover – stelt politieke partijen voor de grootste problemen. Zij ontleenden hun bestaansrecht vooral aan hun vermogen om invloed uit te oefenen op de staat. Democratie is de regering door het volk en de politieke partijen waren het medium waardoor de volkswil zich kon uiten. De vraag doemt op of democratie nog mogelijk is in een lege staat, die niet langer de pretentie heeft of kan hebben om de samenleving te sturen."

Wij zien inderdaad dat de overheid inmiddels zover teruggetreden is, zoveel geprivatiseerd heeft en zoveel marktwerking heeft toegelaten, dat je je kunt afvragen of er nog een democratie is die gerechtvaardigd is en die voldoende basis heeft. Als wij het toch over een enquête willen hebben, laten we daar dan eens een enquête over houden.

We hebben te maken met teruglopende ledenaantallen bij politieke partijen en een lagere opkomst bij verkiezingen. Als je ziet hoeveel moeite men in Nederland moet doen om te gaan stemmen! Het is hooguit een paar honderd meter lopen naar een stembureau, dat is voorzien van een prachtige machine die voor ons stemt. Er hoeft dus niet meer handmatig geteld worden. Dat kan namelijk een probleem zijn. Ik heb jaren op een stembureau gezeten. Als je 's avonds om een uur of 8 klaar was en dan nog eens 1500 grote vellen papier handmatig moest controleren, had je om 10 of 11 uur inderdaad hoofdpijn. Als je er een of twee fout geteld had, kreeg je Amerikaanse toestanden. Dat was dus ook niet alles. Laten we overigens die stemmachines vooral exporteren. Ik weet wel een paar landen die er behoefte aan hebben.

In de politiek hebben wij door de hierboven genoemde oorzaken meer en meer problemen. Er zijn voorstellen gedaan om dat tij te keren. Men wil namelijk de partijen minder door het publiek en meer door de overheid laten financieren. Dat vinden wij een heel gevaarlijke en slechte ontwikkeling. Het is een vlucht. Politieke partijen hebben een essentiële functie in deze samenleving; zij moeten ook wat betreft hun financiën hun broek zelf ophouden, hun zelfstandigheid ten opzichte van de overheid en anderen bewaren. Dat is een essentiële taak. Volgens mij kunnen de partijen dat ook als ze maar aan een aantal voorwaarden voldoen. De eerste verplichting om dat terrein is natuurlijk, dat zij een permanente ledengroei realiseren. Dat is belangrijk. In Nederland zijn ongeveer 300.000 mensen lid van een politieke partij, 10% – 30.000 mensen – daarvan is actief en laat dat nu precies het aantal functies zijn dat op dit moment in de politiek te vergeven is! Met andere woorden: zodra je politiek actief wordt, zit je al in een en ander gekozen orgaan. Dat is een heel magere basis.

Het tweede punt is dat zij de participatiegraad van de leden moeten bevorderen. Als ik de krant goed heb begrepen, had GroenLinks de mogelijkheid om kandidaten te leveren voor de burgemeesterspost in Nijmegen maar slaagde zij daar niet in. Ik vind dat een veeg teken voor zo'n partij, die het goed doet in de peilingen en in veel gemeenteraden – 60 of 70 – deelneemt aan het college en dan niet in staat is om voor een dergelijke gemeente een kandidaat te leveren. Waar zijn we dan aan toe in de democratie?

De derde methode om het politieke leven en de financiële positie van de politieke partijen te verbeteren, is een stevige afdrachtregeling van de volksvertegenwoordigers. Dat werkt naar twee kanten goed uit. Ik wil dat aspect van de democratie bepleiten en van de regering horen of zij daar nu een mening over heeft. Men hoeft het niet met mij eens te zijn – dat zal ook wel niet – maar het zou toch leuk zijn om eens een gedachtewisseling te hebben over de vraag of het inderdaad goed is gesteld met het huis van de democratie. Dat mogen wij toch eisen. Anders krijgen we straks een situatie, waarin de opkomst zo ver gedaald is dat we de Eerste Kamer helemaal niet meer hoeven op te heffen. Dan kunt u, mijnheer de voorzitter, hier het licht uitdoen!

De heer De Boer (GroenLinks):

De heer Ruers stelt allemaal intrigerende vragen. Ik ben het afgelopen weekeinde vier keer door journalisten opgebeld met de vraag waarom ik mij niet beschikbaar had gesteld als burgemeester van Nijmegen. Mijn antwoord daarop was, dat ik de vraag aardiger vond dan het antwoord dat ik moest geven. Ik was te oud!

De heer Ruers (SP):

Is er een wettelijke bepaling die u daarin hindert? Misschien kan de regering daarop een antwoord geven?

De heer Bierman (OSF):

Voorzitter! Bij de begroeting hedenochtend in deze Kamer trad de minister-president mij buitengewoon glunderend tegemoet. Hij maakte daarbij de opmerking, dat het weer gelukt is. Ik trek daaruit twee conclusies. De eerste is dat hij daarmee een opluchting wilde duidelijk maken, dat hij weer door het oog van de naald is gekropen in deze risicosamenleving en dat hij blij was, dat het ook mij was gelukt om temidden van de vele risico's toch nog hier aanwezig te zijn. De boodschap is dus aangekomen.

Dat is ook mijn tweede conclusie. Die is natuurlijk voor mijn eigen rekening, maar ik zie de minister-president knikken. Hij heeft het tot zich laten doordringen en zich misschien wel eigen gemaakt, dat we niet alleen nu risico's lopen maar dat die risico's als het ware verweven zijn met alle dingen die wij op dit moment en vanaf nu tot stand brengen, dus dat die risico's al vanzelf zullen toenemen. Ik heb er dan ook het volste vertrouwen in dat dit binnen het kabinet zal leiden tot zoiets als een integrale veiligheidsautoriteit, met kamers daaronder voor de diverse facetten, en departementen die dat verder moeten uitdragen.

Ik ben het kabinet erkentelijk voor de beantwoording van de vragen. De antwoorden zijn erg gericht op het hier en nu. Ontkend wordt dat de risico's op dit moment hoger zijn. Ze zijn natuurlijk hoger dan ze waren voordat ik aan het woord was, maar dat is niet meteen in risicofactoren uit te drukken. Ik heb er nadrukkelijk bij gezegd dat de experts ervan uitgaan, dat hun prognoses bewaarheid worden. Ik noem een stijging van het zeewaterpeil van 6 cm tot 1 m. Nogmaals, ik laat het met een gerust hart over aan het kabinet.

Wat mij nog wel van het hart moet, is de kwestie van de commissie-Van Rijn. Daarvan werden onorthodoxe voorstellen verwacht. Een van de voorstellen baart mij nu al zorgen, namelijk het voorstel om ICT slim te gebruiken teneinde personeel uit te sparen. Ik ben er bang voor dat wij gaan werken met camera's en een afnemende stand-by, zodat wij niet eens meer opmerken dat zich ergens een ramp begint te voltrekken.

Een van de onorthodoxe voorstellen zou kunnen zijn het afremmen van de werkgelegenheid buiten de overheid, teneinde nog wat ambtenaren over te houden om in overheidsdienst te laten werken. Ik zou mij het advies van een afremmend werkgelegenheidsbeleid best kunnen voorstellen. Het is een onorthodox voorstel, maar dat is volledig conform de opdracht aan de commissie.

Ook de kennissamenleving en het planningsvraagstuk zijn aan de orde geweest. In mijn ogen wordt veel te weinig rekening gehouden met de langetermijneffecten van demografische ontwikkelingen. Die worden zwaar onderschat. Ik wil een lans breken voor het in een vroegtijdig stadium van beleidsvorming in ogenschouw nemen van die ontwikkelingen. Wij weten nu al dat vergrijzing zal optreden. Wij weten nu al dat een tekort aan werkers zal optreden, omdat er meer zullen uittreden dan kunnen intreden, omdat ze niet geboren zijn. Dit is nog maar het topje van de ijsberg van de spanning op de arbeidsmarkt. De pleidooien die worden gehouden voor meer geld, opdat het personeel er wel zal komen, zijn tevergeefs. Het personeel is niet geboren, dus het kan er niet komen. Dat vraagstuk gaat vooraf aan de discussie en aan de eventuele schuldvraag die straks bij dit of een volgend kabinet op tafel zal komen te liggen.

Dan iets wat het kabinet eigenlijk niet aangaat, maar wat ik toch wil noemen, namelijk de parlementaire enquête. Ik ben daar natuurlijk een groot voorstander van. Ik wil het graag aankaarten vanuit deze positie, want ik heb geen andere. Voor mij speelt het vraagstuk niet in welke Kamer het zou moeten. Om een beetje consistent te blijven: de Betuweroute is wat mij betreft zo rampzalig, dat zij best een onderwerp van enquête mag zijn.

Ik heb de motie inzake de zesde macht ondertekend, omdat ik mij buitengewoon erger aan de draaideurconstructies die worden toegepast, waarbij ambtenaren op een zeker moment de deur uitgaan en voor drie- of viermaal het salaris weer terugkomen als onafhankelijk adviseur en daarbij eigenlijk niets anders doen dan: u vraagt, wij draaien. Zij doen gewoon wat gezegd wordt. Als onafhankelijk adviseur heb ik daar buitengewoon veel last van, omdat ik wil zeggen wat er gedaan moet worden. Ik moet dus weer oproeien tegen de gemakzucht dat de waarheid wel weer ligt waar die altijd al lag: in de bureaucratie. Daar schieten wij niets mee op.

Het is een schot voor open doel om toch nog even stil te staan bij de relevantie van de Eerste Kamer. Voor mij is de Eerste Kamer buitengewoon relevant. Ik heb niets anders. Als er geen enkele andere meerwaarde is, dan is er in ieder geval de meerwaarde dat in deze Kamer de OSF is vertegenwoordigd. De OSF wil ook niet in de Tweede Kamer vertegenwoordigd zijn. Wat dat betreft hebben wij al die problemen niet die anderen hier breed uitmeten. Ik zie een goed advies opdoemen aan degenen die na zoveel jaar meelopen vinden dat zij hier eigenlijk niets meer te zoeken hebben, maar toch blijven komen en zelfs moties indienen. Misschien is het wat om een van de twee fracties op te heffen? Dan ben je van dat probleem in ieder geval af. Dat lijkt mij een heel zinnige manier. Dan doen wij ook nog een beetje aan politieke vernieuwing, zoals D66 graag wil, niet door iets toe te voegen maar door ons wat te matigen.

