Aan de orde is het afscheid van de voorzitter.

De voorzitter:

Onze griffier heeft mij verzocht het woord te mogen voeren. Ik stel de Kamer voor, hem daartoe in de gelegenheid te stellen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Op zijn verzoek geef ik eerst het woord aan de eerste ondervoorzitter, de heer Heijne Makkreel.

De heer Heijne Makkreel (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Het gebeurt al niet iedere dag dat een voorzitter van deze Kamer afscheid neemt, en nog temeer beleven wij vandaag een zeldzaam gebeuren omdat dit afscheid niet samenvalt met het afscheid van een aantal leden die aan het eind van een zittingsperiode de Kamer gaan verlaten, zoals tot dusverre voorzover ik heb kunnen nagaan meestal het geval was. Ik heb in het nog niet zo heel verre verleden slechts één andere uitzondering kunnen vinden, namelijk de vervanging van voorzitter De Niet door voorzitter Thurlings in september 1973 die ook niet samenviel met een verkiezing van een nieuwe Kamer. Maar de situatie was toen anders dan thans omdat destijds de voorzitter op iedere Prinsjesdag voor één zittingsjaar werd benoemd, en deze wisseling een gevolg was van gewijzigde politieke verhoudingen in de Tweede Kamer die enige tijd daarvoor hadden geleid tot het voorzitterschap van de heer Vondeling aldaar.

Als voorzitter die eigener beweging in de loop van de rit opstapt, bent u dus volstrekt uniek. Dat u daarvoor een heel goede reden hebt is ons allen bekend. Dat de hartelijke gelukwensen van de Kamer met de benoeming die deze reden vormt u toekomen is reeds eerder hier tot uitdrukking gebracht en is niet meer het onderwerp van vandaag. Dat is het feit dat de Kamer u ondanks het besef dat deze gelukwensen terecht waren, bepaald niet met blijdschap ziet vertrekken.

U was de 26ste voorzitter van deze Kamer. Wie dat in twijfel mocht trekken kan het in de gang bij de commissiekamers, waar de portretten van al uw voorgangers hangen, natellen. Als men dat vandaag doet, dient men er overigens rekening mee te houden, dat het portret van de graaf van Bylandt tijdelijk in de kast ligt, omdat er nog een haakje bij gemaakt moet worden. Wat velen, naar onlangs weer is gebleken, wat minder helder voor de geest staat is dat u pas de tweede voorzitter was die door de Kamer zelf, zonder inmenging van buiten is gekozen. Het is immers pas de Grondwet van 1983 geweest die dat heeft ingevoerd: verkiezing van hun voorzitter door beide Kamers zelf voor de gehele periode tussen twee verkiezingen. Voordien was er de benoeming door de Kroon, telkens voor de in het algemeen één jaar durende zitting, zij het dan dat de Tweede Kamer bevoegd was om voor de benoeming van haar eigen voorzitter een formele voordracht te doen die dan uiteraard werd gevolgd. Wellicht is het mede door die betrekkelijke nieuwheid van de voorzittersverkiezing dat zowel uw optreden als uw aftreden heeft geleid tot precisering van het terzake van die verkiezing geldende recht. Ter gelegenheid van de procedure die tot uw eerste verkiezing tot voorzitter heeft geleid, is helder geworden dat de voorzitter inderdaad door de Kamer wordt gekozen, niet door één fractie. Bij diezelfde gelegenheid is ook duidelijk geworden dat veronachtzaming van die regel kan leiden tot beschadiging van een persoon die dat niet verdiend heeft. Zes jaar later, nog vorige week, hebben wij wederom een discussie over die procedure beleefd die overigens naar mijn opinie – ik spreek nu even strikt persoonlijk – aan het bestaande niets essentieels heeft toegevoegd.

Wat is nu de balans van zes jaar voorzitterschap? Ik noem enkele markante gebeurtenissen uit deze periode. Daarbij denk ik allereerst aan de complete vernieuwing van de ambtelijke top van het apparaat van deze Kamer: griffier, beide plaatsvervangende griffiers en het hoofd van de griffie in zeer kort tijdsbestek allen door nieuwe functionarissen vervangen. De daaraan verbonden sollicitatieprocedures hebben nogal wat van uw aandacht gevraagd. Een tweede markant gebeuren, van geheel andere aard maar even ingrijpend, was de renovatie van deze zaal, waardoor wij meer dan een jaar in de Ridderzaal hebben moeten vergaderen. Het resultaat is overigens voor de meesten van ons een bron van vreugde. Ik denk voorts aan de reorganisatie van ons ambtelijke apparaat die in deze periode is afgerond, en aan een gebeurtenis die zich nog niet heeft voorgedaan maar waarvan de invloed zich in het werk van de huishoudelijke commissie reeds doet gelden, namelijk het al dan niet vernieuwen van het contract met de SDU voor de verzorging van de overheidspublicaties, in het bijzonder de Kamerstukken. Dit is een aangelegenheid waarvan het belang niet mag worden onderschat en waarbij de neuzen van beide Kamers helaas niet geheel dezelfde kant op wijzen. Ik ga daar nu niet verder op in. Ook ga ik niet in op de vraag of de positie van de Kamer in het politieke krachtenveld in deze periode is gewijzigd. Een adequate beschouwing daarover gaat het bestek van deze toespraak ver te buiten.

Tot zover noemde ik enkele aangelegenheden die zich tijdens uw voorzitterschap hebben afgespeeld, waarbij u betrokken bent geweest en die het nodige van uw aandacht hebben gevraagd. Echter, zij zijn nog niet een maat voor de wijze waarop u het voorzitterschap hebt vervuld. Om daarover iets te zeggen, wil ik aanknopen bij het criterium waaraan onze oud-collega Bertus de Rijk destijds op de hem eigen wijze voorzitter Thurlings bij diens afscheid heeft afgemeten. Het is een criterium dat overigens van Thurlings zelf afkomstig was. Die had ooit gezegd: een voorzitter moet zijn als knoflook; met mate genoten is het aangenaam maar de aanwezigheid moet niet te zeer merkbaar zijn. Voorzitter! Hoe scoort ú aan de hand van de knoflooktest?

Wat de negatieve kant betreft, het niet te zeer merkbaar zijn, was er in het bijzonder voor mij en mijn fractiegenoten bij uw optreden als opvolger van de steeds ruimhartig leidinggevende voorzitter Steenkamp, natuurlijk aanleiding tot waakzaamheid. Liberalen plegen immers aan socialisten een overmaat van regelzucht toe te schrijven. Wel, ik moet toegeven dat wij dienaangaande wel eens een discussie hebben gehad – ik denk aan het fixeren van de voorheen vrije sprekersvolgorde bij de behandeling van begrotingshoofdstukken – maar het feit dat ik diep heb moeten nadenken om dit voorbeeld boven water te krijgen, betekent dat het wel meevalt. De aimabele manier waarop u de vergaderingen placht voor te zitten, is boven iedere lof verheven. Als de voorzitter interrumperende leden terechtwees, betekende dit dat het inderdaad de spuigaten uitliep.

