Aan de orde is de behandeling van:

de notitie Biotechnologie en octrooirecht (23953, R1524, EK nr. 94b).

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Schuurman (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Bij de behandeling van de Rijksoctrooiwet, in december 1995, vroeg de Eerste Kamer aan de staatssecretaris na te gaan of, in verband met nieuwe biotechnologische ontwikkelingen zoals de genetische manipulatie of modificatie, aan de huidige criteria waaraan octrooiaanvragen worden getoetst, nieuwe criteria van ethische, ecologische en maatschappelijke aard moeten worden toegevoegd. De staatssecretaris zegde toe met een nota over die problematiek te komen. Toen die studie nog niet was verschenen bij de behandeling van de Goedkeuring van het Akkoord betreffende Gemeenschapsoctrooien, is de vaste commissie voor Economische Zaken met de plenaire afhandeling daarvan in deze Kamer akkoord gegaan, indien zo nodig later plenair teruggekomen zou kunnen worden op de toegezegde notitie. Vandaar deze bespreking vandaag.

Het leek me goed, mijnheer de voorzitter, om de aanleiding voor deze speciale behandeling van de notitie nog even in herinnering te roepen, omdat immers terecht onze Kamer geen notities of nota's plenair behandelt. Ik zei zojuist, dat was afgesproken dat zo nodig de notitie Biotechnologie en octrooirecht plenair aan de orde zou komen. Dat wij nu de notitie behandelen impliceert dus dat wij met de gekozen oplossing in de notitie en met het schriftelijk overleg daarover niet tevreden zijn. Wij willen nog graag eens op de inhoud van de problematiek ingaan.

Ik wil beginnen met in te gaan op de brief, die wij eind vorig jaar van de staatssecretaris ontvingen naar aanleiding van kamerbreed gestelde vragen. De staatssecretaris zegt in deze brief dat ze zich niet zal verzetten tegen de moties die terzake in de Tweede Kamer zijn aangenomen en "geen daarvan afwijkende interpretatie zal uitdragen". Dat is wel het minimum van instemming.

Veel liever hadden wij gezien dat de staatssecretaris de argumenten en de visie die in de moties zijn uitgedrukt tot de hare had gemaakt en dat zij daarvoor dan ook zal staan, met name binnen het Europese verband. Wij willen haar dan ook de volgende vraag stellen. Met welke overtuiging draagt de regering het in moties verwoorde standpunt uit? Zo valt te constateren dat de staatssecretaris het betreurt dat naast de octrooiering van werkwijzen niet de genetisch gemanipuleerde planten en dieren zelf mogen worden geoctrooieerd. Opvallend voegt de staatssecretaris daaraan toe: "Ik teken hierbij overigens aan dat naar mijn mening de stoffen die met behulp van genetisch gemodificeerde planten of dieren worden verkregen, wel voor octrooi in aanmerking kunnen komen." Hierin zit onzes inziens – ik spreek namens de fracties van RPF, GPV en SGP; ik was vergeten dit aan het begin van mijn bijdrage te zeggen – een enorme inconsequentie: een technisch proces en de resultaten daarvan zijn octrooieerbaar, maar het middel waarvan gebruik gemaakt wordt, is dat niet. Toch is daarmee de regering niet ontmoedigd want, zo lezen we in de ons gezonden brief verder, dan blijkt zonneklaar dat het kabinet van mening is, dat te zijner tijd wel zal blijken dat wij als Nederland ons zullen moeten aanpassen bij Europese richtlijnen en die zullen onze bezwaren wel niet verwoorden.

