Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet inzake de vrijwillige verzekering en wijziging van artikel X van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen (Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW) (27468).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Een- en andermaal heeft de CDA-fractie in deze Kamer, al dan niet in het voetspoor van andere fracties, aangegeven zich ernstige zorgen te maken over de kwaliteit van de wetgeving. Thans is er weer sprake van een typisch geval van onzorgvuldige wetgeving die ook de CDA-fractie noopt ter wille van de problematiek rond de vrijwillige verzekering AOW en ANW het voorliggende wetsontwerp te steunen, terwijl zij op grond van het niet uitvoerbaar zijn van een onderdeel van het ook in dit wetsontwerp opgenomen Wajong-voorstel had moeten tegenstemmen.

Het excuus dat de staatssecretaris voor de grote haast en daardoor de grote kans op onzorgvuldigheden in de Tweede Kamer heeft aangevoerd, is wel uitermate wrang voor de CDA-fractie. Genoemd werd namelijk dat ongelooflijk veel wetgeving ten aanzien van de SUWI moest worden verwerkt, en dat terwijl de CDA-fractie de stellige overtuiging heeft dat de wetgever ook inzake de SUWI steken heeft laten vallen, maar daar komen wij nog wel op terug. Het lijkt dus van kwaad tot erger te gaan, ook bij de afwikkeling van dit wetsontwerp. De CDA-fractie vraagt zich dan ook af welke maatregelen beide bewindslieden op Sociale Zaken en Werkgelegenheid denken te nemen om in de toekomst herhaling uit te sluiten. Ik veronderstel dat de collega's die het woord zullen voeren, daarop ook ingaan. Het is een voorbeeld, maar het kan worden opgelost door standaard een bepaling in de wet op te nemen dat de minister of de staatssecretaris een artikel tijdelijk niet invoert omdat reparatiewetgeving noodzakelijk is. Wellicht is een andere formulering beter, maar ik zou graag vanmiddag de toezegging horen dat dit in alle sociale zekerheidswetten gestalte krijgt.

Er zijn in dit wetsontwerp uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld in het kader van de volksverze keringen ten aanzien van de AOW, maar ook voor de werknemersverzekering WAO in het kader van het overgangsrecht. Velen hadden verondersteld dat dit ook zou gelden voor de Wajong. Daarnaast kennen wij in Nederland de regel dat mensen die van een voorziening afhankelijk zijn, niet mogen worden afgeschoven. Dat argument wordt nu steeds opgevoerd, maar dat is van oudsher binnen de bijstand een bekend begrip. Uit een eerdere periode weet ik nog goed dat de gemeente Zoetermeer geen bijstandsgerechtigden mocht afschuiven zonder verrekening met een andere gemeente. Dat hadden wij dus op diezelfde wijze internationaal kunnen regelen.

Aanvankelijk bleef het voor de CDA-fractie uitsluitend gaan over de erkenning van de Wajong als volksverzekering. Mevrouw Bijleveld-Schouten, thans ex-collega, heeft hierover aan de overzijde behartigenswaardige opmerkingen gemaakt, die thans niet behoeven te worden herhaald. Het heeft niet mogen baten. Ook de tussenvoorstellen, onder andere van GroenLinks, hebben het niet gehaald. Wat na de behandeling in de Tweede Kamer is overgebleven, is een onuitvoerbaar amendement. De staatssecretaris had in de Tweede Kamer wel reeds gesteld, toen de mogelijkheid van een hardheidsclausule werd geopperd, dat "het verschrikkelijk moeilijk is om bij de uitvoering een goede afbakening van de hardheidsclausule te realiseren. Voor je het weet is er sprake van olievlekwerking".

Niettemin is het amendement op stuk nr. 15 ingediend en, met alleen de stem van de VVD tegen, aangenomen. De CDA-fractie heeft sindsdien geen reactie van de staatssecretaris meer gelezen, noch in afkeurende, noch in neutrale zin. In de nadere memorie van antwoord aan deze Kamer van 6 februari gaf de staatssecretaris er blijk van, de constatering van de fracties van het CDA en GroenLinks te delen, namelijk dat een hardheidsclausule feitelijk alleen in individuele gevallen soelaas kan bieden. Deze ellende had men kunnen voorkomen door een zorgvuldige behandeling in de Tweede Kamer. Hierbij speelt ook dat een wijzigingsvoorstel dat niet in de wet heeft gestaan, niet aan de uitvoeringstoets is onderworpen die in de sociale zekerheid behoort te worden uitgevoerd. Overwogen moet worden of een later wijzigingsvoorstel aan een uitvoeringstoets kan worden onderworpen. Wil de staatssecretaris zijn gedachten eens hierover laten gaan?

De CDA-fractie gaat ervan uit dat de staatssecretaris het gelijk aan zijn kant heeft dat in de Wajong-voorziening een exportverbod is opgenomen. Ik weet nog dat het Pemba-dossier tot in de hemel groeide, zo omvangrijk was het, maar dat mogen wij niet zeggen. Ik erken dat ik dat ook over het hoofd heb gezien, anders had ik er zeker een opmerking over gemaakt. In mijn aantekeningen bij het wetsvoorstel staat dat volgens het overgangsrecht bestaande gevallen hun uitkering zullen behouden. De positie van nieuwe gevallen is toen onvoldoende onder ogen gezien.

