Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Goedkeuring van het op 24 juli 1994 te Cartagena de Indias, Colombia totstandgekomen verdrag tot oprichting van de Associatie van Caraïbische Staten, met Bijlagen, en het op 10 december 1998 te Bridgetown, Barbados totstandgekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Associatie van Caraïbische Staten tot vaststelling van de voorwaarden van deelneming door de Nederlandse Antillen als geassocieerd lid (Trb. 1998, 7, en 1999, 28) (26599, R1639).

De voorzitter:

Ik heet in het bijzonder welkom de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, die als minister van Buitenlandse Zaken ad interim optreedt.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Gennip (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Waarom krijgt het rijkste ontwikkelingsland ter wereld ook nog de hoogste steun per hoofd van bevolking wereldwijd? Dat was in het begin van de jaren zeventig al mijn vraag aan de toenmalige ambassadeur van het Koninkrijk, Debrot (uit de beroemde Antilliaanse familie). Zijn nog steeds geldende antwoord was: dat is geen ontwikkelingshulp, dat is gewoon het betalen van de huur. Heel veel geld, heel veel aandacht, heel veel verplichtingen. En inderdaad, wie het intensieve bezoekschema ziet van alle segmenten van de Nederlandse bevolking aan de eilanden in de West, ziet de behoefte aan die eigen tropische achtertuin nu meer dan ooit bevestigd. Als de regio Tilburg met zijn zelfde 200.000 inwoners nu eens net zoveel ...

Ik werd daaraan herinnerd toen ik in de antwoorden op vragen vanuit onze fracties de cijfers anno 2000 weer eens zag. De Antillen zijn per hoofd van de bevolking rijker dan ten minste twee landen uit de EU en Aruba is zelfs rijker dan twee landen uit de eurozone.

Met bewondering moet je de inspanningen van de regeringen en van de politiek uit de West zien om drie, vier decennia lang de formule van onafhankelijkheid op unieke wijze te verbinden met die van hulpbehoevendheid en om met groot succes – ik zou bijna zeggen tot het tijdperk Hirsch Ballin alhier en later Pourier aldaar – in de luwte te blijven bij alle debatten over effectiviteit en conditionaliteit van ontwikkelingssamenwerking. Het is echter ook een opdracht aan zowel de Koninkrijksregering als aan Nederland om een heldere visie te ontwikkelen op de indringende keuzes waarvoor de andere delen van het Koninkrijk en Nederland op korte termijn komen te staan.

Daarvoor staan wij vandaag bij de behandeling van deze verdragen. Er moet een visie ontwikkeld worden zoals, dat hebben wij zo-even gehoord, dertig jaar geleden de heer Biesheuvel heeft ontwikkeld terzake van de combinatie van een blijvende verantwoordelijkheid van onze kant en een eigen verantwoordelijkheid van toen nog de Nederlandse Antillen. Zo'n níéuwe visie is nodig. Hierin ligt ook de eerste reden waarom de fractie van het CDA deze verdragen te belangrijk vindt om deze stilzwijgend of als hamerstuk te laten passeren.

Zo hardvochtig als het standpunt van ambassadeur Marres is ten aanzien van de armste landen en de allerarmsten in de wereld, zoveel stof tot nadenken geeft het als wij het afzetten tegen die situaties waarin hulpverslaving en ontsnappingsmogelijkheden noodzakelijke keuzes zouden kunnen vertragen. Sedert jaren zijn wij van mening dat onze hulprelatie de noodzakelijke keuzes van andere Koninkrijksdelen niet verder mag uitstellen of doen ontwijken. Als ik de bezuinigingsmaatregelen van vandaag – met name op het terrein van de gezondheidszorg – in hun volle omvang op mij laat inwerken alsmede het nieuwe beleid van de regering Pourier, is het duidelijk dat ook op de Antillen bij velen die verantwoordelijkheid dragen, het besef aanwezig is dat indringende beleidskeuzes en doorvoering daarvan noodzakelijk zijn. Wij hebben dan ook alle respect voor de ernst waarmee het kabinet Pourier pijnlijke keuzes niet uit de weg gaat.

