Aan de orde is de behandeling van:

het voorstel van rijkswet Het verlenen van toestemming aan Prins Maurits Willem Pieter Hendrik van Oranje-Nassau, Van Vollenhoven om een huwelijk aan te gaan met Marie-Hélène Angela van den Broek (6, R1608).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van der Burg (CDA):

Mijnheer de voorzitter! De Grondwet eist "dat iemand die het Koningschap van de Koning kan beërven" wil hij zeker stellen dat hij zijn recht op de troonopvolging en dat van zijn kinderen behoudt, bij de wet toestemming vraagt voor zijn huwelijk (artikel 28). Het feit dat de Verenigde vergadering thans een zodanige wet betreffende het aanstaande huwelijk van Z.H. Prins Maurits van Oranje-Nassau, Van Vollenhoven met Marie-Hélène van den Broek is voorgelegd, betekent dat de Koningin als Hoofd van Haar Huis, deel uitmakend van de regering, met de regering geen enkel bezwaar van constitutionele of politieke aard ziet.

De Verenigde vergadering oefent vandaag haar medezeggenschap, verankerd in de Grondwet, betreffende de troonopvolging uit. De Staten-Generaal, voorzitter, hebben dat sedert de Grondwet van 1814 reeds veertien maal gedaan. Bij deze toestemmingswet, de eerste sedert die ingediend bij Koninklijke boodschap van 21 mei 1966 betreffende het huwelijk van H.K.H. Prinses Margriet met mr. Pieter van Vollenhoven, geschiedt dit nu voor de oudste zoon geboren uit dit huwelijk, Z.H. Prins Maurits van Oranje-Nassau, Van Vollenhoven vanwege zijn voorgenomen huwelijk met Marie-Hélène van den Broek en wel volgens de nieuwe procedure in de Verenigde vergadering der Staten-Generaal, zitting houdend in het gebouw van de Eerste Kamer.

Voorzitter! Vanaf het moment dat de verloving van Z.H. Prins Maurits met Marie-Hélène van den Broek vorig jaar bekend werd gemaakt, is van CDA-zijde met gelukwensen en verheugenis gereageerd op het voornemen om in het huwelijk te treden. Dat de regering een toestemmingswet voor dit huwelijk heeft ingediend, onderstreept dat ook de regering het van belang acht dat Z.H. Prins Maurits voor de troonopvolging beschikbaar blijft. De CDA-fractie verleent volgaarne instemming met dit huwelijk en moge Gods zegen op deze verbintenis rusten.

Voorzitter! Het Huis van Oranje-Nassau en het volk van Nederland zijn in een historische band van eeuwen met elkaar verbonden. Die verbondenheid brengt de Verenigde vergadering, die zich naar het laat aanzien met het voorstel van wet geheel zal verenigen, vandaag opnieuw tot uitdrukking in een jaar waarin de Vrede van Münster van 1648, het einde van de Tachtigjarige Oorlog, herdacht wordt. Aan het begin van deze eeuwenoude band staat Prins Willem van Oranje, de Vader des Vaderlands. Die band, voorzitter, wordt vandaag herbevestigd in de eigen keuze van twee mensen om een huwelijksverbond aan te gaan met toestemming van de Verenigde vergadering der Staten-Generaal.

Voorzitter! Z.K.H. Prins Bernhard der Nederlanden heeft veel voor het Koninkrijk der Nederlanden betekend in oorlogs- en vredestijd. Moge het hem en zijn vrouw, H.K.H. Prinses Juliana, eens onze geliefde Koningin, gegeven zijn dit huwelijk van hun kleinzoon mee te maken. Dat eventuele kinderen uit het huwelijk van Z.H. Prins Maurits van Oranje-Nassau, Van Vollenhoven met Marie-Hélène van den Broek de geslachtsnaam Van Lippe-Biesterfeld Van Vollenhoven zullen gaan dragen, ziet de CDA-fractie als een eerbewijs aan de grootvader van moeders zijde, wiens geslachtsnaam hier te lande daardoor bewaard blijft.

