Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet in verband met een aanpassing van de procedure tot benoeming van de burgemeester en de commissaris van de Koning (25444).

De beraadslaging wordt hervat.

De heer Dölle (CDA):

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de regering voor de beantwoording. Ik wil nog een aantal opmerkingen maken.

Het zal de regering niet verbazen dat wij ervan overtuigd blijven dat de zo verschillende ideeën van de drie partijen in de Tweede Kamer die het voorstel hebben gedaan, hebben doorgewerkt in deze wet op een wijze die de kwalificatie "vlees noch vis" mag dragen. Dat geldt ook voor de unanieme kwalificatie van de commissie-Elzinga. Die was overigens nogal verschillend, niet alleen wat betreft de politieke achtergrond, maar ook qua ideeën over lokaal bestuur. Dan is er nog het oordeel van de VVD, die het vergeleken met de huidige positie een achteruitgang vindt. Onze fractie kan zich die drie oordelen over dit wetsvoorstel goed voorstellen. De minister heeft geschetst dat het in feite een zeer verfijnde afstemming is geweest, een mooie balans. Het moet een arcadische sfeer geweest zijn in de Tweede Kamer, maar toen ik de kolommen nalas, kon ik die niet direct herkennen. Kamerleden riepen "hutspot" of spraken over achterkamertjespolitiek. Slaande deuren, veel tumult en veel woelingen in de pers. Wij blijven daarom van oordeel dat dit wetsvoorstel in politiek opzicht logisch is. Het is te begrijpen bezien vanuit de situatie van twee jaar geleden, maar wij zien in dit wetsvoorstel geen verbetering.

Het referendum dat hierin wordt voorgesteld, is voor ons het hoofdbezwaar. De minister heeft gezegd dat in deze tijd de burgers mondig en goed ingevoerd zijn. Welke politicus zou dat durven weerspreken. Burgers zien heel goed dat het in zo'n campagne, in zo'n referendum, tussen twee kandidaten die burgemeester willen worden, uiteindelijk gaat om een oordeelsvorming over de managementstijl en de wijze waarop die burgemeester zal functioneren. Wij geloven dat niet. De burgers moeten een oordeel geven over twee kandidaten. Als zij daarvoor het geld kunnen krijgen, zullen die twee kandidaten een campagne voeren. Mede door mijn eigen ervaring in het lokaal bestuur, ben ik ervan overtuigd dat de kiezers zonder meer zullen menen dat voor hen kandidaten staan die erover gaan. Dan zal blijken dat die kandidaten over de meeste dingen niet gaan. Dat zal leiden tot wrijving en dat zal waarschijnlijk leiden tot de invoering van een echt gekozen burgemeester, zoals ook de heer Terlouw dat verwacht. De spanning die ontstaat door het verschil tussen hetgeen wordt opgeroepen door die kandidaten en hetgeen zij vermogen, zal niet lang draaglijk blijken. Dit vormt voor ons een hoofdbezwaar tegen het wetsvoorstel. Het referendum is een merkwaardige Fremdkörper dat er door politieke noodzaak in is gekomen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Is het referendum voor u het hoofdmotief om tegen dit wetsontwerp te zijn?

De heer Dölle (CDA):

Dat heb ik al twee keer eerder gezegd.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Eerlijk gezegd had ik dat in eerste termijn niet zo beluisterd. Mag ik u een hypothetische vraag stellen? Als het referendum geen onderdeel had uitgemaakt van het wetsvoorstel, had u dan wel voor het wetsvoorstel gestemd?

De heer Dölle (CDA):

Dan was het debat anders verlopen. Dan waren er andere vragen gesteld.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Was uw eindoordeel dan anders geweest dan nu?

De heer Dölle (CDA):

Dat sluit ik niet uit, maar daar gaat het in dit geval niet om. Op een hypothetische vraag geef ik geen hypothetisch antwoord.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Het zegt natuurlijk wel iets over de argumenten die u hebt gehanteerd met betrekking tot enkelvoudige aanbeveling versus tweevoudige aanbeveling en het gewicht dat u daaraan toekende.

De heer Dölle (CDA):

Ik verwijs u naar mijn eerste termijn. Onder het kopje "hoofdbezwaar" staat helder het referendum.

De minister heeft het soms niet zo op het CDA.

Minister De Vries:

Ik moet dat tegenspreken. Ik heb het soms niet zo op de standpunten van het CDA. Het CDA is mij net zo lief als alle andere democratische partijen.

De heer Dölle (CDA):

De minister voelt soms een lichte ergernis bij standpunten van het CDA. Dan gebruikt hij het woord "immobilisme". Bij de VVD verwacht hij voor staatsrechtelijke vernieuwing nog wel enige flexibiliteit, bij het CDA heerst zijns inziens het immobilisme, mede tegen de achtergrond van de weigering van de CDA-fractie in de Tweede Kamer om in te stemmen met een voorstel om de aanstellingswijze van de burgemeester uit de Grondwet te halen. Wij hebben bezwaar tegen de kwalificatie "immobilisme" in dit verband. Niet dat immobilisme altijd verkeerd is, maar in dit verband doet het geen recht aan de opvatting van het CDA over de Grondwet.

Gisteren zeiden wij dat wij de regering bij de Grondwet soms wat al te instrumentalistisch vinden. Daarmee wilden wij overigens niet zeggen dat de regering uitgaat van het standpunt dat in de Grondwet overleden geslachten over ons heersen, om een oud idee uit de sociaal-democratische hoek te noemen. De aanstellingswijze is volgens de minister omstreden. Dat is niet het geval bij de meerderheid van de volksvertegenwoordiging, maar waarschijnlijk wel bij de bevolking. Wellicht is het Sociaal en cultureel planbureau ook hier zijn getuige. Dat zou rechtvaardigen dat wij de aanstellingswijze uit de Grondwet halen, zodat zij makkelijker veranderbaar wordt. Immers, dan kan de aanstellingswijze bij wet en zelfs indirect bij regeerakkoord worden veranderd. Wij vinden echter dat de Grondwet een waarborgfunctie heeft. Er zijn in het verleden vele zaken omstreden geweest. Ik wijs maar op de schoolstrijd. Dergelijke zaken moet je juist in de Grondwet neerleggen, omdat ze niet met enkelvoudige, maar met gekwalificeerde meerderheid moeten kunnen worden veranderd. Als je de Grondwet als brandkast, als waarborg ziet, dan mag dat niet direct als immobilisme worden betiteld. Ik heb daaraan toegevoegd dat de aanstellingswijze van tal van functionarissen in het openbaar bestuur in de Grondwet geregeld is. Ik heb gewezen op de voorzitter en de griffier van de Kamer, de leden van de raad, de ministers, de leden van de rechterlijke macht, de leden van de Rekenkamer en de commissarissen van de Koningin. De burgemeester wordt er nu uitgehaald, omdat hij niet van constitutionele orde zou zijn. Het debat moet natuurlijk nog gevoerd worden, maar ik vraag er begrip voor dat wij daar nog niet zo direct van overtuigd zijn. Ik vind het niet juist om dat immobilisme te noemen.

De heer Van Thijn (PvdA):

Zouden wij geen onderscheid moeten maken tussen de grondrechten, die zeer inhoudelijk zijn en zonder enige uitzondering een waarborgfunctie hebben, en het meer instrumentele, zoals de aanwijzing van functionarissen? In het voorliggende wetsvoorstel wordt de benoeming overigens niet uit de Grondwet gehaald. Er wordt juist gezegd dat het bij wet zal worden geregeld.

De heer Dölle (CDA):

Ook de meer instrumentele kanten van de Grondwet, zoals het feit dat er provincies bestaan, zoals het feit dat ons kiesstelsel algemeen en evenredig is, vinden wij vaak zo van belang, dat ze terecht in de Grondwet staan.

De heer Van Thijn (PvdA):

Dus het geldt eigenlijk voor alles. In dat geval is sprake van een totaal immobilisme.

De heer Dölle (CDA):

Het geldt niet voor alles. Maar juist voor zaken die in de samenleving vrij omstreden zijn, heeft men indertijd gekozen voor een veilig opbergen in de Grondwet. Dat geldt ook voor de grondrechten.

Wij hebben niet, zoals de minister meende, gevraagd naar de rol van de commissaris van de Koningin bij burgemeestersbenoemingen. Voor de commissaris van de Koningin kan geen referendum worden gehouden, omdat hij een rijksorgaan is. De ambtsinstructie van de commissaris wordt behoorlijk teruggebracht, omdat zijn rol bij de benoeming van de burgemeester kleiner wordt. Is het dan nog wel gerechtvaardigd om het verschil tussen de commissaris van de Koningin en de burgemeester zo groot te achten, dat het rechtvaardigt dat in het ene geval een referendum wordt gehouden en in het andere geval niet?

Voorzitter. U hebt gezegd dat de discretionaire ruimte...

De voorzitter:

Ik laat in strijd met het Reglement van Orde zo langzamerhand toe dat men bij interrupties rechtstreeks tot de minister spreekt. Nu zegt de heer Dölle in tweede termijn dat ik iets zou hebben gezegd over de discretionaire ruimte. Ik houd de hele dag mijn mond! Ik heb een- en andermaal aan het College van senioren voorgesteld om het Reglement van Orde aan de werkelijkheid aan te passen, maar dat heeft het college niet uit immobilisme, maar uit overtuiging afgewezen. Maar dan zal ik de leden er ook aan houden. Als ik het in tweede termijn toelaat, gebeurt het binnenkort ook in de eerste termijn en dat is precies wat de senioren niet willen.

De heer Dölle (CDA):

Voorzitter. Zou u mijn excuses willen aanvaarden?

De voorzitter:

Dat hoeft helemaal niet. Ik wil dat u zich aan het Reglement van Orde houdt.

De heer Dölle (CDA):

Voorzitter. Ik kom op het debat tussen de regering en de VVD-fractie over de vraag in hoeverre er discretionaire ruimte is, over de vraag in hoeverre artikel 131 van de Grondwet wordt aangetast. De minister wil niet met een novelle komen om het probleem van de VVD-fractie op te lossen. Hij komt met drie andere dingen, waarbij ik de papiermand even buiten beschouwing laat. De minister komt met een circulaire voor de gemeenten, waarin een en ander nog eens duidelijk wordt uitgelegd. Verder komt hij met een eventuele aanpassing van de ambtsinstructie van de commissaris, wiens rol op grond van dit wetsvoorstel niet bepaald groeit. De minister wil de twijfel dus afdekken door beleidsmatige instrumenten, neergelegd in een circulaire en een ambtsinstructie.

De minister heeft het verschil tussen aanbeveling en voordracht uiteengezet. Wij zijn het volledig met die uitleg eens. Bij burgemeestersbenoemingen heeft de minister overigens een voordrachtsrecht. Het woord "voordracht" kwam in de oude Gemeentewet niet voor. Betekent dat dat de Kroon aan die voordracht op de uitgelegde wijze is gebonden?

Minister De Vries:

Daar zult u nooit achterkomen, omdat de Kroon bestaat uit de koning en de minister en de koning onschendbaar is.

De heer Dölle (CDA):

Dat begrijp ik uiteraard volledig. Ik heb de vraag eerder gesteld. In de ministerraad kan natuurlijk verschillend worden gedacht over een burgemeestersbenoeming. Is de relatie tussen de minister van BZK en de ministerraad terzake van benoemingen veranderd door de invoering van het woord "voordracht"? Uiteraard vragen wij niet naar de rol van de koning. Elke suggestie in dezen is uit den boze.

Over het lokaal bestuur zijn harde dingen gezegd. De heer Van Thijn sprak van een obsoleet systeem, dat in Europa achteraan komt.

De heer Van Thijn (PvdA):

Dat gold niet het lokaal bestuur, maar de wijze van benoeming van de burgemeester.

De heer Dölle (CDA):

Akkoord. De wijze van benoeming van de burgemeester, en dus de invulling van die functie zal ongetwijfeld een effect hebben op het lokaal bestuur. Dat is zo gezegd, en zo zal ik het overnemen. Wij blijven staande houden dat ons lokaal bestuur, hoewel er algemene tekenen in alle democratieën zijn van een ernstige vorm van atrofiëring, de vergelijking met andere landen zeer goed kan doorstaan. De heer Terlouw wees daar gisteren ook al op. De eigen kleur van het Nederlandse stelsel, met een veelpartijensysteem, met een primaat van de gemeenteraad, zoals Thorbecke het wilde, en met een burgemeester die een zekere afstandelijkheid heeft en niet geheel de creatuur is van de gemeenteraad, heeft waarde en bevat elementen die ons mede inspireren in dit soort debatten.

Ik vraag de minister ten slotte of er politicologisch of andersoortig onderzoek bekend is naar de houding van de Nederlandse bevolking ten opzichte van de aanstellingswijze van de burgemeester. Ik heb namelijk begrepen dat over het algemeen Nederlanders vrij tevreden zijn over het functioneren van burgemeesters. Maar het kan zijn dat recent onderzoek anders uitwijst.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitgebreide beantwoording en voor de ironie die hij daar af en toe in legt. Daardoor wordt deze interessante kost alleen nog maar beter verteerbaar.

De positie van de burgemeester is van belang om onze eigen positie te schetsen. Verder is van belang dat deze wetgeving weliswaar als een tussenstap kan worden gezien, maar dat het wel de vraag is, in welke richting de vervolgstap wordt gezet. In de richting van een direct gekozen presidentiële burgemeester, met een eigenstandig takenpakket, of in de richting van een door de raad te kiezen burgemeester? Wij zien weinig in een presidentiële burgemeester, omdat daarmee twee machtscentra in de gemeente ontstaan, die zich allebei kunnen beroepen op aparte kiezersuitspraken en verschillende programma's. Daarmee kan weliswaar een heel interessante discussiecultuur ontstaan in een gemeente, maar tegelijkertijd wordt de macht verplaatst van de gekozen volksvertegenwoordiging naar één persoon. Daar zit ons probleem bij dit stelsel: wij hechten eraan dat de feitelijke macht in een gemeente ligt bij de per definitie pluriform samengestelde volksvertegenwoordiging, en niet bij één haast vanzelfsprekend sterke persoon. Wij hechten aan een burgemeester die vooral coördinator en bewaker is van de gemeentelijke democratie, en die vanuit dien hoofde door de raad zou moeten worden gekozen.