De toekomst van de Antillen ligt niet op de eerste plaats in Rotterdam, Amsterdam of Den Haag. Wij hoeven niet meteen de huur op te zeggen maar een erfpachtconstructie duurt te lang en is vooral de Antillen en Aruba onwaardig. Zullen de Antillen op den duur met het gezicht naar de Amerika's moet gaan staan – overigens zonder dat zij bang hoeven zijn dat wij hen in de rug zullen gaan schieten – of ligt in het tijdperk van internet en straalverkeer hun toekomst juist bij een uitdijende Europese samenwerking, samen met de andere LGO's?

De toetreding van de Antillen, zij het als geassocieerd lid, tot het Verdrag van Cartagena had een duidelijke onderstreping van die noodzakelijke heroriëntering, of zuiverder uitgedrukt: heroccidentering, kunnen zijn. Maar neemt de Nederlandse regering de stappen tot integratie in de eigen regio, met alle ook binnenlandse consequenties voor de Antillen, serieus genoeg? Die vraag kwam bij ons op. Waarom heeft het allemaal zo lang geduurd, namelijk een halfjaar voor de beantwoording van het korte voorlopige verslag in de Tweede Kamer en vier maanden hier?

Hoe moeten wij het antwoord duiden dat "het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse Zaken bij de uitwerking van de aanvragen van het geassocieerd lidmaatschap niet daadwerkelijk was betrokken"? Natuurlijk gaat het om buitenlandse betrekkingen, waarvoor de minister van Buitenlandse Zaken de eerstverantwoordelijke is. Maar wij zien KabNA en later BZK toch als de verantwoordelijke instantie wat Nederland betreft voor de inzet van al die instrumenten die bevorderlijk zijn voor die herpositionering van de andere Koninkrijksdelen met alle consequenties voor de economie en de maatschappelijke en zelfs culturele ontwikkelingen. Kan de regering toelichten waarom KabNA niet daadwerkelijk betrokken was bij de uitwerking van de aanvragen? Het is toch moeilijk voorstelbaar dat de associatieverdragen niet echt onderwerp van intensieve samenwerking en overleg tussen KabNA en Buitenlandse Zaken zijn geweest. Kan de regering meedelen of deze gesignaleerde marginale betrokkenheid ook geldt op de vele andere terreinen waar Buitenlandse Zaken en tegenwoordig BZK elkaar ontmoeten en ook moeten ontmoeten in de driehoek buitenlandse Koninkrijksaangelegenheden, regionale vraagstukken van welke aard ook, tot en met drugshandel, en binnenlands beleid op de Antillen en Aruba?

Wij gaan nog een stap verder. Exact sedert 1994 is er juist op het terrein van de regionalisatie en de toegenomen betekenis van de regio's in bepaalde gebieden heel veel gebeurd. Wij denken aan het voor de economieën van Noord-Amerika en Mexico zo wezenlijke NAFTA-verdrag. De uitbreiding van de werking van het NAFTA-verdrag tot verdere gedeelten van Zuid- en Centraal-Amerika is van een grote actualiteit, alsmede de koppeling van bestaande handelsblokken aan elkaar. In die benadering passen ook – of moet ik zeggen "pasten ook"? – de grote verwachtingen die werden gekoesterd van samenwerkingsvormen zoals Caricom en deze ACS. Maar gaat het hier niet gewoon om een fopspeen of misschien een bliksemafleider en dreigt niet dat de belangrijke beleidsinzet vanuit Washington gezien de regio als het ware links laat liggen? Mexico telt, Colombia, straks de Mercosur. Dan moeten er ook bij onze regering signalen op rood springen, terwijl wij in de antwoorden geruststellende en naar ons gevoelen een beetje verdoezelende signalen krijgen.

