Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Gemeentelijke herindeling in de Over-Betuwe (26903).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Boorsma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! De stukken lezend over het wetsvoorstel Gemeentelijke herindeling in de Over-Betuwe lijkt het erop alsof alles gezegd is. Ik geef er toch een korte samenvatting van om vervolgens te concluderen dat er een aantal punten die niet onbelangrijk zijn, wel degelijk zijn blijven liggen.

Collega Rietkerk, van de CDA-fractie aan de overzijde van het Binnenhof, meldde dat de geschiedenis van de kleinste gemeente in het betrokken gebied, te weten Gendt, in elk geval al begint in het jaar 793. De heer Van den Berg, van de SGP-fractie aan de overzijde, wist te melden dat de gemeente Huissen tot 1816 deel uitmaakte van het Duitse rijk. Toen ik het wetsvoorstel begon te lezen, had ik het consequent over "Huissen", maar ik werd door enkele fractiegenoten die het gebied beter kennen, gecorrigeerd. Het heet "Huussen". Ik denk dat die uitspraak erop teruggaat dat de plaats tot 1816 deel uitmaakte van het Duitse rijk. Het is niet verwonderlijk dat vervolgens geconstateerd wordt dat de hele behandeling van het wetsvoorstel te lang heeft geduurd. Een periode van vier jaar wordt hier en daar genoemd. Ik memoreer ook dat vervolgens verschillende woordvoerders aan de overzijde de huidige minister gecomplimenteerd hebben met het feit dat hij er vaart in heeft gebracht, teneinde te bewerkstelligen dat, naar hun hoop, het wetsvoorstel effectief zou kunnen ingaan op 1 januari van het komende jaar.

Enkele argumenten die aan de orde zijn geweest, noem ik kort. De eerste vraag is: als je gaat herindelen, moet je de zes gemeenten dan samenvoegen tot één gemeente, twee gemeenten of drie gemeenten? Ik citeer de heer Hoekema, van de fractie van D66 aan de overzijde: "Het hadden er drie kunnen zijn, maar mijn fractie is gelukkig met deze twee." Daar worden vervolgens enkele argumenten voor gegeven. De opmerking dat het er drie hadden kunnen zijn, was een vraag die bij lezing ook onmiddellijk bij onze fractie naar boven kwam. Waarom is dat niet het geval? Ook bij drie gemeenten had je gemeenten gekregen van een vrij behoorlijke omvang. Maar goed, de vraag is hier hooguit opgeworpen, maar niet echt gesteld en ook niet beantwoord. Er worden twee gemeenten gecreëerd, maar het hadden er ook drie kunnen zijn. Er is wel degelijk ook gesproken over één gemeente. Waarom is het er niet één geworden, maar zijn het er twee geworden? Ik kom aanstonds te spreken over de formele argumentatie, maar ik vind het aardig om eerst de heer Van den Berg van de SGP-fractie aan de overzijde te citeren. Hij stelde de vraag: "Hoe vrijwillig is die fusie naar twee? Hoe vrijwillig is vrijwillig hier? Ook nu wordt gezegd dat gemeenten zelf voor deze optie hebben gekozen, maar mijn indruk is dat de meeste gemeenten voor de vorming van twee gemeenten hebben gekozen, omdat de provincie anders tot vorming van één gemeente zou willen overgaan." Naar ons gevoel is dit inderdaad een van de centrale probleempunten bij alle herindelingswetsvoorstellen van de afgelopen jaren en van de wetsvoorstellen die vandaag en volgende week op de rol staan. Men zegt nog eens dat iets vrijwillig is, terwijl er toch sprake is van een wat langdurige Seelenmassage. De voormalige staatssecretaris Van de Vondervoort is ooit begonnen met het schetsen van een kader, dat inhield dat er grotere bestuurskrachtige gemeenten zouden moeten komen. Provinciale bestuurders hebben dat opgepakt en zij hebben plannen ingediend om te komen tot opschaling van gemeenten. Vervolgens worden de gemeenten daarvoor rijp gemaakt. Na heel veel praten heeft men er niet zoveel zin meer in om er nog op door te gaan, zeker niet als de Tweede Kamer een besluit heeft genomen. Dat is vaak de vrijwilligheid. Ik zeg niet dat er in dit geval geen sprake is van vrijwilligheid, maar je moet er wel bedacht op zijn.

Een belangrijk argument in de herindelingsdiscussie is altijd de schaal. In de Handelingen lees ik dat de heer Van den Doel aan de overzijde heeft gesteld: "De schaalgrootte van beide gemeenten staat garant voor een toereikend bestuurlijk en financieel draagvlak. Het grondgebied is toereikend voor realisatie van woningbouw en bedrijfsterreinen." Als ik dat op mij laat inwerken, wordt het mij een beetje bang te moede. Als de VVD-fractie aan de overzijde stelt dat gemeenten van 40.000 inwoners kennelijk een goed financieel en bestuurlijk draagvlak hebben, dan is de consequentie dat gemeenten daaronder kennelijk geen goed bestuurlijk en financieel draagvlak hebben. Mijn vraag aan de woordvoerder van de VVD in deze Kamer is dan ook om eens op dit punt in te gaan.

Er is gesproken over de naamgeving. De gemeente Elst en de twee andere gemeenten zouden volgens het wetsvoorstel als voorlopige werknaam Elst dragen. Via amendement is dat Overbetuwe geworden. Uiteraard kun je dan de vraag stellen of de andere gemeenten dan niet met evenveel recht diezelfde naam kunnen hebben. Ik stel deze vraag niet aan de minister. Ik verzoek hem, hier niet op in te gaan, want dit is al uitvoerig besproken.

De goede relatie met Arnhem en het KAN is aan de overzijde door de heer Rietkerk besproken. De gemeente Arnhem heeft ons benaderd met een brief, waarin aandacht wordt gevraagd voor eventuele toezeggingen, als het gaat om behoefte aan grond voor woningbouw in de toekomst. Wij hebben daar kennis van genomen. Wij begrijpen dat dit een punt kan zijn voor een eventuele toekomstige grenscorrectie.