Voorzitter! Onze hartelijke gelukwensen vergezellen dit paar op hun verdere levensweg. Gods onmisbare genade en zegen vergezellen hen daarbij!

De heer Te Veldhuis (VVD):

Mijnheer de voorzitter! De fracties van de VVD in de Eerste en de Tweede Kamer feliciteren Prins Maurits en mevrouw Marie-Hélène Angela van den Broek van harte met hun voornemen om in het huwelijk te treden. Wij willen in het kader van dit wetsvoorstel, na de schriftelijke voorbereiding, nog slechts één kanttekening plaatsen.

Als medewetgever spreken wij ons uit over de burgerlijke en publiekrechtelijke aspecten van dit huwelijk. Het is onze overtuiging dat de prins en mevrouw Van den Broek vrij zijn in hun beslissing over een mogelijke kerkelijke inzegening van hun huwelijk, op de manier zoals zij dat zelf wensen en het hun goeddunkt. Beide fracties van de VVD zullen volgaarne en met overtuiging voor deze wet stemmen. Wij wensen de prins en zijn aanstaande echtgenote een heel gelukkige en voorspoedige toekomst toe.

De heer Rehwinkel (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! De Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal zijn thans bijeen in een Verenigde vergadering. Dat is een bijzondere gebeurtenis. Beide Kamers vergaderen immers niet vaak gezamenlijk. De jaarlijkse bijeenkomst op de derde dinsdag van september, waarin de Troonrede wordt voorgelezen, behoort tot de uitzonderingen.

Ook het verlenen van toestemming aan een lid van het Koninklijk Huis tot het aangaan van een huwelijk is een bijzondere gebeurtenis. Het is al meer dan dertig jaar geleden dat voor een huwelijk van een troonopvolger parlementaire goedkeuring werd gevraagd, namelijk in het geval van Prinses Margriet en mr. Pieter van Vollenhoven, de ouders van Prins Maurits. In hetzelfde parlementaire jaar werd wettelijke toestemming verleend voor het huwelijk van Prinses Beatrix en de heer Claus von Amsberg. Prins Maurits is de eerste van de kleinkinderen van Koningin Juliana en Prins Bernhard die in het huwelijk treedt. Samen met zijn aanstaande echtgenote heeft hij aangegeven, prijs te stellen op wettelijke toestemming. Hiertoe is vandaag deze Verenigde vergadering van de Staten-Generaal bijeen.

Artikel 28, derde lid, van de Grondwet schrijft voor dat over een huwelijkswet zoals die nu aan de orde is, in Verenigde vergadering van de Staten-Generaal wordt beraadslaagd en besloten. Tot 1983 vond een afzonderlijke behandeling plaats door beide Kamers, zulks op basis van de toen geldende Grondwet. De grondwetgever van 1983 meende dat behandeling in Verenigde vergadering noodzakelijk was omdat moest worden voorkomen dat over een aangelegenheid als een koninklijk huwelijk Eerste en Tweede Kamer onderling afwijkende besluiten zouden nemen. Ook door deze recente grondwetswijziging is de Verenigde vergadering vandaag een bijzondere gebeurtenis.

Namens de fracties van de PvdA in Eerste en Tweede Kamer dank ik de regering voor de beantwoording van de vragen, gesteld in het verslag betreffende de rijkswet. Deze beantwoording is wat ons betreft afdoende. De fracties van de PvdA werken graag mee aan het verlenen van toestemming voor het huwelijk van Prins Maurits en mevrouw Marie-Hélène van den Broek. Wij wensen beiden het geluk toe dat zij op dit moment uitstralen.

Het lidmaatschap van het Koninklijk Huis is niet gemakkelijk. Leden van het Koninklijk Huis leven niet altijd in een kasteel, maar altijd wél in een glazen huis. Dat Prins Maurits en Marie-Hélène van den Broek elkaar ook daarbij tot steun mogen zijn.

