Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 34, pagina 1747-1751 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 34, pagina 1747-1751 |
Aan de orde is de behandeling van:
het voorstel van wet van het lid Verhagen tot wijziging van de Vreemdelingenwet (wettelijke vastlegging van de machtiging tot voorlopig verblijf) (24544).
De voorzitter:
Ik deel aan de Kamer mede dat de initiatiefnemer de heer Van Haersma Buma heeft aangewezen om hem bij te staan.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Glasz (CDA):
Mijnheer de voorzitter! Aan de orde is de machtiging tot voorlopig verblijf. Het vereiste van deze MVV is in 1994 in het Vreemdelingenbesluit vastgelegd. Het was vanaf dat moment standaardbeleid, totdat de Rechtseenheidskamer, de rechter dus, de regering in maart van 1995 terugfloot. Het systeem behoefde immers een wettelijke basis. Toen Justitie daarmee niet afkwam, hebben de heren De Hoop Scheffer en Verhagen ruim een half jaar later het initiatief daartoe genomen en een wetsvoorstel voor een voornamelijk nieuw in te lassen artikel 16a in de Vreemdelingenwet ligt nu bij ons voor.
Dit voorstel is in de Tweede Kamer al redelijk uitgediscussieerd. Het ging daar, bijvoorbeeld, over de duur van deze deelprocedure, de afstemming tussen Justitie en BZ, het artikel van Boeles, de vraag of het al dan niet gaat over "herinvoering" van de MVV-eis en over de hardheidsclausule. In deze Kamer is stilgestaan bij enkele termijnen, welk vraagstuk actueel was geworden in verband met de inmiddels aangenomen Koppelingswet. Op de valreep bereikte ons een brief van VluchtelingenWerk van 16 juni, waarover collega's hier nog wel vragen zullen stellen. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris en de initiatiefnemers een kopie van de brief hebben gekregen en ermee bekend zijn. Dat vraag ik, omdat ik in elk geval graag antwoord wil hebben op een algemene vraag. Ik denk dat dit antwoord van de staatssecretaris moet komen. Die vraag luidt aldus. Kan en zo ja, wanneer zal het MVV-vereiste ook worden toegepast op uitgeprocedeerde asielzoekers die een verblijfsvergunning aanvragen nadat er al dan niet een onherroepelijk afgewezen asielaanvraag is gegeven?
Voorzitter! Een initiatief tot een wetsvoorstel door Kamerleden verdient sowieso lof en waardering. Het vraagt veel inspanning. Die inspanning is er niet altijd. Er is veel extra tijd voor nodig. Een versterkt compliment komt toe aan leden van een oppositiepartij, omdat het hun blijkbaar extra moeite kost. Ik zeg blijkbaar, want ik las de verzuchting van de heer Verhagen dat je als lid van de oppositie veel zelf moet opzoeken en uitzoeken. Het ziet ernaar uit dat een lid van een regeringspartij gemakkelijker over de hulp van de ambtenaren kan beschikken dan iemand die in een partij zit die niet tot de regering behoort.
Als dat zo is – ik twijfel daar niet aan, omdat het de persoonlijke ervaringen van de heer Verhagen zijn – lijkt mij dat minder juist. Dat heeft misschien ook gegolden bij de vraag die ik namens mijn fractie bij herhaling heb gesteld en waarop ik in de schriftelijke behandeling bij herhaling geen antwoord heb gekregen, namelijk de vraag over de kwantitatieve effecten van dit systeem. Daarop is bij herhaling gezegd dat het niet vast te stellen viel en ook niet uit te zoeken viel. Dat nu verbaast mij. In het algemeen geldt in deze Kamer dat je wanneer het om wetgeving gaat, ook kijkt naar de praktische effecten ervan. Een van de onderdelen daarvan is, dat je je vergewist van wat de kwantitatieve effecten van een wetsvoorstel zijn. Het verbaast mij dat ik daar geen antwoord op kon krijgen.
Voorzitter! We hebben het over documenten. Zo is ook de MVV een rechtsdocument. Wij hebben recentelijk in de krant kunnen lezen, dat er instellingen en organisaties zijn die op zich het beste met vluchtelingen voorhebben, maar bezig zijn met het financieren dan wel financieel ondersteunen van valse documenten. En dat willens en wetens! Ik kan het mis hebben en dan graag correctie, maar ik heb daarop nog geen reactie van de staatssecretaris vernomen. Ik zou hier wel een standpunt van haar op prijs stellen.
