Aan de orde is de behandeling van:

het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964, de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Coördinatiewet Sociale Verzekering (aanpassing heffing ter zake van aandelenoptierechten) (25721).

De voorzitter:

Voordat ik de beraadslaging open, deel ik het volgende mede. De vorige week is in de publiciteit meegedeeld dat zich in deze Kamer vertraging zou voordoen. Ik heb naar aanleiding daarvan nagegaan wanneer het wetsvoorstel is ingediend en hoe lang de behandeling in de onderscheiden stadia in beslag heeft genomen. Het wetsvoorstel is ingediend op 30 oktober 1997. Na 147 dagen is het door de Tweede Kamer aanvaard. Vervolgens is het in deze Kamer in behandeling gekomen op 31 maart 1998. Als het wetsvoorstel vandaag wordt afgehandeld, zal die behandeling 84 dagen in beslag hebben genomen. Dat is in onderlinge relatie gezien niet overdreven lang.

Ik voeg daar iets aan toe. Het is de taak van deze Kamer om met de vereiste spoed, maar ook met de vereiste zorgvuldigheid haar wetgevende taak te verrichten. Het is in dezen in ieder geval met de vereiste spoed gebeurd, zo blijkt uit mijn mededeling over de tijd die de behandeling in beslag heeft genomen. Het is ook met de vereiste zorgvuldigheid gebeurd, zonder dat dat ten koste is gegaan van de tijdsduur.

Ik meen dus te mogen vaststellen dat het ten onrechte is geweest dat de werkwijze van deze Kamer en de integriteit van individuele leden ter discussie is gesteld. Die staat boven iedere verdenking.

Er is ook verwezen naar maatschappelijke bezigheden van bepaalde leden. Ik blijf op het standpunt staan dat het een verrijking is van de Nederlandse democratie dat het juist de Eerste Kamer is waarin vele leden naast hun maatschappelijke activiteiten ook bereid zijn om hun visie te geven op de wetgeving. Dat hoort boven iedere kritiek te staan. De kritiek is dan ook ten onrechte geuit.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Stevens (CDA):

Voorzitter! Ik dank u voor uw toelichting op de procedure. Ik denk dat daarmee alle misverstanden uit de wereld zijn. Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen die onzerzijds zijn gesteld en die binnen de vereiste tijd binnenkwamen. Wat ons betreft had het wetsvoorstel daarmee als een hamerstuk kunnen worden afgehandeld, ware het niet dat wij op de valreep vorige week werden verrast door een initiatief van de heer Van der Ploeg. Hij lanceerde een voorstel om de overgangsregeling met terugwerkende kracht in te trekken. Wij zullen uiteraard moeten afwachten of dat initiatief van de heer Van der Ploeg zich vertaalt in een initiatiefwetsvoorstel. Dat zal ons alleen bereiken, indien dit wetsvoorstel de Tweede Kamer zal passeren. Wij wachten dat rustig af.

Vandaag verdedigt de staatssecretaris namens het kabinet het wetsvoorstel, zoals dat voorligt. Wij gaan ervan uit dat de overgangsregeling voor de bewindslieden van Financiën en voor het kabinet niet ter discussie staat. Ik verzoek de staatssecretaris om dit ter wille van de duidelijkheid nogmaals te bevestigen. Ik kan hem vertellen dat het CDA zijn steun zal geven aan het wetsvoorstel, zoals het voorligt, hoezeer het CDA ook geporteerd is van een systematiek van heffing waarbij de heffing plaatsvindt bij de realisatie van de opties.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Voorzitter! Ik stelde al prijs op plenaire behandeling van dit wetsvoorstel, voordat ik vlak na de overwinning van Italië op Kameroen met 3-0 overschakelde naar Den Haag Vandaag en NOVA, alwaar de PvdA-collega's van de overkant hun verontwaardiging over de vertraging van deze wetgeving van de buis lieten spatten. Iedereen moet zich er ook over verbaasd hebben dat een zo belangrijk verkiezingsissue als de excessieve verrijking door middel van beloning in opties nog steeds niet tot wetgeving had geleid.

