De voorzitter:

Barend Biesheuvel was in velerlei opzicht een imposante man. Door zijn gestalte, als politicus, door zijn krachtige aanpak, door de wijze waarop hij naar mensen en verhoudingen keek en er doorheen keek. Zijn bijnaam "open Barend" zegt meer over zijn karakter en zijn blijvende betekenis voor de samenleving dan de verwijzing naar zijn voorkomen uit de verkiezingsperioden van de jaren zestig. Die blijvende betekenis komt tot uiting in de Wet openbaarheid van bestuur, waarvoor hij voorbereidende pioniersarbeid verrichte en in het voorzitterschap van de Commissie heroriëntering overheidsvoorlichting. Het is de vraag of ons land ooit een zo aanspreekbaar, toegankelijk en transparant openbaar bestuur zou hebben gekregen, zoals wij dat sedert de jaren zeventig kennen, als Barend Biesheuvel die pioniersarbeid niet had verricht.

Aanvankelijk bepalen twee samenhangende hoofdlijnen – het begrip "rode draden" is misschien niet zo op zijn plaats – zijn politieke carrière: landbouw en Europa. Evenals Colijn was Biesheuvel de zoon van een landbouwer uit de Haarlemmermeer, woonachtig te Haarlemmerliede. Ook al namen beiden, ieder in hun eigen tijd, de voornaamste plaats in de Anti-revolutionaire Partij in en werden beiden geroepen tot het voorzitterschap van de ministerraad, de weg van Biesheuvel naar deze belangrijke politieke en bestuurlijke posities verliep geheel anders. Hij studeerde gedurende de oorlogsjaren rechten aan de Vrije Universiteit. De hoogleraren P.A. Diepenhorst, Rutgers en Dooyeweerd spraken hem aan. Na voltooiing van zijn studie in september 1945 vervulde hij functies in de agrarische sector. Hij begon in 1945 als secretaris en adviseur van de voedselcommissaris van Noord-Holland. In die functie moet hij doordrongen zijn geraakt van de noodzaak van een voldoende, gevarieerde en betaalbare voedselvoorziening, die ook de producenten een goed inkomen verzekert. De filosofie die ten grondslag lag aan de naoorlogse Nederlandse en later Europese landbouwpolitiek. Zijn werkzaamheden in de agrarische sector vonden in 1957 hun voorlopig eindpunt in het voorzitterschap van de Christelijke Boeren- en Tuindersbond, waarvan hij in 1952 algemeen secretaris was geworden.

Intussen was hij in 1956, bij de uitbreiding van het zeteltal van 100 tot 150, verkozen verklaard tot lid van de Tweede Kamer. Hij combineerde dat met het lidmaatschap van het Europese Parlement. Het dubbelmandaat vroeg om onvermoeibare mensen met grote toewijding. Aan die kwaliteiten voldeed Biesheuvel in alle opzichten. Bij de verkiezingen van 1963 was hij in een aantal kieskringen lijsttrekker. Hij deelde die positie met Smallenbroek en Roolvink. Na de verkiezing werd hij vice-voorzitter van de antirevolutionaire fractie.

Op 24 juli 1963 werd hij minister van Landbouw en Visserij en vice-minister-president in het kabinet-Marijnen. Tevens werd hij belast met de coördinatie van aangelegenheden Suriname en de Nederlandse Antillen betreffend en met de zorg van de aan Suriname en de Nederlandse Antillen te verlenen hulp en bijstand. Deze drie functies bleef hij vervullen in de opvolgende kabinetten-Cals en Zijlstra, dus tot 5 april 1967.

In zijn functie van minister van Landbouw schaarde hij zich in de rij van robuuste Nederlandse ministers op dat beleidsterrein, die uiteindelijk zonder hulp van ambtenaren in slopende nachtelijke marathonzittingen de laatste, vaak dure knopen moesten doorhakken. Opnieuw kwam zijn krachtig gestel hem daarbij te stade. Maar niet alleen hem. Zijn uithoudingsvermogen diende ook het Nederlandse belang.