Tot slot, voorzitter. De CDA-fractie vindt dit initiatiefwetsvoorstel belangrijk, juist nu asielbeleid in een crisis verkeert en zelfs VluchtelingenWerk zegt dat het beleid is vastgelopen. Het is dan van het grootste belang om zoveel mogelijk maatregelen te nemen, ook in de regio, die effect hebben. Wij hopen dat dit zo'n maatregel is. Ik herhaal mijn compliment aan de initiatiefnemers en met name de overgebleven initiatiefnemer en zijn staf. Ik kan zeggen dat deze lex-Verhagen onze instemming heeft.
Mevrouw Le Poole (PvdA):
Mijnheer de voorzitter! De Eerste-Kamerfractie van de Partij van de Arbeid is voorstander van een wettelijke regeling van het MVV-vereiste. Een dergelijk vereiste kan als de uitvoering goed verloopt, ertoe bijdragen dat de immigratie naar Nederland ordelijk verloopt. Het stellen van een dergelijke ingrijpende eis voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot toelating moet geschieden bij de wet in formele zin, zo besliste de Rechtseenheidskamer Vreemdelingenzaken van de rechtbank te Den Haag op 16 maart 1995. Vandaar dit wetsvoorstel.
Het wetsvoorstel is in de Tweede Kamer uitvoerig behandeld, zowel schriftelijk als mondeling. In de loop van de behandeling heeft de initiatiefnemer het voorstel op verschillende punten aangepast, waardoor het ons inziens verbeterd is. Op een aantal punten hebben wij nog vragen en opmerkingen. De discussie daarover wordt enigszins bemoeilijkt door het feit, dat enkele van onze vragen de uitvoering van de wet betreffen en dus niet in de eerste plaats de initiatiefnemer regarderen, terwijl bovendien de hier aanwezige staatssecretaris demissionair is. Maar toch.
Ik wil eerst namens mijn fractie nog eens nader ingaan op de vraag wat moet geschieden bij verandering van verblijfsdoel. Dit is ook in de Tweede Kamer uitvoerig besproken. Echter, naar onze mening is er nog steeds geen bevredigend antwoord gegeven op de vraag die wij eerder stelden, namelijk: Wat is ertegen om in een algemene maatregel van bestuur te bepalen, dat het aanvragen van een MVV niet nodig is in gevallen waarin het aannemelijk is, dat het verblijfsdoel na verblijf van enige duur in Nederland is veranderd en in Nederland makkelijk beoordeeld kan worden of het verzoek om vergunning voor een ander doel gegrond is, en waarin de financiële en maatschappelijke kosten van terugkeer voor de aanvrager van een MVV onevenredig hoog zijn? Als voorbeeld noem ik maar weer het aansprekende geval dat de heer Dittrich noemde van de Argentijnse vrouw, die hier studeert en tijdens haar studie een Nederlandse partner ontmoet met wie zij een kind krijgt. Is dit nu niet typisch een geval, dat onder de door mij genoemde categorie zou vallen? Het is, met alle respect, toch eigenlijk onzin om te beweren, zoals de initiatiefnemer in zijn nadere memorie van antwoord doet, dat in een dergelijk geval de kosten niet onevenredig hoog zijn, omdat de vrouw van tevoren heeft verklaard, dat zij wist, dat zij bij beëindiging van het verblijf voor studie, Nederland moest verlaten. Zo zit het leven toch niet in elkaar. Vrij gemakkelijk kan toch ook beoordeeld worden of er serieus gestudeerd is, in welk geval er helemaal geen sprake is van misbruik van de regeling. Willen initiatiefnemer en staatssecretaris ons nog eens uitleggen waarom een algemene regeling, die dit soort gevallen bestrijkt bezwaarlijk is. En als er al geen regeling in de AMvB komt zoals door ons wordt voorgestaan, zouden wij op z'n minst antwoord willen hebben op een vraag die volgens ons tot nu toe in de hele parlementaire behandeling nog niet is beantwoord: wordt de besproken casus bestreken door de hardheidsclausule?
