Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Verlenging van de werkingsduur van het Sanctiebesluit Irak 1997 (26949).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Gennip (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Op oudejaarsavond 1990 – 19 dagen voor het verstrijken van de aan Saddam Hussein gegeven deadline om zich uit Koeweit terug te trekken – schreef de toenmalige president van de VS, George Bush, vanuit Camp David een brief aan zijn kinderen: "Hier, op het einde van het jaar wil ik, dat jullie weten, wat er nu in mij omgaat. Ieder menselijk leven is kostbaar... dat van de kleine kinderen in Irak ook. Maar we moeten vasthouden aan ons uitgangspunt: Saddam mag op geen enkele manier profijt trekken van zijn agressie ...; en soms in je leven moet je doen wat je denkt, dat het beste is. Je kunt geen compromis sluiten, je kunt niet toegeven... zelfs niet als de kritiek op je luid en talrijk is... Hoeveel levens zouden zijn gespaard, als appeasement vervangen was door kracht eerder op het eind van de jaren dertig, of het begin van de veertiger jaren." Deze brief, mijnheer de voorzitter, is opgenomen in een bundel van de meest beroemde brieven van de 20ste eeuw.

Voorzitter! De fractie van het CDA is zich zeer bewust van het grote menselijke lijden, dat over het volk van Irak wordt uitgestort, doordat zijn leiderschap die eigen bevolking in gijzeling houdt. En de fractie is zich ook bewust van het feit, dat velen in de Westerse wereld, ook in de VS, worstelen met het dilemma van de mate, waarin wij burgers betrekken in wat in feite een verlengde oorlog is. Dilemma, afweging, dus geen onbekendheid of nog erger onverschilligheid. Daarom ook onze medewerking aan dit embargo, aan de verlenging van dit embargo en aan de intentie om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de humanitaire nood door middel van dat olie-voor-voedselprogramma.

Sommigen, ook in Nederland, vinden die sancties überhaupt verkeerd. Wat dan, is onze vraag? We weten hoe dicht het regime met zijn honderden miljarden de status van militaire superpower genaderd was en we weten helaas niet, hoe ver het verwijderd is van het bezit van nieuwe levensbedreigende wapens voor honderden miljoenen mensen, of hoe dicht erbij. Heeft deze dictator dan wel ooit aangegeven zijn appetijt voor macht en massadestructie in te tomen? Heeft deze dictator ooit aangegeven te geloven dat democratieën niet manipuleerbaar zijn? Ieder signaal van verruiming en vergemakkelijking van de sancties zal worden verstaan als toegeeflijkheid, manipuleerbaarheid en gebrek aan moed.

Zijn die andere pleidooien voor verruiming van het olie-voor-voedselprogramma dan niet serieus? Houden die geen rekening met het kennelijk onvoldoende functioneren van dit programma, met het gebrek aan medicijnen, voedsel, aanvoermogelijkheden, met ziekte en dood? Weten wij wel echt hoe het allemaal in zijn werk gaat? Wat wij wel weten, is dat – wij zeggen het rapporteur Max van der Stoel na – het grote menselijke lijden in dit land heel veel te maken heeft, ook direct, met het gijzelaarschap. Er is sprake van honderden miljoenen dollars die wel beschikbaar zijn maar niet worden gebruikt voor medicijnverstrekking aan, bijvoorbeeld, kinderen.

Natuurlijk sluiten ook wij onze ogen niet voor de mogelijkheid dat de vele holds in de procedures tot onnodige vertragingen leiden. Wij vragen de regering daarom wat zij verwacht van het onderzoek dat in VN-verband wordt ingesteld naar de onnodige bottlenecks. Wat bedoelt de minister als hij stelt dat hij terzake in het najaar nog moeilijke gesprekken met de VS zal moeten voeren? Kan de minister verder meedelen wat aan verdere maatregelen wordt overwogen om de grootscheepse smokkel via buurlanden en Rusland te beperken?

Tijdens de oorlog in Joegoslavië bleek dat zelfs leden van de EU niet altijd de verleiding kunnen weerstaan, niet al te streng op te treden bij de handhaving van de diverse boycots. Wij kennen inmiddels de consequenties. Dergelijke laksheid dan wel bewuste tolerantie of medeplichtigheid uit gewinzucht verdienen dan ook onze veroordeling, minachting, correctie en bestraffing.

Onze fractie heeft wel begrip voor het in andere gevallen zo graag gehanteerde uitgangspunt van zware risicobeperking en de daarmee samenhangende zware controles. Hier kan een parallel met het voorzorgprincipe worden getrokken. Ook in Irak gaat het namelijk om uiteindelijk levensbedreigende situaties voor de regio.

Wat ik tot nu toe naar voren heb gebracht in combinatie met de verwachting bij het Irakese regime dat sommige westerse landen toch wel zullen gaan glijden, heeft onze fractie in de Tweede Kamer doen besluiten, tegen de motie-Koenders/Hoekema te stemmen. Wij hebben intussen ook kennis genomen van de weigering van de minister om deze motie uit te voeren, vanwege de signaalwerking en de onwenselijkheid van een Nederlandse Alleingang, op het moment dat Nederland een belangrijke multilaterale verantwoordelijkheid draagt.

Voor onze fractie zal daarom de toetsteen gevonden worden in de ernst waarmee ons land deze verantwoordelijkheid waarmaakt. Het argument dat de sancties niet hebben gewerkt aangezien Saddam Hussein nog stevig in het zadel zit, roept de tegenvraag op met welke geweldsmiddelen en ten koste van wat – ik denk hierbij zeker ook aan de burgerbevolking – Saddam en zijn regime wel verjaagd kunnen worden.

Een en ander is voor mijn fractie reden om haar steun aan dit wetsvoorstel geven. Het kost ons echter wel enige moeite. "Le Senat, est-ce que une chambre vide?", zou ik parafraserend op een andere uitspraak willen vragen. Heeft de regering toch GroenLinks tegemoet willen komen in haar wens de Eerste Kamer af te schaffen in een soort poging tot uitruil en in de hoop op steun voor dit wetsontwerp? Het lijkt inderdaad op een conspiratie, niet van de regering alleen maar van de regering en de Tweede Kamer. Ik illustreer dit met de geschiedenis van de gang van zaken tot nu toe: indiening wetsontwerp op 14 december 1999; verslag 29 februari 2000; nota 11 april 2000; mondelinge behandeling in de Tweede Kamer, ondanks aanmaningen van de minister-president op 31 augustus; antwoord regering 6 september; stemmingen 14 september; brief aan Eerste Kamer met het verzoek van alle normale behandeltermijnen af te zien 18 september; brief van de minister inzake zijn standpunt over de belangrijke motie-Koenders/Hoekema 19 september.

Ik heb er begrip voor dat in deze reeks een element van overmacht is verdisconteerd. Maar als het niet zo'n trieste vergelijking was, zouden wij ook hier over gijzeling kunnen spreken, en wel van de Eerste Kamer. Ik herhaal nog maar eens dat de Tweede Kamer ernstige en inacceptabele vertragingen heeft toegelaten. Maar had de minister, in de wetenschap dat 1 oktober, gezien het aflopen van de sancties, de deadline was, echt geen signaal kunnen geven voor het zomerreces dat hier wat hem betreft sprake was van overmacht? Wij hadden ons dan in ieder geval nog op een inbreng kunnen prepareren. Er is zelfs geen brief gekomen van de minister-president waarin dit wetsontwerp als urgent werd aangemerkt.

Wat de minister zelf betreft, zijn wij verbaasd over zijn uitdrukkelijke erkentelijkheid aan het adres van de voorzitter van de Tweede Kamer voor het feit dat hij een week uitstel had gekregen om te antwoorden en wel op 6 september. Dat was voor ons een cruciale week geweest voor een nog enigszins acceptabele behandeling. Waarom heeft de minister in zijn grote erkentelijkheid aan de voorzitter van de Tweede Kamer niet ook het gewicht van de behandeling hier in beschouwing genomen? Helaas staat de communicatie met het departement van de minister – wij zeggen het niet met plezier – aan meer kritiek bloot, ondanks het feit dat er segmenten van dat departement zijn die ons buitengewoon goed met informatie bedienen. De minister heeft onze vaste commissie enige tijd geleden nog zijn excuus aangeboden, maar deze gang van zaken bewijst niet dat er een keer ten goede is gekomen en zeker niet als in dezelfde brief nog gesteld wordt dat eigenlijk de behandeling in de Eerste Kamer gemist kan worden door gebruik te maken van de wijziging van de Sanctiewet. Kan de minister verklaren waarom de procedure op deze wijze is gevolgd en waarom wij in voorkomende gevallen wel of niet op eenzelfde behandeling getrakteerd zullen worden?

De heer Van Thijn (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ik deel de mening van de heer Van Gennip dat de Eerste Kamer niet chic behandeld is in de aanhangige procedure, maar ik vind het wat overtrokken en eigenlijk ongepast om in dit verband het woord "gijzeling" te gebruiken. Zo erg is het nu ook weer niet.

Ik heb een paar vragen overigens naar aanleiding van de slotzin van de brief van 18 september jongstleden van de minister aan de voorzitter van de Eerste Kamer. Gesteld wordt dat desnoods als de Eerste Kamer wat minder inschikkelijk zou zijn geweest de sancties ook bij ministeriële regeling zouden zijn te implementeren. Het was vijf voor twaalf. Ligt zo'n scenario klaar? Is het anticipatievermogen van Buitenlandse Zaken zo groot? Zou de minister dan hebben overwogen om dit wetsontwerp in te trekken? Dit is natuurlijk alleen voor de historieboekjes van belang, maar het zijn wel pikante vragen, denk ik.

Ik kom tot de zaak zelf. Het wetsontwerp plaatste de Tweede Kamer en plaatst nu de Eerste Kamer voor een duivels dilemma. Enerzijds is er politiek gezien weinig aanleiding om tot opheffing van de sancties over te gaan. Saddam Hussein regeert nog steeds met ijzeren vuist en saboteert op alle mogelijke manieren de uitvoering van de diverse Veiligheidsraadresoluties. De UN-inspecteurs die geacht worden toezicht te houden op het bezit en de productie van massavernietigingswapens komen het land zelfs niet meer in. Aan de andere kant is er sprake van een humanitaire noodsituatie van de eerste orde waardoor in feite de Iraakse bevolking de dupe wordt en er in brede kring gerede twijfel bestaat aan de effectiviteit van de sancties, met name ook waar het de positie van de machthebbers betreft.