De heer Rouvoet (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Graag lever ik namens de fracties van de RPF in Eerste en Tweede Kamer een bijdrage aan dit unieke debat. Ik gebruik het woord "uniek" niet vanwege de omvang van het voorliggende wetsvoorstel, al is het beslist een van de kortste die ik tot nog toe onder ogen heb gehad. Ook gaat het zelfs niet om de strekking van het voorstel: het verlenen van parlementaire goedkeuring voor het voorgenomen huwelijk van een lid van het Koninklijk Huis. Immers, daarmee is dit wetsvoorstel het vijftiende op rij sinds op 14 december 1815 toestemming werd verleend voor het huwelijk van de Prins van Oranje met grootvorstin Anna Paulowna. Overigens bereikte die goedkeuring pas negen jaar later het Staatsblad. Gelet op het bepaalde in artikel 2 van het onderhavige wetsvoorstel – de wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst – en gelet op het feit dat de huwelijksdatum tegen eind mei is voorzien, is de verwachting gewettigd dat het nu allemaal wel wat vlotter zal verlopen. Nee, dit debat is uniek omdat het voor het eerst is, dat de goedkeuring door de Staten-Generaal wordt gegeven in een Verenigde vergadering. Sinds 1983 eist de Grondwet dat, in het derde lid van artikel 28.

Materieel maakt het overigens geen verschil ten opzichte van de situatie in 1966, toen beide voorstellen van rijkswet, houdende verlening van toestemming tot het aangaan van een huwelijk door respectievelijk Prinses Beatrix en Prinses Margriet door beide Kamers der Staten-Generaal op de gewone wijze, dat wil zeggen separaat, werden behandeld. Wat telt is dat de wetgever toestemming voor een voorgenomen huwelijk dient te geven, althans voorzover het iemand betreft die het koningschap kan beërven. Dat is volgens artikel 25 van de Grondwet het geval tot in de derde graad van bloedverwantschap.

Het doet de fracties van de RPF in de Eerste en de Tweede Kamer veel deugd, dat Prins Maurits de wens te kennen heeft gegeven deze wettelijke toestemming voor zijn huwelijk te verkrijgen. Waar in onze samenleving wel stemmen opgaan om een procedure als deze, met nota bene een volwaardig politiek debat over een voorgenomen huwelijk, als "uit de tijd" ter zijde te stellen, heeft de prins er met zijn wens blijk van gegeven, het lidmaatschap van het Koninklijk Huis en, breder, het instituut van het erfelijk koningschap, met de consequenties ervan, serieus te nemen. Wij waarderen dat zeer en beschouwen dat als de koninklijke weg.

De regering schrijft geen beletsel te zien en daarom gaarne het wetsvoorstel in te dienen. Daarmee heeft zij invulling gegeven aan haar eigen verantwoordelijkheid, die overigens geheel onafhankelijk is van de wens van het betrokken lid van het Koninklijk Huis.

Wat is nu onze taak vandaag? Dr. E. van Raalte schrijft in zijn "Nederlandse vorstelijke huwelijken en hun problematiek", uit 1964 alweer, dat de Staten-Generaal "dienen op te treden als schutspatronen ten behoeve van de waardigheid en de positie door het Koningschap hier te lande in te nemen". Hij citeert daarbij prof. Struycken, die stelde dat zij daarbij "dusdanig hebben rekening te houden met betrekking tot de persoonlijke hoedanigheden van degene met wie het huwelijk zal worden aangegaan, dat niet een onwaardige aan ons Vorstenhuis wordt verbonden".

Dat betekent overigens niet, om een derde hooggeleerde autoriteit te citeren, te weten Van der Pot, "dat de goedkeuring uitdrukking moet zijn van een meer of minder emotionele instemming met het te sluiten huwelijk", een gedachte die in het handboek Van der Pot/Donner "zeer bedenkelijk" wordt genoemd.