Verder hebben wij uit de nadere memorie van antwoord vernomen dat de staatssecretaris voornemens is, voor vreemdelingen die hun vergunning door omstandigheden buiten hun schuld niet tijdig hebben verlengd, een uitzondering op te nemen in de AMvB op grond van artikel 16a, vijfde lid, onder d. Graag vernemen wij van de staatssecretaris of zij hiermee uitvoering denkt te geven aan haar toezegging aan mijn partijgenoot Apostolou tijdens het debat in de Tweede Kamer om de algemene maatregel van bestuur naar de geest in te vullen. Zo is het gezegd, wat het ook precies mag betekenen. Zij had daarvoor gezegd, dat zij zich het pleidooi van Apostolou voor een termijn van zes maanden na expiratie kon voorstellen. Het komt ons voor dat met de nu beoogde invulling van de AMvB de gedane toezegging niet gestand wordt gedaan. Dit verbaast ons, en niet alleen omdat de toezegging ruimer leek, maar ook omdat er eigenlijk geen enkele goede reden is om de termijn van zes maanden te veranderen. Geen goede reden is in elk geval het steeds naar voren gebrachte argument van gelijktrekking met de koppelingswet. Het al dan niet krijgen van een uitkering, hetgeen in de koppelingswet aan de orde is, is iets heel anders dan het vereiste dat een vreemdeling die wel voor verlenging in aanmerking komt, maar verzuimd heeft dit tijdig aan te vragen, terug moet naar het land van herkomst om een MVV aan te vragen. Dit is niet redelijk tegenover de vreemdeling en het creëert bovendien een heleboel overbodige rompslomp voor een dienst die in het algemeen moeite heeft, zich aan redelijke termijnen van afdoening te houden. En wij begrijpen al helemaal niet waarom de initiatiefnemer in de Tweede Kamer bezwaren uitte tegen een AMvB in deze zin, terwijl hij aanvankelijk geen bezwaren had tegen het blijven gelden van de zesmaandenregeling. Graag een reactie van zowel initiatiefnemer als staatssecretaris.
Verder vestigde VluchtelingenWerk onze aandacht op de positie van uitgeprocedeerde asielzoekers. Ik hoef het probleem wellicht niet precies aan te geven, omdat ik zowel aan de initiatiefnemer als aan de staatssecretaris een afschrift van de brief van VluchtelingenWerk heb gestuurd. Onze fractie zou graag vernemen of het geen aanbeveling verdient, ook deze groep vrij te stellen van het MVV-vereiste door een bepaling bij algemene maatregel van bestuur.
Van de staatssecretaris zouden wij graag iets naders vernemen over de evaluatie van de kosten van legalisatie en verificatie van documenten. Het verbaasde ons dat er in de nadere memorie van antwoord werd gesteld dat de hoge kosten, die oplopen tot ƒ 1500 als het om legalisatie van verschillende documenten gaat, niet problematisch zouden zijn. Mijn partijgenoot Apostolou heeft beslist andere signalen opgevangen. Het komt ons voor dat deze kwestie op korte termijn aandacht verdient.
Nog een paar woorden over de uitvoering. Op de valreep ontvingen wij toch nog het uitvoeringsplan, dat in tegenstelling tot hetgeen in de nadere memorie van antwoord is vermeld, niet op 29 mei aan de Eerste Kamer is toegestuurd. Althans, het kon in onze Kamer niet gevonden worden. In het uitvoeringsplan is er nog sprake van invoering op 1 juli a.s. Wij nemen aan dat die datum achterhaald is. Wat zijn nu de plannen? En hoe wordt de extra werkdruk opgevangen die voor verschillende instanties uitvoerig beschreven wordt? Daarvoor zien wij eigenlijk geen concrete plannen. Wij zijn hier bijzonder benieuwd naar, omdat er de laatste tijd vele berichten in de pers zijn verschenen dat de invoering van de koppelingswet per 1 juli a.s. problematisch zou zijn, terwijl er in deze Kamer uitentreuren is gezegd dat het allemaal zou kunnen. Hoe zit het hiermee?