Aan de positieve kant moet onder meer worden genoteerd – ik beperk mij nu tot één element – dat u erin bent geslaagd om met uw collega aan de overzijde en met het kabinet hanteerbare werkafspraken te maken, in het bijzonder waar het betreft de aanlevering van de nog vóór de jaarwisseling af te werken voorstellen, zodat deze Kamer de laatste jaren steeds in de gelegenheid is geweest om daaraan althans minimale aandacht te schenken. Er begint zich langzamerhand in onze Kamer een aanzienlijke groep leden te vormen die zich van deze zegening waarschijnlijk niet zo goed bewust is, omdat ze de vroeger voorkomende hectische laatste weken van december, met vaak nog een lange vergadering tussen Kerstmis en Nieuwjaar in, niet meer heeft meegemaakt. Daarom vind ik dat deze verworvenheid heel uitdrukkelijk moet worden genoemd.

Eén ding wil ik met betrekking tot uw vervulling van het voorzitterschap nog expliciet noemen. Dat is de grote mate van persoonlijke betrokkenheid bij het wel en wee dergenen met wie u in contact kwam, en de onnavolgbare wijze waarop u aan die betrokkenheid verbaal uitdrukking wist te geven.

Dit alles bijeengenomen maakt dat de Kamer dan ook goede redenen heeft om, zoals ik bij de aanvang van mijn toespraak al zei, u niet met blijdschap te zien vertrekken. De Kamer is u dankbaar voor de wijze waarop u in de afgelopen zes jaren aan haar werkzaamheden leiding hebt gegeven en zij wenst u alle goeds toe bij het tegemoettreden van de uitdaging die u hierna wacht.

Ik maak van deze gelegenheid gebruik – of, zo u wilt, misbruik – voor een kort persoonlijk woord. Beste Herman! De relaties tussen voorzitter en beide ondervoorzitters zijn nauwer, veel nauwer dan die binnen een willekeurig gekozen groep van drie leden van deze Kamer. Nauwe relaties zijn echter nog niet per definitie goede relaties. Daarom stel ik vast dat, zoals dat trouwens ook met je voorganger Piet Steenkamp het geval is geweest, in de loop van je voorzitterschap tussen ons een zeer goede en hartelijke, persoonlijke verstandhouding is ontstaan die ik op zeer hoge prijs stel en die naar ik hoop en vertrouw ook, zij het op afstand, zal blijven bestaan. Ik wil dat ook hier in het openbaar graag gezegd hebben.

Mijnheer de voorzitter! Bij een afscheid hoort een geschenk. Bij het geschenk dat u is toegedacht, past een korte toelichting. Er bestond namelijk een zekere traditie betreffende het aan een voorzitter van de Kamer mee te geven afscheidsgeschenk. Dat was een paradoxaal ding, namelijk een zilveren gouden koetsje, een herinnering aan het ceremoniële hoogtepunt van het parlementaire jaar.

Bij deze gelegenheid hebben wij, op volstrekt ondemocratische wijze overigens, besloten die traditie te doorbreken. Dat brengt de noodzaak met zich – en dat zal ook bij volgende gelegenheden het geval zijn – om echt over het geschenk na te denken. Dat nadenken heeft deze keer tot resultaat gehad dat wat de Kamer u gaat meegeven, evenzeer als het traditionele cadeau, een herinnering is aan het parlementaire leven, maar nu meer in het bijzonder dat van deze Kamer. Het is een pastelschilderij van de beeldend kunstenaar Onno Boerwinkel, die wij het afgelopen jaar regelmatig in onze zaal bezig hebben gezien en van wie momenteel een reeks tekeningen van leden der Kamer in de wandelgang is te bezichtigen. Hierbij gaat het niet om een portret, maar om een uitbeelding van het handen schudden voor het begin van onze openbare vergaderingen, karakteristiek voor deze Kamer. Wij allen, leden van de Kamer, hopen dat dit geschenk steeds wanneer uw oog daarop valt, een aangename herinnering teweeg zal brengen. Ik nodig u nu dan ook graag uit om dit pastelschilderij in ontvangst te nemen.

(Applaus)

De voorzitter:

Op zijn verzoek geef ik nu het woord aan de griffier van de Kamer, de heer Baljé.

De heer Baljé:

Voorzitter! Bij gelegenheid van uw eerste aantreden als voorzitter van de Eerste Kamer werd van vele zijden vastgesteld dat u naar die positie een grote reputatie en een schat aan ervaring en kennis van overheidsorganisaties meebracht. Wie uw curriculum vitae uit die tijd openslaat, ziet de juistheid van die observaties in. Het is er niet minder op geworden.

Nog belangrijker was dat u uw kritische opvatting aan een waarderende houding van die organisaties paarde, ook voor ambtelijke organisaties daarbinnen. In woord en geschrift hebt u daar telkenmale van doen blijken, alsook van de wijze waarop theorie en praktijk duchtig uiteen konden lopen.

Een aspect daarvan voor u wordt gevormd door het belang en het wezen van overheidscommunicatie. In een zogeheten Machiavelli-lezing met als titel "Overheidscommunicatie, element of instrument" wijdde u daar op 20 november 1995 nog een hele beschouwing aan. U stelde daarin: het is de overheid die – juist in een pluriforme maatschappij met uiteenlopende belangen – de taak heeft gestalte te geven aan hetgeen gemeenschappelijk is, particuliere belangen te overstijgen. U keerde zich daarbij tegen versnippering van overheidscommunicatie, tegen het denkbeeld dat de overheid een bedrijf is en de burger haar klant. Daarin ligt tevens een uitgangspunt begrepen hoe u tegen de organisatie van de Eerste Kamer aankijkt.

Verdere uitgangspunten formuleerde u in vijf paradoxen – u bent dol op het formuleren in paradoxen – in het Parool van 23 maart 1993 over besturen. Twee daarvan slaan op de organisatie. U noemde: de eigen organisatie goed kennen, toegankelijk zijn, maar niet de verantwoordelijkheid overnemen van gemeentesecretaris of diensthoofden; loyaal zijn aan ambtelijk medewerkers bij kritiek van buiten, maar ook in staat tot duidelijk en hard ingrijpen bij ambtelijk disfunctioneren.

De ambtelijke organisatie van de Eerste Kamer kon zo weten waar zij met u aan toe was en welke kant u uit zou willen. Ook over doel, aard, functie, plaats en karakteristiek van de Eerste Kamer bleef u met regelmaat spreken en schrijven. Steeds werd het beeld wat verder aangescherpt en uitgewerkt. Dat was tevens nuttig voor de ambtelijke organisatie van de Eerste Kamer, die zich met veel veranderingen omgeven zag.

Zelf had u zich van nabij een oordeel kunnen vormen over onze organisatie, doordat u in 1987 lid van de huishoudelijke commissie was geworden. Daarnaast hanteert u een aantal werkmethoden die een plezierig houvast bieden. U heeft de gewoonte bij de signalering van een probleem de vraag op te werpen om welk probleem het eigenlijk gaat, wie dat probleem heeft en waarom. Het gevolg daarvan is dat menig probleem op die wijze een schijnbaar probleem blijkt en dus lekker wegwerkt, in meerdere opzichten.

