Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | nr. 2, pagina 29-38 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | nr. 2, pagina 29-38 |
Aan de orde is de behandeling van:
het Voorstel van wet van de leden Van der Hoeven en Luchtenveld tot wijziging van de Gemeentewet (vrijstelling OZB voor substraatteelt) (26423).
De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mede dat de initiatiefnemers zich laten bijstaan door mevrouw De Groot.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Dölle (CDA):
Mijnheer de voorzitter! De fractie van het CDA complimenteert de verdedigers van het initiatiefvoorstel met hun inzet en met hun geesteskind. Het kost nogal wat inspanning om een dergelijk voorstel door de Tweede Kamer te loodsen, zeker als daarbij vanaf de wal de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zo'n onderneming wat sceptisch becommentarieert.
Het wetsvoorstel is een direct gevolg van de weigering van de regering, de motie-Van der Hoeven/Remkes uit 1997 uit te voeren. Deze motie was een prompte reactie op het Lisse-arrest van de Hoge Raad uit dat zelfde jaar. Telers op volle grond delen in de cultuurgrondvrijstelling of, beter gezegd, de kassenvrijstelling in de onroerendezaakbelasting; substraattelers niet. Er was volgens de Hoge Raad geen relatie tussen ondergrond en teelt, nu deze ondergrond "voedde noch liet groeien". Waarbij in het algemeen het omslagpunt ligt, houdt de Hoge Raad voorlopig nog geheim, zoals Snoijink in een noot bij dit arrest opmerkt.
Wat er verder ook zij van dit arrest, de maatschappelijke gevolgen ervan zijn ongewenst. De teler op volle grond en de substraatteler worden in de onroerendezaakbelasting geheel verschillend behandeld; de eerste wordt vrijgesteld, de tweede kan volledig worden belast. Deze ongelijkheid voor de Gemeentewet staat op zichzelf; in andere wetten, zoals de Wet op de Inkomstenbelasting, de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Pachtwet, bij de overdrachtsbelasting in het kader van de herstructurering van de glastuinbouw, wordt dit onderscheid tussen beide soorten telers niet gemaakt. Dit kan ook nauwelijks verbazen, nu in beide teeltvormen de grond economisch precies dezelfde functie vervult, namelijk het ten behoeve van de teelt bedrijfsmatig in gebruik zijn, zoals het Hof het al noemde. Tot nu toe gaf ook de wetgever er geen blijk van, substraattelers in verband met artikel 220d van de Gemeentewet anders te willen behandelen. De aanvaarding van de al genoemde motie toont dit ook ondubbelzinnig aan.
Ook in de ratio van de vrijstelling voor de teelt op cultuurgrond en in kassen kan volgens ons geen aanknopingspunt worden gevonden voor het onderscheid tussen vollegrondteler en substraatteler. De achtergrond van die vrijstelling was immers tot op heden enerzijds het verhoeden dat de onroerendezaakbelasting op landbouwgronden feitelijk zou verkeren in een bedrijfsbelasting als gevolg van de Europese regelgeving en anderzijds het feit dat die gronden object zijn van waterschapsbelastingen. Om deze redenen steunen wij van harte dit initiatiefvoorstel, dat het gewraakte onderscheid tussen beide groepen tuinbouwers opheft. Wij hebben er goede hoop op dat na aanneming door deze Kamer de minister noch Brussel spaken in de wielen steken.
Tot slot nog twee opmerkingen c.q. vragen.
1. De ratio achter het initiatiefvoorstel lijkt ertoe te leiden dat de verdedigers van het voorstel voor de toekomst op afbakeningsproblemen moeten rekenen. Immers, het materiaal van de opstand – in dit geval is dat glas en eventueel plexiglas – zal volgens de strekking van dit voorstel toch eigenlijk niet beslissend moeten zijn voor het antwoord op de vraag of men voor vrijstelling in aanmerking komt. Dit is ook het commentaar van Monsma in het Belastingblad. Mijn fractie stelt het op prijs als de verdedigers van het initiatiefvoorstel hun visie hierop willen geven.
2. De financiële gevolgen van dit voorstel, vooral de herverdeeleffecten, blijven voorlopig wat wazig. Dat kan ook moeilijk anders, maar in ieder geval vallen er in een aantal gemeentebegrotingen, alsook in het Gemeentefonds, gaten of gaatjes. De verdedigers van het voorstel stellen zich op het standpunt dat de gemeenten de substraatteelt niet structureel hadden mogen rekenen tot hun belastingcapaciteit. Zij hadden kunnen weten dat, ik citeer, "het hoogste orgaan van het Rijk" substraatteelt wilde blijven vrijstellen van de onroerendezaakbelasting. Afgezien van deze formeel staatsrechtelijk wat riskante kwalificatie van haar positie kunnen wij overigens op dit punt de opvatting van de Tweede Kamer met betrekking tot artikel 2, tweede lid, Financiële-verhoudingswet wel volgen, gelet op de specifieke voorgeschiedenis. Wij hopen overigens echt dat die bepaling die zo nodig is voor de gemeentelijke autonomie, geen dode letter blijft.
Met deze kleine kanttekening steunt de CDA-fractie het voorstel van harte, zoals duidelijk moge zijn.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Platvoet, die zijn maidenspeech houdt.
De heer Platvoet (GroenLinks):
Voorzitter! Het doet mij deugd om als stadsmens mijn eerste bijdrage te mogen leveren over een onderwerp dat voor de gemiddelde stadsbewoner toch thuishoort op het platteland.
Allereerst wil ik evenals de heer Dölle mijn complimenten maken aan het adres van de indieners van deze initiatiefwet, die het gewaagd hebben om in een tijd dat parlementariërs steeds meer als grijze muizen en volgers van ministers en ambtenaren worden afgeschilderd, een initiatiefwet in te dienen. Het is bovendien een initiatief van wet dat aansluit bij een door de meerderheid van de Tweede Kamer aanvaarde motie, die de regering weigert uit te voeren.
Iets anders is de vraag of GroenLinks de intenties van de indieners steunt. De OZB is – dit is een citaat uit de wetstoelichting – gebaseerd op het profijtbeginsel in ruime zin en dat brengt met zich dat van de mogelijkheid tot het verlenen van vrijstellingen een zo beperkt mogelijk gebruik moet worden gemaakt (_); het draagvlak van de onroerendgoedbelastingen moet immers zo breed mogelijk zijn. Het verruimen van de vrijstellingsmogelijkheden, wat toch de harde kern van dit initiatiefwetsvoorstel is, staat op gespannen voet met de bedoeling van de wet.
De ongelijkheid die de indieners signaleren (wel vrijstelling voor teelt in cultuurgrond, maar niet voor de substraatteelt) kan ook op een andere manier worden opgeheven, zodat een en ander meer aansluit op het uitgangspunt van een breed draagvlak. Ik doel op het opheffen van de vrijstelling voor cultuurgrond. Bij de introductie van de OZB in het begin van de jaren zeventig, toen nog onroerendgoedbelasting geheten, werd de cultuurgrond vrijgesteld onder andere vanwege de toenmalige Europese regelgeving en omdat de bevoegdheid voor het heffen van belasting op cultuurgrond aan waterschappen werd toebedacht, terwijl gemeenten zich tot de niet-agrarische samenleving zouden beperken. Waterschappen heffen inmiddels echter belasting bij gebruikers en eigenaren van woningen in de steden. De grenzen van de belastingscheiding zijn dus vervaagd. Bovendien is de waterschapsbelasting gebaseerd op het profijtbeginsel in enge zin.
Inmiddels, dertig later en verschillende commissies verder die de afschaffing van de vrijstelling hebben bepleit, de commissie-Christiaanse in 1983 en de commissie-De Kam in 1992, krijgt de OZB, zoals prof. Stevens in het Weekblad voor fiscaal recht betoogt, het karakter van een gemeentelijke vermogensbelasting op onroerende zaken. Hij oordeelt in dat artikel onder de kop Substraatvechters op vrij humoristische wijze tamelijk vernietigend over de initiatiefwet. De vrijstelling is een eenzijdige bevoordeling ten opzichte van andere bedrijfstakken die waardedragende productiemiddelen gebruiken die wel onder de OZB vallen, of zelfs hetzelfde productiemiddel gebruiken. Ik geef een voorbeeld: kunnen de indieners mij uitleggen waarom een kas waarin tomaat, komkommer, paprika enzovoort boven de grond worden geteeld, wel voor vrijstelling van de OZB in aanmerking komt, terwijl een kas waarin al deze producten tot Hollandse stamppotten of exotische lekkernijen worden getransformeerd en in dampende schalen aan restaurantgasten worden opgediend, niet?