Ik kom langzaam maar zeker bij enkele elementen die ons wat dwarser zitten. Zoals vaak bij dit soort wetsvoorstellen, is dat de argumentatie, dus de vraag naar het waarom. In onze ogen hoort de wetgever een wetsvoorstel in te dienen als er sprake is van een bepaald probleem, van een knelpunt dat je wilt oplossen etc. Je hoort dus geen gemeenten te gaan herindelen op basis van vage beloftes, zoals een belofte die de minister aan de overzijde heeft gedaan bij de behandeling van het wetsvoorstel over de herindeling in Utrecht, dat nog aan de orde komt. Daarin spreekt de minister over de realisatie van effectieve gemeenten. Dat zijn beloften, dat zijn wensen, maar in onze visie moet je eerst eens aantonen dat de huidige gemeenten niet effectief zijn.

De voorganger van de huidige minister, de heer Peper, was verbaal soms een grootmeester. Hij was ook een grootmeester in het bedenken van nieuwe argumenten voor herindeling. Laat ik eens een argument uit de memorie van toelichting halen. Het gaat om de vraag of je één gemeente dan wel twee gemeenten moet vormen en wat ons betreft ook om de vraag waarom het er niet drie kunnen zijn. Ik citeer de vorige minister: "Gedeputeerde staten hebben indertijd in het herindelingsplan aangegeven dat de vorming van één gemeente uit een oogpunt van functionaliteit de voorkeur zou hebben." Inderdaad, in het rapport dat ons is toegestuurd uit de provincie, wordt in deze termen gesproken. De vraag die rijst, is dan: wat is dat, de functionaliteit? Het was voor de provincie een belangrijk argument en de minister neemt het over. De minister heeft dan wel de plicht, aan te geven wat de functionaliteit inhoudt. Het is mij niet duidelijk geworden. Iets verderop schreef de minister: "Ondanks de aanvankelijke voorkeur voor de vorming van één gemeente, beschouwt het provinciebestuur de vorming van twee gemeenten vanuit de functionaliteit eveneens als acceptabel." Dat is boeiend, maar de vraag rijst wat het eigenlijk betekent. Wat is dat, de functionaliteit? Ik weet het niet. Iets verderop staat in de memorie van toelichting: "Hoewel ik mij had kunnen voorstellen dat deze gelegenheid zou worden benut om met het oog op de toekomst werkelijk een flinke stap te zetten, kan ik instemmen met de uitkomst van het proces. De herindeling wordt vooral en in voldoende mate gedragen door de mogelijkheden van toekomstige ontwikkelingstaken, functionaliteit en bestuurskracht." Die toekomstige ontwikkelingstaken begrijp ik, de functionaliteit begrijp ik niet en bij de bestuurskracht zet ik vraagtekens. In onze ogen is het zeer onwenselijk als belangrijke wetsvoorstellen, met zulke grote consequenties, op deze manier worden onderbouwd.

Een enkel ander punt. De financiële aspecten van een wetsvoorstel zoals dit, zijn altijd de moeite waard. De vorige en de huidige minister hebben aangegeven dat er op dit punt weinig problemen zijn te verwachten. Ik ga wat dat betreft met de minister mee. Aan de overzijde is wel aandacht gevraagd voor de frictiekosten. Dat punt is behandeld.

Een punt dat eigenlijk nooit aan de orde komt bij dit soort wetsvoorstellen, is de vraag wat de consequenties kunnen zijn voor de gemeenten, als het gaat om specifieke uitkeringen. Ik kan mij niet herinneren dat er ooit een analyse is gemaakt van eventuele consequenties, bijvoorbeeld bij de herindelingen in Brabant en in Drenthe of bij de voorgestelde herindeling van Twente. Toch heb ik het idee dat er wel degelijk negatieve consequenties kunnen zijn voor de heringedeelde gemeenten, in die zin dat zij domweg minder ontvangen. Ik verzoek de minister, op deze vraag in te gaan.

Ik leg de minister nog een vraag voor die ik bij de herindeling in Brabant vrij nadrukkelijk aan de orde heb gesteld, en die bij de herindeling in Twente door mevrouw Schoondergang-Horikx van GroenLinks aan de orde is gesteld. Die vraag is wat de consequenties zijn voor de oprichtingsnormen van de scholen, dat wil zeggen de instellingen voor het basisonderwijs in dit gebied. Men kan zich afvragen waarom deze vraag niet schriftelijk is gesteld. Ik had dat willen doen, maar vanwege de voortgang van de behandeling van dit wetsvoorstel is in de commissie besloten, geen schriftelijke ronde te houden. Dat betekent dat een enkele feitelijke vraag hier gesteld moet worden.

Ik noem nog een ander argument dat gebruikt is door de vorige minister, als het gaat om de toelichting op dit wetsvoorstel. De ene gemeente zou de gemeente Elst of, zo men wil, Overbetuwe zijn en de andere de gemeente Bemmel, samen met Huissen en Gendt. Wat is het argument vóór? Ik lees in de toelichting: "Overwegingen die hebben geleid tot deze samenvoeging liggen in de relatieve positie van deze gemeenten ten opzichte van de gemeenten Arnhem en Nijmegen, waarbij zij tussen de beide centrumgemeenten een landelijke en beperktere opdracht hebben dan de genoemde buren." Dat is een fraaie! Als wij Alkmaar in ogenschouw nemen en als wij letten op de relatieve positie van de gemeenten Langedijk, Bergen, Schoorl en Egmond, dan mogen wij verwachten dat er binnenkort een wetsvoorstel komt om die gemeenten samen te voegen. Hetzelfde zal gelden voor Amsterdam, 't Gooi en dergelijke. Dat is een voorbeeld dat ik hier vaker heb gegeven. Het is wederom een argument dan niet vermag welke indruk dan ook te maken. Hooguit een negatieve indruk, zou ik zeggen.

