Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het primair onderwijs in verband met de verkleining van de groepsgrootte voor de 4- tot en met 7-jarige leerlingen van basisscholen (26513).

De beraadslaging wordt hervat.

Staatssecretaris Adelmund:

Voorzitter! Allereerst wens ik mevrouw Van den Hul en mevrouw Dupuis geluk met hun maidenspeech. Dit is een begin van een aantal prachtige jaren waarin zij zeer veel over onderwijs kunnen zeggen. Ik hoop ook dat wij hier over dat onderwerp prachtige debatten hebben.

Ik weet dat deze Kamer een groot deel van de informatie moet missen, omdat de voortgangscontroles hier niet beschikbaar komen over de verkleining van de groepsgrootte. Vanavond komt dan ook een aantal zaken aan de orde waarvan sommige leden wel op de hoogte zijn, omdat zij meelezen met de Tweede Kamer. Zoals gezegd, hoop ik desalniettemin dat wij prachtige jaren tegemoet gaan, waarin wij onderwerpen kunnen delen die cruciaal zijn voor het onderwijsveld en het kind in de klas.

Ik dank de woordvoerders voor hun inbreng en voor hun steun aan dit wetsvoorstel. Ik heb geen van de leden hier horen zeggen: doet u de klassenverkleining wat mij betreft maar niet. Het is dus heel duidelijk dat iedereen hecht aan klassenverkleining. Wel zijn er enkele heel nadrukkelijke vragen gesteld en nog wat flinke zorgen verwoord betreffende het lerarentekort, het verschil tussen onder- en bovenbouw, de oormerking en de deregulering, alsook de beleidsbrief. Toch wil ik nu alvast zeggen dat ik zo blij ben dat wij nu gaan investeren in het onderwijs, wat heel lang niet aan de orde is geweest. In het afgelopen regeerakkoord zijn mega-investeringen terzake voorgenomen. De scholen en de ouders hebben ook om deze investeringen gevraagd. Ik denk hierbij aan de onderzoeken die al een aantal jaren achtereen zijn uitgevoerd.

Vooral in samenhang gaat het om een kwaliteitsdriehoek: lerarenbeleid, verkleining van groepsgrootte en ICT-beleid. Ik ben het met iedereen eens die hier heeft gezegd dat de klassenverkleining weliswaar een prachtige, noodzakelijke voorwaarde is, wat ook uit de onderzoeken blijkt, maar dat het geen voldoende voorwaarde is voor kwaliteit in het onderwijs. Inderdaad is daar veel meer voor nodig, onder andere de zojuist genoemde driehoek. Ik noem nog kwaliteitsmaatregelen, zoals de leerlijnen en de leerlingvolgsystemen. Het is bekend dat er nog een uitgebreid debat komt naar aanleiding van het advies van de Onderwijsraad over de leerstandaarden. Dit geldt ook voor de wijze van toezicht. Immers, bij dit soort ingrijpende maatregelen is toezicht nodig op alles wat er uit de maatschappelijke rijkdom voor onderwijs vrij wordt gemaakt. Ook is er een nota over variëteit en waarborg en de rol van de inspectie.

Natuurlijk heeft iedereen zeer terecht gesproken over de geconstateerde tekorten en de klassenverkleining, want dit vraagstuk staat in het hart van dit beleid. Als er niet voldoende leraren zijn, loopt de verkleining van de groepsgrootte spaak. Verkleining van de groepsgrootte is dus alleen maar mogelijk, als meer mensen voor het onderwijs kiezen. Het is ook bekend dat dit debat al lang speelt. In feite is dit een prisoners dilemma: de aanstaande leraren kiezen zeer nadrukkelijk voor groepen die te hanteren zijn, of dat nu is door meer handen in de klas of door het numeriek verkleinen van de groepen. Dit wordt door de leraren zelf naar voren gebracht. Wij hebben een kwalitatief beleid ingezet met onderwijs op maat: de leerling moet bediend worden in die zin dat het leerproces zelf meer gedifferentieerd moet worden, dus meer maatwerk. Het feit dat er te weinig maatwerk in de klas is, noemt iedereen ook de zwakte van het Nederlandse onderwijs. Dit staat ook in de rapporten van de inspectie. Er zijn dus kleinere klassen nodig.

Ik herhaal dat de vraag over de oorzaak van de werkdruk direct door de leraren als volgt beantwoord wordt: dat komt door de groepsgrootte. Ik weet dat veel intellectuelen twijfelen aan het effect van de verkleining van de groepsgrootte. De woordvoerders hebben hun namen genoemd. Natuurlijk kan daaraan als enkelvoudige variabele getwijfeld worden. Het helpt ook niet om alleen maar de groepen kleiner te maken. Het werkt echter wel, als dit wordt ingebed in het kwaliteitsbeleid aangaande de arbeidsomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden van de leraren. Tegelijkertijd moeten er een aantal onderwijsinhoudelijke vraagstukken opgepakt worden, zoals onderwijs op maat. Dit alles moet tot de gewenste kwaliteit leiden.

Wij hebben dus eigenlijk niet de luxe om deze maatregel te temporiseren in verband met het lerarentekort; laat ik daar heel duidelijk over zijn. Velen overwegen om het onderwijs in te gaan. Wij hebben allerlei maatregelen genomen, bijvoorbeeld in Maatwerk voor morgen en voor zij-instromers en onbevoegden. Wij hebben in de vorige periode alle herintreders aangeschreven, die nu in groten getale aan het werk zijn. Je ziet bij al deze mensen steeds de wens terugkomen dat de groep te managen is door de leraar. Het klinkt akelig, het is een term uit het bedrijfsleven, maar het komt daar wel op neer. De instroomgroepen in de onderbouw, waar kleuters het hele jaar door binnenkomen, zijn zeker in de randen van de grote steden veel te groot. Voor ouders, leerlingen en leerkrachten is het daar direct duidelijk dat het nodig is dat de groepen kleiner worden.

Er zijn ook budgetten naar scholen gegaan waarover zij zelf besluiten konden nemen, zoals bij de gewichtenregeling. Wat kiest een school dan als eerste maatregel? Groepsgrootteverkleining. Wat speelde er deze zomer in Bokhoven? Daar ging het om een vrijwillige ouderbijdrage ten behoeve van een extra docent. De school daar had de klassen al op voorhand verkleind. Dat is een antwoord op de vraag of de scholen wel aan de maatregel van klassenverkleining hechten en of het beleid daarvoor wel goed is voorbereid. Je ziet in enquêtes onder onderwijsgevenden en in de inspectierapporten, zoals Onderwijs op maat, voortdurend het beeld terugkomen dat de problemen heel ongelijksoortig zijn geworden en dat alle maatschappelijke problemen op kindervoeten de klas binnenkomen. Daar zijn maatregelen voor nodig, onder andere verkleining van klassen, naast invoering van de computer, lerarenbeleid en wat dies meer zij.

Langs heel verschillende lijnen wordt er gewerkt aan kwaliteitsverbetering. In de voortgangsrapportages over klassenverkleining pakken wij steeds alle maatregelen samen. Wij reflecteren daarin dus niet alleen op de vraag of de klas kleiner wordt en of er meer handen in de klas komen. Wij hebben grote ruimte gegeven om de budgetten in te zetten. Een school hoeft dus niet het aantal kinderen in de klas te verlagen, maar kan ook kiezen voor meer handen in de klas, bijvoorbeeld door het inzetten van onderwijsassistenten. De school kan er ook voor kiezen, het geld voor een deel te besteden aan het middenmanagement, het management voor de onderbouw. In de voorstellen zit dus enige vrijheid voor de scholen om het geld te besteden.

In verband met de oormerking is er gesproken over de beleidsbrief. Hierover is ook gesproken tijdens de algemene beschouwingen in deze Kamer en wij zullen er uitvoerig over spreken in verband met de begroting, waaraan de beleidsbrief is toegevoegd. Ik lees deze heel anders dan alleen als dereguleringsbrief. Deregulering vind ik een middel, geen doel. De kwaliteit van het onderwijs is een doel. In de beleidsbrief zie je heel uitgebalanceerd twee politieke stromingen samenkomen: vormen van deregulering moeten in dienst staan van de doelen die wij binnen het onderwijs willen dienen. Hierover bestaat volledige overeenstemming tussen minister Hermans en mij. De Kamer krijgt nog de gelegenheid om de afstand tussen ons te meten op het moment dat wij hier de begroting bespreken. De voorbereiding van die brief hebben wij ingezet kort nadat wij op het departement kwamen. Wij hebben mensen uit alle sectoren bij elkaar gezet en daaruit is deze brief voortgekomen. Ik ben er heel benieuwd naar hoe de Kamer hem zal beoordelen. Het lijkt mij echter niet juist dat de beleidsbrief alleen wordt opgevat als een voornemen tot deregulering. De bestuursfilosofie die wij erin hebben neergelegd, kan soms vormen van regulering meebrengen. Het is in balans gebracht. Of de overheid moet reguleren dan wel dereguleren, hangt sterk af van het doel dat gediend moet worden. Het doel is nooit deregulering. Deregulering kan wel sterk in het licht van kwaliteitsbeleid staan, zeker in de onderwijssector. Ik kan mij heel veel zaken voorstellen die chagrijn opleveren en die ik graag zal dereguleren. Er zijn echter ook zaken waarvoor naar mijn mening regulering aan de orde kan zijn.

Er is in verband met de oormerking gesproken over de onderbouw en de bovenbouw. In de Tweede Kamer is dit op een heel andere wijze gebeurd dan in deze Kamer. Daar was het beeld echt anders, zoals men heeft kunnen lezen in het verslag. Natuurlijk bestond ook in de Tweede Kamer de wens om de maatregel uit te breiden tot de bovenbouw. Ter linkerzijde werd die vraag helemaal direct gesteld. De bedragen die gemoeid zijn met de maatregel voor de onderbouw, zijn gigantisch. Je moet gewoon ergens beginnen. Als wij onderbouw en bovenbouw koppelen, heeft de maatregel een minder substantieel effect voor meer handen in de klas, onderwijsassistenten en ondersteuning van management of voor een numerieke vermindering van leerlingen in de klas. Het gaat er dus om of je tot een geconcentreerde inzet zou kunnen komen. U weet ook dat er rapporten lagen die aangaven, dat de leerwinst het grootst zou zijn bij een inzet in de onderbouw.