Het is duidelijk dat dit mevrouw Bijleveld-Schouten heeft gebracht tot een amendement, dat is verworpen, om het exportverbod van de Wajong te vervangen door een exportbeperking in de zin van de Wet BEU. Deze gemiste kans in de Tweede Kamer wordt door de CDA-fractie zeer betreurd. Een zekere vorm van discriminatie door belemmeringen bij het vrije verkeer blijft hierdoor inherent aan deze op zichzelf prachtige Wajong-voorziening. Het is te hopen dat het LISV inzicht kan geven in individuele situaties waarin de hardheidsclausule wordt toegepast van artikel 17, zevende lid, van de Wajong, waarvan wij de tekst nog niet kennen. De CDA-fractie gaat ervan uit dat het parlement hiervan op de hoogte wordt gehouden.

In de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris erover gefilosofeerd bij welke categorieën de hardheidsclausule van toepassing kan zijn. Hij kwam tot slechts één categorie, namelijk degenen die vanwege de publiciteit over de BEU naar Nederland terug zijn gegaan. Onze vraag in het nadere verslag over meerdere categorieën, met voorbeelden, is onbeantwoord gebleven. Mag de CDA-fractie er op voorhand van uitgaan dat er sprake kan zijn van meerdere categorieën van gebleken onbillijkheden?

Gelet op de vereiste zorgvuldigheid in de wetgeving was de staatssecretaris verplicht een maximale inspanning te leveren om de wetswijziging zo snel mogelijk in te dienen. Het had toch niet mogen gebeuren dat aansluitend op het reguliere BEU-overleg het eerste oriënterend ambtelijk overleg met het LISV op 7 maart heeft plaatsgevonden en dat het LISV op 28 maart moest vragen om toezending van het wetsvoorstel met het verzoek om uitvoeringstechnisch commentaar? Daar kijkt een commissie jonggehandicapten naar, zoals de staatssecretaris en ik weten.

Om het juiste evenwicht te bewaren, de CDA-fractie heeft de staatssecretaris leren kennen als accuraat en meestentijds met een luisterend oor. Wij hebben al een paar keer het mea culpa gehoord. De staatssecretaris kan dat alleen maar inhoud geven door toe te zeggen dat niemand die wordt aangemerkt als een situatie van gebleken onbillijkheid, de dupe wordt van het uitstel. Daarbij moet één lijn worden getrokken met de vrijwillige verzekering van de AOW, waarbij de wetsartikelen met terugwerkende kracht worden gedoogd. Wat is het verschil met de onbillijkheid van overwegende aard, zoals de tekst nu luidt?

Ten aanzien van de vrijwillige verzekering AOW en ANW moet ons allereerst van het hart dat de staatssecretaris op 12 maart tegen het zere been van de CDA-fractie aanschopte met de mededeling dat de SVB was gevraagd om met betrekking tot de te regelen materie "te handelen als ware het wetsvoorstel op 1 januari 2001 in werking getreden". Waarom is dat niet al op 6 februari jl. gemeld? Verder kunnen we er beter het zwijgen toe doen, want de staatssecretaris weet natuurlijk dat de CDA-fractie – zeker deze woordvoerster – zich hier nooit tegen zou verzetten, maar het is toch een vorm van gedogen die in feite niet hoort te bestaan; laten wij dat nou eens heel nadrukkelijk met elkaar constateren. Als de mensen de dupe worden, kan ik zoiets begrijpen, maar laten wij er in vredesnaam voor zorgen dat onze wetgeving sluitend en helder is, maar bovenal ook tijdig.

Het ging aanvankelijk in dit deel van het wetsvoorstel om vier belangrijke wijzigingen, allereerst de ontkoppeling van de vrijwillige verzekeringen AOW en ANW. Die ontkoppeling maakt voor de gewezen verzekerden meer keuzevrijheid mogelijk. De CDA-fractie juicht dit toe. In de tweede plaats is er de invoering van een maximale vrijwillige verzekering van vijf jaar, gelukkig bij amendement verruimd tot tien jaar. In de derde plaats werd oorspronkelijk voorgesteld om de minimumpremie te verhogen van 5% naar 25% van de maximumpremie; de breed aangenomen motie Bijleveld-Schouten heeft gelukkig deze verhoging teruggebracht tot 10%. Die wezenlijke verbetering heeft de volledige instemming van de CDA-fractie, ook al blijven wij in dit huis die verhoging moeilijk vinden, zeker gelet op het beschikbare cijfermateriaal. Op dit moment is er een totaal bestand van 15.641 vrijwillig verzekerden, waarvan er 7708 de minimumpremie betalen. Bij de laatste groep gaat het om 6377 vrouwen. Helaas kan hieruit niet worden opgemaakt hoe deze verhoging voor hen en trouwens voor deze gehele groep zal uitvallen, maar ik vind dit wel een minpunt. Wil de staatssecretaris proberen om in overleg met de SVB het aantal mensen dat om financiële redenen uitvalt, in beeld te brengen en de Kamer daarover te rapporteren? De vierde wijziging, het laten vervallen van de nationaliteitseis voor een naar inkomen berekende premie, heeft alleen maar voordelen, omdat ook sprake zal zijn van een vereenvoudiging in de uitvoeringspraktijk. Een vijfde wijziging is op 22 november 2000 bij de tweede nota van wijziging nog toegevoegd. Naar aanleiding van het SER-advies "Onvolledige AOW-opbouw" werd de mogelijkheid van inkoop van verzekerde jaren voor de AOW verruimd van een naar vijf jaar. Ook dat is een verbetering.