De minister heeft, het morele dilemma overigens erkennend, bestreden dat de sancties niet effectief zouden zijn geweest. Zij hebben het Saddam Hussein in elk geval onmogelijk gemaakt om het geld, dat in ruime mate aanwezig doch geblokkeerd is, te besteden aan de productie van die massavernietigingswapens. Dat er sprake is van een humanitaire ramp is volgens hem – en ik deel die mening – volledig toe te schrijven aan de Iraakse machthebbers zelf die hun volk gijzelen. In dit verband vind ik dat woord wel zeer passend. Niet alleen wensen zij dit geld niet voor andere humanitaire doelen aan te wenden, zij weigeren ook mee te werken aan humanitaire hulpverlening van buitenaf, in welke vorm dan ook.

Dit feit werpt een bijzonder licht op de door de Tweede Kamer aangenomen, uiterst sympathieke motie over de speurtocht naar intelligente sancties. Ik heb geen behoefte om het debat in de Tweede Kamer nog eens dunnetjes over te doen. Het was een ongewoon interessant, indringend en ook principieel debat, waarin de meningen minder ver uiteen lagen dan de emoties – en ook de moties – zouden doen vermoeden. Ik heb dan ook niet helemaal kunnen begrijpen waarom de minister zich zo met hand en tand tegen de motie-Koenders/Hoekema heeft verzet. Hij heeft zelfs laten weten haar niet te zullen uitvoeren. Als argument daarvoor voert hij aan dat ook de regering zelf, zij het niet in een Alleingang, alles doet om tot intelligente sancties te komen. Via het voorzitterschap van de sanctiecommissie heeft zij al de nodige initiatieven ontplooid. Als dat zo is, waarom was het dan nodig de Kamermeerderheid die zich moeizaam aftekende, zo te bruuskeren? De meningsverschillen waren toch zeer wel overbrugbaar geweest? In zijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer wijst de minister op het bestaan van een werkgroep Sancties van de Veiligheidsraad, die in november zal rapporteren. Hij zegt aan een paralleldiscussie geen behoefte te hebben. Parallel betekent volgens mij "evenwijdig". Voor hetzelfde geld had hij derhalve kunnen constateren dat de Tweede Kamer en hij min of meer op hetzelfde spoor zitten.

Wat onze verantwoordelijkheid vandaag betreft, is er weinig keuze. Ik sprak al over een duivels dilemma. In feite gaat het om een vergelijking van twee verschillende grootheden. Van een opheffing van de sancties op dit moment zou een totaal verkeerd signaal uitgaan, terwijl alternatieve sancties nog niet kunnen worden geïmplementeerd, niet in de laatste plaats door de weigering van het Iraakse regime om aan humanitaire acties mee te werken. Stopzetting van de sancties dient dus helaas geen enkel humanitair doel op korte termijn. Mijn fractie zal dan ook niet tegen dit wetsontwerp stemmen.

Mevrouw Roscam Abbing-Bos (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ondanks het feit dat wij weinig nieuws kunnen toevoegen aan de uitvoerige en gedetailleerde behandeling van dit in vele opzichten zo belangrijke en schrijnende onderwerp, hecht mijn fractie er toch aan kort het woord te voeren. Het gaat om een té afschuwelijke zaak, té verstrekkend in al zijn mogelijke consequenties, om er niets over te zeggen, vinden wij. Daarom betreurt mijn fractie de "samenloop van omstandigheden", zoals minister Van Aartsen dat noemt in zijn brief van 19 september, die voor de Eerste Kamer slechts een week beschikbaar was om ons op dit debat voor te bereiden. Omdat de voorzitter van de commissie Buitenlandse Zaken in de Eerste Kamer namens de commissie hier een eindverslag heeft gegeven, laat ik thans een deel van mijn betoog vervallen. Over dit onderwerp is al veel gezegd. Ondanks de korte tijd heeft mijn fractie, na het lezen van de Handelingen van de Tweede Kamer en alle bijbehorende stukken, de overtuiging dat het standpunt van de regering, dat wordt gedeeld door de VVD-fractie in de Tweede Kamer, een juist is. Dat standpunt luidt kort samengevat: "Wij moeten maximaal inzetten op het verbeteren van de humanitaire situatie binnen het olie-voor-voedselprogramma. Verder moeten wij geen wijzigingen doorvoeren in het sanctiebeleid."

Wij denken ook dat er geen alternatief is en dat niet het Iraakse volk zal profiteren van het opheffen van de sancties, maar het Iraakse regime en wel om zijn niets ontziende macht te vergroten en te misbruiken. Natuurlijk willen wij als VVD-fractie niets liever dan dat de humanitaire situatie in Irak verbetert. Wij juichen het dan ook toe dat de minister in de Tweede Kamer heeft aangegeven, dat hij op korte termijn wil nagaan op welke manier de imperfecties die aan het olie-voor-voedselprogramma kleven, kunnen worden weggenomen.

De minister heeft toegezegd een notitie uit te brengen over de sancties. Tegelijkertijd buigen zich ook, mede op Nederlands initiatief, twee commissies van de Veiligheidsraad over deze problematiek: één algemene commissie onder leiding van Bangladesh, én een commissie die vooral naar de humanitaire kant kijkt, op grond van de Veiligheidsraadsresolutie 1302. Wij vragen de minister, indien dat mogelijk is, ons op de hoogte te stellen van de laatste ontwikkelingen en stand van zaken betreffende de genoemde onderzoeken.

Het blijft voor ons onvoorstelbaar dat president Saddam Hussein van Irak, het land met de grootste oliereserves ter wereld na Saudi-Arabië, een man die opnieuw de wereld bedreigt – ditmaal met zijn oliewapen –, een grote olie-exporteur ondanks het internationale handelsembargo dat al tien jaar van kracht is – een handelsembargo dat bovendien om humanitaire redenen in 1996 en in 1999 nog eens door de Veiligheidsraad is verzacht –, nog steeds lak heeft aan zijn lijdende volk en het volstrekt onnodig uitmergelt. Dat kan alleen maar betekenen dat de miljarden waarover hij beschikt, bedoeld zijn voor gruwelijke oorlogsplannen en demonische visioenen.

Wij geloven niet dat het opheffen van de sancties enige verbetering zal brengen in het leven van de geslachtofferde bevolking. Juist om de onmenselijke kanten die een centrale rol spelen in de kwestie-Irak, is de situatie dáár voor mijn fractie, net als voor onze collega's – daar ben ik van overtuigd –, er één van niet aflatende zorg, die onze aandacht zal vasthouden zolang zij duurt. Het is moeilijk voor te stellen, mijnheer de voorzitter, dat Irak ooit Mesopothamië heette, het welvarende land aan Eufraat en Tigris, waar mensen genoeg te eten en te drinken hadden, en cultuur en beschaving centraal stonden.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! De minister zal het net zo weinig prettig vinden om hier vanmiddag te moeten zijn als ik het vind om hier nu te staan. Dit mag beschouwd worden als mijn understatement van het jaar. In diplomatenjargon gezegd: mijn fractie is not amused. Als vervanger van mevrouw Zwerver, die haar taak in Europa vervult, doe ik met frisse tegenzin mee aan het debat vanmiddag, maar ik had liever gezien dat deze Kamer aan de minister had medegedeeld, dat hij de kwestie maar bij ministeriële regeling zou moeten afdoen, want dat mag sinds kort. Het voorstel behandelen in de Eerste Kamer zoals het nu gebeurt, overhaast en tussen neus en lippen door, vind ik niet goed.

In de brief van de minister – collega Van Thijn wees daar ook al op – staat een merkwaardige zin: hoewel recente wijziging van de Sanctiewet 1977 thans de mogelijkheid biedt om internationale sanctieregimes bij ministeriële regeling te implementeren, geniet tijdige afronding van het reeds door de Tweede Kamer goedgekeurde wetsvoorstel uiteraard om meerdere redenen de voorkeur. In mijn vertaling van dit geheel staat hier: laten we wel wezen, eigenlijk heb ik jullie niet nodig, maar het is toch netter dat jullie het afhandelen.

Voorzitter! Drie vragen heb ik hierover. Wat zijn die meerdere redenen precies? Hoezo "uiteraard"? En kan deze zin procedureel nog wel? Dit komt een beetje in de buurt van wat collega Van Thijn vroeg. Als de Tweede Kamer het wetsvoorstel heeft behandeld en aanvaard, heeft de minister dan nog steeds de ruimte van de ministeriële regeling en, zo ja, hoe moet hij die dan effectueren? Door het wetsvoorstel in te trekken of moet hij wat anders doen? Ik verwacht dat als hij dat doet, aan de overkant tumult uitbreekt. Kortom, fraai is het allemaal niet.

Zoals bekend, verlengt dit voorstel de werkingsduur van het sanctiebesluit Irak van 1997, gebaseerd op een verordening van de raad van de EU ter implementatie van de resoluties van de VN-veiligheidsraad. Deze verlenging is nodig omdat de wet van 1997 voorschrijft, dat het sanctiebesluit na drie jaar vervalt. Is er op dit punt laatstelijk iets gewijzigd, want in dit wetsvoorstel gaat het om een besluit voor onbepaalde tijd?

Voorzitter! Zonder verlenging vervalt het besluit in de huidige situatie dus op 1 oktober 2000. Het gaat hier om nationale uitvoering waarbij geen nationale beleidsvrijheid bestaat. Er is geen nationale of eenzijdige afwijking van de in de verordening opgenomen verplichting mogelijk. Nederland heeft dus geen enkele beleidsvrijheid in dezen. In strikt juridische zin hebben we niets te melden. Alleen een principieel debat over het beleid van de VN zou mogelijk zijn. Dat debat is aan de overkant al gehouden.

Het lijkt erop, dat de minister niet zoveel zin heeft in een debat over sancties. Het ministerie weet sinds jaar en dag, dat als men dit wetsvoorstel in het parlement wil behandelen, de afronding voor 1 oktober 2000 klaar moet zijn. Collega Van Gennip heeft de geschiedenis al behandeld en dat zal ik daarom niet meer doen. Wel wil ik nog op een punt wijzen. Na uitstel vanwege ziekte van de minister is op 31 augustus aan de overkant het voorstel behandeld. Toen heeft de minister vanwege de zwaarte van het debat en met het oog op alle punten die daarbij aan de orde zijn gesteld, om een week uitstel gevraagd. Hij had toch al kunnen zien aankomen wat men zou zeggen? Het is toch al enige tijd bekend hoe de Kamer tegen sancties aankijkt? Dit debat moet hem toch niet verrast hebben?