Natuurlijk waren er tegelijkertijd vragen of dit weer niet allemaal tot gedetailleerde legitimatieprocessen zou leiden. De heer Witteveen heeft ernaar gevraagd. De vraag was ook: komt er weer een heel stel formulieren bij en wordt dat weer een soort extra tijdsbesteding voor het management om er verantwoording over af te leggen? Ik moet u zeggen dat de wijze waarop scholen hier verantwoording over moeten afleggen, zeer ruimhartig is opgepakt. Het zal hun geen extra regellast bezorgen, want men weet wie er werkt in de onderbouw en wie er werkt in de bovenbouw; de benodigde informatie is op de school aanwezig en de instellingsaccountant en eventueel de departementale accountants kunnen gewoon die gegevens opvragen en controleren. Dat is een heel beperkte administratieve last. Het zijn gegevens die al lang bekend zijn binnen de scholen; men weet precies wie waar werkt. Het is geen extra verantwoordingsplicht; het is echt vereenvoudigd.

Tegelijkertijd is er gevraagd of de scholen ook kunnen afwijken van de oormerking. U heeft er allemaal zoveel tijd aan besteed dat ik toch ook even nadrukkelijk op deze vraag inga. Er kunnen zich natuurlijk situaties voordoen waarbij de school absoluut niet uit de voeten kan met de oormerking. Op dit moment hebben wij geen zicht op die omstandigheden, maar we hebben wel een mogelijkheid ingebouwd in de wet. Er is namelijk een mogelijkheid gecreëerd om met een algemene maatregel van bestuur voorwaarden te formuleren. Eerst willen we graag concrete ervaring opdoen met de oormerking en vervolgens, zo zich problemen voordoen, kunnen we op grond van die concrete ervaring een algemene maatregel van bestuur formuleren. U weet dat dit veel minder tijd vergt dan een uitzondering maken of anderszins een wetswijziging doorvoeren. Ook een aanpassing van een algemene maatregel van bestuur gaat snel. Dit biedt als instrument derhalve de meeste flexibiliteit.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Zou ik aan de staatssecretaris mogen vragen aan welke inhoud van zo'n AMvB zij denkt? Kan de staatssecretaris dit een beetje concreter maken, want ik vind het zo toch wel erg vaag blijven.

Staatssecretaris Adelmund:

Het is niet zonder reden zo vaag. Dat is, omdat de maatregelen die we zouden moeten nemen, ons nu niet bekend zijn. Op dit moment hebben we alleen onderzoeken die zeggen: zet dat geld alstublieft in de onderbouw in, want daar kunt u de meeste leerwinst boeken. We hebben maximaal de ruimte opgerekt voor scholen wat betreft de legitimatieplicht. Niet anders dan wat men nu registreert, moet men vervolgens registreren. En ik moet u zeggen dat de scholen applaudisseren bij deze maatregel. De ouders en de leerlingen doen dit ook, want het is merkbaar of je een kind thuis krijgt die in een groep van 35 leerlingen zit of eentje die in een groep van 20 leerlingen zit of waar meer handen in de klas zijn. Reken maar! Men ziet dus uit naar die middelen. Deze zijn tot nu toe alleen in huisvesting gestopt: het is nog nooit concreet naar de scholen toe gegaan, maar dat gaat vanaf dit jaar gebeuren.

Vervolgens kan ik mogelijkerwijs tegen problemen aanlopen die scholen hebben om het daar in te zetten. Het kan bijvoorbeeld zijn dat scholen die maatregelen allemaal al op eigen kosten hebben genomen. Ik kan het niet overzien op dit moment of die situatie zich voordoet. Het is niet de bedoeling dat die scholen het dan weer inleveren; het is de bedoeling dat zij het dan anders kunnen inzetten. Ik kan u echter zo'n situatie voorspellen. De zwarte scholen hebben op dit moment heel vaak de groepen verkleind. Wat men met dit geld gaat doen, is waarschijnlijk datgene gaan aanpassen in die scholen waar we eigenlijk ook het gewichtengeld voor geven. Misschien kan daar dan veel meer gebeuren aan taal, taal, taal, taal. Dan kan men met die budgetten op zo'n manier omgaan, dat men het oorspronkelijke budget van die gewichtenregeling inzet voor taal, taal, taal, taal; en dat men dit budget gebruikt om de klassen te verkleinen, omdat men zegt dat dát een noodzakelijke voorwaarde is in de zwarte scholen.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Betekent dat, mijnheer de voorzitter, dat de staatssecretaris zegt dat er inderdaad bij de scholen een zekere ruimte zit om, als zij niet op het punt van de klassenverkleining nog wat wensen, het aan andere speerpunten van kwaliteitsverbetering te besteden? Is dat inderdaad wat de staatssecretaris op dit moment concreet aangeeft? Dat lijkt mij namelijk cruciaal voor het hele debat.

Staatssecretaris Adelmund:

Wat ik u concreet aangeef, is dat dit budget is vrijgemaakt om de groepen te verkleinen in de onderbouw of om meer handen in de klas te krijgen in de onderbouw of om het management te ondersteunen ten aanzien van de onderbouw. Men kan er dus veel zaken mee doen, maar gericht op de onderbouw. Ik zeg u ook dat zo een school dat anders wil besteden, als er zich knelpunten voordoen, ik een algemene maatregel van bestuur kan uitvaardigen. Die is snel en efficiënt; dat is een heel snelle weg, als zich die problemen voordoen. Op dit moment is niet te voorspellen of die problemen zich gaan voordoen, maar er wordt voortdurend gemonitord: het zal snel duidelijk worden, als dat het geval is.

De heer Van Vugt vroeg waarom is gekozen voor een gemiddelde van 20 leerlingen en niet voor een maximum. Hij gaf het voorbeeld van 10 leerlingen versus 30 leerlingen. Het gemiddelde geeft alleen maar de norm aan voor de financiering van de scholen. De scholen krijgen een budget, waarmee zij in principe alle onderbouwgroepen uit 20 leerlingen kunnen laten bestaan. Zij kunnen evenwel ook voor andere maatregelen kiezen. Dat staat in hetgeen de scholen is aangeleverd. Zij worden op dit punt ruim geïnformeerd. Men heeft dus veel ruimte bij het maken van eigen keuzes. Men kan bijvoorbeeld onderwijsassistenten aantrekken. Daarmee verkleint men het aantal leerlingen niet numeriek, maar daarmee heeft men wel meer handen in de klas. Nogmaals, het gaat hierbij nadrukkelijk om de onderbouw en de scholen hebben vrijheid bij uitvoering van de maatregel. Zou bij de maatregel een maximum gelden, dan zou dat de vrijheid van de scholen onnodig beperken. De scholen zou ik graag zo snel mogelijk in staat stellen wijsheid te betrachten met de middelen die nu ten behoeve van de onderbouw extra zijn uitgetrokken. Het zijn prachtige middelen.

De heer Witteveen stelde een vraag over de wijze van toekenning op scholen met een onder-, midden- en bovenbouw. Ook met deze scholen is rekening gehouden. Montessori- en Jenaplanscholen werken vaak met een middenbouw. Die scholen hoeven voor het verkrijgen van de middelen niet af te wijken van de wettelijke regels. Daarover ging de vraag van de heer Witteveen met name. De regels zitten echt niet zo in elkaar dat dit nodig is. Er is zeer lang over nagedacht. De middelen zijn niet geoormerkt voor de 4- tot en met 7-jarige leerlingen. Het criterium is uitsluitend relevant voor het vaststellen van de omvang van de geoormerkte formatie. De oormerking zelf heeft betrekking op de verplichte inzet voor de eerste vier leerjaren en daarbij kan het om een deel van de middenbouw gaan. Dus als je een remedial teacher in een middenbouwklas met kinderen uit de groepen 3, 4 en 5 hebt, kun je de middelen voor twee derde inzetten voor de groepen 3 en 4. Dat is niet in strijd met de wet. Je omzeilt de wet daarmee niet op een creatieve manier, maar je maakt dan gewoon gebruik van de ruimte die de scholen geboden wordt.

Er is op allerlei manieren gesproken over het probleem van voldoende leraren. Ik heb al gezegd dat het hier een prisoners dilemma betreft of een kip en ei-kwestie. Er zal zeer veel moeten verbeteren wat de arbeidsomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden van leraren betreft. Er doet zich hier hetzelfde voor als datgene wat men elders kan waarnemen. Als er een ruimer voorraad is aan werknemers, wordt er op een andere manier met hen omgesprongen dan wanneer er krapte is. Pas nu wordt zuinig omgegaan met leraren. Er is lang een overschot aan leraren geweest. De arbeidsmarkt was op een gegeven moment verzadigd en er waren voor iedere leraar wel weer andere te vinden. Er kwamen grote groepen. De geachte afgevaardigde van GroenLinks gaf aan, dat er mensen waren die wel de opleiding voor leraar volgden, maar vervolgens op een geheel ander werkterrein aan de slag gingen. Dat waren lange tijd de kenmerken van de arbeidsmarkt van de leraar. Op dit moment zijn ze schaars. Het duurt altijd even voordat de varkenscyclus – geen woord van mij, laat dat duidelijk zijn; het is verzonnen op het Centraal bureau voor de statistiek – weer wordt afgedempt. Heel lang blijft dus het beeld bestaan: als je naar die opleiding gaat, word je werkloos. Pas nu zie je dat er weer een enorme toestroom naar de PABO's is. Daaruit blijkt dat het effect van de varkenscyclus weg is. Er wordt weer volop ingeschreven voor deze opleiding en vervolgens gaat men ook daadwerkelijk dit werk doen.

Mevrouw Schoondergang refereerde nog even aan een onderzoek van het Sociaal en cultureel planbureau waaruit zou blijken dat maar 60% van de PABO-leerlingen na het doorlopen van die opleiding ook in het onderwijs aan het werk gaat. Dit is dus niet zo. Inmiddels gaat 95% in deze sector aan het werk. Dat heeft natuurlijk te maken met de omslag die de arbeidsmarkt op dit moment doormaakt. Eerder was het zo dat een groot deel geen werk in de onderwijssector kon vinden. Ook uit de leeftijdsopbouw binnen de onderwijssector blijkt, dat een hele generatie wordt gemist. In een bepaalde periode was er namelijk sprake van verzadiging van de onderwijsarbeidsmarkt. In zo'n situatie gaan veel mensen met de opleiding iets anders doen. Dat leidt ertoe dat die opleidingen geen mensen meer trekken, maar nu doen ze dat weer wel. Ook gaat nu bijna 95% van de PABO-leerlingen in het onderwijs aan de slag.