Minder gelukkig is de CDA-fractie met de uitkomsten van het kabinetsberaad over het eerdergenoemde, thans beschikbare SER-advies. De CDA-fractie maakt hierover een enkele opmerking, temeer daar twee aanbevelingen van de SER met dit wetsvoorstel al in daden zijn omgezet, namelijk de zojuist genoemde vijfde wijziging en het nationaliteitsvereiste. Allereerst wacht de CDA-fractie vol ongeduld de nadere analyse vóór de begrotingsbehandeling 2001 af met betrekking tot het integrale karakter van de verschillende inkomensvervangende voorzieningen voor de sociale minima. Het is hard nodig dat wij op dat punt nu eens een helder beeld krijgen. De optie van een verkorting van de opbouwperiode voor de AOW van 50 jaar naar 40 jaar, waarover ik mij in het nader verslag al zorgen maakte, zal op enig moment – wat moet daaronder worden verstaan? – nader worden bezien. Dat zal zich dan ook tot andere elementen van de AOW kunnen uitstrekken. Welke?

Het niet-gebruik van de aanvullende bijstand, dat in de praktijk zal leiden tot een ontoereikende inkomenspositie, zal worden aangepakt met doelgerichte initiatieven. Dat is het zoveelste voorbeeld van het niet-gebruik van voorzieningen, met name door de oudere generatie. Dat mag ons bij de komende discussie over het al of niet nominaliseren van een nieuw ziektekostenstelsel te denken geven. In het bij het kabinetsstandpunt uitgebrachte persbericht van 22 november worden op korte termijn, in overleg met de Sociale Verzekeringsbank en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten plannen ontwikkeld en in uitzicht gesteld. Is mij, nu vijf maanden later, een notitie ontgaan, zo moet dan toch de vraag luiden? Ik heb die plannen nog niet gezien.

Ten slotte, mijnheer de voorzitter, nog een afsluitende, nieuwe vraag. Op grond van bijlage 6, punt 2, sub f, van de zo bekende EG-verordening 1408/71, kunnen partners van verplicht verzekerden voor de AOW/ANW in aanmerking komen voor toetreding tot de vrijwillige AOW/ANW-verzekering. Door het eveneens bekende KB 746 is de verplichte verzekering voor postactieven met een langdurige wettelijke Nederlandse uitkering, bijvoorbeeld WAO, geëindigd. Zij kunnen zich wel melden voor de vrijwillige verzekering. Deze vrijwillige verzekering biedt echter niet het recht voor hun partner om zich ook vrijwillig te verzekeren, omdat de betreffende bepalingen van de verordening daarop niet van toepassing zijn. De vrijwillige verzekering van de partner wordt in dat geval beëindigd. Bij de behandeling van KB 746, zo is mij uit de Tweede Kamer verzekerd, en bij dit wetsvoorstel is dit vermoedelijk over het hoofd gezien. Het gaat uiteraard niet over grote aantallen mensen. De meeste mensen met een vrijwillige AOW/ANW-verzekering zijn immers op grond van hun eigen omstandigheden gerechtigd tot de vrijwillige verzekering.

Toch is hier ook sprake van een vermoedelijk eveneens niet bedoelde onbillijkheid, waarover thans ook de nodige beroep- en bezwaarschriften lopen. Die zullen met de wetstekst in de hand waarschijnlijk ook geen uitkomst bieden. Ook de uitvoeringsorganisatie zal op een heropening van deze discussie bepaald niet zitten te wachten. In feite gaat het echter om een eerste heropening van de discussie. Ik heb begrepen dat er alleen in ambtelijke kring over gesproken is en dat gezegd is: laat maar zitten, dat heeft men waarschijnlijk toch niet in de gaten. Jammer voor hen dat er een Eerste Kamer is. Toch wil de CDA-fractie de staatssecretaris vragen of het toch niet juist is dat ook deze betrekkelijk kleine, over het hoofd geziene groep de vrijwillige verzekering kan voortzetten als hun partner zich hiervoor ook op grond van dit wetsvoorstel aanmeldt.

Mijnheer de voorzitter! In de verwachting dat de staatssecretaris de CDA-fractie zo ver mogelijk tegemoet zal komen op de gevraagde punten, zal dit wetsvoorstel worden gesteund.

Mevrouw Jaarsma (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ik zal het kort houden. Ik ben niet van plan op de inhoud in te gaan. Ik ben overigens wel heel benieuwd naar de reactie op de inbreng van mevrouw Van Leeuwen en, straks, die van mevrouw De Wolff.

Ik wil het hebben over de wijze waarop het wetsvoorstel tot stand is gekomen. Mijn fractie acht het onverantwoord om nog langer contra legem te handelen ten aanzien van de primaire inhoud van het wetsvoorstel Herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW. Wij zullen derhalve ingaan op het dringende verzoek van de staatssecretaris om het wetsvoorstel vandaag aan te nemen. Wij doen dat absoluut niet van harte, omdat de wijze waarop het wetgevingsproces is verlopen vér beneden de maat is.