De uitbreiding van de vrijstelling leidt tot versmalling van het gemeentelijke belastinggebied. Omdat de uitkering uit het Gemeentefonds onder andere gekoppeld is aan de benutting van de gemeentelijke belastingcapaciteit, leidt aanneming van deze initiatiefwet tot een potentieel gat in de gemeentelijke belastingcapaciteit, van maximaal 30 mln. volgens minister Peper dan wel 18 mln. volgens de indieners. In antwoord op vragen van de fractie van GroenLinks stellen de indieners dat in dit specifieke geval de herverdeeleffecten opgevangen kunnen worden binnen het Gemeentefonds. Hoe dit zou moeten, is echter onduidelijk. Fijntjes wijst de minister de indieners er in zijn brief van 2 juni op dat zij in strijd met de Financiële-verhoudingswet niet aangeven hoe de financiële gevolgen van de wet opgevangen worden. Dit blijft voor mijn fractie staan als belangrijk argument tegen deze initiatiefwet.
Bij GroenLinks valt dit initiatiefvoorstel niet in goede aarde. De vrijstelling voor cultuurgrond is eerder aan heroverweging toe dan aan uitbreiding voor substraattelers. De minister heeft dit al gesuggereerd tijdens de behandeling in de Tweede Kamer. GroenLinks moedigt hem aan, hierover te rapporteren. Wat voor de indieners wellicht een dreigement van de minister was, is voor GroenLinks een belofte. Wanneer denkt de minister deze te kunnen inlossen? Ook andere vrijstellingen kunnen dan heroverwogen worden, zoals die voor kerkgebouwen. Niet alleen plaatst de scheiding van kerk en staat vraagtekens bij deze vrijstelling, maar ook lijkt ons het profijtbeginsel in brede zin hier van toepassing. Immers, zij die geloven, zullen het hemelrijk van God binnengaan.
De voorzitter:
Ik wens de heer Platvoet geluk met, om Het Parool te citeren, zijn terugkeer in de politieke arena. Hij heeft, zoals hij zelf al zei, zijn sporen verdiend in de stad. Dit onderwerp betekende voor hem een uitstapje, maar ook in uitstapjes is hij altijd uitmuntend gebleken, want hij is een belangrijk auteur van reisgidsen. Zijn politieke verleden heeft voor een belangrijk gedeelte gelegen in de Pacifistisch-Socialistische Partij. Zijn geharnaste betoog onderstreepte dit vanmiddag. Ik wens hem van harte geluk.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
De heer Varekamp (VVD):
Voorzitter! De glastuinbouw moet kennelijk zijn territorium steeds weer bevechten in dit land, is het niet op het gebied van planologie en milieu dan wel weer op het gebied van de fiscaliteit. Wat dat betreft, ben ik dan ook blij met dit initiatiefwetsvoorstel. Immers, in 1970 is in de Gemeentewet de Onroerende Zaakbelasting – OZB – opgenomen met als beweegreden verdeling van het belastinggebied tussen gemeenten en waterschappen. En nog steeds is de cultuurgrond welke bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd uitgezonderd. Ook ík wijs in dit verband op artikel 22d, de leden 1 en 2, van de Gemeentewet. Deze zogenaamde cultuurvrijstelling is inclusief de bedrijfsmatige teelt in kassen. Na een ongestoorde toepassing en interpretatie van de Gemeentewet ten aanzien van deze cultuurvrijstelling over een periode van ongeveer 25 jaar ontstaan er juridische discussies en procedures. In 1996 heeft het Gerechtshof in Amsterdam een uitspraak gedaan over deze OZB-cultuurvrijstelling en daarmee gesteld, dat de teelt in bakken op de grond deze gronden dezelfde economische functie geeft als de teelt in de volle grond. De cultuurvrijstelling zou dus ook voor substraatteelt gelden c.q. blijven gelden. Echter, in cassatie bepaalde de Hoge Raad in 1997, dat substraatteelt niet onder de wettelijke vrijstelling van artikel 220d, lid 1 en 2, valt.
Voor de gemeenten waar een en ander van toepassing zou zijn, ontstond eerst een werkelijk probleem toen ingevolge de nieuwe Financiële-verhoudingswet per 1 januari 1997 de belastingcapaciteit van een gemeente een rol is gaan spelen bij de uitkering uit het Gemeentefonds. Immers, het Rijk zou geen rekening meer houden met facultatieve vrijstellingen van deze belastingcapaciteit. Na september 1997 werden de gemeenten voor de keuze gesteld van of een ongelijke behandeling van in gemeenten liggende glastuinbouwbedrijven, namelijk OZB heffen op kassen waarin substraatteelt plaatsvindt, of het aanvaarden van een korting op de uitkering uit het Gemeentefonds in verband met het zogenaamd niet benutten van de belastingcapaciteit. Een ongelijke behandeling die voor de tuinbouwbedrijven nog toeneemt, omdat de ene gemeente het zich ten opzichte van de andere kan permitteren deze OZB-heffing al dan niet achterwege te laten als dit voor de gemeentebegroting niet substantieel is, veelal veroorzaakt door het verschil in glasareaal in gemeenten met substraatteelt.
Het opvallendst is bijvoorbeeld de situatie in Naaldwijk, met ongeveer 1000 ha de grootste glastuinbouwgemeente – 300 ha is substraatteelt exclusief de potplantenteelt – waar het over een bedrag van 1 mln. op jaarbasis gaat door het al of niet heffen van OZB op kassen. Terecht is daarom ook in 1998 de motie-Van der Hoeven/Remkes aangenomen om de substraatteelt vrij te stellen van OZB. Bestuurlijk procedureel is het niet chique, dat eerst bijna een jaar later de regering liet weten de motie niet uit te voeren. Met de initiatiefnemers Van der Hoeven/Luchtenveld is de VVD-fractie in deze Kamer van mening, dat er goede gronden zijn om deze eerst recent ontstane en door de wetgever toch ook niet bedoelde rechtsongelijkheid op te heffen. Naast rechtsgelijkheid speelt voor onze fractie ook de consistentie met andere belastingwetten en minder of niet, zoals bij de behandeling in de Tweede Kamer het geval was, argumenten van milieu en arbeidsomstandigheden. Overigens komt het bij de desbetreffende tuinders wel merkwaardig over dat de overheid in de sectornota "Plantaardige productie" van het ministerie van LNV uit 1992 een warm pleidooi voert voor substraatteelt in de glastuinbouw en diezelfde overheid nu de substraatteelt ten opzichte van niet-substraatteelt extra wil gaan belasten.
Opvallend is dat de regering bij het aannemen van dit wetsvoorstel spreekt over versmalling van het gemeentelijke belastinggebied. Mét de initiatiefnemers zijn wij van mening dat dit materieel een breed en langjarig toegepaste integrale vrijstelling is, namelijk geen OZB op cultuurgrond en ook geen OZB voor kassen, los van de teeltwijze in die kassen. Niet door een regeringsinitiatief maar door een rechterlijke uitspraak is onderscheid en naar onze mening rechtsongelijkheid ontstaan. Het is zelf bevreemdend dat de regering niet zelf met een wetsaanpassing is gekomen om deze rechtsongelijkheid op te heffen. Ooit heb ik de oud-staatssecretaris van Financiën, de heer Grapperhaus horen zeggen dat belasting geen burger gelukkig maakt, maar dat de overheid de taak heeft deze niet-gelukkigmaking zoveel mogelijk gelijkelijk te verdelen.