Ten slotte nog een specifieke vraag in verband met het uitvoeringsplan waarop onze aandacht werd gevestigd door – alweer – VluchtelingenWerk. Hoe moet het met gezinsleden van vluchtelingen? Zij zijn uitgezonderd van het MVV-vereiste in de wet, maar zij kunnen niet naar Nederland reizen vanwege de vervoerdersverplichtingen. Is de regering voornemens, de positie van vluchtelingen en hun gezinsleden tot hun recht te laten komen in de instructies aan diplomatieke vertegenwoordigingen?
Voorzitter! Wij wachten de antwoorden met belangstelling af.
Mevrouw Vrisekoop (D66):
Mijnheer de voorzitter! De fractie van D66 heeft in dit huis niet meer meegedaan aan de schriftelijke voorbereiding van dit initiatiefwetsvoorstel. Dat is niet uit gebrek aan belangstelling geweest, maar omdat in september 1997 in de Tweede Kamer reeds een uitgebreide behandeling van dit wetsvoorstel heeft plaatsgevonden, waarbij mijn fractiegenoot Dittrich veel aandacht aan dit wetsvoorstel heeft gegeven en waarbij ook een aantal amendementen en moties van zijn hand aan de orde zijn geweest en het wetsvoorstel uiteindelijk breed is gedragen en aanvaard.
In dit huis hebben met name CDA en PvdA nog een aantal vragen gesteld, waarvan een enkele voortborduurde op de casuspositie, die hier opnieuw aan de orde is gekomen en door Dittrich in de Tweede Kamer al is behandeld. De initiatiefnemer heeft daarbij zoveel mogelijk de bezwaren trachten weg te nemen.
De fractie van D66 hecht eraan, kenbaar te maken dat elke wetgeving die tot doel heeft een heldere regelgeving zonder al te veel uitzonderingen toe te laten, moet worden toegejuicht. Inzichtelijkheid en transparantie zijn kenmerken die met name door mijn fractie sterk worden gepropageerd. Vandaar de keuze van de initiatiefnemer om de hele regeling in de wettekst op te nemen. Nu bovendien sprake is van een hardheidsclausule die onder bepaalde voorwaarden zal kunnen worden toegepast, acht mijn fractie de wijziging van de Vreemdelingenwet op dit punt een verbetering.
Het MVV-vereiste bestaat ten slotte al jaren en in dit initiatiefwetsvoorstel wordt daar een wettelijke basis aan gegeven.
Ik vraag evenals de fractie van de PvdA aandacht voor de brief van VluchtelingenWerk, die wij op 16 juni mochten ontvangen en waarvan ik heb begrepen dat aan de staatssecretaris en de indiener een kopie is verstrekt, met name op de punten vrijstellingen MVV-vereiste door plaatsing van de groep in een AMvB en de hardheidsclausule. Ik zou graag een reactie van de initiatiefnemer en van de staatssecretaris op die brief en op die punten vernemen.
Ook mijn fractie ziet graag dat de nodige aandacht wordt gegeven aan de voorlichting over deze wijziging, zodat degenen die het aangaat, daar het liefst ook nog in hun eigen taal kennis van kunnen nemen. Namens mijn fractie complimenteer ik de indiener voor het nemen van zijn initiatief en het werk dat hij aan de wetswijziging heeft besteed. Ik kan u reeds op voorhand meedelen dat de fractie van D66 dit initiatief zal ondersteunen.
De heer De Boer (GroenLinks):
Mijnheer de voorzitter! Opnieuw beklim ik met frisse tegenzin dit podium om een bijdrage te leveren aan een discussie rond de zoveelste aanscherping van de wetgeving rond het vreemdelingenbeleid. Die tegenzin heeft allereerst te maken met de op voorhand al duidelijke ineffectiviteit van mijn bijdrage. Een praktisch mens als ik heeft het moeilijk, als je weet dat je bezwaren tegen de doorschietende aanpak van het vreemdelingenvraagstuk a priori al afketsen op een massieve muur van dovemansoren.
Dieper dan die praktische vraag "waarom zou ik mij nog inspannen als dat de uitkomst voor geen millimeter zal beïnvloeden" zit mijn morele bezwaar dat ik bepaalde aspecten van het aangescherpte vreemdelingenbeleid in humaan opzicht niet verdedigbaar vind en dus niet voor mijn rekening kan nemen. Storend daarbij is dat de drang om daden te stellen tegen de vermeende vloedgolven die dit steeds rijker wordende land zouden overspoelen, de meerderheid in het parlement ertoe brengt wetten te aanvaarden die later niet goed uitvoerbaar blijken te zijn of tot schrijnende – om geen hardere woorden te gebruiken – situaties leiden.