Het enige wat ons in deze Kamer nog overblijft, is zeuren over de vertraging die is opgelopen en over de laksheid van het ministerie. Voor dat laatste hebben we helaas alle reden. Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in het verleden vaak onderwerpen traag afgehandeld: vragen werden laat afgehandeld, nota's naar aanleiding van verslagen kwamen op het laatste moment binnen, zodat de plenaire vergadering onder druk kwam te staan, en buitenlandse bezoeken werden veel te laat aangekondigd. Deze week hebben we weer een paar aankondigingen voor volgende week gekregen en van ons wordt dan verwacht dat wij onze agenda's aanpassen. Verder noem ik: de late oproepen voor waarnemers aan verkiezingen. De lijst kan nog langer gemaakt worden.

De voorzitter van onze Kamer heeft vorig jaar hierover een pittige brief gestuurd en in niet mis te verstane bewoordingen gevraagd of dit niet anders kon. Effect: nihil. De bejegening van Buitenlandse Zaken ademt in mijn ogen te vaak de sfeer van: het parlement is maar een hinderlijke stoorzender bij ons zorgvuldig gevoerde diplomatieke beleid. Wat de volksvertegenwoordigers ervan vinden, voegt daar eigenlijk niets aan toe. Wij weten wat we willen en wij voeren dat bekwaam uit. Laat ons nu rustig ons werk doen en bemoei je er niet mee. Jullie weten toch niet hoe het er in de internationale politiek aan toegaat.

Als dat zo zou zijn, voorzitter, kunnen we met goede informatievoorziening nog een heleboel leren. Terecht blijft de vraag: kan die niet anders en beter? Toegegeven, ook mij bekruipt regelmatig de vraag naar nut en noodzaak van het gedoe in deze Kamer, maar zolang de meerderheid in dit land dit instituut in stand wil houden, dient de regering het bestaan ervan feitelijk en zichtbaar te respecteren. Zij dient het serieus te nemen en dat vraagt om een meer alerte benadering dan die van het huidige niveau, dat zich kenmerkt van een op-de-valreep-gedrag: o, ja, bijna vergeten, die Eerste Kamer moet ook nog. Hup, gauw een briefje, een uitnodiging en een stukje en we zijn weer door de gong gered. Echt moeilijk doen ze daar toch nooit. Dat klopt. Licht mekkerend voegen de schapen zich weer in het door de regering bedachte hok.

Voorzitter! Na dit procedurele gezeur wil ik iets zeggen over de inhoud. De laatste jaren wordt regelmatig naar het middel van economische sanctie gegrepen om daarmee regimes tot het aannemen van een andere houding te dwingen. Dat regimes door dit sanctiebeleid omver worden geworpen is, eufemistisch gezegd, geen gegeven. Het tegendeel lijkt vaker het geval. Milosevic en Saddam Hussein zijn nog steeds aan de macht. De effecten voor de bevolking zijn erg groot. Een verslechtering van de levenssituatie is vaak het gevolg. Elementaire voorzieningen verdwijnen. Er is een gebrek aan werk, scholing en van alles en nog wat. Er is sprake van ondervoeding, slechte medische zorg en een toename van de kindersterfte. De sancties hebben een onderdrukkend effect en zaaien verdeeldheid bij potentiële oppositie. Nationale sentimenten worden eerder versterkt dan afgezwakt. Om humanitaire redenen is het de vraag of het treffen van de bevolking via een langdurige economische boycot als middel om politieke doelen te bereiken, wel werkt als drukmiddel. Het middel van een langdurige economische boycot zou beschouwd kunnen worden als een oorlogshandeling die vooral de bevolking treft. Langdurige economische sancties hebben vaak als gevolg dat democratische oppositie wordt tegengewerkt. De vraag is of je langdurige economische sancties niet in evenwicht moet brengen met de mate van oppositie in een land. Ik krijg hier graag wat meer helderheid over van de minister.

Nederland is als lid van de VN-veiligheidsraad en voorzitter van de Irak-sanctiecommissie direct betrokken bij de uitvoering van de huidige sanctiepolitiek. Het lijkt er echter sterk op dat het debat over de effecten van de sancties op de bevolking goeddeels aan de Nederlandse regering voorbijgaat. Ik vind het onbegrijpelijk dat Nederland, alle rapporten ten spijt, kritiekloos het door de VS en het Verenigd Koninkrijk bepaalde sanctiebeleid ondersteunt. Nederland zou als voorzitter van de Irak-sanctiecommissie toch naar wegen moeten zoeken om het tienjarige conflict zo snel mogelijk te beëindigen in plaats van het te bestendigen. Mijn vraag is of het niet te veel aan visie en durf ontbreekt om de impasse tussen de VN en Irak te doorbreken. In een recent verschenen rapport van de VN wordt de sanctiepolitiek tegen Irak behoorlijk afgekraakt. Tien jaar sancties tegen Irak hebben geleid tot een humanitaire ramp en het beoogde resultaat, het voorkomen van Irakese herbewapening en de val van het regime van Saddam Hussein, is uitgebleven. Saddam Hussein en zijn club zitten nog steeds heel vast in het zadel.

Theoretisch zou de economische druk die uitgaat van de sancties, het regime moeten dwingen tot een ander beleid, maar de praktijk blijkt heel anders te zijn. Het sanctiebeleid faalt op vrijwel alle punten. Irak, dat eens een redelijk welvarend land was, is nu een ruïne. De sancties hebben de economie vrijwel verwoest. De infrastructuur is vernietigd en weggeroest. Het onderwijs en de gezondheidszorg zijn ongeveer teruggeworpen tot middeleeuws niveau. Vooral op humanitair gebied zijn de gevolgen van tien jaar sancties tegen Irak zo gruwelijk dat het internationale verzet tegen dit beleid in ras tempo groeit. Kopstukken van de Verenigde Naties nemen ontslag, omdat zij het Irak-beleid niet langer ondersteunen. Rapporten van de Wereldgezondheidsorganisatie en het Internationale Rode Kruis tonen aan dat ondervoeding en massale sterfte in Irak het directe gevolg van de sancties zijn. Volgens de opsteller van het recente VN-rapport hebben de tien jaar sancties tegen Irak geleid tot een humanitaire ramp die te vergelijken valt met de zwaarste natuurrampen van de vorige eeuw. Door toedoen van de sancties zijn veel doden gevallen. De beslissing van de Veiligheidsraad om de strafmaatregelen toch voort te zetten, ook nadat dit bekend werd, is dan ook waarschijnlijk onwettig en in strijd met de humanitaire wetgeving. Kortom, als wij de balans opmaken van tien jaar sancties tegen Irak, is het resultaat tamelijk bedroevend. De sancties hebben niets bewerkstelligd.

Sinds de Amerikaans-Britse bombardementen in 1998 is er ook geen controle meer op het wapenarsenaal van Irak. De Nederlandse regering staat nog steeds achter de sancties. Volgens de minister is opheffing pas aan de orde, indien Irak uitvoering heeft gegeven aan zijn ontwapeningsplichten. De meest recente Irak-resolutie voorziet in een mogelijkheid tot opschorting van de economische sancties, mits Irak 120 dagen in alle opzichten medewerking verleent aan het nieuwe ontwapeningsregime. Een nieuw VN-team van wapeninspecteurs staat intussen klaar om te vertrekken. Tevergeefs, want Irak weigert tot nu toe categorisch alle medewerking en verwijst de resolutie naar de prullenbak. Onder deze condities is een oplossing nog lang niet in zicht. De impasse blijft en de VN-veiligheidsraad raakt steeds meer verstrikt in een vicieuze cirkel. De minister zal straks zijn standaardantwoord geven: het is toch vooral de verantwoordelijkheid van een leider, in dit geval Saddam Hussein, om zijn bevolking niet te laten creperen. Dat is waar, maar van een dictator van dit allooi kun je niet verwachten dat hij daar iets om geeft. De Irakese bevolking wordt nu echter dubbel getroffen. Zij lijdt onder een niets ontziende dictatuur en wordt daarbovenop getroffen door zware economische sancties. De zelfredzaamheid van de Irakese bevolking is tot onder het nulpunt gedaald. Onderschrijft de minister deze feitelijke situatiebeschrijving? Zo neen, op welke punten niet? Zo ja, draagt de internationale samenleving ook verantwoordelijkheid voor het verbeteren van deze situatie, anders dan af te wachten of het regime-Hussein tot inkeer komt of het loodje legt?

Op 21 juni heeft de commissie-Human Rights van de VN een zeer kritisch rapport over de negatieve consequenties van de economische sancties op de mensenrechten geschreven. In het rapport komt duidelijk naar voren dat langdurige sancties niet effectief zijn en niet beantwoorden aan de gestelde doelen. De sociale en humanitaire consequenties van de economische sancties op het leven van alledag zijn vaak desastreus. De aanbeveling in het rapport luidt de opgelegde sancties regelmatig te evalueren met behulp van de volgende zes vragen, de zogenaamde six prontest:

  • - zijn de sancties om valide redenen opgelegd?

  • - treffen de sancties de juiste partijen ter plekke?

  • - betreffen de sancties de juiste goederen en objecten?

  • - hebben de sancties een redelijke tijdbegrenzing?

  • - zijn de sancties effectief?

  • - zijn de sancties niet in strijd met schending van de principes van menselijkheid?

Ik vraag de minister of hij in zijn beantwoording de verlenging van de huidige sancties tegen Irak wil toetsen aan deze zes criteria van de commissie-Human Rights.

De heer De Vries (RPF/GPV):

Voorzitter! Bij de behandeling van de begroting van Buitenlandse Zaken in maart heb ik, toen evenals nu ook sprekend namens de SGP-fractie, mijn zorg uitgesproken over het effect van de sancties tegen Irak en de minister gevraagd of niet, net als in het geval van Servië, meer gerichte sancties mogelijk zijn. Nadat de minister in aanvankelijk aan dit onderwerp voorbij was gegaan, wees hij in de dupliek op de mogelijkheden die Irak krachtens de laatste VN-resolutie had en stelde hij dat: "... nu eerst stappen van Saddam Hussein worden verwacht."