Formeel zegt de regering dat nauwe samenwerking tussen de Antillen en de eigen regio belangrijk en noodzakelijk is. Als wij echter doorvragen naar de betekenis van ACS, ook in de beleving van de Antilliaanse regering zelf, wordt er gesproken over "cursussen voor trade negotiators, onderzoek naar trade obstacles, het organiseren van een businessforum, de publicatie van een informatiebrochure duurzaam toerisme, bijeenkomsten van directeuren van regionale luchtvaartmaatschappijen en als hoogtepunt het vervaardigen van een cd-rom met geactualiseerde codes voor winden en aardbevingen". Als dit het ambitieniveau is, dan zijn er in het Nederlands termen voor die op de grens van het parlementair woordgebruik liggen. Kan de regering indiceren wat het eigenlijke ambitieniveau van deze verdragen is en of wel in redelijkheid kan worden volgehouden dat bij de huidige kennelijke inzet wel sprake kan zijn van een relatie tussen de verdragen en de herregionalisatie van de Antillen? Dan rijst natuurlijk de vraag of deze verdragen een goed kader zijn, of de inzet van de verdragspartners om tot echte regionale samenwerking te komen wel aanwezig is dan wel of de inzet aan Koninkrijkskant te weinig ambitieus is.

Op onze kernvraag welke visie op de internationale economische betrekkingen van de Nederlandse Antillen en Aruba ten grondslag ligt aan de verdragen, hebben wij ook in de memorie van antwoord geen antwoord gekregen. Dan gaat het wel om het centrale element, zowel in de economische politiek van de rijksdelen als in de relatie tussen Nederland en de Antillen en Aruba. Gaarne krijgen wij bij deze mondelinge behandeling hierover duidelijk uitsluitsel.

Hoe kunnen, zo is de onvermijdelijke vraag bij de behandeling van deze verdragen, de prioriteit en vooral de urgentie van een krachtige samenwerking van de landen in het Caribisch gebied nog meer worden bevorderd? De complementariteit van bijvoorbeeld vlees- en fruitproducerende landen met die van eilanden die het primair van het toerisme moeten hebben, is evident. De regio moet zo krachtig mogelijk worden, zodat zij niet straffeloos kan worden gepasseerd door andere economische samenwerkingsverbanden. Dat betekent dus ook dat die samenwerking geen doel in zichzelf is, wat wel wordt gesuggereerd, maar een duidelijk perspectief moet opbouwen naar NAFTA, naar de Amerikaanse markten – denk aan het toerisme – en naar andere regionale blokken. Oriëntering op de Amerika's behoeft echter geen eenkennigheid te zijn. Een door regionale samenwerking versterkte economie is geen belemmering voor een nauwere samenwerking met de Europese Unie, maar juist een voorwaarde. Ik vind de onverwachte aanwezigheid van de staatssecretaris voor Europese Zaken een mooi moment om dit nog eens te accentueren. Sedert Nice komt immers steeds sterker de vraag naar de grenzen op, ook naar de geografische grenzen van Europa. In dat verband moeten wij de vraag durven stellen naar de plaats van de ultraperifere gebieden, zoals Guadeloupe, Martinique en de Antillen. De logica van de geschiedenis is nu eenmaal een andere dan de logica van de geografie. En daarom pleit mijn fractie voor een fundamentele herbezinning op de relatie van de Antillen met het veranderende Europa. Nauwere banden behoeven niet te leiden tot een soort provincialisering, maar zijn onzes inziens geheel verenigbaar met het behoud van de federale structuur. Is in die visie een integratie op gelijke voet met Guadeloupe, Martinique, de Azoren en Madeira te overwegen? Of moeten wij toch streven naar een aansluiting van de Antillen bij de Lomé-formule van de ACS-landen?

Wil de regering een serieuze studie laten doen naar de mogelijke voordelen en nadelen van deze opties? Dit behoeft de keuze voor een krachtige Caribische inspanning tezelfdertijd niet in de weg te staan. Het gaat dan echter wel om keuzes, niet om uitstel, niet om verdoezeling en op zien aankomen spelen. Een conclusie van die studie kan ik nu trouwens al formuleren. In alle scenario's is een goed opleidingssysteem een absolute voorwaarde voor volwaardig partnership, in welk blok dan ook: het Caribische, het aan inter-Amerikaanse samenwerking gekoppelde, de intensivering van de relatie met de EU, een krachtig onderwijssysteem tezamen met een sociaal en juridisch beleid dat de potentie van de eilanden vasthoudt in plaats van die te laten weglekken naar met name ons land en de VS. Als er overigens weer wat licht zou dagen in de relatie met Suriname, dan levert een partnerschap tussen de Antillen en dat land binnen de Caribische samenwerking bijzondere perspectieven en voordelen.