Er is ervaring hiermee, zij het dat sprake is van een variant, namelijk die van de deelgemeenten in Amsterdam en Rotterdam. De voorzitters daarvan worden gekozen door de deelraad. Van nabij kan ik de Kamer meedelen dat dat in zijn algemeenheid prima functioneert. De VVD, die zich net als andere partijen klaarmaakt voor de verkiezing van een deelraad in de Amsterdamse binnenstad, opteert voor een direct gekozen voorzitter daarvan. Dat is een heel andere variant dan de tot nu toe door de heer Luijten bepleite variant.

De heer Luijten (VVD):

U spreekt over voorzitters van deelraden, die in de volksmond burgemeesters heten. Maar ik neem niet aan dat zij de ME kunnen laten uitrukken, of iets in de rampenbestrijding doen. Dat zijn bovengemeentelijke taken, die onder een ambtsdrager vallen die wij daartoe hebben benoemd. U refereert aan de Amsterdamse binnenstad, waar inderdaad sprake is van een experiment. Als de burgemeester niet wordt benoemd, laat hem dan maar rechtstreeks kiezen door de bevolking.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Ik heb gezegd dat de deelraad geen gemeente is, zodat je het niet helemaal kunt vergelijken. Mijn stelling was en is dat, als zo'n figuur wordt gekozen door de raad en je het feitelijk functioneren van de Amsterdamse deelraadvoorzitters bekijkt, je daaraan geen andere conclusies kunt verbinden dan bij benoemde burgemeesters. De argumentatie voor een (meervoudige) kroonbenoeming is mij nog steeds niet helder.

De heer Luijten (VVD):

Wij zijn voor een kroonbenoeming, omdat wij willen voorkomen dat de burgemeester het verlengstuk wordt van de raad. Dat zie je inderdaad in deelraden gebeuren. De grootste fractie levert daar meestal de voorzitter, die het verlengstuk van de raad is. In zekere zin kan dat. Maar bovengemeentelijke taken moeten worden uitgevoerd door een onafhankelijke, door de Kroon benoemde burgemeester.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Wij hechten eraan dat de burgemeester wordt gekozen door de raad, en niet vanuit de raad. In de Amsterdamse deelraden is zoals bekend de monistische variant aanwezig. Wij komen uit op een meer duaal stelsel, waarin wethouders ook van buiten kunnen komen. Het kiezen van een burgemeester geldt ook voor een burgemeester die van buiten de raad kan komen. Dat is verder open: iedereen kan solliciteren bij de gemeenteraad, en iedereen is benoembaar.

De heer Luijten (VVD):

Dan komt u niet uit bij een duaal stelsel, maar bij een monistisch stelsel. De raad kiest dan namelijk de burgemeester. Iets monistischer kan ik mij niet voorstellen.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Dat is een oeverloze discussie over de vraag, wat duaal of monistisch is. Elk systeem zal elementen van beide bevatten. De discussie over de wetgeving komt nog als we gaan dualiseren. Maar het duale zit hem ook in een verdeling van bevoegdheden tussen raad en college, en niet alleen in de wijze, waarop de burgemeester wordt benoemd.

Een kernpunt van het debat, met veel aplomb ingezet door de VVD, is de bewering dat het wetsvoorstel op gespannen voet staat met de Grondwet. In de interruptiedebatten gisteren was al duidelijk te merken dat de heer Luijten dat niet staande kon houden. Gehoord hebbende het antwoord van de regering begrijp ik goed dat het ook de stellige opvatting van de regering is dat artikel 131 van de Grondwet expliciet noch impliciet veronderstelt dat een meervoudige voordracht noodzakelijk is.

Minister De Vries:

In plaats van het woord "voordracht" hoor ik liever het woord "aanbeveling".

De heer Platvoet (GroenLinks):

De minister heeft gelijk. Ik hoop dat hij hierover een heel duidelijke uitspraak wil doen.

De heer Luijten heeft benadrukt dat de burgemeester een rijksorgaan is. Ik denk dat dat niet staande kan worden gehouden. Waarom houdt de VVD toch zo vast aan die meervoudige aanbeveling, aan die kroonbenoeming? Is dat de beste garantie voor kwaliteit? Ook dat kan niet staande worden gehouden. Zit daar het klein houden van de gemeenteraad achter? Ook dat wil ik de VVD niet in de schoenen schuiven. Ik denk dat het vooral een symbolisch gevecht is tussen voor- en tegenstanders van de macht van de Kroon, welk onderwerp een heel hoge symboliek dreigt te krijgen in dit debat. Dit voorstel wordt, meen ik, gezien als een aantasting van die macht. Ik vind dat buiten proporties als het gaat om de benoeming van de burgemeester en om de pleidooien om de raad daarin meer gewicht te geven.

Het CDA trekt die grondwettelijkheid duidelijk niet in twijfel. Het is prettig dat dat heel duidelijk is gesteld. De heer Dölle wijst er iedere keer op, als er een opmerking in de richting van het CDA wordt gemaakt, dat dit ook al in de schriftelijke rondes naar voren is gebracht. Ik kan mij dat niet herinneren, maar ik wil het CDA toch een beetje in bescherming nemen. De CDA-fractie in de Tweede Kamer had, samen met GroenLinks en de PvdA, een amendement klaarliggen over een enkelvoudige aanbeveling. Ik wijs de minister er verder op dat ik ook wel eens de Staatscourant lees. Ik zet er soms zelfs de schaar in, zeker als de kop van een artikeltje luidt: "De voorzitter van het CDA: De burgemeesters van de grote steden moeten direct gekozen worden." Blijkbaar is het CDA een pluriforme partij in dezen. Ook de bestuurdersvereniging van het CDA heeft afgelopen jaar over deze kwestie geluiden laten horen die afwijken van wat de senaatsfractie nu naar voren brengt. Het enige dat ik kan concluderen is dat de senaatsfractie van het CDA het laatste conservatieve bolwerk van deze partij is.

De heer Dölle (CDA):

Voorzitter. Daar hoor ik van op. De heer Platvoet veronderstelt dat wij geen spanning met de Grondwet zien. Ik zeg het misschien iets te vaak, maar wij hebben steeds benadrukt dat het moet gaan om een aanstellingswijze, een kroonbenoeming, die geen afstempeling is. Om te bereiken dat iets geen afstempeling is, zijn diverse wegen mogelijk. Dat blijkt ook uit het verschil tussen de Tweede en de Eerste Kamer.

De heer Platvoet wees er verder op dat de heer Van Rij heeft gepleit voor een gekozen burgemeester, in een bepaalde constellatie. Aan het slot van mijn betoog heb ik gesteld dat er sprake is van veranderende omstandigheden. Dat wil zeggen dat ook het debat in het CDA doorgaat, bijvoorbeeld als de operatie-Elzinga en de dualisering uiteindelijk mislukken. De kaarten moeten dus open liggen. Ook die kwestie komt dan weer aan de orde. Daar is niets vreemds aan. De geluiden van de bestuurdersvereniging gaan eenduidig in de richting van de benoemde burgemeester.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Voorzitter. Waarvan acte. Blijkbaar zit er wel beweging in het standpunt van het CDA.

Ik kom op het antwoord van de minister met betrekking tot de enkelvoudige aanbeveling. De minister heeft een paar keer gezegd – dat geldt ook voor anderen – dat je dit moet zien als een tussenstation. GroenLinks ziet twee positieve elementen in het wetsvoorstel. In de eerste plaats wijs ik op de mogelijkheid van de enkelvoudige aanbeveling. Wij vinden dat de beste manier. Daarnaast wijs ik op de mogelijkheid van het uit het aanbevelingstraject liften van de commissaris van de Koningin. Ik begrijp de politieke logica er wel van, maar de minister heeft deze twee punten – wij ervaren die als heel positief – toch weer wat genuanceerd. Wat betreft de enkelvoudige aanbeveling heeft de minister heel duidelijke inperkingen aangebracht, om de VVD binnenboord te houden. De minister deed het voorts voorkomen alsof de commissaris van de Koningin toch weer een prominentere rol gaat spelen, ook in het aanbevelingstraject, dan ik vermoedde, gelet op het feit dat deze persoon net uit de wet was verdwenen. Door de ene partij binnenboord te houden, dreigt de minister de andere weer te verliezen, zou ik bijna zeggen.

Ik heb nog een vraag over de commissaris van de Koningin. De minister zei dat het mogelijk is dat er tussen hem en de commissaris contact ontstaat over de aanbeveling van de raad en de opvatting van de commissaris op dat punt. Stel dat de commissaris aan de minister laat weten dat hij of zij moeite heeft met de aanbeveling van de gemeenteraad. Neemt de minister dan nog een keer contact op met de vertrouwenscommissie van de gemeenteraad, alvorens hij tot een beslissing komt? Gaat de minister ook een gesprek aan met de vertrouwenscommissie als zij een aanbeveling heeft gedaan?

Dan nog even iets over de partijpolitieke benoemingen. De minister stelde in de richting van de heer Van Thijn heel duidelijk dat de tijd dat er in achterkamertjes werd gepoogd het partijpolitieke puzzeltje zo neer te leggen dat elke partij aan zijn trekken kwam, achter ons ligt. Ik vind dat heel goed. Ik bevind mij echter in het goede gezelschap van D66 als ik stel dat dit voor ons betekent dat wij daar dan nog minder voor in aanmerking komen, gelet op de kwestie van de partijpolitieke strijd. Ik heb het niet over de kwaliteit, want de kandidaat van GroenLinks zou natuurlijk een uitstekende kandidaat zijn als hij of zij solliciteert. Ik zeg dat dus niet in mijn eigen belang. In de memorie van antwoord schrijft de minister echter op pagina 8 dat hij de politieke spreiding een argument vindt om toe te passen als het gaat om een advies waar hij niet mee uit de voeten kan. Ik proef wat dat betreft enige strijdigheid met de vrij resolute verwerping van de minister van de suggestie van de heer Van Thijn en wat ik in de memorie van antwoord op dat punt lees.

De minister zei nog iets anders over partijpolitieke manoeuvres. In Amsterdam zou het voorgoed voorbij zijn dat daar in de hoogste regionen van de PvdA een geschikte kandidaat wordt gevonden die vervolgens wordt geparachuteerd in de vertrouwenscommissie. Het is daar altijd op die manier gegaan. Dat zou voorgoed voltooid verleden tijd zijn.

Dan nog iets over de vertrouwelijkheid van de vertrouwenscommissie. De minister zei dat dit niet helemaal goed gaat, maar hij legt het accent anders dan ik. Dat klopt. De minister houdt een pleidooi voor steeds meer mondige burgers in een goed geïnformeerde maatschappij. Dat roept echter in toenemende mate spanning op met de vertrouwelijkheid waarin de vertrouwenscommissie moet functioneren. Ik zie niet in wat erop tegen is de stukken die ten grondslag liggen aan de vertrouwenscommissie meer in de openbaarheid te halen. Op die manier kan er een betere discussie in deelraad en gemeenteraad plaatsvinden. Ook in dit opzicht is geheimhouding duisternis en openbaarheid licht.

Onze conclusie is dat dit inderdaad een tussenstation is. Met name gelet op de wijziging van het grondwetsartikel kan de gewone wetgever in de toekomst op een eenduidiger wijze de benoemingsprocedure van de burgemeester bepalen. Wij hopen dat dit uiteindelijk terechtkomt bij de door de raad te kiezen burgemeester. Wij vinden dit in ieder geval een stap op de goede weg. Dat is voor ons de reden dit wetsvoorstel te steunen. Deze discussie wordt, naar ik aanneem, vervolgd bij de deconstitutionalisering van het ambt van de burgemeester.

De heer Van Thijn (PvdA):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn excellente antwoord, in elk opzicht. Mede door dit antwoord en door het debat ben ik mij steeds meer aan dit wetsvoorstel gaan hechten. Aanvankelijk kon ik niet ontkennen dat het niet moeders mooiste is, maar als je doordenkt over alle aspecten en als je de drie zielen van de heer Dölle op je laat inwerken, dan geeft dat de situatie waarin elke moderne burgemeester zich vandaag de dag en morgen in toenemende mate bevindt, prachtig weer. Die burgemeester schaakt namelijk onvermijdelijk op drie borden. In de eerste plaats blijft de moderne burgemeester de vakman die hij altijd is geweest. Dat wordt door de commissie-Elzinga eigenstandig genoemd. Hij is nu eenmaal de publieke gezagsdrager, een zelfstandig gemeentelijk orgaan, het boegbeeld van de gemeente, zij het zonder veel bevoegdheden. Daar willen wij graag een eind aan maken. Het aspect van de professionele burgemeester blijft bestaan, de klassieke burgemeester dus, zoals de heer Dölle dat noemde. Mijn fractie is dan ook geen voorstander van een burgemeester als eerste wethouder.