De heer De Boer (GroenLinks):

Net als het opheffen van de Eerste Kamer is het opheffen van fracties aan de democratie. Bij verkiezingen wordt vastgesteld of daarvoor meerderheden ontstaan. Als de democratie een GroenLinks-fractie in de Tweede of Eerste Kamer roept, dan zit zij daar.

De heer Bierman (OSF):

Dat is ongetwijfeld het geval. De heer De Boer interrumpeert mij nu, dus ik kan mij rechtstreeks tot hem wenden. Als je een voortreffelijke fractie in de Tweede Kamer hebt, lijkt het mij ook moeilijk om in de Eerste Kamer nog meerwaarde te bieden. Dat valt natuurlijk niet mee. Ik wil de heer De Boer er echter toch op wijzen, dat zijn fractie in de Eerste Kamer buitengewoon verdienstelijk is opgetreden bij de kwestie rond het wel of niet ingrijpen in NAVO-verband in de Balkan. Er was een verschil tussen wat GroenLinks in de Tweede Kamer als uitgangspunt had en wat in de Eerste Kamer werd beleden. Als ik GroenLinks was – dat ben ik natuurlijk helemaal niet – zou ik dat toch zien als meerwaarde. Het was dus een principieel heel andere stellingname dan in de Tweede Kamer; misschien was het voortschrijdend inzicht. Dat is dan de meerwaarde die ik nog wel zie zitten. Als ik de heer De Boer was, zou ik die ook zien zitten. Maar wat dat betreft, verschillen wij van mening. Ik wilde het toch nog even gezegd hebben.

De vergadering wordt van 15.55 uur tot 16.25 uur geschorst.

Minister Kok:

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun inbreng in tweede termijn, die mede is gebruikt voor reacties op de inbreng van andere fractievoorzitters. Ik zal daar uiteraard niet op ingaan, maar wel op de opmerkingen en vragen die in mijn richting naar voren zijn gebracht.

De heer Braks meent dat het kabinet in zeer sterke mate verwijst naar nieuw beleid en voornemens voor de komende periode. Dat is een juiste constatering, maar die behoeft de aanvulling dat wij ook veel werk verzetten om in de loop van deze periode en in de loop van dit jaar datgene te realiseren wat in de regeringsvoornemens is neergelegd. Dat is in de praktijk iets ingewikkelder dan het vaststellen en publiceren van een aantal tabellen met cijfers en voornemens. Het gaat erom, de beleidsdoelen te realiseren die met intensiveringen en soms met herstructureringen worden beoogd. Ik vind het begrijpelijk dat wij daar boven op onze voornemens vervolgen met initiatieven voor het jaar 2002 en daarna; ik hoop dat ook de Kamer dat begrijpelijk vindt.

Ik kom nu bij enkele meer specifieke vragen, allereerst over de post "incidenteel" in de zorg op het punt van de arbeidsvoorwaarden ontwikkeling. De feitelijke ontwikkeling van "incidenteel" is altijd van twee factoren afhankelijk: de demografie – dus de vergrijzing – en het beleid van instellingen, inclusief de tendens om hoger gekwalificeerde functies aan te trekken. Als instellingen kiezen voor upgrading, moet dat uit het volumebudget worden gefinancierd. De beschikbare 0,6% is voldoende voor de demografische post "incidenteel". Die gegevens hebben in de afgelopen tijd zo gewerkt. Uiteraard zal ook de eerder genoemde werkgroep-Van Rijn de nodige aandacht aan dit onderwerp geven.

De heer Braks heeft ook in tweede instantie, na het interruptiedebat van vanochtend, gevraagd of ik iets wil zeggen over de wijzigingen in het zorgstelsel. Daarbij zal ik deels herhalen wat ik al heb gezegd, maar misschien in iets andere woorden. Allereerst merk ik op dat wij op langere termijn streven naar een stelsel van een sociale ziektekostenverzekering waarbij een zo goed mogelijk evenwicht tussen vraag en aanbod wordt bereikt en waarbij het verzekeringskarakter van de zorg gehandhaafd wordt. Daarbij past wel dat wij de kosten van de zorg zo reëel mogelijk ramen. Ook onder een dergelijk stelsel zal kostenbeheersing uiteraard nodig blijken, zoals dat geldt voor alle collectieve uitgaven. In de zorg zullen daarvoor nieuwe instrumenten worden ontwikkeld, zoals de verzekeraarsbudgettering. In een dergelijk stelsel zal van lange wachttijden geen sprake mogen zijn.

Voor de korte termijn vindt het kabinet de wachttijden en de wachtlijsten te lang. Daarom is in de nota Zorg verzekerd aangegeven dat een maximale inspanning wordt geleverd om de wachttijden en wachtlijsten te bekorten. Hiervoor heeft het kabinet in 2000 en 2001 extra middelen beschikbaar gesteld. Daardoor hebben de zorgkantoren in de AWBZ onder strenge voorwaarden de ruimte gekregen om extra productieafspraken te maken. Ook de zorgverzekeraars hebben extra financiële ruimte gekregen om aanvullende afspraken te maken. De thans beschikbaar gestelde bedragen kunnen naar het oordeel van het kabinet daadwerkelijk in extra productie worden omgezet. Zoals men in de nota Zorg verzekerd heeft kunnen lezen, zal het kabinet halfjaarlijks, bij de reguliere afwegingsmomenten en op voorstel van de bewindslieden van VWS bezien of er verdere maatregelen nodig zijn voor de aanpak van de wachtlijsten en wachttijden en waaruit die kunnen bestaan. Dat is de lijn die wat het kabinet betreft geldt rond de zorg en die de korte termijn en de lange termijn van elkaar onderscheidt.

De heer Braks vroeg aandacht voor de wijze waarop uitspraken van de rechter doorwerken in wetgeving. Hij sprak in dat verband van een automatisme en vroeg daarover een algemeen debat. Gisteren en vandaag is in de Tweede Kamer het euthanasiewetsvoorstel aan de orde. Het debat daar gaat onder meer over de vraag of de recente uitspraak van de rechter moet doorwerken in het wetsvoorstel. Ik meen dat dit een juiste illustratie is van het punt waarop de heer Braks de aandacht vestigde. Ik doel op de opmerking dat het publiek debat daar gevoerd moet worden waar het moet: in de beide Kamers en op het moment dat het ertoe doet, namelijk als er een wetsvoorstel terzake voorligt. Thans is dat het geval aan de overzijde. Snel daarna zal dat het geval zijn hier in deze Kamer, zo neem ik aan.

Voorzitter! Particuliere beveiligingsdiensten spelen een rol bij de beveiliging van bedrijfsterreinen en in winkelcentra. In specifieke situaties spelen zij ook een rol bij het toezicht, bijvoorbeeld bij een beeldententoonstelling op de openbare weg. In geen geval neemt een particuliere beveiligingsdienst de bevoegdheden van de politie over. Wel worden zij geacht de politie te waarschuwen als er onraad is. Dat geldt voor iedere burger. Het kabinet, in het bijzonder de minister van BZK, inventariseert thans bestaande arrangementen die tussen gemeenten of politie met particuliere beveiligingsdiensten zijn getroffen. Het betreft daarbij ook de wijze waarop stadswachten en andere toezichthouders hun werk verrichten. Ook daar is een directe aansturing en regie vanuit de overheid het uitgangspunt. In het algemeen geldt dat het veiligheidsbeleid van het kabinet erop is gericht, zo veel mogelijk maatschappelijke acteren hun verantwoordelijkheid voor veiligheid te laten dragen. De bijzondere positie van de politie staat daarbij uiteraard buiten discussie.

De heer Braks heeft een reactie gevraagd op zijn opmerkingen over het gevoel van urgentie bij de aanpak van de zware criminaliteit. Hij gaf in zijn tweede termijn aan dat hij twijfelt of de regering dat gevoel van urgentie heeft. Hij verwees naar de positie die Nederland inneemt in relatie tot andere West-Europese landen.

De heer Braks (CDA):

Om misverstanden te voorkomen: ik vroeg mij af of het gevoel van urgentie wel aanwezig is bij de medewerkers van de betreffende diensten. Anders had men waarschijnlijk eerder aangevoeld dat er een crisis zou kunnen ontstaan. Ik ben er zo-even door de heer Rosenthal op gewezen dat als men het begrip "sense of urgency" gebruikt, men eigenlijk al te laat is met actie.

Minister Kok:

Het is het meest correct om de regering op alles aan te spreken, ook als het gaat om vermeende houdingen van medewerkers of van sommige medewerkers. De regering is van mening dat wat dit onderwerp betreft op een groot aantal terreinen het gevoel van urgentie krachtig is vergroot. Wij willen daarop ook aangesproken worden. Het kabinet heeft, net zo goed als het vorige kabinet, veel maatregelen genomen om de bestrijding van criminaliteit te verbeteren. Ik denk aan vergroting van de opsporingsmiddelen, verbeterde communicatie tussen partners in de strafrechtketen en de financiële ondersteuning die vanuit het regeerakkoord is gegeven. Het is een permanente zorg voor de overheid. Dat punt is vorige week in het debat aan de overkant naar aanleiding van de Dover-zaak door de minister van Justitie benadrukt. Ik wil voorts benadrukken dat Nederland inzake de bestrijding van criminaliteit in het buitenland geen slechte naam heeft. Dat is laatst ook duidelijk geworden door de waardering van de VS voor onze aanpak van de productie van synthetische drugs. Het feit dat hier opnieuw over dit onderwerp wordt gesproken, is een signaal vanuit de senaat. Het is belangrijk dat de Kamer op deze wijze van de reactie van het kabinet kennisneemt.