Allereerst het tempo waarmee het wetsvoorstel door het parlement is gejaagd. Waarom werd het pas eind oktober 2000 ingediend, in de wetenschap dat het op 1 januari 2001 in werking zou moeten treden? Dit is geen nieuw verschijnsel. Keer op keer wordt hierdoor met name de Eerste Kamer voor het blok geplaatst. Mijn fractie vindt dat de grens zo langzamerhand bereikt is.

Overmatige snelheid leidt tot fouten. Zo'n fout werd in de Tweede Kamer dan ook gemaakt toen het amendement-Smits werd aangenomen, waarmee beoogd werd om een reparatie aan te brengen met betrekking tot de exporteerbaarheid van Wajong-uitkeringen door middel van een via AMVB te regelen hardheidsclausule.

Met name het CDA in deze Kamer komt de eer toe de vinger op de zere plek gelegd te hebben door erop te wijzen dat het zo helemaal niet kán. Mijn vraag is: waarom heeft de staatssecretaris bij de behandeling in de Tweede Kamer eind november niet direct onder de aandacht gebracht dat het zo niet kan? Hij wordt toch geassisteerd door wetgevingsjuristen van het departement? Vervolgens duurt het tot 6 februari voordat het kabinet ook tot de conclusie komt dat een uitwerking van een hardheidsclausule in een AMvB niet goed mogelijk is en dat de hardheidsclausule in de tekst van Wajong zelf moet worden opgenomen. Waarom duurde het zo lang voordat ook de staatssecretaris erkende dat het zo niet kan? Is het zo moeilijk om de Eerste Kamer royaal gelijk te geven?

Alle ellende op dit punt is ontstaan door het feit dat wetten op een oneigenlijke wijze worden gewijzigd bij amendement door de Tweede Kamer, of soms bij nota van wijziging door het kabinet, bij de behandeling van wetten die een gans ander onderwerp betreffen. Wij hebben daarvan al vele voorbeelden voorbij zien komen. Wordt het geen tijd, hiervoor een vaste beleidslijn af te spreken? Ik besef dat de staatssecretaris de Tweede Kamer niet altijd kan weerhouden van wat ik noem "oneigenlijke amendering", maar zelf kan het kabinet in ieder geval het goede voorbeeld geven.

Een oplossing zou kunnen zijn – mevrouw Van Leeuwen wees er ook al op – om standaard in alle wetten een invoeringsartikel op te nemen dat het mogelijk maakt de invoering van artikelen die hieruit voortvloeien uit te stellen. Ik hoor hierop graag een reactie, maar eigenlijk verwacht ik een toezegging op dit punt.

Deze keer zullen wij met de nodige tegenzin akkoord gaan met een wetsvoorstel dat een kennelijke fout bevat. Omdat er een uitweg voorhanden is, zoals ik aangaf, zal dat in de toekomst niet meer het geval zijn.

Mevrouw De Wolff (GroenLinks):

Voorzitter! Over de wijziging van de regels terzake van de vrijwillige verzekering AOW en ANW zal ik niet spreken. Die wijziging kan mijn fractie billijken. Ik denk dat de voorgestelde regels beter tegemoetkomen aan het doel van de vrijwillige verzekering en aan de solidariteitsgedachte waarop de AOW en de ANW zijn gegrond.

Ik zal tijdens deze plenaire behandeling wel op- en aanmerkingen maken over het onderwerp exporteerbaarheid van de Wajong-uitkering. De voorloper van de Wajong, de AAW, was onbeperkt exporteerbaar. Die exporteerbaarheid is door het Pemba-complex – een complex van wetgeving overigens dat buitensporig, bijna pervers, ingewikkeld is – sterk ingeperkt, te sterk naar nu blijkt. De Tweede Kamer heeft in gemeen overleg met de regering getracht iets van de scherpe kantjes van die beperking af te vijlen.

De terugtredende beweging, waarvoor met name het Kamerlid Smits van de PvdA-fractie verantwoordelijk is, gaat mijn fractie lang niet ver genoeg. Ik kwalificeer het amendement-Smits als een waarschijnlijk goed bedoelde, maar invalide poging om iets te wijzigen wat veel eerder al voorkomen had kunnen worden als de PvdA-fractie indertijd de moed had opgebracht om mee te gaan met de CDA-fractie, die de exporteerbaarheid van de Wajong-uitkering maximaal mogelijk wilde maken. Wat het amendement-Smits doet, is niet veel meer dan "kurieren am Symptom". Het amendement leidt weer tot nieuwe onverklaarbare ongelijkheden tussen groepen Wajong-gerechtigden.

Inmiddels heeft de regering erkend dat het amendement wetstechnisch gezien een ongeschikte manier is om te regelen wat men wilde regelen. De regering heeft bij monde van de staatssecretaris aangekondigd dat, wat wij vandaag moeten aannemen, opnieuw zal worden voorgelegd aan beide Kamers, maar dan in de vorm van een wijzigingsvoorstel met een andere formulering. Ik heb in de schriftelijke voorbereiding de suggestie gedaan om de exporteerbaarheid van de Wajong-uitkering beter mogelijk te maken dan door middel van een hardheidsclausule. Ik heb daar verschillende redenen voor. In de eerste plaats is de hoofdregel van het Europese socialezekerheidsrecht mijns inziens exporteerbaarheid en de beperking daarvan is de uitzondering. Een van de hoofdregels van het nationale socialezekerheidsrecht is bovendien eerbiediging van bestaande rechten, ook als het rechten zijn die nog niet worden uitgeoefend. Wij hebben nog niet zo lang geleden met de staatssecretaris een toetsingskader afgesproken.