Voorzitter! Zoals u zelf al hebt aangegeven, is het onze taak om wetgeving zorgvuldig te behandelen. De technische vragen van de heer Stevens zijn vast nog niet eens allesomvattend geweest. Wij hebben nu al discussie over de verdeling van airmiles bij echtscheiding en wie weet moeten wij straks een verevening van aandelenopties bij echtscheiding bij wet regelen, net zoals wij een regeling hebben getroffen voor uitgesteld loon in het kader van bijvoorbeeld pensioenen. Natuurlijk heeft de heer Stevens het volste recht en ook de plicht om datgene wat vooraf bekend kan worden geacht, te vragen. En dat is wijsheid. Zoals u zelf al hebt aangegeven, voorzitter, heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel zelf willens en wetens over het kerstreces heen getild. Wij hadden ons emotioneel voorbereid op behandeling van dit wetsvoorstel samen met het Belastingplan in december. En dan zou de oorspronkelijk beoogde invoeringsdatum van 1 januari ook zijn gehaald.

Ik kom straks nog even over de interimperiode te spreken, maar eerst maak ik nog wat algemene opmerkingen over het wetsvoorstel. In de verkiezingsperiode is door alle fracties, met name door de woordvoerders van de Tweede Kamer, het beeld opgeroepen alsof het geen goed beleid zou zijn om ook beloning in natura in de vorm van opties toe te kennen. Dit deed mij natuurlijk meteen terugdenken aan de goede tijd van de vermogensaanwasdeling. Ik had het ook wel eens over de vermogensafwasdeling, maar dat was in mijn vakbondstijd. Wat dit betreft, is het een goede zaak om duidelijk te maken dat dit wetsvoorstel niet gaat over het goede of slechte van opties. In het kader van de spaarloonregeling is een zekere betrokkenheid van werknemers bij het winstgevend zijn van hun bedrijf middels optietoekenning ook verruimd. Het wetsvoorstel gaat over de fiscale begeleiding van optietoekenning. Toch zijn hier zeker opmerkingen over te maken, omdat de verschillen bij de toekenning van opties tussen gewone werknemers en de top wel erg groot zijn. De verhouding is 1:1000 of zelfs nog meer. Gezien de waardestijging van de aandelen, kan dit leiden tot een vrij excessieve beloning, ook al was het oorspronkelijk slechts de bedoeling om 15% van de honorering in aandelenopties te verstrekken. Zelfs dan, zo kun je denken, hebben die mensen aan de top van verzekeringsmaatschappijen en banken best een hoog salaris.

Een dergelijke excessieve loonstijging kan het beleid waar het poldermodel op gestoeld is, behoorlijk frustreren. De vakbeweging die haar nek heeft uitgestoken voor loonmatiging, kan een zekere betrokkenheid bij deze vorm van beloning niet worden ontzegd. Dat speelt ook bij de ondernemingsraad. Evenzeer kan echter worden gesteld dat de toekenning van optierechten de financiële positie van de onderneming raakt. In Amerika zijn de rechten van de aandeelhouders aanzienlijk groter. Deze toekenning van opties is, zoals wij weten, ook eigenlijk een Amerikaanse frats. Aad Jacobs, tot voor kort voorzitter van de raad van bestuur van ING, zei ook altijd dat hij tegen opties was, maar genoodzaakt was om zich daartoe te bekeren, omdat de ING-groep anders geen goed beeld kreeg op de Amerikaanse aandelenmarkt onder het motto dat wie geen opties heeft in het eigen bedrijf, zijn eigen bedrijf niet vertrouwt. Wellicht had wij dus moeten overwegen om die Amerikaanse invalshoek van aandeelhoudersmacht bij de zeggenschap over optievormen in de beloning uit te breiden. Graag hoor ik een reactie van de staatssecretaris over de onmacht en de macht van de ondernemingsraad, de vakbeweging, de raad van commissarissen en de aandeelhoudersvergadering bij het proces van zelfregulering.

