Aan de orde is de behandeling van het wetsvoorstel:

Gemeentelijke herindeling in een deel van de provincie Utrecht (26904).

De beraadslaging wordt geopend.

Mevrouw Bemelmans-Videc (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Als Marcus Antonius vanmorgen mijn betoog begonnen was, dan zou hij dat hebben gedaan met de aanhef:

  • "Vrienden, senatoren, landgenoten!

  • Wij zijn vandaag bijeengekomen om Vleuten-De Meern te begraven, niet om deze gemeente te prijzen. Het kwade dat gemeenten teweegbrengen, leeft na hen voort, het goede wordt vaak begraven met hun opheffing. Laat het ook zo zijn met Vleuten-De Meern.

Onze minister heeft u verteld dat Vleuten-De Meern zijn ambities te hoog had gesteld, het hoopte immers op blijvende zelfstandigheid. Als dat zo is, dan was dat een ernstige misrekening, en Vleuten-De Meern zal daarvoor zwaar moeten boeten.

Vandaag, in aanwezigheid van de minister, komen wij te spreken over de begrafenis van deze gemeente. De gemeente was een goede vriendin, getrouwelijk en integer voor haar burgers en tegenover haar grote buurgemeente, maar de minister zegt dat zij te ambitieus was, en de minister wil rechtvaardig oordelen. Vleuten-De Meern, zo zegt de minister, heeft in de afgelopen jaren nimmer aanleiding gegeven, zijn voortbestaan ter discussie te stellen. Vleuten-De Meern toont bestuurlijke kracht. Was deze gemeente daarin wellicht te ambitieus? Waar Utrecht om samenwerking vroeg om haar ruimteproblemen te helpen oplossen, toonde Vleuten-De Meern solidair en betrouwbaar nabuurschap. Ambitie zou toch een andere gestalte moeten aannemen? Maar de minister zegt dat de gemeente te ambitieus was, en de minister moet het weten.

Wij hebben allen mogen horen en zien, hoe deze gemeente het graf in werd geprezen omwille van haar goede functioneren, maar zij bleef nuchter en hard voortwerken aan wat zij wezenlijke taken achtte voor een randgemeente. Wat dát haar te grote ambitie? Maar de minister zegt dat haar verwachtingen niet gerechtvaardigd waren, en de minister moet het weten.

Wij allen waarderen deze gemeente, en niet zonder reden, wij hebben dus allen reden om haar verscheiden te betreuren."

Voorzitter! Er waait een nieuwe wind door herindelingsland. Niet alleen burgers raken steeds meer verward en verontwaardigd, ook bestuurders blijken aan een heroverweging van dit beleidsinstrument toe te zijn. Provinciale staten in het Brabantse zeggen nee tegen grootschalige herindelingen rondom centrumgemeenten. Ook in deze Kamer zijn toenemende twijfels te beluisteren ten opzichte van het vigerende herindelingsbeleid, niet alleen bij de oppositie, maar ook bij de regeringspartijen, met name bij de VVD. De criteria die relevant worden verklaard, lijken per casus te wisselen.

Voorzitter! De herindelingstrein raast voort, de dienstregeling raakt ontregeld en over het eindstation worden bloemrijke maar niet erg richtinggevende verhalen geschreven. De CDA-fractie dringt bij de minister aan op een heroverweging van het herindelingsbeleid; het wordt tijd voor een grondige heroverweging van de argumenten en vooral voor een grondige reflectie op die toekomstige situatie die men steeds zegt te willen realiseren. Welke is die toekomstige ideale situatie en in welke opzichten wijst die dwingend terug naar de nu voorgestelde herindelingen? Hoe rechtvaardigt die toekomstige situatie de herindelingsvoorstellen dan in dit geval? Niet duidelijk wordt hoe de grootstedelijke problemen – inclusief de sociale problemen – door deze samenvoeging worden opgelost. De minister geeft in zijn memorie van antwoord ook toe dat hij deze vraag niet rechtstreeks kan beantwoorden. Het is dus een drogreden. Vleuten-De Meern heeft in dezen zijn verantwoordelijkheid allang opgepakt met de bouw van socialesectorwoningen, afgesproken met Utrecht in het masterplan Leidsche Rijn, Vleuten-De Meern participeert al jaren in het gemeenschappelijke volkshuisvestingsbeleid van de regio, en ga zo maar door. En als ruimte het argument is: na de realisatie in 2005 van de huidige Vinex-taakstelling voor de regio, resteren er in Vleuten-De Meern geen bouwlocaties meer. Wat wil de gemeente Utrecht daar dan nog realiseren? Als de minister het ons niet kan uitleggen, hoe moet het dan aan de burgers worden uitgelegd?

In het debat over West-Overijssel wees de minister op de toegenomen en vermoedelijk toenemende nood- zaak van decentralisatie. Hij wil de gemeenten hierop voorbereid zien. Dan moeten wij meer weten over de plannen tot decentralisatie en over de bijzondere en nieuwsoortige eisen die deze plannen zullen stellen aan het gemeentelijke bestuur. Anders wordt het moeilijk argumenteren. Bovendien, decentralisatie betekent per definitie overdracht van taken en bevoegdheden van een hogere naar een lagere bestuurslaag, en bij die overdracht horen met de taken de middelen ten behoeve van die taak- uitoefening te worden overgedragen, zodat de betrokken gemeenten, ook zij die op wat kleinere schaal geschoeid zijn, deskundigheid en materiële faciliteiten in huis kunnen halen om die taken naar behoren uit te voeren. Met andere woorden: toekomstige decentralisatie kan geen doorslaggevend argument zijn om nu te herindelen. Voor het CDA is de menselijke maat van wezenlijk belang. Waar deze om ondersteuning vraagt, waar de gemeente als relevante staatkundige gemeenschap wordt ervaren – en zo wordt ze ervaren wanneer de burgers zich druk maken over de identiteit van hun gemeente en de straat opgaan voor hun overheid – dient die menselijke maat gefaciliteerd te worden, zodanig dat effectief en herkenbaar bestuur mogelijk is.

In onze schriftelijke vragen vroegen wij de minister of randgemeenten per definitie geen intrinsieke waarde bezitten en daarom eveneens per definitie restpost zijn in afwegingsprocessen. In zijn antwoord gaf de minister aan dat hij de specifieke intrinsieke waarde van randgemeenten met name wenst te zien in hun bijdrage aan de waarde voor het grootstedelijke gebied naast die voor de eigen gemeente. Wij constateren dat Vleuten-De Meern, naar deze maatstaf gemeten, zijn intrinsieke waarde volledig heeft waargemaakt. Waarom moet het dan toch worden samengevoegd met Utrecht? Hier past de minister zijn eigen maatstaf dus niet toe!

De fractie van het CDA komt tot de conclusie dat het doorslaggevende argument in deze herindeling niet gelegen is in het disfunctioneren van randgemeenten, in casu toegespitst op Vleuten-De Meern, waar het gaat om hun bijdragen aan de oplossing van regionale en grootstedelijke problemen. Het ligt uiteindelijk alleen in de overweging dat de verdere ontwikkeling van dit gebied in één bestuurlijke hand dient te worden gelegd. Het probleem is, opnieuw, dat de noodzaak daarvoor niet overtuigend is aangetoond. Vleuten-De Meern heeft zich, ook naar de maatstaf van de minister, een uitstekende randgemeente betoond; het heeft zijn verantwoordelijkheid genomen voor de groot- stedelijke problemen.

Voor het CDA tellen zwaar, zoals de minister intussen weet, de analyse van knelpunten nu en in de toekomst die dwingend leiden tot herindeling nu – zo'n overtuigende analyse is er niet; het draagvlak onder de bevolking, dat zo goed als afwezig is; en het toekomstperspectief voor de nieuwe gemeente of, anders gezegd, de meerwaarde. Waar de laatste voor Utrecht zonder meer gegeven lijkt voor de minister, zien wij nog steeds niet wat de annexatie van Vleuten-De Meern toevoegt aan het vermogen van Utrecht om zijn sociale en economische problemen op te lossen. Voor Vleuten-De Meern is de minister gemakshalve maar niet begonnen aan een beschouwing over de meerwaarde van zijn mogelijke voortbestaan, ondanks onze uitdrukkelijke uitnodiging hiertoe in schriftelijke vragen.

De minister noemt, verwijzend naar de beleidsnotitie Gemeentelijke herindeling, de criteria voor de basiskwaliteit die hij gemeenten in de toekomst toewenst. Waarom die dan niet vervolgens systematisch toegepast – met de bijbehorende gewichtsverlening – op de betrokken gemeenten? Hoe relevant zijn ze nu eigenlijk voor Vleuten-De Meern, voor Harmelen en Maartensdijk, zo vragen we de minister.

De minister stelt in de memorie van antwoord dat samenvoeging natuurlijk niet de enige en uitsluitende oplossing is voor het samen- stel van problemen waarmee Utrecht worstelt. Maar het is van groot belang, zo zegt hij, dat de binnenstedelijke ontwikkelingen in samen- hang met andere voor de stad dynamische ontwikkelingen op nieuwe locatie kunnen worden gerealiseerd en geregisseerd. Het venijn zit in de staart van de laatste zin: geregisseerd. Immers, gerealiseerd worden ze nu ook al, dank zij de goede samenwerking tussen de betrokken gemeenten. Er is, met andere woorden, opnieuw geen oorzaak tot samenvoeging.

Hetzelfde argument werd gebruikt ter rechtvaardiging van de grenscorrecties tussen Utrecht en de gemeenten Maarssen en Nieuwegein, welke grenscorrecties op een weinig chique wijze met dit wets- voorstel worden verbonden. Als de polder Rijnenburg in de periode 2010 een functie wordt toegedacht voor woningbouw, dan kan daar toch ook een deel van de aangevoerde proble- men ten aanzien van huisvesting worden opgevangen, ook zonder dat die polder geannexeerd wordt?

Het komt ons voor, voorzitter, dat in de afwegingen in dit herindelingsvoorstel in toenemende mate, naar- mate ook dat debat voortschrijdt, alleen wordt gekeken naar de gewenste effecten, zonder dat men het nodig vindt naar de ongewenste te kijken. Men gaat daarbij onzes inziens voor een belangrijk deel voorbij aan datgene wat bewezen moet worden, namelijk dat de baten inderdaad groter zijn dan de kosten.

In de herindelingsdiscussie is naar onze inschatting zo langzamerhand een kritisch moment aangebroken: we lopen tegen het einde van de zinnigheid van herindelingen op, waar ze worden gepresenteerd als de resultante van een niet meer na te vertellen afwegingsproces. Die afwegingen zijn naar ons gevoel te vaak gemaakt op basis van wisselend beleid. Het lijkt schieten op bewegende doelen, waardoor oneigenlijke argumentaties verbonden met korte-termijn politieke rationaliteiten een onevenredig grote rol gaan spelen ten koste van de substantiële argumenten.

Voorzitter: Boorsma

Mevrouw Bemelmans-Videc (CDA):

Voorzitter! Een beslissing komt uiteindelijk tot stand door niet alleen de criteria te expliciteren aan de hand waarvan je een geval beoordeelt, maar vooral ook door aan te geven welk gewicht de respectieve criteria dienen te hebben in die afweging. In de afweging tussen de bekende bestuursschaal- en bestuurskrachtargumenten enerzijds en anderzijds de versterking van de participatie van de staatsburgers – we hebben het dan over argumenten van democratie – is voor de CDA-fractie in deze casus een kritische grens bereikt, die de weegschaal doet doorslaan in de richting van de argumenten van democratie, de actieve beleving van burgerschap, en daarbij hoort een menselijke maat.

De gemeente Vleuten-De Meern kent een hoge graad aan sociale cohesie, blijkend uit het grote aantal vrijwilligers, het levendige verenigingsleven en, voor onze overwegingen van politieke participatie van belang, een hoge opkomst bij verkiezingen. Dat weegt zwaar voor de CDA-fractie en dat zou ook voor deze regering zwaar moeten wegen, gezien de daaraan gewijde zinnen in het regeerakkoord. We weten het: de trein is al zover doorgelopen, het duurt al allemaal zo lang en het wordt tijd voor een beslissing. Maar, voorzitter, dat mag toch nooit een doorslaggevend argument zijn? We zijn toch gehouden steeds te blijven kijken naar de effectiviteit van het voorgestelde beleid?

Is het dan niet beter om voor alle betrokken gebieden, ook voor de gemeenten Maartensdijk en Harmelen, de zogenoemde operatie strategische gebiedsperspectieven af te wachten? Daarin speelt, zo hebben wij begrepen, de provincie Utrecht een door de gemeenten gewaardeerde rol. Waarom niet bezien of dit traject kan resulteren in een evenwichtiger geheel van voorstellen voor de gehele provincie, voorstellen allereerst ten aanzien van doeltreffende en dus niet-vrijblijvende samenwerking, en daar waar onderbouwd noodzakelijk, herindeling. Dat zouden wij een veel sympathieker benadering vinden. Bij de afwegingen dient dan niet de bestuurlijke concurrentie tussen gemeenten, maar hun complementariteit in de taakverdeling uitgangspunt te zijn. Wanneer er gemeenschappelijke belangen zijn – ook de randgemeenten weten zich betrokken bij de grootstedelijke problemen, zeker in het voorliggende geval – hoeft niet per se de grote stad de alleenbesturende actor te zijn.

Kan de minister tot slot nog iets concreter zeggen over de toekomst van de kaderwet Bestuur in verandering, die formeel in 2003 eindigt? In de laatste zin van zijn memorie van antwoord nodigt de minister de gebieden zelf uit om over de bestuurlijke samenwerking in die toekomst gedachten te ontwikkelen na, zo zegt hij, de effectuering van de herindeling. Ons lijkt dat het denken over bestuurlijke samenwerking aan beslissingen over herindelingen dient vooraf te gaan.