Nu wij hier vandaag opnieuw over spreken, begin ik met te stellen dat ik nog wel een gradueel verschil zie tussen Milosevic en Saddam Hussein. Van Milosevic gaat geen agressieve dreiging uit buiten wat hij tot zijn eigen grondgebied rekent. Wij zouden in Irak al een stuk verder zijn, als de oppositiekandidaat daar net zo campagne kon voeren als de afgelopen weken in Servië gebeurde door Kostunica, met overigens alle voorbehoud over de gang van zaken bij de verkiezingen en het tellen van de stemmen. Dat verschil rechtvaardigt een hardere aanpak van Irak.

Toch mogen wij, nu om verlenging van de sancties tegen Irak voor onbepaalde tijd wordt gevraagd, de vraag niet ontwijken, wat na tien jaar het effect van deze sancties is geweest, de beoogde en de niet beoogde. Uit de pen en de mond van de minister, bij de behandeling van dit wetsvoorstel in de Tweede Kamer, heb ik geen ander beoogd en bereikt effect kunnen opmerken dan dat Irak de opbrengst van zijn olie-export niet vrijelijk kan aanwenden voor het versterken van zijn militaire capaciteit. Ik teken daar twee dingen bij aan. Er wordt ook olie gesmokkeld. Op de besteding van het daarmee verdiende geld ontbreekt het zicht. Het is ook mogelijk wapens te kopen op krediet. Juist in het Midden-Oosten staan nogal wat landen daarvoor zwaar in het krijt. Daarom is een sluitende controle op wat Irak invoert ter voorkoming van de import van wapens of van wat voor de vervaardiging daarvan kan dienen, heel belangrijk.

De sancties hadden ook tot doel Irak te ontdoen van massavernietigingwapens en daarop controle uit te oefenen. Die controle is al enige jaren niet meer. Op wat Irak in stilte uitvoert, zijn wij niet gerust. Als er al een binnenlandse oppositie is, dan wordt die wreed onderdrukt. Daar hebben de sancties weinig aan veranderd. Mijn conclusie is dan ook, dat het beoogde effect na tien jaar nogal teleurstelt. Enig uitzicht op een verbetering ten goede ontbreekt. Er staat tegenover dat het niet beoogde effect, het lijden van de bevolking door tekort aan voedsel en geneesmiddelen, ons voor een zwaar dilemma plaatst. Weliswaar is Saddam Hussein daarvoor ten volle zelf verantwoordelijk, want het sanctieregime laat hem genoeg middelen om het levenspeil van zijn bevolking te verbeteren. Een zwak punt is echter de restrictie op de invoer van goederen die het transport en de water- en elektriciteitsvoorzieningen zouden kunnen verbeteren. Wat meer ruimte op dit punt in de toepassing van de VN-resolutie zou de internationale kritiek op de sancties wellicht wat wind uit de zeilen kunnen nemen.

Het blijft een moeilijk te verteren punt dat de bevolking van Irak, die in het landsbestuur helemaal niets te zeggen heeft, zwaar lijdt, terwijl de leiders in weelde baden en bij wijze van spreken het ene paleis na het andere bouwen. Het feit dat drie hoge VN-ambtenaren die van dichtbij bij het toezicht op Irak betrokken waren, hierin reden hebben gezien om hun functie neer te leggen, heeft ons niet onberoerd gelaten. Ik denk dat hetzelfde geldt voor secretaris-generaal Kofi Annan die in zijn rapport aan de millenniumtop stelde, dat alomvattende sancties tegen autoritaire regimes vaak een perverse consequentie hebben; ze maken de leiders rijk en de bevolking arm, terwijl de schuld voor de menselijke ellende op het buitenland wordt geschoven.

De minister heeft in het debat in de Tweede Kamer evenwel duidelijk gemaakt, dat de humanitaire situatie en in verband daarmee het effect van de sancties volop zijn aandacht en die van de Veiligheidsraad hebben. Daarbij staat terecht voorop dat Saddam Hussein op geen enkele manier hoop mag krijgen dat de internationale druk op hem zal verminderen. Na zijn nieuwe dreiging tegen Koeweit is er eerder reden voor het tegendeel. Wel hopen wij dat de Veiligheidsraad wegen zal vinden om de effectiviteit van de sancties te vergroten en de niet beoogde effecten terug te dringen. Wij zien dan ook met belangstelling uit naar het rapport van de commissie onder leiding van de permanent vertegenwoordiger van Bangladesh.

Door op dit moment de sancties eenzijdig te beëindigen zou ons land politiek een verkeerd signaal geven. Bovendien zou dat een schending zijn van onze internationale verplichtingen krachtens het VN-Handvest en de Europese verdragen. Daarom zullen wij onze stem aan het wetsvoorstel geven, zij het met een beklemd gemoed. Wel meen ik dat deze ervaring met tien jaar internationale sancties tegen een onbuigzame dictator reden moet zijn om ons ten principale te bezinnen op het sanctie-instrument als zodanig. Als alternatief voor militair geweld is het niet zo onschuldig als het lijkt. We moeten oppassen er niet zelf de gevangene van te worden.

De heer Kohnstamm (D66):

Voorzitter! Het wetsvoorstel dat voorligt, stelt ook mijn fractie voor, om in de woorden van de heer Van Thijn te spreken, een duivels dilemma. Twee vragen spelen daarbij een overheersende rol. Is het sanctiebesluit direct of indirect debet aan het lot dat de Irakese bevolking thans treft? Ik doel op de dramatische omstandigheden, waaronder ondervoeding en kindersterfte, mede vanwege gebrekkige medische voorzieningen. Leidt dit sanctiebesluit direct of indirect tot dit humanitaire drama, mede omdat voor de herbouw van de infrastructuur en dergelijke voorlopig geen gelden beschikbaar zijn? Of is die dramatische humanitaire situatie uitsluitend terug te voeren tot het beleid van Saddam Hussein?

De tweede vraag is of het sanctiebesluit wel succesvol is, in de zin dat het huidige Irakese bewind niet in staat is zijn militaire potentieel opnieuw op een door ons ongewenst peil te brengen? Of is het sanctiebesluit niet succesvol? Ondanks alle daartoe ondernomen pogingen, zoals wijziging van het sanctiebesluit, konden de wapeninspecties namelijk niet worden hervat. Wij weten dan ook niet precies wat er in Irak gebeurt.

Mijn fractie volgt in de beantwoording van die dilemma's in grote lijnen de redenering van het kabinet en van een grote meerderheid in de Tweede Kamer. Het bewind van Saddam Hussein maakt misbruik van overigens in de loop der jaren ingrijpend gewijzigde uitvoering van het sanctiebesluit door aan dat besluit de onderdrukking en het leiden van de Iraakse bevolking, in retoriek en anderszins, ten grondslag te leggen. Onzes inziens ten onrechte. Met het oog op de doelstelling van het sanctiebesluit, het voorkomen van verdere bewapening van Irak, is weliswaar niet overtuigend duidelijk dat terzake van een succes sprake is, maar vast staat wel, in een omgekeerde redenering, dat beëindiging van het sanctiebesluit in ieder geval tot een financiële weldaad voor Irak moet leiden, die gegeven het huidige bewind tot verdere gigantische opbouw van de bewapening zal leiden. Dus is er, ondanks het als moreel door mijn fractie uiterst pijnlijk ervaren dilemma, onvoldoende reden om ons te verzetten tegen de verlenging van de werkingsduur van het sanctiebesluit Irak 1997, ook omdat daarover in Europees verband inmiddels overeenstemming bestaat.

Ten slotte wil ik een korte opmerking maken over de procedure. Collega's hebben hier voor mij al over gesproken. Ik wil één vraag onderstrepen en herhalen. Waarom heeft de minister niet al in de vroege zomer een waarschuwing in onze richting afgegeven, dat de termijnen pijnlijk aan het verlopen waren en dat hij zijn best deed, maar dat wij er rekening mee moesten houden dat het een heel nauwe aangelegenheid zou worden? De heren Van Thijn en De Boer hebben al uitvoerig stilgestaan bij de passage in de brief van de minister over de ministeriële regeling. Ik wil de minister ook vragen daarop te antwoorden.

Minister Van Aartsen:

Mijnheer de voorzitter! Ik wil beginnen met aan uw Kamer zeer veel dank te betuigen voor het feit dat u mijn verzoek heeft willen inwilligen om vandaag de behandeling van het wetsvoorstel Verlenging van de werkingsduur van het Sanctiebesluit Irak 1997 te voltooien. De heer Van Gennip en in navolging van hem nogal wat leden van deze Kamer hebben gezegd dat deze gang van zaken niet voor herhaling vatbaar is. Een eindverslag kon slechts uitgebracht worden op de wijze zoals dat vanmiddag moest gebeuren. Uiteraard betreur ik deze gang van zaken zelf ook. Ik neem meteen tot mij dat is gezegd dat het beter zou zijn geweest wanneer aan de Kamer een signaal of althans een voorwaarschuwing zou zijn gegeven toen bleek dat de Tweede Kamer het wetsvoorstel niet meer zou behandelen in de periode voor het zomerreces. Ik geef ruiterlijk toe dat dit beter was geweest. De heer Van Thijn sprak over duistere krachten of bedoelingen, maar die hebben bij de regering en bij mij absoluut geen rol gespeeld. De richting die de heer De Boer indiceerde, is ook niet aan de orde. Integendeel. Ik meen dat het inderdaad beter zou zijn geweest als deze Kamer tijdig was gewaarschuwd voor het dilemma en de overmachtsituatie waarmee de regering werd geconfronteerd toen bleek dat de behandeling pas kon plaatsvinden in september. Dat noodzaakte mij overigens om daarna een korte periode van schorsing te vragen. Die was volgens mij nodig – dat wil ik zo dadelijk nog eens onderstrepen – omdat wij hier inderdaad met duivelse dilemma's zitten, zoals hier in de Kamer is gezegd. Het is een zaak waarbij telkens aandacht nodig is en nodig blijft voor de situatie van het Iraakse volk. Wat dat betreft heeft bij de regering en trouwens ook bij de leden van de Veiligheidsraad wel degelijk het schema, de zes elementen, een rol gespeeld, waarover de heer De Boer in zijn termijn heeft gesproken. Aan het slot van mijn betoog zal ik daar nog iets over zeggen.