In de tweede plaats is de burgemeester de vertrouwensman van de gemeenteraad. Hij is de teamleider en de coördinator van het college van burgemeester en wethouders dat steeds gefragmenteerder zal worden samengesteld. Enerzijds is er een zekere mate van instabilisatie in met name grotere gemeenten in dit land, ook passend blijkbaar bij dit tijdsgewricht. Anderzijds is er blijkbaar de behoefte vanuit de gemeenteraad richting de burgemeester om aan dat team meer leiding te geven, waar men vroeger liever had dat hij zich overal buiten hield. Een burgemeester kan dat alleen maar doen als hij beschikt over een vertrouwenspositie in de raad. Daarom is het goed dat in dit wetsvoorstel wordt bevorderd dat de invloed van de raad op zijn of haar benoeming wordt versterkt. Trouwens, de gemeenteraad en Provinciale Staten kunnen de burgemeester respectievelijk de commissaris van de Koningin elk moment dat zij dat willen, naar huis sturen. Wij hebben daar een paar dramatische voorbeelden van gezien in de afgelopen jaren.

In de derde plaats is het van groot belang dat die burgemeester zich niet laat opsluiten in de plaatselijke partijpolitiek, dat hij er tussen staat, dat hij een verbindingsrol vervult, dat hij niet partijdig is en dat hij een brug slaat tussen de politiek en de burgers, tussen de overheid en de bevolking en tussen het bestuur en de civil society. Het moet iemand zijn van alle inwoners. Tegen die achtergrond is het echt niet zo raar dat er een mogelijkheid wordt geopend in de constructie die is gekozen, dat de burgers over die aanstelling kunnen meepraten, overigens nog niet meebeslissen. Ik maak mij dan ook niet zoveel zorgen over de campagne die zou kunnen ontstaan. Ik denk dat iedere burgemeesterskandidaat die zich niet zou houden aan het te verwachten profiel door een politiek straatgevecht te beginnen, geen enkele kans maakt om voor dit ambt te worden gekozen. Hij zal juist worden afgerekend op de mate waarin hij zich boven de partijpolitiek kan verheffen. Wij hebben er trouwens ook in de landspolitiek frappante voorbeelden van meegemaakt.

Het debat van de afgelopen dagen spitst zich toe op de discretionaire ruimte van de minister in relatie tot de versterkte positie van de raad. Over grondwettigheid of ongrondwettigheid wordt terecht niet meer gesproken. Daarbij gaat het erom of de meervoudige aanbeveling zoals die in dit wetsvoorstel is opgenomen, daadwerkelijk meervoudig zal zijn. Laat ik vooropstellen dat ik het betreur, dat het een meervoudige aanbeveling is. Mijn fractie was en is voorstander van een enkelvoudige aanbeveling. Maar dat zat er niet in; wat er wel in zat, is er in dit wetsvoorstel uitgekomen. Dan moet je ook niet proberen om met allerlei tussenwegen of via achterdeuren toch datgene binnen te halen wat er niet in heeft gezeten. Er staat in wat er staat. Er staat dat het gaat om de aanbeveling van twee kandidaten. Nu is de vraag of de zin die daaraan bij amendement is toegevoegd, daar nu echt afbreuk aan doet en zo ja, of dat te repareren zou zijn. Met de beste wil van de wereld en vanuit de volledige bereidheid om een loyale interpretatie te geven aan wat het resultaat is van het gemeen overleg aan de overzijde, kan ik niet inzien dat de uitzonderingsbepaling die nu in het wetsvoorstel is opgenomen, afbreuk doet aan het meervoudig karakter. Als deze zin niet was toegevoegd, dan zou de praktijk uitzonderingen noodzakelijk hebben gemaakt. De uitzonderingen die namelijk zijn genoemd, ontstaan in feite uit overmacht. In feite spreken wij over een hardheidsclausule. Het staat aldus in het wetsvoorstel: in bijzondere door de gemeenteraad te motiveren gevallen kan worden volstaan met een enkelvoudige aanbeveling. Dan wordt als enige voorbeeld genoemd de situatie bij gemeentelijke herindelingen. Dat is natuurlijk een ijzersterk voorbeeld. Met heel veel moeite heeft de minister nog een ander dramatisch voorbeeld kunnen noemen. Genoemde hardheidsclausule moet er wel in staan. Ik vraag mij dan ook af wat er eigenlijk tegen het amendement-De Cloe/Te Veldhuis/Scheltema-de Nie is. Hoe zouden wij een amendement van de Tweede Kamer op grondwettige wijze als Eerste Kamer zonder het recht van amendement kunnen terugdraaien? Dan is het toch veel beter dat wij kijken naar de strikte bedoeling en die is een hoge uitzonderingssituatie. De minister heeft gezegd een en ander wel te willen vastleggen in een ambtsinstructie aan de commissaris van de Koningin en in een circulaire aan de gemeente. Dat gaat mijns inziens wel heel ver. Dat lijkt bijna op een soort betutteling. Gemeenteraden zijn ook niet op hun achterhoofd gevallen. Als wij dat hier afspreken, is dat algemeen bekend. Het feit evenwel dat de minister daartoe bereid is – ik ben namens mijn fractie gaarne bereid om hem daarin te steunen – maakt toch eigenlijk dat het probleem dat door de VVD-fractie is gesignaleerd, naar mijn gevoel op de best mogelijke manier uit de wereld is geholpen en dat de minister dus geen stempelmachine is. Ik heb overigens nog nooit een minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontmoet die dat laatste zou willen zijn.

Ten slotte nog het volgende. Wat ons hier verbindt, is dat wij dwars door alle partijen heen hechten aan het behoud en de versterking van het vak van burgemeester. Er zijn allerlei ontwikkelingen denkbaar die de professie zouden kunnen uithollen in de democratiseringsgolf waar dit wetsvoorstel een antwoord op wil zijn. Dat is echter niet nodig, dat hoeft ook niet. Ik meen dat alle fracties die zich over dit wetsvoorstel hebben gebogen, hebben uitgesproken de intentie te delen dat die uitholling niet moet plaatsvinden. Dat is toch wel de grootste winst van dit debat.

De heer Terlouw (D66):

Mijnheer de voorzitter. Wij zijn de minister zeer erkentelijk voor de manier waarop hij vanmorgen geantwoord heeft op de eerste termijn van de zijde van de Kamer. Hij heeft namelijk de moeite genomen om zorgvuldig uiteen te zetten wat de inhoud is van het wetsontwerp en hoe het moet worden geïnterpreteerd, artikel voor artikel. Wat de minister daarover heeft gezegd, maakt deel uit van de wet. Als er straks moet worden geoordeeld over iemand die op grond van deze wet iets doet of laat, speelt een rol wat de minister daar aan interpretatie aan heeft toegevoegd bij deze behandeling.

Terwijl hij dat aan het doen was, dacht ik aan de laatdunkende opmerkingen die de laatste tijd zijn gemaakt over het functioneren van de Eerste Kamer. Als je de behandeling volgt in de Tweede Kamer van zo'n complex wetsontwerp – vol amendementen, wijzigingen van amendementen, nota's van wijzigingen, schorsingen en ten slotte een ingewikkeld stelsel van stemmingen – dan vraag je je af, als de kruitdamp is opgetrokken, of iedereen precies weet wat de bedoeling was van alles wat er is gebeurd. Zo'n complexe behandeling leidt immers gemakkelijk tot verwarring. Als je daarna een behandeling kunt hebben in dit huis, waarbij geen amendementen meer mogen worden ingediend en waar de minister de gelegenheid krijgt in alle rust in een discussie met andere volksvertegenwoordigers uit te leggen hoe de wet werkt, dan is dat op zichzelf – afgezien van wat er verder over de functie van de Eerste Kamer kan worden gezegd – een zeer waardevolle functie waar niet te min over gedacht moet worden. Het werkt bij mij altijd contrair als mensen laatdunkende opmerkingen maken over iets waar ik deel van uitmaak en dan begin ik juist de waarde van het instituut in te zien. Daarom kon ik het niet laten om dit nu op te merken.

Mijnheer de voorzitter. Kernpunt van het debat is de vraag hoe het zit met de ongrondwettelijkheid en met de eenvoudige of meervoudige aanbeveling. Met de heer Van Thijn vindt mijn fractie dat er geen bezwaar is tegen een enkelvoudige aanbeveling. Sterker zelfs, wij zouden dat in veel gevallen best toejuichen. Maar ik spreek hier uit dat mijn fractie de interpretatie van de minister aanvaardt als deel van de wet en als hij die interpretatie laat weten in een missive aan de commissarissen in de vorm van een ambtsinstructie en aan de gemeentes in de vorm van een circulaire, dan accepteren wij dat, al zou het niet onze eerste interpretatie zijn.

Bij het interruptiedebat tussen de heer Luijten en de minister bleef één ding voor mij onduidelijk en ik vraag de heer Luijten om dat te verduidelijken. Wat moet er in de ogen van de heer Luijten gebeuren als er een complexe situatie ontstaat, bijvoorbeeld omdat iemand zich terug moet trekken wegens ernstige ziekte of omdat iemand overlijdt? De minister heeft met nadruk gesteld dat dit uitzonderingsgevallen zijn. Moet een kandidaat er dan met de haren bijgesleept worden om toch tot een tweevoudige aanbeveling te komen? Is het dan niet zuiverder een enkelvoudige aanbeveling te doen in het besef dat de minister altijd de verantwoordelijkheid heeft om daarvan af te wijken als hij het niet voor zijn geweten kan verantwoorden om een dergelijke kandidaat voor te dragen?

De heer Luijten (VVD):

Wij vinden dat een typische vorm van overmacht, zoals ook door de minister omschreven is. Het ging ons erom dat deze clausule nooit als "escape" mag en kan worden gebruikt voor andere bedoelingen.

De heer Terlouw (D66):

Ik ben de heer Luijten dankbaar voor dit antwoord, want het betekent dat hij op één lijn zit met de interpretatie van de minister: in noodgevallen kan het en als er geen noodgeval is, is het ronde dossier van de minister, dat hij daarvoor zal aanschaffen, geldig.

Mijnheer de voorzitter. Ik heb in mijn eerste termijn enkele punten genoemd die niet typisch zijn voor de veranderingen in de wet, maar die feitelijk ook al gelden voor de huidige wetgeving als het gaat om benoeming en herbenoeming van burgemeesters. Daar is de minister niet op ingegaan en ik kan mij dat voorstellen, want het gaat er natuurlijk vooral om hoe deze wet eruit moet zien. Ik noem de punten toch nog in de hoop de minister enkele uitspraken daarover te ontlokken.

De eerste betreft de herbenoeming. Dat wordt in dit wetsontwerp weer geregeld, maar feitelijk niet anders dan de huidige praktijk. Ik vind het onbevredigend en ik heb gisteren toegelicht waarom ik dat vind. Ik geloof namelijk dat in de gewoontes zoals die nu bestaan, een slecht functionerende of inadequaat functionerende burgemeester, waarvan er heel weinig zijn in Nederland, toch automatisch wordt herbenoemd. Dat blijf ik onbevredigend vinden en daar is niets aan gedaan in dit wetsontwerp.

Mijn tweede punt betreft een standpunt dat ik allang heb en dat ik af en toe uitdraag, namelijk dat de gemeenteraden bij de huidige wetgeving en bij de toekomstige, als het voorstel dat voorligt wordt aangenomen, alle gelegenheid hebben om zelf kandidaten te zoeken. Ik heb de vergelijking getrokken met het beroepen van dominees in protestantse kerken. Niets verhindert een gemeenteraad om zelf te speuren naar de persoon die de raad het liefst als burgemeester zou willen en om die persoon op te roepen om te solliciteren en de procedure te volgen zoals bij wet is geregeld. Dat vind ik belangrijk, omdat nu nog steeds de sollicitanten via de commissaris van de Koningin worden doorgeleid. Nu alle sollicitanten, wat niet het geval was bij vorige wetgeving. De heer Van Thijn heeft er vanmorgen op gewezen dat er "package deals" werden gesloten. Dat weet iedereen. Toen de heer Van Thijn dat bij interruptie zei, antwoordde de minister: nee, al jaren gaat het uitsluitend om de kwaliteit van de kandidaat. Toen volgde er een gelach dat het midden hield tussen homerisch en vrolijk, maar dat staat niet in de Handelingen. Daarom vind ik het nodig om er iets over te zeggen. Wij weten dat het zo is. Wij hebben verschillende keren meegemaakt dat er op topniveau wordt afgesproken uit welke partij een kandidaat moet komen voor een bepaalde stad en dat de commissaris van de Koningin een hele serie van kandidaten uit één partij voorgelegd krijgt, waaruit de vertrouwenscommissie kan kiezen. Niemand waardeert het misschien dat ik dit in het openbaar zeg, maar iedereen weet dat het al jaren zo gegaan is en dat het soms nog zo gaat.

Minister De Vries:

Ik bestrijd dat.

De heer Terlouw (D66):

Ik hoor dat de minister dat bestrijdt.

De heer Ruers (SP):

U zegt het en mijn ervaring is het ook. Ik hoor dat de minister het ontkent, toch zou ik het leuk vinden als de minister dat wil toegeven. Wanneer is dat dan veranderd? Daar ben ik heel benieuwd naar.

De heer Terlouw (D66):

De heer Ruers vraagt de minister hierop te antwoorden en hij kan daar misschien in zijn eigen termijn op terugkomen. Ik zou dat ook graag horen. Nu is het moeilijk om voorbeelden te noemen, ofschoon ik dat best zou kunnen doen. Ik zeg niet dat het regel is, maar ik raad de minister aan om maar eens aan een stuk of wat gemeenteraden te vragen hoe dat soms is gegaan. Misschien moet ik toch één voorbeeld noemen dat iedereen kent. In 1996 moesten er vier nieuwe commissarissen van de Koningin worden benoemd en iedereen wist welke politieke kleur in welke provincie terecht zou komen. Dat is ook precies zo gelopen. Ik weet dat vertrouwenscommissies kandidaten kregen, waardoor zij feitelijk niet anders konden dan een aanbeveling doen van de kleur die in Den Haag was bekokstoofd.