Voorts spoorde u uw ambtelijk medewerkers aan, toch vooral de hoofdlijnen aan te houden. Na enige tijd gingen wij beseffen wat u bedoelde: na mij uitvoerig over de details mededeling te hebben gedaan en, als de aanleiding daartoe is, zelfs in geuren en kleuren. Toen wij dat begrepen hadden, hebben wij aan die eigenschap veel genoegen beleefd. En wij hadden het kunnen weten, want de Leeuwarder Courant kopte op 12 juni 1991 "Tjeenk Willink liefhebber van details" en noteerde iets verderop "Tjeenk Willink zal zich naar zijn aard met vrijwel alles wat in de Eerste Kamer gebeurt, willen bemoeien". Het staat mij niet vrij om te beoordelen of dit in de gehele breedte van het citaat waar is, maar wij hebben mogen vaststellen dat u een zekere wens koestert tot en genoegen eraan beleeft om zaken te regelen.

Toch kon u in 1991 niet gelijk voortvarend van start gaan. Ongelukkigerwijze werd mijn ambtsvoorganger ernstig ziek, hetgeen niet meer tot echt herstel mocht leiden. Ook verder traden wisselingen in het personeelsbestand op. Dat had tot gevolg dat u verregaand tijd moest besteden aan de dagelijkse gang van zaken. In uw nieuwjaarsrede tot het personeel op 3 januari 1995 sprak u uw vreugde erover uit dat er perspectief leek te zijn voor een nieuwe inzet door het personeel. Dat gold in het bijzonder voor dames van de huishoudelijke dienst, maar ook voor beambten, die met Marcus Paulusma de vijfhoek in de Kamer zouden gaan vormen. U heette toen plaatsvervangend griffier Bas Nieuwenhuizen welkom, die vooraf was gegaan door een nieuw hoofd griffie, Koen Baart, een nieuwe plaatsvervangend griffier, Marianne Hordijk, en een nieuwe griffier; in die volgorde. De heer Heijne Makkreel memoreerde dat zojuist ook.

Het zou even wennen worden. Wij waren immers uit verschillende culturen en stamverbanden afkomstig. Echt Eerste Kamer, vanuit de Tweede Kamer en van buitenaf. U constateerde echter met instemming dat veel personeelsactiviteiten in gang waren gezet die de onderlinge communicatie bevorderden, zoals personeelsbijeenkomsten, uitstapjes, gezelligheid en een bescheiden blaadje, de Kamerstem.

Gebleken was dat bij het gehele personeel aan verbeterde communicatie grote behoefte bestond. U moedigde die ontwikkeling aan en zag het gevoel voor medeverantwoordelijkheid groeien. U liet u vaak even zien voor een praatje en een glaasje. U trok op die wijze de consequenties uit uw eerdere aansporing om in de eigen organisatie toegankelijk te zijn.

U gaf er ook blijk van, zeer mee te leven met ieder personeelslid. Gisteren toonde u dat wederom, toen u tijdens een door u aan het personeel met partners aangeboden lunch ieder personeelslid met een klein karakteristiekje de revue liet passeren. Nadat de gelederen weer aangevuld en versterkt waren, werd in de huishoudelijke commissie de balans opgemaakt. Zorg was er of de organisatie door haar interne versnippering en toenemende vergrijzing opgewassen zou zijn tegen op de Kamer afkomende wensen van buitenaf en van binnenuit, de druk van nieuwe technologieën in de vorm van digitalisering en maatschappelijke veranderingen. Het was mijns inziens een sterktebod, dat het initiatief genomen werd, de organisatie te laten doorlichten op aspecten van personeelsbeleid, onderlinge samenhang en structuur. De daaruit resulterende rapporten Koole en Van Gestel hebben intussen geleid tot een indrukwekkend samenstel van beleidsvoornemens van de huishoudelijke commissie die nu voorliggen bij onze nieuwbakken ondernemingsraad en de bijzondere commissie. Te vermelden valt dat bij de voorstellen ter verbetering de trap uitdrukkelijk van bovenaf is schoongeveegd om een grotere transparantie te bereiken. Mogelijkheden zijn en worden geopend voor personeelsleden voor bij-, her- en omscholing, voor detachering om nieuwe ervaring op te doen – eens even buiten te spelen – en om door ontschotting een strakkere organisatie te krijgen, waar de vraag en het antwoord in de besluitvorming sneller hun beslag krijgen. Het is misschien juist zeer veelzeggend, voorzitter, dat u zich in de huishoudelijke commissie bereid toonde, in dat verband tot een vergaand delegatiebesluit te komen. Wij allen beseffen dat deze voortgang u genoegen doet en dat het u ook spijt, niet direct aanwezig te kunnen zijn bij de omslag in cultuur in de organisatie die in de komende twee jaren bereikt moet zijn.

Nu ik zojuist over de inzet van de huishoudelijke commissie sprak, past het, met uw verlof, voorzitter, namens het personeel een klein terzijde te maken. Immers uw vertrek nu, betekent ook volgens het Reglement van orde dat de ondervoorzitters met u terugtreden. Het personeel is beide ondervoorzitters dankbaar voor de inspanningen voor hem gedaan. Dat geldt in het bijzonder de heer Heijne Makkreel en dat accent zal de heer Postma niet euvel duiden. Immers, door de grote kennis van spelregels en ervaring met PC's sprong de heer Heijne Makkreel de ambtelijke staf nogal eens bij met voorstellen. Zo zullen wij zijn hulp bij de berekening en inrichting van spreektijden bij begrotingsdebatten dankbaar blijven hanteren. Het is maar een voorbeeld en in de tekst van de korte aantekeningen opgenomen als "de spreektijdverdeling volgens het systeem Heijne Makkreel".

U, voorzitter, bereikte ook veel ten aanzien van inrichting en gebruik van het gebouw van de Kamer. Het is in uw onmiddellijke omgeving bekend, dat het uw wens was om tot een meerjarenplan te komen en niet om te hooi en te gras bezig te zijn. Zoiets karakteriseert u ook. Nu ziet het er inderdaad naar uit, dat uw wens in de vorm van een vijfjarenovereenkomst gestalte kan krijgen. Intussen heeft de renovatie en restauratie van deze vergaderzaal plaatsgevonden. De arbeidsomstandigheden, akoestiek, belichting en klimatologie waren van twijfelachtige kwaliteit, geïllustreerd door het feit dat op een dinsdag op het rostrum de aard en de kwaliteit van de soep van de dag viel voor te genieten.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden was de huishoudelijke commissie bereid, als bouwcommissie op te treden. Dat zorgde voor korte lijnen en goed beraad. Zo werden de aan te brengen tapijten uitvoerig naar kleur, motief en combinaties beoordeeld, werd de vernieuwde verlichting in de zeer late uurtjes op sterkte en spreiding beproefd. Allen konden daarbij van uw goede smaak, culturele kennis en historische belangstelling profiteren. Intussen ging de Kamer in ballingschap in de Ridderzaal, althans zo leek dat voor sommige leden te voelen. Soms laat met sjaal en jas om, vanwege de kou in de winter, en niet al te gemakkelijk zittend. Spontane sponsors van andere zalen en voor ander zitmateriaal werden echter vriendelijk bedankt. Het personeel, met name de huismeester, de Kamerbewaarder, bodes en beveiliging sloegen zich voortvarend door de problemen van de bilocatie heen. Op welke wijze uw eigen kamer deels aan ander meubilair kwam, zal ik niet verhalen. Laat mij slechts vermelden dat protesten zijn uitgebleven. Hij is er wel van opgeknapt.