De heer Braks (CDA):

Ik verwees naar een artikel in de Volkskrant. Wat betreft het voorkomen van geweldsmisdrijven zou Nederland volgens dat artikel inderdaad niet afwijken van de rest van Europa, maar in andere West-Europese landen wordt wel een steeds hoger aantal gewelds- en vermogensmisdrijven opgehelderd, terwijl dat aantal in Nederland daalt. Dat is toch verontrustend. Ik overhandig u graag dit artikel.

Minister Kok:

De knipselkranten zijn ook bij ons natuurlijk in grote aantallen aanwezig, maar dit onderwerp zal bij de betreffende begrotingsbehandeling zeker de aandacht krijgen die het nodig heeft. Daartoe aangespoord door de heer Braks zullen wij er direct, met grote voorrang, kennis van nemen.

Ik heb woorden van grote waardering uitgesproken aan de land- en tuinbouw. Uiteraard is daarbinnen bijzondere aandacht gelegen voor de positie van de primaire landbouw, wetende hoezeer de omschakelingsprocessen die daar moeten plaatsvinden, een druk leggen op de bedrijfsgenoten. De heer Braks kan van onze positieve houding op dit punt verzekerd zijn.

Het valt mij op dat de heer Braks ook na mijn beantwoording van vanmorgen meent, dat in het algemeen de toon van mijn antwoord was: alles gaat goed in dit land en wij zijn daar tevreden over. Ik wil niet ontkennen dat hetgeen goed gaat, ook tevredenheid oproept, maar ik heb bij vrijwel alle onderwerpen ook aangegeven, méér dan plichtmatig, dat wij veel oog hebben voor alle zorgen, knelpunten en kwaliteitstekorten die in de samenleving bestaan. In een werkelijk debat, zowel aan de overzijde als in deze Kamer, zouden wij dan antwoord moeten geven op de vraag, hoe op die beleids- en kwaliteitstekorten op een goede wijze antwoord gegeven kan worden. Daarbij is mij opgevallen dat zaken die vrij eenvoudig zijn, in feite zonder discussie worden geaccepteerd. Zo heb ik vandaag nog niemand horen zeggen dat de staatsschuld wel weer omhoog mag. Ook heb ik niemand horen zeggen dat de lastenverlichting van volgend jaar wel achterwege mag blijven. Ik hoor wel af en toe eens een lichtvoetige opmerking in de richting dat dit niet per se had gehoeven, maar als wij werkelijk over alternatieven gaan praten, is dat natuurlijk wel een punt voor het debat. Ik neem aan dat de financiële beschouwingen die binnenkort plaatsvinden, wat meer helderheid zullen geven over de alternatieven die op tafel worden gelegd om aan de zorg die zo centraal staat, de kracht te geven die nodig is.

De heer Braks (CDA):

Ik heb in mijn betoog bewust twee nuanceringen aangebracht op het punt van de lastenverlichting. In de eerste plaats heb ik gezegd dat het, in het licht van de algemene oververhitting van onze economie en het gevaar voor inflatie, niet wijs is om met lastenverlichting te werken. Dat is wellicht een opmerking achteraf, maar de omstandigheden zijn inmiddels substantieel veranderd. In de tweede plaats heb ik gezegd dat het min of meer op de automatische piloot gebeurt. Ook dat is een nogal relativerende opmerking.

Minister Kok:

Er gebeurt helemaal niets op de automatische piloot, mijnheer de voorzitter. Er is zeer weloverwogen – Nederlandser kan het niet – jarenlang gefrutseld en geknutseld aan de bouwstenen voor het nieuwe belastingstelsel. Vervolgens is er, na de overeenkomst in het regeerakkoord, een zeer uitgebreide parlementaire behandeling geweest, met steun voor de vaststelling dat een dergelijke ingrijpende stelselwijziging niet zonder een ingrijpende lastenverlichting kan. Uit vorige ervaringen – met name die eind jaren tachtig – weten wij dat grote belastingwijzigingen weinig commentaar opleveren als ze voordelen opleveren voor grote groepen burgers. Als die wijzigingen echter tot nadelen leiden, staan degenen die daartegen willen protesteren, in rijen van drie klaar. Met een stelselwijziging gaat dus min of meer inherent een lastenverlichting gepaard.

Ondanks de nuancerende opmerkingen die de heer Braks bij dit onderwerp heeft gemaakt, denk ik toch niet dat hij in de eerste weken en maanden van het nieuwe jaar door het land zal gaan met de mededeling, dat de mensen nu wel allemaal een lastenverlichting hebben ontvangen, maar dat de fractie van het CDA in de Eerste Kamer er toch grote bezwaren tegen had dat de mensen de voordelen van die lastenverlichting krijgen. Ik zie graag de krantenknipsels tegemoet die hij daarover weet te produceren.

De heer Braks (CDA):

Ik ben nog steeds niet bang om met een goed constructief voorstel de boer op te gaan. Dus ook bedankt voor de waardering in de richting van de landbouw. Dat mocht ook wel eens een keer en uit uw mond zal dat zeker worden gewaardeerd. Ik zal dat ook vertellen, maar ook in de gaten houden of het zich ook in de praktijk zo zal manifesteren. Om misverstanden te voorkomen zeg ik erbij: niet in alle gevallen, maar waar daar fouten zitten, daar moet op gereageerd worden.

Inderdaad hebben wij de belastingherziening gesteund, maar ook enkele kritische kanttekeningen geplaatst bij de vormgeving in de laatste fase. U zegt dat als mensen er nadeel van ondervinden... Wij twijfelen er zeer aan of de lastenverlichting wel terechtkomt waar die potentiële nadelen zich voordoen. Als ik vandaag de dag de kranten lees over opnieuw problemen en niet het minst voor de minder draagkrachtigen, zoals als gevolg van de mutatie in het ziekenfonds, dan blijf ik ernstige twijfels hebben of de lastenverlichting op die plekken terechtkomt die u zojuist omschreven heeft.

Minister Kok:

Dat debat kan dan heel goed plaatsvinden bij de financiële beschouwingen en de belastingwetgeving. Als wij naar het geheel van het beeld voor het volgend jaar kijken, heb ik toch de indruk dat wij daar van een zeer evenwichtig inkomensbeeld kunnen spreken. Over het algemeen is de zorg of sommige mensen wel voldoende lastenverlichting krijgen eerder een voorbode van een vraag om nog een groter bedrag dan van de opmerking dat er voor een deel van wordt afgezien!

De heer De Boer (GroenLinks):

Nu beginnen mijn klompen toch wel lichtelijk te breken. In de voorbereiding op dit debat heb ik besloten niet weer over die lastenverlichting te gaan praten omdat mij dat een volslagen gepasseerd station binnen dit kabinet leek, maar nu krijg ik het verwijt dat ik er niet over begonnen ben of doelde de minister-president niet op mij?

Minister Kok:

Ik doelde op eenieder die zich aangesproken voelt!

De heer De Boer (GroenLinks):

Ik wil best nog wel een nummertje maken, want zoals u weet behoor ik tot een politieke groepering die de grootst mogelijke bezwaren had tegen het beleid dat op dit punt door het kabinet is ingezet. Beluister ik nu een beetje dat die twijfels ook u bekruipen en dat u eigenlijk wel behoefte heeft aan een nieuwe discussie daarover? Daar roept u nu toch eigenlijk toe op?

De voorzitter:

Mag ik hier even tussen komen? Ik herinner mij dat de heer De Boer in het College van senioren voorstander was van het wel houden van algemene en financiële beschouwingen en het behandelen van de begroting van Financiën omdat dit de discussie vandaag zou ontlasten van de financiële discussie. Ik wil de heer De Boer daar dus graag aan herinneren!

De heer De Boer (GroenLinks):

Maar het zal u toch niet zijn ontgaan dat de minister-president er zelf over is begonnen.

De voorzitter:

Neen, maar u hebt uw punt in ieder geval gemaakt.

Minister Kok:

Begint de minister-president een debat en is het weer niet goed! Maar, voorzitter, u mag van mij aannemen dat ik uw procedurele opmerking zeer aantrek. Ik begrijp dat ook ik mij had behoren te houden aan de regels die overeen waren gekomen. Maar, ik zou toch graag nog in één zin willen uitleggen waarom ik mij deze vrijpostigheid heb veroorloofd, namelijk omdat wij, als wij spreken over wat anders kan en ook beter moet, ook in financiële zin – de opmerkingen van verschillende fracties daarover hadden ook daarop betrekking – het toch wel goed is om even met elkaar na te gaan waaruit ons speelveld bestaat en of dat ook wel een gezamenlijk speelveld is. Er is in dit debat zo af en toe gezegd dat het niet alleen om geld gaat. Maar, als wij dat eenmaal hebben vastgesteld, gaat het daarna toch weer mede over geld en de vraag of er voldoende prioriteit wordt gegeven aan een aantal voorzieningen. In alle ernst, al was het vorige dat ook, als ik de heer Braks hier dan zie als een soort verzamelaar van ieders steun en hoor zeggen dat dit hele debat bol staat van steun en ook voor de zorgen die hier door het CDA zijn uitgesproken over het gebrek aan prioriteit – ik neem aan dat u dan bedoelt die financiële prioriteit – dat is het toch niet helemaal buiten de orde als ik erop wijs dat het dan ook goed is om bij het uitspreken van die zorg, bij het verzamelen van steun daarvoor, in elk geval aan te geven waaruit dan die alternatieven bestaan. Dat zal waarschijnlijk blijken bij de financiële beschouwingen die op verzoek op een apart moment plaatsvinden.

Ik ben het zeer met de heer Braks en anderen eens dat wij de zaak niet moeten verengen tot de financiële aspecten ervan of de financieel-economische keuzes die in het kader van een begroting zijn gemaakt. De Miljoenennota draagt natuurlijk de sporen van die keuzes, maar daarbinnen zijn natuurlijk gans andere vragen aan de orde. Deze vragen houden allemaal verband met de meer principiële vraag of men in de huidige samenleving voldoende oog heeft voor de noden van mensen. Op dit punt ben ik dus zeker niet kritisch, maar misschien mocht deze hele noot toch worden geplaatst.