Zijn er geen argumenten vóór? Die zijn er wel degelijk. Ik wijs op een punt dat de heer Hoekema onder de aandacht heeft gebracht aan de overzijde. Hij was bang voor het gevaar dat zich anders, dus als er geen herindeling plaatsvindt, spontaan ruimtelijke ontwikkelingen zouden voltrekken die wellicht niet optimaal zijn. Ik denk dat daar een belangrijk punt ligt. Bij de bespreking in de fractie hebben de fractiegenoten die het gebied redelijk goed kennen, erop gewezen dat de gemeenten stuk voor stuk toch wat te klein zijn voor de belangrijke taken die op het gebied afkomen, gegeven ook de kwetsbaarheid van het gebied. Het wordt immers doorsneden door de grote rivieren, spoorlijnen – straks wellicht ook door de Betuwelijn – en belangrijke snelwegen. In de memorie van toelichting zie ik op pagina 3 een aantal argumenten die ons wel degelijk aanspreken. Daar wordt gesproken over de strategische ligging, de nieuwe economische speerpunten, de aanwijzing als tweedelijnsverkeersknooppunt, de ontwikkeling van bedrijventerreinen etc. Ik kan mij zelfs voorstellen dat dit bedoeld is met functionaliteit. Ik wacht het antwoord van de minister met belangstelling af.

De heer Witteveen (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Dit wetsvoorstel beoogt de herindeling van zes gemeenten, met als gevolg de vorming van de twee nieuwe bestuurlijk versterkte gemeenten Bemmel en Overbetuwe. De fractie van de Partij van de Arbeid kan zich volledig vinden in het wetsvoorstel.

Omdat in dit gebied tussen Arnhem en Nijmegen sprake is van een "knooppunt", zoals de memorie van toelichting het uitdrukt, met veel te verwachten ontwikkelingen die om sterk toegeruste gemeenten vragen, is het verheugend te constateren dat met de vorming van de twee gemeenten een positief perspectief op die toekomstige ontwikkelingen is ontstaan. Dit is kennelijk ook de opvatting van de betrokken gemeenten en hun inwoners. We hebben hier te maken met een herindeling die een sterk draagvlak lijkt te hebben onder de bevolking en dat is bij herindelingen lang niet altijd het geval.

Reden om hier toch kort het woord te voeren, is dat het ons van belang leek, de constructieve rol van de provincie in het daglicht te stellen. Ingevolge de Wet Arhi heeft de provincie een belangrijke taak bij de voorbereiding van een gemeentelijke herindeling. De provincie moet ervoor zorgen dat een zorgvuldige procesgang is gevoerd, waarbij alle betrokken belangen en ook alle belangstellende burgers en hun organisaties de gelegenheid krijgen hun mening te vormen, daarover met elkaar te discussiëren en die mening ook uit te dragen aan de autoriteiten die de voorstellen vaststellen. In de vervolgprocedure bij regering en parlement heeft dit voortraject een zwaar gewicht, onder meer door het regeerakkoord. Vandaar dat de kwaliteit van het provinciale optreden bij de voorbereiding van zeer groot belang is. Het is ons opgevallen dat de provincie Gelderland in dit geval niet alleen de vereiste en verwachte zorgvuldigheid in juridische zin betracht heeft – iets wat wij gelukkig van alle provincies kunnen verwachten – maar daarboven uitgaand ook een sterk regisserende rol heeft vervuld. Dat komt naar voren uit de variantendiscussie. Er had uit bestuurlijk oogpunt ook voor gekozen kunnen worden om één gemeente te vormen, iets waarvoor de provincie sterke argumenten aanwezig achtte. Er zijn ook voorstellen gedaan om drie gemeenten van uiteenlopende samenstelling te vormen. Belangrijk is nu dat na de discussie over deze mogelijkheden naar voren is gekomen dat noch voor de eengemeentevariant noch voor de driegemeentenvariant voldoende draagvlak te vinden was en dat men derhalve op een tweedeling uitkwam, waarbij de afgrenzing ook alweer geen grote problemen opleverde. Dat procédé geeft blijk van een goede regie, waarvoor wij onze waardering willen uitspreken.

Waren er dan geen problemen? Het is natuurlijk niet eenvoudig geweest, de balans te vinden tussen de belangen van het gebied Over-Betuwe en die van de steden Nijmegen en Arnhem. Ook hier is de regierol van de provincie kennelijk succesvol geweest. Arnhem en Nijmegen kregen er de afgelopen jaren gebied bij, waar zij konden uitbreiden ten behoeve van woningen en bedrijfsterreinen. Nijmegen heeft als gevolg hiervan inmiddels voldoende mogelijkheden, zich ruimtelijk verder te ontwikkelingen. Voor Arnhem geldt dat er nog knelpunten zijn, zoals ook wordt gesteld in de brief die deze gemeente ons onlangs liet toekomen. Ik vraag de minister of het in zijn optiek overweging verdient, de Arnhemse knelpunten op te lossen door Velp en Oosterbeek bij Arnhem in te delen.