Ook buiten de dagen waarop de Kamer in vergadering bijeen was, was u een zeer aanwezige voorzitter. U woonde bij wijze van spreken op fietsafstand en u vond het prettig, of maakte die indruk, dat u vaak letterlijk op die wijze kon komen aanwaaien. Die veelvuldige aanwezigheid met uw oog voor detail en kritisch vermogen, leverde af en toe nog eens een aardig tafereeltje op in het huishoudelijk reilen en zeilen in het gebouw. U werkte evenwel graag vanaf de Kamer aan toespraken, interviews en artikelen. Daarbij heeft u de gewoonte om zeer langdurig en precies aan teksten te vijlen of gesprekken goed tot zijn recht te laten komen. Na het ebben van spanningen bij secretaresses, met in het brandpunt mevrouw Beltman, chauffeurs, met name de heer Meinders die u met grote handigheid op tijd wist af en aan te leveren, en de eventuele vertalers, gaf u niet zelden van uw waardering voor de geleverde dienstverlening blijk. U nodigde vandaag de vertalers uit, duidelijk als teken van erkentelijkheid.

Erkentelijk was u ook voor de correcte vrouwelijke stemmen van de Kamer naar buiten toe; uw secretaresse en de telefoniste mevrouw Fromberg, terecht ziet u hen als gesproken visitekaartjes. Tegenwoordig is er zelfs een koele vrouwelijke stem in de dienstauto die u vanuit een vernuftig apparaat laat weten, hoe de heer Meinders of de heer Thoelen u over het wegenstelsel moeten rijden.

De techniek rukt op en u hebt grote interesse getoond in de voortgaande digitalisering in de Kamer, bedoeld voor leden en personeel en vooral gegroepeerd rondom de afdeling centraal informatiepunt, het centrum van de zeer aansprekende informatiebron in de Kamer.

Bij deze en dergelijke ondernemingen bond u ons op het hart ook op dit terrein de goede samenwerking, als deel van een veel groter geheel aan nuttige en plezierige relaties, met de Tweede Kamer te blijven zoeken. Wij zullen die aansporing onthouden.

Voorzitter! Er zou nog veel te vermelden zijn uit de rijke geschiedenis aan meewerken die wij met u hebben mogen opbouwen. Een enkel aspect nog. U was geen groot bewonderaar van het reiswezen, dat hier bijna per traditie wat spottend omschreven wordt als "Holland international". Doch als u daartoe was genodigd of genoopt, ging u met veel animo op pad, met parlementaire delegaties of naar een voorzittersconferentie; voorzittersconferenties die in toenemende mate het Europees integratieproces begeleiden. Leden en medewerkers hebben u daarbij mogen meemaken en u van een andere zijde leren kennen. Met bijzonder genoegen denk ik terug aan de reis naar Australië. U moest ten slotte om politieke redenen terug, maar de genoeglijke excursies door Sydney en naar de Blue Mountains hadden wij gelukkig genoten.

Het was een voorrecht met u te mogen meewerken aan uw interesse voor Europa en uw bezorgdheid voor echte democratische verhoudingen en controle in Europa, zonder welke Europa tenslotte niet zal zijn. Uit voorbereidende werkzaamheden ligt voldoende voor om binnenkort met voorstellen voor een meer intensieve werkwijze van de Kamer op dat stuk te komen.

Graag noem ik ook het griffieoverleg, aansluitend op het zogenaamde vijfhoekoverleg. In toenemende mate bleek in de snelle, efficiënte en effectieve besluitvorming hoezeer de medewerkers in de Kamer in hun werkzaamheden op elkaar afgestemd waren geraakt. De laatste tijd kwam het nogal eens voor dat u riep: Is er niets meer? Meestal kon u dan inderdaad niets meer vinden in het fameuze schriftje waarin u nauwkeurig aantekening hield van de res et gestes in de Kamer, in een nog fameuzer handschrift. Als u dan niets vond in uw stapeltje documenten en dan uitriep: Is er werkelijk niets meer?, dan wisten de leden van het overleg dat het tijd was voor anekdotes en confidenties. Er is daar heel wat afgelachen vanwege de rondom de tafel aanwezige kennis, ervaring en gevoel voor humor.

Alvorens tot een "ten slotte" te komen, wil ik nog graag iets zeggen over de verfijning van de bijeenkomst van de Verenigde Vergadering op Prinsjesdag, die u als haar voorzitter bewerkstelligde. Tegenwoordig kan eenieder daar brandveilig aanwezig zijn, heeft u het draaiboek aangescherpt en is er een korte historische flits die eenieder bij de bijeenkomst bepaalt. U zette zich ook in voor een feestelijke opluistering door eigentijdse Nederlandse componisten opdracht tot een compositie te doen geven. Al die maatregelen en de zorgvuldigheid vergemakkelijken het uw medewerkers en met name die van de afdeling voorlichting en externe betrekkingen om met slagvaardigheid en zekerheid de nodige bezigheden te verrichten.

Ten slotte, voorzitter, doet het ons genoegen u afscheid te zien nemen te midden van uw familie, onder wie uw moeder, uw partner Quintus Marck, die wij met plezier zijn gaan leren kennen, uw vrienden en uw relaties.

Uw afscheid vervult ons met wat weemoed, maar wij hebben de zekerheid dat de Raad van State een puike VP krijgt en dat wij in de Kamer er een belangstellende buurman aan overhouden.

Alvorens ik "het ga u wel" kan zeggen, komt onvermijdelijk het moment dat ik u namens het personeel uit eigen voorraad een enkel Kamerpresentje mag aanbieden. Allereerst het Delfts blauwe tegeltje van de Kamer. Het is écht het laatste. U weet dat het het keurmerk van de huishoudelijke commissie draagt. Iets minder is dat het geval met het Makkumer wandbord van de Kamer dat u in de afgelopen tijd met elegantie en charme uw collegae in het buitenland aanbood. U krijgt er zo heel wat wandversiering bij vandaag. Maar dat lijkt passend voor een voorzitter die met zijn rug naar zulk een indrukwekkende wandversiering zit. Wij spreken graag de licht aangepaste wens uit die Koning Willem II indertijd dit schilderij deed vergezellen: opdat wij altoos bij u zijn! Voorzitter, het ga u wel!

(Applaus)

De voorzitter:

Het woord is thans aan de minister-president, de heer Kok.