De tendens blijkt ook bij het career centre voor onderwijs. Zoals men weet, zijn mogelijke herintreders die via het ABP te achterhalen waren aangeschreven. Ongeveer 10.000 vrouwen waren bereid om te herintreden. Daarbij blijkt wel een heel ander profiel. Deze vrouwen kiezen met name voor de onderbouw. Mevrouw Dupuis zei, dat velen niet in de onderbouw willen werken, maar dat is dus bij deze groep helemaal niet aan de orde. Deze groep wil juist wel in de onderbouw werken. Er zijn nu 1500 herintreders aan een baan geholpen. Tegelijkertijd neemt eenzelfde groep deel aan de opfriscursus.

Tegelijkertijd moeten extra maatregelen voor deze groepen worden genomen. Deze groepen hebben namelijk zeer grote behoefte aan kinderopvang en zij willen ook in deeltijd werken. Deze sector kent al heel veel deeltijdwerkers. Hierover stelde mevrouw Schoondergang een vraag. De sector krijgt nu nog meer deeltijdwerkers in dienst en nog meer mensen die afhankelijk zijn van kinderopvang. Het is all in the game. Met deze aspecten krijg je te maken als je een dergelijke groep nadrukkelijk werft voor het onderwijs.

Bij de algemene politieke beschouwingen is in een kwartiertje, waarin sprake was van vrij winkelen, nadrukkelijk gesproken over de arbeidsvoorwaarden. Toen is door iedereen onderwijs in het wagentje gestopt. Onder andere is 30 mln. extra apart gezet voor het oplossen van de knelpunten op de arbeidsmarkt. Dat geld wordt verdeeld onder PO, VO en BVE. Uit de nota Maatwerk blijkt, dat voor de langere termijn maatregelen zijn voorzien die zich nadrukkelijk richten op kwaliteitsverbetering, personeelsbeleid en modernisering op het gebied van de arbeidsvoorwaarden. We zitten nu midden in dat proces.

De heer Veling heeft nadrukkelijk gevraagd, of ik bezig ben te temporiseren. Zoals ik al heb gezegd, zit ik in een prisoners dilemma. Ik kan niet nu temporiseren, omdat het beeld van het beroep heel snel ingrijpend moet wijzigen. Bij de campagne hebben wij nadrukkelijk gekozen voor de leuze "elke dag anders". Positiever hebben wij het niet willen maken, omdat bij onderzoek heel nadrukkelijk bleek, welk beeld men van onderwijs heeft, namelijk zwaar werk, ofte wel werk waar je flink van slijt. Wij moeten dus een aantal extra voorwaarden vervullen, willen wij dat beeld van het werk veranderen.

De heer Veling (RPF/GPV):

Dat dilemma begrijp ik. Maar het is altijd beter om bewust te kiezen voor temporiseren, dan in feite te constateren dat die temporisering plaatsvindt, maar dan niet geregisseerd en ongelijk. Hebt u er vertrouwen in dat het niet op een fiasco uitloopt?

Staatssecretaris Adelmund:

Ik heb het idee dat deze maatregel juist veel elan zal inhouden voor de scholen. Het is een heel concrete verbetering. "Meer handen in de klas" is een heel concrete verbetering. Geef collega's collega's! Op de scholen is de vraag die mensen stellen, of wij hun meer collega's kunnen geven. Ik zal graag meewerken aan dat proces, dat cruciaal is in het regeerakkoord. Als er onvoldoende voorwaarden zijn om dat te realiseren, zal onze krachtsinspanning er allereerst op gericht zijn om wel voldoende voorwaarden te realiseren, in plaats van het temporiseren of afblazen van maatregelen die verbeterde kwaliteit van het onderwijs met zich meebrengen. Wij moeten die neerwaartse spiraal doorbreken, waarvoor een aantal maatregelen tegelijkertijd benodigd zijn.

Voorzitter! De instroom in de PABO's is de afgelopen 2 jaar met 50% gestegen. Dat gaat dus heel snel. Zoals bekend voerden wij voor de zomer zelfs nog een discussie over een aantal instellingen die een numerus fixus wilden gaan instellen. Gelukkig is dat niet doorgegaan, maar zo groot was de toeloop. Het beeld dat daarover nu bestaat is, dat je daar leuk aan het werk kunt. Je bent in ieder geval zeker van werk en, indien gewenst, omscholing. Ik zie mensen na de pensionering teruggaan naar het onderwijs. Er gebeurt op dit moment van alles binnen het onderwijs om mensen maar te binden.

Voorzitter! Ik ben al ingegaan op mensen die zijn geïnteresseerd in de onderbouw. Het is eerder een belemmering dat zoveel mensen zijn geïnteresseerd in de onderbouw. Er zijn heel veel scholen die graag de grote groepen herintreders breder zouden willen inzetten dan alleen in de onderbouw. Zij kiezen er op dit moment voor om te beginnen in de onderbouw; wie weet nemen zij daarna de groepen daarboven. In het profiel van nogal wat werkzoekenden binnen de onderwijssector staat de onderbouw dus eerder bovenaan. Dat heeft te maken met beelden die men heeft van die prachtige 10-, 11- en 12-jarigen. Dat beeld is zeker iedere dag anders en ontzettend leuk. Maar veel mensen, zeker zij die van buiten het onderwijs komen, hebben een beeld van vervroegde puberteit en de last die men van die groepen zou kunnen hebben. En natuurlijk de uitdaging!

Voorzitter! Over de deregulering is gevraagd, of die spoort met andere zaken die zijn neergelegd. Er is een flink aantal zaken voorgelegd aan de Onderwijsraad voor advies, die allemaal dit soort onderwerpen betreffen. Ik zie uit naar al die adviezen. Er zijn verschillende debatten te voeren. Over "Variëteit en waarborg" ligt een advies van Onderwijsraad; dit onderwerp heeft nadrukkelijk met dit vraagstuk te maken. Het gaat om de condities die je schept voor deregulering. Over de leerstandaarden ligt er een advies, waarvan ik kan voorspellen dat daarover een "dik" debat volgt. Over de samenwerkingsschool, van kleur verschieten en zeggenschapsverhoudingen komen adviezen van de Onderwijsraad, waarover nog debatten zullen worden gehouden. De Kamer kan ons de komende jaren nog heel vaak de nieren proeven over het dereguleringsvraagstuk, vooral als de weg waarlangs kwaliteit kan worden gevonden. De minister en ik staan dat voor, zij het als middel. Wij willen de scholen alle ruimte geven. Tijdens het debat in de Tweede Kamer werd gerefereerd aan het feit, dat dit geacht werd een liberaal gedachtegoed te zijn. Ik kan mij niet voorstellen – om één keer vanuit mijn politieke achtergrond te spreken – dat de sociaal-democratie tegen initiatiefrijke scholen zou zijn. Juist vanuit het gedachtegoed van actieve burgers en een actieve overheid past het dereguleringsvraagstuk uitstekend bij de sociaal-democratie. Zoals bekend sta ik hier niet voor de sociaal-democratie, maar ik wil het toch even zeggen, want ik zag het de Kamerleden in stilte al denken! Wij hebben gesleuteld en gesleuteld aan die brief, omdat het een bijzonder vraagstuk is, dat dwars door de sectoren in het onderwijs heenliep. Deze week krijgen wij nog een debat in de Kamer over het dereguleringsvraagstuk, en over de wijze waarop dat gestalte krijgt in het onderwijs. Voorzover ik weet is dat aanstaande donderdag.

De voorzitter:

Ik kan mij niet herinneren dat dat aanstaande donderdag is.

Staatssecretaris Adelmund:

Dan is het op 8 en 9 december.

De voorzitter:

In de Tweede Kamer.

Staatssecretaris Adelmund:

Inderdaad, ik moet eigenlijk over de overzijde van het Binnenhof spreken.

In de beleidsbrief is met nadruk aangegeven op welke wijze wij gestalte willen geven aan onze bestuursfilosofie. Elk gezelschap dat wij in onderwijsland ontmoeten, vragen wij naar de "chagrijnregels". Dan blijkt dat veel van die regels voor anderen reden tot grote vreugde zijn. Chagrijn en vreugde houden elkaar redelijk in balans. Dat merken wij heel goed op het moment dat wij zo'n regel willen afschaffen, want dan blijken velen eraan te hechten. Er zullen nog veel debatten over dit onderwerp gevoerd worden. Veel van deze vraagstukken hebben te maken met het arbeidsvoorwaardenbeleid. Het aanpakken daarvan is een grote uitdaging.

Wij streven naar initiatiefrijke scholen met veel maatschappelijke betrokkenheid. Duizenden vrijwilligers vormen de besturen van onderwijsinstellingen en geven op die wijze hun maatschappelijke verantwoordelijkheid vorm. Scholen krijgen meer vrijheid en afhankelijk van de problematiek zullen scholen hun verantwoordelijkheid invullen.

De onderzoeken naar de groepsgrootteverkleining zijn gericht op de onderbouw. Dit was ook in de Tweede Kamer de invalshoek. Het gaat erom dat een taalbasis wordt gelegd. De middelen daarvoor moeten geoormerkt worden.

De AMvB inzake de ontheffing kan al geslagen worden, maar ik wil eerst afwachten op welke wijze de scholen de vrijheid van de besteding aanwenden.

Mevrouw Schoondergang vroeg zich af of het niet beter is, middelen vrij te spelen ten behoeve van de onderwijsachterstand van specifieke groepen. De scholen die zij op oog heeft, hebben heel vaak de extra gewichtenmiddelen al gebruikt om de groepen te verkleinen. Met het geld dat zij op grond van dit wetsvoorstel zullen ontvangen, krijgen zij extra mogelijkheden om andere problemen aan te pakken, zoals het bestrijden van taalachterstand. Het is goed om deze maatregelen algemeen over de scholen te spreiden. Aan de randen van grote steden komen scholen voor met grote groepen: veel witte kinderen, overvolle klassen.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

De gewichtengelden mogen niet ingezet worden om een voorschool te beginnen. Voor bijvoorbeeld allochtone kinderen van twee en drie jaar is het van groot belang dat zij op het gebied van het Nederlands worden bijgespijkerd voor zij naar school gaan. Het wetsvoorstel heeft betrekking op kinderen van 4 t/m 7 jaar. Kunt u geen opening bieden om een voorschool op te richten?

Staatssecretaris Adelmund:

Gelukkig is die opening er al. Als gevolg van het debat over het nut van de voorschool is er geld vrijgemaakt. Samen met mevrouw Vliegenthart wil ik deze middelen verdelen over alle risicowijken waar grote behoefte is aan zo'n school. Het beleid krijgt succes door een combinatie van factoren, zoals voorschool, groepsgrootteverkleining en extra taalonderwijs. Tegelijkertijd wordt een plan voor ontwikkeld voor de onderwijskansscholen. Deze maatregel wordt generiek ingezet omdat zich veel problemen voordoen op scholen in kinderrijke buurten die niet via extra middelen de klassen hebben kunnen verkleinen.