Ik vat het even samen. Het gaat om herpositionering in de eigen regio, met relativering van de economische afhankelijkheidsrelatie van Nederland, voortzetting en zo mogelijk versterking van het structureel aanpassingsbeleid met investeringen in onderwijs en werkgelegenheid, een plaatsing van de Caribische samenwerking in het perspectief van aansluiting op de grotere handelsblokken, een hernieuwing van de samenwerking met Suriname en een bezinning op de uiteindelijke rol in de vergrote EU. Dat is een ambitieuze agenda voor de Antillen en Aruba, maar ook voor de ministeries van Buitenlandse Zaken en vooral van BZK, ook in hun onderlinge samenwerking. Het is dit wat naar het oordeel van de CDA-fractie op dit moment aan de orde is. Wij horen graag de visie van de regering op onze suggesties en krijgen graag antwoord op de vraag hoe de onderhavige verdragen passen in die visie en of zij daar een betekenisvolle of verdoezelende functie bij hebben.

Staatssecretaris Benschop:

Voorzitter! Ik dank de heer Van Gennip voor zijn inbreng. Hij heeft behartigenswaardige woorden gesproken over de Antillen en Aruba, hun relatie met Nederland en hun ontwikkelingsperspectief. Veel van wat hij gezegd heeft, kan de regering onderschrijven. Ik wil echter graag ingaan op zijn uitnodiging om nog iets uitgebreider dan in de schriftelijke voorbereiding in te gaan op de visie van de regering op de internationale economische betrekkingen van de Nederlandse Antillen en Aruba en de context waarin deze verdragen bezien dienen te worden.

De organisatie waar het hier om gaat, de Associatie van Caraïbische Staten, is een relatief jonge organisatie, maar stamt toch al uit 1994. Ik ben het dan ook met de heer Van Gennip eens dat het vrij lang heeft geduurd, voordat het verdrag terzake is voorgelegd. De ACS is een organisatie in ontwikkeling die zowel organisatorisch als inhoudelijk nog aan kracht en betekenis dient te winnen. Aan de ACS neemt een relatief groot aantal kleine tot zeer kleine eilandstaten deel – dat is de realiteit van het Caribische gebied – en tegelijkertijd enkele grotere staten, zoals Mexico, Colombia en Venezuela. De organisatie is dus opgebouwd uit landen van zeer ongelijke grootte en economische zwaarte. Dit is onder meer af te lezen aan de BNP's van de diverse lidstaten. De organisatie heeft nog een lange weg te gaan om in alle opzichten een effectief instrument te worden voor samenwerking en belangenbehartiging in deze regio.

Dit is ook de visie van de regeringen van de Nederlandse Antillen en van Aruba. Zij zien deze associatie als een instrument in wording. In het bijzonder voor de Nederlandse Antillen is het een forum om een aantal praktisch afspraken te kunnen maken binnen de regio en om economische banden te kunnen versterken. Voor Aruba geldt dat in mindere mate. De Arubaanse economie moet het vooral hebben van het toerisme uit de VS en uit Europa. Het lidmaatschap van deze organisatie is voor Aruba vooral een uitdrukking van Caribische solidariteit. De Antilliaanse economie is voor een deel afhankelijk van de kleine handel met de landen in de regio.

Voor de Antillen wordt dan ook actief deelgenomen – dit is reeds mogelijk – aan de werkgroepen van de ACS, uiteraard voorzover de capaciteit daarvoor aanwezig is. Deze werkgroepen houden zich bezig met de kernthema's van het verdrag en van de samenwerking: handel, toerisme, transport en – gelukkig – in toenemende mate milieuaangelegen- heden. Deelname aan de ACS is ook intern aanleiding voor geregeld overleg met de overheidsdiensten over het te voeren beleid op genoemde terreinen. Dit is een aardig neveneffect van de Antilliaanse participatie.