Voorzitter! De heer Braks heeft op dezelfde toon gesproken over de armoedebestrijding. De armoedebestrijding wordt door ons zeker niet op de lange baan geschoven. Ik wil hem er verder aan herinneren dat in het kader van het rapport De andere kant van Nederland voor een meerjarige aanpak is gekozen. Die aanpak bestaat uit maatregelen die allemaal een positief effect hebben op de financiële en sociale positie van mensen met een laag inkomen. Een en ander blijkt overigens ook uit de rapporten die door de heer Braks zijn genoemd. Ik ga er verder zonder meer van uit dat hierover bij voorkomende gelegenheden met de Eerste Kamer zal worden gesproken.

De CDA- en de GroenLinks-fractie hebben bijzondere aandacht geschonken aan de passage in de troonrede waar wordt gesteld dat Europa geen buitenland meer is. Deze passage bedoelt aan te geven dat de Europese Unie in de 40 jaar na het Verdrag van Rome een belangrijke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Dat wordt niet voor het eerst geconstateerd, het wordt alleen voor het eerst op deze manier in de Troonrede geconstateerd. De Europese invloed op nationaal beleid wordt steeds groter, maar ook schuift het beleid van de verschillende nationale overheden steeds meer over elkaar heen. In die zin is Europa, zeker als over een jaar met de gemeenschappelijke munt wordt betaald, niet meer iets dat buiten ons land bestaat. Je kunt ook zeggen dat het binnenland steeds minder binnenland wordt naarmate de Europese invloeden en de gevolgen van Europese beleidsmaatregelen ons doen en laten en ons dagelijks leven meer en meer beïnvloeden.

Op dit onderwerp zal nog nader worden ingegaan door de regering, maar deze ontwikkeling heeft maar ten dele te maken met de wijze waarop de interdepartementale coördinatie plaatsvindt. Het heeft veel meer te maken met de manier waarop beleidsvoorbereiding en beleidsvorming door Europese overwegingen wordt beïnvloed. De Eerste Kamer zal op twee momenten een antwoord krijgen op haar vragen over beleidscoördinatie en wel in de door de minister van Buitenlandse Zaken aangekondigde notitie en in de gedachtewisseling volgende week over de Staat van de Europese Unie.

Door de heer Braks zijn ook enkele opmerkingen gemaakt over het verkeers- en vervoersplan en meer in het bijzonder over de verhouding tussen de Randstad en andere landsdelen en autovervoer en openbaar vervoer. Alle landsdelen worden in onze benadering gelijkwaardig behandeld. Er worden bereikbaarheidsprofielen opgesteld waarin knelpunten worden geïnventariseerd. Vervolgens worden de investeringen gericht op de gesignaleerde knelpunten. Het hangt natuurlijk af van de analyse van de knelpunten hoe vervolgens de middelen tussen openbaar vervoer en automobiliteit worden verdeeld. Het is steeds de bedoeling om de verschillende projecten complementair te doen zijn.

Het bereikbaarheidsoffensief voor de Randstad is een goed voorbereide vorm van integrale planning op regionaal niveau. Het is overheden in de regio te prijzen dat zij hiertoe bereid zijn geweest, omdat de problemen zo gezamenlijk kunnen worden aangepakt. Het zijn waarlijk niet de minsten onder de regionale en lokale bestuurders in en rondom de grote steden die bij het bereikbaarheidsoffensief zijn betrokken. Ook zij zijn van mening dat met de gelden die voor deze doelen beschikbaar zijn, de zeer ernstige noden in en rond hun stad kunnen worden gelenigd. Op die wijze worden een aantal beleidsinstrumenten bij elkaar gebracht.

Mijnheer de voorzitter! Mevrouw Van den Broek miste in mijn eerste termijn een voldoende accent op het optimaal benutten van de talenten en vaardigheden van mensen met bijzondere kwaliteiten. Ik nodig haar uit, de tekst van mijn eerste termijn na te lezen. Ik heb wel degelijk daar aandacht aan gegeven, zij het dat ik dit steeds heb gedaan in samenhang met wat ik heb genoemd de solidariteit, de cohesie en de bredere benadering. Mevrouw Van den Broek sprak een aantal malen over topsport. Ik denk dat topsport en breedtesport onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Met het fors stimuleren van de topsport alleen zul je de breedtesport wel hier en daar wat kunnen stimuleren, maar onvoldoende op gang krijgen als die geen eigen impulsen krijgt. Het gaat te ver – mevrouw Van den Broek heeft dit ook niet gedaan – die vergelijking een op een door te trekken naar alle mogelijke terreinen van de samenleving, maar als wij bijvoorbeeld in het onderwijs alles willen doen om te bevorderen dat mensen met bijzondere capaciteiten en kwaliteiten hun talenten volop tot wasdom kunnen laten komen, willen wij dit niet doen op een wijze – zo heb ik haar inbreng ook niet verstaan – die iets in mindering zou brengen op voor iedereen geldende basisvoorzieningen. Mijn reactie in eerste termijn was uiteraard beperkt en mijn reactie in tweede termijn is ook beperkt, maar in die zin zie ik veel in zo'n geïntegreerde benadering.

De heer De Boer en anderen hebben gezegd: dat zegt de heer Kok omdat hij minister-president is van dit coalitiekabinet. Wie de inbrengen van de fracties heeft gehoord, heeft daarin de verschillende elementen kunnen aantreffen. Ik vind dat helemaal niet verkeerd als er sprake is van een coalitiekabinet, maar ook niet als er sprake zou zijn van een eenpartijkabinet. Nederland kent het laatste verschijnsel niet, gelukkig zou ik zeggen, maar ik zie niet in wat er verkeerd is aan het verenigen van het stimuleren van het bijzondere, het geven van ruimte voor eigen keuzes aan het bijzondere en het over de volle breedte inhoud blijven geven aan goede, geloofwaardige basisvoorzieningen – dat kan het onderwijs betreffen, maar natuurlijk ook de zorg – waarvan iedereen gebruik kan maken. Ik vind dat in een rijk geschakeerde samenleving een uitdaging van de eerste orde. Dat oogt wat tobberig en zoekerig als je het vervolgens over een zoektocht hebt, maar ik denk dat wij in onze samenleving continu bezig zijn om het evenwicht tussen beide uitgangspunten die een zekere gelijkwaardigheid vertonen ten opzichte van elkaar invulling te geven. Er kunnen momenten aanbreken dat er keuzes moeten worden gemaakt. Dat krijgt meer profiel in het kader van concreet beleid en concrete beleidsvoornemens en daar kun je vervolgens met elkaar over debatteren.

Mevrouw Van den Broek vroeg: kunnen er niet wat minder regels komen? Wat mij betreft graag. Er wordt al veel aan gedaan. Deregulering is een langlopend proces met op veel punten resultaten. Recent is daaraan nog het nodige toegevoegd als het gaat om de administratieve lastenverlichting. Ik kan de verzekering geven dat het proces van het kritisch doorlichten van wet- en regelgeving de zin van "waar waren die regels voor, wat werd ermee beoogd, dienen zij nog steeds het doel dat voor ogen stond en kan het eventueel anders" continu doorgaat. Het lijkt mij dat bij begrotingsbehandelingen en behandelingen van wet- en regelgeving, ook in dit huis, deze vraagstelling heel concreet kan worden toegepast op onderwerpen die dan aan de orde zijn.

De door mevrouw Van den Broek aangegeven spanning tussen de korte termijn waar het gaat om de strakke overheidssturing en de lange termijn waar het gaat om de omslag naar de meer vraaggestuurde inrichting van de zorg herken ik. Ik heb er in eerste termijn iets over gezegd. In de aanpak van de wachtlijsten wordt op een innovatieve wijze antwoord gegeven op knelpunten die binnen de huidige wet- en regelgeving ontstaan. Daarbij worden onorthodoxe maatregelen niet geschuwd. Men is al een aantal jaren bezig met moderniseringstrajecten om vraagsturing binnen de kaders van het huidige systeem van de zorg te verankeren. Men denke hierbij aan de invoering en uitbreiding van de persoonsvolgende en -gebonden budgetten. De acties die nu plaatsvinden, passen in de langetermijnkoers, maar ik kan niet ontkennen dat hier een zekere spanning onvermijdelijk is. Het heeft een beetje te maken met de oude en de nieuwe schoenen. Wij kunnen het ons niet veroorloven om, als eenmaal de keuze is gemaakt voor de omslag naar een ander stelsel, te zeggen: terwijl de winkel wordt verbouwd, leggen wij de verkoop stil. Wij moeten trachten, dit zo consistent mogelijk op elkaar te laten aansluiten. Ook dat vergt precisie.

Mevrouw Van den Broek heeft, ook al in eerste termijn, enkele kritische opmerkingen over de basisvorming gemaakt. Voorzitter! Het lijkt mij goed, een aantal rapporten en commentaren – ze zullen uw Kamer binnenkort bereiken – daarbij te betrekken. In elk geval rechtvaardigen inspectierapporten zeker niet de conclusie dat de basisvorming mislukt zou zijn. Een kabinetsreactie daarop ligt nu bij de Tweede Kamer en vandaag komt er een advies van de Onderwijsraad dat een steun vormt voor de stelling die ik verkondig: het is duidelijk minder negatief dan mevrouw Van den Broek hier heeft aangegeven. Uiteraard respecteer ik haar oordeel maar het lijkt mij goed, die inzichten straks bij de gedachtewisseling met de bewindslieden te betrekken.