Mevrouw Van den Hul-Omta (CDA):

Voorzitter! Nu de staatssecretaris reageert op de mogelijkheden voor voorschoolse opvang, vraag ik haar op welke wijze dit financieel wordt uitgewerkt. Er is nu sprake van een andere verbreding dan aanvankelijk de bedoeling was.

Staatssecretaris Adelmund:

Dat kan ik mij voorstellen, maar dat raakt dit onderwerp niet. De voorschool betreft een ander voorstel. Ik ben overigens opgelucht dat daarvoor middelen zijn.

Ik kom op de adviezen van de Onderwijsraad. In ieder advies kwam de vraag terug of groepsgrootteverkleining – in eigen woorden – geen zondegeld is. De rapporten spreken elkaar tegen. Ik ben het met iedereen eens die zegt dat de verkleining op zichzelf onvoldoende voorwaarde is voor kwaliteit en dat er meer kwaliteitsaspecten aan de orde moeten zijn, wil het effect worden behaald dat is bedoeld door de adviescommissie-Van Eijndhoven. De conclusie van die commissie is dat de groepsgrootte relevant is voor de kwaliteit. Het gaat echter niet alleen om wetenschappelijke bewijsvoering. In alle reacties uit het veld op het rapport van de commissie Evaluatie basisonderwijs komt duidelijk naar voren dat leraren aangeven dat grote groepen het zwaarst wegen bij de werkdruk. De inspectie stelt dat differentiëren nodig is, maar dat is niet mogelijk als groepen groot blijven. Het is geen garantie voor kwaliteit, maar wel een van de maatregelen die nodig zijn om kwaliteit te bereiken.

De heer Veling (RPF/GPV):

Grote klassen geven een hoge werkdruk en dat is niet goed. Dat staat echter los van de vraag of kleinere klassen werkelijk de kwaliteit van het onderwijs ten goede komen. De staatssecretaris noemt ook twee perspectieven. De Onderwijsraad heeft er nadrukkelijk op gewezen dat de verkleining van klassen op zichzelf zelfs een averechts effect kan hebben, omdat men zich minder druk maakt om het gebruikmaken van toetsen en het registreren van vorderingen. Men kent elkaar wel. Er moet meer gebeuren. Weliswaar is de formatietoewijzing strikt gereguleerd, maar voor het overige wordt het compleet aan de scholen overgelaten. Naar mijn mening is dat onevenwichtig.

Staatssecretaris Adelmund:

Het is opvallend dat een aantal leden heeft uitgesproken dat veel aan de scholen overgelaten zou kunnen worden. Ik ben daar ook voor, omdat scholen daardoor initiatiefrijk zullen opereren, ook ten aanzien van de kwaliteit. Vervolgens zal er nog gedebatteerd worden over variëteit en maatwerk, inspectie en over leerstandaarden. Ik voorspel dat er dan nog wel een en ander los zal komen. Ik heb aan het begin van mijn speech al gezegd dat de klassenverkleining een noodzake lijke, maar op zich niet voldoende voorwaarde is. Er zijn andere maatregelen nodig, maar dat geldt ook voor het lerarenbeleid. Je kunt nog zulke goede arbeidsvoorwaarden scheppen, als niet tegelijkertijd het onderwijsproces wordt veranderd, levert dat geen voldoende kwaliteitsgarantie voor het onderwijs. Ook computers leveren geen geïsoleerde kwaliteitsimpuls op. De drie door mij genoemde zaken moeten op elkaar betrokken worden. Pas dan kan er een kwaliteitsbeleid ontstaan.

De heer Schuyer heeft gevraagd op welke wijze modellen ontwikkeld kunnen worden voor de wijze waarop de formatie effectief kan worden ingezet. Dit is inmiddels door het PMPO gedaan. Er zijn varianten aangereikt om de extra formatie in te zetten, bijvoorbeeld aanvullende takenpakketten, nieuwe functies in de onderbouw, het aanstellen van een onderbouwcoördinator en een taal- of rekencoördinator. Al die modellen zijn uitgewerkt. De gevraagde modellen zijn er dus, gespreid naar school.

De heer Schuyer sprak zich ook uit tegen een vroegtijdige selectie van kinderen in de kleuterjaren. Iedere maatregel kan natuurlijk zodanig worden ingezet dat er ongewenste resultaten ontstaan. Dat geldt ook voor computers in de klas en voor welke kwaliteitsimpuls dan ook. Het gaat erom dat de maatregel zo werkt dat de voorwaarden voor een ononderbroken ontwikkeling worden verbeterd. Dat ben ik helemaal met de heer Schuyer eens. Kleinere groepen in combinatie met leerlijnen en leerlingvolgsystemen bieden de mogelijkheid om kinderen beter voor te bereiden op aanvankelijk lees- en rekenonderwijs in groep 3. Meestal breekt er rond het najaar in groep 3 een lichte paniek bij de onderwijzer uit als het lezen of schrijven nog niet onder de knie is. Dat zou een veel vloeiender lijn moeten zijn, zonder dat het effect optreedt dat de heer Schuyer aangeeft, namelijk een vroegtijdige selectie van kinderen in de kleuterjaren.

Er werd gevraagd of er is voorzien in een evaluatie. Ja, de inspectie meet jaarlijks de voortgang, zowel in de inzet van de middelen als in de kwaliteitsverbetering. Deze rapporten zijn allemaal openbaar.

Mevrouw Schoondergang vroeg of ik genoeg heb aan 20 mln. en of dit bedrag structureel is. Op de laatste vraag kan ik "ja" antwoorden. En of het genoeg is, ja, voor een sobere en doelmatige bekostiging wel. Ik kan mij voorstellen dat er meer leven is dan dat, maar wij zijn nog bezig.

Zij vroeg ook hoe de regelgeving vanuit andere departementen kan worden meegenomen in het jaarlijks vast te stellen programma van eisen voor de materiële bekostiging van scholen. Er is afgesproken om een vijfjaarlijkse inhoudelijke vaststelling en een jaarlijkse prijsbijstelling te maken. Dit systeem is in 1997 ingevoerd en ter voorbereiding van een nieuwe vijfjaarlijkse periode zullen de programma's van eisen worden geëvalueerd. Daarmee worden de geschetste eisen met betrekking tot veiligheid en de Arbowetgeving van een extra sterretje voorzien.

Ik kom op de huisvestingsmiddelen en de wijze waarop de gemeenten die inzetten. Het is bekend dat gemeenten een zorgplicht hebben voor de onderwijshuisvesting. Dit was een mooi voorbeeld van beleid, want bij de groepsgrootteverkleining is tegelijkertijd een budget gevoegd voor de huisvesting. Het is dus één op één geregeld. Er is inmiddels een monitor beschikbaar en deze zal binnenkort uitgebreid worden besproken in de Kamer aan de overzijde. Als een school in 2000 een nieuw lokaal nodig heeft en in 2002 weer één, dan is het goedkoper om twee lokalen te bouwen. Momenteel bepalen gemeenten in overleg met schoolbesturen de prioriteitsvolgorde: waar moet met de bouw worden begonnen en waar niet. In de monitor die nu bij de Tweede Kamer ligt, is te zien dat de VNG een handreiking heeft uitgebracht, maar ook dat er volop wordt gebouwd. Ik moet eerlijkheidshalve zeggen dat er meer wordt gebouwd dan toen het huisvestingsbudget centraal werd uitgegeven.

Mevrouw Dupuis vroeg of de klassenverkleining onontkoombaar is. Het antwoord is simpel: ja, er is geen weg terug. Er is veel enthousiasme in het onderwijs en het zou een grote teleurstelling zijn als wij een stap terug zouden doen doordat de verkleining niet door zou gaan. Als er één factor direct uit de werkdrukonderzoeken naar voren komt, is het wel het voortdurende proces van desillusionering: je denkt dat je iets krijgt, maar het komt toch niet. Dit moet dus gewoon doorgaan en het enthousiasme moet vastgehouden worden. In de komende jaren moet dit benut worden om tot daadwerkelijke kwaliteitsverbetering te komen. Dat betrek ik zeer nadrukkelijk bij de driehoek lerarenbeleid, computers in de klas en de groepsgrootteverkleining, samen met de wijze van toezicht houden via zelftesten en toetsen, een andere rol van de inspectie en intercollegiaal overleg dat tot stand moet komen in de moderne arbeidsorganisatie van het onderwijs, want het is een moderne organisatie en dat moet het ook blijven, of worden waar het dat nog niet is. Pas als aan deze voorwaarden is voldaan, is sprake van een kwaliteitstoets over de gehele linie en kan nooit meer één maatregel los worden gezien van de andere, want de kwaliteit kan alleen maar tot stand komen door de maatregelen op elkaar te betrekken.

De voorzitter:

Ik dank de staatssecretaris voor haar bijdrage in eerste termijn. Zij verontschuldigt zich voor het woord "varkenscyclus". Ik wijs haar erop dat deze verontschuldiging niet nodig is, omdat het in de economische wetenschap een zeer gangbaar begrip is. Ik begrijp dat er nog behoefte is aan een laatste interruptie.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag gesteld die de staatssecretaris niet heeft beantwoord, maar misschien heb ik niet goed opgelet. Zijn er voornemens voor een structurele salarisverbetering voor de leerkrachten?

Staatssecretaris Adelmund:

Ik kan mij deze vraag heel goed voorstellen. Onderhandelingen verlopen echter altijd met een bepaalde dynamiek. Ik weet heel zeker dat alles wat ik hier toezeg, aan de onderhandelingstafel niet meer aan de orde is omdat het al is weggegeven. Wij kunnen dus niet vooruitlopen op de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden, die binnenkort formeel zullen starten. De nadrukkelijke inzet van de heer Hermans en mij – hierover hebben wij van gedachten gewisseld – is het onderwijs voorzien van de juiste voorwaarden. Dat geldt voor de arbeidsorganisatie onderwijs in materiële zin. Is er bijvoorbeeld een plek om te overleggen? Kunnen mensen ergens eten of moeten hooggekwalificeerde werknemers op de gang eten uit een plastic zakje? Al dat soort zaken hebben wij zelf aan de orde gesteld als zaken die verbeterd moeten worden. Ik denk dus aan de wijze waarop de schoolorganisatie plaatsvindt en de wijze waarop de voorwaarden voor de leraren worden gecreëerd. Tegelijkertijd wordt gedebatteerd over de vraag of wij met de ziektewetgelden en de WAO-gelden niet anders kunnen omgaan. Als wij een beter beleid inzetten voor de leraren, kan er minder ziekte en uitval zijn. Al dat soort beleid moet op gang komen. Dat hebben wij al op papier gezet, maar dat moet nog concreet op gang komen. Dat is zo lang niet gebeurd omdat er nog zoveel waren. Pas nu er krapte is, zal het beleid een enorme versnelling krijgen en ik werk daar van harte aan mee.