Alle AOW'ers hadden indertijd het recht om zich met behoud van uitkering elders te vestigen. De Wetboek heeft daar tot op zekere hoogte een beperking in aangebracht. Het is raar als een recht om met een uitkering naar een ander land te gaan, vooral als dat een Europees land is, door de komst van de Wajang wordt beperkt. De regering heeft daar twee argumenten voor gegeven. Het eerste argument is van technische aard, namelijk dat het een volksverzekering was, maar dat het een voorziening is geworden. De voorziening is niet langer premiegefinancierde en daarom moest de exporteerbaarheid beperkt worden. Dat lijkt mij geen relevant en in ieder geval geen doorslaggevend criterium om van de hoofdregel van Europees sociaalzekerheidsrecht af te wijken. Bovendien was de doelstelling van de Pemba-operatie natuurlijk een heel andere. Die was helemaal niet in zichzelf gericht op de ombouw van de AAW van een verzekering naar een voorziening. De financieringsstructuur is eigenlijk alleen een toevallige uitkomst van de Pemba-operatie die een ander doel diende.

Het tweede argument van de regering om de exporteerbaarheid van de Wajonguitkering te beperken, is dat van het misbruik. Het zou o zo gemakkelijk zijn om je uit Italië in Nederland te vestigen, hier een Wajonguitkering aan te vragen, vervolgens weer terug te gaan naar Italië en daar tot je 65ste van die uitkering te leven. Ik wil dat argument sterk relativeren, want zo eenvoudig is het niet. In het bijzonder denk ik dat iemand die hier ten laste van de openbare kas komt, geen vergunning tot verblijf krijgt, maar ik wil de regering wel toegeven dat het denkbaar is dat iemand die in het kielzog van gezinsleden naar Nederland komt, in Nederland een Wajonguitkering aanvraagt en overmorgen weer vertrekt.

Ik heb de staatssecretaris de suggestie gedaan om dit probleem op te lossen door de exporteerbaarheid aan een woonplaatsvereiste te koppelen. Daarop is door de staatssecretaris gesteld dat dit niet door de beugel van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan. Ik heb ernstige redenen om daaraan te twijfelen en ik wil, omdat de staatssecretaris nog bezig is met de herformulering van artikel 17 van de Wajong, nu toch een aantal overwegingen meegeven om nog eens te kijken naar het mogelijk maken van de exporteerbaarheid voor de hele groep door middel van een woonplaatseis die erop neerkomt dat iemand in Nederland één, twee of een ander aantal jaren de Wajonguitkering moet hebben genoten.

Inderdaad lijkt het Europese Hof op zichzelf allergisch voor woonplaatseisen als het gaat om toekenningsvoorwaarden. Bij verder grasduinen is echter wel degelijk jurisprudentie te vinden die duidelijk maakt dat in bepaalde omstandigheden wel woonplaatseisen kunnen worden gesteld. Een voorbeeld daarvan is het Winterarrest van 2 mei 1990, nr. 90/1623. Dit arrest had betrekking op de overgangsvoordelen AOW. Het ging om een Europees onderdaan die zich in Nederland had gevestigd en stelde dat hij nu ook dezelfde overgangsvoordelen wilde genieten als alle Nederlandse ingezetenen die al voor 1957 in Nederland woonden en daardoor gratis hun AOW-opbouw konden incasseren. Het Europese Hof heeft hierover uitgesproken dat in zo'n situatie woonplaatseisen gesteld mogen worden, omdat het anders buitengewoon ontwrichtend zou werken op de AOW. Een vergelijkbare argumentatie is volgens mij te geven waar het de exporteerbaarheid van de Wajonguitkering betreft. Ook daar geldt dat het buitengewoon ontwrichtend voor de Wajong als voorziening zou zijn, als iemand die uit het buitenland komt, bij wijze van spreken maar één dag in Nederland hoeft te wonen en direct daarna weer met een Wajonguitkering kan vertrekken waar hij tot z'n 65ste recht op houdt. Ik bied mij ook graag aan als raadsvrouw van de Staat der Nederlanden, want Nederland heeft volgens mij een goede zaak bij het Europese Hof van Justitie als een drempel wordt ingebouwd voor de exporteerbaarheid van de Wajonguitkering. Die drempel zal door het Europese Hof goedgekeurd worden.

Ik vraag de staatssecretaris of hij wil toezeggen dat hij bij de formulering van het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 17 expliciet het toetsingskader overgangsrecht betrekt, uitgaande van het gegeven dat vrijwel alle oud-AAW'ers een recht is ontnomen, namelijk het recht – ook al is dat misschien maar een latent recht – om te zijner tijd met de uitkering te vertrekken naar een buitenland. Wil de staatssecretaris verder toezeggen dat hij in de formulering van dit wetsvoorstel of in de toelichting daarop betrekt, dat de hoofdregel van Europees recht toch wel degelijk is: vrij verkeer van werknemers met hun uitkering, dus maximale exporteerbaarheid? Wil hij nog eens overwegen om toch iets te doen met mijn suggestie om exporteerbaarheid uitsluitend te koppelen aan een woonplaatseis, niet aan hardheid of kennelijke onbillijkheid? Die kant moeten wij volgens mij niet op.