Het is een politiek van kleine stappen om de regionale samenwerking, in het bijzonder op het gebied van bevordering van de handel, verder vorm te geven. Het zal nog veel inspanning vergen, want de economieën van veel eilandstaten zijn niet complementair maar concurrerend.

Er is echter nog een breder perspectief, namelijk de wereldwijde tendens van regionale blokvorming. Voor de Caribische eilandstaten heeft dit geleid tot de Caricom en de ACS. De laatste is wat breder van opzet. Dit geldt zowel voor de thema's als voor de deelnemende landen. Ik heb al aangegeven dat ook de kuststaten daartoe behoren.

Het Caribisch gebied heeft het moeilijk, zowel economisch als bestuurlijk. Het laatste decennium blijft deze regio achter bij andere delen van Amerika. Samenwerking is dus urgent. In Noord-, Midden- en Zuid-Amerika streeft men naar the Free Trade Area of the Americas. Op de laatste top in Québec is die ambitie als zodanig ook geformuleerd. De onderhandelingen terzake dienen in 2005 afgesloten te zijn. Ik weet zeker dat de voorwaarden waaronder en de mate waarin het Caribisch gebied hieraan zal deelnemen mede afhankelijk is van de beantwoording van de vraag of dit gebied zelf zo goed georganiseerd is dat het als blok aan deze onderhandelingen kan deelnemen. Als dat niet het geval is, zijn de Verenigde Staten, maar ook de blokken in Latijns-Amerika zo overheersend dat de belangen van het Caribisch gebied al snel op de achtergrond raken. Ik denk dat de samenwerking binnen het Caribisch gebied – of dat nu via de Caricom is of via de ACS, waarbij de laatste nog wel een aantal verbindingen met Latijns- en Midden-Amerika legt – van het grootste belang kan zijn om er in de ontwikkeling naar de Free Trade Area of the Americas voor te zorgen dat ook de stem en de belangen van het Caribisch gebied gehoord en gezien zullen worden. Mede daarom vinden wij dat geassocieerd lidmaatschap van de Antillen en Aruba en het waarnemerschap van het Koninkrijk der Nederlanden van belang.

Kort samengevat volgt het verdrag de wens van de Nederlandse Antillen en Aruba – zij worden geassocieerd lid, Nederland waarnemer – en weerspiegelt en levert een bijdrage aan de eigen en toenemende oriëntatie op de regio. De organisatie als zodanig en de kwaliteit en de diepgang van de samenwerking zijn nog in ontwikkeling. De regio is zowel economisch als bestuurlijk zwak, er zijn veel afhankelijkheden. De feitelijke betekenis van de organisatie moet dan ook niet worden overdreven, maar zij heeft wel potentie. Het verdrag past ook zeker in het streven om het Caribisch gebied straks een goed aandeel te geven in de ontwikkeling van de Free Trade Area of the Americas, zodat het in die grotere regionale samenwerking niet zomaar links blijft liggen. Dit verdrag en geassocieerd lidmaatschap is dus niet het hele antwoord op de toekomst van de Nederlandse Antillen en Aruba, is ook niet de hele beschrijving van hun eigen strategie voor een regionale oriëntatie, maar het zou omgekeerd ook bijzonder vreemd zijn om, als zij zich sterker op de eigen regio oriënteren, dit verdrag niet als bouwsteentje van de ontwikkeling van de Nederlandse Antillen en Aruba te omarmen.

Voorzitter! Nog enkele opmerkingen over KabNa en de samenwerking in Nederland. De heer Van Gennip gaf al aan dat het sluiten van verdragen de verantwoordelijkheid van de minister van Buitenlandse Zaken is. Uiteraard heeft er overleg met KabNa over plaatsgevonden en ook intensief met de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba. Het onderwerp als zodanig was niet omstreden of buitengewoon ingewikkeld. De afhandeling heeft dan ook plaatsgevonden zoals die heeft plaatsgevonden. Dat zegt verder ook niets over ontbrekende contacten binnen de Nederlandse regering of tussen de departementen als het gaat om de ontwikkeling van de Nederlandse Antillen en Aruba, want daar is mijns inziens geen sprake van!