Voorzitter! Ik heb een grote fout begaan door de indruk te wekken dat ik een gelijke vraagstelling van de fracties van de VVD en het CDA gunstig richting CDA en ongunstig richting VVD zou hebben beantwoord. Dat is een beginnersfout, behalve natuurlijk in de richting van de CDA-fractie... Wellicht is er sprake van een misverstand. Ik meen dat de heer Braks vroeg naar de positie van randgemeenten in het kader van herindelingen. Zij zouden te weinig op eigen merites en waarden worden beoordeeld. Echter, de perspectieven van de randgemeenten komen uitvoerig aan bod als besloten moet worden over een mogelijk ander bestuurlijk arrangement rondom een grote stad. Ik verwijs in dit verband naar de lopende gemeentelijke herindeling rond Den Haag.

Mevrouw Van den Broek heeft daarentegen de suggestie voorgelegd om in de medebewindwetgeving structureel onderscheid te maken tussen gemeenten. Dat is toch iets anders dan de heer Braks naar voren heeft gebracht. Wij hebben aangegeven dat wij daarbij zekere reserves hebben. Natuurlijk kan in incidentele gevallen in de wet een aparte status voor de grootste gemeente worden gecreëerd, maar om dit te gaan hanteren als een soort inrichtingsprincipe voor de gemeentelijke bestuurslaag, dat gaat ons te ver. Dit zou leiden tot te veel onzekerheid, ook voor burgers en bedrijven. Alleen al om die reden is dit geen alternatief voor herindeling. Wij zien, kort samengevat, geen brood in een structurele differentiatie waar het gaat om regels die voor gemeenten gelden. Binnen dit gegeven hebben wij echter wel aandacht willen geven aan de problematiek die door de fractie van het CDA naar voren is gebracht met betrekking tot randgemeenten, in relatie met de centrumgemeente waarmee zij op enigerlei wijze in contact staan. Ik hoop, voorzitter, dat hiermee het misverstand is weggenomen.

De heer De Boer heeft mij geprezen voor de kortste reactie ooit en vervolgens heeft hij daaraan natuurlijk enkele conclusies verbonden, verband houdend met de redenen waarom deze reactie wel eens beperkter zou kunnen zijn geweest. Ik heb al even gereageerd in verband met evenwichten die in het kabinet bestaan waar het gaat om de samenhang tussen enerzijds ruimte voor individuele vrijheid en anderzijds het recht doen aan basisrechten en -voorzieningen die voor iedereen moeten gelden. De heer De Boer heeft gezegd, dat ik de balans waarmee hij zijn betoog heeft beëindigd heb laten liggen.

Ik heb daar zojuist nog eens goed op gestudeerd. Ik heb gisteravond uitgebreid gelezen en herlezen. Eigenlijk kan ik de balans almaar niet vinden, behalve dat de heer De Boer een conclusie heeft getrokken door een aantal feiten en omstandigheden van tien jaar geleden en nu naast elkaar te leggen. Literair kan ik dat wel waarderen. Ik kan het ook nog wel waarderen, dat hij de CO2-uitstoot van tien jaar geleden heeft berekend en nu vaststelt dat, ondanks Kyoto, die uitstoot nog wat hoger is geworden. Ik kan heel goed begrijpen dat, vanuit de zorg die wij allemaal hebben, de problemen in het onderwijs en de zorg worden geanalyseerd. Om dat alles echter tot de conclusie te laten leiden dat resultaten uitblijven vind ik eenzijdig.

Ik heb echt vandaag niet willen meedoen en ik wil over het algemeen niet meedoen aan een wedstrijdje: kijk eens hoe mooi het allemaal is. Ik ben tevreden over een aantal resultaten die wij over een reeks van jaren in Nederland hebben bereikt. Dat is plaatsvervangende tevredenheid, namens al die mensen die daar ook werkelijk aan hebben bijgedragen. De regering, de rijksoverheid, de ministers achter de ministerstafel of ministers van vorige kabinetten, ook mede verantwoordelijk voor het gevoerde beleid, hebben in zekere zin dan nog gemakkelijker praten dan mensen die in moeilijke jaren merken hoe moeilijk het is. Dat is langer doorgegaan dan de periode van het eerste kabinet-Lubbers, zo kan ik de heer Braks verzekeren.

De heer Braks (CDA):

Dat was ook alleen bedoeld als een begin!

Minister Kok:

U zei dat sinds dat moment Nederland weer op koers lag. Dat is uw manier van evenwichtig met de feiten omgaan. Maar goed, dat is niet de hoofdlijn van mijn betoog. De hoofdlijn van mijn betoog is, dat politiek verantwoordelijken het niet alleen voor hun kap moeten nemen als er populaire boodschappen zijn uit te dragen, maar ook koers moeten kiezen in periodes waarin dat werkelijk nodig is. Dat vraagt om een groot incasseringsvermogen en een grote incasseringsbereidheid in de samenleving, bij mensen die dat soms toch al heel moeilijk konden dragen. Na de stormachtige periode die wij hebben meegemaakt, en die een stevig eind in de jaren negentig heeft voortgeduurd, zijn wij nu in een periode gekomen waarin wij gelukkig een beetje kunnen ademhalen en vaststellen, dat wij weer een wat meer solide financiële basis hebben. Eindelijk kunnen de tekens weer eens anders worden geplaatst. De minnen zijn plussen geworden, soms zelfs stevige plussen. Ook die plussen gaan overigens weer met bepaalde minnen gepaard, maar het is nooit helemaal goed. Op zichzelf is er reden om dat positieve te verwoorden en dat doe ik. Mijn collega's en ik verdedigen onszelf en verantwoorden onszelf. Dat daarnaast de nog onvoldoende resultaten stevig tegen het licht worden gehouden en kritisch worden geanalyseerd is prima. Zo steken wij allemaal in elkaar. Dat kunnen wij goed hebben. Een beetje gemakkelijk een optelsom maken van dingen die nog onvoldoende deugen en dat in de schoenen schuiven van degenen die over een langere periode verantwoordelijkheid hebben gedragen, vind ik geen balans.

De heer De Boer (GroenLinks):

Het zal de minister-president niet ontgaan zijn dat ik, weliswaar in één zin, zes positieve punten van dit kabinet, ingezet door Paars I, heb vermeld. Ik heb daarvoor waardering uitgesproken, ik geloof zelfs als een van de weinigen hier. Uit de wat meer filosofische tekst in mijn bijdrage volgt wel, dat de resultaten daarvan eenzijdig in de samenleving worden neergelegd. Ik wil het niet meer over de belastingverlichting hebben. Ik betwijfel geen moment de intentie om heel hardnekkige problemen in de samenleving, die al een aantal jaren bestaan, op te lossen. Ik geef toe dat op dit moment daar aanzetten voor worden gegeven en dat er geld in wordt geïnvesteerd. Ik stel echter wel vast, dat wij met het ritsje dat ik heb opgenoemd de afgelopen zes, zeven, acht jaar nog niet veel zijn opgeschoten. Daarom heb ik die rits opgenoemd. Ik zit in de oppositie om dit aan het kabinet voor te houden. Ik ben niet te beroerd om te prijzen wat geprezen moet worden, maar wat achterblijft en niet opschiet, moet wel onder ogen gezien worden. Als regering die er al een reeks van jaren verantwoordelijkheid voor draagt, kom je er niet mee weg om jezelf te prijzen omdat je nu eindelijk inzet op datgene wat er moet gebeuren. Ik vind dit enkele jaren te laat. Ik ga het riedeltje niet weer oplezen. U bestrijdt op zich de conclusies van dat riedeltje niet. Dan bent u er toch ook verantwoordelijk voor dat het niet opschiet?

Minister Kok:

Ik bestrijd de conclusies van die riedel wel. U moet niet vergeten dat de economische groei van de afgelopen zes, zeven jaar een groot aantal van de problemen die u in onze schoenen schuift, mede heeft veroorzaakt. Neem het Kyotocijfer voor de tonnen CO2-uitstoot. Wat dacht u van de gevolgen die een stormachtige economische groei juist voor die CO2-uitstoot heeft gehad? Kom dus bij mij vooral niet aan met de mededeling dat wij er onvoldoende in zijn geslaagd, nota bene in tijden van economische groei de uitstoot terug te dringen, als die uitstoot juist door die economische groei wordt veroorzaakt. De heer Schuyer heeft er, kijkend naar de Klimaatconferentie, als enige in tweede termijn over gesproken wat wij nationaal en internationaal kunnen doen om in een stappenplan waarin de verschillende landen en blokken in de wereld hun concessies op de weegschaal leggen, een begin van een wereldwijd antwoord te geven op een mondiaal probleem, dat geen van de afzonderlijke landen kan oplossen. Ik vind dat u met de illustratie die ik nu als voorbeeld eruit pak, de plank echt een beetje misslaat.

De heer De Boer (GroenLinks):

Het kabinet steekt in op een behoorlijke particuliere welvaartsverhoging en een behoorlijke koopkrachtimpuls in het volgende jaar. Hiermee roept u dat soort situaties toch ook zelf op?

Minister Kok:

In de loop van de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig zaten wij diep in de put en moesten wij uit de spiraal komen van torenhoge werkloosheid, daardoor extreem hoge sociale lasten, daardoor extreem hoge loonkosten, daardoor blijvend hoge inflatie en veel te hoge overheidstekorten. Een van de middelen en doelen om daaruit te komen is een verbetering van je economische positie. Het is echt ondenkbaar dat je in een blijvende economische crisis dit soort grote structurele vraagstukken had kunnen oplossen. De economische herleving, in Nederland in een wat beter tempo en op een wat betere wijze vormgegeven dan in menig ander Europees land, was het gevolg van beleidskeuzes en nodig om tot een aantal beleidsresultaten te komen. Ik voel mij met alle anderen aangesproken om de CO2-uitstoot en andere vormen van milieuverslechtering die door economische groei ontstaan, de komende tijd met kracht aan te pakken, maar deze zijn geen gevolg van het door het kabinet gevoerde beleid. Je zou kunnen zeggen: het kabinet heeft een beleid gevoerd dat het thans mogelijk maakt, de vruchten ervan beter voor deze doelen aan te wenden.

De heer De Boer (GroenLinks):

Hiermee komen wij weer op de afstemmingsvraag terecht waar wij al eerder over gesproken hebben. Ik denk dat het in de beleidsdebatten verder wel aan de orde zal komen. Dat lijkt mij het beste.