Dat betekent dat allerlei meer persoonlijke overwegingen en voorkeuren terzake van kandidaten bij vorstelijke huwelijken, hoe begrijpelijk ook en hoezeer ze ook mogen worden opgevat als uitingen van een warme betrokkenheid bij en genegenheid voor het koningshuis, bij het al dan niet verlenen van toestemming door de wetgever geen rol kunnen of mogen spelen, voorzover geen sprake is van objectieve gronden die aan de waardigheid van het koningshuis of andere zwaarwegende belangen van de Staat raken. Dat geldt ook op het punt van de godsdienst.

Ons land kent een lange traditie van verbondenheid tussen het koningshuis en de protestants-christelijke godsdienst. Wij zijn daar dankbaar voor. Constitutioneel is dit evenwel slechts gedurende één jaar relevant geweest en dan ook nog eens alleen voorzover het het staatshoofd zelf betrof. Artikel 133 van de Grondwet van 1814 luidde: "De christelijke hervormde godsdienst is die van den Souvereinen Vorst". Een jaar later werd deze bepaling in verband met de vereniging van Noord- en Zuid-Nederland weer geschrapt.

Concluderend, de fracties van de RPF in Eerste en Tweede Kamer zullen door voor dit wetsvoorstel te stemmen hun medewerking verlenen aan het geven van toestemming voor het huwelijk van Prins Maurits en mevrouw Marie-Hélène van den Broek. Graag wil ik hun vanaf deze plaats van harte veel geluk wensen met hun voorgenomen huwelijk en Gods rijke zegen over hun gezamenlijke toekomst.

Mevrouw Tiesinga-Autsema (D66):

Mijnheer de voorzitter! Romantiek, zo hoorde ik de heer Bolkestein afgelopen zondag in het programma Het Buitenhof zeggen, hoort niet thuis in de politiek. Er moet sprake zijn van zakelijkheid. Nee, zei zijn opponent Van Mierlo, emotionaliteit hoort er zeker bij als het om mensen gaat. Je oplossing moet je koel presenteren, maar hart en emoties horen erbij. En zo waar, buiten allerlei staatsrechtelijke aspecten vandaag, is in deze Verenigde vergadering toch ook een zekere romantiek aan de orde. Wij spreken over de toestemmingswet inzake het huwelijk van Prins Maurits Willem Pieter Hendrik van Oranje-Nassau, Van Vollenhoven en mevrouw Marie-Hélène Angela van den Broek.

De fracties van D66 aan beide zijden van het Binnenhof heeft het wetsvoorstel noch de toelichting door de regering daarop aanleiding gegeven tot het stellen van vragen of het maken van opmerkingen. Wij werken van harte mee aan het geven van toestemming voor dit huwelijk.

Voorzitter! Spelen dan hart en emoties vandaag ook nog een rol? Welzeker. Wij willen graag het aanstaande echtpaar van harte een onvergetelijke huwelijksdag – of moet ik eigenlijk zeggen: huwelijksdagen? – toewensen en een lange en gelukkige toekomst samen.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter! Bij de behandeling van dit bijzondere wetsvoorstel in deze bijzondere vergadering mag ik het woord voeren namens de beide Kamerfracties van de Staatkundig Gereformeerde Partij.

In de allereerste plaats zou ik willen opmerken dat de aanleiding tot indiening van het onderhavige voorstel een buitengewoon verheugende is. Immers, twee jonge mensen, van wie één deel uitmaakt van het Koninklijk Huis en potentieel troonopvolger is, hebben te kennen gegeven voornemens te zijn een wettig huwelijk aan te gaan om hun levens verder te delen. Dat is maatschappelijk gezien heden ten dage geen vanzelfsprekendheid te noemen, maar desniettemin is het een voorbeeld voor onze samenleving. Wij willen hen gaarne reeds bij deze gelegenheid van harte gelukwensen met dit voornemen.