Ik hecht eraan om dit te zeggen, want het is niet goed om dit onder de roos te houden en het is wel goed als het verandert. Dat was de intentie van de interruptie van de heer Van Thijn en ik onderschrijf dat. Als het huidige wetsontwerp kracht van wet krijgt, kan dit nog steeds. Het is nog steeds mogelijk dat de hoge politiek in Den Haag beslist over de politieke kleur van een stad en dat andere partijen, daarmee instemmend, hun topkandidaten aanraden om daar maar niet te solliciteren. Dat kan en dat zal de minister niet kunnen ontkennen. Dan zullen er heus nog wel wat mensen van een andere kleur solliciteren, maar niet de topmensen. Dan heeft zo'n vertrouwenscommissie toch weer een beperkte keus. Daarom raad ik de gemeenten die vacant zijn aan, zelf te kijken. Met de huidige wet en met de wet die er naar ik hoop aankomt, is het mogelijk om zelf te bekijken wie men wil hebben. Dan kan men zonder in strijd te komen met de wet zodanig handelen dat zo'n persoon solliciteert en eventueel wordt aanbevolen, bijvoorbeeld als eerste van een tweetal. Hierop hoor ik graag een reactie van de minister. Hij heeft al schriftelijk opgemerkt dat hij dat onjuist vindt, omdat een vertrouwenscommissie dan belooft om zo iemand als eerste op de aanbeveling te zetten. Dat moet zij dan misschien niet doen, maar zij kan wel laten weten dat iemand van haar keus zeer serieus bekeken zal worden. Zo krijgt een gemeente de keuze uit alle volwassen Nederlanders en dat lijkt mij alleen maar goed.

De heer Luijten heeft volkomen terecht gezegd dat je een burgemeester niet naar een andere biotoop kunt overplaatsen. "Biotoop" is een beetje een vreemde uitdrukking. Het gaat niet zozeer om de biologie van de burgemeester, als wel om zijn bestuurlijke of culturele inbedding. Als je dat op dezelfde manier afkort, kom je op "cultoop". Ik weet niet of dat woord de heer Luijten kan helpen, maar hoe dan ook: hij heeft gelijk. Het kan niet. Daarom is deconstitutionalisering van de benoeming van burgemeesters en commissarissen van de Koningin urgent en belangrijk. Als dat is gebeurd, kunnen wij bij normale wetgeving bepalen hoe wij dat geregeld willen hebben. Over de vraag hoe die burgemeester er dan uit moet zien, kunnen wij dan pittig met elkaar discussiëren. Daar kan best een kroonbenoeming uit komen, maar het is ook mogelijk dat wij overgaan tot de gekozen burgemeester. Dan krijgt hij een totaal andere functie. Dat kan. Daar kunnen wij dan tenminste in vrijheid over discussiëren zonder dat de Grondwet ons te knellende banden oplegt. Ik hoop dan ook zeer dat hetgeen nu in gang is gezet, spoedig zal leiden tot het uit de Grondwet halen van de benoeming van de burgemeester.

Ik moet even de heer Elzinga in bescherming nemen. De minister heeft waarderende woorden over hem gesproken, maar hij heeft hem ook ernstig berispt over de scharrelruimte die hij de minister toedichtte. Ik weet niet waar de heer Elzinga is opgegroeid of met welke streektaal, maar ik kan de minister wel zeggen dat in de streektalen temidden waarvan ik ben opgegroeid, het woord "scharrelen" twee betekenissen heeft, die in feite een zijn. In de eerste plaats spreken wij over "scharrelkippen". Die kippen hebben een zekere bewegingsruimte en zitten dus niet in een klein hokje. In de tweede plaats "scharrelt" een jongen met een meisje. Dat houdt in dat er nog geen vaste band is, dat er nog geen vaste verloving is, maar dat het misschien tot iets komt. Dat is dus het gebruikmaken van een zekere vrijheid van de jeugd. Naar mijn mening heeft de heer Elzinga dat soort vrijheid de minister willen toedichten. Ik neem aan dat hij daar blij mee is.

Minister De Vries:

Wil de heer Terlouw eens voor een minister uitwerken wat die scharrelruimte voor hem betekent?

De heer Terlouw (D66):

Dat is denkbaar, maar laten wij het de heer Elzinga vragen, want hij is daar heel bekwaam in. Misschien kan hij het doen.

Voorzitter. Ik heb deze discussie buitengewoon op prijs gesteld. Ik hoop dat het wetsontwerp het hier met een royale meerderheid haalt en het Staatsblad bereikt.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter. Onze fracties hebben evenals andere met belangstelling geluisterd naar de bijdrage van de minister in eerste termijn. Wel maak ik een opmerking die de heer Terlouw gisteren bij het begin van de tweede termijn terzake van de twee referendumwetten maakte, tot de mijne, namelijk dat ik geen expliciete reactie op onze bijdrage heb bespeurd. Dat is misschien best verklaarbaar omdat wij niet zozeer kritische vragen hebben gesteld.

Het ambtelijk karakter van een openbare functie heb ik wel nadrukkelijk aan de orde gesteld. Ik hoop dat de minister zich dat herinnert. Dat heb ik gedaan omdat ik heb willen benadrukken dat een ambt in onze ogen toch iets anders is dan een baantje. Dat zeg ik met name in een klimaat waarin steeds meer parallellen getrokken worden tussen de markt en de overheid en tussen de overheid en het bedrijfsleven. Ik meen dat het de moeite waard, zo niet noodzakelijk is om helder te houden wat het ambtelijk karakter van een openbare functie inhoudt en ervoor te waken dat zij niet wordt beschouwd als een willekeurig baantje in het particuliere leven.

De heer Jurgens merkte gisteren in dat verband nog op dat ik, toen ik de grondelementen van het ambt noemde, het element van de selectio was vergeten. Bij nader inzien denk ik toch dat dit verwijt geen doel treft omdat ik wel nadrukkelijk het element van de electio, dat de selectio omvat, heb genoemd. De heer Jurgens is er niet, maar ik zal hem dat nog rechtstreeks meedelen.

Ik was het grondig met de minister eens dat benoemingen goed gemotiveerd en verantwoord moeten kunnen worden. Dat lijkt mij een essentiële eis in een democratisch bestel. Daar wil ik een dikke streep onder zetten. Dat is dus het tegendeel van willekeur in benoemingenbeleid. Daar moet altijd verantwoording over afgelegd kunnen worden.

De minister zegt tevens dat de burgers meer invloed moeten krijgen op de benoeming. Mijn in feite retorische vraag is dan: hoe verantwoorden die burgers zich? Of valt dat helemaal buiten het bestel zoals wij dat nu bij dit voorstel voor de geest hebben?

Volgens mij is het nog steeds de vraag wiens invloed nu wordt vergroot. Wordt nou de invloed van de burger vergroot of wordt de invloed van de gemeenteraad vergroot? Dat is voor mij voorshands nog niet volkomen helder. Het is voor mij de vraag of de ambtsdrager die wordt benoemd, aan die grotere inspraak van de burger, aan het feit dat de burger zich een keer heeft kunnen uitspreken over twee kandidaten, het vertrouwen kan ontlenen dat hij meer vertrouwen geniet in de gemeenschap waarin hij moet functioneren.

In dezelfde lijn van de grotere inspraak van burgers volgt de vraag of dit zal leiden tot een verdere politisering van het ambt. Dat wil de minister blijkbaar niet, want hij vindt het uitstekend als veel meer naar outsiders wordt gezocht, wellicht ook naar partijpolitiek niet gebonden personen. Dat zou op het tegendeel van politisering wijzen. Misschien heeft de minister er behoefte aan, dat te verduidelijken.

Door de minister en al degenen die het voorstel steunen, wordt het raadplegend referendum getypeerd als een kleine, maar fundamentele stap. Ik moet zeggen dat mij, net als onder andere de heer Dölle, nog altijd niet duidelijk is waartoe deze eerste kleine stap, deze tussenstap, moet leiden. Gisteren stelde ik bij de referendumwetten al de vraag waar men wenst uit te komen. Bij dit wetsvoorstel is het dan de vraag bij welk type burgemeestersbenoeming, ja misschien zelfs bij welk type burgemeester men wenst uit te komen.

Met betrekking tot het referendum vraag ik mij nog steeds af of de belangstelling voor politiek en bestuur daar nu werkelijk beduidend door zal toenemen. Ook die vraag strekt zich verder uit dan alleen tot dit raadplegend referendum. De opkomst bij de algemene verkiezingen bekijkend, weet ik niet waaraan ik de grond zou moeten ontlenen dat mensen nu ineens bereid zouden zijn om vele malen vaker naar de stembus te komen dan tot nu toe het geval was. Ik neem waar dat er een zekere afkeer optreedt van integraal functionerende politieke partijen, maar misschien is een uitzondering mogelijk en kan een bepaald item juist wel de belangstelling trekken.

Het blijft de vraag of het nieuwe benoemingsstelsel in kwalitatieve zin de beste, de betere of even goede burgemeesters gaat opleveren. De minister zal daar moeilijk op kunnen antwoorden en ik kan dat evenmin.

Stel dat de uitslag van een referendum over twee kandidaten is: 80% voor de ene kandidaat en 20% voor de andere. Stel dat de kandidaat die 20% steun vanuit de burgerij weet te verwerven, wordt benoemd. Hoe moet men zich dan de positie van zo'n ambtsdrager voorstellen? Hij heeft het moeten doen met zulk een geringe steun vanuit de burgerij.

Ten slotte sluit ik mij aan bij de opmerking van de heer Terlouw over de scharrelruimte van de heer Elzinga en zijn commissie. Ik beperk mij tot de opmerking dat gekooide kippen nooit meer ruimte hebben dan om zich hooguit om hun as te keren. Dat wensen wij niet. Meer op ecologische basis gehouden kippen hebben verreweg de meeste ruimte, alleen al omdat zij ook voor hun voedselvoorziening op die ruimte zijn aangewezen. Die enkel- of tweevoudige aanbeveling is alleen maar een onderstreping van het feit dat men hier en daar enige scharrelruimte wenst.

De heer Luijten (VVD):

Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn uitgebreide antwoord. Ik ga niet scharrelen, ik zal mij beperken tot de hoofdpunten.

Wat in het antwoord van de minister opviel, is dat hij een grote mate van eensgezindheid veronderstelt over de noodzaak van de versterking van de gemeenteraad. Bij interruptie heb ik het er al over gehad. Wij moeten ons realiseren dat wij aan de vooravond staan van een wetgevingstraject om op gemeentelijk niveau dualisering in te voeren. Daarbij is voor ons essentieel de onafhankelijke positie van de burgemeester. Dat roept de nodige vragen op over een al te sterke afhankelijkheidsrelatie tussen de raad en de burgemeester. De Kroon dient niet een vale kroon op een feitelijke verkiezing door de gemeenteraad te zijn. Een kroonbenoeming moet materiële betekenis hebben. De benoeming, zo zeggen wij het minderheidsadvies van Elzinga na, kan haar beslag krijgen op basis van een meervoudige aanbeveling van de gemeenteraad. Een enkelvoudige aanbeveling van de raad kan onzes inziens de burgemeester te zeer van de raad afhankelijk maken. Dat zou een monistisch sluitstuk zijn op een door ons gewenste dualistische richting.

Wij begroeten het CDA weer in de gelederen van voorstanders van de meervoudige aanbeveling, maar laat het dan ook een ondubbelzinnige meervoudige aanbeveling aan de Kroon zijn. De minister zet in op zijn volle verantwoordelijkheid in dezen. Dat prijzen wij. Het is volledig in overeenstemming met de discretionaire bevoegdheid van de raad. Ook die is beperkt. Zij mag wat ons betreft niet verder gaan dan het doen van een meervoudige aanbeveling. Wij onderschrijven hetgeen de minister hierover in eerste termijn heeft gezegd, met inbegrip van de explicitering van "bijzondere gevallen" bij artikel 61, lid 5. Het bepaalde mag niet als escape worden gezien.

Wij zijn de minister ervoor erkentelijk dat hij per circulaire aan de gemeente en via een ambtsinstructie aan de commissaris van de Koningin in alle helderheid wil vastleggen wat hier bedoeld wordt. Zegt de minister ook toe dat wij kennis kunnen nemen van de circulaire alvorens hij de wet in werking laat treden?

Wij constateren een zekere discrepantie tussen de voorliggende wetstekst en de uitleg die wij met de minister delen. Ik heb het dan over een gedeelte van de tekst van artikel 61, lid 5: "In bijzondere, door de raad te motiveren gevallen, kan worden volstaan met een aanbeveling waarop één persoon vermeld staat." Zoals het er nu staat, kan het zo worden uitgelegd dat het ook aan de raad kan zijn om de kwalificatie "bijzonder geval" te hanteren. Motiveren kan zowel slaan op "de uitleg" als op "het beperken". Wij hebben goed gehoord dat de minister geen zin heeft in een inhoudelijke wetsaanpassing. Dat is ook niet nodig, omdat wij het inhoudelijk eens zijn. De VVD-fractie vindt een technische aanpassing, waardoor de wetstekst en de breed gedragen uitleg met elkaar in overeenstemming worden gebracht, vereist. Er moet sprake zijn van een ondubbelzinnige tekst, zodat niemand meer kan zeggen dat behoudens overmacht een enkelvoudige aanbeveling mogelijk is. Want dan komt voor ons die spanning met de Grondwet toch weer om de hoek kijken.

De heer Van Thijn (PvdA):

De heer Luijten stelt een technische aanpassing voor. Wat zou deze moeten inhouden?

De heer Luijten (VVD):

Wij kunnen geen amendement indienen. Ik laat het graag aan de minister over om de letterlijke tekst in overeenstemming te brengen met wat wij hier allemaal bedoelen. De raad moet kunnen motiveren wanneer er een afwijking is.