Voorzitter! Loon in natura wordt belast in overeenstemming met de waarde in de praktijk, wat geldt voor kost en inwoning en dus ook voor optierechten. Klaar, helder en simpel. Wij stemmen dus in met het wetsvoorstel. Problemen heb ik toch – dat werd zo pregnant door Rick van der Ploeg naar voren gebracht – met de interimperiode van vijf jaar, die kennelijk gewenst werd geacht. Deze staatssecretaris wil nog wel eens evenals zijn voorgangers belastingwetgeving doen ingaan op het moment dat het voornemen door hem naar buiten is gebracht door middel van een persbericht. Ik wijs niet op de WIR, maar op de wijziging van de BTW bij persbericht van 31 maart 1995 om zes uur. Vanaf dat moment zou BTW moeten worden geheven, tenzij er vóór het uitgeven van het persbericht een schriftelijke overeenkomst lag, waarin de huurprijs was vastgesteld. Hier hebben de staatssecretaris en ik nog iets soepelers kunnen vinden. Zelfs dan nog zou het pand binnen een zeer beperkte periode nadat de wet in werking was getreden, moeten zijn opgeleverd, zodat gezien de strenge winter van 1995 en het vorstverlet een aantal om die reden niet aan de voorwaarden kon voldoen. Gebruikelijk bij deze staatssecretaris is: onmiddellijke ingang vanaf het bekend worden van het voornemen, schriftelijke afspraak voor die datum, en een afspraak die moet gelden voor een afzienbare periode, bijvoorbeeld beperkt tot enkele maanden. Het is misschien verstandig dat de staatssecretaris niet heeft gekozen voor wetgeving bij persbericht – de Eerste Kamer heeft namelijk de neiging, dat enigszins te beschouwen als terugwerkende kracht – maar ik vind het behoorlijk problematisch om het nu meteen te laten leiden tot zulke langlopende afspraken. Wie nu een afspraak heeft gemaakt, de komende vijf jaar opties te zullen ontvangen, ontvangt deze onder de oude spelregels, dus onder het 7,5%-tarief, en ook als ze binnen drie jaar worden gebruikt, wordt daarmee een behoorlijke belastingheffing ontweken. Ik heb in een rekenvoorbeeld over ƒ 250.000 optietoekenning gezien, dat het verschil dan ligt tussen ƒ 11.000 en ƒ 199.000 belastingheffing. Is er een bepaalde raming gemaakt van wat deze vertraging van het wetsvoorstel, met deze ruime mogelijkheid voor financieel adviseurs om spelregels te maken om de komende vijf jaar te vallen onder deze optierechten, precies betekent?

Mijnheer de voorzitter! Wat mij met name steekt, is de vergelijking tussen belastingplichtigen en socialezekerheidsgerechtigden. Bij de sociale zekerheid wordt in deze Kamer regelmatig gediscussieerd over de wijze van inwerkingtreding van wetgeving, met name als het gaat om afspraken die reeds zijn geëffectueerd voor de inwerkingtreding van de wet. Kan deze staatssecretaris mij uitleggen, hoe hij tijdens een bijeenkomst een weduwe zou toespreken, die hem aanspreekt op het feit dat haar uitkering, reeds in werking getreden voor inwerkingtreding van een andere wet, nu is komen te vervallen, terwijl haar buurvrouw nu nog afspraken kan maken dat rechten die over bijna vijf jaar pas zullen ontstaan, vallen onder de thans vigerende wetgeving? De staatssecretaris kan gewoon doen alsof wij zo'n zaal zijn, en alsof hier een aantal weduwen zitten die vragen: hoe kunt u dat doen, mijnheer Vermeend, u bent toch lid van de Partij van de Arbeid?