Ik zal mij beperken tot één voorbeeld, de Koppelingswet, omdat ik dat wil gebruiken om fouten bij de wetgeving die nu voorligt, hopelijk te vermijden. Ik citeer uit een krantenberichtje.
De Koerdische Turk Abdullah Çelik, 33 jaar oud, kwam in 1983 naar Nederland. In de kassen maakte hij jarenlang dagen van 14 uur, op zijn knieën in de aarde. Al die tijd betaalde hij premies en loonbelasting, sinds 1994 zelfs het illegalentarief van 60%. Met zijn vrouw en schoolgaande kinderen, 4, 6 en 10 jaar oud, probeert hij het hoofd boven water te houden en een normaal leven te leven. Maar alhoewel Abdullah hier intussen een baard heeft gekregen en zijn haren heeft verloren, wees Justitie zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning af. Het door de bedrijfsvereniging opgegeven aantal werkdagen was niet voldoende om te worden toegelaten. Nog een paar dagen, dan is het 1 juli en dan verliest het gezin Çelik alle voorzieningen. Het zal dan moeten terugvallen op de hulp van familie en vrienden of moeten terugkeren naar het moederland. Abdullah is een van de honderden allochtonen die door de nieuwe regelgeving letterlijk tussen de wal en het schip vallen. De Amsterdamse Turkse kleermaker Gümüs, die vorig jaar met zijn gezin werd teruggestuurd naar Turkije, blijkt slechts de voorloper te zijn geweest van een door de overheid gestimuleerde exodus. De vraag waarheen – terug naar het land van herkomst of terug naar een onzichtbaar illegaal bestaan zonder een enkel recht – blijft open. De Stichting Okia, die opkomt voor de witte illegalen, wordt er moedeloos van. De Tweede Kamer heeft altijd gezegd dat zij zorgvuldig met de illegalen wilde omgaan, maar nu vallen er heel veel slachtoffers. De regeling is bikkelhard. Je moet kunnen aantonen dat je hier zes jaar lang aaneengesloten 200 dagen per jaar hebt gewerkt, want anders ben je alles kwijt. Tot zover dit krantenbericht.
Beste regering en collega-parlementariërs, is dit nu wat wij wilden bereiken? En zo niet, waarom doet u uw werk dan niet beter, zodat deze tekortkomingen, die mensen volledig de vernieling injagen, tijdig worden voorkomen? Hetzelfde geldt voor het tempo van en het gebrek aan zorgvuldigheid bij de invoering van de Koppelingswet. Ik ben bang dat dit ook gaat dreigen bij de wet die wij nu behandelen. Daarom alweer het voorbeeld. De VNG en een aantal gemeenten hebben twee weken geleden de noodklok geluid omdat zij niet in staat zijn om de Koppelingswet per 1 juli, met alle menselijke en financiële gevolgen van dien, goed en foutloos uit te voeren. Ik citeer niet graag uit eigen werk, maar ik kan het nu niet laten om een stukje voor te lezen uit de Handelingen van de Eerste Kamer van 24 maart 1998, waarin de afgevaardigde De Boer aan het woord is. Het gaat over de Koppelingswet: "Ik heb gelezen hoe de gemeentelijke diensten moeten omgaan met de Koppelingswet. Dames en heren achter de tafel! Het spijt mij zeer, maar dit wordt echt niks! Als ik rustig lezend achter mijn bureau en redelijk op de hoogte van de materie halverwege die instructies het spoor al bijster raak, wat denkt u dan dat gebeurt met de doorsnee bijstandsmedewerker in de huidige hectiek van de sociale diensten? Het wordt niks! Kom toch eens uit de ivoren toren van jullie werkelijkheid! Ga toch eens inzien dat de bedoelingen van de Koppelingswet in de verste verte niet zullen worden gerealiseerd de komende jaren. Het zal leiden tot kafkaiaanse taferelen van wanhopige vreemdelingen die wel degelijk veel rechten hebben maar die door welke oorzaken dan ook onder de knoppen van de behandelend ambtenaar niet te vinden zijn. En dan verkoopt die behandelend ambtenaar dus 'neen', want dat moet hij." Tot zover citeer ik mijzelf. Die werkelijkheid is inmiddels gerealiseerd. Alweer de vraag: wat leren wij daar nu van?