Dan de varkenscyclus. Ik wist dat, maar men associeert dat soort woorden met mij. Ik gaf even aan dat het geen woord van mij is.

De vergadering wordt van 21.14 uur tot 21.20 uur geschorst.

Mevrouw Van den Hul-Omta (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank mevrouw de staatssecretaris voor haar goede wensen voor de toekomst. Ook ik verwacht prachtige jaren. Zij heeft gezegd dat wij gaan investeren. Daarbij geldt echter vooral de vraag hoe wij gaan investeren. Ik proef in de beantwoording van vandaag een verdediging van een aantal zaken, zoals de oormerking. Op dat punt maak ik dan ook nog een aantal opmerkingen en stel ik vooral een enkele vraag.

Hoewel de klassenverkleining maar een van meerdere operaties is, heb ik vandaag toch alleen kritische kanttekeningen willen plaatsen bij deze operatie en dan vooral over de rigoureuze oormerking. Ook de huisvesting van scholen is een majeure operatie. Tevens is het verkrijgen van meer goed opgeleide leraren een kwestie van belang. Deze laatste twee operaties, beiden evenzeer van belang als die van de klassenverkleining, zijn op andere momenten aan de orde. Bij een te vroeg combineren van deze operaties komen wij geen stap verder met wat er in het onderwijs moet gebeuren. Overigens is bij elk van de drie operaties vertrouwen in de professionaliteit van de scholen nodig. Het gaat om sterke scholen, die verantwoordelijk zijn. Die zijn volgens de staatssecretaris ook enthousiast over de klassenverkleining. Het enthousiasme ontbreekt echter een beetje bij de wijze van invulling, zo hoor ik in het veld. Mede daarom zijn er vandaag zoveel kritische kanttekeningen bij de oormerking geplaatst.

Uitgaande van sterke scholen, dan past daarbij niet de rigide oormerking waarvan nu sprake is. Het gaat immers om een kwaliteitsimpuls die zijn beste uitwerking zal hebben bij het geconcentreerd inzetten in de laagste klassen. Dat zullen sterke, professionele scholen dan ook sowieso zoveel mogelijk proberen te doen. Daarop worden zij door de ouders en dus door de markt afgerekend. Waarom zou dit dan ook niet zonder oormerking goed komen? Maar ook is waar, dat alle klassen meer handen nodig hebben.

De rigide oormerking die vandaag wordt voorgesteld, die bovendien leidt tot meer administratieve rompslomp voor scholen die al onder grote druk staan, kan uiteindelijk leiden tot het niet besteden van de middelen. Daarom is dit voor mijn fractie een buitengewoon zwaar punt van kritiek. Daarom ook heb ik de staatssecretaris gevraagd, linksom of rechtsom iets van die rigiditeit weg te nemen, bijvoorbeeld door toe te zeggen dat de ontheffingsmogelijkheden die het wetsvoorstel biedt, onder andere in artikel 121, onderdeel F, waarin gesteld wordt dat bij AMvB kan worden afgeweken, zullen worden benut en dienaangaande een grote mate van soepelheid te willen betrachten, zodat van het niet benutten van deze middelen van de kwaliteitsimpuls geen sprake hoeft te zijn.

De staatssecretaris heeft gezegd concrete ervaringen nodig te hebben alvorens tot een AMvB te komen. Begrijp ik dat de door mij gevraagde toezegging om soepelheid te betrachten afhankelijk is van deze ervaringen? Kan de staatssecretaris zeggen hoeveel tijd nodig is om de ervaringen op te doen en hoeveel scholen daarnaar gevraagd moeten worden? Ik zou de toezegging van de staatssecretaris immers graag willen horen als maatwerk. Ik herhaal deze vraag in tweede termijn, omdat ik zonder enige toezegging mijn fractie maar moeilijk mee zal kunnen krijgen met instemming met het wetsvoorstel.

Tot slot wil ik hier gezegd hebben dat ik blij ben met een extra impuls voor het voorschoolse traject. Ik heb begrepen dat de staatssecretaris samen met haar collega, mevrouw Vliegenthart, daarmee bezig is. Daarvoor zijn extra middelen beschikbaar, die niet ten laste komen van het budget waarover wij vandaag spreken.

De heer Veling (RPF/GPV):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Ik ben met de staatssecretaris en anderen blij met geld voor het onderwijs. Ik ben ervan overtuigd dat het goed wordt besteed.

Ik ben het met de staatssecretaris eens dat dereguleren natuurlijk geen doel op zichzelf is. Dit is niet het moment om daar uitvoerig over te spreken, maar ik wil er wel wat over zeggen. Dereguleren heeft zin wanneer regels rigide zijn, bureaucratisch zijn en geen differentiatie toelaten. Dereguleren is niet bedoeld om scholen niet langer verantwoording te vragen voor wat zij aan het doen zijn. In zoverre heeft de staatssecretaris gelijk dat dereguleren nooit een doel is. Waarom het mij ging, is dat als je scholen serieus neemt je ze serieus neemt als partner. Dan stel je ze middelen ter beschikking en ga je ze vragen daarmee zinnige dingen te doen. Ik heb daarnet betoogd dat er iets onevenwichtigs zit in het enerzijds volstrekt oormerken van middelen en anderzijds het betrekken daarin van wat iedereen roept, namelijk het noodzakelijk beleid dat pas echt tot kwaliteitsverbetering leidt. Ik pleit niet voor dat ook reguleren, net zo min als ik zeg dat je als overheid helemaal niets moet regelen rond de bestemming van de middelen voor klassenverkleining. Ik pleit voor een benadering van scholen als volwassen, zelfstandige partners die hun eigen plan maken en die daar de middelen voor moeten krijgen. Dan kan met het vele geld dat wordt uitgegeven – het betreft een majeure operatie – iets goeds gebeuren, niet alleen voor docenten die natuurlijk graag kleinere klassen willen hebben, maar ook met het oog op het leren van de leerlingen.

Ik begrijp dat het perspectief op de algemene maatregel van bestuur met de mogelijkheid om uitzonderingen te maken iets verschoven is. Ik wil dit in aansluiting op wat mevrouw Van den Hul zei wat preciezer aangeven. In de memorie van antwoord schrijft de staatssecretaris: "Ik verwacht derhalve niet dat scholen door deze oormerking in de problemen zullen komen. Absolute zekerheid daarover kan echter niet worden gegeven. Uitsluitend voor die gevallen waarin zou blijken dat scholen als gevolg van de oormerking tegen onvoorziene en redelijkerwijs niet te voorkomen problemen aanlopen, kunnen bij algemene maatregel van bestuur uitzonderingen op de oormerking worden gemaakt." Dit is een buitengewoon zuinige formulering. Deze heeft betrekking op rare, formatieve zaken waardoor het volstrekt onmogelijk is om te voldoen aan de voorwaarden. Ik begrijp dat de staatssecretaris openstaat voor de mogelijkheid om in die algemene maatregel van bestuur ook knelpunten van onderwijskundige en schoolorganisatorische aard te betrekken in haar overwegingen. Dat lijkt mij een goede zaak, niet om daarmee iets af te doen aan het doel waarvoor deze middelen worden ingezet, maar om scholen als volwassen partners die hun eigen overwegingen hebben tegemoet te kunnen komen.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter! Als ouders een vogeltje houden, als de kinderen oud genoeg zijn om dat eigenlijk geen goede zaak te vinden en avond aan avond zeuren dat het deurtje van het kooitje nu maar open moet worden gezet en als die ouders dat uiteindelijk doen, naar bed gaan en 's morgens zien dat het vogeltje toch nog in het kooitje zit, zeggen zij: zie je wel, het heeft helemaal geen behoefte aan die vrijheid. Deze parabel kwam mij in gedachten naar aanleiding van een opmerking die de staatssecretaris een beetje en passant maakte, namelijk dat zij scholen bezocht en dan rijk in discussie kwam met mensen die de ene regel wilden schrappen en andere mensen die deze regel wilden handhaven. Als je een jaar of twintig initiatiefrijkheid van scholen een goede zaak vindt, mits ze maar doen wat je zegt, komt aan het eind de conclusie dat elk initiatief in die scholen gesmoord is. Dat is op dit ogenblik toch echt een beetje het geval. Vandaar dat in de Kamer iedere keer opnieuw, niet alleen vandaag, het nadrukkelijke verzoek wordt gedaan om de deregulering ter hand te nemen, zelfs als dat in het veld hier en daar niet gewenst wordt. Het is een kwestie van gewenning.

Ik heb eerder al gezegd, dat wat het optreden van de bewindslieden sympathiek maakt is, dat zij absoluut de hakken niet in het zand zetten. Zij hebben oog voor de noden en opvattingen in het veld. Zij gaan niet uit van een van tevoren bedacht concept. Dat is in deze periode toch iets nieuws voor het Nederlandse onderwijs. Dat is nog nooit gebeurd, zeker niet de laatste twintig jaar. In die zin vat ik de behoefte aan de algemene maatregel van bestuur op. De staatssecretaris zet zich in om van die algemene maatregel van bestuur gebruik te maken om de mogelijkheden van de wet – laat ik het maar heel kort door de bocht zeggen – te verruimen, waar de wetstekst zelf die wat inperkt. Op zichzelf vind ik dat goed. Ik sluit mij aan bij mevrouw Van den Hul. Op welk moment doet zoiets zich voor? Is het genoeg als er één school klaagt? Moeten er twintig scholen ergens over klagen? Dat aspect kan hier een rol spelen.

In eerste termijn heb ik gezegd, dat ik vrees dat maatregelen in het Nederlandse onderwijs elke keer weer de selectie bevorderen in plaats van ze af te remmen. Ik weet wel dat dit wetsvoorstel daar niet zo betrekking op heeft. Op zichzelf is er geen relatie met de groepsgrootte. De staatssecretaris heeft echter bij herhaling gezegd, dat er rond die groepsgrootte discussies zijn, over leerlijnen, over toetsingen, over voorschools leren enz. Mijn vrees is dat zodra het aspect leren naar voren komt en er kwaliteitsdoelen of minimumeisen worden gesteld, dat op een gegeven ogenblik ook moet worden getoetst. Dat is onontkoombaar. Het is ook spannend. Maar kijk toch uit dat je dat niet te vroeg in het onderwijs introduceert!