De regering stelt dat er sprake is van herverdelingsconsequenties voor de uitkeringen uit het Gemeentefonds als dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Dat is naar onze mening het omkeren van de argumentatie. Immers, door een ongelijke behandeling ontstaat eerst een zeer marginaal voordeel voor alle gemeenten en wordt vervolgens dit op onterechte wijze ontstane en nooit door de wetgever bedoelde voordeel gebruikt als argument met betrekking tot herverdelingsconsequenties voor het Gemeentefonds. Het is een voorbeeld van een à la carte-verdediging, die zeker niet chique en vooral niet sterk overkomt. Mede om deze reden en om redenen van marginaliteit in relatie tot de totale omvang van het Gemeentefonds heeft de fractie van de VVD er geen behoefte aan om op de vermeende omvang van het hiermee gemoeid zijnde bedrag in te gaan.
Ook de verhouding met de EU-regelgeving moet bij de beschouwingen betrokken worden. Het is duidelijk dat de landbouwstructuurverordening die betrekking heeft op investeringssteun, in dit geval niet aan de orde is. Met de initiatiefnemers zijn wij mening dat het onderhavige wetsvoorstel niet voorziet in een nieuwe bepaling c.q. nieuwe vrijstelling, immers, zoals reeds eerder opgemerkt, de economische functie van de grond waarop de kassen gebouwd zijn of worden, verandert niet bij substraatteelt.
Met het aannemen van dit wetsvoorstel wordt een jarenlang bestaande situatie voortgezet. Het is de vraag, of dat aanleiding is om te notificeren bij de Europese Unie. Is het waar dat het opnemen van de OZB in de Gemeentewet, alsmede de in 1970 daarin opgenomen cultuurvrijstelling, destijds niet in Brussel is aangemeld? Overigens is mijn fractie van mening dat eventuele aanmelding bij de EU geen reden mag zijn voor opschortende werking als dit wetsvoorstel wordt aangenomen.
Alles overwegende, voorzitter, is mijn fractie van mening dat dit een juist en goed initiatiefwetsvoorstel is dat steun verdient. Fiscaal verschil maken tussen grondteelt en substraatteelt berust op een onderscheid dat voor de plantaardige productie in kassen niet wezenlijk is. Dit leidt tot rechtsongelijkheid in de glastuinbouwsector en bij de gemeenten.
Dit initiatiefwetsvoorstel bevordert de fiscale consistentie met andere belastingwetten. Onderscheid tussen wel en niet-substraatteelt is nooit de initiële inzet en waarneembare bedoeling van de wetgever geweest, dat is pas ontstaan door een rechterlijke uitspraak. De genoemde herverdelingsconsequenties voor het Gemeentefonds zijn naast marginaal niet leidend en van een omgekeerde argumentatie. Van strijdigheid met EG-regelgeving is tot nu toe geen sprake en dat lijkt ook niet het geval te zijn.
De fractie van de VVD is van mening dat in het kader van de OZB het begrip cultuurgrond in brede zin moet worden geïnterpreteerd, namelijk een onderscheid tussen gebouwen enerzijds en kassen voor cultuurdoeleinden welke bedrijfsmatig worden geëxploiteerd anderzijds, maar geen onderscheid tussen teeltmethoden in de kassen. Helaas moeten wij ook hier constateren, voorzitter, dat de techniek de wetgeving heeft ingehaald.
De voorzitter:
Ik geef het woord aan de heer Rabbinge, die ook zijn maidenspeech houdt.
De heer Rabbinge (PvdA):
Voorzitter! Ook ik wil mijn waardering uitspreken voor het initiatief van onze collega's van de Tweede Kamer, die zeer indringend een belangrijk onderwerp bij de kop hebben gepakt en erop aangedrongen hebben om dat op een behoorlijke wijze van commentaar te voorzien. Zij hebben niet afgelaten om door te zetten toen dat soms lastig was. Dat neemt niet weg dat ik hier zal motiveren waarom de fractie van de PvdA niet zal instemmen met de in het initiatiefwetsvoorstel beoogde vrijstelling van onroerendezaakbelasting voor de substraatteelt. Daarmee wordt een verkeerde weg ingeslagen en daarom wordt het niet onderschreven.
Ogenschijnlijk hebben de indieners van het wetsvoorstel, de leden van de Tweede Kamer Van der Hoeven en Luchtenveld, een duidelijke en goede argumentatie voor dit voorstel tot wijziging van de Gemeentewet. De collega's die eerder aan het woord waren, hebben dat ook naar voren gebracht. Kweker A en B wonen naast elkaar en telen allebei onder glas op eenzelfde oppervlak en met dezelfde goede omstandigheden, maar krijgen een totaal verschillende belastingaanslag omdat de ene rechtstreeks in de grond teelt en de andere grond in bakken of een of ander kweekmedium gebruikt. Dit verschijnsel lijkt moeilijk uit te leggen. De stap naar een kweek volledig los van de grond op steenwol of andere media is evenwel een vrij logische. De grondbinding raakt daarmee verloren. Dat is een stap in de richting van een industriële, niet-grondgebonden teelt van bloemen, planten of andere producten. Die stap is om verschillende redenen gewenst, want het leidt tot een betere beheersing van verschillende groeifactoren, waardoor zowel teelttechnische als milieutechnische winst kan worden geboekt. Dat zal ook leiden tot een bedrijfseconomische verbetering, mits de juiste teelt- en investeringsbeslissingen worden genomen.
De ontwikkelingen van gecontroleerde teelten in kassen en ook in bedrijfshallen – wij kennen heel veel activiteiten met levende systemen in gesloten ruimten, bijvoorbeeld de champignonteelt en de teelt bij Gist-Brocades – betreffen teelten waarbij zowel het klimaat en de instraling als de plantvoeding zodanig worden gereguleerd dat planten en gewassen onder optimale condities kunnen groeien. Dat is een innovatie van de bovenste plank. Die kennisintensieve en geavanceerde teeltwijze heeft de Nederlandse tuinbouw de leidende positie in de wereld bezorgd. Op minder dan 10.000 hectare, minder dan 0,5% van ons cultuurareaal, wordt meer dan 50% van de totale productiewaarde gerealiseerd. Wij zijn leidinggevend op zowel het gebied van de teelttechniek als het gebied van minimalisatie van negatieve milieueffecten. De immissie van pesticiden is minimaal als gevolg van een zeer sterke inzet van biologische bestrijdingsmogelijkheden tegen ziekten en plagen. De emissie van nitraten en andere plantvoedingsstoffen is verwaarloosbaar door de fijnregeling die in de substraten kan worden gerealiseerd. De PvdA-fractie juicht deze ontwikkeling ook toe en voorziet in toenemende mate een verdere innovatie in de tuinbouw onder glas en andere beschermde teelten. De internationale concurrentiekracht van deze bedrijfstak is in alle opzichten een voorbeeld van een kennisintensieve industrie, werkend met levende systemen waarvan wij verschillende voorbeelden kennen.
Het grondgebonden karakter is evenwel verdwenen. De hoogwaardige productie en de enorme productiecapaciteit per eenheid van oppervlak zijn een veelvoud van iedere vorm van grondgebonden landbouw, met name in financiële zin. Daarom is het onderscheid tussen de grondgebonden en de niet-grondgebonden landbouw zo belangrijk. De ontwikkelingen in de niet-grondgebonden landbouw zijn illustratief voor een beweging waarmee de milieudoelen kunnen worden bereikt en tegelijkertijd een goede teelttechnische prestatie op industriële wijze kan worden gerealiseerd. De randvoorwaarden, doeleinden en regels die op de industrie van toepassing zijn, kunnen en moeten dan ook op deze manier van produceren van toepassing zijn.
In het wijzigingsvoorstel van wet wordt nog vastgehouden aan een situatie die in het verleden bestond. Dat is onjuist. Beter ware het de uitzondering van de niet-grondgebonden landbouw ook op te heffen voor kassen waarin nog in de grond wordt geteeld, want dan ben je consequent. Dat kan natuurlijk niet zonder hardheidsclausules. Als je uitgaat van het profijtbeginsel, moet je dat ook consequent doen. Het niet-grondgebonden karakter, de industriële werkwijze en de ruimtelijke kenmerken rechtvaardigen opname in de OZB alleszins. Gelet op alle uitzonderingen is er aanleiding om de gehele belastingwetgeving op het gebied van de onroerendezaakbelasting te herzien.