Voorzitter! Wij zien de antwoorden van de minister met veel belangstelling tegemoet.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Voorzitter! Achtergrond van het voorliggende wetsvoorstel is het afblazen van de stadsprovincie Utrecht. Geheel in overeenstemming met en anticiperend op het landelijk beleid, dat luidt "geen stadsprovincie, dan gemeentelijke herindeling", is op de automatische piloot overgestapt op gemeentelijke herindeling zonder reële alternatieven voor de regionale problematiek in de beschouwingen te betrekken. GroenLinks vraagt zich af wat het nut is van voorliggend voorstel. Vanuit het belang van het Groene Hart wordt Woerden, dat tien jaar geleden pas een fusieproces heeft doorgemaakt, samengevoegd met Harmelen. Maartensdijk wordt samengevoegd met De Bilt om een sterke randgemeente te vormen. De sterke randgemeente Vleuten-De Meern wordt samengevoegd met de gemeente Utrecht. Andere randgemeenten die in aaneengesloten bebouwing met de gemeente Utrecht liggen, hoeven kennelijk niet te worden versterkt. Die blijven buiten het voorstel; die blijven zelfstandig.

Dat alles wordt gedaan met een beroep op het regeerakkoord. "Centrumgemeenten moeten in staat zijn hun centrumfunctie te vervullen. Met name indien zich ruimtelijke knelpunten voordoen, of samenwerkende gemeenten er onvoldoende in slagen daar bevredigende oplossingen voor te vinden, kan worden overgegaan tot grenscorrecties of gemeentelijke herindeling", aldus de memorie van antwoord. Er is dus sprake van twee situaties waarin volgens de minister grenscorrectie of gemeentelijke herindeling in de rede ligt, te weten wanneer zich ruimtelijke knelpunten voordoen en wanneer samenwerkende gemeenten er onvoldoende in slagen een bevredigende oplossing te vinden.

GroenLinks onderschrijft dat centrumgemeenten in staat moeten zijn hun centrumfunctie te vervullen, maar constateert ook dat de twee genoemde situaties zich in dit geval niet voordoen. De centrumgemeente, de stad Utrecht, kent geen ruimtelijk knelpunt. De stad kan tot 2015 vooruit met woningbouw op eigen grondgebied, te weten op het Utrechtse deel van de Leidsche Rijn en met de aanleg van bedrijfsterreinen, waarvoor de grenscorrectie Maarssen is. Om dat alles mogelijk te maken is de grenscorrectie met Vleuten-De Meern in 1995 uitgevoerd. Terzijde merk ik op dat woningbouw voor inwoners van de centrumstad niet per se op eigen grondgebied hoeft te gebeuren. Er zijn plenty voorbeelden dat randgemeenten bouwen voor de behoefte van de centrumstad. Er kan ook niet worden aangetoond dat samenwerkende gemeenten geen oplossing vinden. Vleuten-De Meern is bijna een schoolvoorbeeld van samenwerking met de centrumstad voor het opvangen van de regionale woningbehoefte. Juist deze gemeente wordt opgeheven, althans volgens het voorstel.

In een regio zijn centrumgemeente en omringende gemeenten op elkaar aangewezen. Daarom moet de regio centraal staan in de zoektocht naar mogelijke oplossingen van de regionale problematiek. Regionale problemen zijn gemeentegrensoverschrijdende problemen. In eerste instantie moet de oplossing dus worden gezocht in een optimaal gebruik van gemeentelijke bevoegdheden. Dat verwijst naar gemeentelijke samenwerking op regionaal niveau. Steeds meer regio's komen tot die conclusie. De regio Amsterdam doet het al enkele jaren, de regio Groningen doet het sinds kort, en onlangs hebben provinciale staten van Brabant ook voor deze oplossing gekozen bij het herindelingsvoorstel van Eindhoven en Helmond.

In de memorie van antwoord neemt de minister alvast een voorschot op een reactie op de rapportage van de stuurgroep krachtige gemeenten. Deze stuurgroep heeft de volgende aanbevelingen gedaan. Zij pleit voor herindeling met schaalvergroting van kleinere gemeenten, waarbij eveneens de positie van de centrumgemeente in acht moet worden genomen. Verder is zij voorstander van niet-vrijblijvende regionale samenwerking op strategisch niveau. Er wordt geen hiërarchie tussen deze aanbevelingen aangegeven; het is een soort Siamese tweeling. Ook wijst de stuurgroep erop dat grote onevenwichtigheid tussen gemeenten afbreuk zou kunnen doen aan de effectiviteit van de onderhandelingen en de doelmatigheid van de besluitvorming. De stuurgroep heeft deze conclusies getrokken na rondetafelgesprekken in de diverse regio's. Na een ongelukkig begin was er een geslaagde doorstart.

De minister beschouwt volgens de memorie van antwoord samenwerking tussen gemeenten in diverse situaties als een nuttig instrument. Het gaat erom dat gemeenten in principe in staat zijn de tot hun verantwoordelijkheid behorende taken en bevoegdheden zelfstandig uit te voeren. In zoverre kan samenwerking de noodzaak van herindeling niet wegnemen.

Als wij al deze uitspraken nu eens toepassen op het voorliggende wetsvoorstel kom ik tot het volgende. Er is sprake van een regio. Betrokken gemeenten zijn groot genoeg om taken en bevoegdheden zelfstandig uit te voeren. De nu al bestaande onevenwichtigheid in de regio wordt alleen maar vergroot als de gemeente Utrecht groter wordt gemaakt. Dus ook volgens de eigen woorden van de minister is sprake van een ideale situatie voor een niet-vrijblijvende regionale samenwerking op strategisch niveau, waarbij de centrumgemeente in staat wordt gesteld om haar centrumfunctie te vervullen. Waarom dan toch dit wetsvoorstel met zo weinig draagvlak verdedigen?

Het wetsvoorstel levert geen bijdrage aan een oplossing van de regionale problemen. Door Vleuten-De Meern op te heffen, verminder je het aantal partners dat in het BRU samenwerkt met één. Samenwerking op regionaal niveau blijft noodzakelijk. In antwoord op een opmerking van de fractie van GroenLinks is de memorie van antwoord daar heel duidelijk over: "De onderhavige herindeling laat onverlet dat op verschillende gemeentegrensoverstijgende beleidsterreinen, zoals verkeer en vervoer, milieu, volkshuisvesting en ruimtelijke ordening, tussen de gemeenten in dit sterk samenhangende stedelijk gebied, duurzaam zal moeten worden samengewerkt. De constatering van de leden van de fractie van GroenLinks wees ook in die richting." Dat is juist. Mijn fractie had gewezen op de noodzaak van blijvende samenwerking om aan te tonen dat samenvoeging van Utrecht en Vleuten-De Meern geen positieve bijdrage levert aan de aanpak van regionale problemen. De minister is het dus met mijn fractie eens.

Ik kom op de grootstedelijke problemen. Dit wetsvoorstel levert ook geen positieve bijdrage aan de aanpak van grootstedelijke problemen. Die zijn door de commissie-Montijn in 1989 in kaart gebracht: onevenwichtige bevolkingssamenstelling, te laag of verkeerd geschoolde beroepsbevolking, waaronder veel allochtonen met een gebrekkige kennis van het Nederlands, hoge werkloosheid en een slecht werkende arbeidsmarkt, een verouderd en verwaarloosd woningbestand, verkeerscongestie, vandalisme en criminaliteit. Allemaal waar, hoewel sinds 1989 de economische groei aanzienlijk is geweest en een deel van de problemen sindsdien niet beperkt is gebleven tot de grote steden. Op vragen van de fracties van GroenLinks en de SP welke grootstedelijke problemen de samenvoeging oplost, geeft de minister als antwoord dat hij deze vraag strikt genomen niet rechtstreeks kan beantwoorden. Indirect wordt gesteld dat een grotere financiële armslag voor de stad Utrecht door vergroting van de gemeente de oplossing is voor de grootstedelijke problemen, maar Utrecht staat er vergeleken met een paar jaar geleden toen dit wetsvoorstel in de maak was, financieel veel beter voor. Een financieel argument dus. Het bestuurlijke instrument van gemeentelijke herindeling wordt dus misbruikt. Ik dacht dat was afgesproken dat financiële argumenten geen grond zouden mogen zijn voor gemeentelijke herindeling. En het grotestedenbeleid is toch opgezet om via een integraal pakket van maatregelen met bijpassende financiën specifiek deze grootstedelijke problemen aan te pakken.

Voorzitter! De locatie Leidsche Rijn wordt aangevoerd als hét argument om Vleuten-De Meern bij Utrecht te voegen. Voor deze locatie is in gezamenlijk overleg tussen de twee gemeenten een masterplan opgesteld, waarin allerlei zaken zijn geregeld. Vleuten-De Meern bouwt tot 2005 10.000 woningen, waarvan 30% in de sociale sector. Dat is geheel volgens afspraak en ook worden bedrijfsterreinen gerealiseerd. De gemeente Utrecht kan tot 2015 20.000 woningen bouwen, waarvan ook 30% in de sociale sector, en ook een afgesproken deel aan bedrijfsterreinen.

Beide gemeenten waren tevreden over het gevolgde traject tot een paar jaar geleden toen de voorstellen de kop opstaken om de gemeente Utrecht te vergroten. Het door de minister en ook door de gemeente Utrecht aangevoerde argument dat exploitatie van de voor een groot deel al gerealiseerde locatie het beste in één bestuurlijke hand kan worden gelegd, de Utrechtse, is niet overtuigend. De minister gebruikt het argument dat in het Utrechtse deel van de Leidsche Rijn een aantal voorzieningen wordt gerealiseerd dat bedoeld is voor de gehele Leidsche Rijn. Kan de minister daar wat duidelijker over zijn. Welke voorzieningen zijn dat? Zijn die niet in het masterplan opgenomen? Dat lijkt me merkwaardig als door beide partijen samen het masterplan is opgesteld. Uitgangspunt van het masterplan was dat de nieuwe bebouwing zou aansluiten op de bestaande bebouwing, zowel vanuit Utrechtse kant als vanuit Vleuten-De Meern, waardoor een goede overgang in bebouwing zou ontstaan en een diversiteit die de keuzemogelijkheden zou vergroten. Dat is volgens de afspraken gerealiseerd. Zowel door de minister als door de gemeente Utrecht wordt wederom aangevoerd dat de gemeente Utrecht van plan is wijkgericht te werken, omdat dat goede resultaten heeft opgeleverd. Heel goed. Elke stad zou wijkgericht moeten werken. Maar dan citeer ik uit een brief van de gemeente Utrecht van 6 juni: "Er zal een wijkservicecentrum als pilot worden opgestart, waarin het dienstenpakket van de huidige gemeente Vleuten-De Meern voor de huidige en toekomstige bewoners zoveel mogelijk wordt voortgezet." Dienstenpakket zoveel mogelijk voortgezet. Wat is daar in hemelsnaam de meerwaarde van? De dienstverlening aan de betrokken inwoners blijft kennelijk in het gunstigste geval gelijk, maar de bewoners gaan er zeker niet op vooruit. Is dat nu het doorslaggevende argument dat de exploitatie van de gehele Leidsche Rijn in handen van de gemeente Utrecht moet worden gelegd? Trouwens, bewoners van Vleuten-De Meern willen ook wel wat meer dan alleen een wijkservicecentrum; ze willen een serieuze vorm van participatie en ze willen korte lijnen.

Dan kom ik te spreken over de agrarische polder Rijnenburg, aansluitend op het grondgebied van de gemeente Vleuten-De Meern. In 1998 hebben provinciale staten van Utrecht via een provinciale grenscorrectieprocedure besloten deze polder over te hevelen van de gemeente Nieuwegein naar de gemeente Utrecht. Tegen de wens van de gemeente Nieuwegein en tegen de wens van de betrokken inwoners. Dit besluit werd indertijd door provinciale staten gekoppeld aan de voorgenomen toevoeging van de gemeente Vleuten-De Meern aan de gemeente Utrecht. Een statenbesluit werd zo gekoppeld aan een wetsvoorstel. De provinciale bestemming voor dit gebied was "mogelijke" bebouwing. En dat is anders dan wat in de memorie van antwoord staat. Utrecht heeft alleen iets aan die polder als daar kan worden gebouwd. Op grond van het vigerende rijksbeleid heeft de polder tot 2010 een functie die past in het Groene Hart. Deze minister meldt in de memorie van antwoord op vragen van GroenLinks dat bij de voorbereiding van het wetsvoorstel ten aanzien van dit aspect afstemming heeft plaatsgevonden. Wil dat zeggen dat minister Pronk in tegenspraak met het vigerende beleid expliciet heeft ingestemd met toekomstige bebouwing van de polder Rijnenburg? Afgezien van het standpunt over de toekomstige invulling van deze polder mag volgens mijn fractie een bestuurlijk instrument niet worden ingezet om de ruimtelijke ordening te sturen. Wat is de mening van de minister daarover? Voor mijn fractie is het een argument temeer om de gemeente Vleuten-De Meern niet toe te voegen aan de gemeente Utrecht.

De heer Holdijk (SGP):

Mijnheer de voorzitter! Onze bijdrage, dat wil zeggen die namens de SGP- en de RPF/GPV-fractie, aan de plenaire behandeling van de gemeentelijke herindeling van West-Overijssel begon ik vorige week met het memoreren van de brief van de minister van Binnenlandse Zaken van 18 mei jongstleden aan de voorzitter van deze Kamer. Daarin worden een zevental wetsvoorstellen tot gemeentelijke herindeling genoemd waarvan de behandeling, om redenen in de brief genoemd, vóór of uiterlijk op 12 september aanstaande voltooid zou moeten zijn. Nu voor vandaag de gemeentelijke herindeling in een deel van de provincie Utrecht is geagendeerd, zal de wens van de minister voor drie van de zeven voorstellen ruimschoots in vervulling gaan. Belangrijker voor ons is dat daarmee ook aan een wens van de betrokken gemeenten tegemoet wordt gekomen. Bovenal geldt echter: een goede beslissing komt nooit te vroeg en een foute beslissing komt altijd te laat.