Minister Kok:

Mijnheer de voorzitter! Ik stel het zeer op prijs dat ik bij deze gelegenheid een enkel woord mag zeggen. Uw afscheid als voorzitter van de Eerste Kamer is in meer dan een opzicht opmerkelijk. Zulk een afscheid op deze plaats betekende in het verleden veelal het einde van een actieve loopbaan en het begin van een periode die wat meer rust zou kunnen bieden. Vandaag is het een overstap naar een ander ambt van grote betekenis in ons staatsbestel. Gedurende de achter ons liggende halve eeuw kende de Raad van State vijf vice-presidenten. Dat is geen groot aantal. Maken wij echter de vergelijking met het aantal voorzitters van de Raad van State, dan was er bij de vice-presidenten sprake van een zorgwekkend groot verloop.

Mijnheer de voorzitter! Ik keer terug naar de Eerste Kamer en uw vertrek hier. U heeft tijdens uw gevarieerde loopbaan steeds uw werkkring gevonden in het openbaar bestuur met, en ook dat is opmerkelijk, een herkenbare voorkeur voor het leven op en rondom het Binnenhof. U zult binnenkort kunnen zeggen dat u bij drie van de vier binnenhofbewoners uw werkkring heeft of heeft gehad. Alleen de Tweede Kamer hebt u overgeslagen.

De Eerste Kamer neemt vandaag afscheid van een man die zich steeds meer dan gemiddeld placht en pleegt te verdiepen in het functioneren en de kwaliteit van het bestuur en, meer nog, in de wisselwerking tussen politiek, bestuur, wetenschap en maatschappij. Langs vele wegen heeft u ons door de jaren heen doen delen in de vruchten van uw denken. Het eredoctoraat dat u vorig jaar van de Erasmus Universiteit ontving, was, hoewel het niet aan mij is daarover te mogen oordelen, toch zeer welverdiend. In een bondig en helder dankwoord dat u tijdens de daaraan verbonden plechtigheid uitsprak, sprongen drie opmerkingen naar voren. Beknopt en in mijn eigen woorden samengevat:

1. De handhaving van de sociale rechtsstaat zal altijd het primaat van de politiek moeten zijn.

2. Niet wat de overheid kan, maar wat de overheid moet, dus behoort te kunnen, dient uitgangspunt te zijn.

3. De inrichting van het openbaar bestuur is nog te weinig doortrokken van datgene wat de maatschappij van de overheid mag verwachten.

Mijnheer de voorzitter! Het zijn heldere lijnen waaraan wij ons in ons dagelijks werk bij voortduring behoren te toetsen.

Als voorzitter van de Eerste Kamer had u ruim de mogelijkheid uw gedachten goed uit te dragen. Daar maakte u ook volop gebruik van, vooraleerst in dit prachtige huis onder het toeziend oog van Koning Willem II, maar ook daarbuiten tijdens bijzondere gebeurtenissen. Zo sprak u ter gelegenheid van het 12,5-jarig regeringsjubileum van Koningin Beatrix belangwekkende woorden over de levende democratie en vroeg u met nadruk aandacht voor de zwakke plekken daarin en de mogelijkheden en de wenselijkheid om daarin verbetering te brengen. Velen onder ons zullen zich blijven herinneren de, zonder enige overdrijving, juweeltjes van toespraken waarmee u tijdens de jaarlijkse nieuwjaarsreceptie in het Paleis op de Dam Hare Majesteit de Koningin beantwoordde.

Het voorzitterschap van de Eerste Kamer is een bijzondere functie. U hebt daar zelf in de loop der tijd het nodige over gezegd. Het primaat van de Tweede Kamer brengt met zich dat de publiciteit zich vooral richt op wat daar gebeurt. Dat is zelfs op deze dag en op dit uur het geval. Het werk in dit huis geschiedt meer in de luwte, alhoewel ook hier wel eens een flinke storm kon en kan opsteken. Ik kan daar ook enigszins over meepraten. Tijdens uw voorzitterschap bent u in staat gebleken om de Eerste Kamer ook naar buiten toe een zeer herkenbaar gezicht te geven. Daartoe heeft niet in het minst bijgedragen het vermogen om heldere en gedegen analyses op tafel te leggen. Daaraan hebt u ook buiten uw taak in deze Kamer bij voortduring uitdrukking gegeven. Wie herinnert zich niet die duidelijke, kort geformuleerde en steeds lezenswaardige jaarberichten van de regeringscommissaris voor de Rijksdienst? In uw publicaties en voordrachten hebt u zich doen kennen als een erudiete persoonlijkheid die het debat voert op kracht van argumenten. Steeds weer slaagde u erin om op over het algemeen beminnelijke wijze gevoelige zaken haarscherp op de kaart te zetten.

In deze tijd van mobiliteit en flexibiliteit kunt u voor velen als een glanzend voorbeeld dienen: wetenschap, ambtenaar, regeringscommissaris, volksvertegenwoordiger en straks Raad van State. Het zijn geheel verschillende functies, maar wel functies die zonder uitzondering iets te maken hebben met het reilen en zeilen van het overheidsbestuur en de constante betrokkenheid bij verbeteringen daarin. Nooit tevreden zijn; altijd kijken hoe het beter kan; altijd kijken waar het onvoldoende functioneert. Eén functie heb ik in mijn korte opsomming nog niet genoemd. Dat is een functie die geen functie is, maar die toch vermelding verdient. Het was in het gebouw van deze Eerste Kamer dat onder uw leiding de eerste elementen voor het huidige kabinet werden ontworpen en later opnieuw bij elkaar werden gehaald. Ook deze ervaring zou u in uw nieuwe functie nog wel eens van pas kunnen komen.

De Raad van State is niet alleen een vrij oude instelling in ons bestel, maar heeft er ook blijk van gegeven te beschikken over een zeker vermogen om zich aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen. Als vice-president zult u wat verder weg zijn van de regelmatige aandacht van de media. Daar staat tegenover dat u niet alleen leiding zult geven aan een ander hoog college, maar ook aan een fors en ervaren apparaat. Het is een taak waarin veel gevraagd wordt, en een functie waar scherp naar gekeken wordt, juist als het moeilijk is.

Namens de regering wil ik u hartelijk danken voor al hetgeen u in uw hoedanigheid van voorzitter van de Eerste Kamer hebt gedaan, en wens ik u veel geluk met uw benoeming tot vice-president van de Raad van State. Niet minder wens ik u succes in uw nieuwe werkzaamheden. Het verheugt mij dat ik kan mededelen dat het Hare Majesteit de Koningin heeft behaagd om u te benoemen tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Ik vind het een eer en een genoegen om de daarbij behorende versierselen thans aan u te mogen uitreiken.

(Applaus)

De voorzitter:

Ik voel mij een bevoorrecht mens door zoveel hartelijkheid en waardering bij het terugtreden uit een functie die ik bijna zes jaar met zo ongelooflijk veel plezier heb vervuld, bij het vertrek uit de Kamer waarvoor ik mij tien jaar geleden op aandringen van Ien Dales kandidaat stelde. Wat was namelijk het geval? Er werd over een kandidatuur gesproken, maar ik had aarzelingen. Ik zocht een baan en ik dacht: zo dadelijk heb ik mij kandidaat gesteld voor de Eerste Kamer en blijkt dat niet te combineren; kun je dat de kiezers – hoe indirect ook – eigenlijk wel aandoen? Ien, praktisch als zij was, zei: je hebt die baan nog niet en dit is je op het lijf geschreven; doe het nu maar, wat er dan van komt, zien wij wel.