Bij de grondgebonden landbouw, die nog duidelijk kenmerken van een landbouwkundige activiteit vertoont, is het acceptabel dat een andere regeling wordt toegepast, zeker in het licht van de torenhoge grondprijzen en gelet op het eerder genoemde profijtbeginsel. Op 40% van het cultuurareaal haalt de akkerbouw nog geen 5% van de totale productiewaarde. De nu geldende waterschapsaanslagen zijn acceptabel. Voorgaande sprekers hebben echter al gewezen op de vervaging van de waterschapslasten, die nu ook van toepassing zijn op stedelijke gebieden, en op de Europese regelgeving. Het is verstandig, ook dit stelsel opnieuw te bezien.
Voorzitter! De PvdA-fractie zal dit wetsvoorstel niet steunen. Zij dringt erop aan om het systeem van onroerendezaakbelasting voor niet-grondgebonden landbouw en de uitzonderingen die gelden voor de grondgebonden landbouw nog eens te bezien op een juiste toepassing van de geldende principes voor deze belastingheffing.
De voorzitter:
Ik wens de heer Rabbinge graag geluk met het houden van zijn maidenspeech in deze Kamer. Toen ik op 1 juni jongstleden afscheid nam van een groot aantal leden van de Kamer die toen in hun laatste vergadering bijeen waren, heb ik uitgesproken dat het een voorrecht is om een volksvertegenwoordiging te hebben met twee Kamers, omdat dit ons in de gelegenheid stelt om mensen met een brede maatschappelijke ervaring ook bij het wetgevende werk te betrekken. Gelet op de huidige nevenfuncties van de heer Rabbinge is het duidelijk dat wij iemand in onze Kamer hebben gekregen die zijn sporen nationaal en internationaal op het terrein van de biowetenschappen heeft verdiend. Ik noem er enkele. Hij is voorzitter van de biologische raad van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen – daarvan hebben wij niet erg veel vertegenwoordigers in ons midden – en verder is hij werkzaam in Maleisië, China, India, Indonesië, Washington, Hamburg, Alabama en de Filippijnen. Dit alles komt uit Wageningen en is nu lid van onze Eerste Kamer, mijn hartelijke gelukwensen.
De vergadering wordt enige ogenblikken geschorst.
Mevrouw Van der Hoeven:
Voorzitter! De heer Luchtenveld en ik hebben een verdeling gemaakt bij het beantwoorden van de vragen. Als vragen niet door mij beantwoord worden, worden ze dus door de heer Luchtenveld beantwoord.
Voorzitter! Laat ik twee opmerkingen vooraf maken. In de eerste plaats over de maidenspeeches van de heren Platvoet en Rabbinge. Ik denk dat het een initiatiefwetsvoorstel zelden lukt om twee maidenspeeches te krijgen. Het is ontzettend aardig dat zij beiden ons wetsvoorstel hebben uitgezocht om hun maidenspeech over te houden. In de tweede plaats dank ik u, mede namens de heer Luchtenveld, voor de complimenten die zijn uitgedeeld. Als je op een gegeven moment het besluit neemt om een initiatiefwetsvoorstel in te dienen, leidt dat tot extra werk. U mag gerust weten dat het heel leuk is om dit te doen, vooral als je het mag doen met iemand van een andere partij, in dit geval ook nog een regeringspartij.
Voorzitter! Daarvoor zijn wij hier echter niet bij elkaar. Het gaat hier om de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer. Misschien heeft u gelijk, mijnheer Dölle, en hadden wij "het hoogste orgaan van het Rijk" iets anders moeten formuleren. Dat neemt niet weg dat u het wel met ons eens was op het punt van de inhoud. Dat begreep ik althans uit de opmerkingen die u daarna maakte En daar gaat het om.
Voorzitter! De heren Rabbinge, Varekamp en Dölle zijn ingegaan op de historie van het wetsvoorstel, zoals het er ligt. Ik zal dat niet herhalen. Uit hun inbreng en die van de heer Platvoet bleek, dat de heren Platvoet en Rabbinge een ander uitgangspunt hebben bij het beoordelen van het wetsvoorstel dan de heren Varekamp en Dölle. Dat verschil in uitgangspunt is ook in de Tweede Kamer naar voren gekomen. Het komt erop neer dat de initiatiefnemers en de heren Varekamp en Dölle ervan uitgaan dat het gaat om het oplossen van een maatschappelijk ongewenst gevolg van een bepaalde uitspraak. Het gaat erom een onbedoelde rechtsongelijkheid op te heffen, namelijk een ongelijkheid in behandeling tussen de teelt in de volle grond en die in cultuurgrond.
Voorzitter! Ik zal de opmerkingen kort nalopen. De heer Dölle is ingegaan op de afbakeningsproblematiek, namelijk glas/plexiglas aan de ene en nieuwe technieken die zich kunnen voordoen aan de andere kant, waardoor op een gegeven moment een afbakeningsprobleem kan ontstaan. We hebben dat probleem erkend. Wij hebben daarom in de Tweede Kamer voorgesteld dat op dit punt een monitoring moet plaatsvinden, waardoor duidelijk wordt wanneer zich op een gegeven moment zaken voordoen die wellicht nadere beschouwing verdienen. Gezien de situatie van dit moment leek het ons een goede insteek om te praten over glas en plexiglas. De heer Luchtenveld zal ingaan op de financiële gevolgen van de herverdeeleffecten.
Voorzitter! Wij zijn het van harte eens met de heer Platvoet dat je vrijstellingen moet beperken, maar je moet geen ongelijkheid in behandeling toestaan, ook niet bij de vrijstellingen. Wij willen die ongelijkheid opheffen op de manier waarvoor nu gekozen is, door voor beide teelten, de substraatteelt en de teelt in de volle grond de wettelijke vrijstelling te regelen. Dat kan natuurlijk ook op een andere manier geregeld worden, maar de indieners hebben daar niet voor gekozen. Overigens zal het u bekend zijn dat in de Tweede Kamer een onderzoek is toegezegd naar de vrijstelling op het gebied van de cultuurgrond. Dat is echter een ander punt in het verhaal. Ons ging het erom de bestaande ongelijkheid op te lossen. Wij hebben er daarom voor gekozen om de substraatteelt ook onder de vrijstelling te laten vallen.
Voorzitter! Is dat nu nieuw? Nee, dat is helemaal niet nieuw. Het is een X aantal jaren gebruik geweest dat de substraatteelt onder de vrijstelling bij de OZB viel. Het probleem is ontstaan door de inwerkingtreding van de nieuwe Financiële Verhoudingwet Verschillende sprekers hebben daar ook op gewezen. Op dat mo- ment werd naar de totale belastingcapaciteit gekeken, naar de vrijwillige en de verplichte vrijstellingen. De ene telde wel mee voor de algemene uitkering, de andere niet. Wij willen dat probleem dus oplossen.
De heer Platvoet heeft gevraagd of wij kunnen uitleggen waarom een kas waarin tomaten en dergelijke worden geteeld wel voor vrijstelling OZB in aanmerking komt en een kas waarin al deze producten tot Hollandse stamppot of exotische lekkernijen worden getransformeerd en in dampende schalen aan restaurantgasten worden opgediend, niet. Er is echter geen verschil in behandeling tussen keukens en restaurants, maar er is wel verschil tussen teelt in de volle grond en substraatteelt. Om die reden hebben wij dit wetsvoorstel ingediend!
Voorzitter! De heer Varenkamp heeft gelijk dat consistentie met andere belastingwetten belangrijk is. De heer Luchtenveld zal daar nader op ingaan. De landbouwstructuurverordening is niet aan de orde, want het gaat niet om een nieuwe vrijstelling. Terecht is gezegd dat bij substraatteelt de economische functie van de grond niet verandert.
Voorzitter! De heer Rabbinge is uitgebreid ingegaan op de ontwikkelingen in de tuinbouwsector. Ik ben het zeer eens met zijn opmerkingen dat Nederland innovatief vooroploopt en dat wij dat vooral ook zo moeten houden. Dat neemt echter niet weg dat, of het nu gaat om teelt in de volle grond of om substraatteelt, de economische functie niet verandert. In beide gevallen gaat het om tuinbouwteelt die naar onze mening onder genoemde vrijstelling moet vallen.