Overigens ben ik, voor mijzelf sprekend, blij dat wij voor het zomerreces niet nog meer herindelingsvoorstellen behoeven te behandelen. Want ook na vorige week kan ik niet anders dan constateren dat het een moedeloos makende discussie is. Die constatering komt niet alleen voort uit de ervaring dat de regering en onze fracties elkaar op dit traject hoegenaamd geen stap naderbij komen, maar is ook gebaseerd op de indruk dat de regering zich telkenmale weer bedient van een weinig concrete en daardoor moeilijk weerlegbare argumentatie. Die klacht heeft ook vorige week van diverse zijden van de Kamer geklonken.

Duidelijk is – ook de memorie van antwoord windt daar geen doekjes om – dat de regering niet alleen spoedige beslissing wenst, maar ook dat zij een spoedige beslissing ten gunste van het herindelingsvoorstel wenst. In de memorie van antwoord lezen wij dat, indien de voorgestelde herindeling nu niet snel wordt geëffectueerd, dit niet alleen voor de stad Utrecht maar voor de gehele regio zeer ongunstige gevolgen zou hebben. Wat die desastreuze gevolgen voor de regio zullen zijn, wordt niet vermeld. Misschien kan dat alsnog duidelijk worden gemaakt.

Terecht heeft de regering geconstateerd dat de aandacht van de Kamer vooral is uitgegaan naar de samenvoeging van de gemeenten Utrecht en Vleuten-De Meern. Als ik het goed heb begrepen wordt dit onderdeel ook door de regering beschouwd als het hart van het voorstel, waarmee de rest staat of valt.

Wij gaan op de voorgeschiedenis van het voorstel tot samenvoeging van beide gemeenten nu niet nader in, althans niet en detail. De kernvraag is of de gemeente Vleuten-De Meern er na de grenswijziging van 1 januari 1995 van uit kon en mocht gaan dat haar zelfstandigheid voor langere tijd gegarandeerd was. Garanties met zoveel woorden zijn niet gegeven, maar die worden aan geen enkele gemeente in Nederland gegeven. De regering volstaat nu in de memorie van antwoord met te verklaren dat zij het vanuit het perspectief van Vleuten-De Meern kan "billijken dat de hoop gevestigd was op een ander perspectief dan samenvoeging met de gemeente Utrecht", maar dat het "geen pas geeft" om over gewekte verwachtingen voor het tegendeel te spreken.

Als enig bewijs van de onzekerheid waarvan de gemeente Vleuten-De Meern zich bewust had moeten zijn, citeert de regering uit het verslag van het open overleg van 19 november 1993. Daar staat dan tegenover dat de steeds uiterst adequaat reagerende gemeente Vleuten-De Meern bij een brief van 27 juni jongstleden een bijlage heeft gepresenteerd, waarin een reeks van uitspraken en publieke verklaringen vanaf februari 1992 tot en met december 1996 aangehaald worden waaraan niet slechts de hoop maar zelfs de verwachting ontleend kon worden dat de gemeente na 1995 voor langere tijd zelfstandig zou blijven. Een en ander is tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van het voorstel misschien wel het breedvoerigst van alle woordvoerders door de heer Schutte naar voren gebracht. Onze fracties in deze Kamer delen zijn visie op dit punt. Ik laat nog maar buiten beschouwing dat de commissie-Van Splunder concludeerde dat de aanpak van deze herindeling van willekeur getuigde en ongelijke behandeling inhield.

Een centrale, maar in onze beschouwing in het licht van het voorgaande secundaire vraag is nog steeds welke bijdrage de toevoeging van de gemeente Vleuten-De Meern aan de gemeente Utrecht kan en zal betekenen voor de grotestadsproblemen van Utrecht. De regering zegt in de memorie van antwoord dat zij deze vraag "strikt genomen niet rechtstreeks (kan) beantwoorden". Eerder is sprake van "het gemeenschappelijk belang van ruimte voor de stad – in bestuurlijke, financiële en fysieke zin en in termen van regiemogelijkheden". Ik zie dit weer als het zoveelste voorbeeld van een gemeenplaats die concretisering en toetsing aan de feiten ontbeert.

Wat kan Vleuten-De Meern bijdragen in de behoeften van Utrecht in fysieke zin? Waar zijn in Vleuten-De Meern, na voltooiing van Leidsche Rijn, nog mogelijkheden voor woningbouw en bedrijfsterreinen? Wat betekent de behoefte aan ruimte in bestuurlijke zin? Welke problemen van Utrecht worden opgelost wanneer Leidsche Rijn ongedeeld onder het gemeentebestuur van Utrecht komt? Is dat alleen, zoals wij in de memorie van antwoord lezen, de wens om "Leidsche Rijn ook in bestuurlijk opzicht tot een nieuwe gemeenschap te smeden"? Hoe wordt dit belang dan afgewogen tegen het opheffen van de gemeenschap die de gemeente Vleuten-De Meern thans reeds vormt?

Wat als laatste belang voor de gemeente Utrecht overblijft, is de vergroting van ruimte in financiële zin. Wij hebben in het voorlopig verslag de vraag gesteld op welke wijze en in welke mate de financiële problemen van Utrecht worden opgelost door de problemen ook over Vleuten-De Meern te spreiden. Het te verwachten antwoord is dat "het draagvlak voor voorzieningen en positieve ontwikkelingen wordt versterkt".

Tegelijkertijd wordt echter opgemerkt dat de financiële aspecten een indirecte rol spelen. Wat is bedoeld met het woord "indirect"? Moet daarvoor gelezen worden "secundair"? En wat zijn die "positieve ontwikkelingen" waarvan het financiële draagvlak wordt vergroot? Gehinderd door gebrek aan concrete financiële gegevens, kan ik de stelling niet onderbouwen dat de vergroting van het financiële draagvlak misschien per saldo wel de enige concrete bijdrage aan de grootstedelijke problemen van Utrecht vormt. Maar daarmee kan ik deze gedachte nog niet uit mijn hoofd zetten.

Wij hebben in het voorlopig verslag ook nog de vraag gesteld hoe de opheffing van de gemeente Vleuten-De Meern zich verhoudt tot de Tweede-Kameruitspraak neergelegd in de motie-Remkes. Het antwoord luidt dat de samenvoeging "zeker niet strijdig is met de aan de motie ten grondslag liggende argumenten". Wie zou, na lezing van deze zin, iets anders verwachten dan dat de regering vervolgens aandacht besteedt aan deze argumenten? Maar wie schetst onze verbazing dat de onmiddellijk aansluitende zin begint met de woorden "In het regeerakkoord is vastgelegd, enz."

In de motie-Remkes is de kern dat tot grenscorrecties of gemeentelijke herindeling kan worden overgegaan, wanneer zich ruimtelijke knelpunten voordoen die niet op andere wijze kunnen worden opgelost. Ik mag voor die uitspraak van de Tweede Kamer misschien de bijzondere aandacht vragen van de VVD-fractie alsook van alle andere fracties die de motie ondersteund hebben. In het voorafgaande heb ik al betoogd dat, voorzover er al van ruimtelijke knelpunten voor Utrecht sprake is, de annexatie van Vleuten-De Meern daaraan weinig tot niets kan verhelpen. Ik laat de grenscorrecties, al is het naar de woorden van de minister niet chique zoals deze in het wetsvoorstel worden opgenomen, in dit verband buiten beschouwing.

Voorzitter! Ik stap hiermee af van Vleuten-De Meern en Utrecht en wend mij tot de andere randgemeenten van Utrecht. Die randgemeenten moeten in de filosofie van de regering een bufferfunctie vervullen of gaan vervullen, zodat een zekere "bestuurlijke balans" tussen centrumgemeente en randgemeenten ontstaat. Volgens het voorstel behoeven alleen de gemeenten Maartensdijk en Harmelen offers van zelfstandigheid te brengen voor de realisering van die doelstellingen. De andere regiogemeenten krijgen de gelegenheid om – zoals dat zo netjes heet – zich op hun positie te beraden. Enkele, zoals Maarssen en Nieuwegein, worden geconfronteerd met grenscorrecties, waar ik zojuist al op doelde.

Over de samenvoeging en opheffing van Maartensdijk en De Bilt is in de Tweede Kamer al het nodige gezegd. Wij herhalen slechts het bezwaar dat aan de identiteitsverschillen tussen beide gemeenten wordt voorbijgegaan, althans dat deze in de afweging het onderspit hebben moeten delven.

Over de samenvoeging van Woerden en Harmelen, die nu wordt gemotiveerd vanuit het belang van het Groene Hart, hebben wij reeds een kritisch geluid laten horen in het voorlopig verslag. De 25-jaarstermijn, die ik ook vorige week heb genoemd en die in de algemene uitgangspunten voor gemeentelijke herindeling als criterium is opgenomen, wordt in dit geval terzijde geschoven. Dat Woerden nog in 1989 bij de herindeling van Utrecht-West betrokken is geweest, kan volgens de regering geen reden zijn om van de voorgestelde samenvoeging af te zien, aldus de memorie van antwoord.

Wat betreft de ten aanzien van de gemeente Nieuwegein toe te passen grenscorrectie, waardoor de polder Rijnenburg naar Utrecht over zou moeten gaan, verbazen wij ons over de motivering. Behalve een aanmerkelijk grondverlies voor de gemeente Nieuwegein kan deze overgang toch weinig te betekenen hebben. In het vigerend rijksbeleid heeft dit gebied immers in elk geval tot 2010 een groenbestemming. Voor ons is onbegrijpelijk hoe dit gegeven zich verhoudt tot de mededeling in de memorie van antwoord dat de polder bestemd is om het de stad Utrecht "op basis van de huidige inzichten" voor een periode van circa 20 jaar mogelijk te maken de woningbehoeften van de stad en de regio op te vangen. Waarom zou Nieuwegein niet mede in deze woningbehoeften kunnen voorzien? Dat is toch – gelukkig – niet meer afhankelijk van een grensbeloop? Waarom kon een eerder plan van Nieuwegein tot bebouwing van de polder geen doorgang vinden? Dat kan nu immers kennelijk wel.

Ter afsluiting van onze opmerkingen over de randgemeenten van Utrecht en van onze bijdrage in eerste termijn wijzen wij nog op de onduidelijkheid die op dit moment bestaat over het mogelijk verlengen van de Kaderwet. Het orgaan Bestuur Regio Utrecht, het samenwerkingsverband van ruim twintig gemeenten in het Utrechtse stadsgewest plus Vianen, is overbodig geworden toen de stadsprovincie niet doorging en werd besloten tot gemeentelijke herindeling. Om die reden is besloten dat het orgaan in 2003 officieel ophoudt te bestaan.

Eén ding is voor de toekomst echter duidelijk. De regering stelt in de memorie van antwoord dat samenwerking de noodzaak van herindeling niet kan wegnemen, maar het omgekeerde is minstens evenzeer waar: ook na de herindeling zal de noodzaak van samenwerking aanwezig blijven. De grote vraag is echter of, als een herindelingsproces verloopt zoals thans wordt voorgesteld, de animo voor constructieve samenwerking niet voor lange tijd afwezig zal zijn. Dat is de toekomstige hypotheek waarmee deze herindeling wordt belast.

Ondanks onze kritische benadering zullen wij met belangstelling kennisnemen van de reactie van de minister.

Mevrouw Tan (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Valkuil in het debat over de organisatie van het openbaar bestuur is het te ver afraken van de dagelijkse maatschappelijke realiteit. Voor weidse bespiegelingen over monisme en dualisme zullen burgers immers niet warm lopen. Het jaarcongres van de VNG stond dit jaar in het teken van vernieuwing van de lokale democratie en de minister van BZK haalde de pers met zijn interessante voorstellen voor burgerinitiatieven. Gelukkig blijkt uit recent onderzoek over politieke veranderingen in Nederland tussen 1971 en 1998 door de Universiteit Twente dat de interesse van de burger in de politiek gelijk blijft, ondanks onheilspellende inschattingen.

Gemeentelijke herindeling is vanuit deze optiek bezien een interessant fenomeen. Zij leidt immers nogal eens tot verhoogde activiteit van verschillende groepen burgers en bestuurders, meestal vanuit verzet en protest. Dat hebben wij in deze Kamer de afgelopen periode ruimschoots kunnen ervaren. De ironie is dat gezamenlijk verzet tegen de overheid tot de sterke stimulansen blijkt te horen voor de cohesie tussen en de betrokkenheid van burgers. Is dat een voorbeeld van de Wet van Cruijff: "Elk nadeel heb z'n voordeel"? Niettemin is het zaak te zoeken naar wegen waarlangs herindeling tot stand kan komen zonder grote afbreukrisico's voor burger en bestuur.

Ook het herindelingsvoorstel dat nu aan de orde is, heeft velen op de been gebracht, helaas ook dit keer vooral vanuit onvrede. De kritiek heeft op onderdelen de vorm van zulke zware aantijgingen aangenomen dat ook de PvdA-fractie daarop moet ingaan. De argumenten zijn uitputtend uitgewisseld; het gaat er nu om aan te geven welke conclusies de PvdA-fractie daaraan verbindt. Allereerst de gemeente Maartensdijk: waarom is die in deze operatie meegenomen en niet zoals de andere regiogemeenten in de strategische gebiedsperspectieven en waarom vindt samenvoeging in deze combinatie plaats in plaats van met andere buurgemeenten? In de memorie van antwoord staat als voor ons overtuigende reden voor het eerste aangevoerd: de fysieke positie van deze gemeente ten opzichte van het centraal stedelijk gebied, de samenhang met de stad Utrecht en de zorg voor evenwichtige verhoudingen met de directe omgeving. Nu echter het tweede deel van de vraag. Ook in de herindelingsdiscussie van vorige week over West-Overijssel is samenhang immers herhaaldelijk aan de orde geweest. Wat zal de positie van Maartensdijk zijn na voltooiing van het SGP-traject? Is de onderhavige herindeling er voor de als norm geïndiceerde 25 jaar, of kan op dat moment opnieuw worden bezien welke samenhang, gelet op de identiteit en de karakteristiek van het gebied, de meest voor de hand liggende is? Zal de provincie Utrecht daarbij worden gestimuleerd het rapport van de Stuurgroep krachtige gemeenten toe te passen, zoals naar verluidt Zeeland, Gelderland en Noord-Holland voornemens zijn? Gaarne hierop een reactie van de minister.