De conclusie die wij trekken is dat het standpunt van het kabinet, zacht gezegd, nogal passief is. Dat blijkt ook uit het feit dat men, in plaats van te strijden voor ecologische, maatschappelijke en ethische criteria voor octrooiering, naast de bestaande juridische en economische of commerciële criteria, niet verder wil gaan dan na octrooiering alsnog eventueel een normatief toetsingskader wettelijk vast te leggen. Dat lijkt mij het paard achter de wagen spannen. In de toekomst zal dan ook blijken dat we ons voortdurend zullen moeten neerleggen bij onontkoombare ontwikkelingen, waaraan vele problemen kunnen zitten.

Op dit punt is onze ongerustheid dan ook het grootst. Het ontbreekt de regering zelf aan een duidelijk te verdedigen en te propageren standpunt. Laten wij van onze kant onze zorg nog eens geargumenteerd onder woorden mogen brengen.

Om de nieuwe techniek, die van de genetische manipulatie – want daarover gaat het – in het juiste licht te kunnen beoordelen, is het noodzakelijk na te gaan wat de grondtrekken van de ontwikkeling in de huidige cultuur zijn. Generaal gesproken zouden we kunnen zeggen, dat de westerse mens steeds meer in de greep is gekomen van wat in de ethiek het utilisme wordt genoemd. We zijn met elkaar met wetenschap en techniek dat gaan nastreven, wat de grootste winst of het grootste nut voor zoveel mogelijk mensen oplevert. Daarbij hebben we de weg waarlangs dat nut of die winst verkregen wordt, veronachtzaamd. Op die weg zijn we bovendien de abstracte wetenschap als instrument gaan gebruiken. Door deze beheersing beschouwen we planten en dieren niet meer naar hun eigenlijke aard, maar reduceren we ze tot te manipuleren dingen. Wanneer dat grootschalig en intensief gebeurt, zoals in onze tijd, gaat deze reductie van de werkelijkheid over in ontlediging en ten slotte verwoesting. Dat is, naar onze overtuiging, de diepste achtergrond van de natuurverwoesting en het milieuprobleem, en van de enorme reductie van planten- en diersoorten.

Het nuttigheidsdenken waarin de mens om zichzelf cirkelt, heeft de ogen gesloten voor wat er verloren dreigt te gaan of al verloren is gegaan. Enerzijds krijgen de gestelde doelen alle aandacht en ontstaat er een overontwikkeling, anderzijds doet dit de ogen sluiten voor alles wat niet binnen het kader van het nuttigheidsdenken valt. De natuur, de natuurlijke medeschepselen, de naaste, vooral de verre naaste, krijgen weinig aandacht. De nadelen en gevaren van deze ontwikkeling worden veronachtzaamd. Hoe ernstig die situatie is, blijkt wel uit de constatering van het Wereldnatuurfonds dat er per dag twee planten- en diersoorten uitsterven. Het zijn er eerder méér.

Wanneer we de genetische manipulatie vanuit dezelfde geesteshouding – het utilisme – zullen gaan ontwikkelen, zullen de resultaten daarvan verbluffend zijn, maar tegelijk zullen we veel dreigingen en gevaren oproepen. Het dierlijk welzijn wordt bedreigd, de enorme genetische uniformering en erosie in de landbouw maken deze cultuursector steeds labieler, omdat de basis voor de voedselvoorziening steeds smaller wordt. Ook de sociale gevolgen zullen niet gering zijn: schaalvergroting van de landbouw en daarmee nivellering van het platteland. Ook zal verlies van biodiversiteit, die voor de toekomst juist nodig kan zijn met het oog op de voedselvoorziening voor heel de wereldbevolking, het gevolg kunnen zijn.

Hoewel door velen wordt ingezien – ook dit kabinet ziet dat in, zoals uit stukken blijkt – dat introductie van genetische manipulatie tot verlies van biodiversiteit leidt, bieden we er veel te weinig weerstand tegen. Die geringe weerstand staat in schril contrast tot het instemmen met verdragen die juist wel biodiversiteit willen bevorderen. Het nuttigheidsdenken verblindt wel erg sterk!