Er zijn twee vragen gesteld over het al dan niet melden van bepaalde wetsvoorstellen uit het verleden. De indieners achten zich eigenlijk niet bevoegd om deze vragen te beantwoorden. Ik stel voor, die vragen aan minister Peper voor te leggen.
De heer Luchtenveld:
Voorzitter! Diverse leden zijn ingegaan op het herverdeeleffect bij het Gemeentefonds als gevolg van aanneming van het wetsvoorstel. In de memorie van toelichting, maar ook in andere stukken, hebben wij aangegeven dat het wat ons betreft niet gaat om een principiële aantasting van het belastinggebied van de gemeente. Wij doelden daarmee niet op de feitelijke wijziging van het belastinggebied die nu optreedt omdat er vertraging is ontstaan bij het gelijkstellen van substraatteelt met de teelt in de volle grond. Wij wilden aangeven dat onze doelstelling niet is, het belastinggebied van de gemeente, zij het marginaal, te verkleinen. Onze doelstelling is het bevorderen van de rechtsgelijkheid en het verbeteren van de doelmatigheid. Ik kom hier nog op terug.
Wij kunnen niet ontkennen dat door de dekking die wij hebben aangegeven, namelijk een herverdeling binnen het Gemeentefonds, omdat er een grotere wettelijke vrijstelling zal zijn en er geen extra storting in het Gemeentefonds zal plaatsvinden – dus geen compensatie – de ene gemeente wat meer krijgt uit het Gemeentefonds en de andere wat minder. Alleen al het feit dat niet is aan te geven hoeveel dat precies is, geeft al aan dat er weinig cijfers beschikbaar zijn, ook niet na onderzoek. Er loopt nog steeds een nadere onderzoeksopdracht om beter zicht te krijgen op de substraatteelt in gemeenten en de wijze waarop daarover belasting is geheven in het verleden, vrijwillig of op basis van een verkeerde interpretatie van de wet na de uitspraak van de Hoge Raad. Dat geeft al aan dat er veel verwarring is geweest bij gemeentebesturen en bij de sector zelf over een eventuele vrijstelling van OZB. Uiteindelijk is deze verwarring alleen maar toegenomen door de uitspraak van de Hoge Raad in cassatie, waarbij een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam weer werd verworpen. De Tweede Kamer heeft via de motie-Van der Hoeven/Remkes gepoogd, duidelijkheid te scheppen. Het is namelijk nooit de bedoeling geweest dat er een ander soort heffing zou gelden nu de tuinbouw nieuwe, innovatieve technieken heeft gevonden, de substraatteelt, met betere effecten voor het milieu en voor de arbeidsomstandigheden. Daarvoor mag geen ander belastingregime gelden. De regering is bij motie opgeroepen om het gat te dichten dat is ontstaan door de interpretatie van de Hoge Raad. De regering is daartoe niet bereid gebleken en heeft daarvoor hoofdzakelijk financiële argumenten aangedragen. Zij heeft verder het argument aangevoerd, dat dit het belastinggebied van de gemeenten is. Wij menen echter dat er goede argumenten zijn om het juist wel te doen. De rechtsgelijkheid voor de betrokken ondernemers, belastingplichtigen, maar ook het totale fiscale stelsel vinden wij daarvoor een argument. Wij wijzen op de wijzigingen in de Wet op de inkomstenbelasting 1986, waarbij de innovatie in de substraatteelt wel als een argument is genoemd om de substraatteelt in de Wet op de inkomstenbelasting tot de cultuurgrond te rekenen en een vrijstelling te geven. Wij wijzen ook op de fiscale structuurversterking 1997, waarbij vrijstelling van overdrachtsbelasting bij ruilverkaveling is geregeld. Daarbij geldt ook dat de substraatteelt is vrijgesteld. Het zou toch vreemd zijn om dat in het totale financiële kader anders te doen.
Waarom denken wij dat dit niet in strijd is met artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet? Wij menen dat die uitleg aanvaardbaar is. Wij zijn daarin ook niet tegengesproken door bijvoorbeeld de Raad van State. Er is immers in de eerste plaats wel dergelijk aandacht besteed aan de herverdelingseffecten. Veel meer dan dat je er aandacht aan besteedt en dat je zegt hoe het gaat, vraagt de wet niet. Wij hebben aangegeven hoe het naar onze mening gaat, namelijk door de herverdeling binnen het Gemeentefonds zelf.
Is het in de tweede plaats wel reëel dat de gemeenten konden verwachten dat zij structureel geld zouden overhouden doordat zij de substraatteelt tot belastinggebied gingen rekenen? Tot 1997 was er heel veel verwarring. Het ging in feite pas in 1997 een rol spelen, want toen werd de Financiële-verhoudingswet zodanig gewijzigd dat de heffing over de onroerendezaakbelasting van belang werd voor de uitkering die de gemeenten uit het Gemeentefonds zouden krijgen. Van belang is ook dat in dat jaar nog heel veel wetsfictiegemeenten bestonden, waarvoor het niet veel uitmaakte of de onroerende zaken nu wel of niet exact getaxeerd waren. Ons is ook duidelijk, dat het op dit moment nog steeds erg moeilijk is om de juiste taxaties te doen. Het komt namelijk niet alleen voor dat twee ondernemers naast elkaar een andere vorm van teelt hanteren, het komt zelfs voor dat een ondernemer op het ene moment in de grond teelt en een half jaar later op substraat. Dat is heel erg lastig. Het is bovendien fraudegevoelig in verband met de situatie per 1 januari. Er zijn dus ook allerlei doelmatigheidsredenen aan te voeren. Het is daarom veel makkelijker om bij de taxatie een regime te laten gelden voor alle kassen, of er nu wel of niet in de grond of op substraat wordt geteeld.
Zo de gemeenten al dachten dat zij na de uitspraak van de Hoge Raad een extra verruiming van het belastinggebied hadden gekregen, dan nog heeft de motie-Remkes/Van der Hoeven duidelijk gemaakt wat de Tweede Kamer daarvan vond en wat zij de regering verzocht te doen. Er is vertraging ontstaan doordat de regering een jaar heeft gewacht met aan te geven wat zij met de motie zou doen. Daarna heeft zij gemeld dat zij de motie niet zou uitvoeren. Ook is tijd nodig geweest om het door middel van een initiatiefwetsvoorstel in de wet te brengen. Dat heeft ertoe geleid dat in de overgang van 1999 naar 2000 enige verschuiving in het Gemeentefonds optreedt. Gelet op de voorgeschiedenis menen wij dat het alleszins aanvaardbaar is dat de gemeenten met die consequentie worden geconfronteerd. Sommige gemeenten krijgen wat meer, gemeenten met wat meer stedelijk gebied krijgen wat minder. Het is echter tijdig aangekondigd, want in de meicirculaire is al van de indiening van dit initiatief melding gemaakt. Men heeft er dus in ieder geval bij de gemeentebegroting rekening mee kunnen houden.
Er is nog steeds onduidelijkheid over de exacte hoeveelheid substraatteelt die er is. Dat hangt ook af van hetgeen je daarbij betrekt.
Ik wil nog iets zeggen over de afbakening. Wij hebben heel bewust gekozen voor een duidelijke begripsafbakening. Er zijn allerlei discussies mogelijk over de vraag of je niet verder zou moeten gaan dan wel of nieuwe innovaties in de tuinbouw mogelijk zijn. Daar is ook door anderen op gewezen. Dat is misschien wel mogelijk, maar waarom hebben wij een monitoring voorgesteld? Laten wij in de gaten houden wat er gebeurt, maar laten wij ons nu strikt beperken tot de reparatie van hetgeen de Hoge Raad door de uitspraak aan onduidelijkheid tot stand heeft gebracht. Laten wij daaraan nu vooral geen verdere uitbreiding geven, want dat roept allerlei nieuwe vragen op en dan zouden wij in nieuwe discussies geraken die wij nu niet over ons en de gemeenten willen afroepen. Dan zou je wellicht ook tot het beantwoorden van financiële vragen en vragen over dekking moeten overgaan. Wij hebben nu echt puur willen volstaan met hetgeen indertijd in de motie-Remkes/Van der Hoeven is neergelegd.