Mijnheer de voorzitter! Er waren allerlei denkbare voetangels en klemmen die blijkens de stukken op bekwame wijze zijn ontweken of uit de wereld zijn gewerkt, want het voorstel waarover wij nu spreken is bij geen van de betrokken belangen kennelijk nog erg omstreden, al kunnen wij ons voorstellen dat er altijd mensen zijn die het liever anders hadden gezien. Bij onze steun aan dit wetsvoorstel spreken wij tevens de hoop uit dat in andere herindelingen de provinciale regie, die zo'n zware lading heeft in de context van het herindelingsbeleid, met evenveel zorgvuldigheid, openheid en wijsheid ter hand zal worden genomen.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Voorzitter! Dat Bemmel, Gendt en Huissen – ik weet nu hoe ik het uit moet spreken – en Elst, Heteren en Valburg vrijwillig willen fuseren, heeft alles te maken met hun situatie, met hun ligging, beklemd tussen Arnhem en Nijmegen. Zij hebben inderdaad bestuurlijke wijsheid betoond door het heft in eigen hand te nemen en niet te wachten op een ingreep van bovenaf. Maar die bestuurlijke wijsheid wordt toch niet helemaal beloond. Er is meer begrip voor de stad Arnhem dan voor de nieuw te vormen gemeente Overbetuwe. De vorige minister heeft namelijk met gedeputeerde staten van Gelderland afgesproken dat indien Arnhem kan aantonen dat op korte termijn uitbreiding van grondgebied ten behoeve van woningbouw nodig is, de provincie een grenscorrectie in de richting van Heteren zal bevorderen. Minister De Vries neemt deze afspraak over. Hij doet zelfs de uitspraak: "Als een afspraak tussen het departement en gedeputeerde staten niet voldoende zou zijn, zouden wij in Nederland echt een probleem hebben." Ik wil het er nu niet over hebben dat voor GroenLinks woningbouw voor Arnhem niet per se op Arnhems grondgebied hoeft te gebeuren. Er zijn genoeg voorbeelden te geven hoe het ook anders kan. Het is prijzenswaardig dat de minister zich wil houden aan gemaakte afspraken. Maar hoe zit het dan met een toezegging van de regering aan de Eerste Kamer? En dan verwijs ik naar de behandeling van de samenvoeging van Deventer en Diepenveen twee jaar geleden in deze Kamer. Het gaat om een toezegging betreffende het landschappelijke deel van Diepenveen, die toch ook deze minister bekend zal zijn. Die toezegging is nog steeds niet nagekomen. Gezien het lot van het amendement over Holten bij de behandeling van de herindeling van een deel van Twente vorige week in de Tweede Kamer, zal de toezegging vermoedelijk voorlopig ook niet worden nagekomen. Een probleem in Nederland? Graag heb ik hierop een reactie van de minister.

Wat de financiële aspecten van gemeentelijke herindeling betreft, is er al veel gewonnen dat het totaal van fusie- en frictiekosten en de daling van de algemene uitkering nu gevangen is in één bedrag, en wel in de vorm van een maatstaf in het verdeelstelsel van het Gemeentefonds. Volgens de minister betekent dat een verdubbeling en een sterke vereenvoudiging ten opzichte van de huidige maatstaf. De klacht van heringedeelde gemeenten was vaak dat de financiële tegemoetkoming onvoldoende was, zeker op de korte termijn. Zelfs de voorgespiegelde besparingen op lange termijn worden niet altijd gerealiseerd. Kijk maar naar Limburg. Laten we hopen dat de gemeenten met deze gewijzigde financiële tegemoetkoming wel uit de voeten kunnen. Mijn slotvraag aan de minister is dan ook op welke termijn deze wijziging wordt geëvalueerd.

De heer Terlouw (D66):

Mijnheer de voorzitter! Het is niet om nadere vragen te stellen over het voorliggende wetsontwerp dat ik even het woord heb gevraagd. Het is ook niet om afkeurende opmerkingen te maken over het wetsvoorstel. Ik heb mijzelf op de sprekerslijst laten zetten om even de gelegenheid te hebben, namens onze fractie waardering uit te spreken over de wijze waarop dit wetsvoorstel tot stand is gekomen. De heer Witteveen en anderen zeiden al dat er in het gebied tussen Arnhem en Nijmegen iets gaande is geweest wat vroeg om oplossingen. Ik ben de heer Witteveen zeer erkentelijk voor de waarderende woorden aan het adres van de provincie Gelderland, waar zijn partijgenoot en lid van deze Kamer, de heer Doesburg, een belangrijke rol heeft gespeeld als voorzitter van de commissie die een ontwikkelingsvisie heeft geschreven. Vervolgens is er écht gesproken met de gemeentes. Eeuwenlang hebben Arnhem en Nijmegen met de ruggen naar elkaar gestaan – Arnhem ten noorden van de Nederrijn en Arnhem ten zuiden van de Waal – en was het een rustig open gebied. De argumenten die in BON-1 en BON-2 zijn verwoord, en de problemen van bepaalde stedelijke gebieden maakten het nodig dat een bepaalde ontwikkeling in de richting van grootschaligheid ook in dat gebied haar ruimte kreeg. Daar is in de ontwikkelingsvisie over geschreven en dat heeft in overleg met de zes gemeenten geleid tot de twee gemeenten die nu worden gevormd, na de varianten die hier zijn genoemd van één gemeente en drie gemeenten.

Als je kijkt naar het gebied, zie je hoe in het oostelijke deel grootschalige glastuinbouw en in het westelijke deel een multimodaal transportcentrum en straks de noordelijke Waalhaven van een zodanig gewicht zullen zijn dat de draagkracht van kleine gemeentes onvoldoende is. De gemeentes zijn van lieverlee zelf nut en noodzaak gaan inzien. Dat ontbreekt zo vaak bij voorstellen voor gemeentelijke herindeling. Wij, maar zeker de bewoners hebben er vaak problemen mee om nut en noodzaak van het hier en nu van zo'n indeling te zien. Gemeentes moeten daar naartoe groeien. Bij het volgende onderwerp dat op de agenda staat, zullen wij vast wel gelegenheid hebben om daarover te spreken. Kortom, ik vind dat het in dit geval heel goed is gelopen. Wij krijgen een gemeente Overbetuwe en een gemeente Bemmel. Ik had het aardig gevonden als ook het oostelijk deel, met Huissen, Gendt en Bemmel, een andere naam had gekozen omdat de twee gemeenten die niet Bemmel heten, dat aangenaam vinden. Ik heb de suggestie Doornenburg gehoord. Dat is een prachtige naam, die daar ook cultureel gevestigd is. Maar goed, het is aan henzelf. Men zou het nog kunnen doen.