Om een verantwoorde weg met en in de genetische manipulatie te gaan – ik zeg dus een verantwoorde weg, ik wijs dit als zodanig niet af – is allereerst nodig dat men erkent dat planten en dieren een eigen aard hebben, waarvoor men respect dient te hebben. De mens mag dieren niet reduceren tot het technisch maakbare – tot dingen – met het oog op zo groot mogelijke economische productie. Dieren moeten in hun integriteit serieus worden genomen.

Dit ethisch goede motief en de acceptatie van de integriteit van de voorgegeven levende werkelijkheid zullen ons de ogen ervoor openen, dat we niet langer de weg van voortgaande reductie mogen gaan, maar juist aandacht moeten hebben voor een enorme rijkdom van de planten- en dierenwereld. Voorzover we die zijn kwijtgeraakt, moeten we proberen die terug te winnen. Dus niet de gebrokenheid voortzetten, maar gericht zijn op "heelheid" is noodzakelijk.

Deze nieuwe ethische grondhouding zal met zich brengen dat we uitermate voorzichtig zijn en ons niet overgeven aan alle nieuwe mogelijkheden die zich aandienen. Dat is beter dan ons aan de mogelijkheden van de genetische manipulatie uit te leveren. En zouden we dat niet doen door het octrooieren van genetische werkwijzen en de producten daarvan mogelijk te maken?

Vroeger was een uitvinding zo overzichtelijk, dat toepassing, indien men dat wilde, als vanzelfsprekend volgde. De economische meerwaarde van die toepassing was van meet af aan een criterium bij het verlenen van het octrooi. Met de moderne, diepingrijpende technologie, zoals genetische modificatie, is die vanzelfsprekendheid er niet meer. Het is daarom ook voor ons nog steeds de vraag, of de belangrijkste criteria voor toekenning van een octrooi in onze tijd niet aangevuld zouden moeten worden met andere criteria, zoals ethische, ecologische en maatschappelijke.

Ook de maatschappelijke consequenties zouden bij patentering van levende organismen overwogen moeten worden. Ergens las ik dat wanneer de Amerikaanse patentwetgeving over de hele wereld toegepast zou worden, het bedrijfsleven van de VS jaarlijks 7 mld. aan royalty's zou kunnen gaan claimen bij de boeren uit het zuiden voor plantenrassen die de boeren nu al gebruiken. Een ander voorbeeld: een viertal fruitmultinationals controleert 70% van de wereldhandel in bananen. Vanuit zo'n monopoliepositie zullen bedrijven in de toekomst de teelt van bepaalde zaden en gewassen aan boerengemeenschappen wereldwijd zelfs dwingend kunnen voorschrijven. Dat zal ten koste gaan van biodiversiteit, het nu nog reusachtige reservoir van levensvormen op de aarde, waaruit mens en dier altijd hebben geput om te kunnen overleven. Wie een keer deze consequentie heeft ingeschat, gaat dringende vragen stellen bij octrooiering, dat wil zeggen bij economische bevoordeling van technieken die bij assessment reeds schadelijk blijken te zijn.

Vervolgens vraag ik met betrekking tot octrooiering van biotechnologische "uitvindingen" extra aandacht voor de ecologische criteria. Techniek heeft altijd invloed gehad op natuur en milieu. Maar de uitwerking van "uitvindingen" in de biotechnologie is anders dan de uitwerking van "uitvindingen" in de techniek van de anorganische natuur. Dat komt doordat de wetten voor de levenloze natuur anders zijn dan die voor de levende natuur. Vooral het verwaarlozen van dat verschil, bijvoorbeeld bij grootschalige toepassing van genetisch gemanipuleerde planten, kan uitermate gevaarlijk zijn. Daarom is het gewenst van meet af aan de mogelijke gevolgen voor de natuur in de criteria voor octrooiverlening op te nemen.