Een aantal leden heeft gevraagd wat de mededeling betekent die in de brief werd vermeld: desnoods een ministeriële regeling. Sommige leden hebben die – ik vertaal het in mijn woorden – als een soort dreiging ervaren. Wetende dat ik deze Kamer in een haast onmogelijke tijdklem zette, ben ik ervan uitgegaan dat het mogelijk zou zijn om dit debat tussen regering en senaat voor 1 oktober te voeren. Feit is wel dat bij de wijziging van de Sanctiewet 1977 – die heeft plaatsgevonden op 13 april jongstleden – en de In- en uitvoerwet is besloten tot een vereenvoudiging van de implementatie van internationale verplichtingen. Meer heb ik met die zinsnede niet willen betogen. Het was zelfs mogelijk om de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer te stoppen en over te stappen op de door de wijziging van de Sanctiewet en de In- en uitvoerwet geboden mogelijkheid, maar dat is slechts theorie geweest. Daar wil ik hier klare wijn over schenken. Die gedachte heeft bij mij geen seconde postgevat. Ik meende immers dat het juist in dit geval nodig was om het debat met de Tweede Kamer over de verlenging te hebben. Evenzeer vond ik het nodig, het debat met deze Kamer te voeren. Ik wil dan ook tegen de heer De Boer zeggen dat ik er geen enkele moeite mee heb om hier vanmiddag te staan.

Die route hebben wij niet overwogen op 13 april, toen de wijziging in het wettelijk stelsel tot stand kwam. Ik ben ervan uitgegaan dat het mogelijk zou zijn om dit debat in deze Kamer te voeren. Nogmaals, daarbij zou hebben gepast dat eerder een voorwaarschuwing aan deze Kamer over de tijdklem zou zijn gegeven.

De heer Van Thijn (PvdA):

Ik geef toe dat niet altijd te verwachten is dat hier serieuze beslissingen worden genomen, maar stel dat de Kamer minder inschikkelijk zou zijn geweest en tegen de achtergrond van die zinsnede had gezegd: ga dan maar die minder koninklijke weg bewandelen. Wij hebben nu nog vijf dagen. De vraag is of er zo'n scenario klaarligt.

Minister Van Aartsen:

Ik ben ervan uitgegaan dat het mogelijk was om dit debat hier te hebben, maar dat scenario moest inderdaad wel klaarliggen. Als dat niet zo zou zijn, zou de Nederlandse regering per 1 oktober niet meer aan internationale verplichtingen hebben voldaan. Dat is een situatie waar de Nederlandse regering naar mijn mening in geen geval in terecht zou mogen komen. Dat is louter en alleen gedaan om niet in die situatie terecht te komen en niet om de Kamer onder druk te zetten. Dat had op dat moment de gang der dingen moeten zijn.

Voorzitter! Ik herhaal wat ik aan het begin van mijn antwoord aan de overzijde heb gezegd. Wij staan voor een zwaar dilemma. Enerzijds gaan de noden van het Iraakse volk de Nederlandse regering zeer ter harte, ook vanwege de verantwoordelijkheid die zij heeft in de Veiligheidsraad. Anderzijds staat voor ons vast dat instandhouding van het sanctieregime van belang is, omdat zij het enige middel is dat de internationale gemeenschap tot haar beschikking heeft om te voorkomen dat Irak de gelegenheid krijgt om het militair apparaat weer op te bouwen of om massavernietigingswapens te ontwikkelen. De heer De Vries heeft dat ook met een zekere lijdzaamheid in zijn stem gezegd,

Zoals bekend is de UNSCOM-missie van Butler ontbonden. Het feit alleen dat zij bij haar rapportages heeft gevonden dat er afschuwelijke hoeveelheden wapens, ook toxische, nog aanwezig zijn in Irak, maakt duidelijk dat Irak in de periode voor 1998, althans voorzover wij kunnen overzien, door is gegaan met het ontwikkelen van massavernietigingswapens, wanneer zij de mogelijkheden had, en op die manier een bedreiging te zijn voor de regio. Dat is het verschil tussen wat wij op de Balkan zien en wat zich in dit land in het Midden-Oosten voordoet, zij het dat ook de dictator in Belgrado een bedreiging vormt en deze bedreiging heeft waargemaakt tegenover zijn buurlanden. Deze dreiging is nog steeds niet afgenomen. De heer De Vries had gelijk met zijn schets dat de oppositie in Irak volstrekt niet kan opereren. Eenieder die daar de gelegenheid neemt om maar iets zelfs te denken, zou je haast zeggen, in de richting van kritiek op Saddam Hussein, is zijn leven niet zeker.

De internationale gemeenschap is erin geslaagd te voorkomen dat Irak financiële middelen kan aanwenden om het militaire apparaat weer op te bouwen. De middelen die Irak krijgt uit de olie-export, worden gestort op een door de Verenigde Naties gecontroleerde rekening.

Natuurlijk blijven effectieve wapeninspecties de beste garantie tegen de hernieuwde bewapening van Irak. Maar, zolang Irak blijft weigeren zoals het de afgelopen 10 dagen opnieuw heeft gedaan om wapeninspecteurs toe te laten, vormt het sanctieregime dan ook de enige waarborg tegen een hernieuwde opbouw van massavernietigingswapens.

De internationale gemeenschap heeft van stonde af aan oog gehad voor de negatieve effecten van het sanctieregime op de humanitaire situatie in Irak. Dat blijkt ook wel uit de resoluties van de Veiligheidsraad uit 1991 waarin is voorgesteld om met een humanitair programma te komen. De uitvoering van dat program is vijf jaar lang tegengehouden door het regime in Irak. Toen het instemde met dit olie-voor-voedselprogramma heeft het daarna werkelijk ook iedere gelegenheid aangegrepen, tot op de dag van vandaag, om dat program te dwarsbomen. Sancties moeten inderdaad zoals dat tegenwoordig heet smart, intelligent zijn en dat is volgens mij een van de belangrijke toetselementen uit de zes punten die de heer De Boer heeft genoemd. Je zou kunnen zeggen dat de voorstellen die in 1991 zijn gedaan de eerste tekenen waren van een poging om die sancties ook intelligenter te maken. Ondanks alle tegenwerking die het humanitaire programma heeft ondervonden, heeft Nederland als lid van de Veiligheidsraad en als voorzitter van het Sanctiecomité een zeer actieve rol gespeeld om de humanitaire situatie van het Irakese volk te verbeteren. Het was Nederland die in december verleden jaar in samenwerking met een aantal andere landen in de Veiligheidsraad de resolutie 1284 tot stand heeft gebracht, een resolutie die ook bewijs is van het feit dat wij actief zijn geweest in een poging om het sanctieregime intelligenter te maken en dus ook de mogelijkheden te bieden om de humanitaire situatie te verbeteren.

De implementatie van die voorstellen – daarvan getuigen ook de rapportages van de secretaris-generaal van de VN – heeft resultaten opgeleverd, want de voedselsituatie – ik heb de cijfers ervan aan de overzijde genoemd – in Irak is daadwerkelijk verbeterd. De opheffing van het plafond op de olie-exporten, ook een belangrijk element van de resolutie 1284, en de stijging van de olieprijzen hebben ertoe geleid dat de opbrengsten voor Irak explosief zijn gestegen. Dit halfjaar kan Irak naar verwachting over bijna 20 mld. beschikken om te besteden aan humanitaire goederen. Dat ligt gewoon klaar. Daarnaast heeft Nederland mede vanuit zijn ervaring als voorzitter van het Sanctiecomité een belangrijke rol gespeeld bij het stroomlijnen van de goedkeuringsprocedures, zodat de meeste contracten voor voedsel, gezondheidszorg, verbetering van waterzuivering – een van de ontbrekende elementen in Irak – en sanitatie en reserveonderdelen voor de olie-industrie zonder tussenkomst van het Sanctiecomité kunnen worden goedgekeurd. Dat levert dus een enorme tijdwinst op.

Nederland zal zich in de toekomst zeker blijven inzetten om waar mogelijk de uitvoering van dat olie-voor-voedselprogram verder te verbeteren. Het is daarbij vooral van belang dat de VS ertoe worden bewogen om het aantal contracten dat nog steeds wordt opgehouden, de zogenaamde "holds", naar beneden te brengen. Het zijn namelijk met name de VS die hierbij een rol spelen. In een debat dat vorige week heeft plaatsgevonden, heeft onze permanente vertegenwoordiger, de heer Van Walsum, de VS er opnieuw op gewezen dat het uitblijven van goedkeuring voor de contracten voor reserveonderdelen, grote nadelige gevolgen heeft voor de opbouw en de verbetering van de olie-industrie. De heer Van Walsum heeft verder aangedrongen op een snellere besluitvorming in Washington. De minister-president en ik zullen dit overigens ook aan de orde stellen in ons gesprek van aanstaande donderdag met de president van de VS en zijn minister van buitenlandse zaken.

De heer Van Walsum zal als voorzitter van het sanctiecomité druk op de VS blijven uitoefenen om verandering te brengen in de huidige onhoudbare situatie. Er is sprake van een onhoudbare situatie, omdat de meeste holds niet worden gelegd op typisch humanitaire goederen als voedsel en medicijnen maar op infrastructurele contracten. Een complicatie die het eenvoudiger maakt om holds op te leggen, is dat specifieke informatie over deze contracten ontbreekt. Dit is de oorzaak van de onduidelijkheid over de vraag of deze contracten kunnen leiden tot de productie van goederen die kunnen worden gebruikt bij de ontwikkeling van chemische of biologische wapens. De regering is uiteraard voorstander van een goede toets op de "dual use"-goederen. Een en ander mag echter in geen geval de doelstelling van het humanitaire programma frustreren. Dat was immers de reden om het sanctieregime te veranderen en resolutie 1284 aan te nemen. Zoals gezegd, zullen wij dit in onze contacten met de VS blijven benadrukken. Ik kan dat de Eerste Kamer en meer in het bijzonder mevrouw Roscam Abbing-Bos en de heer Van Gennip toezeggen.