Dan de gemeente Vleuten-De Meern en de claim dat hier sprake is van onzorgvuldigheid tot op het niveau van onbehoorlijk bestuur. Uit de beraadslaging komen voor de PvdA-fractie als belangrijkste relevante elementen naar voren:

  • - De al eerder geciteerde uitspraak van de gedeputeerde in het verslag van het open overleg van 19 november 1993, dat ontwikkelingen moeilijk te voorspellen zijn en dat zelfs provinciegrenzen geen vaste toekomstwaarde hebben.

  • - De uitspraak van de rechter in kort geding van 17 december 1996, dat uit het Vinex-uitvoeringsconvenant geen rechten met betrekking tot herindeling kunnen worden ontleend en dat er geen sprake was van schending van vertrouwen en zorgvuldigheid.

  • - De keuze van de regiogemeenten rond de stad Utrecht, inclusief Vleuten-De Meern, om niet te opteren voor de vorming van een stadsprovincie en dus te kiezen voor het alternatief herindeling. Dit punt achten wij zwaarwegend. Het valt ons op dat in de recente brief van Vleuten-De Meern de geciteerde voorbeelden van toezeggingen slaan op de periode 1992/1996, dus niet op de post-stadsprovincieperiode.

De PvdA-fractie komt op grond hiervan tot de conclusie dat onzorgvuldigheid niet aan de orde is, laat staan onbehoorlijk bestuur. Dat neemt niet weg dat onze fractie begrip en sympathie heeft voor Vleuten-De Meern, alom geroemd voor diens coöperatieve opstelling en nu in de eigen beleving daarvoor gestraft met annexatie. Dat is inderdaad heel zuur. De noodzaak tot herindeling onderschrijven wij echter, met name met het oog op de ontwikkeling van Leidsche Rijn. Het gaat dan om het onder één regime werken aan de ontwikkeling van een gedifferentieerde woningvoorraad, werkgelegenheid en voorzieningen, zoals op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs en sociaal-cultureel werk. Ook na voltooiing van de Vinex-locatie blijft daadkrachtig bestuur nodig voor het beheer en de ontwikkeling van de sociale infrastructuur in Leidsche Rijn. Dat laatste in nauwe samenwerking met de directe omgeving: de kernen Vleuten en De Meern.

Dat zo zijnde, is er de indringende vraag naar de toekomstperspectieven voor de burgers van Vleuten-De Meern. Indien het besluit tot herindeling inderdaad tot stand komt, kan daarmee de kous niet af zijn, maar moet onze aandacht zich blijven richten op de vraag wat er zal veranderen in de relatie bestuur-bestuurde in het betreffende gebied. Welke verwachtingen mogen huidige en toekomstige inwoners hebben, wie bewaakt de ontwikkelingen, wat is daarbij de rolverdeling tussen de verschillende overheden? Of is men "overgeleverd" aan de grote stad? Het mag in geen geval een "ver van mijn bed"-show worden over de as Vleuten-De Meern-Dom van Utrecht.

Om wat voor klus gaat het hier immers? Het betreft het uit de grond stampen van een stad met 80.000 inwoners aan de rand van de vierde gemeente van Nederland. Er is hier dus samenloop van herindeling, Vinex en grotestedenbeleid. Ook gelet op ervaringen elders is dan aandacht nodig voor sociale cohesie en daarmee samenhangend de geëigende bestuurlijke schaal. Hoe essentieel maatschappelijke cohesie is voor de leefbaarheid in wijken en buurten maken missers uit het verleden pijnlijk duidelijk. Een schrijnend voorbeeld is, dat het EU-Urban-programma in de vier grote steden niet alleen gericht is op de vooroorlogse wijken Lombok, Schildersbuurt en Delfshaven, maar ook op het veel recenter tot stand gekomen Amsterdam-Zuidoost. In de media komt terecht de vitaliteit en diversiteit in deze gebieden naar voren, maar de ontwikkeling die Zuidoost heeft moeten meemaken is toch – als het even kan – niet voor herhaling vatbaar. Tijdens het werk- bezoek dat de commissies voor Binnenlandse Zaken en Volkshuisvesting van deze Kamer aan Amster- dam-Zuidoost hebben gebracht, viel het ons op hoezeer men zich daar bewust is van de sociale cohesie onder bewoners als kritische succes- factor bij de afbraak en reconstructie. Tegelijkertijd bleek ook de weerbarstigheid van dit soort processen: het is niet zo eenvoudig sociale cohesie tot ontwikkeling te laten komen. Het weten is één, het doen is twee.

Er is dan ook toenemende aandacht voor het achterhalen van relevante factoren voor wat mensen bindt. Bekende voorbeelden zijn acties vanuit buurten richting overheden, zoals daarnet genoemd inzake herindeling. "Het wij, dat zich weerde", zo is dat in de literatuur door mevrouw Talja Blokland omschreven. Onomstreden daarbij is het grote belang van local presence, bestuurlijke plaatselijke aanwezigheid, bekendheid in actieve en passieve zin. Het bestuur moet zijn pappenheimers kennen en diezelfde pappenheimers moeten ook voldoende toegangen tot hun bestuur hebben.

Mijnheer de voorzitter! Voor het welslagen van de doelen bij deze herindeling zijn adequate vormgeving en invulling van lokaal en regionaal bestuur dus basisvoorwaarden. In het door de PvdA voorgestane beleid gaat schaalvergroting dan ook steeds gepaard met schaalverkleining. Zoals de minister vorig week nog memoreerde: het fundament van de democratie ligt in het lokale.

De gemeente Utrecht heeft, laatstelijk bij brief van 6 juni 2000, aangegeven hoe de relatie met de bevolking sinds 1988 succesvol is vormgegeven met het wijkgericht werken in wijkbureaus (het "gezicht" van de gemeente in de wijk) en wijkcommissies (de "ogen en oren van de raad"). De gemeenteraad blijft zelf eindverantwoordelijk: Utrecht is één en ondeelbaar. Per datum van de herindeling zal een wijkservicecentrum van start gaan, waarin het dienstenpakket van de huidige gemeente Vleuten-De Meern voor huidige en toekomstige bewoners zo veel mogelijk wordt voortgezet, aldus de stad Utrecht. Mevrouw Schoondergang citeerde dat zo-even ook al.

Voorzitter! Wat de Partij van de Arbeid-fractie zich hierbij afvraagt, is: waar blijft toch het wijkgericht werken door het college van B&W van de gemeente Utrecht? Wat moet er terechtkomen van lokale aanwezigheid zonder een voorziening voor de component van het dagelijks bestuur op wijkniveau? Een wijk van 80.000 inwoners lijkt toch al bijna te groot voor adequate korte lijnen tussen bestuur en bestuurden.

De minister heeft bij de behandeling in de Tweede Kamer aangegeven ter uitvoering van een Kamermotie terzake nog in de loop van dit jaar voornemens te zijn de discussie aan te gaan over bestuurlijke decentralisatie of deconcentratie, mede in relatie tot de zelfstandige buurgemeenten. Kan de minister bij deze gelegenheid daarover zijn inhoudelijke visie geven toegespitst op de casus Leidsche Rijn? Is hier niet een verdergaande vorm van bestuurlijk wijkgericht werken nodig, naast wijkcommissies met raadsleden en ambtelijke deconcentratie? Hoewel elders deelgemeenten de betrokkenheid van burgers blijken te bevorderen, hoeft het wat ons betreft niet altijd en per se om binnengemeentelijke decentralisatie te gaan. Concreet wijkgericht werken door collegeleden, bijvoorbeeld door het aanwijzen van wijkwethouders en tot uitdrukking komend in prioriteit in de agenda en fysieke aanwezigheid ter plaatse, is immers ook een effectieve mogelijkheid. Ook hier is weer maatwerk geboden. Is de minister bereid aandacht voor sociale cohesie onder andere door intensieve dialoog tussen bestuur en bestuurde te stimuleren en zonodig te voorzien van benodigde extra financiële middelen?

Over de procedure en de rolverdeling tussen overheden bij de evaluatie van gemeentelijke herindeling het volgende. In de memorie van antwoord verwijst de minister naar zijn brief van 27 april 2000 over de kwaliteitsmonitor als instrument voor het evalueren van herindelingen. Het betreft een periodieke en systematische registratie van relevante gegevens, teneinde inzicht te krijgen in de kwaliteit van herindelingsoperaties. Ontwikkeling en toepassing zijn geheel afhankelijk van de medewerking van betrokken gemeenten. De vorige minister van BZK waarschuwde bij brief van 1 juli vorig jaar nadrukkelijk voor de administratieve en overige lasten van monitoring en voor de gevoelens van onlust die de inzet van het instrument bij mede- overheden met zich kan brengen.

Dit brengt ons tot de vraag welke rol de in het kader van het GSB ontwikkelde en meer op beleid gerichte methode van zelfevaluatie en visitatie kan spelen bij evaluatie van herindelingen als de onderhavige. Tot dusverre hebben de vier grote steden voorzover ons bekend niet deelgenomen aan dat traject. Gezien de ontwikkeling van Vinex-locaties in de vier grote steden, ook in niet-heringedeelde gemeenten, zou een vergelijkbare methode van evaluatie een belangrijke meerwaarde kunnen leveren, niet in de laatste plaats door het kunnen uitwisselen van ervaringen en leerpunten. Eerder in dit betoog kwam het EU-Urban-traject in inhoudelijk opzicht aan de orde. Uit het veld komt veel kritiek op de bureaucratische processen in EU- en rijksverband rond Urban. Ook in het GSB-traject komen klachten voor over traagheid en verkokering in de bureaucratie bij het tot stand komen van overeenkomsten over opzet en financiering van projecten. Daarentegen ligt in de methode van zelfevaluatie en visitatie de schoonheid in het trekkerschap bij de gemeente zelve die het primair aangaat, in combinatie met de betrokkenheid van andere overheden, instellingen en (groepen) burgers bij de evaluatie. Is dat ter voorkoming van genoemde lasten en onlusten niet een meer kansrijke weg?

Voorzitter! Ons dunkt dat de bevolking van het gebied extra waarborgen verdient voor de toegankelijkheid van het dagelijks bestuur bij de ontwikkeling van Leidsche Rijn en bij het voorbereiden en inrichten van de evaluatie. De Wet Arhi schrijft immers evaluatie door de provincie na 2 jaar voor. De stad Utrecht zal daarbij het voortouw moeten hebben, maar ook andere actoren als de eigen wijken en buurten, regiogemeenten, de provincie en uiteindelijk ook BZK zullen daarbij betrokken moeten zijn, elk vanuit de eigen specifieke positie in het proces.

Voorzitter! De minister heeft in zijn rede voor het VNG-jaarcongres de gemeenten een spiegel voorgehouden. Hij waarschuwde voor een karikaturale beeldvorming van actievoerende gemeentebestuurders, die met rooie puntmutsen op achter spandoeken aanlopen. Dat zijn ongetwijfeld wijze woorden. Maar staat daar niet iets tegenover? Gemeentebestuurders moeten in heikele zaken als herindelingen door andere overheden zo veel mogelijk in staat worden gesteld worden om het verhaal goed aan de mens te kunnen brengen. De D66- en PvdA-collega's aan de overzijde hebben met succes een motie ingediend over een experimentenfonds voor binnengemeentelijke decentralisatie. In het verlengde daarvan vragen wij de minister of hij bereid is te investeren met bestuurlijke aandacht en benodigde extra budgetten voor de versterking van de relatie bestuur-bestuurde in heringedeelde en pas ontwikkelde gebieden. Is de minister bereid middelen vrij te maken voor heringedeelde gebieden en er bij zijn collega voor GSB op aan te dringen dat sociale cohesie niet alleen in abstracto wordt beleden, maar ook tot uitdrukking komt in concrete toetsbare activiteiten in het kader van te financieren GSB-projecten? Een dergelijke benadering moet toch kunnen helpen om herindelingsoperaties in de toekomst in betere banen te leiden en beschadigende bestuurlijke conflicten, zoals nu aan de orde van de dag zijn, te deëscaleren. Bovendien is het naar de inzichten van de PvdA-fractie een hoogst noodzakelijke investering in het lokale als fundament van de democratie in Nederland.

De heer Ruers (SP):

Voorzitter! "Van een beetje saaie stad maak je toch al snel zo'n 40 schattige dorpjes." Deze verrassende tekst is van Loesje en laat zien dat men de herindelingsproblematiek ook van een andere kant kan benaderen. Ik wil hiermee natuurlijk niet zeggen dat de SP-fractie pleit voor een opdeling van de stad Utrecht in een aantal lieftallige dorpjes, maar ik wil wel de aandacht vestigen op een van de in onze ogen essentiële kanten van het openbaar bestuur als het om indeling en herindeling gaat. Ik doel op de volgende vragen: Welke schaal past het best bij de burgers? Is de overheid er voor de burgers of andersom? Ik pleit voor het toepassen van de menselijke maat waar het gaat om bestuursvormen en gemeentelijke (her)indelingen. Bij alle woorden die de regering ons in de loop van de behandeling van dit wetsvoorstel heeft toegevoegd, valt het op dat er juist zo "vanuit de hoogte", vanuit de bestuurlijke ivoren toren wordt gekeken en geredeneerd. Aan abstracte termen, nota's, nog meer nota's en wollige begrippen geen gebrek. Het lijkt wel alsof men bang is te dicht bij de burgers, bij de mensen te komen. Liever handhaaft men een grote afstand en baseert men zich op boeiende stukken als de Beleidsnotitie gemeentelijke herindeling of krijgen wij als antwoord dat de accommoderende rol van gemeenten ten behoeve van maatschappelijke ontwikkelingen effectief gerealiseerd moeten kunnen worden. Wollige taal die weinig zegt.