Minister Kok:

Heel graag.

Ik wil niet alsnog een provocerende opmerking maken, maar de heer De Boer zei net dat al die vruchten verkeerd zijn terechtgekomen. Ik houd staande dat de vruchten van de lastenverlichting evenwichtig terechtkomen. Ik houd staande dat de kwaliteitsverbetering in de zorg, waardoor mensen op hogere leeftijd voor ernstigere aandoeningen worden geopereerd dan vroeger, over de volle breedte in de samenleving is terechtgekomen. Ik houd staande dat de kwaliteitsverbetering in het onderwijs, naast de tekorten die er zijn, over de volle breedte in de samenleving zijn terechtkomen. Nu heb ik toch op de balans gereageerd.

Dit is misschien het moment om iets te zeggen over de motie. Ik heb inmiddels begrepen dat het schriftelijke antwoord op de vraag van de heer De Boer in eerste termijn, dat inderdaad wat kort was, niet volledig bevredigend voor hem is. Hij heeft een motie ingediend waarin verzocht wordt om als onderdeel van de verantwoording over 2001 een nota te presenteren waarin per ministerie een overzicht wordt gegeven van de aard, de omvang en de kosten van externe advisering. De opmerking over ambtenaren die voor zichzelf beginnen en even later bij hun vroegere baas komen werken als extern adviseur kan in ieder geval niet meer op de rijksdienst van vandaag en morgen slaan. Dit kabinet heeft dat verschijnsel, dat wel eens de draaideurconstructie wordt genoemd, immers in zijn integriteitsbeleid bestreden en via een verbod op die draaideurconstructies voor de toekomst uitgebannen.

Steeds zal een zorgvuldige afweging moeten plaatsvinden alvorens een besluit tot opdrachtverlening aan externen wordt gegeven. Het is noodzaken om bij het vragen van extern advies goed af te wegen waarom het advies extern moet worden gevraagd, wat de aard en de omvang van de te leveren prestaties moet zijn en wie verantwoording draagt voor wat er met het advies gebeurt. Het is trouwens goed als ook het parlement zich daar zeer wel van bewust is, want ook het parlement wil nog wel eens verzoeken om extern advies onder de naam "onafhankelijke evaluatie" of "doorlichting". Dat komt voor, omdat ook het parlement wel eens de neiging heeft om veel in evaluaties en controles te zien. Ik maak deze opmerking, omdat dit in de woorden van de heer De Boer in zijn eerste termijn werd geassocieerd met "behendig beheer". Welnu, het parlement kan er ook wat van.

Op elk departement zijn regels gesteld voor de verdere aanbesteding van opdrachten, waaronder extern advies en onderzoek, en worden de Europese richtlijnen omtrent aanbestedingen gevolgd. In gevallen waarin de gevraagde deskundigheid elders binnen de rijksdienst wel aanwezig is, moet vanzelfsprekend worden bevorderd dat die eerst wordt aangewend alvorens extern te gaan. Het bevorderen van die rijksbrede mobiliteit wordt ook nader vorm gegeven in de algemene bestuursdienst. Het kabinet begrijpt zeer wel de in de motie neergelegde wens van de Kamer, maar toch zijn er nog een paar aandachtspunten.

We gaan in het kader van VBTB over op een zogenaamde outputbegroting. Wij zullen moeten nadenken over de vraag hoe zich dat verhoudt tot deze motie, omdat zij geen betrekking heeft op de output maar op een onderdeel van de input. Bovendien gaat het bij de inhuur van externen om een grote diversiteit van diensten, die mogelijk niet bij deze motie zijn bedoeld. Ik wijs in dit verband op catering, beveiliging en op vormen van advisering Ook daar zullen we kritisch naar moeten kijken. Het lijkt mij verstandig, dat de ministers van BZK en van Financiën een notitie over deze problematiek opstellen. Ik kan mij daarvoor voorstellen, dat de Kamer zou besluiten om de motie aan te houden en vervolgens te betrekken bij de beraadslagingen over de notitie. Mocht dat niet het geval zijn, kan de heer De Boer zeggen dat hij nu toch wel duidelijk een uitspraak van de Eerste Kamer hierover wil hebben. Dan zult u het ons, hoop ik, niet kwalijk nemen als wij dan wel zeer hechten aan het tijdige en het verlengde van een mogelijk aanvaarden van een motie en wel het indienen van de betreffende notitie, zodat dit ook nog een verrijkende bijdrage aan de gedachtewisseling over dit geheel, met alle complexiteiten daaraan verbonden, zou kunnen leveren.

De heer De Boer (GroenLinks):

Beluister ik de minister-president goed, dat hij wil toezeggen dat bij het samenstellen van de notitie alle elementen die hier in de motie verwoord zijn aan de orde zullen komen en dat in die notitie expliciet duidelijk wordt welke elementen de regering wel overneemt – dan zijn we natuurlijk gauw klaar – welke niet en waarom dan niet? Daarover kan vervolgens een goede discussie worden gevoerd. Als dat inderdaad het geval is, ben ik bereid om de motie aan te houden tot het moment, waarop de notitie er ligt.

Minister Kok:

Dank u wel. In aanvulling op de samenvatting van de heer De Boer wil ik niet uitsluiten, dat de notitie ook nog aandacht schenkt aan enkele elementen die in deze motie en ook in de overwegingen nog helemaal niet zijn opgenomen! Ik weet overigens niet of wij dat zonder externe advisering kunnen!

Voorzitter! Mevrouw Lycklama heeft in de eerste plaats gevraagd hoe het nu staat met de relatie tussen de verkenningen die het kabinet wil uitvoeren en het streven om de verkokering te doorbreken. Wij hebben hierop een dubbel antwoord gegeven. In de eerste plaats hebben de werkgroepen die deze verkenningen uitvoeren, een interdepartementale samenstelling op hoog niveau, op SG-, DG-niveau. Er is een aantal departementen bij betrokken. In de tweede plaats hebben wij een politieke regiegroep ingesteld, bestaande uit de minister-president, beide vice-ministers-presidenten en de minister van Financiën. Deze groep zal ook in politieke zin de opstelling, voorbereiding en het verloop van de verkenningen monitoren en begeleiden. Ook daardoor zal het risico van verkokering worden bestreden.

In het verlengde daarvan heeft mevrouw Lycklama vragen gesteld over de cultuuromslag, de efficiency en de effectiviteit. Zij gebruikte daarvoor de metafoor van de rechter- en de linkerhand. Daarnaast heeft zij gesproken over de verantwoording van middelen. In toenemende mate wordt door uitvoeringsorganisaties aandacht besteed aan de relatie met de burger als klant. Er komen ook steeds meer klantenpanels. Het onderscheid tussen beleid en uitvoering maakt het mogelijk om die activiteiten meer specifiek aan te sturen. Dat brengt met zich dat extra aandacht nodig is voor communicatie tussen beleidsvorming en beleidsuitvoering. De uitvoeringstoets die daarbij wordt toegepast, is daartoe een goed middel. Voor het overige zal dit onderwerp de nodige aandacht krijgen in het voortzetten van het VBTB-proces. De beoogde prestaties moeten beter zichtbaar worden gemaakt. In de beleidsvoorbereiding moet dit goed tot uitdrukking komen, maar ook in de beleidsverantwoording zal een check moeten plaatsvinden op de diverse beleidsonderdelen. Wat stond ons voor ogen? Wat hebben wij ervan terecht gebracht? Wat zijn de lessen die daaruit moeten worden getrokken? Als de linker- en rechterhand onvoldoende van elkaar weten als het gaat om de beleidsvorming en de beleidsuitvoering, dan gaat dat onvermijdelijk problemen opleveren. Juist om dat te voorkomen, zal hierop beter worden toegezien.

Ik kom op het WRR-rapport in relatie tot de privatisering. Wij kunnen toezeggen dat bij het regeringsstandpunt bij dit rapport, dat de Kamer op niet al te lange termijn zal bereiken, expliciet aandacht kan worden gegeven aan de vragen die hier over criteria en randvoorwaarden bij privatisering zijn gesteld. Het lijkt mij goed om dat samen te laten komen.

Wat te doen als de bronnen zijn opgedroogd om de toetreding tot delen van de collectieve sector te vergroten? Die vraag laat zich op dit moment moeilijk in één of twee volzinnen beantwoorden. Het is een van de werkzaamheden van de werkgroep-Van Rijn en het vervolg dat daaraan wordt gegeven.

Mevrouw Lycklama à Nijeholt (PvdA):

Ik heb een vraag gesteld over de publieke taken die private instellingen toebedeeld krijgen of op zich nemen. Wie heeft daar de eindverantwoordelijkheid? Is niet in alle omstandigheden de overheid de eindverantwoordelijke in zo'n proces?

Minister Kok:

Vanuit het borgen van het publiek belang heeft de overheid een onvervreemdbare eigen verantwoordelijkheid. Bij privatisering en wijziging in de eigendomsverhoudingen ligt het in zoverre anders dat eigendom en toezicht dan uit elkaar worden getrokken. Een wijdverbreid misverstand in de algemene maatschappelijke en politieke discussie is dat de overheid haar rechten wat de toezichthoudende verantwoordelijkheid betreft uit handen zou geven op het moment dat er wijziging optreedt in de eigendomsverhoudingen. Dit is niet het geval. In voorkomende gevallen kan het zelfs een positieve bijdrage aan het uitoefenen van die toezichthoudende functie leveren wanneer de eigendomsverhoudingen zodanig veranderen, dat vanuit een nog grotere onafhankelijkheid en vanuit strikt gescheiden verantwoordelijkheden de toezichthoudende functie wordt vervuld. Aan dit onderwerp zal in de regeringsreactie op het WRR-rapport zeker nadere aandacht worden gegeven.