Allereerst dank ik natuurlijk de regering voor de onderscheiding die mij zojuist ter gelegenheid van dit terugtreden is verleend; de eerste onder het nieuwe stelsel die hier wordt uitgereikt. Ik ben de burgemeester van Den Haag – zo luidt de regeling – sinds november drager van dezelfde onderscheiding, erkentelijk dat hij de voordracht heeft willen doen. Dat de minister-president naast al het werk dat het voorzitterschap van de Unie met zich meebrengt, de onderscheiding heeft willen opspelden en vooral ook de woorden die hij daarbij heeft gesproken en de wijze waarop hij inhoudelijk is ingegaan op datgene wat mij zozeer fascineert, namelijk de handhaving van de sociale rechtsstaat, beschouw ik als een blijk van waardering en vriendschap.

Als ik enigszins van een afstand op de afgelopen tien jaar probeer terug te kijken, is er echter ook verbazing. Hoe anders had het kunnen lopen? Wat nu in alle commentaren als rechte weg wordt gezien – in ons gerenommeerde vakblad Het Senatorium wordt het zelfs een sprookje genoemd – was in werkelijkheid een nogal hobbelig pad met gaten op de grens van Den Haag en de buitenwereld. Als je je thuisvoelt op de verbindingslijnen tussen overheid en maatschappij, bureaucratie en politiek, wetenschap en praktijk is het moeilijk een vaste plek te vinden in de toch altijd gefragmenteerde wereld van het openbaar bestuur. Natuurlijk, het politieke lot in de democratie is per definitie onzeker, verkiezingen zijn er niet voor niets. Natuurlijk, het bekleden van een publieke functie is nooit een recht, kwalificatie is nodig. Natuurlijk, het toeval speelt altijd een rol, niet alles is te voorzien, gelukkig maar. De laatste tijd ben ik mij echter wel meer de vraag gaan stellen hoe wij collectief omgaan met die onzekerheid, die kwalificatie en dat toeval in een stelsel waarin de maatschappelijke verankering van politieke partijen is geërodeerd, in een periode waarin markt en media in politiek en bestuur de maatlat vormen en in een tijd waarin de ambtelijke rechtspositie ter discussie staat. Wie vallen er buiten de boot?

Van ten minste twee dingen ben ik de laatste tien jaar alleen maar vaster overtuigd geraakt. De eigen kenmerken van het publieke ambt – de overheid is geen bedrijf – en de noodzaak in de publieke dienst meer vanuit de buitenwereld naar de Haagse binnenwereld te denken en te werken, in plaats van omgekeerd. De burger is namelijk geen klant. Meer dan voorheen zullen die kenmerken en die noodzaak ook in de loopbaan van publieke ambtsdragers een rol spelen en moeten spelen.

Terugkijkend op de afgelopen, vaak onzekere, tien jaar na mijn terugtreden als regeringscommissaris, voel ik mij bevoorrecht, omdat ik juist in die jaren buiten Den Haag zo ongelooflijk veel heb geleerd over Den Haag, door de nevenactiviteiten waarvoor ik werd gevraagd, door de contacten met al die mensen, andere vrijwilligers en professionals, die zich in maatschappelijke organisaties inzetten voor de publieke zaak. Wanneer mij daarvoor waardering wordt toegekend, dank ik dat ook aan hen. Dat evenwicht te bewaren tussen buiten en binnen lijkt mij ook de opgave in de nieuwe functie als vice-president van de Raad van State.

Het voorzitterschap van de Eerste Kamer behoort tot de aardigste functies in ons staatsbestel, door zijn overzichtelijkheid en door zijn diversiteit. Elke voorzitter zal aan die functie zijn eigen inkleuring geven, in eigen huis, in de contacten met de overzijde en in het optreden naar buiten.

Op deze drie fronten is er de afgelopen jaren het nodige veranderd. In eigen huis werd – de ondervoorzitter en de griffier memoreerden het al – de zaal gerestaureerd, de ambtelijke top vernieuwd, het Reglement van orde gewijzigd, procedures verduidelijkt, personeelsbeleid op poten gezet, de voorlichting verbeterd en de ondernemingsraad ingesteld. De uitvoering van die veranderingen heeft het nodige van de medewerkers gevraagd en zal nog het nodige vragen. Tijdens een bijeenkomst gisteren heb ik hen al toegesproken. Ook in deze openbare vergadering wil ik hen danken voor hun inzet en voor hun geduld met deze voorzitter. Dat geldt in het bijzonder voor de griffier. De samenwerking tussen voorzitter en griffier is een centraal element in het functioneren van de Kamer. Die samenwerking komt niet vanzelf tot stand. Beiden hebben wij daarin geïnvesteerd. Gezamenlijk boekten wij resultaten. Gezamenlijk deelden wij de belangstelling voor Europa, de publieke zaak en de cultuur. Dank voor de kennis, waarin je me liet delen, en voor je hartelijke woorden.

Door de verbeterde contacten met de Tweede Kamer werd een tijdige afhandeling van wetsvoorstellen voor het kerstreces mogelijk. Zoals de ondervoorzitter al heeft gezegd, een verworvenheid, geen vanzelfsprekendheid. De irritaties over de gewenste aanwezigheid van bewindslieden op hetzelfde moment in beide Kamers konden tot een absoluut minimum worden beperkt. Het lijken details, voor de voortgang van ons werk hier zijn zij belangrijk.

Zorgen maak ik mij echter over de behandeling van wetsvoorstellen die wel zijn aangekondigd, en die door de regering als urgent worden opgevoerd, maar waarvan de indiening bij de Tweede Kamer is vertraagd of de afhandeling door die Kamer stagneert, omdat zij wordt opgeslorpt door de politieke actualiteit, hoe begrijpelijk ook.

De komende jaren zal de samenwerking tussen de Kamers nog aan betekenis winnen. Ik denk aan de gevolgen van de digitalisering en aan de controle op het Europees beleid. Onze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid gaat daarin boven de functionele verschillen. Die gemeenschappelijke verantwoordelijkheid was de pijler onder de samenwerking in de afgelopen jaren, waarvoor ik de voorzitters, de heer Bukman en de heer Deetman, en de griffier, alle drie aanwezig, gaarne bedank.

In het optreden naar buiten speelde Europa een belangrijke rol, in notities, speeches en conferenties. Toch lukt het nog niet helemaal om de Europese dimensie van ons werk hecht te verankeren, een vast voornemen bij mijn aantreden. Hoe komt dat? Ieder is toch van de noodzaak overtuigd? Enkele gedachten daarover leg ik nog aan u voor.

Gewoonlijk worden er twee redenen aangevoerd voor de geringe parlementaire belangstelling voor Europa. De eerste is de brede overeenstemming over het buitenlands beleid, gebaseerd op een aantal traditionele uitgangspunten, en gericht op beïnvloeding van de internationale betrekkingen. Die uitgangspunten zijn niet onomstreden meer. Het Europees beleid is binnenlands beleid geworden.