De heer Van Thijn (PvdA):

U wilt die volzin die het gevolg is van een amendement van de Tweede Kamer er dus uit hebben.

De heer Luijten (VVD):

Die zin moet zo geformuleerd worden, dat er geen dubbele uitleg meer aan gegeven kan worden. Het is aan de minister om te zeggen wanneer er sprake is van een bijzonder geval en niet aan de gemeenteraad.

De heer Van Thijn (PvdA):

Wat is het verschil tussen een technische en een inhoudelijke novelle in dit verband?

De heer Luijten (VVD):

Een inhoudelijke novelle is het als de bedoeling van de tekst anders wordt dan wij hier met zijn allen willen. Uit de Handelingen van de Tweede Kamer heb ik begrepen dat men daar bedoeld heeft wat hier herhaald is. De tekst wordt echter nog steeds op meerdere manieren uitgelegd; de heer Platvoet deed het zojuist nog.

De heer Van Thijn (PvdA):

U bent het met mij eens dat een inhoudelijke novelle niet in overeenstemming is met de Grondwet.

De heer Luijten (VVD):

Ik vraag ook niet om een inhoudelijke novelle. Ik zou het niet durven.

De heer Dölle (CDA):

Ik wijs aan het adres van de heer Van Thijn op recente proefschriften waarin een aantal inhoudelijke novelles is vastgesteld waarvan men niet kan zeggen dat zij in strijd met de Grondwet zijn.

De heer Ruers (SP):

Voorzitter. Ik dank de minister voor diens uitgebreide en boeiende betoog, waarnaar ik met aandacht en plezier heb geluisterd. Hij heeft mij op een aantal nieuwe gedachten gebracht, die ik hem wil voorleggen.

Ik word steeds nieuwsgieriger naar de inhoud van de circulaire. Ik begrijp dat een aantal punten die hier tot verschillende uitleg leiden, in die circulaire moeten worden beantwoord. Ik hoor graag of de minister de circulaire vooraf aan de Kamer kenbaar maakt.

Een punt dat hierbij aansluit, is dat we hier niet zoals bij het andere wetsvoorstel dat wij vandaag bespraken te maken hebben met een ruime bevoegdheid van de raad. We hebben het hier immers over een raadplegend referendum, wat een zeer ruime bevoegdheid van de raad inhoudt om het referendum zelf in te vullen. Dat kan betekenen dat de gemeenteraad in zijn mogelijkheden ten aanzien van het raadplegend referendum allerlei bepalingen opneemt die misschien niet zijn voorzien in de wet, waar de circulaire nog een antwoord op moet geven of die misschien in strijd zijn met de circulaire. Daar kunnen zich, kortom, enorm veel wrijfpunten voordoen. Ik hoor graag van de minister hoe het spanningsveld tussen de ruimte voor de raad als het gaat om het raadplegend referendum en de circulaire, die kennelijk allerlei uitwassen moet voorkomen, wordt benaderd.

Ik zeg dit ook in verband met de terechte opmerking van de minister dat de afgelopen jaren is gebleken dat bij de gemeenteraden een grote aandrang bestaat om invloed te kunnen uitoefenen op de burgemeestersbenoeming. Volgens de minister is er zeer veel beweging op lokaal niveau. Ik ben dat helemaal met hem eens. Onmiskenbaar is er op lokaal niveau erg veel politieke creativiteit, maar er is ook veel behoefte aan meer invloed. Op die ontwikkeling, die niet te stoppen is, speelt dit wetsvoorstel in. Juist de creativiteit en de behoefte op lokaal niveau om die invloed te hebben, zullen meebrengen dat men dat raadplegend referendum invult in die richting. Erg belangrijk is, hoe de minister de circulaire zal uitleggen. Als de ruimte voor de lokale politiek er is – die is er naar mijn mening – zal men die ook zelf gaan invullen. Als centrale overheid kunnen we daar, gezien de bevoegdheid van de raad met een raadplegend referendum, weinig aan veranderen.

Ik geef in dit verband een praktisch voorbeeld. De minister zei dat de openbaarheid niet hoeft mee te brengen dat de namen van de kandidaten naar buiten komen. Hij vindt dat niet nodig. Maar stel dat een gemeenteraad in zijn oneindige wijsheid bepaalt dat wél te zullen doen. Ik denk dat die kans helemaal niet zo klein is. De raad maakt dan zijn eigen verordening en zijn eigen raadplegend referendum, waarin wordt bepaald dat de naam van iedere kandidaat die zich meldt bekend wordt gemaakt. De twee laatsten komen in het gevecht naar buiten, want daarover zal in het raadplegend referendum de beslissing vallen in de vorm van een aanbeveling. De minister kan wel zeggen niet te willen dat de namen openbaar worden gemaakt, maar ik kan mij heel goed voorstellen dat de raad in zijn autonome bevoegdheid besluit dat wél te doen. Wat denkt de minister daarvan? Hoe denkt hij dat te kunnen beïnvloeden, te kunnen afremmen of te kunnen bijsturen? Daar ligt een groot probleem. De betrokkenheid van de lokale politiek bij deze gebeurtenis, die er zeker zal zijn, mag niet worden afgeremd. Er is veel beweging op lokaal terrein, wat een groot goed is.

Een wat onderbelicht punt is dat van de verkiezingscampagnes van de uiteindelijk aan te bevelen kandidaten. Het kan daarbij wel eens gaan om dure campagnes. Je krijgt dan onevenwichtigheid tussen draagkrachtige en minder draagkrachtige kandidaten. Kan de minister iets zeggen over de financiering van dat soort zaken? Of moet je gewoon erkennen dat de ene kandidaat meer geld heeft dan de andere kandidaat? Ik kan mij voorstellen dat de overheid daarin enige lijn brengt of daaraan enige sturing geeft om ervoor te zorgen dat er een eerlijke campagne komt, met gelijke kansen. Het beginsel van "one man, one vote" gaat dan betekenis krijgen.

De heer Platvoet vroeg de minister, wat er gebeurt als de vertrouwenscommissie gaat onderhandelen met de minister. Ik denk dat dat niet het geval is. Als ik de wetstekst goed lees, is het de vertrouwenscommissie die haar bevindingen kenbaar maakt aan de raad, die een aanbeveling doet aan de minister. Het lijkt mij dan niet terecht dat de minister onderhandelt met de vertrouwenscommissie. Dat zal dan moeten gebeuren met de raad, die krachtens artikel 61 een aanbeveling doet. Volgens lid 4 van dat artikel verschaft de vertrouwenscommissie zich door tussenkomst van de commissaris de informatie. De raad zendt de aanbeveling. Ik denk dat de raad, als de minister gaat onderhandelen, degene is waarmee wordt onderhandeld.

Minister De Vries:

Om misverstanden te voorkomen: ik ga met niemand onderhandelen.

De heer Ruers (SP):

Dan is dat probleem opgelost!

Deze constellatie verdient niet onze voorkeur. Naar onze mening zal de lokale democratie het beste zijn gediend met de verkiezing van een burgemeester door en uit de raad. Dat is niet om de positie af te tuigen, maar om die positie op te tuigen. Uit democratisch oogpunt is het het beste om die teamleider uit de raad te laten kiezen. Dan hoeven we geen angst te hebben voor de wettelijke taken die de burgemeester heeft. Laten we niet vergeten dat de burgemeester deel uitmaakt van het college van burgemeesters en wethouders. Die wethouders moeten zich aan de wet houden, en volgens mij doet de burgemeester dat ook.

De vergadering wordt van 16.18 uur tot 16.40 uur geschorst.

Minister De Vries:

Voorzitter. Ik dank de sprekers voor hun inbreng in tweede termijn. Ik heb de indruk dat wij de gedachtewisseling hebben gevoerd, zoals wij dat bedoelden te doen. Wij hebben geprobeerd elkaar te overtuigen, daarbij goed naar elkaar luisterend.

Ik begin met een erfenis uit de eerste termijn. De heer Terlouw wees erop dat in artikel 61, lid 2, wordt bepaald dat de raad aangeeft of een raadplegend referendum deel van de procedure zal uitmaken. Dat is een serieuze mogelijkheid. De heer Terlouw vroeg of men tijdens de rit kan ophouden met het referendum. Het is juridisch mogelijk om daarvan af te zien, maar dat is buitengewoon onwenselijk en zeer onheus in de richting van sollicitanten. Er zullen sollicitanten zijn die, als er een referendum wordt gehouden, niet zeker weten of zij zullen meedoen. Als de raad vervolgens besluit een referendum te houden, als die vervolgens ontaardt in een soort moedigheidstest, zonder dat het referendum erop volgt, dan is dat een oneigenlijk gebruik van het besluit. Gemeenteraden zullen hier zorgvuldig mee moeten omgaan. Als zich geen nieuwe feiten voordoen, dan moet een referendum doorgaan. Mocht men niet voldoende kandidaten hebben voor een referendum, dan zal men zich moeten bezinnen op een nieuwe procedure. Een redelijk denkende gemeenteraad zal dat ook doen. Het kan een goed idee zijn om de bevolking te raadplegen, maar als de raad uit diverse kandidaten met geen mogelijkheid een tweetal kan kiezen dat ook benoembaar is – dat is theoretisch denkbaar – dan moet er worden gestopt met de procedure. Dan moet men opnieuw beginnen. Ik geef niet in overweging dat men dan opnieuw begint met een referendumprocedure, want die kans heeft men gehad. Als men twee kandidaten heeft die op zichzelf benoembaar zijn, als die vervolgens zijn gepresenteerd, dan is het onjuist om, als het referendum al loopt, daarmee te stoppen. Dat zou ongehoord zijn. De commissaris van de Koningin moet toezicht houden op de procedure. Het lijkt mij dat deze ook toeziet op de ordelijkheid van een en ander. Als het niet goed gaat, dan zal ik dat zeker vernemen. Vervolgens moet ik daar bij mijn eigen besluitvorming rekening mee houden.

De heer Dölle gaf aan dat wat betreft dit wetsvoorstel het referendum zijn hoofdbezwaar is. Ik geloof niet dat hij erg onder de indruk was van argumentaties, betrekking hebbend op mondige burgers. Hij zei daarover: wie zou dat weerspreken? Hij wist echter niet of dit wel zoveel zou uitmaken. Daar kun je inderdaad verschillende verwachtingen van hebben. Mij dunkt dat het heel goed denkbaar is om op een zinnige manier aan de burgers raad te vragen in zo'n benoemingsprocedure. Die afweging is aan de raad.

Ik heb al per interruptie aangegeven, omdat ik er niet van houd dat lang te laten doorklinken, dat ik helemaal niets tegen het CDA heb. Hoe zou dat kunnen? Wie zou daar iets tegen kunnen hebben? Het gaat mij altijd om standpunten. Ik had het over een standpunt dat het CDA inneemt met betrekking tot de deconstitutionalisering. Daar voelde de heer Dölle zich door aangesproken, zij het niet zodanig dat hij vond dat hij het anders moest gaan doen dan hij van plan was. Ik heb aangegeven dat ik dat een zeker immobilisme vind. Ook na de interventie van de heer Dölle neem ik dat niet terug, want hij wil op dit punt niet mobiel zijn. Dat is zijn goed recht, maar ik vind immobilisme daar een goed woord voor.

Ik heb tot mijn genoegen geconstateerd, al hecht ook de VVD aan een kroonbenoeming, dat men zich daar sterk genoeg waant om die kwestie in een discussie met de gewone wetgever in te brengen. De VVD is eigenlijk niet tegen deconstitutionalisering, althans dat is het resultaat van de gedachtewisseling in de Tweede Kamer. Ik vind het belangrijk ruimte te laten voor discussie, voor de mogelijkheid andere politieke wensen naar voren te brengen. Daarna kan er in gezamenlijkheid en in wijsheid tot besluitvorming worden gekomen. Dat kan als twee druppels water op het huidige systeem lijken. Ik sluit dat niet uit, maar het zou ook anders kunnen gaan. Wij moeten wat dat betreft vertrouwen op de kracht van onze democratie en de kracht van onze partijen, in de hoop dat wij met elkaar een weg vinden die veranderingen in de samenleving op een verantwoorde wijze mogelijk maakt.

De heer Dölle (CDA):

Voorzitter. Immobilisme kan soms ook goed zijn. Ik sprak over een opvatting over de Grondwet. Onze fractie in de Tweede Kamer heeft daarover gestemd. De minister zegt dat, als zaken omstreden zijn, die uit de Grondwet moeten worden gehaald, zodat er vervolgens beter over kan worden gesproken. Je kunt ook zeggen dat het goed is, omdat zaken omstreden zijn, dat ze een bovenwettelijke borging hebben. De heer Van Thijn noemde de grondrechten, maar ik kan er nog meer noemen. Ik doelde met name op dat standpunt. Dat mag de minister immobilisme noemen.

Minister De Vries:

Voorzitter. Goed, maar wij komen daar nog wel op terug in deze Kamer. De heer Dölle heeft vanochtend al gezegd dat de CDA-fractie in de Eerste Kamer geen kopie is van de fractie in de Tweede Kamer.

De heer Dölle heeft ook nog een opmerking gemaakt over de vraag waarom er voor de commissaris van de Koningin geen referendum kan worden gehouden. Hij zegt dat de positie van de commissaris minder is geworden. Mijn stelling is dat die positie een andere is geworden. Ik ben absoluut niet genegen om dit in termen van meer of minder te definiëren. De rol van de commissaris in het voortraject neemt aanzienlijk toe. Zijn rol als degene die moet zorgen dat procedures goed worden bewaakt, is van grote betekenis. De volgorde is wel anders. De gemeenteraad zal uiteindelijk een aanbeveling in de richting van de minister geleiden, zodat hij tot een voordracht aan de Kroon kan komen, maar de rol van de commissaris blijft belangrijk. De reden waarom wij geen referendum voor de commissaris wilden houden, zoals is uiteengezet in de stukken, is gelegen in het feit dat wij vinden dat hij wel, anders dan de burgemeester, een taak heeft die door het Rijk wordt ingevuld.