Dat zij voorts, overeenkomstig artikel 28, tweede lid, van onze Grondwet, besloten hebben toestemming bij wet te vragen voor hun huwelijk, is op zichzelf ook een feit dat tot dankbaarheid stemt. Dit geldt in versterkte mate voor hun besluit om ook een kerkelijke inzegening van hun huwelijk te vragen.

Artikel 28 van de Grondwet heeft, zoals bekend, in een wisselende redactie steeds een plaats in de Grondwet gehad. Reeds in 1814 bepaalde de Grondwet dat "voor wettige nakomelingen van de soevereine vorst worden gehouden alle de zoodanige welke gesproten zijn uit een huwelijk aangegaan met onderling goedvinden van Dezelven en de Staten-Generaal". Deze voorwaarde, die niet alleen instemming van de vorst, maar ook van de Staten-Generaal voorschreef, is uit het Bourgondische recht in het Nederlandse overgenomen.

Voorzitter! Ik laat de bij de achtereenvolgende grondwetswijzigingen opgetreden wijzigingen in de redactie thans buiten beschouwing. Het ging mij er slechts om, aan te geven dat het voorschrift van artikel 28 in de kern van de zaak zo oud is als de Grondwet zelve. De voornaamste ratio van deze bepaling is onzes inziens hierin gelegen, dat troonopvolging een staatsbelang is. De status van de troonopvolger is een publiekrechtelijke, een status gecreëerd in het publieke belang. Afstand van het recht op troonopvolging is juridisch mogelijk, doch voor de troonopvolgers bestaat er een sterk morele verplichting hun positie zolang dat enigszins mogelijk is, te blijven bekleden. Het kabinet heeft, aldus bezien, terecht het initiatief genomen tot indiening van een wetsvoorstel ter goedkeuring van het voorgenomen huwelijk.

Welke factoren kunnen en mogen een rol spelen bij de beoordeling van het goedkeuringsvoorstel? A.A.H. Struycken noemde in 1928, in de tweede druk van zijn handboek "Het staatsrecht van het Koninkrijk der Nederlanden" (pag. 342), als eerste de persoonlijke hoedanigheden van degene met wie het huwelijk wordt aangegaan, en als tweede, ingeval van een verbintenis met vreemde vorstenhuizen, de belangen van staat en volk. Men zou de toetsstenen die Struycken aangeeft politieke criteria kunnen noemen. Maar zijn de door hem genoemde criteria de enige die politieke betekenis toekomt?

Voorzitter! Wie maar enigszins op de hoogte is van de geschiedenis van ons vaderland – dit jaar herdenken wij dat 350 jaar geleden met de Vrede van Münster de Tachtigjarige Oorlog werd beëindigd – en van het geboorte-uur van Nederland als soevereine natie, weet welk een uitermate gewichtige rol daarbij de godsdienst heeft gespeeld. Zulk een weet ook welk een beslissende rol daarbij ons Oranjehuis heeft gespeeld. De recente dissertatie van dr. H. Klink, getiteld Opstand, Politiek en Religie bij Willem van Oranje 1559-1568, legt daarvan op een indrukwekkende wijze getuigenis af. Het is deze geschiedenis van het ontstaan van Nederland als protestantse natie, die bepalend is geweest voor de godsdienst van het regerend vorstenhuis. Het staatshoofd heeft zich de eeuwen door verbonden geweten met de gereformeerde religie. Mitsdien is er sprake van een eeuwenoude traditie, waarvan voorzover bekend door slechts één persoon is afgeweken, dat de kroondrager of -draagster en de troonopvolgers behoorden tot de Gereformeerde (Hervormde) kerk in ons land. Na het herstel van onze onafhankelijkheid als natie in 1813 vond de grondwetgever het zelfs wenselijk, in de Grondwet van 1814 de bepaling – artikel 133 – te doen opnemen, dat "de Christelijke Hervormde godsdienst" die van de soevereine vorst was. Ook al verdween deze bepaling weer spoedig, de traditie werd gehandhaafd. De echtgenoot of echtgenote van niet-protestantse huize voegde zich in die traditie. Aan die traditie zijn wij, staatkundig gereformeerden, zeer gehecht. Niet slechts vanuit een particulier gevoelen maar ook vanuit politieke overwegingen, inherent aan onze visie op het welzijn van land en volk.