Intussen was hij bij de verkiezingen van 1967, nu optredend als enig lijsttrekker, opnieuw lid van de Tweede Kamer, en fractievoorzitter, geworden. Voor een kabinet dat met ministers uit de drie confessionele partijen en de VVD gevormd kon worden, werden kandidaten gesteld die naar zijn oordeel kwalitatief niet sterk genoeg waren. Zo liet hij de eer aan een ander. Het kabinet-De Jong kwam tot stand en Biesheuvel bleef zijn fractie leiden. Hij bleef ook kritisch. Befaamd werden zijn schoten voor de boeg, bestemd om de liberale minister van Financiën af te brengen van zijn plannen tot belastingverlaging. Hij vond meer geld voor ontwikkelingssamenwerking, onderwijs en werkgelegenheid belangrijker. In die jaren was hij ook voorzitter van de Koninkrijkswerkgroep die zich beraadde over de relatie tussen Nederland en de Nederlandse Antillen.

In 1971 kreeg hij een nieuwe kans een kabinet te formeren en te leiden. Algemeen wordt aangenomen dat de drie aanvoerders van de drie confessionele partijen en de VVD het voor de verkiezingen al enigermate eens waren, dat zij een regeringscoalitie zouden moeten gaan vormen. Dat Biesheuvel, hoewel niet de aanvoerder van de grootste van de vier partijen, de aangewezen premier zou zijn, stond voor de vier partijen vast. De verkiezingsuitslag noopte de vier echter om ook DS'70 voor de coalitie uit te nodigen. Dat bleek later de achilleshiel van het eerste kabinet-Biesheuvel te zijn. Niet ieders gestel bleek opgewassen tegen het recept van de nachtelijke marathonzittingen. Naar men zegt speelde zijn eigen temperament hem ook wel parten. In de zomer van 1972 kwam het bij de beraadslagingen over de begroting voor 1973 tot een kabinetscrisis. DS'70 trad uit, Wiegel besloot dat de VVD bleef, en een tussenkabinet, dat verkiezingen uitschreef, kwam onder Biesheuvel tot stand.

Daarna ontwikkelt zich het drama verder. De kabinetsformatie duurt langer dan de 90 dagen gedurende welke volgens de toen geldende grondwettelijke bepalingen het ministerschap na verkiezing tot lid van de Tweede Kamer met dat lidmaatschap mocht worden gecombineerd. Als demissionair minister-president moest Biesheuvel op zijn post blijven en het fractievoorzitterschap prijsgeven. Daarmee komt tegen zijn zin en overtuiging de weg vrij voor deelneming door twee antirevolutionaire ministers aan het kabinet-Den Uyl. De rol van randversiering is er niet een waarvoor Biesheuvel ook maar de geringste waardering kan opbrengen. Met zijn plaats in de Tweede Kamer gaat ook zijn leidende rol in de Nederlandse politiek verloren.

Hij blijft zijn land en de Nederlandse Antillen en Aruba bij tal van gelegenheden en in tal van belangrijke commissies – waaronder de Staatscommissie van advies inzake de relatie kiezers-beleids- vorming van 1982 tot 1984 – dienen. Ik memoreerde reeds zijn betekenis voor de openbaarheid van bestuur en de overheidsvoorlichting. Zijn inspanningen voor de Nederlandse Antillen en Aruba hebben daar in de laatste episode van zijn leven meer weerklank, erkenning en dankbaarheid geoogst dan in eigen land. Nog eenmaal vervult hij een belangrijke rol als Europeaan, wanneer hij in december 1978 lid wordt van het Comité van Wijzen dat de EEG-commissie adviseert over het functioneren van de Europese Economische Gemeenschap. Natuurlijk blijft hij trouw aan de zaak van het Christen-Democratisch Appèl, tot de vorming waarvan hij sterk heeft bijgedragen. Een groot deel van zijn werkkracht stelt hij in dienst van een veelheid van ondernemingen, die hij dient als voorzitter of als lid van hun raad van commissarissen.

In deze Kamer van reflectie, die hij slechts van achter de regeringstafel heeft gekend, mag worden vastgesteld dat wij door het overlijden van Barend Biesheuvel niet alleen afscheid hebben moeten nemen van een mannenbroeder van de oude stempel, waarop de Antirevolutionairen en het CDA trots mogen zijn, maar ook van een groot en toegewijd Nederlander en Europeaan.

Ik geef het woord aan de minister-president.