Minister Peper:
Mijnheer de voorzitter! Ik heb de positie van de regering bij een initiatiefwetsvoorstel altijd zo begrepen dat een superieure vorm van bescheidenheid daarbij de beste richtlijn is. Het is natuurlijk heel aantrekkelijk om hier het nodige over te zeggen, maar dat zal ik niet doen. Ik zal mij beperken tot droog overkomende antwoorden op aan mij gestelde vragen.
Ik deel de heer Platvoet mee dat een notitie wordt voorbereid over alle vrijstellingen in de OZB. Die notitie zal rond de kerst – het kan dus ook na de kerst zijn – klaar zijn en zal vervolgens naar de Kamers der Staten-Generaal worden gestuurd.
De heer Varekamp heeft een vraag gesteld over de Europese dimensie. De regering stelt zich op het standpunt dat de opneming van de cultuurvrijstelling in de Gemeentewet in 1970 een generieke maatregel was en is die geen aanmelding behoefde. Aan dat standpunt heeft de regering vastgehouden. Ik voeg daaraan toe dat Brussel – hoewel het gaat om 1970; het is dus wel verschrikkelijk lang geleden – vrij geverseerd is in het landbouwbeleid en derhalve misschien is gestuit op dit fenomeen; het is immers een openbaar fenomeen en zou de aandacht van Brussel hebben kunnen trekken, maar dat is ons niet geworden. Dat betekent dat deze generieke maatre- gel naar onze opvatting door de beugel kan. Met Brussel weet je het echter nooit, zeker niet als – zoals in dit geval – sprake is van een bijzonderheid, zoals de substraatteelt mag worden genoemd. Ik moet daarom zeggen dat de regering meent dat de behandeling van dit wetsvoorstel uiteraard haar normale gang dient te hebben, maar dat daarna belangstelling en een oordeel van Brussel tot de mogelijkheden behoren. Staatsrechtgeleerden hebben mij gemeld dat de mogelijkheid tot invoering van het wetsvoorstel derhalve gebonden is aan de tijd die Brussel nodig heeft om het te beoordelen. Er moet dus in alle eerlijkheid en duidelijkheid worden gezegd dat het contrasigneren mede afhankelijk is van dat oordeel. Het tempo daarvan hebben wij in Den Haag niet in de hand.
De heer Dölle (CDA):
Voorzitter! Wat de laatste opmerking van de minister betreft: we begrijpen dat het contraseign op Brussel wacht.
We hebben twee vragen gesteld over de afbakeningsproblematiek en over de herverdeling. De antwoorden daarop zijn bevredigend. De benadering is toch: er is onderweg een substraatteler van de bagagedrager gevallen en die zetten wij er weer op. Er is een ongeluk gebeurd, maar het is nooit zo bedoeld door de gemeentewetgever en dus behoor je die kleine rechtvaardigheid te betrachten.
Dit brengt mij op het laatste punt. Ik heb uiteraard ook de bijdrage van GroenLinks gehoord en de bijzondere vergelijking met kerkgebouwen. Ik ken de markante opvatting over de scheiding tussen kerk en staat die vroeger werd gehuldigd door de pacifistisch socialisten en die zo geheel anders was dan die van de PPR, welke opvatting bij de fusie in GroenLinks is opgegaan. Het zal duidelijk zijn dat wij menen dat die vergelijking niet direct opgaat.
Ik heb een vraag aan de heer Rabbinge, omdat hij zelf aan het begin van zijn verhaal nadrukkelijk zegt dat hij begrijpt dat er een verschil was opgetreden. Iemand van de bagagedrager gevallen, noem ik het maar even. Vervolgens wijst hij erop dat in de techniek een duizelingwekkende ontwikkeling plaatsvindt – een echte "take off" – en bovendien dat überhaupt gesproken moet worden over vrijstelling van cultuurgronden. Van die beide opvattingen neem ik kennis, maar is het dan toch niet zo dat het in afwachting van die discussies goed zou zijn eerst die kleine onrechtvaardigheid te herstellen?
De heer Platvoet (GroenLinks):
Mijnheer de voorzitter! De heer Varekamp benadrukte dat deze ongelijke behandeling – zoals de indieners dat formuleren – niet door de wetgever zou zijn bedoeld. Ik vraag mij af of dit staande kan worden gehouden. Zo wordt in de toelichting op de Gemeentewet een uitspraak van het Hof in Den Haag uit 1989 in herinnering geroepen waarin het Hof in reactie op een bezwaar tegen de heffing omdat er komkommers op steenwol worden geteeld, oordeelt dat essentieel is dat de bodem wordt gebruikt in het productieproces van het bedrijf. Deze uitspraak werd in 1989 gedaan en toen de Gemeentewet werd herzien, had men dus kennis van deze uitspraak. Toch is dezelfde tekst in de nieuwe Gemeentewet terechtgekomen. Als de wetgever – die uiteraard kennis had van de discussie die in de tachtiger jaren is gevoerd over ditzelfde onderwerp – van mening was dat die ongelijke behandeling niet had moeten plaatsvinden, had hij natuurlijk een andere wetstekst moeten kiezen. Dat is niet gebeurd. Dus ik bestrijd dat er sprake is van een vlekje in het collectieve geheugen van de wetgever op het moment dat deze nieuwe Wet tot stand kwam. Neen, het is een bewuste formulering die die ongelijke behandeling blijkbaar wilde handhaven.
Mijn probleem met het initiatiefvoorstel is dat het kiest voor een enge benadering. Er worden twee soorten ondernemers met elkaar vergeleken, allebei in de tuinbouwsector, en de conclusie luidt dan dat er sprake is van ongelijke benadering. Op mijn vraag waarom andere ondernemers die ook productiemiddelen inzetten in andere economische sectoren, wel voor de OZB in aanmerking, gaan de initiatiefnemers niet in. Mijn voorbeeld van de kas had natuurlijk ook die strekking. In Park Frankendaal in Amsterdam wordt op dit moment een kas die vroeger werd gebruikt voor tuinbouw, weer hersteld en ingericht als restaurant. Ik geef u op een briefje dat de gemeentebelasting van Amsterdam de eigenaar zal aanslaan voor de OZB en terecht. Dit was dus de essentie van mijn vraag over de ongelijke behandeling, niet binnen de enge benadering van de tuinbouwsector, maar in de brede sector van economische activiteiten waarvoor productiemiddelen worden ingezet die voor OZB worden aangeslagen.
Het principiële punt van deze zaak is dat de OZB voor de gemeenten een profijtbelasting is in heel brede zin. Het is de belangrijkste eigen inkomstenbron van gemeenten die vrij besteedbaar is en waarvoor onder andere een voorzieningenpakket en een infrastructuur in stand worden gehouden die voor de gemeenten in de brede zin van het woord van groot belang zijn. Er zijn allerlei argumenten aan te voeren voor de stelling dat iedereen daaraan moet bijdragen, ondernemers, particulieren, eigenaren en gebruikers van onroerende goederen. In dat licht bezien vindt GroenLinks het noodzakelijk om de vrijstellingsmogelijkheden zo beperkt mogelijk te houden en dus zoveel mogelijk ondernemers te laten bijdragen. De waterschapsbelasting, door sommige sprekers genoemd, is een profijtbelasting in enge zin; daar staan zeer concrete activiteiten tegenover. Tegenover de OZB staan zeer gevarieerde activiteiten van de gemeente. Ik vind het onjuist om deze twee typen belastingen tegenover elkaar te zetten.
De heer Dölle poogt tien jaar na de oprichting van GroenLinks een splijtzwammetje te plaatsen, blijkbaar met het idee dat daar nog een soort bloedgroependiscussie zou plaatsvinden waarbij de scheiding tussen kerk en staat een rol zou spelen. Ik moet hem van die illusie beroven, voorzitter. Dat is in het geheel niet het geval.