Als tweede reden is altijd aangevoerd, de gedachte dat Europa zou uitgroeien tot een federale staat, waarin Nederland geleidelijk zou opgaan. Wat het Nederlandse parlement verloor, moest het Europees Parlement winnen. Die gedachte is veranderd. Europese Unie en nationale staten, Europees Parlement en nationale parlementen zijn complementair. En toch blijft de parlementaire aandacht voor de inrichting van de Europese Unie voor de randvoorwaarden van een Europese democratische rechtsorde incidenteel. Ik doel op meer dan de discussie over de economische voor- en nadelen van de EMU of over de vraag of het exportverbod op varkens volgende week of de week daarna zal worden opgeheven.

Voor de oplossing van het Europees democratisch deficit denken wij toch altijd nog eerst aan gebreken in de controle op Europees niveau en vervolgens aan uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Parlement. Tot dat deficit behoren echter ook de gebreken in de controle door nationale parlementen. Er zijn naar mijn mening twee andere redenen waarom wij ons parlementaire aandeel in de inrichting van Europa verwaarlozen.

De eerste reden is dat de inrichting van het staatsbestel in Nederland vooral als een organisatorische en niet als een politiek-culturele kwestie wordt beschouwd. Dat geldt voor de vormgeving van het binnenlands bestuur, de staatsrechtelijke vernieuwing, de reorganisatie van de rijksdienst. De resultaten zijn daarom beperkt.

De tweede reden is dat tot onze politieke cultuur behoort dat de parlementaire rol bij de inrichting van de Staat en de ontwikkeling van de Nederlandse rechtsorde altijd meer legitimerend dan sturend is geweest, meer bewakend dan vernieuwend. Ik denk aan 1848, 1917, 1948, maar ook aan de regeling van de echtscheiding, het stakingsrecht en de euthanasie.

Die afwachtende rol kan het Nederlandse parlement zich ten aanzien van Europa niet meer permitteren. De inrichting van de Unie en de controle daarop zijn een politieke kwestie. De paradoxale conclusie is dat Europa, in tegenstelling tot wat misschien lang is gedacht, het Nederlandse parlement niet tot minder, maar tot meer en vooral actievere bemoeienis dwingt: initiërend, stimulerend, controlerend. Meer dan ooit zal het parlement zelf initiatieven moeten nemen ten aanzien van de essentiële randvoorwaarden voor de democratische rechtsorde, rechtsbescherming, transparantie, openheid en Europees burgerschap.

Die essentiële randvoorwaarden vormen een gemeenschappelijk belang van alle nationale parlementen. In de parlementen van de Unie bestaat een grote meerderheid voor het realiseren van deze randvoorwaarden, bijvoorbeeld voor een regeling van openbaarheid van bestuur. Toch is deze regeling er nog steeds niet. Zij is niet in het belang van belangengroepen, ambtenaren en regeringen. Zonder actieve bemoeienis van de parlementen komt zij niet tot stand.

Het parlement zou stimulerend moeten optreden ten aanzien van de verwezenlijking op Europees niveau van de sociale grondrechten, waarin – ik citeer Joop van den Berg – mensen in een zwakke positie de essentiële maatstaf vormen voor de kwaliteit van de samenleving als geheel. De publiekrechtelijke verantwoordelijkheid voor sociale grondrechten vormt immers een essentieel kenmerk van onze sociale rechtsorde. Die publiekrechtelijke verantwoordelijkheid, grondwettelijk verankerd, kan niet aan de markt worden overgelaten, ook niet aan de Europese markt.

Controlerend zou het Nederlandse parlement met name moeten zijn bij de nationale invulling van de Europese kaderwetgeving. Om niet door belangengroepen tegen elkaar uitgespeeld te worden, zouden de nationale parlementen elkaar daarover moeten informeren. Hierin ligt naar mijn mening met name een taak voor de Tweede Kamer, naast de dagelijkse controle op het Europese beleid van de Nederlandse regering. Daarnaast zou de parlementaire controle zich moeten richten op het beleid in de derde pijler, de zogenaamde Justitie- en Binnenlandse-Zakenpijler, inclusief Schengen.

Voor een effectieve handhaving van de nationale democratische rechtsorde is Europese samenwerking steeds meer noodzakelijk. Die samenwerking en de instrumenten die daarvoor worden ingezet, moeten zelf aan de eisen van de democratische rechtsstaat voldoen. Die waarborg is in de derde pijler nog onvoldoende. Overeenkomstig onze taak ligt daarin met name een rol voor de Eerste Kamer.

Een actieve opstelling nu ten aanzien van de derde pijler is ook van belang, omdat een of andere vorm van communautarisering van die pijler op den duur onvermijdelijk is. De informatie over de plannen ten aanzien van de JBZ-Schengen zou daarom moeten verbeteren, min of meer conform hetgeen in de eerste pijler gebruikelijk is geworden. Het jaarlijkse Europadebat en de bemoeienis met JBZ-Schengen zijn de twee centrale punten van waaruit de Europese dimensie van ons werk vorm moet krijgen. Ik zeg het de griffier na: er ligt voldoende voor.

Ter voorbereiding van dit slotwoord dat natuurlijk weer te lang dreigt te worden, heb ik nog eens doorgelezen hetgeen de afgelopen jaren ook door mij over de Kamer is gezegd, over de verhouding met de Tweede Kamer, over de druk van buitenaf, over de kwaliteit van de wetgeving, over het aantal wetsvoorstellen. Het is allemaal buitengewoon waar en natuurlijk zeer lezenswaardig! Maar ik zeg er nu niets meer over. Het grootste plezier in het werk van deze Kamer lag en ligt daar niet in.

De aantrekkingskracht van deze Kamer zit voor mij toch vooral in de mogelijkheid om soms wat buiten politiek gebaande paden te treden, zonder dat iedereen op het dorpsplein, dat het Binnenhof ook is, onmiddellijk in rep en roer raakt. De pers is in onze debatten vaak nauwelijks geïnteresseerd, want er zal geen bloed vloeien. Die debatten gaan echter vaak wel ergens over. Bij vanzelfsprekendheden worden vraagtekens gezet. Ik denk bijvoorbeeld aan het Europadebat of het debat over de cultuur. Bewindslieden hebben de kans om een betoog op te zetten, ook een betoog dat nog niet tot pasklare oplossingen leidt. Vandaar ook de ergernis in de Kamer als zij of hun ambtenaren een enkele keer het debat verengen tot antwoorden op concrete vragen, soms ook op vragen die niet zijn gesteld. Dat doet afbreuk aan het eigen karakter van de Kamer. Ik gebruik doelbewust het woord verengen en niet beperken. Want van beperking is in dergelijke gevallen zelden sprake.