Ten slotte de relatie van de Nederlandse Antillen en Aruba met de Europese Unie. Dat is inderdaad de status van landen en gebieden overzee die speciale mogelijkheden geeft, het soort mogelijkheden dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking inderdaad wel eens die verzuchtingen doet uiten die de heer Van Gennip aan het begin van zijn bijdrage deed. Desalniettemin loopt het LGO-verdrag af waarin de bijzonderheden voor de samenwerking zijn geregeld. Het wordt heronderhandeld en dat is niet gemakkelijk. Het had eigenlijk verleden jaar al klaar moeten zijn, maar dat is niet gelukt. Toen had het op 1 maart jongstleden klaar moeten zijn, zoals u ook in de memorie van antwoord heeft kunnen lezen, maar ook dat is niet gelukt. Het is nu de bedoeling om de onderhandelingen aan het eind van dit jaar af te ronden.

Vanuit het perspectief van de Europese Unie bestaat er geen reden om iets aan die relatie te veranderen of er nog een speciale dimensie aan toe te voegen. Als er echter behoefte bestaat om de relatie van de Nederlandse Antillen en Aruba tot de Europese Unie te veranderen, dan kan dat volgens mij, gezien de verdragrechtelijke situatie – wie is lid van de Europese Unie en hoe is dat geregeld? – alleen maar via een andere relatie tot Nederland binnen het Koninkrijk. Guadeloupe, dat de heer Van Gennip noemde als een van de voorbeelden, heeft als département d'outremer een andere verhouding tot Frankrijk dan de Nederlandse Antillen en Aruba binnen het verband van het Koninkrijk tot Nederland. Hij vroeg om een studie en ik moet zeggen dat ik daartoe niet bereid ben, want ik vind niet dat een discussie over de positie van de Nederlandse Antillen en Aruba in het Nederlandse staatsverband, ook al is de vraag gedefinieerd als "wat is hun relatie tot Europa?" hier en laat staan bij de behandeling van dit verdrag moet beginnen. Als daaraan behoefte bestaat, dan horen wij dat wel vanuit Oranjestad en Willemstad. En als ik nog één uitstapje mag maken naar ontwikkelingssamenwerking: het houderschap van dit soort oplossingen lijkt me toch wel essentieel.

De heer Van Gennip (CDA):

Voorzitter! Ik dank de minister van Buitenlandse Zaken a.i. voor zijn antwoorden. Uit die antwoorden blijkt een bewustzijn van het belang en de urgentie van de opbouw van een sterke regio en de plaats van de Antillen en Aruba daarin. Mijn fractie heeft aangedrongen op een bepaald ambitieniveau in dezen. Wij weten allemaal dat er sprake is van een grote versnippering, mede door de specifieke problemen van eilandeconomieën, de armoede en de nationale en internationale criminaliteit. De staatssecretaris vreest dat het Caribisch gebied de kans loopt om onvoldoende te profiteren van de sterke ontwikkeling die er sinds 1994 is geweest en naar mijn gevoel onder het nieuwe Amerikaanse gezag zal worden voortgezet. Zulks zal een groot nieuw probleemgebied kunnen scheppen. Ik verwijs naar het feit dat Brussel extra hulp biedt aan de armste landen, zodat zij in dit soort regionale samenwerkingsverbanden hun eigen plaats kunnen opeisen. Misschien moeten wij dit ook faciliteren voor de Antillen en ook het verdere gebied. De CDA-fractie is dus erkentelijk voor de zorg en het gevoel van urgentie die uit de beantwoording spreken.