Daartegen brengt men wel in, dat de al dan niet gewenste veranderingen door de biotechnologische "uitvinding" in de natuur buiten de sfeer van het octrooirecht toch ook aan de orde zouden kunnen komen. Daartegen zal dan weer ingebracht moeten worden, dat indien bij octrooiverlening wel de gevolgen voor de economie worden meegenomen, maar andere gevolgen niet, daaruit blijkt dat de criteria voor de verlening van octrooien niet de ontwikkeling van de technologie en haar gevolgen weerspiegelen, maar achtergebleven zijn bij de nieuwste ontwikkelingen in de techniek en de vele economische en maatschappelijke implicaties daarvan. Het argument dat uitvindingen ook zonder octrooiverlening kunnen worden toegepast is juist, maar is toch niet helemaal meer passend bij onze tijd, gelet op de grote hoeveelheden geld die ermee gemoeid zijn. Juist omdat de biotechnologie zoveel investeringen vereist, zal men octrooien willen hebben om er zeker van te zijn dat de investeringen later terug te verdienen zijn. Daar is ook niets op tegen, maar dan is het des te belangrijker vast te stellen op grond van welke criteria dat gebeurt.

Wij hebben de indruk dat meer gezichtspunten bepalend zouden moeten zijn. Dat de wet- en regelgeving later ook aan die wens tegemoetkomt, doet niets af aan onze visie, dat beter vooraf, bij de beoordeling van de criteria voor octrooiverlening, daaraan aandacht gegeven kan worden. Het komt ons abstract voor wanneer vanwege de huidige complexe technologie bij de criteria voor octrooiverlening niet ook alvast de gevolgen voor natuur en maatschappij zouden kunnen worden betrokken. Wanneer bijvoorbeeld zogenaamde "genconstructen" wel voor octrooiering in aanmerking komen en genetisch gemanipuleerde planten of dieren niet en de verkregen producten met die werkwijzen weer wel, misleidt men zichzelf. Immers, wil de octrooiering effectief worden, dan zullen genetisch gemanipuleerde dieren of planten nodig zijn. Bovendien zullen onder technisch-economische druk te zijner tijd ook het dier en de plant zelf aan de beurt komen. Daarom moeten naar onze overtuiging vooraf duidelijke grenzen worden vastgesteld.

Voor een bijkomend probleem wil ik nog even apart de aandacht vragen. Het in het veld brengen van transgene planten laat geen waterdichte wetenschappelijk-technische beheersing en controle toe. Daarvoor leveren de uniciteit, de wisselvalligheid en de onoverzichtelijkheid van het "veld" te veel weerstand. Dit laatste gebeurt temeer vanwege sterke veranderingen in klimaatomstandigheden en vanwege het niet direct constateren van genetische vervuiling. Deze aanvankelijk slecht zichtbare of niet vermoede risico's worden, als ze zich voordoen, met de tijd ernstiger. Doet zich zo'n calamiteit voor, dan wordt dat pas na verloop van, een soms zeer lange, tijd duidelijk. Constateren we het pas laat, dan moeten we ons bij de situatie neerleggen, omdat we met een onomkeerbaar levensproces te maken hebben. Die onomkeerbaarheid is met het leven, dat zichzelf vermenigvuldigt, gegeven!

Biologische inperkingen kunnen ervoor zorgen dat de ontwikkeling niet uit de hand gaat lopen. Maar zullen het gebruik van groeibeperkende mutaties en het voorkomen dat planten zichzelf vermenigvuldigen niet een ander probleem creëren: namelijk dat van de toenemende economische afhankelijkheid van boerenbedrijven van technisch-economische machten die de touwtjes alleen in handen hebben? Daardoor zou verlies aan variteit en differentiatie in de bedrijfsvoering optreden. Is deze maatschappelijke nivellering ethisch gewenst?