Als de SP-fractie aan de regering de vraag voorlegt of er voldoende draagvlak voor het voorstel is bij de Utrechtse bevolking – me dunkt toch geen onbelangrijk aspect – laat de regering weten dat haar van enige vorm van directe volksraadpleging onder de Utrechtse bevolking over de annexatie van Vleuten niets bekend is. Dit klopt, want er is ook geen volksraadpleging geweest. Maar is dit aspect niet beslist nodig voor een zorgvuldige voorbereiding van de samenvoeging van twee gemeenten? Is het niet vreemd als men in de grootste gemeente niet eens weet, hoe de bevolking erover denkt?

Enkele maanden geleden merkte de minister in deze Kamer bij een even omstreden herindeling – de meeste herindelingen zijn omstreden – naar aanleiding van een plaatselijke referendum, gehouden in een met opheffing bedreigde gemeente, op dat het voor de hand ligt dat in een dergelijke gemeente een referendum wordt gehouden en dat de bevolking zich daar in meerderheid tegen uitspreekt. En hij voegde daaraan toe dat je een dergelijk referendum niet tegenkomt in de grotere gemeente die zijn kleinere buurgemeente wil annexeren. Ik moet er echter op wijzen dat dit wat de stad Utrecht betreft niet helemaal opgaat, want het gemeentebestuur van Utrecht heeft de bevolking van deze stad bewust niet geraadpleegd over de annexatie, ook niet na verzoeken daartoe van verschillende kanten. Men wilde zo'n volksraadpleging niet houden, en iedereen weet natuurlijk waarom. De Utrechtse bevolking heeft geen enkele behoefte om Vleuten-De Meern te annexeren. Die zogenaamde behoefte is door politieke bobo's gecreëerd en vervolgens in politieke binnenkamertjes geëffectueerd. Hoe dit precies in zijn werk is gegaan, zal ik later toelichten.

De menselijke maat, voor ons een tweede belangrijk ijkpunt bij herindeling. Overheid en bestuur moeten dienstig zijn aan de burgers en bij die dienstbaarheid behoort een schaal, een maat die past bij de burgers, om wie het uiteindelijk allemaal te doen is. In dit verband komt natuurlijk de vraag aan de orde, wat de meest geschikte omvang van een gemeente is, zulks in relatie tot de door haar te verrichten taken. Kijken wij naar Vleuten-De Meern – anderen hebben het al aangegeven – dan moeten vriend en vijand vaststellen dat er niets mankeert aan het bestuur in deze gemeente. Op nadrukkelijke vragen heeft de regering niet kunnen aangeven dat Vleuten-De Meern niet goed zou presteren. En als wij een vergelijking zouden maken met de grote buur Utrecht, dan durf ik de stelling aan dat Utrecht nog veel van Vleuten kan leren.

Ook de omvang van Vleuten, momenteel ongeveer 18.000 inwoners, is op zichzelf geen reden voor opheffing, als wij over menselijke maat spreken. Bovendien heeft Vleuten, in goed overleg met Utrecht, een belangrijke Vinex-bouwtaak: 10.000 woningen erbij. Daardoor zal Vleuten in de komende tien jaar natuurlijk flink groeien. Voor iedere objectieve toeschouwer staat het dan ook vast dat de bevolking van Vleuten er door annexatie duidelijk op achteruit zal gaan, als het gaat om de afstand tussen burger en bestuur, de invloed van de burgers op dat bestuur en de betrokkenheid bij het plaatselijke bestuur. Deze aspecten vatten wij wel samen met de term lokale democratie. En dit is precies waar het naar mijn mening vandaag om gaat. Mevrouw Tan heeft gezegd dat wij moeten zoeken naar cohesie; ik vraag me af hoe dat kan door een gemeente met cohesie eerst op te heffen, om vervolgens met veel moeite te proberen, deze weer tot stand te brengen. Ik vraag mij af hoe het mogelijk is dat een gemeente waar deze cohesie bestaat, wordt opgeheven, waarna met veel moeite moet worden geprobeerd, in dezelfde gemeente weer lokale cohesie op te bouwen.

In dit verband heb ik met stijgende verbazing kennisgenomen van de laatste brief, van 6 juni, van burgemeester en wethouders van Utrecht aan de leden van deze Kamer. Hierin geven zij in verband met de relatie met de bevolking hoog op van het Utrechtse wijkgerichte werken door middel van wijkbureaus en wijkcommissies. Ook mevrouw Tan sprak erover. Ik heb er een andere visie op. Wie enigszins thuis is in de Utrechtse werkelijkheid – ik denk dat ik inmiddels erover mag meespreken – weet dat het wijkgerichte werken in Utrecht de nodige kritiek ontmoet en op veel punten weinig voorstelt. Het staat mijns inziens dan ook vast dat de huidige inwoners van Vleuten absoluut erop achteruit zullen gaan. Een wijkbureau Utrechtse stijl, zelfs als het perfect werkt en hoe fraai het ook is, kan nooit tippen aan de goed functionerende organen die Vleuten nu kent en die dicht bij de mensen staan. Dus ook vanuit de menselijke maat en het functioneren van de lokale democratie zijn er alleen maar argumenten tegen annexatie van Vleuten-De Meern.

Zijn er dan geen argumenten die voor annexatie pleiten? Natuurlijk wel. De regering heeft ze opgesomd. De regering en vooral regeringspartij Partij van de Arbeid zijn erg voor annexatie. Soms krijg ik de indruk dat de Partij van de Arbeid een hekel heeft aan kleine gemeenten. Het valt hierbij op dat het vaak om indirecte argumenten gaat, in de trant van toekomstige ontwikkelingen op het gebied van de bestuurlijke organisatie of het uitgangspunt dat centrumgemeenten ertoe in staat moeten zijn, hun centrumfunctie te vervullen.

Ik herinner mij goed de discussie in de Utrechtse raad, waarvan ik al enige tijd deel uitmaak, van ruim tien jaar geleden over de uitbreiding Leidsche Rijn. Het doel hiervan was volgens het gemeentebestuur tweeledig: oplossing van de woningnood en verbetering van de financiële positie van de stad. Door wijzigingen sindsdien in de Financiële-verhoudingswet is de financiële positie van Utrecht aanzienlijk verbeterd. Op dit moment is er dan ook geen financieel argument om door te gaan met uitbreiding door annexatie van Vleuten-De Meern. De woningnood zal tot het verleden behoren als de Utrechtse Vinex-bouwtaak van 20.000 huizen is voltooid.

Annexatie van Vleuten speelde destijds helemaal geen rol in de Utrechtse raad. Die was helemaal niet aan de orde, zeker niet meer na de grenscorrectie van 1995, die Utrecht en Vleuten in goed overleg realiseerden. Ik kan mij goed de euforie bij beide gemeenten herinneren: men was trots op het resultaat; men kon verder. Weinig later bleek het plotseling allemaal anders te liggen. Ik meld nadrukkelijk dat destijds in de Utrechtse raad nooit argumenten zijn gehoord die wij nu horen, zoals de bestuurlijke organisatie of de centrumfunctie. Die speelden helemaal niet. Die argumenten kwamen pas op tafel toen de stad Utrecht en de provincie Utrecht onder elkaar het besluit genomen hadden om Vleuten te annexeren.

De regering gaat in de onderbouwing van het annexatievoorstel vooral in op de grootstedelijke problemen. Anderen hebben al geciteerd wat hierover in de memorie van antwoord staat. De regering schrijft dat Utrecht het erg moeilijk heeft door een onevenredige bevolkingssamenstelling, een te laag of verkeerd geschoolde beroepsbevolking, waaronder veel allochtonen met een gebrekkige kennis van het Nederlands, een hoge werkloosheid en een slecht werkende arbeidsmarkt, een verouderd en verwaarloosd woningbestand, verkeerscongestie, vandalisme en criminaliteit. Tot overmaat van ramp, aldus de regering, wordt een groot deel van het inkomen dat in de grote stad wordt verdiend, daarbuiten besteed. Een tweedeling tussen stad en omgeving wordt dit genoemd.

Het is voorwaar een trieste opsomming; je zult maar in een dergelijke stad wonen. Maar gelukkig, de annexatie van Vleuten gaat het allemaal oplossen. Wat een ei van Columbus! Wat een vondst! Dat wij daar zelf niet eerder op gekomen zijn. Deze oplossing biedt geweldige perspectieven voor elke grote stad met grote problemen: je annexeert een leuke, interessante kleine buurgemeente en klaar is Kees. Dit advies is zomaar bruikbaar voor Amsterdam: Amstelveen erbij en de klus is geklaard. Rotterdam heeft ook nog wel een paar boeiende randgemeenten; Den Haag kan denken aan Wassenaar, Voorburg of Leidschendam, en Eindhoven kan zo aan Veldhoven beginnen. Hier ligt de oplossing voor de grootstedelijke problematiek in heel Nederland. Ik moet zeggen dat de regering ons hier een fantastisch middel aan de hand heeft gedaan.

Maar, mijnheer de voorzitter, bij nader inzien en daarop doorgevraagd gelooft de regering dit succesverhaal natuurlijk ook niet. In antwoord op de concrete vraag welke grootstedelijke problemen nu daadwerkelijk door de annexatie worden opgelost, antwoordt de regering dat deze vraag strikt genomen niet rechtstreeks beantwoord kan worden. Dat doet natuurlijk wel raar aan, als je eerst een verhaal opsomt van wat er allemaal aan de hand is in een grote stad en zegt dat annexatie dit oplost, maar daarna als regering, bij een verder doorvragen, zegt eigenlijk geen antwoord te hebben. Nu, ik zou zeggen: waarvan akte.

Dan, mijnheer de voorzitter, is er ook nog het argument van de ruimtenood gehanteerd, een stelling die door de regering en de regeringspartijen in vele toonaarden wordt herhaald. Maar ook daar valt de regering, daartoe ondervraagd, door de mand. De regering stelt dat door de annexatie van Vleuten het gehele Vinex-gebied Leidsche Rijn in de stad Utrecht komt te liggen – op zich een onweerlegbaar feit – en dat Utrecht daarmee voor een periode van circa twintig jaar de woningbehoeften van de stad en de regio kan opvangen. Echter, die woningproblematiek is nu juist in 1995 door de grenscorrectie en door het sluiten van het Vinex-contract tussen Utrecht en Vleuten prima geregeld, zoals in 1995 door Utrecht volmondig werd toegegeven. Er komt voorts door de annexatie van Vleuten in het Vinex-gebied geen enkele woning extra bij. Ook het ruimteargument deugt derhalve niet.

Voorzover de regering beoogd heeft te stellen dat door de annexatie de organisatie van Leidsche Rijn verbeterd zou kunnen worden, moet worden vastgesteld dat dit een onbewezen stelling is. Bovendien loopt de samenwerking zelve, inzake Leidsche Rijn, tussen Utrecht en Vleuten – deze is intensief – naar ieders tevredenheid. Die prestatie van Vleuten, als kleine gemeente met zo'n 18.000 inwoners, samenwerkend met een gemeente van ruim 230.000 inwoners, moet volgens mij gehonoreerd worden en zeker niet afgestraft worden met de opheffing van die kleine, goed presterende gemeente.

In dat verband heeft de regering ook nog opgemerkt dat het belangrijke voordelen heeft, wanneer de verdere ontwikkeling in één bestuurlijke hand wordt gelegd; mevrouw Tan haalde dit argument ook aan. Maar dan stel ik haar en ook de regering de vraag welke voordelen dat in concreto zijn en ook voor wie, want dat zegt het verhaal helemaal niet. Nog minder wordt een afweging gemaakt tussen de hier beweerde en niet aangetoonde voordelen en de nadelen die optreden voor de inwoners van Vleuten-De Meern.

Daarnaast mag niet vergeten worden dat Utrecht op haar eigen grondgebied door realisering van het Leidsche Rijn-project, het Vinex-project, in de komende vijftien à twintig jaar 20.000 woningen kan realiseren. Daar zijn concrete afspraken over gemaakt; anderen hebben dat al toegelicht. Dat betekent een uitbreiding van het Utrechtse woningbestand met niet minder dan 20%. Dit is een omvangrijke uitbreiding, in eigen hand en op eigen grondgebied, die Utrecht alle ruimte geeft om haar visie op het wonen te realiseren en daarbij haar eigen grootstedelijke belangen op de voorgrond te plaatsen, wat ze trouwens ook doet. Indien, mijnheer de voorzitter, het de stad Utrecht onder die gunstige omstandigheden, die daar klip en klaar liggen, niet zou lukken haar eigen ruimteproblematiek op te lossen, dan valt naar mijn mening niet in te zien waarom Utrecht dat wel zou lukken, als men er nog 10.000 woningen bij zou krijgen en Vleuten-De Meern binnen zou halen.

Voorts dient erop gewezen te worden dat Utrecht op velerlei terreinen, onder andere met betrekking tot de woningtoewijzing, al jaren nauw samenwerkt met de omliggende gemeenten en die gemeenten met Utrecht. De regionale samenhang en samenwerking gaat voort en krijgt gaandeweg meer gestalte. Het is alleszins te verwachten dat die regionale verwevenheid in de komende tijd alleen maar zal toenemen. Dat is volgens de SP een richting die verre te prefereren is boven het hier voorgestelde dictaat uit Den Haag: Utrecht, u annexeert Vleuten-De Meern.