Ik ben tevreden over het antwoord van de staatssecretaris over de modellen. Eén model ben ik nergens tegengekomen. Ik ben erdoor geïnspireerd tijdens een bezoek in Israël, waar in eenzelfde mate de problematiek voor heel kleine kinderen geldt. Er is daar een omvangrijke, zeer diverse immigratie. Nederland kent als immigratieland die grote diversiteit eveneens. In Israël heeft men een model waarin men kinderen uit de acht groepen waarover wij het nu hebben als zij moeite hebben met taal of met rekenen eens even in een apart groepje zet. Daar zitten kinderen uit alle groepen in, van groep 1 tot groep 8. Gedurende enkele maanden krijgen zij speciale aandacht voor één aspect van het onderwijs. Voor de rest van de tijd keren zij gewoon terug in de groep waar zij horen. Na een bepaalde periode probeert men de kinderen het desbetreffende vak weer in hun eigen groep te geven.

Het voordeel van dit systeem is dat de groei van Weer samen naar school wordt tegengegaan. Eén element daarvan, het afremmen van de toestroom naar het speciaal onderwijs, is toch eigenlijk niet helemaal geslaagd. Ik zal de staatssecretaris haar vreugde over de voorschoolse opvang niet ontnemen. Het mag allemaal van mij, maar ik voorspel dat daar straks ook vragen worden gesteld, over de aansluiting van de voorschoolse opvang op de eerste klas van de basisschool. Dat is nu precies waar wij niet naartoe moeten. Het eindpunt is dan dat de schuld bij de conceptie komt te liggen.

Ik ben er blij om dat de staatssecretaris zegt dat er geen weg terug is. De onderwijswoordvoerders in de Kamer zijn unaniem van oordeel, dat het goed is dat er wordt geïnvesteerd in het onderwijs. Maar zo'n opmerking moet toch altijd gepaard gaan met de opmerking dat het nu kan, in de huidige overvloed, maar dat er bij een inkrimpende economie ongetwijfeld weer discussie over zal ontstaan of de groepsgrootte toch niet weer wat anders zou kunnen. Wij hebben het namelijk over 1,2 mld.; dat is niet niks.

Tot slot. De staatssecretaris heeft bij herhaling gesproken over haar trits lerarenbeleid, ICT en groepsgrootte; wij komen hier ongetwijfeld nog in een beleidsdebat over te spreken. ICT is wel helder, maar met name over dat lerarenbeleid is veel te zeggen, want daarbij kun je heel veel kanten op. Ik zou hierover toch nog willen opmerken dat ik in deze trits de hele problematiek van de leermiddelen mis. Die zou best eens aan de orde kunnen komen. Om een voorbeeld te noemen, de introductie van de nieuwe spelling is nog altijd een probleem bij de vernieuwing van de leermiddelen op de basisscholen. Er is dus ook op dat terrein nog wel enig werk te doen.

Mevrouw Dupuis (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Bij het begin van haar betoog leek het erop alsof de staatssecretaris in een andere wereld leeft dan de leden van onze fractie. Zij sprak van vrolijke leraren die verrukt zijn over hun vak en die geen enkele twijfel hebben over hun positie. Voorwaar, een volstrekt ander beeld dan het beeld dat onze fractie door allerlei berichten uit het veld heeft gekregen. En ik moet er nog bij zeggen dat het beeld dat de staatssecretaris schetste, eigenlijk door geen van de fracties zo ervaren is. Heeft zij wellicht niet een al te zonnig beeld hiervan?

Wij hebben in de Handelingen van de Tweede Kamer kunnen lezen dat het oormerken de kern van het wetsvoorstel is. Wel, ik constateer dat de staatssecretaris dit aanzienlijk relativeert en ik zou hiervan graag nog een bevestiging horen. Ik constateer dat de sociaal-democratie in de visie van de staatssecretaris van initiatiefrijke scholen houdt. Dit geldt a fortiori voor het liberalisme, dus als dit juist is, zijn wij het geheel eens. Wij hopen dan ook dat de staatssecretaris initiatieven van scholen op alle mogelijke manieren zal stimuleren en dat zij de scholen niet klem zal zetten met oormerken.

Verder stel ik vast dat de staatssecretaris spreekt van "de vrijheid van scholen om allerlei maatregelen te nemen ten aanzien van de onderbouw". Met andere woorden, zij zal het oormerken soepel hanteren. Ook hiervan zou ik graag een bevestiging horen.

Bovendien stel ik vast dat de staatssecretaris hecht aan een ruimhartig beleid dat ook na evaluatie door middel van AMvB's kan worden bijgesteld, en dat nog wel op een snelle en slagvaardige manier.

Voorzitter! Als de staatssecretaris deze drie constateringen kan bevestigen, zal de fractie van de VVD zich niet langer tegen deze wet verzetten.

De heer Van Vugt (SP):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar antwoorden. De fractie van de SP zal zich zeker niet tegen dit wetsvoorstel verzetten. In tegenspraak met het beeld dat de minister van Verkeer en Waterstaat heeft geschetst, wil de SP-fractie zich ook nog wel eens vóór een wetsvoorstel uitspreken. Gelukkig maar! En bij dit wetsvoorstel is het ook zeer terecht, want het is gewoon een goed wetsvoorstel. Ik vind het heel goed dat de overheid er werk van maakt, het probleem van de klassenverkleining aan te pakken, en dat zij wil investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Die investeringen zijn broodnodig. Ik zou de uitdrukking "mega-investeringen" van de staatssecretaris niet zozeer overnemen. De politiek en vooral de economie bieden ruimte voor meer investeringen. Daar hebben wij het vandaag niet over en ik wil geen getuigenispolitiek bedrijven.

Ik beperk mij dan ook tot het onderhavige wetsvoorstel. Ik vind het een goed wetsvoorstel. Het is lovenswaardig dat er ook middelen komen voor de voorschool en de voorschoolse opvang. Dat is mijns inziens het middel bij uitstek in de strijd tegen de onderwijsachterstanden. Dus alle lof voor de huidige aanpak.

Hoe zal de staatssecretaris in de AMvB de oormerking van middelen uitwerken? Hoe ziet zij in dit verband de vrijheid van scholen om die naar eigen inzicht te besteden?

De heer Witteveen (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! De staatssecretaris heeft naar aanleiding van deze wet een exposé gehouden over haar visie op verbetering van kwaliteit via het kwaliteitsbeleid. Zij deed dat duidelijk op basis van haar sociaal-democratische achtergrond. Dat sprak mij aan, want het zijn niet alleen de scholen die daarin zelf moeten optreden en de ouders die de school in pacht hebben, maar er is ook wel degelijk een publieke verantwoordelijkheid voor de kwaliteit. De staatssecretaris is bereid om die verantwoordelijkheid te nemen. Misschien spreekt deze gedachte collega Dupuis wat minder aan, maar die kon mij wel degelijk bekoren. De staatssecretaris sprak bovendien met bezieling en dat is een schaars goed in de politiek.

Op enkele punten kom ik terug, omdat ik zeker wil weten dat ik de staatssecretaris goed heb begrepen. Allereerst is dat de werkdruk. Op de vraag of er extra regellast zou ontstaan, was het antwoord: nee, want de gegevens zijn binnen de school bekend; dat is een kwestie van eenvoudige administratie. Ik hoop dat, maar toch wil ik mijn suggestie herhalen om niet alleen de onderwijsorganisaties om hun mening hierover te vragen, maar vooral ook de schoolleiders zelf. Immers, alleen zij kunnen op grond van hun specifieke situatie beoordelen of de regellast echt gering is of niet.

In verband met het oormerken wil ik nog iets zeggen over de stijl van wetgeving. Ik kon het als jurist namelijk niet laten om de wetstekst en de memorie van toelichting te lezen, maar dat moet je, als het over het onderwijsrecht gaat, misschien wel niet doen. Daarbij kreeg ik een heel erg letterknechterige indruk; ik dacht ook direct: dit is typisch een ouderwets product uit de Zoetermeerse wetgevingsfabriek. Het was voor mij een enorme opluchting om de staatssecretaris te horen zeggen dat voor haar de wetgeving moet staan in het teken van het kwaliteitsbeleid. Zij sprak ook over de AMvB; bovendien zei zij dat er zorgvuldig wordt gekeken naar de noden en behoeften van de praktijk. Dit heeft mij weliswaar overtuigd, maar toch had dat volgens mij in eerste instantie al beter opgeschreven kunnen worden.

Deze gedachte wordt sterker bij het punt over de besteding van gelden voor scholen met een middenbouw. De wet spreekt in dat verband over leerlingen van 4 tot en met 7 jaar. In de loop van de toelichting wordt echter duidelijk dat het daar niet om gaat, maar om de eerste vier leerjaren. Ik neem het graag onmiddellijk van de staatssecretaris aan, als zij zegt dat hierover zeer goed is nagedacht. Dat had echter toch wel door een goede wetgevingsjurist beter kunnen worden opgeschreven? Ik constateer dat nu gebleken is dat onder "vier leerjaren" voor scholen met een middenbouw ook het vijfde leerjaar valt. Als ik de staatssecretaris goed begrijp, vindt zij dat ook scholen met een middenbouw op gelijke basis en in volle omvang moeten kunnen meedoen met het kwaliteitsbeleid dat zij als sociaal-democraat voorstaat.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor haar enthousiasme en enthousiaste en betrokken beantwoording van onze inbreng in eerste termijn. Mijn fractiegenoot verwoordde dat als volgt: zij is de verpersoonlijking van het enthousiasme van de wil. Dit vond ik te mooi om u dat te onthouden.

Er is al gesproken over de ambtelijke taal van de ambtelijke instelling. Die blijkt anders te zijn dan de verwoording door de staatssecretaris naar aanleiding van allerlei opmerkingen van onze zijde, die ook ingegeven zijn door de ambtelijke taal in de memorie van antwoord.

De staatssecretaris geeft er blijk van dat zij openstaat voor discussie en zij is op de discussie ingegaan. Een van de resultaten hiervan houdt verband met het centrale probleem van de oormerking, dat niet door mij maar door anderen aan de orde is gesteld. Iedereen is er in tweede termijn al op ingegaan dat er ervaring moet worden opgedaan en dat er een algemene maatregel van bestuur mogelijk is als deze op grond van die ervaring nodig is. De eerste vraag die dan bij mij opwelt, is wie bepaalt of dat nodig is. Anderen hebben het al in andere bewoordingen gevraagd. Ik ben er benieuwd naar wat de staatssecretaris hierop antwoordt.