Voorzitter! De troonopvolger, voor wiens huwelijk toestemming wordt gevraagd, is protestant, is dooplid van de Nederlandse Hervormde kerk. Zijn aanstaande echtgenote is dat niet en zij heeft ook niet te kennen gegeven voor haar huwelijk de eerder beschreven traditie te willen volgen. Nu het moment waarop toestemming wordt gevraagd beslissend is en herstel door een latere goedkeuringswet niet mogelijk is, staan wij voor een moeilijke politieke afweging. We hebben ons in de hoedanigheid van volksvertegenwoordigers zowel te Holdijkonthouden van oordelen over een particulier huwelijk als over het hart en de beleving van de godsdienst van de personen die zulk een huwelijk aangaan. Nu het hier een huwelijk van een troonopvolger betreft, is het ons onmogelijk de godsdienstige overtuiging van de aanstaande echtgenote uitsluitend als een privé-aangelegenheid te beschouwen, ook al onderkennen wij dat vele protestanten in ons land een andere visie huldigen. Nog in 1963 bleek zowel kabinet als parlement van oordeel, dat in bepaalde gevallen de religieuze overtuiging een belemmering kan zijn om huwelijkstoestemming te verlenen.

Voorzitter! Het mag als bekend worden verondersteld, dat onze partij vanuit een diep respect voor het Oranjehuis op daartoe geëigende momenten blijk geeft van een hechte verbondenheid met dat Huis. Niet voor niets worden Hare Majesteit de Koningin en haar Huis in de zondagse eredienst van de kerken waartoe wij behoren opgedragen in het gebed en wordt voorbede voor hen gedaan. Het respect waarover ik sprak, geldt overigens evenzeer de familie van de bruid.

Met het oog op de constitutionele betekenis van het voorgenomen huwelijk, kan het ons echter om politieke en historische redenen geen onverschillige zaak zijn welke godsdienstige keuze de aanstaande echtelieden ieder voor zich op dit moment hebben gemaakt. Het moge duidelijk zijn dat het ons ten zeerste zou verheugen en tot grote dankbaarheid zou stemmen, indien de aanstaande echtgenoten alsnog tot een eensgezinde keuze, in de lijn van het voorgeslacht van de troonopvolger, zouden kunnen komen. Zulks tevens met het oog op de opvoeding van kinderen die eventueel uit dit huwelijk geboren zouden worden.

Als wij, gegeven de omstandigheden van dit moment, alles afwegend tot onze grote spijt en met pijn in ons hart onze steun aan het voorgelegd wetsvoorstel menen te moeten onthouden, kan ons dat niet verhinderen – dat ware ten enenmale ondenkbaar – het aanstaande echtpaar van ganser harte Gods zegen en genade op hun gezamenlijke verdere levensweg toe te wensen.

Mevrouw Aiking-van Wageningen (groep-Nijpels):

Mijnheer de voorzitter! De situatie rondom het voorgenomen huwelijk van Prins Maurits Willem Pieter Hendrik van Oranje-Nassau, Van Vollenhoven met Marie-Hélène Angela van den Broek, gezien tegen de achtergrond van de geschiedenis en vooral de strekking van artikel 28 van de Grondwet, geeft onze beide fracties aanleiding om met groot genoegen in te stemmen met het desbetreffende wetsvoorstel en aldus de gevraagde toestemming te verlenen. Vanaf deze plaats willen onze fracties de hartelijke gelukwensen uitspreken voor het aanstaande bruidspaar.