Voorzitter! Mijn fractie heeft problemen met een staatssecretaris die zoveel gelegenheid geeft – hij lokt zelfs uit – om fiscaal gunstige regelingen te treffen voor een verdere toekomst, nota bene wetend dat deze gunstige regeling met name de hoogste inkomens zal bevoordelen. Dat had dus niet moeten mogen! Ik vind het een slecht punt op zijn conduitestaat. Daarom vraag ik hem, hoe hij staat tegenover een herstelpoging die door de PvdA-fractie aan de overzijde op de televisie is aangekondigd.

De heer Rensema (VVD):

Voorzitter! Optierechten hebben altijd enige waarde: je krijgt namelijk de goede kansen, en niet de kwade kansen. Het probleem was echter altijd dat, als er geen markt is – meestal was dat zo bij de aandelenoptierechten voor werknemers, zeker in het verleden – het heel moeilijk is om vast te stellen, wat de waarde is. Overigens hebben wij al meer dan 25 jaar belastingheffing op optierechten gehad. De jurisprudentie van de Hoge Raad daarover is meer dan 25 jaar oud. Ook omdat de waarde moeilijk is vast te stellen, was er een vrij lage waardering van 7,5% tot stand gekomen. Het wetsvoorstel dat nu voor ons ligt, sluit in hoofdzaak aan bij de oude gang van zaken en bij de jurisprudentie van de Hoge Raad. Het zorgt alleen voor een meer aangepaste en reëlere waardering van de optierechten. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat aandelenoptierechten een normaal beloningsinstrument moeten blijven of worden. Daarbij past ook een normale belastingheffing. In zoverre kunnen wij geheel meegaan met het voorliggende wetsvoorstel.

Wij hebben de overtuiging dat het wetsontwerp aan beide eisen, een normaal beloningsinstrument en een daarbij passende belastingheffing, voldoet en dat het voldoende ruimte laat voor gunstige ontwikkelingen om werknemers door aandelen en opties bij de onderneming te betrekken. Dit neemt niet weg dat een oplossing waarbij meer zou zijn aangesloten bij de realisatie – hoewel dat minder goed zou passen in ons belastingstelsel – misschien ook eenvoudig en aanvaardbaar zou zijn geweest.

Wij betreuren de extremiteiten die zich bij de toekenning van optierechten hebben voorgedaan. Daarbij willen wij wel erkennen dat de euforie op de effectenbeurzen niet te voorzien was. Wij zouden willen stimuleren dat de werknemers – en daarmee bedoelen wij hier in beginsel alle werknemers – een rechtstreeks belang krijgen bij de onderneming waarvoor zij werken. Dit zou kunnen door de uitreiking van optierechten. De uitreiking van gewone aandelen of certificaten daarvan of eventueel van bijzondere personeelsobligaties zouden wij echter zo mogelijk nog meer of eerder willen bevorderen.

Wij zijn als liberalen van mening dat de markteconomie van nature al een aantrekkelijk gezicht heeft. Dit vriendelijke gezicht van de markteconomie kan een sociaal gezicht worden doordat werknemers via het spaarloon, dus door eigen verdienste en inspanning, aandelen krijgen in hun onderneming.

Staatssecretaris Vermeend:

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de sprekers voor hun steun aan het voorliggende wetsvoorstel. Ik wil eerst reageren op de bijdrage van mevrouw Ter Veld over de terugwerkende kracht. Zij heeft kenbaar gemaakt dat ik een voorkeur had om te reageren bij persbericht. Dat zal ik niet ontkennen, omdat zij voorbeelden gaf waarin ik onmiddellijk heb gereageerd. Ik ben daarbij buitengewoon hard gestoten op de Tweede Kamer en in het bijzonder op deze Kamer. Het is bekend dat deze Kamer niet houdt van terugwerkende kracht. Ik weet wat er gebeurd zou zijn als ik hier was gekomen met een wetsvoorstel met terugwerkende kracht. Ik zou horizontaal de Kamer hebben moeten verlaten. Daarom heb ik grote bezwaren tegen haar opmerking. Zij weet namelijk dat ik, zeker als het gaat om anticipatie-effecten, de voorkeur eraan geef onmiddellijk te reageren. Dat had ik nu ook willen doen, maar gezien de afgelopen jaren en de ervaringen die ik in deze Kamer heb mogen opdoen, weet ik dat ik hier geen meerderheid krijg, ook niet bij de fractie van de PvdA. Ook de fractie van de PvdA heeft bezwaren gemaakt tegen wetsvoorstellen van mijn kant, waarin sprake was van terugwerkende kracht. Ik had het echter graag gedaan. Ook ik vind dat er onmiddellijk had moeten worden gereageerd, want ik heb mij geërgerd aan die verrijking en ook aan de wijze van belastingheffing. Mevrouw Ter Veld moet dus niet aankomen met dat verwijt, want ik had het gedaan.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Het is jammer dat ik mijn tekst niet breed verspreid heb, want dan had de staatssecretaris kunnen zien dat ik deze wijsheid heb geprezen, juist omdat wij in deze Kamer nogal allergisch zijn voor regeren bij persbericht. Maar het had toch niet meteen door hoeven slaan naar het omgekeerde?

Staatssecretaris Vermeend:

Ik had het wel willen doen. Ik had er graag onmiddellijk bij persbericht een eind aan willen maken. Ik weet echter dat ik daarvoor geen steun zou krijgen van deze Kamer en ook niet van de Tweede Kamer. Dat is de reden.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Dat lijkt mij zeker wijsheid. Als er bij persbericht geregeerd wordt, is er geen zorgvuldige beoordeling mogelijk. Het is echter ook niet goed om dan meteen het omgekeerde te doen en de ongewenste situatie nog vijf jaar te laten voortduren. Dat valt mij tegen. Er wordt een keuze gemaakt tussen twee uitersten. Als het niet mogelijk is om een keiharde regeling te treffen, besluit de staatssecretaris, de regels zeer soepel te hanteren. Dat verbaast mij zeer van hem.

Staatssecretaris Vermeend:

Voorzitter! Het is een misverstand dat er sprake is van een versoepeling. Ik wijs erop dat in het oorspronkelijke wetsvoorstel een volledige eerbiedigende werking was opgenomen, zoals de Eerste en Tweede Kamer dat ook graag zagen. Vervolgens is als antimisbruikbepaling de termijn van vijf jaar ingevoegd.

De heer Stevens en mevrouw Ter Veld hebben gevraagd wat ik vind van het initiatief van de heer Van der Ploeg. Overigens ben ik als demissionair staatssecretaris ook lid van de PvdA-Tweede-Kamerfractie. Als zodanig steun ik zijn initiatief volledig. Op dit moment verdedig ik echter een wetsvoorstel van het demissionaire kabinet. Het is uiteraard geoorloofd dat de heer Van der Ploeg initiatieven neemt. Dit initiatief is ter beoordeling aan mijn opvolger. Ik heb geen enkel probleem met het initiatief van de heer Van der Ploeg.

Mevrouw Ter Veld heeft gevraagd of de kosten van de vertraging geraamd zijn. Voorzitter! Dat is niet gebeurd. Het wetsvoorstel is bekend. Een aantal aspecten is geraamd. Er is uiteindelijk ook berekend wat inwerkingtreding ervan oplevert, waarbij rekening is gehouden met de eerbiedigende werking. Er is geen sprake van dat als gevolg van de procedure de schatkist extra bedragen misloopt.