De heer Varekamp (VVD):
Mijnheer de voorzitter! Ik wil beginnen met de initiatiefnemers te bedanken voor hun antwoorden. Ook de minister, hier als adviseur aanwezig, dank ik voor zijn reacties.
Ik richt mij eerst tot de heer Luchtenveld. Over de herverdeling binnen het Gemeentefonds heb ik in eerste termijn gezegd dat ik, om redenen van logica en marginaliteit, geen behoefte heb aan een cijfermatige discussie. In mijn beleving maken degenen die wél onderscheid maken tussen substraatteelt in kassen en zaken die in kassen groeien zonder substraatteelt, gebruik van een omgekeerde bewijslast of argumentatie. Ik heb de gemeente Naaldwijk genoemd met 1000 hectare kassen, waarover tot nu toe geen OZB wordt geheven. Dat is zo en dat was zo. Als deze wet wordt aangenomen, kan het ook zo blijven. Er ontstaat dus geen nieuwe situatie en als deze ontwikkeling er niet was geweest, zou er ook nooit een discussie zijn ontstaan over herverdeling in het kader van het Gemeentefonds. Dan hadden de zaken gelopen zoals ze in het verleden liepen. Ik blijf erbij dat er sprake is van een omgekeerde argumentatie.
Sprekend over de Europese dimensie heeft de minister aangegeven dat het in 1977 ging om een zaak van generieke signatuur. Voorzitter! Dat is juist het punt. Het is en blijft een zaak van generieke signatuur als dit initiatievoorstel, dat een soort reparatiewetgeving is, wordt aangenomen. Dan blijft het generiek en juist dan behoeft er niet te worden aangemeld. Er zou moeten worden aangemeld wanneer het regeringsstandpunt zou worden doorgezet. Immers, dan wordt het generieke aspect doorbroken. Ook hier bespeur ik weer een omgekeerde redenatie.
Voorzitter! De heer Platvoet heeft gesproken over kassen waarin caravans zijn ondergebracht of waarin een partycentrum is gevestigd. Ik vind het nogal duidelijk; in die kassen vindt geen groeiproces plaats waarbij de cultuurgrond wordt geëxploiteerd. In die situaties behoort dan ook OZB te worden geheven. Wat is nu de essentie van kassen? Het gaat om plantaardige productie, ofwel het vastleggen van ingestraalde energie. Wat doet een plant groeien? Een plant heeft licht, water, nutriënten en CO2 nodig. En hoe meer CO2, des te harder de plant groeit. De hele discussie over CO2 krijgt hiermee ook een andere dimensie, want in kassen wordt het gehalte daarvan verhoogd tot 1000 ppm, drie keer zo hoog als het natuurlijke, om het groeiproces nog meer te bevorderen. Maar goed, dit even ter zijde.
Daar omheen spelen zich een aantal processen af die dienen om de groei van de plant te optimaliseren op basis van de vier uitgangsfactoren. Daarmee kom je uit bij klimaatbeheersing in kassen en eventueel aanvullende assimilatiebelichting, maar dat is nog geen 5% van het ingestraalde licht. Het gaat om dat groeiproces, en of dat nu plaatsvindt in het medium grond waaraan nutriënten en water worden toegevoegd, of in een medium op de grond, dat veelal ook van natuurlijke oorsprong is, maakt geen verschil. Ik heb in het verslag van de discussie in de Tweede Kamer gelezen dat de minister substraatteelt op steenwol kunstmatig vindt. Wel, steenwol is niet kunstmatig. Het is eigenlijk ontdekt bij vulkanische activiteit; toen is ooit steenwol gevonden. Wat doet men nu? Men haalt steen uit het Taunusgebergte, warmt die op tot vulkanisch niveau en dan ontstaat er steenwol. Daar kun je in telen, zo simpel is het.
Voorzitter! Er geldt een omgekeerde bewijslast voor de Gemeentewet en de wetgeving van de Europese Unie en er is geen enkele reden om bij plantaardige productie onderscheid te maken tussen verschillende groepen telers.
De heer Rabbinge (PvdA):
Mijnheer de voorzitter! De indieners van het wetsvoorstel zijn op een aantal zaken ingegaan. De invalshoek die zij kiezen, is smal, omdat zij zeggen dat het gaat om het verschil in behandeling tussen telers op steenwol of andere substraten en degenen die weliswaar in kassen, maar wel op grond telen. Ik heb geprobeerd, dit te plaatsen in het licht van de ontwikkelingen in deze vorm van bedrijvigheid die eigenlijk steeds meer losraakt van de grond. Men is steeds beter in staat, alle groeiomstandigheden te beïnvloeden en te bepalen. Het lesje dat de heer Varekamp zojuist gaf aan al degenen die denken dat CO2 slecht is, is mij uit het hart gegrepen; ik vind de manier van redeneren soms ook ergerlijk.
Maar goed, daar gaat het nu niet over. Het gaat er nu om dat er wordt getracht, ongewenste effecten te repareren, maar het is de vraag of die effecten wel onbedoeld waren. Er wordt voor de OZB van uitgegaan dat de grond een zeker profijt oplevert. De productiewaarde die op het kleine areaal in kassen wordt gerealiseerd, is gigantisch in vergelijking met de grondgebonden landbouw. Waarom is deze indertijd gevrijwaard voor de OZB? Dat had alles te maken met de productiewaarde die daarbij kan worden gerealiseerd. Zodra je die op dezelfde wijze zou behandelen als een distributiebedrijf of een fabriek van chemische producten, bier of geneesmiddelen, zoals Gist-Brocades, zou je op een onjuiste wijze aan de gang gaan. Dat zou ook niet kunnen, daarom is de grondgebonden landbouw terecht vrijstelling verleend. Maar als het niet-grondgebonden karakter steeds duidelijker wordt en het industriële karakter wordt versterkt, lijkt het mij verstandig om die principiële benadering door te zetten. Je zou dus ook kunnen zeggen dat je ervoor moet zorgen dat de OZB wordt toegepast op al degenen die in kassen, schuren of anderszins bedrijvigheid uitoefenen. De heffing daarvan is aan de gemeenten zelf; dat heeft de heer Varekamp terecht opgemerkt. De gemeenten kunnen zelf beslissen of zij hun belastinggebied ten volle gebruiken.
De heer Varekamp (VVD):
Voorzitter! Los van de vraag of ik het met de heer Rabbinge eens ben, denk ik dat ik zijn woorden zo moet begrijpen dat hij vindt dat op echte cultuurgrond geen kassen staan en dat het in de rede lag, voor die grond vrijstelling te geven. Ik proef hieruit dat je eigenlijk OZB op alle kassengrond zou moeten heffen, maar dat zou weer een generieke benadering zijn, zij het met een verdeling in sectoren. Feit is echter dat het niet aan ons is om daarover hier een uitspraak te doen. Ons is gevraagd om een uitspraak te doen over het initiatiefwetsvoorstel, dat ongelijkheid voorkomt in een sector, en wel tussen bepaalde soorten kasgebruikers. Daarop hebben wij ons dus te richten. De discussie over de vraag of de kassen al dan niet in het geheel los moeten worden gemaakt van de cultuurvrijstelling, is van een andere orde.
De heer Rabbinge (PvdA):
Het is weliswaar een discussie van een andere orde, maar het kan ons verder van huis brengen, als er nu een correctie wordt toegepast zonder dat fundamentele probleem echt aan de orde te stellen. De PvdA-fractie lijkt dat zeer ongewenst. Vandaar dat wij het in de principiële sfeer trekken.
Voorzitter! De heer Dölle heeft over de kleine onrechtvaardigheid gesproken. Ogenschijnlijk is dat het geval, maar het is van belang om de principiële zaak erbij te betrekken. Op het moment dat de productiewaarde op zo'n klein areaal wordt gerealiseerd, heeft dat meer een industrieel karakter. Dan moet daar op een andere wijze mee worden omgegaan dan met de grondgebonden landbouw. Ik herhaal dat, als je die op die wijze belast, het volstrekt onmogelijk is om enigszins economisch te produceren.
Misschien hadden de indieners een voorstel in een andere richting kunnen overwegen door alle niet-grondgebonden landbouw dus ook de teelt in de grond onder glas onder de OZB te brengen. Dat zou dus gekund hebben en dan was er meteen een echte onrechtvaardigheid uit de wereld geholpen.