Met mijn fractie op bezoek bij onze zusterpartij in de Belgische senaat viel het woord "vuilbakwetsontwerpen". Enigszins geïntrigeerd door dit woord vroeg ik naar de betekenis ervan. Men vertelde mij dat het zoiets is als wat wij in Nederland kennen als "veegwetten". Het is mooi dat sociaal-rechtelijk Nederland niet meer ieder jaar geteisterd wordt door een omvangrijke "Veegwet SZW", zoals dat een aantal jaren in zwang was, maar het voorliggende wetsvoorstel is wel op zo'n veegwet gaan lijken, zeker na het overleg met de Tweede Kamer. Daar is toch een wat merkwaardig opveegseltje uit gekomen op het punt van de exporteerbaarheid van de Wajonguitkeringen. Als dit de staatssecretaris nog eens zou overkomen, lijkt het mij verstandig als hij bij nota van wijziging een flexibele invoeringsbepaling aan het voorstel zou toevoegen, zoals ook bepleit door de beide collega's. De Eerste Kamer komt dan in ieder geval niet in de gênante positie om iets te moeten aannemen dat niet in het Staatsblad, maar in de "vuilbak" thuishoort.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Voorzitter! Ik dank uw Kamer voor haar inbreng in eerste termijn en voor haar bereidheid om dit wetsvoorstel vandaag af te handelen, ondanks het feit dat sommige fracties nog enkele vragen hadden, maar gelukkig heb ik de desbetreffende leden weten te overtuigen van de urgentie. Ten slotte nog mijn dank dat het op dit tijdstip kan, zodat ik straks naar een belangrijk debat aan de overzijde kan.

Door de drie sprekers is onvrede geuit met het feit dat een deel van dit wetje nodig was om fouten uit het verleden te herstellen en dat er tijdens de behandeling in de Tweede Kamer nog eens een nieuwe onduidelijkheid was ingeslopen die tot verdere reparatie noopt. Ik begrijp die onvrede en spreek dan ook graag nog eens mijn bereidheid uit om iets dergelijks in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen; ik heb hier al vaker een mea culpa uitgesproken. Het is inderdaad niet altijd eenvoudig om gecompliceerde wetgeving en een grote hoeveelheid wetgeving goed af te handelen. Mevrouw Van Leeuwen heeft enkele interessante suggesties gedaan, onder andere om wat meer flexibiliteit in te bouwen, zodat er niet altijd sprake hoeft te zijn van een tijdsklem, zoals mevrouw De Wolff ook zei. Je zou inderdaad kunnen denken aan flexibele invoeringstermijnen, maar dat gaat wel veel verder dan mijn terrein. Ik zeg in ieder geval graag toe dat ik dit zal laten bezien.

Ik streef er in ieder geval naar om als er een fout ontdekt wordt die zo snel mogelijk te repareren. In het geval van de Wajong was die fout duidelijk onbillijk en moet je die ook zo snel mogelijk repareren. Dat heeft mij wel genoodzaakt om daarvoor een vehikel te vinden, want een afzonderlijk wetje had veel meer tijd gevraagd en dan was de onzekerheid voor betrokkenen blijven bestaan. Ik streef er ook naar om vuilbak- of veegwetten zoveel mogelijk te voorkomen, maar dat is lang niet altijd even eenvoudig bij een uitgebreid wetgevingsterrein. Het is vrijwel niet te doen om voor alle kleine aanpassingen, die overigens grote gevolgen kunnen hebben, allemaal aparte wetsvoorstellen te maken. Verleden jaar hebt u geen veegwet gezien en ik weet niet zeker of die ook dit jaar niet nodig zal zijn, maar ik zal het zoveel mogelijk beperken. Er is natuurlijk wel een bepaalde strijdigheid tussen het verlangen om zorgvuldige wetgeving te maken en het even sterke verlangen om, als er onverhoopt fouten zijn gemaakt, die zo snel mogelijk te repareren.

Voor de BEU wordt hiermee in elk geval het overgangsrecht gerepareerd dat via een amendement door de Tweede Kamer overigens al was uitgebreid in die zin dat mensen die door het perspectief van de wetswijziging naar Nederland zouden zijn teruggekomen en toch weer willen emigreren, alsnog recht houden op hun uitkering.

In de Tweede Kamer is een amendement ingediend dat ertoe strekt een hardheidsclausule in de wet op te nemen. Omdat dit amendement vlak voor de stemmingen is ingediend, is niet gesignaleerd dat dit amendement inconsistent is. Door dit late moment van indienen heb ik niet goed kunne reflecteren op het amendement en dat is de reden dat ik aanneming van het amendement niet heb ontraden. Nadat dit amendement was aangenomen, heeft het, ondanks de discussie met deze Kamer, te lang geduurd, voordat ik erkende dat het probleem zo groot was dat er nieuwe wetgeving noodzakelijk was. Toen de omvang van dit probleem mij duidelijk was, heb ik besloten om de Eerste Kamer en dus in feite ook de Tweede Kamer royaal tegemoet te komen en een wetsvoorstelleitje in te dienen waarin alsnog een hardheidsclausule is geregeld.