Als ik iets van collega Veling heb geleerd – ik noem zijn naam als voorbeeld – is het dat een breed betoog geen lang betoog hoeft te zijn, zomin als het omgekeerde. Ik citeer Cramer in zijn bijdrage aan ons gedenkboek: "De Eerste Kamer wil serieus genomen worden, overeenkomstig de Bijbelse wijsheid dat wie zich achteraf houdt soms uitblinkt en wie zich vooruit dringt soms achteraan komt."

Naast de debatten zijn het de goede persoonlijke verhoudingen die de Kamer aantrekkelijk maken en aan het plezier in het werk hier bijdragen. Goede persoonlijke verhoudingen betekenen niet dat alle politieke partijen hier één pot nat zijn. Integendeel, de politieke verschillen vormen hier een gegeven. Leden van de Eerste Kamer hebben vaak al een politiek profiel en zijn, in ieder geval minder dan leden van de Tweede Kamer, van hun Kamerwerk afhankelijk. De bereidheid tot onderlinge samenwerking is relatief groot. Dat is overigens niet alleen voor de aardigheid. Het komt ook de effectiviteit van de Kamer ten goede. Gezamenlijk optreden over de fractiegrenzen heen is nu eenmaal het meest effectieve wapen dat de Kamer bezit nu het recht van amendement ontbreekt en verwerpen van een wetsvoorstel vaak onaantrekkelijk is, niet alleen politiek, maar ook praktisch.

Die goede verhoudingen heb ik proberen te koesteren, ook in het College van senioren dat ingevolge het Reglement van orde "de voorzitter bijstaat in het leiden van de werkzaamheden van de Kamer". De afgelopen jaren heeft het college mij die bijstand op zeer ruimhartige en vriendschappelijke wijze verleend. Daarvoor ben ik de leden en de oud-leden bijzonder erkentelijk.

Democratie leidt niet automatisch tot de beste uitkomst, zo heeft de heer Korthals Altes onlangs gezegd, maar het is wel de beste methode om tot een uitkomst te geraken. Over die uitkomst, over de vraag goed of slecht, is verschil van mening mogelijk. Daarom is de kwaliteit en vooral de voorspelbaarheid van de procedure een belang van alle democratische partijen. Dat gemeenschappelijke belang dient een voorzitter te bewaken ten behoeve van de regeringsmeerderheid, maar vooral van de oppositieminderheid; ten behoeve van de grote, maar vooral van de kleine partijen. De kleine oppositiepartijen zijn het meest afhankelijk van de bewaking van de procedure en daarom moeten met name zij op de onpartijdigheid van de voorzitter kunnen vertrouwen. In hen dank ik daarom de hele Kamer voor het vertrouwen bij mijn aantreden in mij gesteld en in de afgelopen vijf en een half jaar in zo ruime mate gegeven. Ik ben de medeleden daarvoor en ook voor de hartelijke persoonlijke woorden de laatste weken, vandaag nog in het Senatorium, buitengewoon dankbaar. Tegelijkertijd blijft de verbazing. Ik heb dat wel eens het "niemand weet dat ik Repelsteeltje heet"-gevoel genoemd.

Geachte medeleden! Staat u mij toe nog eenmaal namens u allen een van onze medeleden toe te spreken: mr. ir. H. Heijne Makkreel, sinds 23 juni 1987 ondervoorzitter van de Kamer. Ik ga maar direct op de persoonlijke toer. Beste Henk. Nu het naar alle waarschijnlijkheid de laatste keer is geweest dat je als ondervoorzitter van de Kamer het woord hebt gevoerd, wil ik je bedanken. Natuurlijk voor de hartelijke woorden die je tot mij hebt willen richten, maar toch vooral voor je inzet in de afgelopen tien jaar. Je bent een uitzonderlijk man, een alfa-man met bèta-achtergrond, of omgekeerd; jurist en ingenieur en belangrijker, je bent in beide capaciteiten praktisch werkzaam geweest. Je bent dus geen stapelaar, zoals dat in universitair jargon heet. Beide richtingen zijn je op het lijf geschreven. Ze staan ook voor je grote precisie. (Ik durf niet meer te zeggen regelzucht, want ik heb begrepen dat je dan bijna een socialist zou zijn.) Dat is soms wel eens lastig, maar, juist in het parlement waar de procedure zozeer telt, van grote waarde. Ik heb althans geleerd goed naar je te luisteren omdat, bijvoorbeeld bij de wijzigingen van het Reglement van orde of zojuist nog over de procedure voor verkiezing van de voorzitter, wat je zegt vaak terecht is, maar ook omdat je uiteindelijk altijd met voorzitter en ondervoorzitter in de huishoudelijke commissie één front vormt als het toch anders wordt. Sans rancune.

Je bent een langeafstandsloper, over tweeënhalve week twintig jaar in deze Kamer. Je bent begonnen in hetzelfde bankje, naast – als ik het goed op de foto heb gezien – Haya van Someren. Maar ook op de korte afstand laat je je niet onbetuigd. In het eerste debat na je beëdiging voerde je al het woord over de gemeentelijke herindeling West-Betuwe. De oorspronkelijke woordvoerder was verhinderd. Je merkte in dat debat op dat de bijgevoegde kaart niet helemaal klopte, maar deed de minister tegelijkertijd een technisch praktische oplossing aan de hand. Precisie en praktische oplossingen strijden om de voorrang. Overigens was dat debat op dinsdag 19 april 1977 ook op een andere manier nog opmerkelijk: drie sprekers, één termijn, totale duur 40 minuten. Kom daar vandaag nog eens om bij een herindeling. Hoeveel zakelijker zijn we eigenlijk in het parlement geworden sinds die "vermaledijde" jaren zeventig?

Dat vervangende woordvoerderschap, direct na je aantreden, tekent ook je loyaliteit: niet weglopen als een beroep op je wordt gedaan. Dat was ook je houding als ondervoorzitter. Toen de voorzitter en de eerste ondervoorzitter beiden nog ver van Den Haag woonden, was jij het die vaak de avondvergaderingen leidde. Je genoot als ondervoorzitter van het externe optreden, de ontmoetingen met mensen die je anders niet was tegengekomen, op plaatsen die je anders niet had bezocht. We weten dat je het jammer vindt om het ondervoorzitterschap te moeten opgeven. Ik heb het werkelijk bijzonder gewaardeerd dat je als laatste daad mij zo hartelijk hebt willen toespreken. Aanvaard de dank van de Kamer en de medewerkers voor je niet aflatende inzet. Het is een geruststellende gedachte dat je in de Kamer blijft en dat je ruime kennis en ervaring met dit bedrijf, dat toch ook door ongeschreven regels bij elkaar wordt gehouden, niet verloren gaat.

Namens de Kamer wil ik je graag een geschenk aanbieden, ondanks het feit dat je in de Kamer blijft. Ik ben geheel op eigen kracht tot een geschenk gekomen, niet wetende dat ook jij geheel op eigen kracht ook tot een vergelijkbaar geschenk was gekomen. Dat tekent onze samenwerking van de afgelopen jaren. Ik bied het je bij dezen graag aan.

(Applaus)

De voorzitter:

Ik neem aan dat er geen behoefte bestaat aan een tweede termijn. De vergadering is gesloten.

Sluiting 17.05 uur

Naar boven