Voorzitter! De heer Van Gennip sprak over het fenomeen smokkel. Overigens vroeg de heer De Vries hiervoor ook aandacht. Er is inderdaad sprake van het weglekken van financiële middelen. Naar ons inzicht gebeurt dat overigens niet op zo'n schaal dat daarmee in aanzienlijke mate zou kunnen worden bijgedragen aan de opbouw van het wapenarsenaal van Saddam Hussein. Een deel van de smokkel is in handen van bepaalde groepen Koerden in het noorden van Irak. Dat is alom bekend en ik heb dan ook in de Tweede Kamer gezegd dat die smokkel de blijvende aandacht vraagt van de Veiligheidsraad en van het VN-systeem. Overigens is Nederland het land geweest dat heeft gepoogd om bij de vaststelling van resolutie 1284 ook de smokkelroutes aan te pakken die via Turkije lopen. Wij hebben ons daarvoor ingezet, maar helaas bleek het, gegeven de verhoudingen in de Veiligheidsraad, niet mogelijk om op dit punt een doorbraak te bewerkstelligen.

Een uitvloeisel van de discussie over het aanscherpen en intelligenter maken van het sanctieregime, is de oprichting van de werkgroep onder leiding van de PV van Bangladesh. Zij heeft met name tot taak het sanctieregime en het instellen van sancties als zodanig te onderzoeken. Het gaat om de algemene sanctieproblemen en hun effecten. De afspraak is dat deze werkgroep meer in het bijzonder aandacht zal geven aan en zich in de praktijk gewoon zal richten op het sanctieregime dat met betrekking tot Irak geldt. De verwachting is dat deze werkgroep eind november a.s. voorstellen zal formuleren. Het leek de Nederlandse regering beter te wachten op die voorstellen dan nu, terwijl die commissie aan de gang is, een discussie te entameren over het mogelijk nog intelligenter maken van het sanctieregime dat nu ten aanzien van Irak geldt. Daar sloeg, zeg ik in de richting van de heer Van Thijn, de opmerking op in de brief van 19 september jongstleden aan de Kamer over de parallelle discussie. Ik heb in de Tweede Kamer gezegd: als de regering deze motie tot zich neemt, moet zij iets doen; zij kan niet tegen de Kamer zeggen: wij wachten tot november op de voorstellen van de werkgroep en intussen doen wij niks. Ik vind niet dat de regering op die manier met het parlement kan omgaan. Dat zou hebben betekend dat onze permanente vertegenwoordiger in New York in contacten met leden van de Veiligheidsraad, vooruitlopend op het rapport van de werkgroep, had moeten verkennen wat de mogelijkheden zouden zijn om wijzigingen aan te brengen in resolutie 1284, terwijl uitgerekend Nederland in belangrijke mate de architectuur van die resolutie heeft bepaald. Ik wijs erop dat wij daarbij de nodige compromissen hebben moeten sluiten, zoals ik aangaf, bijvoorbeeld in het kader van de poging om smokkelroutes te sluiten.

Voorzitter! Wij moeten vaststellen dat de regering er alles aan heeft gedaan en zal doen om de humanitaire situatie binnen het systeem zoals in de Veiligheidsraad afgesproken voor het Iraakse volk te verbeteren. De kern van het probleem is, zoals ik in de brief van 19 september jongstleden al heb geschreven, dat Iraakse medewerking nodig is. Ik gaf al aan dat er 20 mld. te wachten ligt op besteding. Irak is verantwoordelijk voor het afsluiten van contracten en voor de distributie van goederen. De plannen en suggesties, uit te voeren door de VN zoals voorgesteld door de secretaris-generaal, zijn in de afgelopen periode door Saddam Hussein afgewezen. Irak bepaalt dus ook voor welke sectoren het contracten wil afsluiten. Er zijn, zeg ik nogmaals, ruime financiële middelen voorhanden. Er zijn ook financiële middelen beschikbaar, zoals al in de Tweede Kamer is gezegd, om de sectoren onderwijs en gezondheid in Irak te verbeteren. Die middelen moeten dan wel door Irak worden benut!

De heer De Vries heeft gezegd: de minister zal de Kamer wel ongeveer in deze geest toespreken. Ik wijs erop dat wij nu eenmaal hiermee te maken hebben. De afgelopen dagen bekruipt mij wel eens de gedachte dat de vluchten die nu plaatsvinden min of meer als een propagandastunt van de kant van de heer Saddam Hussein kunnen worden gezien. Het winnen van een dergelijke propagandaslag wil echter nog niet zeggen dat Saddam Hussein wat de inhoud betreft gelijk heeft. In een zeer recent FAO-rapport wordt een klemmend beroep gedaan op de Iraakse regering om het olie-voor-voedselprogramma in al z'n onderdelen onverkort uit te voeren. Dat zou gewoon kunnen. Nog beter zou het wellicht zijn wanneer de VN verantwoordelijkheid krijgt voor de andere delen van Irak, net zoals zij dit nu al hebben voor Noord Irak. Zoals ik al aangaf zijn al dit soort gedachten en positieve suggesties van de secretaris-generaal van de VN door Saddam Hussein naar de prullenbak verwezen. Blix en zijn team staan ook gewoon klaar. Het is heel duidelijk waaraan Irak zal moeten voldoen. Het gaat om medewerking aan het onderzoek van dit team gedurende een periode van ongeveer vier maanden. Dat kan een eerste stap in de richting van schorsing van bepaalde onderdelen van het sanctieregime tot gevolg hebben. Wat verhindert Saddam Hussein toch om aan die wens van de Veiligheidsraad tegemoet te komen? De ruïne die hij heeft gemaakt, is geheel zijn eigen maaksel.

De heer De Boer maakte enkele relativerende opmerkingen over het systeem van sancties. Naar mijn oordeel zal de internationale gemeenschap – de VN, de EU – ook in de toekomst dit instrument nodig hebben. Het moet wel intelligent worden toegepast. Zo hebben wij veel geleerd van de sancties jegens Servië. Het zal gebruik moeten maken van de zes elementen die de heer De Boer noemde. Als wij niet meer kunnen beschikken over het sanctie-instrument, hebben wij in ons buitenlands beleid geen buffer meer tussen niets doen – natuurlijk, wij kunnen prachtige verklaringen schrijven; dat doen wij naar mijn oordeel te vaak in het kader van de Algemene Raad en de EU – en militair optreden. Na het afleggen van verklaringen over verontwaardiging resten dan wellicht nog een aantal beperkte middelen, maar dan is het wel een heel korte stap naar militair ingrijpen. Zo'n gang van zaken zou ik in hoge mate betreuren. Druk werkt mijns inziens wel degelijk. Zo is het duidelijk dat de druk op het regime in Belgrado uiteindelijk zal werken. Niemand kan voorspellen wat er in de komende dagen in Belgrado zal gebeuren, maar het blijft een feit dat er een verkiezingscampagne is gehouden en dat een meerderheid van het Joegoslavische volk zich heeft uitgesproken voor de oppositie. Dat is allemaal winst, dat is het resultaat van de druk die op het regime is gelegd. Het loslaten van die druk op Saddam Hussein zal fatale gevolgen hebben. Daarom denk ik dat de geachte afgevaardigde de heer Van Thijn volstrekt gelijk had, toen hij aan het eind van zijn betoog zei dat stopzetting van de sancties geen enkel humanitair doel dient op korte termijn.

De heer Van Gennip (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de minister zeer voor zijn, naar mijn gevoel, uitermate relevante beantwoording van de gestelde vragen. Ik denk dat wij met meer dan normale belangstelling zullen volgen wat in het najaar uit de gesprekken en de rapportages in New York komt. Met name wensen wij de regering veel succes bij de behartiging van de belangen van de bevolking van Irak in de contacten deze week met de Amerikaanse administratie. Wij blijven uiteraard geïnteresseerd in de voortgang betreffende de zogenaamde "holds".

Wij hebben met respect kennisgenomen van de erkenning van de minister dat het beter ware geweest, als hij vóór het zomerreces een signaal had gegeven. Wat betreft de expliciete vraag rond de verbetering van de communicatie in meer algemene zin, die door verschillende van mijn collega's ook aan de orde is gesteld, hadden we misschien nog enige nadere toezeggingen en perspectieven kunnen verwachten. Inhoudelijk gesproken denk ik ook aan de betreffende slotopmerking dat er tussen een plechtige verklaring – woorden – en geweld weinig resteert, als je de sanctie als drukmiddel afschaft.

Voorzitter: Lycklama à Nijeholt

De heer Van Gennip (CDA):

Voorzitter! Sancties zetten we zelden in, in gewoon vergelijkbare situaties, maar ik herinner eraan hoe sterk de Nederlandse publieke opinie zich ingezet heeft voor sancties tegen de apartheid in Zuid-Afrika en ik herinner ook aan het onmiskenbare effect dat deze sancties gehad hebben op de ontwikkelingen die in de jaren negentig daar hebben plaatsgevonden, alsmede in een aantal andere landen. Het is niet heel dikwijls dat ik in debatten met de huidige regering, in debatten in de laatste zes jaar, herinnerd word aan de periodes van voordien, maar deze inhoudelijke overeenstemming, althans op dit dossier, is er denk ik wel en mijn fractie zal des temeer haar medewerking verlenen aan dit wetsvoorstel.

De heer Van Thijn (PvdA):

Mevrouw de voorzitter! Ik ben de minister ook zeer erkentelijk voor zijn uitvoerige en buitengewoon openhartige beantwoording. Ik had niet anders verwacht dan dat een alternatief scenario gereed zou liggen, want anders had de minister zich enorm in de nesten gewerkt en de Nederlandse ambtenaren proberen zulke nesten altijd te voorkomen. Ik ben dan ook niet geschokt dat het antwoord op mijn vraag bevestigend is.

Wat die voorwaarschuwing betreft, merk ik het volgende op. Wij krijgen natuurlijk alle Kamerstukken, hele pakken papier, en wij hebben precies kunnen volgen hoe de vlag erbij stond in de Tweede Kamer. Wij hebben de bui zien hangen, een bui die ik niet goedpraat, maar wij hebben hem zien hangen. Overigens heb ik het woord "duistere krachten" niet in de mond genomen. Dat is ook helemaal niets voor mij om die aan te roepen in welk dossier dan ook.