Minister Kok:

Mijnheer de voorzitter! Met het heengaan van het voormalig Tweede-Kamerlid, minister en minister-president Barend Biesheuvel is ons een markant politicus, een uitstekend bestuurder, een hartelijk mens ontvallen; een man die ons land, ons Koninkrijk gedurende tientallen jaren in vele functies grote diensten heeft bewezen. Werklust en plichtsbesef, deskundigheid, moed en eerlijkheid waren kenmerken die hem typeerden. Barend Biesheuvel is wel genoemd "de laatste grote van de mannenbroeders". Hij stamde uit een gereformeerd boerengeslacht en kwam daar graag voor uit. Waar en wat is een mens zonder zijn voorgeschiedenis? Ik ben heel trots op mijn voorgeslacht van hardwerkende boeren, allemaal waren ze actief in de politiek en de boerenorganisaties, zo zei hij in een van zijn laatste interviews. De Biesheuvels kwamen halverwege de negentiende eeuw uit het land van Heusden en Altena naar de Haarlemmermeerpolder en vandaar naar de Houtrakpolder bij Haarlem, waar Barend werd geboren op de boerderij Westhof. Waar hij later ook ging, altijd had Biesheuvel een foto van zijn geboortehuis bij zich.

Na zijn rechtenstudie aan de VU koos hij voor een loopbaan in de georganiseerde landbouw. Eerst werd hij secretaris van de provinciale voedselcommissaris in Noord-Holland, daarna van de afdeling Buitenland van de Stichting voor de landbouw. In 1952 werd hij algemeen secretaris van de Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond en in 1959 voorzitter ervan. Tevens was hij lid van het bestuur van het Landbouwschap, van de Stichting van de Arbeid, van de Centrale Raifeisenbank en van de Heidemij.

Barend Biesheuvel was van 1956 tot 1963 lid van de Tweede Kamer voor de Anti-revolutionaire Partij. Van 1957 tot 1961 was hij lid van de raadgevende vergadering van de Raad van Europa en van 1961 tot 1963 was hij lid van het Europees Parlement. Tussen 1963 en 1967 was hij in de kabinetten Marijnen, Cals en Zijlstra vice-minister-president, belast met de behartiging van Koninkrijks aangelegenheden en minister van Landbouw en Visserij. In Brussel verwierf hij zich een bijzondere reputatie als onderhandelaar: hard en zakelijk. Zijn uitstekende gezondheid stelde hem in staat om de vele marathonzittingen die de EEG-landbouwpolitiek toen bepaalden, tot een goed einde te brengen. Vanaf 1967 was hij opnieuw lid van de Tweede Kamer en fractievoorzitter van de ARP. In die periode was hij tevens voorzitter van het College van de scheepsbouw en voorzitter van de Commissie heroriëntatie overheidsvoorlichting, die de grondslag van de WOB formuleerde, een belangrijke verworvenheid van onze democratie. In juli 1971 werd Biesheuvel minister-president. Het eerste kabinet dat zijn naam droeg – een vijfpartijenkabinet – was het meest gevarieerde van na de oorlog en het was geen lang leven beschoren. Het tweede kabinet-Biesheuvel, dat na het uittreden van de ministers van DS'70 werd gevormd, bleef nog tot mei 1973 bestaan. Toen was het kabinet-Den Uyl geformeerd.

Na de totstandkoming van dat kabinet-Den Uyl, dat door zijn eigen ARP werd gedoogd, verliet Barend Biesheuvel de landelijke politiek om er niet meer in terug te keren. Hij koos voor een bestaan, zoals hij het jaren later zelf omschreef, aan de periferie van de politiek. In een ander interview zei hij, tien jaar na de val van zijn kabinet: ik heb geen last van Haagse nostalgie; als je eenmaal afstand hebt genomen, kun je nog hele mooie dingen doen, maar ik behoor wel tot die oud-politici die in de eerste plaats altijd klaar stonden en klaar staan voor publieke functies. Dit was bepaald geen grootspraak. Naast vele functies in het bedrijfsleven was Biesheuvel onder meer voorzitter van de FMO, van de Koninkrijkswerkgroep voor de Nederlandse Antillen, van de staatscommissie Relatie kiezers-beleidsvorming, van de voorlopige Raad voor verkeer en waterstaat, van de Nederlandse delegatie Schelde- en Maasvraagstukken en van de commissie Samenwerking Nederland-Aruba. Zelfs deze opsomming is bij lange na nog niet volledig.