Stadsprovincie en herindeling. Wij mochten recentelijk ook een schrijven ontvangen van de provincie Utrecht van 16 juni jongstleden. Daarin wordt een belangrijke aspect toegelicht dat aan de basis van het voorstel heeft gelegen, namelijk de aanleiding voor de samenvoeging van Utrecht en Vleuten-De Meern. Die toelichting is zo interessant dat ik er kort bij wil stilstaan. Van meet af aan heeft de provincie Utrecht de vorming van een stadsprovincie voor het Utrechtse grootstedelijke gebied afgewezen, aldus de brief van de provincie. Daar zit 'm nu precies de kneep. Er was in het midden van de jaren negentig een zware strijd gaande tussen de voorstanders van regionaal bestuur en stadsprovincies, zoals de stad Utrecht en de tegenstanders ervan, bijvoorbeeld de provincie Utrecht, die zich niet ten onrechte in haar bestaan bedreigd voelde. De provincie zag vervolgens de door de regering geboden mogelijkheid van de gemeentelijke herindeling als alternatief voor de stadsprovincie. De stad Utrecht zag er ook wel mogelijkheden in om via die weg haar positie te versterken. Het kind van de rekening werd Vleuten.

Ik zei al dat het binnenskamers werd geregeld. Ik herinner mij nog goed hoe de burgemeester van Utrecht de enigszins verraste raadscommissie plots meedeelde dat B en W van Utrecht overeenstemming hadden bereikt met de provincie, dat zij gezamenlijk hadden besloten de strijdbijl te begraven, dat de stad Utrecht niet langer zou aandringen op een stadsprovincie, waarmee de provincie natuurlijk zeer gelukkig was en dat de stad Utrecht zou worden uitgebreid met het grondgebied van Vleuten. Die overeenstemming was in alle stilte binnenskamers voorbereid door B en W van Utrecht met het college van GS. De Utrechtse raad was daarover nooit gehoord. De burgemeester lichtte zijn mededeling nog toe met de opmerking dat GS de voorzitters van de grootste fracties in provinciale staten hadden gepolst en dat zij hun instemming met het plan hadden gegeven. Daarmee was het pleit beslecht. Het was een dealtje tussen de stad en de provincie met als zoenoffer Vleuten-De Meern. Wat daarna is gebeurd, is slechts de formele afwikkeling geweest van dat besluit.

De heer Luijten (VVD):

Voorzitter! Ik heb de indruk dat de heer Ruers de petten van raadslid te Utrecht en Eerste-Kamerlid moeilijk uit elkaar kan houden. Wij hebben toch te maken met de besluiten die door het democratische orgaan van de gemeente Utrecht zijn genomen, te weten de gemeenteraad? Hoe die besluiten tot stand zijn gekomen, is toch de facto niet van belang? Als hij daarop kritiek heeft, heeft hij daarvoor ongetwijfeld gelegenheid gehad in de gemeente Utrecht. Het lijkt mij echter niet goed om dat hier te herhalen.

De heer Ruers (SP):

Maakt u zich geen zorgen; dat heb ik ook gedaan. Ik geef aan – misschien is dat vervelend voor u, omdat uw partij er toen bij betrokken was – dat die samenspanning destijds binnenskamers heeft plaatsgevonden in de volgorde die ik schets. Natuurlijk heb ik er bij de gemeenteraad bij herhaling op aangedrongen om die zaak anders te benaderen.

De heer Luijten (VVD):

Wat heeft die gemeenteraad toen gedaan?

De heer Ruers (SP):

Die heeft toen dezelfde argumenten gehanteerd die u nu hoort en gewezen op de grootstedelijke functie en de centrumfunctie.

De heer Luijten (VVD):

Dat is een besluit van de gemeente Utrecht en daarmee hebben wij nu te maken.

De heer Ruers (SP):

Dat is ook de drogreden waar u nu nog steeds achter staat. Eerst is het besluit genomen en vervolgens zijn de argumenten als drogreden eronder geschoven. Ik begrijp dat dit lastig voor u is, maar zo zijn wel de feiten.

De heer Luijten (VVD):

Ik weet niet achter welke drogreden ik sta. Ik heb hier niet eens het woord gevoerd. Ik begrijp dat het wat lastig is, maar ik zou toch enige distantie willen bepleiten.

De heer Ruers (SP):

Ik maak zelf wel uit waar ik sta. Als u het woord wilt voeren, moet u dat zelf weten. Ik geef aan hoe ik het zie en hoe het volgens mij gegaan is.

De voorzitter:

Ik wijs de heer Ruers er alleen op dat hij waarschijnlijk niet mij, maar de heer Luijten bedoelt.

De heer Ruers (SP):

Die fout maakte ik inderdaad. Ik spreek via u.

Zo is het volgens mij gegaan. De zaak werd vervolgens afgewikkeld. GS zouden het voorstel presenteren en de stad Utrecht zou laten weten achter het voorstel te staan. Zo geschiedde. Kort daarna kreeg Vleuten-De Meern totaal verrast de boodschap dat het afgelopen was met het zelfstandig bestaan als gemeente. Hoe dat gevallen is, hebt u zelf kunnen lezen en horen. Dat is de achtergrond van het voorliggende voorstel.

Alle daarna gebrachte argumenten moesten passen in het eenmaal opgestelde verhaal, dat tot voordeel strekte van stad en provincie en ten nadele van Vleuten-De Meern. Dat verklaart waarom veel argumenten zo mager zijn en gekunsteld aandoen. Het verklaart ook waarom de vele goed onderbouwde tegenargumenten geen schijn van kans maken bij de regeringspartijen. Het lijkt wel een variant op de Betuwelijn. Het besluit is genomen en men gaat door, ook al deugt het besluit intrinsiek niet.

Voorzitter! Ik kom tot een afronding van mijn bijdrage. Het voorstel beoordelend, moet ik vaststellen dat er weliswaar door de regering een aantal beweegredenen voor het voorstel zijn aangevoerd die vanuit het oogpunt van de grootstedelijke problematiek het voorstel schragen, maar dat bij nader inzien die argumenten toch niet valide genoeg zijn. Als wij dan de tegenargumenten de revue laten passeren en zien hoe de regering daarop desgevraagd heeft gereageerd, kan naar de mening van de SP-fractie niet volgehouden worden dat dit voorstel acceptabel is, vooral niet vanuit een oogpunt van lokale democratie. Daarbij weegt voor ons bijzonder zwaar dat, gelet op de waarde die wij aan lokale democratie hechten, slechts tot een onvrijwillige opheffing van gemeenten kan worden besloten, indien daar zwaarwegende bestuurlijke en politieke argumenten tegenoverstaan en die argumenten hebben wij gemist.

Ook voor de herindelingen dan wel samenvoegingen van Woerden en Harmelen en van Maartensdijk en De Bilt zijn volgens ons onvoldoende argumenten aangevoerd. Wij zien deze acties als niet noodzakelijk. Wat de grenscorrectie Rijnenburg betreft sluit ik mij aan bij de woorden van de heer Holdijk. Ik zie met bijzondere belangstelling het antwoord van de regering tegemoet.

De heer Luijten (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Herindelingen in dit land maken emoties los. Zo ook de nu voorliggende herindeling in Utrecht. De illusie dat dit zonder emotie en commotie kan, ben ik na vijf jaar in dit huis wel kwijt. Een sjabloon waarlangs een beoordeling moet plaatsvinden is naar onze mening niet te maken. Telkens verschillen de omstandigheden en is maatwerk gevraagd. Zo ook hier.

Wat mij bij deze herindeling opvalt, is dat het vaak niet meer over de inhoud maar over de procedure gaat. Het resultaat is minder belangrijk, zo lijkt het wel, dan de weg waarlangs dit resultaat is bereikt. Net als vorige week bij Overijssel moeten wij kijken naar het spel en de knikkers. Is er fair play gespeeld en wat ligt er voor resultaat?

Aan de overzijde en in de schriftelijke voorbereiding zijn zo ongeveer alle vragen gesteld die je zou kunnen verzinnen. Vandaag moeten wij een knoop doorhakken en een besluit nemen. Ik zal daarom pogen niet meer in herhaling te vallen. Voor de VVD-fractie zal ik mij dan ook beperken tot de herindeling van Vleuten-De Meern bij Utrecht. Ik zal bij een drietal kwesties stilstaan. Wat vinden wij er inhoudelijk van? Zijn er verwachtingen gewekt, beloftes gedaan die ons zouden moeten verhinderen dit besluit vandaag te nemen? Ten slotte wil ik nog kort iets zeggen over de Kaderwet.

Naast de stapel stukken behorende bij het voorliggende voorstel, heb ik ook nog eens gekeken naar de behandeling van de wet van 8 oktober 1953 tot wijziging van de gemeente Utrecht en de randgemeenten. Zuilen werd toen bij Utrecht gevoegd. Tevens werden verenigd de gemeenten Haarzuilen en Vleuten, uitgezonderd het gedeelte dat naar Harmelen overging, met overblijvende gedeelten der gemeenten Oudenrijn en Veldhuizen tot een nieuwe gemeente Vleuten-De Meern. Ik was nog niet geboren dus je zou zeggen dat het oude koek is, maar niets is minder waar. Als je het leest, is er in die 47 jaar bijna niets veranderd. Ook toen liepen de emoties hoog op en ook toen werden vaak dezelfde argumenten gebruikt. De analogie is treffend.

Mijn geestverwant, de liberaal baron De Vos van Steenwijk, complimenteerde destijds de gemeente Utrecht: "Tijdens de behandeling van dit wetsontwerp heeft de gemeente Utrecht zich onthouden van het indienen van adressen en wij mogen het gemeentebestuur van Utrecht wel hulde brengen voor de zelfbeheersing die het getoond heeft, vooral omdat Utrecht in de tegen dit wetsontwerp ingebrachte adressen werd voorgesteld als een schrokkerige moloch, als een vampier die de klauwen uitstrekt naar die onschuldige kleine randgemeenten. Utrecht heeft zich rustig gehouden, maar des temeer is er actie geweest van de randgemeenten." Een kleine vijftig jaar geleden liepen de emoties dus ook hoog op.

Ik herhaal hier wat ik ook tegen de bestuurders van Vleuten-De Meern heb gezegd. De inhoudelijke argumenten voor de herindeling vind ik niet slecht. Er wordt hier gebouwd aan de grootste nieuwbouwlocatie van Nederland, waar straks 80.000 mensen komen te wonen, een stad van de omvang van Delft. Natuurlijk kun je alles samen doen, maar samenwerking leidt ook vaak tot een fusie omdat het in één hand kunnen aansturen tot efficiencywinst leidt. Zelfs politieke partijen die goed samenwerkten, hebben tot fusies besloten. En bouwen is één ding, maar straks komen daar ook bewoners te wonen. Het is dan van het grootste belang dat die nieuwe gemeenschap samenhang krijgt. Wij zijn het met de regering eens dat doorsnijding van deze gemeenschap door een bestuurlijke grens niet logisch is. En het is dan in onze ogen logisch dat je kiest voor aansluiting bij de grootste gemeente, ook al omdat deze Vinex-locatie bedoeld is om een groot probleem van de stad Utrecht op te lossen. Meer dan 30.000 bewoners van die stad zoeken woningen, maar de stad kan ze niet bouwen. Als je niet weet te voorkomen dat hogere inkomens naar buiten gaan en de stad voornamelijk de lage inkomens opvangt, dan knaag je langzaam aan het economisch draagvlak van die stad, met voorzieningen waar de omgeving veelvuldig gebruik van maakt. Je zou dan in een spiraal komen die wij ongewenst zouden vinden.

Voor de VVD is het dus logisch dat je voor de nieuwe woningbouwlocatie bestuurlijk aansluiting zoekt bij de grote stad. Maar dan zou je Vleuten-De Meern op zich zelfstandig kunnen laten, ware het niet dat de Vinex deze gemeente dwars doorsnijdt en de twee woonkernen van elkaar scheidt. Dus van de huidige identiteit van Vleuten-De Meern blijft sowieso niets bestaan, welke variant je ook kiest. Als je de situatie laat zoals ze nu is, gaat de gemeente Vleuten-De Meern van 20.000 naar 50.000 inwoners.

De heer Bierman (OSF):

De heer Luijten doet alsof de gemeentegrens straks dwars door Vleuten-De Meern gaat lopen. Ik dacht dat er bij het Vinex-masterplan al rekening mee is gehouden door juist een centraal park aan te leggen waarmee de verschillende gemeenschappen ruimtelijk benadrukt worden. Dus de ramp die hij zich daar ziet voltrekken, doet zich helemaal niet voor. Er is al in het masterplan rekening mee gehouden.

De heer Luijten (VVD):

Ik zie zich geen ramp voltrekken. Ik zie ook midden in de stad Amsterdam een mooi centraal park liggen, maar het is wel één gemeente. Je maakt ook gezamenlijk gebruik van groen. Dat zou de heer Bierman ook moeten aanspreken. Het is dus niet iets wat je als buffertje tussen twee gemeenschappen legt; je hoopt er samen gebruik van te maken. Dus dat argument van de heer Bierman spreekt mij niet aan.

Voorzitter! De nieuwkomers komen bovendien voor het merendeel uit Utrecht. Dus voor de huidige bewoners van Vleuten-De Meern gaat er sowieso veel veranderen, wat wij vandaag hier ook mogen besluiten.

En ook hierbij is de analogie met 1953 treffend. Het betrof toen de samenvoeging van Utrecht en Zuilen. Ik citeer minister Beel: "... ik moge er hier nogmaals op wijzen, dat Nieuw Zuilen niet gegroeid is vanuit het dorp Zuilen, maar dat het in wezen een stadswijk van Utrecht is. Tussen de oude dorpskern en de moderne stadswijk bestaat geen enkele binding. Zuilen heeft een niet normale groei doorgemaakt van plattelandsgemeente tot een stad met 25.000 inwoners; Zuilen is ene gemeente geworden, welke uit twee in elk opzicht van elkaar gescheiden delen bestaat, een gemeente, waarvan het ene deel een uitstulping is van de gemeente Utrecht en het andere deel het oude landelijke dorpje. Wie bereid is, de situatie met objectiviteit te bekijken, zal moeten beamen, dat hier niet sprake is van een centrumgemeente – Utrecht – en een randgemeente met een eigen karakter, maar van een agglomeratie, welker bestuurlijke indeling niet is aangepast aan de reële ontwikkeling der laatste decennia. Het meerdere (waardoor Zuilen moet verdwijnen) is dus in de eerste plaats het feit, dat Nieuw-Zuilen een Utrechtse stadswijk is, en in de tweede plaats de omstandigheid, dat Zuilen uit twee van elkaar gescheiden delen bestaat."