Mevrouw Van der Hoeven:
Voorzitter! Ja, het had gekund, maar het is niet gebeurd; de indieners hebben voor een andere aanpak gekozen. Zij hebben ook niet gekozen voor die brede discussie. Als die discussie op een gegeven moment gevoerd wordt en ergens toe leidt, geldt dat voor de hele sector. Wij hebben ons dus beperkt. De heer Platvoet sprak er ook over, maar ik kan hem zeggen dat wij bewust voor die enge invalshoek hebben gekozen. Wij wilden namelijk alleen dit stukje repareren. Dit is een reparatiewet binnen de huidige wet.
Als die brede discussie er op een gegeven moment komt, het zij zo. Nogmaals, die is nu niet aan de orde. En de verleiding is groot om er nu op in te gaan, maar, zo zeg ik tegen de heer Rabbinge, ik doe het niet. Dan ga ik buiten mijn wetsvoorstel en dan word ik terecht op de vingers getikt. Dat verhaal komt nog wel een keer, maar niet nu.
Zoals gezegd, is het inderdaad een enge benadering, maar het probleem ontstond niet alleen in eerste instantie bij de Gemeentewet, maar ontstond in tweede instantie ook bij de nieuwe Financiële-verhoudingswet en de relatie met de algemene uitkering. Toen viel namelijk het verschil in behandeling op, alsook het verschil in uitkomst voor de gemeenten. Om die reden is erover begonnen. Ik ben het met de heer Platvoet eens, als hij zegt dat het eerder had gekund. Dit is echter geen reden om te zeggen: het is niet eerder gebeurd, dus dan hoeven wij het er nu niet over te hebben. Wij hebben de onrechtvaardigheid gezien en die willen wij oplossen.
Ook nu zal de heer Luchtenveld ingaan op de financiële aspecten.
Er is gesproken over een enge benadering en ongelijkheid. Welnu, het gaat inderdaad over de ongelijkheid binnen de tuinbouwsector. Als er in een kas in Amsterdam een restaurant wordt begonnen, is het logisch dat dit onder de OZB valt. Daar is geen sprake van teelt; het heeft een heel andere bestemming. Ook nu en straks geldt dat de kassen weliswaar zijn vrijgesteld van de OZB, maar de overige bedrijfsgebouwen uiteraard niet, omdat daar geen teelt in plaatsvindt.
Er zijn een aantal opmerkingen gemaakt over de relatie met Europa. De minister heeft aangegeven dat de OZB toen een generieke belasting was. Die regeling begunstigde geen specifieke ondernemingen of producten; die regeling vloeide voort uit de samenstelling van het belastingstelsel en de verdeling van de heffingsbevoegdheden tussen de overheden. Welnu, diezelfde argumenten gelden nu nog. Nogmaals, beoogd wordt dat de ongelijkheid verdwijnt. Ik moet heel eerlijk zeggen, ook namens de heer Luchtenveld, dat het belang van de Nederlandse tuinbouw en dat van de regering aangaande de wetgeving, in ieder geval ertoe leiden dat, mocht een procedure in Brussel noodzakelijk zijn, wij die dan met vertrouwen tegemoetzien. Daarbij gaan wij ervan uit dat de regering i.c. de minister alles in het werk stelt om dit in heel goede banen te leiden.
De heer Luchtenveld:
Voorzitter! Wij denken dat de ervaringspraktijk met taxaties en de doelmatigheid die wij met ons wetsvoorstel beogen, belangrijke argumenten voor Brussel kunnen zijn, zo er een discussie gevoerd moet worden, om groen licht te geven voor deze kleine aanpassing van de bestaande wetgeving. Als de bestaande wetgeving in een veel breder kader ingrijpend wordt gewijzigd en de hele vrijstelling voor cultuurgrond uit de wet wordt gehaald, waarvan wij overigens geen voorstanders zijn, sneuvelt ook deze aanpassing. Dat betreft echter een andere discussie. Ook omdat die al betrekkelijk snel gevoerd kan worden, zullen wij er nu niet verder op ingaan.
De heer Varekamp sprak mij nog aan op de omgekeerde bewijslast. Ik had in eerste termijn begrepen dat zijn opmerkingen daarover meer aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan aan de indieners waren gericht. Inderdaad vinden ook wij de herverdeling van het Gemeentefonds niet principieel en niet een zodanig argument, dat wij hebben moeten afzien van het indienen van het initiatiefvoorstel. Integendeel, ik heb in eerste termijn al uiteengezet dat wij denken dat de herverdeling niet alleen gering van omvang is, maar dat het, gelet op de voorgeschiedenis, ook alleszins rechtvaardig is dat gemeenten ermee worden geconfronteerd. Wij achten het effect aanvaardbaar en hebben prioriteit gegeven aan het opheffen van de rechtsongelijkheid die wij hebben ervaren en hier hebben uiteengezet.
Minister Peper:
Mijnheer de voorzitter! De heer Varekamp verlokt mij om allerlei dingen te zeggen, wat niet mijn rol zou moeten zijn. Ik probeer dus geweldig mij in te houden. Toch maak ik een enkele opmerking.
Van Brussel kun je in ieder geval zeggen dat men de laatste jaren een slag oplettender is geworden. Daar wijzen wij op. Zelfs de vrijstelling voor cultuurgrond is niet helemaal veilig. Wij als regering zeggen dat opheffing hiervan niet aan de orde is, maar je weet het maar nooit met Brussel. Wij zullen ze niet op het spoor zetten, maar dit soort debatten zijn helemaal openbaar, en als er iets onroerend goed is, is het cultuurgrond. Dat beweegt van geen kant, zo heb ik begrepen.
Ik wijs er nog op dat wij wel over een uitspraak van de Hoge Raad praten. Volgens de heer Varekamp levert deze onrechtvaardigheid op, maar de Hoge Raad heeft wel het althans voor mij begrijpelijke standpunt betrokken dat alles wat boven de grond wordt gehangen, niet grondgebonden is. Dat heeft een verpletterende logica. Dit zijn van die kleinigheden die op ons pad zijn gekomen.
Verder wordt er gezegd dat de regering een motie niet heeft uitgevoerd. Dat mag ook wel een keer. In de tussentijd is er een kabinetsformatie geweest. Ik had nooit gedroomd dat ik hier ooit over substraatteelt zou mogen spreken; dat moet wat mij betreft ook niet te lang duren. De regering kan besluiten om een motie niet uit te voeren omdat zij dat niet verstandig vindt, bijvoorbeeld omdat de Hoge Raad een uitspraak heeft gedaan.
De heer Varekamp (VVD):
Dat de minister het eens is met de uitspraak van de Hoge Raad, begrijp ik. Ik waardeer het ook dat hij zo'n uitspraak respecteert. Hij geeft hieraan als zijn eigen conclusie dat het simpel is om onderscheid te maken tussen wel en niet grondgebonden. Ongeveer tachtig jaar geleden is er in het Westland duizend hectare met duinzand opgehoogd omdat de grond te laag lag. Is daar nu sprake van substraatteelt?
Minister Peper:
Het antwoord is nee.
De heer Varekamp (VVD):
Daarover verschillen de deskundigen van mening. In Spanje zijn er gebieden waar zand op de grond wordt gelegd waarop naar onze begrippen substraatteelt wordt gepleegd. Dat zou in uw definitie geen substraatteelt zijn, want ook dat is opgehoogde grond.
Minister Peper:
Maar heel Nederland is kunstmatig!
De heer Varekamp (VVD):
Ik neem daar kennis van, maar dat gevoel had ik nog niet altijd.
Minister Peper:
Nee, maar ik kan u een kaart uit de Middeleeuwen laten zien, waardoor het gelijk sterk aan mijn kant komt!
De beraadslaging wordt gesloten.
Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.
De voorzitter:
De aanwezige leden van de fracties van GroenLinks en van de PvdA wordt conform artikel 121 van het Reglement van orde aantekening verleend, dat zij geacht willen worden zich van steun aan het wetsvoorstel te hebben onthouden.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-19992000-29-38.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.