De heer Rensema kon zich voorstellen dat er voor een systeem wordt gekozen waarbij uitsluitend de realisatie wordt belast. In de Tweede Kamer heb ik een dergelijke discussie met de CDA-fractie gehad. Deze fractie had een amendement met die strekking ingediend. Kortheidshalve verwijs ik naar die discussie. Overigens kan ik mij in theorie wel iets voorstellen bij de gedachte die de heer Rensema op tafel legt. In sommige landen wordt gewerkt met een heffing op het realisatietijdstip, maar dan zijn ook andere tarieven van toepassing. Op grond van dit wetsvoorstel worden optievoordelen progressief belast.

De heer Stevens (CDA):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de staatssecretaris voor de beantwoording. Het kabinet stelt de overgangsregeling niet ter discussie. À titre personnel heeft de staatssecretaris gezegd dat hij wellicht in de toekomst een initiatief van de heer Van der Ploeg zal steunen. Wij zullen wel zien hoever dit initiatief komt. Het zal mij benieuwen of dit ooit de Eerste Kamer zal bereiken.

Dat neemt niet weg dat ik van deze gelegenheid graag gebruikmaak om de staatssecretaris toe te spreken. Ik denk dat het de laatste keer in deze kabinetsperiode is dat wij hem hier in deze functie zien. Ik bedank hem namens mijn fractie van harte voor de constructieve wijze waarop wij met hem hebben mogen debatteren. Ik laat deze opmerking vergezeld gaan van een compliment aan zijn ambtenaren, die hem op buitengewone wijze hebben ondersteund. Zonder hen had hij dit nooit kunnen vervolmaken.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Voorzitter! Ik heb nog geen behoefte aan een oordeel over deze staatssecretaris, omdat ik er bijna van uitga dat er een tweede paars kabinet komt. Het is niet onlogisch dat hij zijn belastingplannen dan verder zal afwerken.

Ik ben het niet eens met zijn opvatting over de volledig eerbiedigende werking. Ik had mij nog kunnen voorstellen dat afspraken over een onvoorwaardelijke toekenning van optierechten over een periode van vijf jaar – ik vind dat wel lang – geëerbiedigd werden. De afspraak geldt in dit geval ook voor de voorwaardelijke toekenning. Als ik het goed begrijp, kan iemand voor de inwerkingtreding van deze wet – dus tot gisteren – overeenkomen dat hij gedurende de komende vijf jaar alsnog opties kan krijgen die pas gerealiseerd worden in bijvoorbeeld 2002, terwijl die nog steeds onder het tarief van 7,5% vallen. De termijn betreft ook aandelenoptierechten met een looptijd van uiterlijk vijf jaar die voorwaardelijk worden overeengekomen voor 1 augustus 1998. Vijf jaar na 1 augustus 1998 worden zij nog steeds belast tegen 7,5% zonder dat ook de voorwaarde geldt dat, als zij binnen drie jaar worden gebruikt, er alsdan sprake is van de aanvullende belastingheffing.

Wat de discussie over eerbiedigende, uitgestelde en onmiddellijke inwerkingtreding betreft, ben ik van mening dat de staatssecretaris in tegenstelling tot zijn natuurlijke neiging van regeren bij persbericht zodra het idee bij hem opkomt, nu wel erg is doorgeslagen naar een zeer lange overgangsperiode. Ik hoop dat hij zich in de toekomst, zeker daar hij nu al heeft toegezegd zijn partijgenoot Rick van der Ploeg te steunen bij een eventueel voorstel voor herstel, niet in de positie brengt dat hij als Kamerlid moet herstellen wat hij als staatssecretaris heeft gedaan.

De heer Rensema (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Wij zijn van mening dat de staatssecretaris geen mening kan hebben over wat hij zal vinden als staatssecretaris of als minister in een volgend kabinet. Hij zal dan namelijk niet namens zichzelf spreken, maar namens de regering en die bestaat nog niet.