Mevrouw Van Leeuwen heeft gevraagd of de Eerste Kamer op de hoogte kan worden gehouden van de criteria die het LISV voor deze hardheidsclausule ontwikkelt. Dat is geen probleem en ik zeg dan ook toe dat ik de Eerste Kamer deze informatie zal doen toekomen. Zij heeft mij verder gevraagd of ik een indicatie kan geven van de omstandigheden waaronder de hardheidsclausule kan worden ingeroepen.

Ik denk daarbij aan een Wajong'er die voor de behandeling van zijn ziekte langdurig in het buitenland moet worden verpleegd, bijvoorbeeld iemand met een longaandoening die in Zwitserland wordt verpleegd. In zo'n geval kan de hardheidsclausule worden toegepast. Er zijn ongetwijfeld meer categorieën te bedenken die hiervan gebruik kunnen maken. De praktijk zal echter moeten uitwijzen wie hiervan uiteindelijk gebruik zullen maken. Als het LISV over meer informatie beschikt, zal ik de Eerste Kamer daarvan op de hoogte stellen.

Mevrouw De Wolff heeft een principiële argumentatie opgebouwd rond haar stelling dat de Wajong exporteerbaar moet zijn. Deze argumentatie is in de schriftelijke ronde al uitgebreid aan de orde geweest. Zij heeft verder vraagtekens geplaatst bij het belangrijkste argument van de regering en proberen aan te tonen waarom de eis van het ingezetenschap die vroeger in de AAW was opgenomen, gezien het Europese recht niet langer houdbaar is. Zij heeft verder gewezen op de mogelijkheid om de exporteerbaarheid te verbinden aan het woonplaatsbeginsel en het winterarrest. Zij bood zelfs aan om dat arrest namens de Nederlandse Staat in Luxemburg te verdedigen. Ik weet niet of wij daaraan zullen toekomen, maar ik ben wel bereid om haar argumentatie nog eens te laten toetsen. Ik zal de Kamer inlichten als dat tot nieuwe inzichten leidt, want ik kan de implicaties van haar argumentatie rond het winterarrest op dit moment niet overzien.

Het eigenlijke wetsvoorstel inzake de wijziging van de AOW en de ANW kan op brede instemming van de Kamer rekenen. Mevrouw Van Leeuwen heeft mij echter nog wel gevraagd om de SVB een onderzoek te laten verrichten naar de eventuele uitval die het gevolg is van de verhoging van de premie. Ik zal dat onderzoek laten uitvoeren en de Kamer hierover berichten. Ik vermoed overigens dat het aantal uitvallers niet erg groot zal zijn, omdat de premie voor heel veel mensen nog steeds ver beneden de kostprijs ligt.

Mevrouw Van Leeuwen heeft een vraag gesteld naar het nadere onderzoek van het kabinet dat is ingesteld in reactie op het SER-advies over de gaten in de AOW. Meer in het bijzonder vroeg zij welke onderdelen nog meer moeten worden onderzocht buiten de inkorting van de opbouwperiode van 50 naar 40 jaar. Dat is in ieder geval de premiestelling voor de AOW, want inkorting van de opbouwperiode heeft daarvoor natuurlijk consequenties.

Voorts vroeg zij naar een onderzoek naar het niet-gebruik van de aanvullende bijstand. Dat onderdeel zit niet in mijn portefeuille; ik zal die vraag doorgeleiden naar de minister. Ten slotte heeft zij gevraagd naar de mogelijk onbedoelde impact van Koninklijk Besluit 746 op de mogelijkheid van het vrijwillig kunnen verzekeren van partners van vrijwillig verzekerde postactieven. Zij vroeg of het vervallen van die mogelijkheid onbedoeld is geweest. Ik denk toch niet dat dit onbedoeld was. Dit Koninklijk Besluit had zeer nadrukkelijk de bedoeling om het aanbod van verzekeringsplicht door de Nederlandse overheid in het buitenland te beperken. Ik zie niet in waarom partners van vrijwillig verzekerde postactieven in het buitenland het recht op vrijwillige verzekering zouden moeten genieten. Ik zie hier dan ook geen probleem van grote onbillijkheid.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de verschillende toezeggingen. Toch is een aantal vragen nog onvoldoende beantwoord. Ik begin met de werkwijze rond het amendement-Smits. Uit de Handelingen had ik al begrepen dat de staatssecretaris daar niet aan te pas is gekomen; het is vlak voor de stemmingen ingediend. Ik denk dat het kabinet moet beslissen om amendementen die verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor mensen, niet zonder een behoorlijke uitvoeringstoets aan de stemmingen over een wetsontwerp toe te voegen. Dan moet er maar veertien dagen later over het wetsontwerp gestemd worden. De staatssecretaris beroept zich er nu op dat hij nauwelijks kans heeft gekregen om over dat amendement te reflecteren. Ik kan mij dat slecht voorstellen. Ik mag toch bekendheid met de materie veronderstellen. De staatssecretaris heeft er al een opmerking over gemaakt, namelijk dat hij er niet veel in zag. Dus de staatssecretaris had onmiddellijk kunnen zeggen dat het hem niet zou lukken bij AMvB. Maar de ambtenaren hadden dat zeker behoren aan te geven en anders moet er toch echt een uitvoeringstoets aan te pas komen.