Rest mij slechts om beide nieuwe gemeentes een goede toekomst toe te wensen.

Minister De Vries:

Voorzitter! U vraagt mij of ik ineens kan antwoorden. Ik kan dat, als u er niet "plotseling" mee bedoelt, maar "direct volgend op de bijdragen van de Kamer".

De voorzitter:

Onmiddellijk!

Minister De Vries:

Voorzitter! Het is mij een groot genoegen om vandaag dit wetsvoorstel in deze Kamer te mogen verdedigen, niet het minst omdat de wordingsgeschiedenis van het wetsvoorstel naar mijn smaak een nogal gelukkige is. Door verschillende sprekers is daarop gewezen. De heer Terlouw heeft gewezen op de gedachtevorming over de vraag of het één, twee of drie gemeenten moesten worden. In de loop der tijd is dat tussen alle betrokkenen tot een goede conclusie gekomen. De heer Witteveen heeft veel waardering geuit voor de regisserende rol van de provincie. Ik ben van mening dat die rol hier aantoonbaar een meerwaarde gehad heeft. Het helpt verschrikkelijk als de provincie insteekt op gedachten die in de gemeenten zelf al naar boven zijn gekomen, en als zij probeert, met elkaar tot een oplossing te komen. Het maakt een enorm verschil als bestuurders met elkaar naar de toekomst kijken en zich niet slechts bepalen tot de problematiek die je vandaag de dag voelt, als zij daar in de discussie blijk van geven en als zij met elkaar proberen, te komen tot een besluitvorming die uiteindelijk voor de betrokken gemeenten en voor de streek waarin zij liggen – je moet natuurlijk ook altijd wel kijken naar de omgevingsfactoren – een heilzame uitwerking heeft. Dit brengt mij meteen in discussie met de heer Boorsma. Ik heb al eens eerder de gelegenheid gehad, in deze Kamer te zeggen dat de dimensie van de toekomst, dus het scheppen van voorwaarden voor gemeenten om ook in de toekomst goed te functioneren, heel belangrijk is. Zo'n opstelling valt verre te verkiezen boven de zogenaamde knelpuntenbenadering, waarbij men kijkt waar men vastzit en waarbij men zich afvraagt of men daar niet iets aan moet doen. Een bestuurder hoort vooruit te kijken. Ik ben van oordeel dat dit in de betrokken gemeenten op een goede wijze gedaan is.

Er zijn in de procedure inderdaad twee varianten in discussie geweest, namelijk de vorming van één gemeente en een tweedeling. De driedeling is eigenlijk vóór het overleg al afgevallen. De vorming van één gemeente was een brug te ver. De vorming van twee gemeenten heeft uiteindelijk de instemming van eenieder gevonden. Ik heb daar verder geen wijsheid aan toe te voegen, omdat deze zaken in de gesprekken die gedurende een lange tijd plaatsvonden, tot een kristallisatie zijn gekomen. Het leidt nu tot een resultaat waar ik zeer gelukkig mee ben.

Het komt zelden voor, maar de heer Boorsma nodigde mij uit om niet in te gaan op zijn betoog. Toch vroeg hij een enkele maal iets in mijn richting. Hij vroeg bijvoorbeeld wat "vrijwillig" is. Heeft er geen Seelenmassage plaatsgevonden, vroeg hij. Het is bijna elementair bij alles wat bestuurlijk totstandkomt, dat het begint met gedachten, met mogelijkheden, met verkenningen, met gesprekken, met aftasten. Als het goed is, leidt dit op den duur tot draagvlak, tot overeenstemming. Dit is in ieder geval wat wij nastreven in ons bestuurlijke handelen. Soms kan het draagvlak alleen in de Staten-Generaal worden verworven, althans in brede zin. Soms is het veel breder en delen ook de provincies erin. Soms, zoals in dit geval, kun je zien dat de betrokken gemeenten de blik naar voren richten. Ik hoop dat ik de heer Boorsma er niet mee verras, maar ik meen dat Seelenmassage een essentieel onderdeel is van bestuurlijk bezig zijn. Ik bedoel dit niet alleen in de zin van masseren, dat een fysieke connotatie heeft, maar vooral in de zin van goed met elkaar praten, opties verkennen, alternatieven tegen elkaar houden om ervoor te zorgen dat eenieder geholpen wordt om een keus te maken. Dit lijkt mij essentieel.

De heer Boorsma heeft een aantal opmerkingen gemaakt over de discussie die in de Tweede Kamer heeft plaatsgevonden. Ik zal daar niet uitgebreid op ingaan, omdat die opmerkingen niet aan mijn adres waren gericht. Eén opmerking wil ik eruit lichten. Hij herinnerde eraan dat de heer Van den Doel gezegd heeft dat de omvang van deze twee gemeenten met 40.000 inwoners een goed draagvlak geeft, en zei dat dit er kennelijk beneden de 40.000 niet is. Ik moet erop wijzen dat a-contrarioredeneringen in dit geval absoluut niet juist zijn. Ik heb begrepen dat zij in deze Kamer vaker gevolgd worden. Vorige week hadden wij er bij de grondwetsherziening over defensie ook al mee te maken. Een a-contrarioredenering is rechtstheoretisch verdacht; wij moeten er zeer mee uitkijken. Als iets waar is, staat het zeker niet vast dat iets anders niet waar is. Op het bestuurlijke vlak is er ook weinig aanleiding om de situatie in een streek te vergelijken met die in een andere streek, zeker bij herindelingen. Als wij iets in de Over-Betuwe doen, betekent dat niet dat Amsterdam en het Gooi bij elkaar gevoegd moeten worden. Dit soort extrapolaties en intellectuele excursies zijn naar mijn mening niet erg productief in deze discussie.