De heer Schutte (GPV):

Mijnheer de voorzitter! Huwelijken van mogelijke troonopvolgers zijn in ons land in deze eeuw tamelijk zeldzaam. Bijeenkomsten van de Verenigde vergadering der Staten-Generaal, behalve op Prinsjesdag, eveneens. Maar een Verenigde vergadering met het oog op een aanstaand huwelijk is niet eerder gehouden. Alleen al om die reden is het goed het voorstel van rijkswet niet onbesproken te laten.

De leden van de GPV-fracties in beide Kamers zijn blij met dit voorstel. Het is een reden tot vreugde als een lid van het Koninklijk Huis een huwelijk wil aangaan. En het is een goede zaak dat hij hiervoor toestemming bij wet vraagt. Voor erfopvolging kies je niet, daar kun je toe geroepen worden. Het koningschap is geen subjectief recht waarvan je naar believen afstand kunt doen, maar een publieke plicht. Uiteraard drukt deze plicht zwaarder naarmate de kans groter is dat iemand daadwerkelijk tot het koningschap zal worden geroepen. Maar het getuigt van respect voor ons constitutioneel bestel als ook de vijfde in de orde van troonopvolging de bereidheid toont zo nodig voor de opvolging beschikbaar te blijven.

De vraag kan gesteld worden wat de positie van de wetgever is als toestemming voor een huwelijk van een mogelijke troonopvolger wordt gevraagd. Er is wel gesuggereerd dat het hierbij zou gaan om een achterhaald vereiste. Ik geloof dat niet. Het is zeker waar dat een huwelijk van een koning of een mogelijke troonopvolger veelal niet die verstrekkende staatkundige gevolgen heeft die het in vroeger eeuwen vaak had, maar zo'n huwelijk kan ook in onze tijd wel degelijk schadelijk zijn voor de belangen van het land of voor het aanzien van het koningschap. Ik denk bijvoorbeeld aan een huwelijk van een Nederlandse prins met een vrouw die een actieve rol speelt in het verzet tegen een regering waarmee Nederland goede internationale betrekkingen onderhoudt.

Ik kan het ook formuleren op de manier waarop mijn politieke voorman Jongeling het deed bij de behandeling van de toestemmingswet voor het huwelijk van onze huidige Koningin met Prins Claus. Zijn redenering was dat het normaal is dat toestemming wordt verleend, tenzij door een huwelijk de uitoefening van de constitutionele taak van de koning in het gedrang kan komen. Zo bezien, heeft een toestemmingsvereiste zin. Het voorschrift is dan niet tijdgebonden maar gebonden aan de inhoud van het ambt. Tegelijk betekent dat ook dat allerlei overwegingen die niet te maken hebben met de inhoud van het koningschap bij het beslissen over het verlenen van toestemming buiten beschouwing dienen te blijven. Ook wat dit betreft, moeten wij onze constitutionele plaats kennen.

Tegen deze achtergrond zou nog wel de vraag opgeworpen kunnen worden of de term "toestemming" in dit verband gelukkig is. Een oppervlakkige lezer zou daarin meer kunnen lezen dan kennelijk de bedoeling is. In werkelijkheid gaat het meer om een verklaring van geen bezwaar van de wetgever dan om toestemming.

Het zal duidelijk zijn, mijnheer de voorzitter, dat deze verklaring van geen bezwaar onzerzijds zonder voorbehoud kan worden verleend en dat wij het voorstel van rijkswet zullen steunen.

Ten slotte wil ik namens onze fracties graag de wens uitspreken dat God, die de Koning van alle koningen is, het huwelijk van Prins Maurits en mevrouw Van den Broek zal zegenen.

De heer T.J.M. Hendriks:

Mijnheer de voorzitter! Als onafhankelijk lid van de Tweede Kamer wil ik gaarne aan de beraadslagingen deelnemen. Zoals reeds is opgemerkt, betreft dit een bijzondere rijkswet inzake het verlenen van toestemming voor het aangaan van een burgerlijk huwelijk tussen een lid van het Huis van Oranje-Nassau, Prins Maurits, en Marie-Hélène van den Broek, van een Nederlandse familie met Europese allure, als u mij toestaat, dit op te merken, voorzitter.