Ik ben ontzettend blij dat de minister aan het slot van zijn betoog nog eens gewezen heeft op het grote belang van het sanctiewapen in het algemeen. Natuurlijk moeten sancties met hun tijd mee. Natuurlijk moeten ongewenste effecten worden bestreden. Natuurlijk moeten we voorkomen dat sancties de verkeerden treffen. Maar een beleid van de internationale gemeenschap zonder sanctiewapen is ondoenlijk. Ik herinner eraan, dat velen zich hebben afgevraagd of de oorlog in Kosovo echt nodig was. Ik deelde die mening niet, maar de vraag was: hadden we niet veel langer en consequenter met het sanctiewapen kunnen werken? Inderdaad is het sanctiewapen, mits goed gebruikt, een buffer op de escalatieladder. Wat dat betreft moeten wij niet het kind met het badwater weggooien.

Ik ben onder de indruk van het programma dat de Nederlandse regering, in het bijzonder onze permanente vertegenwoordiger in de Veiligheidsraad, heeft afgewerkt voor humanitaire alternatieven en het zoeken naar intelligente sancties. Dit stijft mijn verbazing over het feit dat de minister zo slecht uit de voeten kon met de motie-Koenders/Hoekema. Zij hebben niet gevraagd om een interventie in de Veiligheidsraad. Zij hebben met het oog op de discussies in de Veiligheidsraad gevraagd om voorbereiding op mogelijke plannen en om te anticiperen om terugvalopties. Het departement van Buitenlandse Zaken een beetje kennend is men daar te allen tijde mee bezig: anticiperen op mogelijke discussies en ontwikkelingen op het gebied van de internationale rechtsorde. Om meer vroeg de motie niet. Volgens mij was dus verzoening mogelijk geweest. Maar ja, wie ben ik?

Mevrouw Roscam Abbing-Bos (VVD):

Mevrouw de voorzitter! Ik dank de minister zeer voor zijn antwoord. Het was uitgebreid en heeft ons nog meer informatie verschaft. Er werd antwoord gegeven op de vragen waarmee wij zaten. Had men mij, nadat ik de hele beantwoording had gehoord, gevraagd of ik in tweede termijn nog iets wilde zeggen, dan had ik misschien gedacht: dit is eigenlijk niet nodig, want alles is gezegd. Nu ik hier echter sta wil ik, en gelet op wat ik heb gezegd mogelijk ten overvloede, nog het volgende opmerken.

Ik heb mij verbaasd over het betoog van de heer De Boer. Klaarblijkelijk denkt hij dat het opheffen van de sancties de Irakese bevolking ten goede zal komen. Ik herinner hem eraan, dat het opheffen van de sancties nog een andere kant zou hebben gehad dan die we veronderstellen. De minister heeft er al op gewezen, dat Irak alles heeft gedaan om het olie-voor-voedselprogramma te frustreren. Ik meen dat het opheffen van de sancties een reuze triomf zou zijn geweest voor de heer Saddam Hussein. Ik ken hem gelukkig niet, maar ik kan inschatten welk psychologisch effect er zou kunnen zijn. Hij zou onmiddellijk de gelegenheid hebben aangegrepen om propaganda tegen de Westerse wereld te voeren. Wij weten allen op welke manier hij de Koerdische vrouwen en kinderen die hem niet welgevallig waren heeft behandeld: op de meest vreselijk manier heeft hij ze aan hun eind geholpen, namelijk met chemische wapens. Daarom meen ik dat het inderdaad goed is wat de minister zegt: godzijdank zijn er sancties. Als die er zijn moeten wij die intelligent gebruiken, al vind ik het woord "intelligent" in dit verband vreemd klinken. Het gaat erom, dat wij met sancties zo zorgvuldig mogelijk omgaan. Als wij sancties gebruiken, moeten wij ons ook heel goed afvragen op welk tijdstip zij beëindigd kunnen worden. Zoals ik al zei, denk ik dat er in dit geval geen sprake van zou zijn geweest dat dit een goede uitwerking zou hebben gehad of een verbetering zou hebben betekend voor de Irakese bevolking.

De heer De Boer (GroenLinks):

Voorzitter! Ik spreek mijn dank uit aan de minister. Ik aanvaard ook zijn excuses, zij het dat ik het wel aardig had gevonden als hij ook iets had gezegd over de andere punten waarop deze Kamer ook niet zo geweldig tevreden is over de bejegening door Buitenlandse Zaken. Ik heb die punten even aangeroerd en daarbij gevraagd of hier nu niet eens echt stevig verbetering in gebracht kan worden. Het gaat dan vooral om de informatie aan deze Kamer. Ik ga het evenwel niet herhalen, want de minister weet wel waar ik het over heb. De uitleg van de procedure rond de ministeriële regeling was wel helder. Mijn dank daarvoor.

De minister heeft gezegd dat sancties het enige middel zijn om te voorkomen dat het militair potentieel van Saddam Hussein wordt opgebouwd. Hoe kunnen wij dat echter zo zeker weten? Dat is een probleem. Je treft sancties in de hoop dat die een bepaald effect sorteren. Die sancties worden nu tien jaar uitgevoerd, met allerlei zichtbare desastreuze gevolgen voor de bevolking van Irak. Echter, wat het werkelijke effect is op het militaire potentieel in het verborgene, weten wij volgens mij – ik ben natuurlijk maar een leek in deze discussie – niet zeker, maar toch houden wij met een verbeten stelligheid vol dat het helpt. Dit is mijn eerste dilemma. Als je aan die zekerheid gaat twijfelen, moet je trouwens wel heel goede argumenten hebben om die andere bak ellende voor je rekening te nemen. En daar zit onze twijfel. De GroenLinks-fractie weet ook niet zo zeker hoe het wel zou moeten, maar er is wel een grote mate van twijfel aan de effectiviteit van het beleid dat tot nu toe gevoerd is. Het punt is dat wij daar niet alleen in staan. Als wij dat nou alleen in een achterkamertje aan de overzijde en hier hadden verzonnen, dan had terecht gevraagd kunnen worden of wij niets beters te doen hebben. Gerenommeerde organisaties en veel deskundigen binnen het kader van de VN hebben echter openlijk twijfels geuit over de effectiviteit van de politiek die nu gevoerd wordt. Organisaties beginnen daardoor ook af te haken. VN-vertegenwoordigers willen het niet meer voor hun rekening nemen. Daaruit moet je toch opmaken dat er meer aan de hand is en dat je dus niet gewoon door kunt gaan. Ik twijfel natuurlijk niet aan de inzet en ik betwijfel ook niet dat er veel op dat terrein gebeurt. De minister heeft hier de voorbeelden van aangehaald. De twijfel blijft evenwel knagen. Politiek houdt in dat je uiteindelijk vanuit je twijfel tot een stemgedrag komt. Ik zal dadelijk vertellen hoe dit uitvalt. Het hangt in ieder geval op die twijfel. Mevrouw Roscam Abbing wil ik zeggen dat ik het allemaal niet zo zeker weet. Ik weet echter wel zeker dat het effect van wat wij nu doen, vrijwel nihil is. Dit wordt door rapporten geboekstaafd. Je moet toch iets doen met die rapporten. Je kunt toch niet maar doorgaan met die sancties, in de hoop dat het verandert. Ik wil dus ook graag van de minister weten hoe het nu zit met dat VN-rapport. Is dat onzin of staat daar een aantal terechte conclusies in? Als die conclusies terecht zijn, moeten zij dan niet leiden tot een ander beleid? Of nemen wij een en ander voor kennisgeving aan? Uit een bericht op teletekst vanmiddag heb ik begrepen dat de Europese Unie overweegt om het sanctiebeleid ten aanzien van Servië te veranderen, op te schorten of ermee op te houden. Wat is de argumentatie om dat te doen en wat is de vergelijking met Irak? Kortom, wij hebben veel twijfels.

Dan nog iets over de motie. De minister heeft tamelijk helder uitgelegd wat zijn opstelling was, gezien datgene wat er allemaal loopt. Hij vindt de motie op dit moment in ieder geval voorbarig. Hij wil eerst de resultaten afwachten van wat er nu gebeurt. Ik vind dat op zichzelf een redelijke verklaring, maar dat had toch een iets constructievere houding ten opzichte van de motie kunnen opleveren. Daar heeft de heer Van Thijn al wat over gezegd.

Wat verhindert Hussein om mee te werken aan het beschikbaar stellen van gelden en aan het binnen laten komen van humanitaire hulp? Dat lijkt mij glashelder. Dat is verblinding, imago van een despoot en misplaatste trots. De vraag in de richting van de voorstanders van de sancties is of je dit met die sancties opheft. Daar heb ik mijn grootste twijfels bij.

Ik heb de minister gevraagd of hij de zes criteria zou willen toetsen aan de hand van de huidige sanctiesituatie ten aanzien van Irak. De minister vindt die criteria prima, maar hij heeft ze niet getoetst. Daarom doe ik dat nu, op de manier zoals ik ertegen aankijk. Zijn de sancties om valide redenen opgelegd? Ja. Treffen de sancties de juiste partijen ter plaatse? Nauwelijks. Betreffen de sancties de juiste goederen en objecten? Maar zeer ten dele. Hebben de sancties een redelijke tijdbegrenzing? Neen. Zijn de sancties effectief? Niet of nauwelijks. Zijn de sancties in strijd met de schending van de principes van de menselijkheid? Daar lijkt het wel op.

Gezien dit resultaat en het uitblijvende effect ervan is de ongeclausuleerde verlenging van de sancties voor de fractie van GroenLinks een stap te ver. Wij ervaren deze stap als te star en te statisch. Er moeten toch wegen ontwikkeld kunnen worden tussen dit sanctiebeleid en direct militair ingrijpen? Op zijn minst moeten sancties effectief en proportioneel zijn en meer worden gericht op de juiste partijen. Er zou ook meer gebruik kunnen worden gemaakt van een goed intervalsysteem. Wellicht is dat een begaanbare weg. Deze overwegingen verhinderen mijn fractie op dit moment steun te verlenen aan de onbeperkte verlenging van deze sancties.

Minister Van Aartsen:

Voorzitter! De heren Van Gennip en De Boer zijn teruggekomen op de kwestie van de communicatie tussen Buitenlandse Zaken en de Senaat. Ik ben uiteraard ten volle beschikbaar om hier op korte termijn met de commissie-Buitenlandse Zaken van deze Kamer en haar voorzitter over te spreken. Ik vind het zeer vervelend als hier gevoelens in deze Kamer leven of zouden blijven voortbestaan ten aanzien van de manier waarop het departement – dat ben ik dan – communiceert met Kamer. Het is niet goed als gevoelens als deze worden geuit, zoals ze zijn geuit.