Het is nodig om te beseffen dat het bij de genetische modificatie van planten gaat om het doorbreken van natuurlijke barrières via de recombinant-DNA-technologie. Juist vanwege deze techniek is het verschil met de traditionele veredeling ook meer dan gradueel. Daarvoor heeft men meestal geen oog en dat is er ook de oorzaak van dat er geen eenduidige visie of consensus bestaat over de mogelijke gevolgen. Sommigen zeggen bijvoorbeeld dat genetisch gemodificeerde planten zich in het milieu minder goed zullen handhaven, omdat wij niet met een "natuurlijke veredeling" te maken hebben. Anderen daarentegen beweren dat wij van de gevolgen van de nieuwe "gewelddadige" techniek nog maar heel weinig weten. Zal er geen schade worden toegebracht aan de gezondheid van mens een dier? Kan er geen sprake zijn van "genetische vervuiling" doordat de natuurlijke familie van de genetisch gemodificeerde planten wordt besmet?

Terecht worden de ecologische gevolgen van genetisch gemanipuleerde planten aan de orde gesteld. Uit recente publicaties is inmiddels gebleken dat genetisch gemodificeerde planten onverwachte gevolgen kunnen hebben. Zo bleek uit een onderzoek dat een genetisch gemodificeerd landbouwgewas geen schade aan de gezondheid van de mens zou toebrengen. Men had afdoende gecontroleerd dat de stoffen via genetische manipulatie geproduceerd, geen schade via het maag- en darmstelsel bij de mens veroorzaakten. Later bleek wel een gevaarlijke vergiftiging via het in aanraking komen met de bloedbaan mogelijk. In "The New Scientist" van maart 1992 wordt geconstateerd dat genetisch gemodificeerde radijsplanten in de natuurlijke familiesoorten voor een "genetische vervuiling" hebben gezorgd. Wat zijn daar op de lange termijn de gevolgen van voor het milieu? Niemand weet het precies. In het Agrarisch Dagblad van 17 maart 1996 wordt beschreven hoe de kruising van de gemanipuleerde koolzaadplant met wilde planten een nieuw onkruid heeft doen ontstaan, dat interessant genoeg ongevoelig is voor de onkruidbestrijder Basta. Al met al voldoende reden om eens aan de alarmbel te trekken.

Tot slot, indien men octrooiering al zou willen losmaken van de gevolgen van de toepassing van het octrooi, zullen wij later ons zelf weer tegenkomen. Het is beter voor een goede voorzorg te pleiten en daarom vanwege nieuwe, complexe technieken aandacht te vragen voor herziening van de eeuwenoude voorwaarden waaronder octrooien worden verleend.

Verlening van octrooi en geoorloofde toepassing ervan liggen nu niet in elkaars verlengde, maar kunnen zelfs met elkaar strijden. Dat is zeer onbevredigend. Bovendien zouden wij de les van de geschiedenis ter harte moeten nemen. Nu wij weten wat er allemaal aan de hand kan zijn met bepaalde uitvindingen, zouden wij toch geen octrooiering meer overwegen van bijvoorbeeld DDT, asbest, CFK's – wie heeft daarbij ooit gedacht aan de schade die erdoor aan de ozonlaag zou kunnen worden toegebracht? – bestrijdingsmiddelen en zelfs geneesmiddelen als halcyon, softenon of het DES-hormoon? Juist omdat wij met de genetische modificatie van dieren en planten met een diep ingrijpende techniek te maken hebben, zou iedereen voorzichtiger moeten zijn en ook criteria van ethische, ecologische en maatschappelijke aard in rekening moeten brengen.

Nu de regering dat voor octrooiering niet bepleit, rest de vraag hoe genetisch gemanipuleerde planten – voor dieren hebben wij inmiddels maatregelen genomen in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren – afdoende wettelijk kunnen worden begeleid. Dat is de grote vraag van deze discussie. Graag hoor ik ook op die laatste vraag een concrete reactie van de staatssecretaris.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Voorzitter! De Eerste Kamer heeft een traditie op te houden om diepgaand en kritisch met de regering te discussiëren over genetische manipulatie van dieren en planten. Je zou kunnen zeggen dat wij op dít onderwerp onze pretentie van reflectie waarmaken.