Ik heb nu al een paar keer het verzoek van de heer Boorsma om niet op zijn betoog in te gaan, in de wind geslagen. Dit zou ik ook op een ander punt willen doen, namelijk de financiën. Dit betreft ten eerste het effect van de gemeentelijke herindeling op de algemene uitkering uit het Gemeentefonds. Het is bekend dat het systeem van de algemene uitkering kostengeoriënteerd is. Het is duidelijk dat bij samenvoeging een aantal kostenposten verminderen. Je hoeft immers niet meer alles drie keer te doen. Overigens is de uitkering die de nieuw te vormen gemeenten krijgen, natuurlijk gelijk aan die van andere gemeenten van gelijke omvang.

Interessant is de vraag van de heer Boorsma over de specifieke uitkeringen. Ik heb mij er niet echt in kunnen verdiepen, omdat de vraag net op mij is afgekomen, maar ik denk dat er weinig verandering zal optreden. Nogal wat specifieke uitkeringen hebben te maken met het aantal mensen dat onder een regeling valt. Ik denk aan uitkeringsgerechtigden. Ik wil nog wel eens bezien of er specifieke uitkeringen zijn die te maken hebben met het aantal gemeenten, maar mijn indruk is voorlopig dat het nogal meevalt.

Een ander financieel aspect betreft de overgangskosten. De heer Boorsma heeft er kennis van genomen dat ik gemeend heb, het bedrag voor frictiekosten aanzienlijk te moeten verhogen. Ik verwacht dat dit ertoe leidt dat de meeste problemen kunnen worden ondervangen.

De heer Witteveen is vooral ingegaan op de regierol van de provincies, die ik net al noemde. Ik denk dat deze niet voldoende onderstreept kan worden. Bij alle herindelingen waarin de provincie de rol heeft gehad die zij op het ogenblik binnen het wettelijke kader heeft, moet deze rol het volledige gewicht toekomen. Het is echt bemoedigend om te zien dat provinciebesturen zoveel oprechte aandacht voor deze vraagstukken hebben. Ik wil niet zeggen dat die er in andere gevallen niet is; er is dus geen a-contrarioredenering. Die aandacht is er op dit punt zeker geweest, waarvoor de provincie Gelderland een grote pluim verdient. Deze heeft de geachte afgevaardigde ook al uitgedeeld.

Mevrouw Schoondergang heeft haar waardering uitgesproken voor mijn opvatting dat men zich aan afspraken moet houden. Ik wil hiervoor geen complimenten accepteren, want ik vind het een normale zaak. Mevrouw Schoondergang vraagt daarom hoe het zit met alle andere beloften die gedaan zijn. Die heb ik voor dit debat niet geïnventariseerd. Zij noemde een geval uit het verleden en ik wil wel eens bekijken wat het gehalte aan afspraken daarin was. Ik kan daar op dit moment geen oordeel over geven, maar ik vind dat bestuurlijke afspraken, natuurlijk binnen de randvoorwaarde dat de wereld niet verandert, nagekomen horen te worden. Daar worden zij ook voor gemaakt. Het is mogelijk dat ontwikkelingen een zo andere context creëren, dat de betekenis van het ceteris paribus, die altijd een rol moet spelen, maakt dat je anders over zaken moet gaan denken. Wat mij wel opvalt in de korte tijd dat ik het genoegen heb dit soort dossiers te behandelen, is dat datgene wat de afspraak zou zijn, nogal eens gemajoreerd wordt. Een half woord wordt vaak voor bijna een notariële akte versleten. Dat is niet altijd juist.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Het geval waarop ik gedoeld heb, is een voorwaarde geweest om het wetsvoorstel over Deventer en Diepenveen aan te nemen. U kunt dit dus niet bagatelliseren. Ik heb het daarna al drie keer in de Eerste Kamer aan de orde gesteld. Ik verwacht dan ook dat de minister en zijn ambtenaren precies weten waar het over gaat en dat er eindelijk eens actie wordt ondernomen.

Minister De Vries:

Als mijn ambtenaren het weten, weet ook ik het. U neemt het mij vast niet kwalijk dat ik het niet bij de voorbereiding van dit debat heb kunnen betrekken. Ik zal het nog eens nagaan.

De heer Terlouw had er geen behoefte aan, inhoudelijk over het wetsvoorstel te spreken, maar sprak wel zijn waardering uit voor de wijze van totstandkoming ervan. Ik deel deze van harte.

Er ontstaan bij aanneming van dit wetsvoorstel twee gemeenten die naar mijn mening echt toekomstwaarde hebben, ook in het gebied waar zij liggen, met enerzijds Arnhem, anderzijds Nijmegen, en buitengewoon veel bedrijvigheid, waaronder zaken die zich in de toekomst ontwikkelen. De bestuurlijke problematiek vereist naar mijn gevoel dat men zich steeds meer erop voorbereidt en er sterk in gaat staan. Dit heeft niet alleen te maken met discussies tussen de betrokken gemeenten, maar ook met de belangrijke ontwikkelingen waaraan de heer Terlouw refereerde. Er komen echt toenemend vragen op deze regio af. Ik ben ervan overtuigd dat, nadat deze Kamer, zoals ik hoop, bewilligd heeft in dit wetsvoorstel, beide gemeenten een voortreffelijke toekomst tegemoet gaan. In ieder geval is dat mijn dierbare wens.

De heer Boorsma (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik nodig de minister ertoe uit, na dit debat de Handelingen te lezen om te bezien of ik inderdaad gevraagd heb, niet op mijn betoog in te gaan. Ik kan mij dit niet herinneren. Ik weet alleen dat ik gezegd heb: ik verzoek de minister, niet op dit punt in te gaan. Toen was ik bezig met een samenvatting van alles wat er al gezegd is en ik vind dat het niet veel zin heeft, het hier allemaal te herhalen. Ik wilde een efficiënt betoog van de minister en vroeg daarom zijn aandacht voor een aantal niet gestelde vragen, die ik nog eens langsloop.