De vaste commissie heeft vastgesteld dat er geen belemmeringen voor het aangaan van dit burgerlijk huwelijk zijn. Haar oordeel is ook het mijne: ik steun deze wet.

Tot slot dank ik de commissie en de leden van de regering voor hun bijdrage aan het onderzoek naar mogelijke belemmeringen voor het burgerlijk huwelijk tussen Prins Maurits en Marie-Hélène van den Broek. Vanaf deze plaats zend ik mijn gelukwensen naar het aanstaande bruidspaar en de wederzijdse families. Ik hoop dat het een fijne en gezellige bruiloft mag worden.

Minister Kok:

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de woordvoerders voor hun inbreng in deze bijzondere zitting van de Verenigde vergadering. Het is een bijzonder moment en het is ook een bijzonder onderwerp. Verschillende sprekers hebben er terecht op gewezen dat het wetsvoorstel zeer sober is. In lijn daarmee kan de reactie op hetgeen mondeling naar voren is gebracht ook sober zijn.

De heer Schutte heeft er terecht op gewezen dat op het eerste oog het begrip "toestemming" verkeerd kan worden geïnterpreteerd. Hij heeft opgemerkt dat het eigenlijk om een verklaring van geen bezwaar gaat. Er mag echter geen misverstand over bestaan dat die verklaring van geen bezwaar toch een positief besluit van de Verenigde vergadering vraagt.

Het kabinet heeft de wens van Prins Maurits om toestemming te vragen, gerespecteerd. Wij hebben, alles in aanmerking nemend, geen enkele aanleiding gezien daarbij enige aarzeling te vertonen. Wij hebben dus nu ook met vreugde kunnen vaststellen dat, lettend op de geleverde inbreng, het voorstel dat in de rijkswet is gedaan op een zeer brede instemming kan rekenen.

Ik heb met teleurstelling kennisgenomen van de inbreng van de zijde van de fracties van de SGP, hoewel ik uiteraard de eindconclusie respecteer die men daar moet trekken. Ik ben zo vrij vanuit het kabinet op te merken dat we het met de overwegingen die naar voren zijn gebracht en zeker met de conclusies zoals ze zijn getrokken, zeer oneens zijn. Wellicht is het vanwege de waardigheid van dit debat beter dat daar geen uitgebreide discussie over plaatsvindt. Ik ben daar zeer voor geprepareerd als het wel zou moeten. Kijkend naar de geschiedenis van Nederland is er, dacht ik, geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat Prins Maurits niet met iemand in het huwelijk zou kunnen of mogen treden die rooms-katholiek is, maar ik ga daar niet op in.

Ik stel vast dat er een ruime steun bestaat voor het aan de Kamers voorgelegde. Ik stel ook met voldoening en dankbaarheid vast dat er heel veel goede wensen zijn geuit aan het adres van het aanstaande bruidspaar. Ik wil mij daar van de kant van het kabinet uiteraard gaarne bij aansluiten. Wij hopen van harte dat de prins en zijn aanstaande echtgenote straks een zeer gelukkig en inhoudsvol leven met elkaar zullen hebben en dat heel veel goeds hen op hun toekomstige weg zal vergezellen.

De voorzitter:

Ik ga van de veronderstelling uit dat de leden van de Staten-Generaal geen behoefte hebben aan een tweede termijn.

De beraadslaging wordt gesloten.

Het voorstel van rijkswet wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

De aanwezige leden van de SGP in de Staten-Generaal wordt aantekening verleend dat zij geacht wensen te worden tegen het voorstel van rijkswet te hebben gestemd.

Ik wens het aanstaande bruidspaar van harte geluk met het voornemen met elkaar in het huwelijk te treden en ik wens het aanstaand bruidspaar een gelukkig en gezegend huwelijk toe.

Sluiting 12.38 uur

Naar boven