Ik wil op dit punt een heldere toezegging. Met andere departementen en andere bewindslieden heb ik hier niets te maken; het gaat nu om de sociale zekerheid. Mevrouw Jaarsma, mevrouw De Wolff en ik hebben herhaalde malen gegevens en voorbeelden verstrekt. De staatssecretaris en de minister zijn verantwoordelijk voor dit type wetgeving. Zij moeten het probleem maar oplossen, of dat nu gebeurt met een flexibele invoeringstermijn of met wat anders. Over dat laatste bereiken wij wel overeenstemming, maar ik wens dat dit in elke wet wordt opgenomen. Ik weet dat ik geen onparlementaire woorden mag gebruiken, maar ik zeg toch dat wij dan van dit geduvel af zijn. Het is geduvel ten koste van mensen en het gaat ons om de mensen. Wij zijn er voor die mensen, ook in de hele nasleep. Ik geef grif toe dat de staatssecretaris meegenomen wordt in die val en dat is niet de bedoeling geweest. Dat zal de staatssecretaris van mij hebben begrepen.

Ik blijf volstrekt met de staatssecretaris van mening verschillen over de meerdere categorieën. De staatssecretaris noemde een paar voorbeelden, maar de Wajong is bedoeld voor situaties die ik in mijn voorbeeld heb geschetst. Er zijn veel gezinnen en veel ouders die met grote opofferingen een gehandicapt kind blijvend verzorgen in de gezinssituatie. Die gezinnen wordt het onmogelijk gemaakt – ook als de werkgever dat noodzakelijk maakt – om naar het buitenland te vertrekken, omdat de Wajong-voorziening vervalt. Dat hebben wij nooit beoogd, althans de CDA-fractie niet. Het is ook strijdig met alles wat wij hier betogen over mantelzorg en met onze stelling dat mensen moeten proberen gehandicapten in hun eigen omgeving te verzorgen. Ik vraag de staatssecretaris dan ook om een toezegging om een en ander mee te nemen.

Mijn laatste punt betreft de zaak van de verplichte partners. Ik heb goed geluisterd naar de staatssecretaris maar hij heeft mij niet overtuigd. Ik zal mij nog eens verder verdiepen in de problematiek. Uit de wetteksten blijkt dat dit nooit de bedoeling is geweest. De staatssecretaris kan zich wel beroepen op een beperking die mogelijk was, maar wij hebben die beperking voor een deel ongedaan gemaakt met uitzondering van het laatste kleine stukje. Ik heb begrepen dat dit te lastig was. "Te lastig" mag echter geen reden zijn, niet voor ons en ook niet voor ambtenaren, om mensen die in de knel komen niet te helpen.

Mevrouw Jaarsma (PvdA):

Voorzitter! Ik heb slechts een heel korte vraag waarop volgens mij ook een heel kort en duidelijk antwoord mogelijk is. De toezegging van de staatssecretaris ten aanzien van de invoeringsproblematiek is uitermate zuinig. Eigenlijk is het geen toezegging, want hij zal er naar laten kijken. Wanneer is dat kijken afgelopen? Ik verzoek om een echte toezegging want wij hebben wel vaker termijnen gehoord, die niet zijn nagekomen.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Voorzitter! Ik zal nog eens heel grondig laten kijken naar de flexibilisering van invoeringstermijnen. Ik weet niet of die in deze situatie een goede uitkomst zouden zijn gezien de noodzaak tot loskoppeling van vrijwillige verzekering van ANW en AOW. Die moest per 1 januari geregeld worden. Ik begrijp echter de argumentatie en ik zal dit punt nog eens grondig laten bekijken en de Kamer op korte termijn een notitie erover doen toekomen.

Mevrouw Van Leeuwen verzocht om een uitvoeringstoets voor amendementen. Ik zal dit punt in voornoemde brief meenemen. Ik wil evenwel geen grote verwachtingen wekken want ik weet hoe groot de tijdsdruk vaak is. Een uitstel van twee weken kan fataal zijn, zeker als de Kamer haar werk daarbij nog moet doen. Ik zal dit punt echter goed laten bekijken. Misschien vinden wij nog een modus.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Het moet mij toch van het hart dat tijdsdruk nooit een argument mag zijn voor onzorgvuldige wetgeving.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Nee. Als je weet dat je met een onzorgvuldig stuk bezig bent, mag dat niet het geval zijn. Het is echter niet altijd te vermijden dat tijdsdruk een grondiger analyse dan wenselijk is onmogelijk maakt.

Mevrouw Van Leeuwen heeft een situatie genoemd die naar haar mening onder de hardheidsclausule van de Wajong-voorziening moet vallen. Ik weet niet of dat zo in het algemeen gesteld kan worden, want op die manier wordt de Wajong-voorziening al snel volledig exporteerbaar. Er zal dus toch meer aan de hand moeten zijn. Ik zal de Kamer evenwel op de hoogte houden van de ontwikkelingen binnen het LISV.

Mevrouw Van Leeuwen (CDA):

Een situatie waarin "meer aan de hand" is, kan het uitsparen van een blijvende uitkering in een instelling in Nederland zijn.

Staatssecretaris Hoogervorst:

Voorzitter! Ik zal nog eens laten natrekken of wij de impact van KB 746 over het hoofd hebben gezien of dat het misschien te lastig was. Mijn indruk is vooralsnog, dat er niet echt iets over het hoofd is gezien.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Naar boven