Ik zei, de analogie is treffend, want Leidsche Rijn is straks niet gegroeid vanuit de gemeente Vleuten-De Meern maar het is in wezen een stadswijk van Utrecht. Tussen de oude dorpskernen en de moderne stadswijk bestaat ook hier, net als destijds bij Zuilen, geen enkele binding.

Vervolgens ga ik in op de gewekte verwachtingen en gedane toezeggingen. Laat ik beginnen de minister te bedanken voor zijn zeer heldere memorie van antwoord op dit punt. Namens de VVD-fractie heb ik de regering gevraagd expliciet in te gaan op de argumenten die de gemeente Vleuten-De Meern heeft aangevoerd in haar brief van 31 mei 2000 aan de Eerste Kamer. En je kon er op wachten, daar heeft Vleuten-De Meern weer op gereageerd. Er zit zelfs een lange lijst bij van toezeggingen over het voortbestaan van de gemeente Vleuten-De Meern. Lezing van de Handelingen uit 1953 leert dat ze er nog twee zijn vergeten. Minister Beel heeft toen namelijk meegedeeld dat "van de zijde van de gemeente Utrecht gedurende de eerste tientallen jaren geen eisen zullen worden gehoord". Maar ook zei Beel: "maar ook thans ben ik persoonlijk nog van mening dat de uitbreiding van het territoir van de gemeente Utrecht, welke in het ontwerp van wet wordt voorgesteld, voldoende is om in de eerstkomende decennia alle redelijke Utrechtse verlangens te bevredigen".

En zo kunnen we nog lang doorgaan, maar het is vandaag aan ons om alle argumenten te wegen. Voor de VVD weegt daarbij zwaar tegen welke achtergrond destijds de uitspraken waar men zich nu op beroept, zijn gedaan, inclusief de gerechtelijke uitspraak die er ligt. Na alle argumenten gelezen en gehoord te hebben, kunnen wij niet anders dan concluderen dat de eerdere grenscorrectie is gebeurd in het kader van het toen geldende bestuursorganisatorische rijksbeleid. Voor Utrecht betekende dat een acceptabele oplossing voor de dringende behoefte, te starten met omvangrijke nieuwbouw tegen de achtergrond van een toekomstige stadsprovincie. Die afspraken zijn dus ook gemaakt in het kader van de Vinex-taakstelling. En de rechter heeft zich op verzoek van Vleuten gebogen over de vraag of aan die afspraken kon worden ontleend dat er dus bestuursorganisatorisch niets meer zou gebeuren. De uitspraak van de rechter was helder: neen.

Als wij toen niet hadden gesproken over de stadsprovincie zou een herindeling in 1994 al een logische stap zijn geweest. Wij weten allemaal hoe het met de stadsprovincie is afgelopen en op verzoek van het Rijk er is door de provincie Utrecht een alternatief voor ontwikkeld. Van meet af aan heeft de gemeente Utrecht ook gezegd dat als de weg van de stadsprovincie werd afgesneden er niets anders over zou blijven dan herindeling. Vleuten-De Meern ziet de herindeling als een straf voor haar coöperatieve opstelling. Die opstelling is inderdaad te prijzen, maar van een goed bestuur verwacht ik eerlijk gezegd ook niets anders. Wat dat betreft kan ik hier mijn partijgenoot De Vos van Steenwijk uit het debat in 1953 weer citeren: "Het gaat er dus niet om dat de randgemeenten niet goed bestuurd worden, maar het gaat er om, dat Utrecht publiekrechtelijk gezag moet hebben over het complex, dat tot zijn natuurlijk gebied behoort."

Voorzitter! Dit voorstel heeft ook politieke steun van de provincie gekregen, omdat men ervan uitgaat dat straks de Kaderwet gaat verdwijnen. Wij hebben de minister daarover in de schriftelijke voorbereiding een vraag gesteld. Wij gaan er nog steeds van uit dat de huidige Kaderwet verdwijnt en dat de wijze van samenwerking een zaak wordt van het betrokken bestuur. Dat dat kan, zien wij aan de ontwikkelingen in de Amsterdamse regio. In de memorie van antwoord zegt de minister dat het denkbaar is dat de Kaderwetgebieden ook in de toekomst een rol vervullen bij de ontwikkeling en uitvoering van de beleidsopgaven die op regionaal niveau in de stedelijke gebieden spelen of gaan spelen. Dat is mooi, maar dat betekent dus nog steeds dat de huidige Kaderwet wordt ingetrokken. Kan de minister dat bevestigen?

Deze herindeling toont naar onze mening aan dat wij er niet aan zullen ontkomen om na te denken over de grootstedelijke problematiek. Ik druk het bewust zo uit. Noch het woord "stad" noch het woord "provincie" is hier gevallen. Maar de grootstedelijke problematiek is complex en wordt steeds complexer. Daar zullen wij bestuurlijk toch mee om moeten gaan. De positie van de grote stad ten opzichte van zowel de randgemeenten als de provincie is wat ons betreft daarbij aan de orde, maar ook de groter wordende stad ten opzichte van de provincie. Wij vragen of de minister dit vraagstuk meeneemt in zijn denken over de periode van na de Kaderwet en wanneer wij enig resultaat van dat denken tegemoet kunnen zien.

Voorzitter! Ervan uitgaande dat de minister hier nogmaals bevestigt dat de huidige Kaderwet op zal houden te bestaan, kan ik namens mijn fractie meedelen dat het er naar uitziet dat mijn fractie aan het eind van deze dag het voorliggende voorstel zal steunen. Wij begrijpen de gevoelens van de bewoners van Vleuten-De Meern en "feelings are facts". En net als destijds, in 1953, worden er zware woorden gebruikt. Net als toen wordt er een beroep gedaan op ons rechtsgevoel. Als wij zuiver naar de feiten kijken en alle argumenten wegen hebben wij het goede gevoel dat wij tot een weloverwogen oordeel zijn gekomen. Dat wij daarbij niet iedereen tevreden kunnen stellen dat zij zo, maar wij zijn alles afwegende van mening dat deze herindeling niet alleen goed is voor Utrecht maar ook voor de overige gemeenten. De herindeling is niet bedoeld om Vleuten-De Meern te straffen maar om Utrecht te helpen.

De heer Terlouw (D66):

Mijnheer de voorzitter! Eind jaren tachtig of misschien in 1990 zijn de nota's Bestuur op niveau 1 en 2 geschreven. In die nota's werd, op een manier die veel mensen beviel, beschreven wat de problematiek is van een aantal stedelijke gebieden. Dat waren zeven stedelijke gebieden en Utrecht hoorde daar ook bij. In die nota's werd duidelijk gemaakt dat de problematiek niet zal verdwijnen, maar dat die eerder, gezien de voortschrijdende grootschaligheid, groter zal worden en dat die zal moeten worden opgelost. Tot zover was er niets aan de hand. Toen kwam echter de nota Bestuur op niveau 3. In de memorie van antwoord staat dat D66 het jammer vindt dat de oplossingsrichtingen uit die nota's niet zijn gerealiseerd. Dat is echter onjuist. D66 was, althans in deze Kamer, er zeer tevreden over dat de oplossingsrichting uit BON-3, namelijk richting stadsprovincie, niet werd gehonoreerd. Ik heb mij er vaak over verwonderd dat bestuurders – en zeker ook het departement – zo weinig aandacht hebben voor de restproblematiek. Wellicht zijn de stadsprovincies een oplossing voor de gebieden waar de problemen zeer nijpend zijn, maar je bent gehouden om ook aandacht te besteden aan hetgeen er overblijft. Er zouden wonderlijke bestuurlijke gedrochten zijn overgebleven als sommige stadsprovincies waren gerealiseerd. Ik ben dan ook buitengewoon tevreden dat dit niet is gebeurd. Daarmee is de problematiek natuurlijk niet verdwenen. De analyses uit BON-1 en BON-2 gelden nog steeds. De grootstedelijke problematiek vraagt nog steeds om een oplossing.

De betekenis van centrumgemeenten neemt toe. Er is een rijkdom aan culturele voorzieningen, een gevarieerd aanbod van scholen, restaurants, hotels en er zijn congresmogelijkheden. Kortom, alle geneugten die mensen die van de grote stad houden zo kunnen ophemelen, zijn aanwezig. Het is goed wonen in een stad als je ervan houdt. Steden zijn ook voor de omgeving van zeer grote betekenis. Echter, de grote stad heeft haar specifieke problemen. Er heerst een grote werkloosheid en er wonen veel allochtonen die het Nederlands slecht beheersen. Het SCP concludeert dat er in de vier grootste steden van Nederland een grotere criminaliteit is, de bewoners een lager scholingsniveau en een lagere levensverwachting hebben enz.

In de afgelopen jaren zijn er zeer veel analyses gemaakt van de mogelijkheden en problemen van de stad. In een wetsvoorstel kunnen niet alle elementen herhaald worden, maar het lijkt erop dat er te veel algemeenheden in discussie worden gebracht. Als in het wetsvoorstel meer was terug te vinden van de discussie die al jaren gaande is, zou het voor de betrokkenen gemakkelijker zijn om te aanvaarden dat er iets moet gebeuren.

Met de voorgestelde herindeling worden geen ruimtelijke problemen opgelost. Door – ik zou haast zeggen "mondiale" – nationale ontwikkelingen moet een stad als Utrecht de regie krijgen over een groter gebied. Vleuten-De Meern is een prima gemeente, maar zij sluit zich steeds meer aan bij de stad Utrecht. Veel voorzieningen gaan automatisch over. Het lijkt erop dat de regie van Utrecht over een groter gebied voordelen heeft.

Mevrouw Tan heeft terecht gesproken over de binnengemeentelijke decentralisatie. Ik vraag echter aandacht voor het volgende. Er wonen straks 80.000 mensen in Vleuten-De Meern; een niet onaanzienlijk percentage van het inwonertal van Utrecht. Zo'n gebied kan grote invloed op het stadsbestuur uitoefenen. Ik wijs erop dat Rosmalen na de samenvoeging een flinke invloed op het stadsbestuur van Den Bosch uitoefent. Als het tot samenvoeging komt, raad ik de bewoners van Vleuten-De Meern aan om in het gemeentebestuur duidelijk te maken dat men een belangrijk onderdeel van de gemeente Utrecht vormt.

D66 is een groot voorstander van samenwerkingsmodellen. De Nederlandse steden zijn echter erg klein bezien op Europees of mondiaal niveau. Sterke steden zijn van steeds groter belang in de Europese structuur. Het Europa van de regio's betreft ook de grootstedelijke agglomeratie. Utrecht moet zich in Europa waarmaken. In mijn hart ben ik geen groot voorstander van herindelingen – de gehele fractie trouwens niet; dit in afwijking van de opvattingen in de fractie in de Tweede Kamer – maar deze Europese ontwikkelingen zijn niet te negeren. Ik denk dat wij nog wel eens de gelegenheid krijgen om dieper in te gaan op de functie van de grote stad in Europa.

Mijnheer de voorzitter! Volgt het wetsontwerp de juiste weg? We moeten eerlijk toegeven dat ten opzichte van Vleuten-De Meern niet erg chique is gehandeld. Die discussie is aan de oostzijde van het Binnenhof uitvoerig gevoerd. Ik hoef daar niet veel over te zeggen. Zijn er verwachtingen gewekt? Het lijkt me niet erg vermetel om te zeggen dat Vleuten-De Meern minstens mocht hopen dat het langdurig zelfstandig zou blijven. De ontwikkelingen gaan echter anders. De stadsprovincie ging niet door en de rechter heeft gezegd dat er geen onaantastbare toezeggingen zijn gedaan. Mijn fractie onderschrijft dat de regering dus niet in de fout is gegaan door dit voorstel te doen.

De fractie van D66 hecht natuurlijk aan de mening van de bevolking. Deze is in Vleuten-De Meern in meerderheid tegen. Men zou mij kunnen tegenwerpen dat ik vorige week nog een heel pleidooi heb gehouden over het belang van het referendum in Brederwiede, waar een grote meerderheid tegen was. Waarom dan nu niet? Het ligt hier toch anders, omdat bij dit voorstel de bevolking van de gemeente Utrecht betrokken is. Weliswaar weet de bevolking van Utrecht dat niet en interesseert het haar in grote meerderheid ook niet, maar het gaat haar wel aan wat er met het gebied gebeurt. Ik weet niet wat eruit zou komen als je een groot referendum zou houden in het hele gebied, maar hoogstwaarschijnlijk een meerderheid die dit soort ontwikkelingen zou toejuichen. Democratie wordt dan een beetje ingewikkeld. Mevrouw Bemelmans zei dat zij koos voor de democratie. Het schaamrood schoot mij toen even naar het gezicht. Alsof wij, waar wij voor dit wetsvoorstel zijn, dat niet zouden doen. Ik zei vorige week ook al dat je bij democratie simpele regels kunt hanteren maar dat het soms een beetje ingewikkelder moet. Ik vrees dat dat in dit geval nodig is en dat een hogere overheid hier haar verantwoordelijkheid moet nemen.