Ik ben enigszins teleurgesteld over het feit dat de regering vasthoudt aan haar mening dat bij een aflopend LGO-verdrag de federatieve structuur van het Koninkrijk een belemmering zou vormen om eenzelfde formule toe te passen als bij de départements d'outremer, maar ook andere gebieden aan de randen van de Europese Unie, en dat omdat de historische realiteit afwijkt van de geografische. Onze fractie betwijfelt dat de Koninkrijksformule verhindert dat de Koninkrijksdelen in de West op een parallelle wijze aan vormen van samenwerking binnen de EU zouden kunnen deelnemen. Uiteraard hebben wij ons lesje geleerd over ownership en eigenaarschap van ontwikkelingssamenwerking, maar de afwijzing van de staatssecretaris van een studie naar de toekomst van de relatie tussen de Antillen en Europa vind ik te absoluut. Als men in de hoofdsteden echt vraagt om een studie, om een herbezinning op hun relatie met de zo snel veranderende EU, dan spreek ik namens mijn fractie de hoop uit dat een dergelijk verzoek om een heroriëntatie, waaraan allerlei aspecten zitten – economische, staatsrechtelijke, etc. – met welwillendheid tegemoet wordt gezien.

Staatssecretaris Benschop:

Voorzitter! Ik denk dat vooral het laatste punt van de heer Van Gennip nadere beantwoording behoeft. Voor het overige heeft de gedachte wisseling geleid tot verheldering en onderstreping van dat waar wij op uit zijn. De federatieve structuur in het Koninkrijk staat inderdaad vormen van samenwerking tussen de Antillen en Aruba en de Europese Unie absoluut niet in de weg. Onder de formule van de status van landen en gebieden overzee is daar geen sprake van. Op dat gebied is een zekere ontwikkeling mogelijk, hetgeen ook blijkt uit de gesprekken en onderhandelingen over de herziening van het verdrag terzake. Het betreft een financieel gedeelte, waarbij door de Europese Commissie nog wel gevraagd wordt naar de noodzaak van Europese steun voor deze regio's gelet op het betreffende inkomen per capita. In antwoord op dergelijke vragen wordt gewezen op de bijzondere situatie van de eilandstaten, het vertekend beeld dat soms wordt geschetst, etc. Daarnaast gaat het gesprek ook over handelsvraagstukken, met name over de vraag of er een preferentiële import mag plaatsvinden; suiker, rijst, de bekende kwesties wat dat betreft. De Antillen hebben er belang bij om op dat punt mogelijkheden te hebben, terwijl een groot aantal lidstaten van de Europese Unie die mogelijkheden juist proberen tegen te houden. Het vraagstuk is dan ook niet gemakkelijk op te lossen, maar wij hopen wel tot enig resultaat te komen.

Verder gaat het erom – misschien sluit dat meer aan bij de gedachte van de heer Van Gennip aan vormen van samenwerking – de toegang van de LGO-gebieden tot communautaire programma's te verbeteren, bijvoorbeeld op het gebied van onderwijs, onderzoek en de bevordering van midden- en kleinbedrijf. Die terreinen zijn eigenlijk op de Antillen en in Aruba ten opzichte van Europa nog wat onderontwikkeld. Er zijn daar meer mogelijkheden dan tot nu toe gebruikt worden. Wij hebben dan ook afgesproken, in de intensieve contacten die ik met beide regeringen heb gehad, om te bezien of wij daar verder vorm aan kunnen geven.

In al die contacten heeft mij nooit het verzoek bereikt om ten principale of op een andere manier, in staatkundige zin, de verhouding van beide rijksdelen tot de Europese Unie te bezien. Voor Aruba geldt toch wel in het bijzonder dat het de toekomst in de eigen regio en in relatie tot Amerika ziet, als het gaat om het economisch ontwikkelingsperspectief. Voor de Antillen zijn een aantal meer materiële aspecten van de band met Europa van belang, afgezien van de relatie die met Nederland bestaat. Ook daar betreft het slechts een onderdeel van het totale perspectief. Ik blijf daarom bij mijn antwoord in eerste termijn, en ik draai de formulering van de heer Van Gennip om: zolang mij het verzoek niet bereikt, zal ik er niet zelf aan beginnen.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Sluiting 14.29 uur

Naar boven