De heer Dölle heeft ook nog gevraagd of de behandeling in de ministerraad anders is geworden. In lid 6 van artikel 61 wordt gesproken van een voordracht van de minister, terwijl het woord "voordracht" thans niet in de Gemeentewet staat. Materieel verandert er niets. Het lijkt mij goed de procedure nog even uiteen te zetten, zodat wij daar geen misverstand over krijgen. Ingevolge het Reglement van Orde van de ministerraad moet de minister zijn voornemen met betrekking tot een benoeming in een plaats met meer dan 50.000 inwoners aan de ministerraad voorleggen. Vervolgens wordt dat al of niet besproken, maar die kwestie komt aan de orde. Bij andere gemeenten hoeft de minister dat niet te doen. Hij komt dan zelf tot een oordeel. Hij bevordert vervolgens dat er een KB wordt geslagen. Ik heb daarover tegen de heer Dölle gezegd dat hij nooit zal weten wat de Kroon daarvan heeft gedacht, behalve datgene wat er in het KB staat. Daar is de minister het mee eens, want anders was het KB er niet gekomen, althans niet met dezelfde minister. Dit is eigenlijk vrij overzichtelijk.

De heer Dölle heeft nog gevraagd of er politicologisch of ander onderzoek is gedaan naar de aanstelling van de burgemeester. Ik heb altijd de hoop dat in deze Kamer die vol zit met geleerdheid, dit soort vragen niet op een eenvoudige minister wordt afgevuurd, maar dat er wel iemand opspringt om minstens zeven dissertaties te noemen. Dat laatste is tot nu toe niet gebeurd, moet ik enigszins teleurgesteld constateren. Ik heb het in de korte tijd tussen de tweede termijn van de Kamer en die van mij in ieder geval niet kunnen nagaan. Ik neem aan dat er onderzoek is gedaan. Als ik dat nog tegenkom, dan zal ik dat graag aan de heer Dölle meedelen. Het zou mij niet verbazen dat wel eens aan de bevolking is gevraagd op welke wijze de burgemeester moet worden aangesteld in een gemeente.

De heer Dölle (CDA):

Waar er steeds een veranderende houding bij de Nederlandse bevolking wordt verondersteld op dit punt, zou het mooi zijn om te weten dat er onderzoek is dat aantoont dat de huidige Nederlandse bevolking ontevreden of minder tevreden is dan vroeger over de burgemeestersbenoeming.

De heer Van Thijn (PvdA):

Vanaf de jaren zestig hebben er talloze onderzoeken plaatsgevonden, het een wat diepgaander dan het ander, waaruit altijd bleek dat de bevolking voorstander is van een gekozen burgemeester.

De heer Dölle (CDA):

Een burgemeester die niet gepolitiseerd is en min of meer boven de partijen staat.

Minister De Vries:

Prof. Van Thijn komt mij te hulp. Wij zullen er wellicht te zijner tijd wat voetnoten bij plaatsen, inclusief vindplaats etc., zodat wij precies weten over welke onderzoeken wij het hebben.

De heer Platvoet heeft vragen gesteld over de positie van de burgemeester. Hij sprak zelfs over een presidentiële burgemeester. Ik vind presidentieel in dit verband wel een heel rare term. Wat hier aan de orde is, brengt niet zozeer een verandering met zich van de positie van de burgemeester als wel van die van de gemeenteraad, die een andere betrokkenheid krijgt bij het benoemingsproces. De eigenschappen die de heer Van Thijn essentieel vindt voor het burgemeesterschap blijven in essentie dezelfde. De heer Holdijk heeft op dat punt gisteren een uitstekende uiteenzetting gegeven met een aantal Latijnse woorden die wel horen bij het ambt van burgemeester. Ik heb niet de neiging om dat tegen te spreken. Het is een bijzonder ambt. De commissie-Elzinga heeft dat nog eens ruim onderstreept. Er is sprake van een eigenstandigheid van de burgemeester. Ik meen niet dat dit voorstel aan de positie van de burgemeester als zodanig zeer veel wijzigt. Het kan wel zo zijn dat er in de verre toekomst een ontwikkeling plaatsvindt in het lokaal bestuur die tot meer dualisme en een iets andere invulling van de functie leidt. Het is in ieder geval van belang te constateren dat op dit ogenblik de gemeenteraden als vertegenwoordigers van de bevolking nog een betrekkelijk bescheiden rol hebben bij de burgemeestersbenoeming, in de zin dat de vertrouwenscommissie met een advies komt, de commissaris met een aanbeveling komt en ten slotte de minister in beginsel in alle vrijheid zijn besluit neemt, zij het dat hij zich daarvoor moet verantwoorden. Conform het voorliggende wetsvoorstel zal de gemeenteraad de minister evenwel voortaan van advies gaan dienen.

De heer Platvoet heeft erop gewezen dat in deelgemeenten in Rotterdam en Amsterdam uit de raad of via directe verkiezingen voorzitters worden aangesteld. Ik wijs hem er op dat een echte burgemeester natuurlijk wel iets anders is dan een voorzitter van een deelraad. Het is ook wel iets anders of je een voorzitter kiest of dat je een burgemeester kiest die toch meer elementen in zijn functie vertegenwoordigt. De bevolking ziet de burgemeester zeker als een boegbeeld van de gemeente. Het is vaak de meest bekende functionaris in een gemeente. Dat is heel onbillijk voor de wethouders die ook voortreffelijke diensten aan de gemeenschap leveren, maar de burgemeester wordt toch vaak gezien als de belichaming van de gemeenten. Ik weet niet of dat op deelraadniveau dezelfde intensiteit heeft.

Ik meen dat de discussie over strijdigheid met de Grondwet eigenlijk geen rol meer speelt. Dat is ook goed. De commissie-Elzinga was op dat punt unaniem. Een meervoudige aanbeveling is niet vereist. Dat zou alleen zo zijn, als er voorafgaand aan zo'n aanbeveling bindende adviezen zouden kunnen worden gegeven. Dat is dus niet het geval en dat willen wij dus ook niet invoeren.

De heer Platvoet heeft gevraagd of ik contact met de CdK op zal nemen als deze laat weten moeite met een en ander te hebben. Het is meestal zo dat CdK's mij spontaan bellen als ze denken dat iets mijn aandacht behoeft. Dat gebeurt met grote regelmaat. Verder heeft de heer Platvoet gevraagd of ik ook contact kan hebben met de gemeenteraad of de vertrouwenscommissie. In beginsel is er nergens een verbod op contact van de minister met wie dan ook in Nederland.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Mijn vraag was of, in het geval een commissaris van de Koningin tot een andere opvatting komt ten opzichte van de aanbeveling van de gemeente aan u, u voordat u een besluit neemt nog contact opneemt met de gemeenteraad of de vertrouwenscommissie om dat te bespreken. Daaraan had ik gekoppeld de vraag of u überhaupt nog een gesprek heeft met de gemeenteraad c.q. de vertrouwenscommissie als het advies aan u is uitgebracht, hetgeen wel gebruikelijk is in de huidige procedure waarbij de vertrouwenscommissie afreist naar het provinciehuis om haar aanbeveling aan de commissaris van de Koningin toe te lichten.

Minister De Vries:

Dat komt natuurlijk omdat de vertrouwenscommissie in de huidige omstandigheid er behoefte aan heeft om bij de commissaris zeer indringend duidelijk te maken wat er met haar aanbeveling moet gebeuren. Die aanbeveling maakt de gemeenteraad binnen de constructie van het wetsvoorstel straks zelf. Of er aanleiding voor contact is, zal aan de hand van de dossiers die mij dan geworden, alsdan kunnen worden vastgesteld. Als het er allemaal prima uitziet en de mensen hun werk naar behoren hebben gedaan, hetgeen in het merendeel van de gevallen die ik thans tot mij krijg aan de orde is, dan behoef ik natuurlijk niet met iedereen te gaan praten.

Op het punt van de vertrouwelijkheid van de vertrouwenscommissie hebben de heer Platvoet en ik een verschil van mening. Hij zegt: geheimhouding is duisternis en openbaarheid is licht. Ik vind dat toch wat te eenvoudig verwoord. Het is toch niet zo dat iedereen allerlei persoonlijke gegevens op straat wil hebben, zeker niet als de betrokkenheid bij een sollicitatieprocedure tot niets geleid heeft. Verder zitten er in de dossiers ook gegevens die in ons land beschermd zijn, zoals justitiële antecedenten.

De heer Van Thijn heeft nog eens uitvoerig aangegeven hoe hij het ambt van burgemeester ziet. Hij heeft gezegd dat de burgemeester eigenlijk schaakt op drie borden. Ik heb aan zijn uiteenzetting weinig toe te voegen. Ik ben het met hem eens dat het goed is dat in dit wetsvoorstel ten aanzien van een functionaris die een zo belangrijke en omvangrijke taak heeft, de mogelijkheid wordt geopend dat burgers meepraten. Om verder misverstanden te voorkomen: dat wordt niet meebeslissen, dat wordt meepraten, adviezen uitbrengen aan de raad ten behoeve van een aanbeveling. Voorzover niet iedereen dat weet in dit land zal ook in de circulaire aan de gemeenten, die de procedure zal beschrijven, aan dit soort zaken aandacht worden besteed. Communicatie hierover is wel belangrijk. De heer Van Thijn noemde het betuttelend om dat allemaal in circulaires op te nemen. Dat ben ik niet met hem eens. Er zijn meer dan 500 gemeenten in ons land en die zijn niet elke dag in de gelegenheid om alles te lezen wat over een bepaald onderwerp in de Kamer besproken wordt. Verder zijn benoemingen van burgemeesters niet voortdurend aan de orde. Dus ik kan kiezen: of ik stuur de gemeenten de gehele wetsgeschiedenis en zeg "u zoekt het maar uit" of ik maak een circulaire waarin ik duidelijk maak wat zij met betrekking tot de uitvoering van de wet moeten weten. Daarin wordt uitvoerig uiteengezet hoe dat volgens de regering zal moeten gaan. Die circulaires zijn over het algemeen nuttig voor gemeenten bij het doen van hun werkzaamheden.

De heer Van Thijn merkte op dat het vak van burgemeester niet mag worden uitgehold. Dat ben ik van harte met hem eens. Ik heb tijdens het VNG-congres gezegd dat ik met de VNG in gesprek wil om in bredere zin te onderzoeken of er meer kan worden gedaan om de burgemeester en wethouders te equiperen voor hun rol en daarbij te helpen en ondersteuning te bieden. Dat is niet iets nieuws. Ik memoreerde vanmorgen een brief van voormalig minister Van Thijn aan de Kamer, waarin staat dat er meer moet worden gedaan aan de professionalisering. Ik ben er niet helemaal zeker van of daaraan in de afgelopen jaren voldoende invulling is gegeven. Op dat punt zijn zeker noodzakelijke voorzieningen te treffen. Ik denk ook aan het gegeven dat wij steeds vaker te maken krijgen met mensen die niet de traditionele politieke opvoeding hebben gehad die in de traditionele partijen geboden wordt, waar men training, begeleiding, opvang en coaching biedt en waar men altijd een adviseur kan vinden als er een probleem is. Er zijn nieuwe partijen die aan het politieke proces meedoen. Ik denk aan de opmars van lokale partijen. Ook in die kring blijkt de behoefte te bestaan aan ondersteuning bij de voorbereiding op elementen van het vak. Dat vind ik van grote betekenis. Ik heb de VNG gevraagd haar opvattingen daarover kenbaar te maken. Die informatie heb ik nog niet gekregen, maar ik ben vast van plan om in de komende maanden te onderzoeken of wij spijkers met koppen kunnen slaan wat dat betreft. Het is namelijk niet goed als in de politiek veel partijen opereren zonder basis om op terug te vallen, terwijl men weet dat die deskundigheid nodig is voor het uitoefenen van het vak. Dat geldt ook voor de burgemeester. Wij zullen elke dag meer doordrongen worden van de noodzaak daartoe, omdat wij constateren dat bijvoorbeeld in het geval van rampen aan burgemeesters buitengewoon zware eisen gesteld worden. Ik heb in overleg met de burgemeesters van de vier grote steden vastgesteld dat onderzocht moet worden of wij voldoende handreikingen bieden als het erom gaat rampen te voorkomen, maar ook als het erom gaat hoe moet worden gehandeld wanneer zich een ramp voordoet. Het gaat er dan niet alleen om de bal bij de burgemeester te leggen, maar die speelt daarin wel een prominente rol. De rapporten die wij de afgelopen tijd over Enschede en Volendam hebben ontvangen, maken wel duidelijk dat het niet genoeg is om mooie folders te schrijven. Wij moeten proberen elkaar onder dat soort omstandigheden, die het uiterste van bestuurders vragen, vast te houden en om elkaar op die omstandigheden, waar mogelijk, adequaat voor te bereiden.

De heer Terlouw heeft gevraagd of een gemeente kandidaten mag uitnodigen om te solliciteren. Ik zou niet weten waarom dat niet zou mogen. Wel zou ik het vreemd vinden als een gemeente dat deed, maar ik kan mij heel goed voorstellen dat er in de gemeenteraad fracties zijn die een bepaalde voorkeur uitspreken voor een persoon. Overigens gebeurt dat al op grote schaal, maar dan vooral op landelijk niveau, door contactpersonen die alle grote fracties in de Tweede Kamer hebben aangewezen en die proberen mensen te begeleiden op weg naar een sollicitatie. Die personen kunnen mensen duidelijk maken dat zij geschikt zijn voor een functie, maar dat moet dan later natuurlijk wel in de procedures blijken.