Ik heb er met genoegen kennis van genomen dat de staatssecretaris gezegd heeft dat de ouders betrokken zijn bij de voorschool voor allochtone kinderen met een taalachterstand. De heer Schuyer van D66 en anderen waren er sceptisch over, maar de voorschool is iets totaal anders dan voorschoolse opvang. Het zijn twee volstrekt verschillende zaken. Laten wij deze dus in hemelsnaam niet door elkaar halen. De heer Schuyer zei al: als het geen succes wordt, zal het wel aan de conceptie liggen. Het concept van de voorschool is een uitstekend instrument om kinderen een achterstand, vooral op het gebied van taal, te laten inhalen, waardoor zij die achterstand niet hun hele schooltijd als ballast meeslepen. Ik ben er dus erg blij om dat de staatssecretaris in samenwerking met staatssecretaris Vliegenthart voortvarend hiermee aan de slag gaat.

Ik ben er ook erg blij om dat de staatssecretaris gezegd heeft dat de achterstandscholen, vaak zwarte scholen, flexibel met het geoormerkte geld kunnen omgaan. De 1.9-scholen hebben inderdaad vaak al kleinere klassen. Zij kunnen dit geld gebruiken om de klassen te verkleinen, en het geld dat zij eerder hiervoor hadden ingezet, weer gebruiken voor andere doelen om gericht achterstanden te bestrijden. Ik ben er erg gelukkig mee dat de staatssecretaris dit zo uitgesproken heeft.

De staatssecretaris heeft allerlei positieve dingen gezegd over het aantal leerkrachten, dat waarschijnlijk voldoende zal zijn. Met het aantal herintreders gaat het de goede kant op en het aantal instromers wordt steeds groter. Ik heb met genoegen gehoord dat nu 95% van de afgestudeerden van de PABO voor en in de klas gaat staan. Ik heb nog wel een vraag aan de staatssecretaris. Stel dat er onverhoopt toch niet voldoende leerkrachten zijn om de klassenverkleining door te voeren. Wat gebeurt er dan met het beschikbare geld? Misschien kan de staatssecretaris zeggen waar het geld dan blijft. Komt het ten goede aan de scholen of vloeit het terug naar degene die het verstrekt heeft?

Ik ben tevreden over het antwoord van de staatssecretaris dat de beheertaken structureel opgenomen worden in het programma van eisen. Op de vraag of het bedrag groot genoeg is, antwoordde zij met de mooie formulering dat het bij sobere en doelmatige aanwending voldoende moet zijn. Ik proef hieruit dat het fijn zou zijn als er wat meer geld voor beschikbaar kwam. Maar goed, dat is op dit moment niet aan de orde.

Ten slotte kom ik bij de vraag die ik gesteld heb over de herijking van het programma van eisen. Als ik de staatssecretaris goed begrepen heb, wordt dit vijfjaarlijks bijgesteld en is het in 1997 voor de laatste keer gedaan. De eisen die aan de scholen worden gesteld op het gebied van veiligheid, milieu en de Arbowet, worden van een sterretje voorzien, zoals de staatssecretaris het formuleerde. Als ik hieruit mag afleiden dat deze in het programma van eisen worden opgenomen, ben ik tevreden. Dit zal, als ik goed reken, in 2002 gebeuren. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris met andere ministeries in gesprek is over de eisen. Die komen dus bij haar terecht.

Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording en voor de openingen die zij gegeven heeft.

Staatssecretaris Adelmund:

Voorzitter! Grote soepelheid betrachten bij de ontheffing om te voorkomen dat er geld niet besteed zou worden – zowel de laatste spreekster als de eerste hebben beide problemen aan de orde gesteld. Daarbij was ook aan de orde hoeveel tijd er nodig is om vast te stellen welke omstandigheden aanleiding zouden geven tot ontheffing. Dat is een vraag die door meerdere inbrengen heen speelde. Ik zei u al dat de inspectie de effecten van de oormerking op de voet volgt. Als veel scholen knelpunten melden, dan kan binnen een jaar een AMvB worden geslagen en op dat moment kunnen uitzonderingen mogelijk worden gemaakt. Ik ga nu met deze wet in zee, omdat ik die uitzonderingen niet kan voorspellen. Ik kan nu niet voorspellen waar de scholen in de knel zouden komen.

Ik heb een Tweede-Kamerbehandeling aan de orde gehad, waarbij men in grote meerderheid zei: de onderzoeken geven de onderbouw aan en het moet ook naar de onderbouw. In die zin verschilt het debat hier ietwat van het debat in de Tweede Kamer. Ik zou dus graag met u zien of het geld goed besteed wordt. Ik heb mijns inziens geen risico te lopen in de zin dat het geld niet besteed zou worden, want scholen kunnen op verschillende manieren het geld inzetten. Als men geen beschikbare leraar vindt, dan kan men meer handen in de klas inzetten of men kan het op dat moment op andere manieren inzetten. Het zit allemaal in de maatregelen die nu naar de scholen toe gaan, dat men het op andere wijze kan toepassen. Ik vrees dus niet voor scholen die zeggen: wat moeten we met deze rijkdom, want we kunnen het aan de straatstenen niet kwijt. Ik denk dat veel scholen wegen zullen vinden, ook in de mogelijkheden die wij aanbieden, het geld te besteden om óf meer handen in de klas te hebben, óf op een andere manier met de beschikbare leerkrachten om te gaan.

Wanneer blijkt uit de inspectierapportage dat het zo is dat scholen de wijze waarop het nu vorm wordt gegeven, als een knelpunt ervaren, met nadruk op de onderbouw – ik heb dat de CDA-woordvoerster heel nadrukkelijk horen zeggen; het blijkt ook uit de onderzoeken, want daar is de grootste leerwinst te boeken – dan zal dat zonder meer leiden tot een AMvB. Alleen kan ik niet voorspellen welke situaties zich daar voor zouden doen. Ik heb af te wachten of de inspectie mij dat soort zaken meldt, en vervolgens ben ik de eerste die z'n oren zal aanzetten en dan zal ik u voorstellen doen.

Ik ben inderdaad van plan heel nadrukkelijk om te gaan met het veld vanuit vertrouwen in de professionaliteit van het veld. Sterke scholen willen graag ruimte om budgetten aan te wenden. Ik heb dat hier ook nadrukkelijk geproefd. Maar het is ook zo dat, wanneer dit type grote budgetten naar de scholen toe gaat, je een verantwoordelijkheid in die zin hebt dat het gaat om publieke middelen, middelen die besteed dienen te worden op een wijze waarover je politieke consensus bereikt hebt. Er ligt een regeerakkoord en er ligt een besluitvoornemen om dit tot stand te gaan te brengen. Daar is jaren over gesproken. Ik heb een heel historisch overzicht bij me – dat wil ik u graag op dit late uur besparen – over hoe lang er al in consensus gewerkt wordt aan het concreet nemen van deze maatregelen.

Het laatste wat we willen, is administratieve rompslomp, zo werd opgemerkt. Inderdaad, ik zei u al dat het voor de scholen geen administratieve rompslomp betekent. Het is gewoon datgene wat men al neerschrijft, namelijk hoevelen er in de bovenbouw werken en hoevelen er werken in de onderbouw. Dat moet al voor de eigen accountant beschikbaar hebben. Op het moment dat zij in een steekproef zitten, in een inspectierapportage of bij de accountant van OCW, moet men alleen die gegevens hebben die men altijd al heeft. Het is dus geen extra administratieve druk. Het is geen rompslomp.

Ten aanzien van de vraag, door de eerste woordvoerster gesteld, of ook voorschools onder deze middelen valt, zeg ik nog een keer dat ik daarbij alleen inging op een vraag van de woordvoerster van GroenLinks. Het zijn namelijk andere budgetten. Dit budget is voor de groepsgrootteverkleining; voorschools is een ander budget.

Allen hebben gevraagd, wanneer die AMvB komt. Nu ligt de wet er, nu is het budget er, het gaat naar de scholen, we monitoren dat en er zit inspectieonderzoek op – of er een AMvB komt, kan ik niet voorspellen. Ik zal daar zeer ruim naar luisteren. We hebben ons voortdurend opgesteld, zowel de heer Hermans, als ik, in de zin van: wij zullen luisteren naar het veld. Dat zal ook gebeuren en vervolgens zullen wij onze conclusies trekken.

Mevrouw Van den Hul-Omta (CDA):

Voorzitter! Stel dat er scholen zijn die meer problemen hebben met bijvoorbeeld groep 5 in de bovenbouw dan met de onderbouw. Waar heeft deze school dan de kwaliteitsimpuls nodig? Zijn ook dit soort problemen aan te merken als problemen waarom het bij dit wetsontwerp gaat?

Staatssecretaris Adelmund:

Ik maak uit uw vragen in dit debat op, dat u dit beleid ook wilt laten gelden voor de bovenbouw. De wens is in het gehele veld te horen. Kan deze maatregel overal tegelijk en in de aangegeven reikwijdte worden toegepast? Dat kan niet. Wij hebben gekozen voor de onderbouw. Daar beginnen wij. Er is een nieuw regeerakkoord nodig en een nieuw kabinet van welke samenstelling dan ook om dit type maatregelen met deze reikwijdte ook voor de bovenbouw te laten gelden. In hetgeen de Kamer is aangeboden is een keus gemaakt. Ik wijs er evenwel op dat rekening gehouden kan worden met de wensen van de scholen. Een school zou bijvoorbeeld heel precies kunnen aangeven, waarom het beter is het geld bij haar anders te besteden. Hier gaat het echter nadrukkelijk om een maatregel voor de onderbouw en zij moet zo worden uitgevoerd, dat ook te meten valt wat het effect ervan is. Je zou de maatregel al bij de aanvang voor de gehele school kunnen laten gelden en kunnen zeggen: u krijgt een budget en doet u daar maar iets mee, op welke manier dan ook, bijvoorbeeld om meer handen in de klas te krijgen. Dit dus niet het voorstel dat nu voor ons ligt. Ik sta evenwel open voor de wensen van de school en kan met een algemene maatregel van bestuur iets doen wanneer scholen extra problemen signaleren. Mijn fantasie schiet tekort om te kunnen voorspellen welk type problemen zich voor kan doen. Ik wacht af wat er gebeurt. Onderzoeken geven voortdurend aan: het geld zal worden besteed voor maatregelen in de onderbouw, want iedereen ziet dat daar het meeste leerwinst is te behalen.