Eén van de elementen die daarbij aan de orde kwam, betreft de verkiezingswaarneming. Daar heb ik inderdaad al eerder met deze Kamer en haar voorzitter over gesproken en gecorrespondeerd. Wij sturen deze Kamer twee keer per jaar een overzicht toe van verkiezingen die mogelijkerwijs voor waarneming in aanmerking komen. Dan is er vervolgens het moment waarop met name in EU-verband wordt besloten of er inderdaad waarneming plaats zal vinden. Dat moment is vaak niet op een al te vroeg tijdstip. Dat is zo. Wat dat betreft ben ik enigszins afhankelijk van wat er in EU-verband plaatsvindt. Beide Kamers worden vervolgens terstond ingelicht. Het probleem is echter dat de EU vaak in een laat stadium vaststelt dat er waarnemers gestuurd worden. Dan komen wij met het definitieve verzoek in de richting van de Eerste en de Tweede Kamer. Wat ik er aan kan verbeteren, doe ik uiteraard, maar ik heb dat niet geheel in eigen hand.

De heer Van Gennip (CDA):

Er is zeker begrip voor het feit dat wanneer het besluit tot uitzending van waarnemers in handen ligt van meerdere partijen, dit een vertragingsfactor in zich bergt en dat het maar zeer ten dele in de handen van de Nederlandse regering ligt. Daarmee overstijgt het overigens het aspect van de communicatie. De regering zal het met mij eens zijn, dat de kwaliteit van de verkiezingswaarneming gebaat is bij een tamelijk lange voorbereidingsperiode en bij een langer moment dan bijvoorbeeld de avond ervoor.

Minister Van Aartsen:

Dat zeker. Als u over de avond ervoor spreekt, dan doelt u waarschijnlijk op datgene wat zich de vorige week voordeed toen de EU op een zeer laat tijdstip tot een besluit kwam. Hoewel er duizenden angsten en bezwaren waren om ertoe te besluiten, zijn wij er als Nederland van het begin af aan voorstander van geweest om waarnemers te zenden. Het zag er naar uit dat de EU daartoe niet zou besluiten. Zeer plotseling veranderde de wind en is er besloten om getuigen voor de democratie te zenden naar de verkiezingen op 24 september in Servië. Dat houdt inderdaad in dat ook deze Kamer in een zeer laat stadium is gevraagd om medewerking daaraan te verlenen. Dit is volgens mij tevens een illustratie van het feit dat het soms gaat zoals het gaat.

De heer Van Gennip (CDA):

Ik doelde niet specifiek hierop, want dat was inderdaad een zeer exceptionele situatie. In dit huis is al eerder gewezen op het belang om buitengewoon zorgvuldig te zijn met de voorbereiding van de verkiezingswaarneming, mede om het niet te laten ontaarden in een soort verkiezingstoerisme. Het element van langdurige voorbereiding is essentieel in dit soort precaire situaties.

Minister Van Aartsen:

Dat ben ik uiteraard met de geachte afgevaardigde eens.

De heer De Boer (GroenLinks):

Deze benadering doet mij een beetje denken aan de soms door burgers in ons land gebezigde uitspraak "ze doen maar in Den Haag". De EU wordt afgeschilderd als iets wat hoog in de hemel functioneert. Maar wij zitten toch zelf ook in de EU? Wij maken er toch ook zelf deel van uit? U bent voor een stukje toch de EU?

Minister Van Aartsen:

Maar u zou eens moeten weten wat ik allemaal aan de EU zou willen veranderen. Dit is een van de aspecten waarbij het niet altijd gaat zoals wij dat graag zouden willen of zoals wij dat soort dingen in ons land meestal aanpakken. Om in dit verband ook mijn ambtenaren te noemen, wij doen er werkelijk alles aan, maar je hebt niet altijd alles alleen in de hand.

De heer De Boer (GroenLinks):

Dat snap ik, maar in al die andere landen hebben ze dezelfde problemen als wij wanneer er halsoverkop koffertjes gepakt moeten worden omdat men ergens heen moet.

Minister Van Aartsen:

Maar naar mijn gevoel is de beleving daar een iets andere dan in deze Kamer. De heer Van Gennip zegt terecht dat je zo'n operatie goed moet voorbereiden en dat verkiezingstoerisme voorkomen moet worden. Ik zal niet zeggen dat dit in andere parlementen wel een rol speelt, maar uit enige eigen ervaring weet ik dat de beleving aldaar een andere is.

De heer De Boer (GroenLinks):

Wij zijn te serieus.

Minister Van Aartsen:

Wij zijn een heel serieus land, mijnheer De Boer, en dat zullen wij wel blijven. Nogmaals, ik bied mij aan voor een gesprek met de vaste Kamercommissie of met u, mevrouw de voorzitter, of in welke vorm de Kamer dat wenst. Ik trek het mij echt zeer aan als deze Kamer eigenlijk vindt dat zij niet goed door mij wordt bediend.

Ik ben dankbaar voor wat de heer Van Thijn heeft gezegd, en in zijn voetspoor mevrouw Roscam, over de sancties, het sanctiewapen en het belang daarvan. De heer Van Thijn heeft in dit kader de escalatieladder ter sprake gebracht. Ik zoek nog altijd naar een andere term voor "smart sanctions". "Intelligent" is niet zo'n goede omschrijving. Dat ben ik met mevrouw Roscam eens. "Zorgvuldige" sancties is inderdaad een betere benoeming van wat wij voorstaan in dit kader. Dat zal ik onthouden.

De heren De Boer en Van Thijn hebben gevraagd wat de minister nu heeft gedaan. Er was zo'n keurige motie van de kant van de Kamer aan de overzijde en daar reageert de minister nurks op. Ik ken de heer Van Thijn niet alleen als een goed schrijver, maar ook als een goed lezer. Hij is ook iemand die de situaties goed analyseert. Ik wil hem daarom adviseren om nog eens kennis te nemen van de eerste termijn van het debat in de Tweede Kamer. Ik had toen echt bezwaren. De Kamer legde, terecht, het dilemma scherp neer, maar sommige fracties – dat is tussen de regels door te lezen en misschien wel meer dan dat – verweten de Nederlandse regering een "niet actieve opstelling". Daar had en heb ik grote bezwaren tegen. Die motie kan ook niet geheel los worden gezien van het debat zelf. Moties staan niet op zichzelf en moeten ook niet alleen gelezen worden, maar worden bekeken in de context van het debat. Anders zouden wij kunnen volstaan met alleen over moties discussiëren. Dat zou naar mijn oordeel, zeker kijkend naar het debat van verleden week, een zekere verschraling van het parlementaire debat gaan inhouden.

Wat de motie in het dictum vroeg was niet iets dat de regering zou kunnen gaan doen, namelijk het met andere landen ontwikkelen van plannen, die verder zouden gaan dan 1284. Dat was namelijk de bedoeling. Nederland heeft een actieve en functionele rol gespeeld in het tot stand komen van de commissie onder leiding van de permanente vertegenwoordiger van Bangladesh, en de gedachte van een effectief en gecontroleerd investeringsfonds. Het probleem is echter dat ook zo'n fonds het probleem niet oplost, omdat Saddam Hussein weigert om aan dit soort oplossingen mee te werken. Hij heeft ook geweigerd om mee te werken aan de voorstellen van de secretaris-generaal. Hij weigert zelfs om de humanitaire werkgroep, die is ingesteld door de Veiligheidsraad en de Verenigde Naties, te ontvangen. Zo zou hij ook van dit fonds hebben gezegd dat hij daar geen behoefte aan heeft. Het was dus een motie die net een streek te ver ging. Dat was de reden voor het schrijven van de brief van 19 september.

De heer De Boer heeft gevraagd of wij weten wat er met die financiële middelen gebeurt. Wij weten in ieder geval dat Irak, Saddam Hussein en zijn regime niet de vrije beschikking hebben over een groot deel van de financiële middelen die ter beschikking komen door het oppompen van olie en het steeds meer oppompen van olie. Hij krijgt wat dat betreft inderdaad steeds meer armslag. Financiële middelen die Irak ingaan, moeten dus ook besteed worden aan een humanitair doel. Dat is wat wij weten. Het is waar dat ook daar niet het hele verhaal waterdicht is. Dat heb ik ook in de Tweede Kamer gezegd. Het is wel effectief in die zin dat er geen vrijelijke beschikking komt over bijvoorbeeld de 20 mld. die in het komende halfjaar beschikbaar zal komen. Het thema blijft toch: als Saddam niet meewerkt, kun je van alles bedenken wat je op humanitair gebied zou willen regelen, maar dan gebeurt het gewoon niet. En hij doet het niet. Naar ik meen, gebruikte de heer De Boer de term "misplaatste trots", maar hij doet het naar het oordeel van de Nederlandse regering ook om de ellende te vergroten en de druk op de westerse wereld, op de Veiligheidsraad en de internationale gemeenschap te laten toenemen. Dat zit bij hem erachter. Wat hij zal doen wanneer dat front inderdaad breekt, daar valt slechts naar te gissen, ofschoon de recente bedreigingen in de richting van Koeweit wel weer duidelijk maken in welke richting hij zijn militair materieel wil aanwenden.

De heer De Boer zegt dat het sanctiebeleid voor Servië wordt veranderd. In de Europese Unie is een afspraak gemaakt. Wanneer de oppositie aan de macht komt – dat is een uitspraak van de raad van 18 september jongstleden en een boodschap aan het Servische volk – en het regime verandert, zal dat een radicale verandering van het sanctiebeleid van de Europese Unie met zich brengen. Dat hebben wij vastgesteld. Dat veronderstelt natuurlijk wel dat er een andere regering in Belgrado komt. De Nederlandse regering heeft er geen enkel bezwaar tegen dat wij dan de weg op gaan van het veranderen van het sanctieregime, er overigens van uitgaande dat een nieuwe regering in Belgrado en de oppositie daar zich zullen houden aan de afspraken die in internationaal verband zijn gemaakt, zoals bijvoorbeeld het berechten van Milosovic door het Internationaal Joegoslaviëtribunaal.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de fractie van GroenLinks wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich niet met het wetsvoorstel te hebben kunnen verenigen.

Sluiting 18.30 uur

Naar boven