Uiteraard is Seelenmassage een onlosmakelijk onderdeel van dit soort bestuurlijke processen. Uiteraard zal een college van gedeputeerde staten proberen, gemeenten te overtuigen van de juistheid van zijn standpunt, en uiteraard zal ook de minister dit doen. Wat ik gezegd heb, is dat gemeenten die heel duidelijk tegen een herindeling zijn en ertegen zijn gebleven, murw worden in het proces. Ik heb hieraan toegevoegd dat ik niet zeg dat het in dit geval gebeurd is.

Ik ben er blij om dat de minister de specifieke uitkeringen nog eens zou bekijken. Dit was een expliciete vraag van mij en ik wilde wel degelijk dat hij op dit soort delen van mijn betoog zou ingaan. Ik verzoek de minister, die zachte belofte wat harder uit te spreken. Het kan inderdaad van belang zijn. Evenals hij denk ik dat het wel zal meevallen, omdat heel veel uitkeringen betrekking hebben op een aantal betrokkenen of een aantal vierkante meters. Omdat er niet naar gevraagd is, kunnen er echter onvermoede uitkomsten zijn. Daarom zie ik graag dat de minister hierop schriftelijk met wat meer analyse antwoordt.

Mijn vraag over de scholen heeft de minister niet beantwoord. Het is mogelijk dat ik de regelgeving op dit punt niet heb bijgehouden en de zaken dus niet beheers, waarop de minister zou kunnen verwijzen naar een vindplaats; daarvoor excuus. Wij hebben echter geen schriftelijke voorbereiding gehad. Ik ben niettemin nog steeds benieuwd naar het antwoord op de vraag.

Ik begon met een betoog waarop ik wel een antwoord wilde hebben, namelijk over de argumentatie van de minister. Ik heb gevraagd wat de functionaliteit nu eigenlijk inhoudt en aan het einde van mijn betoog zelf een invulling eraan gegeven. Het gekke is dat in de memorie van toelichting de zaken naast elkaar gezet worden. Als ik mag afgaan op het geschreven woord, heeft functionaliteit een eigen betekenis. Ik meen dat de minister, die het wetsvoorstel verdedigt, gevraagd mag worden, toe te lichten wat dit inhoudt. Dit heeft hij niet gedaan.

De grens van 40.000 inwoners is in de Tweede Kamer genoemd in verband met het draagvlak. De minister wilde hoeden voor een a-contrarioredenering, maar deze heb ik niet gegeven. Ik heb geen conclusie getrokken, maar een vraag gesteld aan de fractie van de VVD, die bij dit wetsvoorstel het woord niet voert. Ik hoop dat de fractie van de VVD hierop wil ingaan bij de behandeling van het volgende wetsvoorstel. Als iemand beweert dat gemeenten van 40.000 inwoners voldoende of een stevig financieel en bestuurlijk draagvlak hebben, legt men kennelijk op een of andere manier een relatie tussen een goed draagvlak en 40.000 inwoners. De vraag is dan hoe dit verband gelegd wordt en wat de overwegingen of argumenten zijn. Het is dan geen a-contrarioredenering als ik vraag of gemeenten van 30.000 inwoners wel of niet zijn voorzien van een goed draagvlak en hoe het verband ligt. Ik heb deze vraag gesteld omdat ook deze minister wat gemakkelijk met argumenten schermt.

Ik ben het er met de minister volstrekt over eens dat regeren vooruitzien is. De minister is echter nooit ontslagen van het aandragen van goede argumenten. Ik noem gelegenheidsargumenten zoals de relatieve ligging ten opzichte van Arnhem of de functionaliteit in de toekomst, in het heden of in het verleden, die inhoudelijk niet worden ingevuld. De onderbouwing van de argumenten is niet toereikend, ook niet bij dit wetsvoorstel.

Ik heb aan het einde van mijn betoog gezegd dat er in de memorie van toelichting enkele goede argumenten worden genoemd; de minister heeft ze zojuist herhaald en zij zijn ook in onze fractie naar voren gebracht. Een gemeenten van 15.000 inwoners zal er vooral bestuurlijk niet toe in staat zijn, zo'n multimodaal transportcentrum te trekken. Ik denk dan ook dat het college van Gelderland, destijds onder leiding van de heer Terlouw, de betrokken gemeenten, de vorige minister en deze minister een goed voorstel hebben. Ook de fractie van het CDA kan dus steun geven aan dit wetsvoorstel, al hopen wij dat de minister wat dieper zal ingaan op onze vragen. Wij wensen de twee nieuwe gemeenten Doornenburg of hoe zij dan ook mag gaan heten – dat is een keuze van de gemeente zelf – en Over-Betuwe of hoe zij dan ook mag gaan heten – ook dat is een keuze van de gemeente zelf – veel geluk en een goede toekomst toe.

Mevrouw Schoondergang-Horikx (GroenLinks):

Voorzitter! Ik was net even te laat om te interrumperen toen de minister afsloot. Ik zou nog graag antwoord krijgen op de tweede vraag die ik gesteld heb, namelijk of de gemeenten uit de voeten kunnen met de financiële tegemoetkoming bij gemeentelijke herindeling. Komt hiervan een evaluatie en wanneer komt deze?

Minister De Vries:

Mijnheer de voorzitter! De heer Boorsma heeft uitgewerkt wat hij bedoelde met Seelenmassage. Ik geloof niet dat wij hierin ver van elkaar afstaan. Het is een trek in ons land om met een beetje geven en nemen in veel overleg te proberen, oplossingen te bereiken die de instemming van velen hebben. Dit lukt niet altijd en dan moet er ook beslist worden. Door de bank genomen heeft het echter grote voordelen om in een procedure een zodanige werkwijze te kiezen dat de uitkomst door de procedure gelegitimeerd wordt. Dit helpt reuze en leidt aan het eind tot een makkelijke, brede overeenstemming, zoals wij ook bij dit wetsvoorstel zien.