Bij dit onderwerp, octrooiering en biotechnologie, is ook een vraag van onze Kamer de aanleiding geweest voor een uitgebreide brief van de staatssecretaris van Economische Zaken over dit onderwerp, waarbij ook het advies van de Raad van State een rol speelde. Vervolgens is aan de overzijde een debat gevoerd over deze brief. Je zou kunnen spreken van een vruchtbare samenwerking en wisselwerking tussen Eerste en Tweede Kamer. Het bleek uit unaniem aangenomen moties dat de Tweede Kamer het op een aantal punten niet eens was met de eenzijdige economische argumentatie van de staatssecretaris; de inzet van de Nederlandse regering bij de EU-richtlijn werd aangescherpt.

Hoewel de fractie van GroenLinks niet ontevreden was over de uitkomst van het debat aan de overzijde, lijkt het haar toch goed vandaag te reageren op het antwoord van de staatssecretaris op de vragen die door onze Kamer zijn gesteld en in het algemeen de kritische lijn van de Eerste Kamer op dit onderwerp voort te zetten. Het is natuurlijk jammer dat er maar twee sprekers zijn. Maar goed, het gaat altijd om de kwaliteit. Wij hopen dat die in ieder geval voldoende is. Het voortzetten van de kritische lijn is nodig, omdat sommigen spreken van een biotechnologische revolutie, van snelle ontwikkelingen waar de politiek geen of nauwelijks sturing aan geeft, maar slechts achteraan hobbelt. Als paars zijn slogan "primaat van de politiek" wil waarmaken, ligt er op dit gebied een schone taak.

In het advies van de Raad van State – de regering was het daar eigenlijk mee eens – stond dat het octrooirecht niet dienstbaar gemaakt mocht worden aan het ontmoedigen van ontwikkelingen in ongewenste richtingen. Daar zouden andere wetten voor zijn. Omdat ik de indruk heb dat deze gedachte toch nog in sommige hoofden leeft, zal ik hierop ingaan. Dit argument klopt niet. In de eerste plaats omdat in de Octrooiwet zelf sprake is van de mogelijkheid van het weigeren van een octrooi wanneer dit in strijd is met de openbare orde en de goede zeden. Dit zijn natuurlijk rekbare begrippen, zeker als wij weten dat in 1944 hiermee een onveilige smeltdraad werd tegengehouden. Kennelijk behoorde het niet tot de goede zeden om onveilige producten mogelijk te maken. Waarom zou dit dan ook niet voor maatschappelijk ongewenste producten als genetisch gemanipuleerde dieren en planten kunnen gelden?

In de tweede plaats blijkt dat in de huidige ontwerprichtlijn van de EU een uitzondering wordt gemaakt en een verbod wordt uitgevaardigd voor de germinale gentherapie, de kiembaantherapie. Dit gebeurde op grond van heftige discussies in het Europarlement. Daar werd duidelijk dat er een principiële tegenstelling bestaat tussen enerzijds de milieuorganisaties, waaronder Greenpeace, de dierenbeschermingsorganisaties en de kerken – het is verrassend dat het CDA hier vandaag niet over spreekt – en anderzijds de farmaceutische industrie. Het Europarlement wist daarbij in meerderheid de lobby van de industrie te weerstaan en wees de ontwerprichtlijn af. De beperking bij menselijk materiaal ligt terecht zo gevoelig, dat de Europese Commissie in haar teksten spreekt over "emotioneel gevoelige onderwerpen waar de doos van Pandora wijd openstaat". Terecht wordt er gesproken over een nieuwe vorm van slavernij als menselijk bloed of sperma opeens voor afgeschermde, particuliere, commerciële doeleinden gebruikt kan worden. Dit is niet louter theorie. Concrete voorbeelden laten zien hoe de commercie en industrie menselijke genen gebruiken. Zo werd in 1993 van een Indiaanse vrouw uit Panama bloed afgetapt waarvan werd vermoed dat dit bepaalde eigenschappen had. Hier werd een onsterfelijke cellijn van gemaakt. Toen allerlei organisaties protesteerden tegen dit genetisch neokolonialisme, trok de Amerikaanse regering de vergunning in. Als er voor menselijke materiaal terecht een verbod kan worden geïntroduceerd in de Octrooiwet, waarom zou dat dan niet kunnen voor dieren en planten, voor de Europese kankermuis of in de toekomst de kankerdolfijn of de kankerolifant?