Na de uitputtende behandeling van dit wetsvoorstel aan de overzijde, beperk ik mij tot drie punten die in mijn ogen in elk geval bij de uitvoering beter geregeld moeten worden dan nu de bedoeling lijkt.
Het eerste punt betreft de hier legaal verblijvende vreemdelingen die willen of moeten veranderen van verblijfstitel. Voor de nieuwe titel voldoen zij aan alle voorwaarden, maar door dit wetsvoorstel worden zij gedwongen, op reis te gaan naar het land van herkomst om daar bij de ambassade van Nederland een machtiging tot voorlopig verblijf te vragen. In een aantal situaties zal dit leiden tot een overbodige bureaucratische rompslomp, want de uitslag staat al op voorhand vast; ze voldoen immers aan alle vereisten. Mijn vraag is nu: waarom willen wij dit dan zo houden? Waarom vinden wij het nodig om allerlei ongewenste neveneffecten te creëren, zoals het tijdelijk verbreken van de gezinsrelatie, het opgeven van een baan, de risico's bij de terugkeer naar het land van herkomst en het fors op kosten jagen van betrokkenen, als je van tevoren al weet wat de uitslag is? Waarom kunnen indieners en regering dit nu niet afdoende en behoorlijk regelen via een uitzonderingsbepaling in de algemene maatregel van bestuur? Ik verwijs ook naar de opmerkingen die collega's zojuist hebben gemaakt.
Het tweede punt betreft de discussie over de zesmaandentermijn en de vierwekentermijn uit de Koppelingswet. In de memorie van antwoord zegt de indiener van het wetsvoorstel dat hij dit een moeilijk discussiepunt vindt, maar dat hij zich uiteindelijk kan vinden in een compromisvoorstel waarin in Nederland verblijvende vreemdelingen drie maanden voor het verstrijken van de vergunning schriftelijk worden gewezen op de noodzaak van verlenging. Dan hebben zij dus twee maanden de tijd tot de uiterste datum waarop zij hun verblijfsvergunning kunnen verlengen. De indiener acht deze termijn voldoende gelet op het feit dat vreemdelingen een schriftelijke herinnering krijgen en dus niet zelf hoeven bij te houden dat hun vergunning gaat verlopen. Hoe waterdicht is het in deze regeling dat de schriftelijke herinnering inderdaad bij de vreemdeling terechtkomt? Wordt het een aangetekend schrijven? Wordt het betekend? Wordt het gecontroleerd? Is het feit dat een vreemdeling de herinnering niet gekregen heeft, een reden voor een andere termijn? Kortom, ik twijfel aan de waterdichtheid van de schriftelijke herinnering, hoe goed ik deze op zich ook vind.
Mijn derde en laatste punt is de datum van inwerkingtreding van deze wet. Oorspronkelijk was 1 juli 1998 bedoeld. Mevrouw Le Poole wees er al op dat wij hier een week voor zitten en dat deze ingangsdatum dus niet meer redelijk lijkt. Ik hoor graag wat de invoeringsdatum dan wel wordt. Er staan grote belangen op het spel voor mensen die door deze wetgeving ertoe genoodzaakt worden, zorg te dragen voor een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Daarom is het uiterst belangrijk dat zij er een behoorlijke tijdspanne voor krijgen om deze te regelen. Het zal duidelijk zijn dat een week hiervoor veel te kort is; je moet eerder denken aan drie maanden of meer. Ik hoor graag dat de indiener en de regering vandaag uitsluitsel hierover geven.
Ten slotte vraag ik net als anderen de indiener en de regering, te reageren op de brief van 16 juni van VluchtelingenWerk.
De heer Holdijk (SGP):
Voorzitter! Bij deze gedachtewisseling mag ik opnieuw behalve namens de fractie van de SGP het woord voeren namens de fracties van de RPF en het GPV. Hierbij zal ik mij in hoofdzaak richten tot de initiatiefnemer en aan het slot een vraag stellen aan het adres van de staatssecretaris.