Vervolgens vroeg de heer Terlouw in dit verband of er nog steeds pakketten worden samengesteld waarbij de potentiële buit wordt verdeeld. Dat is niet gebeurd tijdens mijn ambtsperiode, zoals ik al bij interruptie aangaf. Ik vind het ook niet juist. Het is uitstekend als er spreiding is, maar die komt automatisch al tot stand. Het vervelende van het stellen van politieke preferenties is, dat er rekeningen komen die lang open blijven staan en waarmee de betrokkene ongelooflijk veel onrecht wordt gedaan. Ik ken uit het verleden gevallen van mensen die op de eerste plaats van een lijst stonden en moesten zien dat mensen die veel lager op de lijst stonden hun passeerden. Dat vind ik bijna beledigend te noemen en daarmee wordt geen recht gedaan aan de procedures. Als je dat al zou willen doen, moet je van tevoren zeggen: u hoeft niet te solliciteren, want wij weten al wie daar komt. Maar ik vind dat je het niet kunt maken om een procedure te starten, mensen brieven te laten schrijven en te laten opdraven voor een gesprek, verwachtingen te wekken, omdat men op lokaal niveau een voorkeur uitspreekt, om dan vervolgens een brief uit Den Haag te sturen waarin staat dat een andere kandidaat het wordt. Ik houd daar niet van. Ik kan mij overigens best voorstellen dat politieke partijen bij sommige benoemingen dolgraag willen dat hun kandidaten het worden, maar dat kan natuurlijk niet de uitsluitende redengeving zijn voor een benoemingssysteem. Bij een benoemingssysteem gaat het erom wie de beste man of vrouw is voor een gemeente of voor een provincie en wat men daar zelf over vindt. Ik heb groot vertrouwen in het feit dat men oog heeft voor het feit dat een aantal grote partijen met elkaar alle banen verdelen. Dat blijkt ook in de praktijk niet het geval te zijn. Ik verwijs naar de recente benoeming van een "GroenLinks-burgemeester" in een gemeente waar de fractie van GroenLinks heel klein is, maar men hem toch de beste kandidaat vond. Dat komt regelmatig voor.

De heer Terlouw (D66):

Ik ben blij met de verklaring die de minister hierover aflegt. Als hij zegt dat een dergelijke voorbereiding op benoemingen gedurende zijn ambtsperiode niet is voorgekomen, geloof ik hem en constateer ik dat met tevredenheid. Reden voor mijn interruptie is wat de minister eerder zei over mijn idee dat gemeenteraden mensen uitnodigen om te solliciteren of mensen aanraden om bewegingen te maken, zodat zij misschien hun burgemeester worden. Essentieel bij mijn voorstel is openbaarheid. Ik heb er bezwaar tegen dat die benoemingen zich nog steeds in een sfeer van mystiek en duisternis afspelen – overigens wil ik hiermee niets negatiefs over duisternis zeggen – en in ieder geval niet in het licht van de openbaarheid, terwijl het een openbaar ambt betreft. Als een gemeenteraad er in het openbaar over discussieert welke kandidaat de voorkeur heeft, dan doe je de persoon absoluut geen schade en dan kan iedereen zien wat er gebeurt en dan kan een krant erover schrijven. Daar is niets op tegen en om die reden heb ik het voorgesteld.

Minister De Vries:

Is het niet wonderlijk als een raad in de officiële samenstelling aangeeft dat hij al weet dat het mevrouw X of mijnheer Y moet worden, zonder dat een vacature is opengesteld, zonder dat sollicitanten een kans hebben gekregen of zonder dat de raad anderen heeft gesproken?

De heer Terlouw (D66):

Ik vind dat helemaal niet eigenaardig. Wij zijn het alleen niet gewend. Ik kan mij heel goed voorstellen dat een gemeente die een burgemeester nodig heeft, eens wil bekijken wie geschikt zou zijn of wie daar een goed idee over heeft en daarover wil discussiëren. Je doet namelijk mensen geen schade als het vanuit de gemeenteraad komt. Je doet ze wel schade als zij zelf solliciteren en het wordt dan openbaar. Omdat ik het zo graag openbaar wil hebben, wil ik het omkeren.

Minister De Vries:

Daar moet ik nog eens even over nadenken. Ik heb het vermoeden dat aan die werkwijze grote bezwaren kleven. Een gemeenteraad prejudiceert op die manier zonder enige twijfel de procedure. Hij wekt ook verwachtingen bij degenen die hij in het openbaar uitnodigt om te solliciteren. Tegelijkertijd zijn er wellicht andere kandidaten waar die gemeenteraad niet op is gekomen, of waar hij op dat moment geen kennis van draagt, maar die wel een grote ambitie en wellicht ook grote kwaliteiten hebben om in zo'n gemeente burgemeester te worden. Als de raad zich dan al publiekelijk heeft uitgesproken voor een kandidaat en hem heeft gevraagd te solliciteren, is het mogelijk dat men zegt dat het geen eerlijke procedure wordt omdat de teerling al geworpen is. Of zie ik dat verkeerd?

De heer Terlouw (D66):

Natuurlijk zijn er best wat haken en ogen aan zo'n systeem. Ik probeer alleen te zeggen dat een raad die een burgemeester nodig heeft, in het huidige systeem en in het systeem van de nieuwe wetgeving talloze mogelijkheden heeft om dingen te doen. Hij kan politieke partijen vragen om een handvol kandidaten aan te reiken. Dat mag allemaal openbaar, want dat is niet schadelijk voor die kandidaten. De krant kan ook suggesties doen, in alle openbaarheid. Je wekt misschien verwachtingen, maar zo is het leven. Het is een openbaar ambt en daar moet je dan mee leven. Ik zou de gemeenteraden aanbevelen dat eens te proberen. Dat hoeft de minister niet uit te spreken, maar ik zou het wel leuk vinden als hij zei dat daar wel wat in zit. De wet verbiedt het niet.

Minister De Vries:

Ik geloof dat de gemeenteraden het voorlopig even met uw oproep moeten doen, totdat ik tot een beter inzicht ben gekomen.

Voorzitter. De heer Terlouw heeft ook gesproken over de herbenoeming. Hij meent dat dit geen automatisme moet zijn. Ik vind een benoeming van een iets andere orde dan een herbenoeming. Bij herbenoemingen toetst de raad meestal of hetgeen men van de burgemeester of van de commissaris verwachtte, ook is gerealiseerd en of de afspraken die tussentijds zijn gemaakt, worden nagekomen. Dan volgt een procedure waarbij overleg plaatsvindt tussen de raad en de CdK over het functioneren van de burgemeester en een aanbeveling van de raad aan de minister. Daarbij zit ook een advies van de CdK. Moet dat anders? Ik meen dat het zoals het nu in het wetsontwerp is geregeld, nog zo slecht niet is. Ik vind een herbenoeming echt iets anders dan een eerste benoeming. Als men allemaal heel tevreden is over de burgemeester en het een zege voor de gemeente vindt als de man verder kan, moet je niet alles overhoop halen om dat anders te doen zijn.

In hetgeen de heer Terlouw zegt, herken ik wel dat het wellicht hier en daar kan leiden tot een automatisme in de zin van een sleur: wij hebben een burgemeester, maar het is niet de dynamische dame of heer die wij graag hadden willen hebben en na verloop van tijd zou het wel goed zijn als er een frisse wind zou waaien. Dat kan natuurlijk voorkomen. Mijn ervaring, die niet zo vreselijk groot is, is dat gemeenteraden steeds "normaler" omgaan met de burgemeester. Zij communiceren veel opener met de commissaris over de vraag of het nu wel of niet goed gaat. Dat doen ze ook met de burgemeester zelf. In een toenemend aantal gevallen wachten raden zelfs niet meer op een herbenoeming, maar nemen zij het lot zelf in handen en zeggen het vertrouwen op. Dat komt tegenwoordig regelmatig voor. Ik betreur dat wel. Het conflictoplossend vermogen neemt kennelijk iets af. Dat kan losstaan van de vraag of men zelf een kandidaat enthousiast heeft binnengehaald of niet.

De commissaris van de Koningin en ik proberen te bevorderen dat er aandacht is voor mobiliteit. De heer Terlouw zal het herkennen, maar de tijden gaan verder. Ik zou het een heel goede gedachte vinden als wij in de toekomst, bijvoorbeeld via een ABD of een andere constructie, de burgemeesters de mogelijkheid bieden om ook andere functies in het openbaar bestuur te bekleden. Dan zit men niet helemaal vast op de stoel van het burgemeesterschap zodat men daar niet meer van afkomt. Dat vereist toch ook wel een mentaliteitsverandering. Er zijn veel burgemeesters die het burgemeesterschap hét ambt vinden en zeggen dat zij iets anders niet kunnen, maar ik zie ook burgemeesters die wel eens wat anders hebben gedaan en dat heel goed konden en ook na hun burgemeesterschap dingen doen die zij heel goed kunnen. De dynamiek die wij nu bij de rijksdienst in grote mate proberen te bevorderen, tref je zeker ook in andere beroepen aan.

In het kader van Elzinga komen wij nog te spreken over de mogelijkheid om wethouders van buiten de raad aan te trekken. Niet in het begin, maar wel op termijn biedt dit heel interessante kansen voor mobiliteit, voor een verdere ontplooiing van talenten. Als men op een kleine plaats groot is geworden, kan men op een grote plaats met ambitie iets anders gaan doen. Mobiliteit is een goede gedachte, maar ik kan op het ogenblik niet veel meer doen dan zeggen dat ik de regeling die thans in de wet is opgenomen, voor het moment bevredigend vind. Ik wil graag eerst ervaring opdoen.

De heer Terlouw heeft met een glimlach het begrip "scharrelruimte" van een plezierige inkleuring voorzien. Ik kom weliswaar uit een landelijke gemeente, maar met kippen en bewegingsruimte heb ik zelf niet zoveel ervaring. Jongens met meisjes: het lijkt mij in mijn beroep wat gevaarlijk om daar verder op in te gaan. Ik begrijp echter dat de heer Terlouw dit alles positief duidt. Met scharrelen kun je ook graantjes meepikken. Nogmaals, ik heb daar enige huiver bij, maar dat komt waarschijnlijk omdat ik wat verder van de natuur af sta.

De heer Holdijk vraagt of de ambtsdrager vertrouwen kan ontlenen aan het feit dat burgers zich hebben kunnen uitspreken. Als degene in een referendum wordt voorzien van een advies van de burgerij in de zin van "dit zou een voortreffelijke kandidaat-burgemeester zijn" en de gemeenteraad zou tot hetzelfde oordeel komen en daar een aanbeveling van maken en de minister zou vervolgens ook zeggen dat het niet mooier kan, is dat voor de betrokkene een plezierig gevoel in de rug. Wij moeten ons daar in de mensenwereld ook weer niet te veel van voorstellen. Er zijn ook mensen die met veel vreugde zijn binnengehaald en waarbij geen harmonie ontbrak, maar die na verloop van tijd toch merken dat het niet helemaal zo ging als iedereen had verwacht. Er kunnen altijd teleurstellingen zijn, maar het zou goed kunnen zijn als je in het begin die steun in de rug hebt. Omdat het hier om een ambt gaat, wil ik nog een woord toevoegen aan de woorden die de heer Holdijk hieraan wijdde, namelijk bescheidenheid. Het woord "humilitas" heb ik niet in zijn opsomming gehoord. Het ambt dient met bescheidenheid te worden uitgeoefend, omdat het ambt nooit van jou is, maar omdat je het bekleedt. Een ambtsdrager die zegt: "iedereen staat achter mij, het gaat goed", moet voorzichtig zijn, want het ambt moet worden waargemaakt. Het gaat niet om de populariteit van de persoon zelf.

Kan hier een politisering van het ambt uit voortvloeien? Ik weet niet zo goed wat dat betekent. Het is mijn ervaring dat uit de meeste aanbevelingen die ik van commissarissen krijg, heel duidelijk blijkt dat men niet allereerst kijkt naar partijpolitieke gegevens. Men zoomt echt in op de kwaliteit van personen. Dat leidt soms tot verrassende uitkomsten, maar daar is natuurlijk geen enkel bezwaar tegen. Het kan voor een gemeente heel verfrissend zijn om van kleur te verschieten, om eens een nieuwe persoon binnen te krijgen met een andere invalshoek en andere ervaringen. Daar zoekt men naar. Is dat een politisering van het ambt? Nee, omdat je daar in eerste instantie onder moet verstaan het allereerst uitkiezen van een kandidaat van een bepaalde partij.

Outsiders zijn natuurlijk welkom in sollicitatieprocedures. Iedere Nederlander is benoembaar. Het openbaar bestuur blijkt in de praktijk wel een vak te zijn. Daarom is de drempel voor outsiders misschien vaak wat te hoog. Misschien kunnen wij de drempel verlagen door mensen kansen te bieden die op latere leeftijd geïnteresseerd raken in het openbaar bestuur of daar hun carrière willen voortzetten. Dergelijke mensen moet de kans worden geboden om zich in korte tijd beter op zo'n functie voor te bereiden. Ik zou het verfrissend vinden als personen die niet tot de traditionele groepen behoren, ook kansen krijgen. Ik heb laatst het genoegen gehad om ergens een burgemeester te benoemen die afkomstig was van een partij Gemeentebelangen en die geen lid van een nationale partij was. Aangezien de partij Gemeentebelangen in die gemeente geen natuurlijke relaties had met dat soort partijen elders, was het een bijzondere gebeurtenis. Er was sprake van een enorme motivatie van betrokkene, die mij vervolgens meedeelde dat hij meteen lid van een landelijke partij ging worden. De wereld is soms raadselachtig.