Als derde argument tegen de redenering van de Raad van State kan naar voren worden gebracht dat ze zelf schrijft, dat octrooiering dienstbaar is aan het stimuleren van biotechnologie. Waarom zou een wet wel in veler ogen ongewenste ontwikkelingen mogen stimuleren, maar niet ongewenste ontwikkelingen mogen afremmen? Mij ontgaat de logica. Het is dan ook niet houdbaar om te stellen, dat het octrooirecht niet de juiste plaats zou zijn om ontwikkelingen te normeren. Natuurlijk, zeker niet de enige plaats, maar wel een van de vele plaatsen en instrumenten. De poging om het octrooieren van dieren en planten te vertechniseren, los te maken van de politiek, is dus nu gelukkig van de baan.

Terzijde wil ik trouwens opmerken, dat ik de algemene term "biotechnologie" versluierend vind. Het gaat natuurlijk niet zozeer om alle biotechnologie, bijvoorbeeld technieken om kaas, yoghurt en wijn te maken, als wel om vooral de techniek van genetische manipulatie zoals de critici zeggen, of neutraler, om genetische modificatie waarin ingegrepen wordt in de genen en het DNA; een techniek waarvan velen in de literatuur zeggen, dat die van een volstrekt andere orde is dan de traditionele veredelingstechnieken. Het is niet voor niets, dat we in onze wetten hiervoor een strikt "neen, tenzij"-principe hebben afgesproken, een principe dat goed is, maar waarvan ik vind dat die in de praktijk steeds meer op een "ja, mits" begint te lijken, maar dat terzijde.

Hoewel de staatssecretaris deze problematiek vooral vanuit een beperkte economische optiek heeft benaderd – haar departement zal de hete adem van de industrie wel goed voelen, de Europese Commissie somt in een bijlage bij de stukken een waslijst van betrokken bedrijven op – toch zou ik haar politiek wat gevoeliger willen maken voor de andere belangen, zoals die van de biodiversiteit en van de Derde Wereld.

Zij heeft zich internationaal ingezet voor het slechten van invoertarieven voor arme landen. Prima. Maar hoe verhoudt zich dit tot haar positie in deze discussie? Het zal haar toch bekend zijn, dat bijvoorbeeld De Derde-Wereldbeweging de octrooiering van genetisch materiaal uit bijvoorbeeld het regenwoud beschouwt als een tweede kolonisatie. Er zijn felle protesten tegen de 34 patenten die een chemisch bedrijf op een Neem-boom probeert te krijgen, terwijl deze al eeuwenlang gratis de bevolking voorziet van medicijnen. Wat altijd in VN-kringen werd gezien als "gemeenschappelijk bezit van de mensheid" wordt steeds meer bezit van farmaceutische en biotechnologische bedrijven. Op een FAO-conferentie in Leipzig in juni 1996 is dit opnieuw bevestigd, maar kenners schrijven dat de agrarische filosofie, gericht op het algemene voedselbelang, het dreigt te verliezen van de industrie die producten wil toe-eigenen ten eigen bate als de overheid niet optreedt. Genenbanken zijn slechts eilandjes in een grote genetisch gemanipuleerde oceaan en nemen dus de gevaren van monoculturen en inteelt niet weg.