De heer Bierman (OSF):

Is het niet merkwaardig dat de heer Terlouw kan constateren dat het de bevolking van Utrecht helemaal niet interesseert en er in Vleuten-De Meern een heel andere opkomst is? Zet hem dat niet aan het denken? Is in Vleuten-De Meern wellicht een stuk sociale cohesie aanwezig dat in Utrecht helemaal verloren is? Hij noemt het in een adem. Ik zou daar bijna uit concluderen: moeten we niet van die grote steden af?

De heer Terlouw (D66):

Mijnheer de voorzitter! De mensen in Utrecht houden zich niet dagelijks bezig met wat er gebeurt bij de herindeling. Zij worden daar niet bij betrokken, het interesseert ze niet. Het is niet zo dichtbij. Als het dichtbij zou zijn, zoals in Vleuten-De Meern en Maartensdijk, dan zouden zij zich er meer voor interesseren, zich er gedachten over vormen en zich erover uitspreken. Als je de gemeente Utrecht heel intensief zou informeren over wat er gebeurt en vervolgens een referendum houden, dan zou vermoedelijk de meerderheid voor zijn, al weet ik dat niet zeker. Bij Brederwiede en Steenwijk ligt dat anders, omdat de getalsverhoudingen heel anders zijn.

Mevrouw Bemelmans-Videc (CDA):

Voorzitter! Hoe weet de heer Terlouw dat het de Utrechtenaren niet interesseert? Ik heb andere signalen opgevangen. Hoe ligt de meningsvorming in de Utrechtse gemeenteraad? Ik heb andere signalen opgevangen dan de spreker aangeeft. Wanneer het dichtbij zijn het criterium is voor het al dan niet houden van effectieve referenda, belooft dat weinig goeds voor de wetsvoorstellen over correctieve referenda.

De heer Terlouw (D66):

Mijnheer de voorzitter! Ik zei al dat ik het niet zeker weet. Ik denk dat de voorgestelde herindeling in de stad Utrecht onder de mensen nauwelijks onderwerp van gesprek is geweest. Zo gaat het in het algemeen. Iets wordt pas onderwerp van gesprek als het de mensen heel direct raakt, zoals in Vleuten-De Meern en Maartensdijk. In de stad Utrecht zal dat niet het geval zijn. Zou het een politiek punt worden waar veel discussie over is, dan gaan de mensen zich een mening vormen. Ik vermoed dat die mening dan zou zijn zoals ik aangaf, maar ik weet het niet zeker. Ik heb alleen willen aangeven dat de situatie vrij wezenlijk anders is dan bij het debat van vorige week. Het samenvoegen van plattelandsgemeentes van vergelijkbare schaal is iets anders dan samenvoeging van een grote gemeente met een kleinere.

Hoe is het dan met Maartensdijk? Een van de sprekers heeft gememoreerd – ik geloof mevrouw Tan – dat er in Maartensdijk op zichzelf geen verzet is tegen herindeling maar dat de gemeente liever betrokken was geweest bij een strategisch gebiedsperspectief voor de Vecht- en Plassengemeenten. Waarom is dat genegeerd? Ik vond het antwoord op die vraag in de nota niet erg bevredigend. Het argument was dat een sterke buffergemeente nodig is. Ik heb gevraagd wat een buffergemeente precies is. In de memorie van antwoord is geantwoord dat de samenhang met de stad Utrecht en de zorg voor evenwichtige verhoudingen met de directe omgeving voor voldoende sterke randgemeenten pleiten. Dat is een vrij magere argumentatie. Wat zou er concreet minder goed gaan in dat gebied als Maartensdijk ging horen bij de "BALL-gemeente" van Breukelen, Abcoude, Loenen en Loosdrecht in plaats van bij De Bilt? "Een sterke buffergemeente", maar tussen Utrecht en wat? Dat is mij nog niet duidelijk geworden en ik wil op dat punt graag een nauwkeuriger motivering.

De argumentatie ten aanzien van Harmelen, dat bij Woerden wordt gevoegd, begrijp ik beter. De minister zegt dat bescherming van het Groene Hart nodig is; die bescherming is moeilijk en daarom zie ik het belang van een sterke buurgemeente – dus geen buffergemeente – veel beter in: zo'n gemeente biedt namelijk verweer tegen het verder opschuiven van Utrecht naar het westen, het Groene Hart in: een sterke buurgemeente moet zich krachtig kunnen verweren tegen de natuurlijke expansie van zo'n grote stad.

Een voorstel zoals in dit wetsvoorstel – zoiets hebben wij al eerder aan de orde gehad, bijvoorbeeld vorige week – lijkt veel elementen van willekeur te bevatten. Dat komt natuurlijk door de steeds weer doodlopende drift van de politiek om de bestuurlijke structuren te veranderen. Wat hebben wij gehad? Montijn, agglomeratiegemeenten, 40 regio's, 24 regio's, stadsprovincies, de WGR en de WGR-plus; er is van alles en nog wat en iedereen wil steeds weer iets veranderen, daartoe natuurlijk aangedreven door de analyses, zoals in BON-1 en BON-2.

Als je aan het eind van de dag bekijkt wat er mogelijk is, moet het er voor de betrokkenen op lijken dat er sprake is van een irritante schijnbare willekeur. Dat komt door de veelheid van niet-kwantificeerbare en door elkaar heen lopende argumenten en door de veelheid van aspecten en opvattingen. Ik kan mij voorstellen dat de minister van BZK uiteindelijk zegt dat wij toch een keer de best haalbare beslissing moeten nemen. Wij zullen dat steunen, zij het niet met vreugde; je moet immers inderdaad een keer tot een oplossing komen en dit lijkt het best haalbare. Laten wij daarna zo spoedig mogelijk de rust herstellen, de Kaderwet intrekken en verder langdurig niets doen.

De heer Bierman (OSF):

Voorzitter! Kunnen wij nog spreken van een correcte en zorgvuldige bestuurlijke cultuur bij het afwikkelingen van de herindelingen? Zij komen hier partieel ter sprake, maar gaat het om incidentele vergissingen, deraillering of structurele missers? Ik heb op dat punt het rapport van de Stuurgroep krachtige gemeenten erbij gehaald, maar dit keer met de bijlagen. Ik raad mijn collega's en de minister aan om de bijlagen vooral niet over te slaan, omdat de conclusies wel erg afwijken van wat men in de bijlagen kan lezen.

Ik zal hiervan slechts een kleine illustratie geven. In Zeeuws-Vlaanderen gaat het om zeven gemeenten. Op basis van rondetafelgesprekken heeft de stuurgroep regiofoto's gemaakt; daarop hebben gemeenten de nodige kritiek. Ik citeer de kritiek van de gemeente Axel: "Onze reactie is niet meegenomen in de conceptregiofoto en de vermeende knelpunten zijn onverkort door u opgenomen als argument om te komen tot herindeling van gemeenten (...) Het verbaasde ons de rode draad om te herindelen door het gehele rapport te moeten lezen met argumenten die voor alle regio's buiten de Randstad gelden en waarvan een herindeling niet de eerste oplossing is om te komen tot verandering (bijvoorbeeld vergrijzing van politieke bestuurders, arbeidsmarktproblematiek) (...). Wij zijn voor samenwerking en tegen een gedwongen fusie op deze oneigenlijke argumenten. (...) Het is jammer om elke twee jaar geconfronteerd te worden met een herindelingsdiscussie." Ter herinnering: Dit is een discussie over herindeling in een gebied waar niets aan de hand was en waar alleen enige tijd niet heringedeeld was. Ik vind dat een ongezonde belangstelling, bestuurlijk gezien. Het citaat gaat verder als: "Op deze manier komt samenwerking niet echt van de grond, omdat de grotere gemeenten in Zeeuws-Vlaanderen bij het geringste vermoeden van een schaalvergroting niet tot optimale samenwerking zijn te activeren."

Ik citeer de reactie van Hontenisse: "In de gemeente Hontenisse zijn nog voldoende bestuurders en vrijwilligers te vinden. Naarmate gemeenten worden vergroot en de burger steeds verder verwijderd wordt van zijn bestuur ontstaat een situatie van onverschilligheid. (...) Met de schijn van een interactief proces te doorlopen wordt intussen door ons aangedragen informatie genegeerd. (...) Wij blijven grote moeite houden met de wijze waarop u uw werkzaamheden in deze regio meent te moeten regisseren."

Sluis/Aardenburg stelt: "Van een interactief proces kan nauwelijks worden gesproken." Hontenisse en Sluis/Aardenburg: "Tendentieus wordt in het rapport aangekoerst op gemeentelijke herindeling. (...) De gemeente claimt rust op het front op de bestuurlijke organisatie en wil verder verschoond blijven van deze contraproductieve activiteiten. (...) Het rapport wemelt van de fouten, brengt geen nieuws, is onvolledig en tendentieus t.a.v. gemeentelijke herindeling."

Als ik dit allemaal tot mij door laat dringen en bovendien bedenk dat dit een gemeentelijke herindeling is die nog op ons afkomt, constateer ik dat er in de conclusies van de stuurgroep sprake is van een kleine verschuiving van de klemtoon. Het is niet meer uitsluitend herindeling, maar het is nu de Siamese tweeling van herindeling en een niet-vrijblijvende regionale samenwerking op strategisch niveau. Los even van het punt dat dit een gaaf voorbeeld is van het redeneren naar gewenste conclusies toe, is voor mij de indruk blijven bestaan dat er heringedeeld moet worden, is het niet linksom, dan rechtsom. De mogelijke dreiging van herindeling frustreert vervolgens de bereidheid om tot samenwerking te komen. Juist met het oog op de procesverstoring die hiervan uitgaat, sta ik nu zeer kritisch ten opzichte van alle herindelingen. De gang van zaken in Vleuten-De Meern zie ik als een schoolvoorbeeld van die frustratie. Iedereen in den lande kan nu zeggen: Kijk, zo gaat het nu als je je constructief opstelt.

Er zijn argumenten voor herindeling, zo wordt gesteld, bijvoorbeeld het niet doorgaan van de stadsprovincie. Dat probleem kan toch niet weggenomen worden door één gemeente toe te voegen aan een andere? Ook de grotestedenproblematiek wordt hierdoor toch niet opgelost? Het zou dus veel ruimer moeten worden gezien. Waarom niet de tien BRU-gemeenten erbij betrekken, althans als het al helpt om het gebied te vergroten en de problemen daardoor te verdunnen, waar ik vraagtekens bij zet?

De heer Terlouw heeft het voorbeeld van Amsterdam genoemd, toch een niet-kleine stad met grote problemen. Amsterdam is echter niet meer geneigd om te stellen dat ze gemeenten moet annexeren om de problematiek op te kunnen lossen. Amsterdam is dus al zo ver om de oplossing en de oorzaken van de grotestedenproblematiek ergens anders te zoeken dan in het grondgebied dat te beperkt zou zijn. Waarom zouden andere grote steden dat niet óók doen?

Bovendien speelt de sociale cohesie een grote rol. Sociale cohesie is in feite de stuwende factor achter mogelijke successen van het beleid in de grote steden. Wat doen wij echter? Wij gaan daar waar de sociale cohesie groot is, namelijk in Vleuten-De Meern, die cohesie juist om zeep helpen, want dat zal een feit zijn.

De grootte van de gemeente is geen criterium, maar de gemeente gaat wel van 21.000 naar 50.000 inwoners. Dat kan toch geen argument zijn om deze gemeente bij een andere gemeente te voegen? Zo'n gemeente kan toch gewoon als zelfstandig functionerende eenheid verder?

Over de bekwaamheid en de bestuurskracht heb ik een vraag gesteld, namelijk: wat moet een gemeente nog méér doen om aan te tonen dat ze voldoende bestuurskracht voor de toekomst heeft dan een deel van de Vinex-taakstelling op voorbeeldige wijze uitvoeren? Ik heb geen antwoord op deze vraag gekregen. Wel zegt de minister dat de geboekte resultaten in het huidige Utrechtse deel bepaald niet minder zijn. Wij zijn er buitengewoon tevreden over dat dit ook Utrecht lukt, maar wat zegt de minister daar nu mee? Het moest er nog bijkomen dat het Utrecht niet lukt. In dat geval zouden wij nu eigenlijk een voorstel moeten bespreken waarbij Vleuten-De Meern Utrecht erbij krijgt.

Ik noem vervolgens het argument van het draagvlak: een opkomst van 83%, met 98% voor zelfstandigheid. Met het oog hierop vind ik dat mijn fractie het zich niet kan permitteren om daar tegen in te gaan.

Blijft over het regeerakkoord. Daarin staat, dat als zich ruimtelijke knelpunten voordoen of als samenwerkende gemeenten er onvoldoende in slagen daar bevredigende oplossingen voor te vinden, kan worden overgegaan tot grenscorrecties of gemeentelijke herindeling. Het is dus het een of het ander: óf een grenscorrectie óf een herindeling. Zo lees ik het regeerakkoord. Dus, als ik tot een van de regeringspartijen behoorde, zou ik nu zeggen: de grenscorrectie hebben we doorgevoerd en de ruimtelijke problemen hebben wij opgelost, dan hoeft daar niet nog eens een gemeentelijke herindeling overheen te worden doorgevoerd. Zelfs als ik afgevaardigde van een regeringspartij was – en dat gebeurt natuurlijk nog een keer – dan zou ik er dus nog geen probleem mee hebben, als ik al vond dat ik mij in de Eerste Kamer iets zou moeten aantrekken van een regeerakkoord.

Kortom, voorzitter, het hele slagveld overziende, moet ik constateren dat er weinig argumenten zijn om het wetsvoorstel door te zetten en dat de minister met buitengewoon goede argumenten moet komen, wil hij mij nog kunnen overtuigen. Hij moet vooral met goede argumenten komen, wil hij mij vooral ervan overtuigen, dat hij niet door de wijze waarop het allemaal gaat en de onzorgvuldigheid die er bestuurlijk toch doorheen sluipt, actie voert, weliswaar zonder puntmuts en zonder spandoek, maar toch.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

De beraadslaging zal worden voortgezet na afhandeling van de Wet personenvervoer 2000.

Naar boven