Terugkerend naar de heer Schuurman, wijs ik erop dat de ontwikkelingen in het Midden-Oosten pijnlijk zijn. Wij zien wat daar gebeurt, terwijl nog maar zo kortgeleden sprake was van de algemene opvatting dat het vredesproces zulke goede vorderingen maakte. Je zou, zwart-wit gezegd, kunnen zeggen: kortgeleden zo dicht bij duurzame vrede en enige tijd later zo dicht bij mogelijke verdere escalatie met alle dramatische gevolgen die dat zou kunnen hebben. Het gaat er nu in het bijzonder om, hoe die ernstige ontwikkeling te keren en welke bijdrage te leveren aan een verbetering van de situatie in het Midden-Oosten.

Tijdens het debat dat afgelopen vrijdag onder Nederlands voorzitterschap plaatsvond, sprak de Veiligheidsraad zeer grote zorgen uit over de dreiging van destabilisatie in de gehele regio. De Veiligheidsraad drong er bij Israël op aan om "non-lethal methods of riot control" te gebruiken. Nederlands is wel een van de elf talen in Europa, maar nog steeds niet de exclusieve taal in dit huis, zo moet ik mijzelf kwalijk nemen. Het gaat om taken die een oproerpolitie op zich zou moeten nemen en niet het leger. De Veiligheidsraad riep de Palestijnen op om een einde te maken aan geweld van hun kant. Daarnaast werd aandacht gevraagd voor de ernstige economische en psychologische schade die de crisis en de afgrendeling van de Palestijnse gebieden onder de Palestijnse bevolking veroorzaakten. Tijdens het debat werd duidelijk dat er geen alternatief is voor een vreedzame oplossing. Het vredesproces moet nieuw leven worden ingeblazen op basis van de resoluties 242 en 338. De meeste delegaties achtten een snelle ontplooiing van de "fact finding mission", geleid door oud-senator Mitchell, om de oorzaken van het geweld te onderzoeken, van groot belang. Deze missie, waarvan ook EU-hoge vertegenwoordiger Solana deel uitmaakt, kan ook bijdragen aan het kalmeren van de situatie. Vrede en rechtvaardigheid zijn nodig. De Veiligheidsraad ging akkoord met een verzoek aan de secretaris-generaal om met beide partijen in contact te treden om een vervolg te geven aan deze discussie in de raad. Dat is het minimum dat nu mogelijk is. Afgelopen maandag heeft de Europese Unie in een verklaring de conclusies van de Veiligheidsraad krachtig ondersteund. Nederland verleent zowel in het EU-kader als nationaal natuurlijk alle steun aan de inspanningen van de secretaris-generaal. Waar mogelijk, zullen wij een gepaste bijdrage leveren aan het herstel van de dialoog en het weer opbouwen van een klimaat van vertrouwen, waarin de gesprekken kunnen worden hervat.

De heer Schuurman heeft ook in tweede termijn zijn zorgen uitgesproken over de risico's dat in het onderwijs op enig moment andere vormen van financiering een negatieve invloed hebben op het algemene kwaliteitsniveau dat in het onderwijs wordt geboden. Ik meen dat ik in mijn eerste beantwoording duidelijk heb gemaakt – hij citeerde mij ook – dat ik geen publieke gaten wil dichten met private middelen. Het waarborgen van de toegankelijkheid en de hoogwaardige kwaliteit van het voor ieder geldende onderwijs is voor het kabinet uitgangspunt, zoals ook in de beleidsbrief van de bewindslieden is verwoord.

Dan kom ik op een punt waarover wij gemakkelijk nog langere tijd met elkaar kunnen spreken, hoewel ik denk dat dat nu niet de bedoeling is. Dat punt is de universele verklaring. Hiermee heeft de heer Schuurman een belangrijk onderwerp besproken, ook verband houdend met de risico's die kunnen worden gelopen als gevolg van nieuwe toepassingen op allerlei terreinen. Wij kennen de voorbeelden. Ik wil dan toch twee kanttekeningen maken. In de eerste plaats ligt in het woord "universeel" al de opvatting besloten dat het hier werkelijk zou moeten gaan om iets dat wij universeel willen. Dat wil zeggen dat één land of een bundeltje van landen helemaal niet aan een dergelijk initiatief zou kunnen beginnen op straffe van uitverkoop. Daarmee zou je immers een stopbord neerzetten omdat – niet alleen in de productiesfeer, maar ook in de sfeer van research en development – het bedrijfsleven en iedereen die daar in de onderzoekssfeer bij betrokken is, dat land of dat bundeltje van landen dan de rug zouden toekeren. Men kan natuurlijk zeggen dat men dat risico maar moet lopen als het om een hoogverheven onderwerp met een hoog moreel gehalte gaat, maar dat heeft volgens mij niemand bepleit.

De tweede kanttekening is dat een keuze voor de in het denken van de heer Schuurman verankerde ingrijpende lijn zeer veel positieve ontwikkelingen in de kiem zou kunnen afstoppen. Er zullen, ook in dit huis, heel veel beleidsdebatten worden gevoerd die de ruimte bieden om hierover te spreken. Er zijn in de afgelopen tientallen jaren heel veel vernieuwingen tot stand gebracht als gevolg van research, development en onderzoek op terreinen waar de mogelijkheden daartoe in het verleden volstrekt afwezig werden geacht. In de diverse nota's van het kabinet – bijvoorbeeld in de nota Biotechnologie, maar ook in andere beleidsdocumenten – is heel zorgvuldig uitgeschreven hoe het goede, het positieve en het waardevolle kunnen worden gestimuleerd zonder de grens naar onverantwoorde en onaanvaardbare risico's te overschrijden. In het denken van de heer Schuurman staat de gedachte centraal dat wij later geen last zullen hebben van de risico's als je die explicieter bij het bedrijfsleven zou leggen, terwijl het bedrijfsleven zich dan wel drie keer zal bedenken voordat het ongunstige dingen voor mens en samenleving bedenkt en invoert. Ik kan die redenering heel goed volgen, maar ik meen dat de door mij geplaatste kanttekeningen goed in acht moeten worden genomen. Daarom is het, voordat wij hierover tot uitspraken komen, misschien wel goed dat wijze mensen met een rijk verleden, zoals oud-regeringsleiders, zich daar het hoofd over breken en daarover à tête reposée van gedachten wisselen. De erachter ziftende gedachte is echter heel begrijpelijk. De heer Schuurman loopt naar de microfoon; ik begrijp dat ik toch iets te terughoudend ben geweest.

De heer Schuurman (RPF/GPV):

Nee, ik ben juist erg blij met de opmerkingen die de minister-president naar aanleiding van mijn suggestie heeft gemaakt. Juist omdat ik het met hem eens ben, vraag ik alleen of bijvoorbeeld ook het initiatief kan worden genomen om deze zaken, die al eens in de VN aan de orde zijn geweest, weer aan de orde te stellen. Het is immers een oud idee dat telkens weer op tafel komt; wij weten allemaal dat de bewindslieden van Buitenlandse Zaken voortdurend over de hele wereld trekken; zij zouden het punt bij die internationale gelegenheden weer aan de orde kunnen stellen. Ik zou het jammer vinden als de minister-president die initiatieven straks als oud-regeringsleider wel zal steunen, maar ons als de huidige regeringsleider in het ongewisse laat.

Minister Kok:

Op die laatste opmerking kan ik natuurlijk helemaal niet ingaan, want dat ligt in een verre toekomst. Ik weet niet of ik dat nog zal meemaken. Wat de rest betreft: de meest betrokken collega's in het kabinet, die deze beleidsportefeuille in hun portefeuille dragen, kunnen het best overzien in welke kaders en bij welke gelegenheden over dit soort onderwerpen met een hoog ethisch gehalte verder zal kunnen worden nagedacht. Vooralsnog houd ik het erop dat ook de samenspraak met het bedrijfsleven niet moet worden gemeden. Ook in het bedrijfsleven vinden hierover natuurlijk heel veel serieuze gedachtewisselingen plaats. Als men cynisch is, zou men kunnen zeggen dat het daar alleen om het maken van geld gaat. Ik sluit niet uit dat dat een van de drijfveren is voor die delen van het bedrijfsleven, maar ook in het kader van ethisch ondernemen is men bezig met het beantwoorden van vragen op dit punt. Wij hebben vandaag een aantal malen over verkokering gesproken; laten wij dit niet te veel in de koker stoppen van regeringsvertegenwoordigers, al dan niet formeel of al dan niet met een bepaald verleden. Laten wij bekijken hoe de dialoog hierover goed kan worden gevoerd. Dat is mijn laatste opmerking hierover. Wij zullen hier nog wel eens over komen te praten.

Ik kom bij de heer Schuyer. Ik val hem bij in zijn opmerkingen over de Klimaatconferentie. Ik hoop dat deze dag, die volgens sommigen beslissend is voor het kunnen vinden van een basis voor eindoplossingen, de nodige concessiebereidheid brengt van de verschillende kanten. Het zou heel tragisch zijn als over dit onderwerp zelfs een bescheiden stap in Den Haag niet mogelijk zou zijn. De heer Schuyer heeft gelijk als hij stelt dat het goed is, gezien het grote gewicht van deze thematiek, sommige vraagpunten die wij bespreken enigszins te relativeren.

Ik kom bij een aantal onderwerpen die de werking van de democratie en de werking van de politieke democratie betreffen. Democratie en een democratisch stelsel vragen onderhoud. Er wordt door het kabinet gewerkt aan de noodzakelijke verbeteringen van ons democratisch-parlementaire stelsel. Ik wijs op de staatscommissie die advies heeft uitgebracht over de dualisering van het lokale bestuur. Het kabinetsstandpunt daarover heeft de Kamer intussen bereikt. De referendumwetgeving wordt in eerste lezing begin volgend jaar in de Tweede Kamer behandeld. Notities over de positie en de verkiezing van de Eerste Kamer en wijziging in het kiesstelsel zijn uitgebracht. Daarnaast wordt gewerkt aan maatregelen die het verkiezingsproces moeten faciliteren, zoals het project Kiezen op afstand. Voorts is er een forum voor democratische ontwikkeling in het leven geroepen, naar aanleiding van het Grondwetjaar: 150 jaar Grondwet in 1998. Dit forum stimuleert onderzoek en debat op het desbetreffende terrein.