Biesheuvel bleef een man van gewicht die je moeilijk over het hoofd kon zien. Tot het einde toe leefde hij fel mee met de openbare zaak en gaf hij commentaar als hij dat nodig achtte. Persoonlijk denk ik met warmte en met waardering aan de hartelijke contacten die ik ook in de laatste fase van zijn leven met hem mocht hebben. Sympathiek, leerzaam en op een basis van wederzijds respect.

Barend Biesheuvel was een indrukwekkend man, niet alleen door zijn stoere, vertrouwenwekkende gestalte, maar vooral ook door zijn grote staat van dienst gedurende meer dan 50 jaar in en naast het openbaar bestuur. Namens de regering spreek ik de wens uit dat zijn levensgezellin van de laatste jaren, zijn kinderen, kleinkinderen, overige familieleden en vele vrienden over de kracht zullen beschikken om zijn verlies te dragen. Mogen zij zich daarbij getroost weten door het besef dat zeer velen, ook andersdenkenden, met grote waardering en met respect terugdenken aan de bijzondere bijdrage die hij aan welvaart en welzijn van ons land en van ons Koninkrijk heeft geleverd. Wij herdenken Barend Biesheuvel in dankbaarheid.

De voorzitter:

Ik verzoek de Kamer enkele ogenblikken stilte in acht te nemen.

De leden nemen staande enkele ogenblikken stilte in acht.

De vergadering wordt enkele minuten geschorst.

De voorzitter:

Ingekomen is een brief van het lid der Kamer Korthals Altes met de volgende inhoud:

"Geachte medeleden,

Met deze brief stel ik u in kennis van mijn voornemen om in september op de in artikel X2 van de Kieswet beschreven wijze met ingang van dinsdag 2 oktober 2001 mijn ontslag te nemen als lid van de Eerste Kamer. Door ontslag als lid meen ik op de staatsrechtelijk meest zuivere wijze de afspraak te honoreren die voorafgaande aan mijn verkiezing tot voorzitter van deze Kamer is gemaakt tussen de toenmalige voorzitter van mijn fractie en de ondervoorzitter van de fractie van het Christen-Democratisch Appèl.

Mijn voornemen ontslag te nemen als lid van deze Kamer heeft ook een persoonlijk karakter. Mijn lidmaatschap van de Kamer gedurende zestien maanden van 10 juni 1981 tot 4 november 1982 en gedurende tien jaren sedert 11 juli 1991 alsmede het voorzitterschap van mijn fractie en vervolgens het voorzitterschap van deze Kamer hebben mij zeer veel voldoening gegeven. Hoe gaarne ik ook mijn politieke loopbaan nog enige tijd zou hebben voortgezet, de ervaring heeft mij geleerd dat het hernemen van een vroeger beklede functie niet meer dezelfde voldoening geeft en zelfs tot teleurstelling kan leiden. Wie mijn afwijzend standpunt ten aanzien van het terugzendrecht kent, zal zich niet verbazen dat ik mijzelf niet aan een dergelijke operatie onderwerp. Het lijkt mij beter, een vacature te laten ontstaan, die met volledige inzet en toewijding door een nieuw te benoemen volksvertegenwoordiger kan worden vervuld.

Er zal na mijn formele bericht van ontslagneming, dat ik voornemens ben in september in te dienen, nog voldoende gelegenheid zijn, te getuigen van mijn waardering voor u als medeleden van deze Kamer, voor de griffier en de plaatsvervangende griffier – tegen die tijd, naar ik hoop, weer twee plaatsvervangende griffiers – en voor het personeel van de Kamer.

Met de meeste hoogachting,

w.g. Korthals Altes"

Deze brief wordt voor kennisgeving aangenomen.

De voorzitter:

De overige ingekomen stukken staan op een lijst, die in de zaal ter inzage ligt. Op die lijst heb ik voorstellen gedaan over de wijze van behandeling. Als aan het einde van de vergadering daartegen geen bezwaren zijn ingekomen, neem ik aan, dat de Kamer zich met de voorstellen heeft verenigd.

Op verzoek van de fractie van de PvdA heb ik de heer Van Thijn benoemd als plaatsvervangend lid van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Hoge Colleges van Staat in plaats van de heer Wöltgens. Verder heb ik de heer Wöltgens benoemd als plaatsvervangend lid van de vaste commissie voor Wetenschappelijk en Hoger Onderwijs als plaatsvervanger van de heer Wolfson.

Naar boven