Mijnheer de voorzitter! Tegen mevrouw Ter Veld zeg ik dat het belangrijkste punt is dat deze wetgeving te laat tot stand komt. Daar had zij binnen haar eigen partij ook op een andere manier iets aan kunnen doen. Haar partijgenoten in de Tweede Kamer hadden een initiatiefwetsvoorstel in kunnen dienen. Oorzaak van alles is de euforie op de beurzen en de wat lage waardering.

Mevrouw Ter Veld (PvdA):

Voorzitter! De heer Rensema heeft volstrekt gelijk dat ik op het terrein van de belastingen afhankelijk ben van een partijgenoot/staatssecretaris en van partijgenoten in de Tweede Kamer.

De heer Rensema (VVD):

Dat is nu eenmaal zo. De politiek heeft haar beperkingen.

"Regeren bij persbericht" is onaantrekkelijk. Ik moet echter wel toegeven dat er een probleem is. Als nieuwe wetgeving wordt aangekondigd die pas over driekwart jaar in zal gaan, wordt daarop geanticipeerd. Daar ligt een groot probleem, dat zich niet alleen voordoet bij belastingheffing. Als wij vandaag of morgen zouden beslissen dat er geen kippenboerderijen meer bij mogen komen, zou er eerst een geweldige groei in de bouw van kippenboerderijen zijn gekomen. Dat is dus een groot probleem. Niemand heeft daarvoor een oplossing. Terugwerkende kracht vinden wij niet aantrekkelijk. Met name deze Kamer heeft zich daar in het verleden erg tegen gekeerd. De anticipatie-effecten zijn ook niet altijd aanvaardbaar. Er zal nagedacht moeten worden over hoe dit probleem op te lossen is.

Staatssecretaris Vermeend:

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de heer Stevens voor zijn waarderende opmerkingen aan mijn adres en, in het bijzonder, voor zijn opmerkingen aan het adres van mijn medewerkers. Ik zal die complimenten overbrengen. Een aantal luistert mee. Die hebben het compliment van de heer Stevens al binnen. Ik dank hem overigens voor de constructieve wijze waarop hij in de afgelopen jaren met mij heeft samengewerkt.

Datzelfde geldt voor mevrouw Ter Veld. Zij gaf net een aantal voorbeelden en mogelijkheden aan. Als men zulke lange termijnen in acht neemt, doemt er een ander probleem op. Men moet immers eerst betalen. Ook in de huidige situatie moet men afwachten of op een bepaald moment de voordelen daadwerkelijk binnenkomen. Het blijkt in de praktijk dat men daar buitengewoon terughoudend en voorzichtig mee moet zijn.

Het aanbod van de heer Rensema vind ik opmerkelijk. Hij vraagt om nog eens na te denken over de vraag hoe anticipatie-effecten voorkomen kunnen worden. Het zou mij een lief ding waard zijn om eruit te komen, ook omdat met name juist uit deze Kamer in de afgelopen jaren signalen zijn gekomen om voorzichtig te zijn met vormen van terugwerkende kracht. Deze Kamer is voor eerbiedigende werking. Een nadeel is wel dat er allerlei anticipatie-effecten optreden die onwenselijk zijn. Dat ben ik eens met de heer Rensema. Ik nodig de Kamer uit om van gedachten te wisselen over de vraag hoe wij die kunnen voorkomen. Het betekent tegelijkertijd dat wij niet alleen bij de belastingheffing, maar ook bij andere regelgeving, tot meer evenwicht kunnen komen en tot een balans van de voors en tegens van een en ander.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het wetsvoorstel wordt zonder stemming aangenomen.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

De voorzitter:

De staatssecretaris verlaat het toneel! Ik stel vast dat dit wetsvoorstel 84 dagen heeft gekost. De minister van Justitie komt nu met een voorstel dat er aanzienlijk langer over heeft gedaan. Het wordt dus de hoogste tijd dat dit ook wordt afgehandeld!

Naar boven