Het raadplegend referendum is een kleine, maar fundamentele stap, aldus de heer Holdijk. Wij kenden de stap nog niet, dus het is zeker van betekenis. Ik ben zeer benieuwd naar de ervaringen ermee. De heer Holdijk stelde de retorische vraag of er nu goede burgemeesters komen. Ik mag hopen van wel. In ieder geval is het mijn taak om ervoor te zorgen dat er goede burgemeesters benoemd worden en dat dat zo blijft. Ik zal daar al het nodige aan doen.

Stel dat bij een referendum de een 80% van de stemmen krijgt en de ander 20% en dat de laatste wordt benoemd. Hoe moeten wij ons dan diens positie voorstellen? Als een gemeenteraad na ampele overwegingen niet de figuur wil kiezen die zo hoog scoorde in het referendum, heeft hij allereerst de verplichting om daar goed en zorgvuldig over te communiceren. Je kunt niet na het referendum zeggen: het was heel interessant, maar zonder verdere mededeling kiezen wij de ander. Dat zou ik een beetje slordig vinden. Zo'n keuze hoort men uit te leggen. Anders laat je de kiezers in de kou staan.

De gedachtewisseling tussen de heer Luijten en mij heeft uit ons beiden het beste gehaald. Op een aantal punten zijn wij echt veel dichter bij elkaar gekomen. Wij zijn het erover eens dat er een volledige verantwoordelijkheid van de minister is. Wij zijn het er ook over eens dat er een discretionaire bevoegdheid van de gemeenteraad is. De gemeenteraad loopt niet aan de leiband van de uitslag van het referendum. Het verheugde mij verder dat de heer Luijten de woorden over de bijzondere gevallen onderschreef. Ik acht dit van grote betekenis, omdat het erop leek dat daarover verschil van mening zou kunnen bestaan.

De resterende vraag is hoe wij ervoor kunnen zorgen dat datgene waarover wij het eens zijn, niet misverstaan wordt. Ik heb daar in mijn eerste termijn van gezegd dat het naar mijn smaak zo moet zijn, dat wij in onze communicatie met de commissaris van de Koningin, bestaande uit een ambtsinstructie, en in onze communicatie met de gemeenteraden klip en klaar verwoorden wat hier en in de Tweede Kamer is besproken. Met instemming van de regering heeft de heer Te Veldhuis behartigenswaardige woorden over die bijzondere gevallen gesproken. Ik zal die circulaire en die ambtsinstructie opstellen. De heer Luijten wilde er kennis van nemen. Ik weet niet of het verstandig is om hier met voorhangprocedures te werken. Wij hebben hier met elkaar geen enkel misverstand. Als daarvan ooit zou blijken, dan moet de Kamer mij hierheen roepen, interpelleren en afstraffen.

In het vijfde lid van artikel 61 staat de volgende passage: "In bijzondere, door de raad te motiveren gevallen, kan worden volstaan met een aanbeveling waarop één persoon vermeld staat." Over de aanbeveling van twee personen kan geen twijfel bestaan. Over de bijzondere redenen die aan de orde kunnen zijn, eigenlijk ook niet. Menselijkerwijs is daar namelijk weinig aan te doen. De heer Luijten wijst erop dat de raad moet motiveren waarom hij met één aanbeveling komt. Wat er niet staat, is ook duidelijk. Er staat niet: in door de raad te verzinnen gevallen. In de Tweede Kamer is helder gesproken over de gevallen waarom het kan gaan. Het vermelden van één kandidaat op de aanbeveling kan niet gemotiveerd worden door beleidsmatige of politieke overwegingen. Ik heb al gezegd dat, als het zo zou zijn dat er ook maar een begin van verdenking is dat men probeert de minister te manipuleren, daarvoor een aparte prullenmand in het leven wordt geroepen. Het moet dus volstrekt duidelijk zijn waar het over gaat. Gelukkig zijn we het daarover eens. Ik had eigenlijk ook gedacht dat we elkaar daar zouden ontmoeten, omdat dit punt in de discussies in de Tweede Kamer en bij de voorbereiding van de amendementen aldaar, die mede ambtelijk zijn voorbereid, een belangrijke rol heeft gespeeld. We hebben een heldere typologie gegeven van de gevallen die als bijzondere gevallen kunnen worden aangemerkt. Het gaat daarbij vooral om herindelingen, maar het kan natuurlijk ook gaan om de zaken die de heer Te Veldhuis heeft genoemd, met een wat droeviger achtergrond. Ik doel op de situatie waarin er iets vreselijks is gebeurd de kandidaat zelf betreffend en deze zich om die reden niet meer beschikbaar kan houden. Er zijn nog meer zaken te verzinnen die in de casuïstiek niet helemaal zijn te benoemen, maar die allemaal met elkaar gemeen moeten hebben dat het niet de raad is die ervoor gezorgd heeft dat er maar één persoon op de aanbeveling stond, maar dat het echt iets is wat met een objectieve omstandigheid, hetzij een herindeling, hetzij de persoon zelf betreffend, te maken heeft.

In dit artikel staat dat de raad, als hij met een enkelvoudige aanbeveling komt – ik doel op de uitzonderingsgevallen – dit moet motiveren. In de ambtsinstructie voor de commissaris der Koningin heb ik dat nog eens nagekeken, omdat de formuleringen in het wetsvoorstel daaraan sterk ontleend zijn. Ik doel op de huidige ambtsinstructie van 10 juni 1994. In artikel 6 staat daar: "Wanneer het ambt van burgemeester van een gemeente openvalt, zendt de commissaris binnen vier maanden nadat de gelegenheid tot sollicitatie voor deze functie is opengesteld een met redenen omklede aanbeveling van ten minste twee personen aan onze minister van Binnenlandse Zaken." In de ambtsinstructie staat dus dat het om twee personen moet gaat; dat staat nu niet in de wet. Dan vervolgt het artikel: "In bijzondere, te motiveren gevallen kan worden volstaan met een aanbeveling waarop één persoon vermeld staat." In de toelichting op dat besluit staat dat hierbij kan worden gedacht aan een herindeling. De schrijver van de toelichting vond het vanzelfsprekend dat, als een kandidaat in het ongerede is geraakt, deze niet meer op de aanbeveling voorkomt. Dat zijn de gevallen waarover wij het eens zijn. Degene die in bijzondere gevallen met een enkelvoudige aanbeveling komt, moet dat dus wel motiveren. Laten we een geval nemen dat niet al te veel menselijk leed met zich brengt, namelijk een herindeling – alhoewel je daarin voorzichtig moet zijn – waarbij moet worden aangegeven om welke redenen het wenselijk is om door te gaan met een bepaalde burgemeester. Er kan worden meegedeeld dat de kandidaat iets is overkomen, zodat deze niet meer op de aanbevelingslijst kan figureren. Dat moet dus gemotiveerd worden. Degene die de motivering beoordeelt in het licht van wat de wet beoogt vast te leggen, is natuurlijk de minister. Die moet zeggen of wat aan beide Kamers is meegedeeld voldoende is gemotiveerd om van een bijzonder geval te mogen spreken. Als de minister tot de conclusie komt dat dat niet het geval is – hij zal zich daarvan zorgvuldig moeten vergewissen – moet hij zeggen: u hebt het niet goed gedaan, zodat ik uw aanbeveling terzijde leg.

De heer Luijten (VVD):

Als we kijken naar de voorliggende tekst kan "motiveren" slaan op de uitleg – waarom is er een enkelvoudige aanbeveling – maar ook op het bepalen van de uitzondering. Daar zit het misverstand. GroenLinks heeft vanmiddag nog duidelijk gezegd, blij te zijn dat die enkelvoudige aanbeveling nog mogelijk is. Dat wordt door leden van deze Kamer zo gelezen. Wij willen gewoon een eenduidige tekst.

Minister De Vries:

Zullen wij dan de interpretatie niet overlaten aan GroenLinks? Zullen wij vaststellen dat, als een gemeente denkt dat zich een bijzonder geval voordoet, zoals beschreven zal zijn in de circulaire en de ambtsinstructie, en zoals dat in Tweede en Eerste Kamer is vastgesteld, die gemeente desondanks nog steeds zal moeten motiveren, waarom zij denkt dat ook in die gemeente een bijzonder geval aan de orde is? Als dat bij de minister komt, moet deze in het licht van zijn discretionaire bevoegdheid kijken of dat inderdaad een geval is zoals de wetgever dat blijkens de wetsgeschiedenis, waarvoor hij nu ampele teksten ter beschikking heeft, bedoeld heeft. Als de minister tot de conclusie komt dat op de één of andere manier is geprobeerd, andere kandidaten uit beeld te houden en één met meer nadruk te pushen, moet hij zeggen dat dat buitengewoon slecht is gedaan, zodat hij daarmee geen rekening houdt. Dat verdwijnt in zijn grote prullenmand. Maar als uit de motivatie blijkt dat er een geval aan de orde is, waarvan niemand vindt dat je in dat geval redelijkerwijs gehouden kunt zijn om een dubbele aanbeveling te doen, zal de minister waarschijnlijk, ervan uitgaande dat het een redelijk denkend persoon is, tot die conclusie komen en zeggen: die motivatie van die gemeente acht ik acceptabel. Mocht hij twijfelen, dan moet hij dat uitzoeken. Maar het kan natuurlijk niet zo zijn dat motiveren, dat wil zeggen uiteenzetten waarom men denkt dat hier een bijzonder geval aan de orde is, kan gaan betekenen dat men uitmaakt wat het bijzondere geval is. Dat wordt namelijk aangeduid met wat wij hier hebben besproken: dat moet iets zijn wat buiten de beleidsvrijheid en de politieke vrijheid van de gemeenteraad ligt. Het voorschrift van de wet is duidelijk: er moeten twee mensen op de aanbeveling staan.

De heer Luijten (VVD):

Daarom vindt de VVD-fractie ook: als we het dan inhoudelijk eens zijn, waarom schrijven we het dan technisch niet zo op?

Minister De Vries:

Ik vind dat dit, ook in het licht van de wetsgeschiedenis, een verzoek is dat onrecht doet aan de gedachtewisseling die wij hier hebben gehad. Als wij hier met elkaar vaststellen dat motiveren betekent dat degene die zegt: wij komen met een enkelvoudige aanbeveling en wij brengen door onze motivatie onder uw aandacht waarom wij denken dat dat het geval is, en degene om wie het gaat weet hoe dat zal worden getoetst door de regering – dat ligt vast in de wet – moeten we bijna de toonhoogte waarop we de woorden gaan beschrijven gaan benoemen. Ook in de ambtsinstructie is natuurlijk volstrekt duidelijk dat de commissaris door een motivatie aan de minister duidelijk moet maken, waarom hij maar met één persoon komt. Dat is dezelfde verplichting die we aan een gemeenteraad die denkt dat dat aan de orde is, opleggen. Het toetsingskader is duidelijk. Daarover hebben wij hier uitvoerig gesproken, dus ik denk dat het misschien goed is, de komende dagen na te denken over de vraag of dit allemaal nodig is. Naar mijn mening is de zaak zo helder als glas.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Het is juist dat wij de rek die wij constateerden in het amendement goed vonden. Wij vinden het namelijk heel redelijk dat, als een gemeenteraad bij zijn volle verstand vindt dat, gezien de profielschets, slechts één kandidaat daarvoor in aanmerking komt, het zo moet kunnen zijn dat er één aanbeveling komt. Maar goed, het is natuurlijk een discussie van niets, want niets staat de gemeenten in de weg om een kandidaat die totaal niet aan het profiel voldoet, pro forma op twee te zetten. Het is dan toch een soort toneelstukje, waarbij de aanbeveling van de nummer één zal worden overgenomen. Staat in dat mooie blauwe boek overigens nog dat de raad de uitzondering motiveert?

Minister De Vries:

Het is volstrekt duidelijk dat de commissaris die motivering moet leveren. Die wijkt af van het voorschrift, waarin staat dat hij twee mensen moet aanbevelen. Als hij dat niet doet, moet hij dat motiveren.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Nu heeft de raad die adviesfunctie. Daarom staat in dit artikel dat de raad adviseert.

Minister De Vries:

Niet de adviesfunctie, maar de aanbevelingsfunctie.

De heer Platvoet (GroenLinks):

Sorry, de aanbevelingsfunctie. Daarom is het in dit artikel de raad geworden, en niet de commissaris. Dat is de logica. Lijkt mij heel helder!

Minister De Vries:

Daar ben ik u erkentelijk voor!

Voorzitter. Ik meen dat ik hiermee de vragen, in tweede termijn gesteld, heb beantwoord.

De voorzitter:

Ik begreep uit de laatste woorden van de minister dat hij het goed vindt als wij daar de komende dagen nog even over nadenken. Aangezien er volgende week toch om stemming wordt gevraagd, zullen wij dan besluiten of de beraadslaging wordt gesloten. Wij zijn nu wel gekomen aan het eind van de tweede termijn.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik heb nog de volgende mededeling.

Bij brief van 29 juni jongstleden (5106056/01/BIZ) heeft de minister van Justitie, mede namens zijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken, een tweetal het Koninkrijk bindende ontwerpbesluiten (met annotatie) ter goedkeuring voorgelegd, respectievelijk met betrekking tot de begroting 2002 voor het Schengen Informatie Systeem (SIS) en met betrekking tot de begroting voor het jaar 2001 voor SIRENE Fase II en de Helpdesk.

De commissie voor de JBZ-raad adviseert met deze ontwerpbesluiten in te stemmen. Ik stel voor, dit advies te volgen.

Daartoe wordt besloten.

Sluiting 17.39 uur

Naar boven