Ik weet niet of mijn reactie over de specifieke uitkeringen erg zacht was, maar het interesseert mij echt. Ik zal het dus nog nagaan en graag nadere inzichten hierover aan de Kamer melden.

Over de scholen kan ik niet een exact antwoord geven, maar het staat mij voor de geest dat het mogelijk is, op basis van de bestaande wetgeving over scholen rekening te houden met eventuele verschuivingen en aanpassingen. Dit kan bijna niet anders omdat dit vraagstuk zich met enige regelmaat voordoet en het natuurlijk niet de bedoeling is dat er op het gebied van het onderwijs bijzondere problemen ontstaan. Ik zal ook dit nog eens nagaan. Wellicht kan ik vanmiddag in het kader van de behandeling van een ander wetsvoorstel iets over voorzieningen op het gebied van het onderwijs meedelen. Dan is het antwoord hier in ieder geval bekend.

De heer Boorsma (CDA):

Ik herhaal dat de minister zei dat het niet de bedoeling is dat gemeenten in problemen komen met de scholen. Ik noteer dit graag als een harde toezegging van de minister.

Minister De Vries:

Ik neem aan dat het niemands bedoeling is dat het gebeurt. Wij zullen in zo'n geval oplossingen vinden. Ik zal proberen, in de loop van de middag wat preciezere informatie erover te geven dan ik nu kan doen.

Ik ging even op het aantal van 40.000 inwoners in omdat de heer Boorsma de vraag opwierp of iemand, als hij zegt dat 40.000 inwoners een goed draagvlak geeft, vindt dat er anders geen goed draagvlak is. Dit is een redenering die ik niet draag, maar ik blijf er verder buiten.

Regeren is vooruitzien; dat blijft zo. Telkens als wij alleen aan knelpuntenbenadering doen en dus terugkijken op iets wat wij hadden moeten zien aankomen maar niet onderkend hebben en waartegen wij dus geen maatregelen hebben genomen, wordt de noodzaak onderstreept om wel vooruit te kijken en ervoor te zorgen dat wij geprepareerd zijn op de toekomst. Ik zeg het niet lichtvaardig, maar ik heb nu een aantal keren gemerkt dat in de fractie van het CDA de knelpuntenbenadering een prominente plaats heeft. Dit kan kennelijk tot andere afwegingen leiden; er is kennelijk ruimte voor. Ik herinner eraan dat de fractie van het CDA in de Tweede Kamer meende dat het wetsvoorstel dat wij straks behandelen, toekomst heeft. Dit past binnen het kader van de heer Boorsma, maar het gaat niet alleen om knelpunten. De zaken die ik zojuist genoemd heb, zoals de relatieve ligging van de streek ten opzichte van Arnhem en Nijmegen, de industriële ontwikkelingen en de vervoersontwikkelingen in die regio, zijn van een zodanig belang dat het goed te begrijpen is waarom de betrokken besturen proberen, er samen beter op voorbereid te raken, ook bestuurlijk. De heer Boorsma noemde zelf het transportcentrum; dat is een cruciale ontwikkeling. Ik denk dat men er na de herindeling bestuurlijk beter mee voort kan.

In verband met de functionaliteit blijkt het bezwaar van het niet hebben van een schriftelijke ronde, want het is wat moeilijk om nu heel precies op tekstkritiek in te gaan. Als ik de opmerkingen van de heer Boorsma thuis gehoord had, had ik met behulp van mijn computer het woord "functionaliteit" in alle teksten opgespoord en eens goed bekeken waarom het niet helemaal duidelijk is. Ik denk niet dat de heer Boorsma er behoefte aan heeft dat ik in algemene zin uitleg wat dit begrip betekent. Dit weet hij als hoogleraar als geen ander. Ik kan het in de gauwigheid niet allemaal nagaan, maar neem aan dat op de plaatsen waaraan hij refereerde, bedoeld is dat datgene wat beoogd wordt en voorgesteld wordt, een bijdrage levert aan de oplossing van een mogelijk probleem of de voorbereiding op een toekomstkans. Het is functioneel om het op die manier te doen. In de teksten die wij hebben aangeboden, slaat het woord "functioneel" altijd op de relatie tussen de handeling en datgene wat je tot stand wilt brengen. Als hiertussen een goede relatie bestaat, meen ik dat wij het functioneel kunnen noemen.

De heer Boorsma gaf aan het eind van zijn betoog steun aan het wetsvoorstel. Ik ben daar blij om. Hij wenste de betrokken gemeenten geluk. Ik heb al gezegd dat ik het gevoel heb dat de hele Kamer dit deelt.

Mevrouw Schoondergang vroeg nog of de financiële tegemoetkoming voldoende is. Ik denk het haast wel. Die is zelfs ruimer dan in de Tweede Kamer bepleit werd. Op de oorspronkelijke vergoeding was nogal wat kritiek, maar de verhoging die per 1 januari plaatsvindt en dus ook voor dit wetsvoorstel van belang is, is naar mijn mening heel behoorlijk. Wij zullen de uitwerking ervan natuurlijk scherp volgen. Als wij dit niet doen, doen de gemeenten het wel, maar ik wil ze graag een beetje voor zijn. Wij zullen goed volgen wat er met de nieuwe financiële regeling bewerkstelligd wordt. De regeling gaat, zoals ik al zei, in op 1 januari. Ik zou nu niet precies durven te zeggen wanneer wij zicht krijgen op het effect ervan. Dat er op een gegeven moment een waardering komt van de wijze waarop wij dit geregeld hebben, staat als een paal boven water. De Staten-Generaal zullen hierover zeker worden geïnformeerd.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

Naar boven