Ofschoon onze fracties geen problemen hebben met het wetsvoorstel, nemen zij gaarne deel aan de plenaire afhandeling ervan in deze Kamer, al was het alleen maar om ons respect te betuigen voor de inspanningen van de initiatiefnemers, thans initiatiefnemer. Het zou mij niet verbazen als de thans als enige overgebleven initiatiefnemer, toen het voorstel in december 1995 aan de Tweede Kamer werd aangeboden, geen moment heeft beseft dat het wel eens tweeënhalf jaar kon duren voordat de parlementaire behandeling ervan voltooid zou zijn. Hij zal zich, zo mogen wij aannemen, zich wel ervan bewust geweest zijn, ziende op ervaringen van collega-initiatiefnemers, dat het pad van Kamerinitiatieven niet steeds met rozen bezaaid is en soms een zeer grillig verloop heeft. Sommige initiatieven blijven onderweg steken door allerlei oorzaken. Soms blijven ze jarenlang boven de Binnenhofse "markt" hangen, om ten slotte een geruisloos einde te vinden door de intrekking ervan. Soms activeren zij de "gewone" initiatiefnemer, de regering, en kunnen zij om die reden het strijdtoneel verlaten. Een enkele keer weten initiatiefnemers de eerste barrière, die van de Tweede Kamer, te nemen, maar sneuvelen zij alsnog in de Eerste Kamer. Trouwens, over het geheel genomen zal er wat het lot ervan betreft, geen groot verschil zijn tussen Kamerinitiatieven en regeringsinitiatieven, maar meer dan een vermoeden is dit niet. In elk geval is duidelijk dat van initiatiefnemers een flinke dosis vasthoudendheid en uithoudingsvermogen wordt gevergd.
Als de voortekenen niet bedriegen, zullen de inspanningen van de thans tegenover ons zittende initiatiefnemer met succes worden bekroond. Toch kan ik me nauwelijks voorstellen – vooral gezien het inhoudelijk toch als betrekkelijk simpel te karakteriseren voorstel – dat hij er vanaf de aanvang rekening mee gehouden heeft, dat hij zó lang op het bereiken van het beoogde resultaat zou moeten wachten. Temeer, omdat het in feite gaat om een reparatie- of restauratievoorstel. Immers, wat geregeld was maar als gevolg van een rechterlijke uitspraak om formele redenen van zijn effect was beroofd, wordt op een degelijker, wettelijke basis geherintroduceerd. In de bestaande MVV-regeling als zodanig wordt immers geen wijziging aangebracht. Alleen de wettelijke vastlegging alsmede de omschrijving van de uitzonderingen is nieuw.
Niettemin heeft het voorstel heel wat discussie uitgelokt vooral over min of meer verwante bijzaken, zoals dat bij vrijwel elk wetsvoorstel pleegt te geschieden. Wat de kern van de zaak betreft, wil het onze fracties voorkomen dat de eis die aan een vreemdeling – niet zijnde een vluchteling – die verblijf in ons land wenst, gesteld wordt, namelijk dat hij vóór zijn komst naar Nederland op de Nederlandse ambassade in zijn eigen land een visum moet aanvragen en de beslissing daarop aldaar moet afwachten, een volstrekt normale eis is. Aangezien het voorstel een hardheidsclausule bevat ten gerieve van knelsituaties, is die eis ook een volstrekt redelijke. Men kan voorts toch ook in redelijkheid niet volhouden, dat het vereiste alleen maar zou dienen als procedurele belemmering? Onze fracties hebben zich laten overtuigen door het argument, dat de toets die ten grondslag ligt aan de verlening van de machtiging tot voorlopig verblijf in het algemeen veel beter in het land van herkomst kan worden uitgevoerd dan in Nederland.
Voorzitter! Ik wil mij graag aansluiten bij de opmerkingen van de heer Glasz over organisaties de vervalste documenten financieren of helpen financieren. Ik zie hierop graag een reactie van de staatssecretaris tegemoet.
Ook wil ik mij aansluiten bij diegenen die vragen gesteld hebben over de inwerkingtredingsdatum van dit voorstel.
De beraadslaging wordt geschorst.
De vergadering wordt enkele minuten geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-19971998-1747-1751.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.