Voortdurend hebben wij aan verschillende betrokkenen gevraagd wat er zou kunnen gebeuren. Ik kan mij maar één situatie voor de geest halen die zich voor zou kunnen doen. Stel dat je gehandicapte leerlingen in het kader van Weer samen naar school in een bepaalde groep hebt en dat die groep zich niet in de onderbouw bevindt. Je hebt voor die leerlingen wel speciale budgetten, maar het kan voorkomen dat de school iets extra's wil doen. Wellicht is in zo'n situatie sprake van de mogelijkheid waarop wordt gedoeld. Ik heb nog geen school over deze situatie horen spreken, maar het is de enige die ik nu kan verzinnen. Wij zullen in zo'n geval luisteren naar de wensen van de scholen en de inspectie zal daarover rapporteren. Nu gaat het evenwel om meetbare effecten in de onderbouw. Wij denken daarbij dus niet aan het alleen numeriek verlagen van de klasomvang. Laat dat duidelijk zijn. Er zijn veel meer maatregelen mogelijk. Men kan ook werken aan meer handen in de klas of aan verbetering van het management voor de onderbouw in de vorm van het aantrekken van personen.

Voorzitter! Er is het voorbeeld geven van het vogeltje in een kooitje waarvan het deurtje openstaat. Ik vond het een heel mooi voorbeeld. Ik ben ook zo'n vrijheidsdenker en geef wel eens het voorbeeld van de viskom. Stel dat je de vis die in die kom zit in de sloot gooit, blijft die vis dan ook in een heel klein rondje draaien of gaat die vis echt verder de sloot in? In ieder geval ben ik er altijd zeer voor iedereen en alles de ruimte geven. Laat dat duidelijk zijn. De heer Schuyer vroeg zich af of je mensen ook kunt laten wennen aan vormen van vrijheid en aan vormen van initiatief nemen als eerder dat nemen van initiatief belemmerd is, dus als ze eerder zijn afgerekend op regels in plaats van op initiatiefkracht. Ik meen dat binnen het onderwijs zelf wel degelijk sprake is van een omslag. Deze ideeën komen ook niet zomaar aan de orde. Het is ook de kracht van het onderwijs zelf, dat deze maatregelen zo opgeschreven zijn. Er zijn natuurlijk heel veel initiatiefrijke scholen. Daar komt natuurlijk het geloof in de kracht van de scholen vandaan Er zijn zelfs vrolijke scholen. Er zijn mensen die met heel veel plezier hun werk doen. Die mensen vind je met name waar heel moeilijke omstandigheden zijn. Ik denk in dit verband aan de werkdrukonderzoeken. Welke leraren hebben het het meest naar hun zin? Die leraren die te maken hebben met leerbare leerlingen. Je veronderstelt dat dat alleen de leraren in het VWO zijn. Opvallend in het onderzoek was, dat dat ook de praktijkdocenten in het VBO zijn. Zij hebben ook leerbare leerlingen. Als je praktische lessen geeft aan leerlingen die die lessen graag volgen, heb je leerbare leerlingen en loopt alles ook heel goed. Er zijn onderzoeken waaruit blijkt waar het goed gaat in het onderwijs. Ik zou graag op de wijze waarop we eerder hebben gecommuniceerd en met inachtneming van onze bestuursfilosofie de komende jaren nader bezien op welke wijze je een beter evenwicht kunt krijgen. Niemand heeft dat nu gezegd, maar in debatten komt het voor dat men ons verwijt dat wij problemen over de schutting gooien. Met dat over de schutting gooien wordt gedoeld op het decentraliseren van onmacht, maar dat is het laatste wat wij willen. Ik wil balans tussen datgene waarmee je de initiatiefkracht van scholen vergroot en datgene waarmee je overheid verantwoordelijk houdt voor een aantal ontwikkelingen.

De heer Schuyer heeft gesproken over de selectie. Ik kan mij de argwaan van de heer Schuyer heel goed voorstellen. Ik heb de debatten gehoord waarin werd gesproken over leerplichtvervroeging na twee jaar. Wat is het stadium daarvoor? Inderdaad is de vraag: zouden we nog verder kunnen gaan? Stel dat wij verdergaan, dat niet lukt wat wij willen en dat taalachterstand blijft bestaan. Wat moet je dan nog verzinnen? Dan kom je toch bij de aangegeven conceptie uit. Waar of niet? Dat zijn vraagstukken die ik liever niet op deze wijze zou willen oplossen. Ik ben dus zeer gelukkig met het feit dat wij de voorschoolse opvang krijgen. Er is trouwens voortdurend een debat over de verlengde schooldag. Je hebt de voorschoolse opvang, de tussenschoolse opvang, de naschoolse opvang, de buitenschoolse opvang en de vroegschoolse opvang. Ik zou graag willen dat mogelijkheden worden gecreëerd, zodat mensen daaraan kunnen deelnemen. Laat de mensen vooral kunnen kiezen op het moment dat het aanbod er is, dan blijken er namelijk direct wachtlijsten te ontstaan. Het beeld dat alles geregeld moet worden via een plicht, blijkt dus in werkelijkheid nauwelijks aanwezig.

Voorzitter! De heer Schuyer heeft gevraagd of er een weg terug is bij economische krimp. Ik heb de heer Duisenberg nog nooit optimistisch gehoord, maar zelfs hij is tegenwoordig optimistisch over de economische groei. Ik hoop van harte dat wij vooralsnog een weg hebben af te leggen waarin weer echt wordt geïnvesteerd in onderwijs. Dat is heel hard nodig.

Voorzitter! Ik ben het eens met de vraag van de heer Schuyer of ICT als leermiddel niet direct moet worden ingekaderd in de leermiddelendiscussie. Dat is in dit debat niet aan de orde, maar ik zou het graag willen ondersteunen. De computers zijn een leermiddel, evenals goede aardrijkskundeboeken. Als Duitsland daarin nog steeds met de Muur wordt weergegeven, is dat een probleem. Dat geldt ook voor de nieuwe spelling en de euro. Als wij niet extra investeren, rekenen wij straks nog in kwartjes, in plaats van in euro's! In die zin zijn wij nog lang niet klaar.

Voorzitter! Mevrouw Dupuis vroeg naar de initiatiefrijke scholen. Zij vroeg naar mijn politieke kleur. Ik sta hier namens het kabinet, maar ik wil haar nog eens bevestigen dat ik sociaal-democrate ben. Initiatiefrijke scholen, gekenmerkt door keuzevrijheid en de kracht van het initiatief, staan in het hart van diezelfde sociaal-democratie. Over de vrijheid van scholen heb ik uitgebreid gesproken. Die vrijheid is in die zin gebonden, dat nadrukkelijk in regeerakkoord en wetsvoorstel is gekozen voor investeringen in de onderbouw, met een nadrukkelijk open oor voor datgene wat de inspectie ons meldt. Het moet nadrukkelijk daar gebeuren, omdat daar de meeste leerwinst wordt verwacht, met zeer veel ruimte aan de scholen, zonder regellast, om dat te besteden. Ik wil graag de vraag om een ruimhartig beleid, ook met betrekking tot AMvB's, onderstrepen. Ik kan mij niet voorstellen dat wij goed beleid maken zonder naar de scholen te luisteren. Het gaat om wat daar speelt, en om hoe wij dat kunnen onderlijnen met de regels die wij hier afspreken.

Voorzitter! Ik ben het natuurlijk eens met de heer Van Vugt dat nog meer middelen mogelijk zouden moeten zijn. Maar daarvoor wordt op dit moment niet gekozen. Er zijn naast de investeringen in het regeerakkoord extra investeringen afgesproken in de laatste algemene politieke beschouwingen, mede dankzij de partij van de heer Van Vugt. Ik verwacht dat, als de economische groei doorzet, dit nog een aantal keren aan de orde zal zijn. Ik kan mij niet voorstellen dat wij anders de problemen en uitdagingen kunnen aanpakken.

Voorzitter! De vraag over de AMvB is besproken: luisteren naar het veld, maar ook laten meten of de investeringen ter grootte van ruim 1 mld. daar terechtkomen waar dat de bedoeling is. Ik denk dat iedereen die afrekening, onder woorden gebracht door de heer Witteveen, zo verwacht. Scholen, ouders en publieke verantwoordelijken samen voor kwaliteit.

Voorzitter! De groep schoolleiders is de groep waarmee wij het meeste in gesprek zijn. Een eenvoudige administratie is nadrukkelijk aan de orde. Wij zijn in het kader van de deregulering opnieuw aan het verkennen, welke vorm van informatieplicht er is, aan wie en op welk moment. De heer Witteveen vroeg, hoe teksten vorm worden gegeven door juristen. Het is altijd een wondermooi vak, zeker dat waarmee wij onze dagen vullen. Wij kijken voortdurend of daarin een stukje van de waarheid wordt gevangen. Hier gebeurt dat in ieder geval, namelijk de vraag hoe extra kan worden ingezet in de onderbouw. Het laatste wat je moet doen, is het zo opschrijven dat het verlangen wordt doodgedrukt. In de memorie van toelichting en de diverse stukken staat duidelijk dat dat niet de bedoeling is. Het gaat erom, het enthousiasme en de betrokkenheid van de onderwijsgevenden te vergroten. Daarvoor is dit type maatregelen nodig.

Mevrouw Schoondergang is teruggekomen op de voorschool. Zij weet dat die voorziening onder een ander budget valt. De middelen voor onderwijskansscholen kunnen flexibel worden ingezet. Nu wordt het gehele budget vaak gebruikt voor klassenverkleining en dergelijke. Met het extra budget dat ter beschikking van alle scholen komt, kan men opnieuw de besteding ervan afwegen, bijvoorbeeld voor extra taalonderwijs of verkleining van de klassen.

Als er geen leerkracht beschikbaar is, kan het geld worden gebruikt voor de inzet van onderwijsassistenten. In de grote steden heeft men daar zeer positieve ervaringen mee. Deze assistenten werken altijd onder begeleiding van een leerkracht, maar op deze wijze komen er wel meer handen in de klas. Tegelijkertijd wordt een traject gestart om onderwijsassistenten op het niveau van de leerkracht te brengen. Er wordt een soort schakel tussen MBO en HBO ontwikkeld, omdat een groot deel van de assistenten toevalligerwijs via het MBO in het onderwijs terechtkomt. Als men in het onderwijs zit en daar ervaring opdoet, kan men straks versneld een opleiding volgen. Wellicht is het op termijn mogelijk dat men het niveau van de leraar bereikt. Wij hopen van harte dat de arbeidsmarkt op deze wijze zal functioneren.

Bij de herijking van het programma van eisen zullen zeker de elementen veiligheid, milieu en Arbowet aan de orde komen. Ik ben ook zeer benieuwd wat die herijking ons oplevert.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Sluiting 22.08 uur

Naar boven