Naar aanleiding van de opmerking over een zekere door de heer Schuyer geconstateerde spanning tussen de nota inzake de Staat van de Europese Unie en de opvattingen inzake de wijzigingen die wellicht in het Nederlandse bestel aanbeveling zouden verdienen, zeg ik het volgende. Over de vraag of wij al dan niet een gekozen minister-president moeten hebben in het Nederlands bestel, bestaan de bekende verschillen van inzicht. Die zijn reeds uitgebreid toegelicht. Ik denk niet dat het nodig is om die te herhalen. Dat laat onverlet dat wij in het Europese verband een bijdrage moeten leveren, ook via die nota, aan het nadenken over en het debat over mogelijkheden om in Europees verband de rol van de voorzitter van de Europese Commissie te versterken. Overigens, als wij spreken over een wijze van verkiezing: deze voorzitter zou ook eventueel indirect, via het Europees Parlement gekozen kunnen worden. Ik doe daar geen uitspraken over. De regering heeft daar ook geen opvatting over. De discussie daarover hebben wij willen voeden met het naar voren brengen van een aantal mogelijke opties terzake.

Ik ben blij dat er wat betreft de arbeidsduur op een genuanceerde en afgewogen manier wordt gesproken over mogelijkheden om, op basis van vrijwilligheid of in een uitruil ten opzichte van andere verworvenheden, vormen van langer werk mogelijk te maken. Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen langer werken per dag of per week en het langer werken in het opzicht van de "lifetime" economische activiteit. Die is in Nederland, zoals bekend, uitzonderlijk laag. Om redenen die wij allemaal kennen, hebben wij in het verleden bepaalde keuzes gemaakt toen de jeugdwerkloosheid een onaanvaardbaar grote omvang kende. Dat heeft mede aan de wieg gestaan van VUT-regelingen en alles wat daarop is gevolgd. Men moet ook bereid zijn om in een gans andere tijd, onder nieuwe omstandigheden, opnieuw de vraag onder ogen te zien of er mogelijkheden zijn om wijzigingen aan te brengen, rekening houdend met wat mensen kunnen en wensen. Ook daar moeten verruimingen tot stand gebracht kunnen worden.

De opmerking van de heer Schuyer over overheidsvoorlichting spreekt mij aan. De regering zal als altijd, ook bij de presentatie van nota's, plannen en ideeën, zo goed mogelijk de status daarvan aangeven. Iets anders is en blijft of de media dat ook in alle details overneemt. Wij schrijven in dit land gelukkig niet de krantenkoppen De opmerking is gisteren echter terecht in een wat bredere context gemaakt. Het kan immers soms betrekking hebben op beleidskeuzes die nog niet door het parlement zijn geaccordeerd. De commissie-Wallage brengt hierover advies uit. Ook daaromtrent kan natuurlijk voorlichting plaatsvinden, maar dan zal wel steeds zeer duidelijk moeten worden aangegeven wat het karakter van de voornemens is, opdat mensen geen verkeerde indruk krijgen.

Wat de privatisering van Schiphol betreft, kan ik het beste verwijzen naar de uitgebreide brief die hierover inmiddels aan de Tweede Kamer is gezonden. Deze geeft het antwoord op de vragen van de heer Schuyer, zoals zojuist naar voren gebracht.

De heer Holdijk kan ik in zoverre positief antwoorden, dat de regering zowel in eerste als in tweede termijn zeer goed heeft geluisterd naar zijn inbreng, waarin is gewaarschuwd voor de risico's van een te zeer aangezet materialisme en voor een te eenzijdige aandacht voor materiële belangen. Die boodschap is goed verstaan. Ik zeg erbij dat het werkelijk onze bedoeling is – ik hoop dat dit ook in de verschillende bijdragen in het recente verleden en in dit debat is gebleken – om ook zelf die bijdrage tot de verbreding van de benaderingswijze te leveren.

De heer Ruers heeft in het bijzonder nog een opmerking gemaakt over het functioneren van de democratie, waarbij hij wees op teruglopende ledentallen en teruglopende deelname aan verkiezingen. Het is en blijft van het grootste belang dat wij, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid, daar oog voor hebben en proberen verbeteringen tot stand te brengen. Op één punt ben ik het niet met de heer Ruers eens, namelijk wat betreft de vraag of het takenpakket van de overheid rechtstreeks in verband zou staan met de wijze waarop de burgers zich bij de democratie en bij het vervullen van hun democratische rechten betrokken voelen. Enigszins zwart-wit gezegd kwam zijn betoog eigenlijk neer op: hoe meer staat, hoe meer betrokkenheid bij de democratie. In zijn uiterste vorm is dat dus de Sovjet-Unie van voor 1990, maar dat lijkt mij toch niet het voorbeeld van een echte levende democratie. Belangrijker lijkt mij dat in een democratie voluit verantwoording wordt afgelegd door de politiek verantwoordelijken voor de taken die de overheid tot de eigen taken rekent, en voor de verantwoordelijkheidsverdeling met de private sector. Dat lijkt mij belangrijker dan om redenen van democratische participatie of electorale participatie te pleiten voor een zo goed mogelijk gevulde portefeuille van overheidstaken. Dat causale verband is bij nog niet in één keer als een mes door de boter gegaan, maar ik moet erkennen dat ik enigszins secundair ben.

De heer Ruers (SP):

Ik had van de minister-president niet zo'n simpele redenering verwacht. Ik heb het zo ook niet gebracht. Ik heb alleen aangegeven dat er een steeds verder terugtredende overheid is en dat dit voor de burger in de samenleving betekent dat de overheid steeds minder zichtbaar wordt. De burger krijgt voortdurend als boodschap gebracht: zoek het zelf uit, ieder voor zich en God voor ons allen. Dat is niet een overheid die de burger bij de overheid en de democratie betrekt. Dat zie ik niet zwart-wit en het heeft ook niets met de Sovjet-Unie te maken, maar het heeft te maken met de manier waarop de betrokkenheid van de burger bij de politiek in de breedste zin zich nu ontwikkelt. Ik vind dat een gevaarlijke ontwikkeling, want als de burger ons in de steek laat, is er straks geen democratie meer.

Minister Kok:

Als er meerderen zijn zoals de heer Ruers, die het huidige beleid en de huidige ontwikkelingen zo verstaan, ligt er een extra opdracht om een aantal zaken nog beter uit te leggen. Ik zal de Kamer daar vanmiddag niet mee vermoeien, maar daarmee is dan wel opnieuw aangegeven hoe belangrijk het is dat de overheid bij het aanleggen van een wijze zelfbeperking in de eigen taken en de wijze waarop de taken worden uitgeoefend, ook duiding geeft aan de manier waarop men het publiek belang behartigt, bijvoorbeeld in het toezicht, en ook overigens opkomt voor een evenwicht van rechten, plichten en verantwoordelijkheden van burgers die verknocht zijn aan hun vrijheid en hun in mondigheid tot uitdrukking gebrachte zelfstandigheid, maar die tegelijkertijd de overheid ook zeer goed weten te vinden als deze voor het aanleggen van een aantal verbanden moet opkomen of als ze algemeen geldende rechten en voorzieningen moet garanderen. Ik vind dus dat een overheid die haar taken herschikt en herformuleert, ook in het licht van zich wijzigende maatschappelijke omstandigheden, helemaal geen overheid is die om die reden minder recht van spreken zou hebben om bij de burger een appèl te doen op actieve participatie in het democratisch proces en om een zeer actieve keuze te maken wie, welke politieke partij, welke volksvertegenwoordigers zijn voorkeur hebben om hem de komende periode te vertegenwoordigen. Hiermee is aangegeven dat mijn eerste wel erg kort door de bocht gaande typering natuurlijk niet het enige antwoord is op uw probleemstelling. Misschien zitten wij niet helemaal op dezelfde noemer als het gaat om de exacte formuleringen en de analyse binnen die probleemstelling, maar dat hier een vraagstuk ligt waarop goede antwoorden moeten worden gegeven, dat zal ons denk ik toch wel weer verbinden.

Voorzitter! Ten slotte kom ik op de heer Bierman. Fijn dat wij de eerste dag van deze algemene beschouwingen zonder grote rampen zijn door gekomen. Wat de tweede dag betreft ziet het er met het voortschrijden van de uren ook nog steeds gunstig uit. Maar, wij mogen de dag natuurlijk niet prijzen voordat het avond is. Belangrijk is in elk geval dat hij erin geslaagd is om mij weer helemaal met beide benen op de grond terug te brengen. Het is goed dat hij die punten naar voren heeft gebracht.

Wat de commissie-Van Rijn betreft, prima een slim gebruik van ICT. Op één punt blijven wij van mening verschillen – maar dat was verleden jaar ook al zo; sommige constanten heb je nodig in het leven, dat houdt het leven ook zo aardig – namelijk de idee dat wij werk buiten de overheidssector zouden moeten gaan afremmen omdat het later wel eens een sta in de weg zou kunnen zijn als er al te veel werkgelegenheid en economische activiteit buiten de overheid zou zijn. Later kun je die mensen immers zo nodig hebben. Iedereen die werk doet dat daar niet echt nodig is in de visie van de heer Bierman, loopt ons dan eigenlijk maar een beetje voor de voeten. Zo kijk ik er niet tegen aan. Natuurlijk zijn er best wel wat dingen te bedenken om de werkgelegenheid buiten de overheid snel fors te reduceren, maar dan zouden wij in fouten vervallen die wij in de beleidsontwikkeling van de afgelopen jaren nu juist hebben geprobeerd te vermijden.

Voorzitter! Dank u zeer voor de tijd die mij ter beschikking stond en dank ook voor de gedachtewisseling die mogelijk was met uw Kamer.

De voorzitter:

De ingediende motie wordt tot een nader tijdstip aangehouden.

De beraadslaging wordt gesloten.

Sluiting 17.45 uur

Naar boven