Het zal de staatssecretaris bekend zijn, dat de genetische manipulatie van planten en daarbij behorende patenten leidt tot genetische erosie en verlies aan biodiversiteit, hetgeen toch strijdig is met het zo bejubelde Rio-verdrag. Ik ga ervan uit, dat de staatssecretaris een politica is en dat zij, naar ik hoop, geen EZ-technocraat is geworden. Ik roep haar op vanuit dit mondiale perspectief om die gehele stimulering vanuit haar ministerie van deze technologie kritisch te bekijken. Zij zal zich toch wel wat kunnen voorstellen bij een opvatting over natuur, die meer is dan een genenreservoir waarop onderzoekers en het bedrijfsleven eigendomsrechten kunnen claimen? Een hamvraag, die ik altijd stel bij deze discussie, luidt: is het nodig in de biologische landbouw? Een landbouw die wel rekening houdt met de Derde Wereld, de dieren, de natuur en het milieu en die toekomstperspectief zou kunnen bieden aan de agrariërs. Het antwoord is tot nu toe steeds: nee, integendeel, de biologische landbouw vraagt er niet om en wijst het zelfs af. Ik zou de staatssecretaris van EZ willen oproepen vanuit EZ de biologische landbouw, als vernieuwende activiteit, veel sterker te stimuleren en eens wat geld over te hevelen.

In de aangenomen motie in de Tweede Kamer komen herhaaldelijk de woorden "als zodanig" voor. Naarmate ik met meer mensen langer over de betekenis hiervan heb gesproken, wordt het mij steeds duidelijker dat hoewel die woorden waren bedoeld om verwarring weg te nemen, ze eigenlijk nog steeds tot verwarring leiden. Planten en dieren zijn "als zodanig" niet octrooieerbaar, zegt de Tweede Kamer, maar biotechnologische werkwijzen wel. Critici en EZ stelden altijd dat dit een geforceerd onderscheid is, omdat die eigenschappen of werkwijzen nooit los te verkrijgen zijn, maar altijd in een dier of een plant tot expressie moeten komen. Je zou er zonder de plant of het dier zelf niets aan hebben. De heer Schuurman spreekt in dit verband over misleiding.

De staatssecretaris schrijft in haar brief van 23 december 1996 in antwoord aan de EK, dat "als alleen de werkwijze kan worden geoctrooieerd de octrooihouder niet zonder meer kan ageren als een plant of dier op de markt verschijnt". Vertraging ligt in de verwachting. Als dat het geval is, lijkt me dat trouwens een goede zaak, want zorgvuldigheid is in deze materie geboden. Betekent deze formulering dat octrooi op nakomelingen nu definitief van de baan is?

Ik blijf me afvragen of de woorden "als zodanig" niet tot verwarring blijven leiden en of het niet veel beter is om die term te schrappen. Ik meen dat staatssecretaris Tommel in zijn vorig bestaan als Kamerlid een amendement van die strekking heeft ingediend. Het is jammer dat dit nooit is aangenomen. In allerlei verkiezingsprogramma's stond ook: geen octrooiering van planten en dieren, overigens zonder de toevoeging "als zodanig". Eventueel kan over de werkwijzen een aparte zin opgenomen worden.

Op pagina 5, tweede alinea, van de brief van de staatssecretaris staat: "Mijn inzet bij de besprekingen in de Europese Raad zal derhalve zijn dat het verbod op het octrooieren van planten en dieren als zodanig ook het octrooieren van genetisch gemodificeerde planten en dieren betreft." Dit laatste niet "als zodanig", begrijp ik. Heb ik het goed dat in het huidige beleid op de stier Herman geen octrooi verkregen kan worden?

Op pagina 4, derde alinea, staat: "Ik teken hierbij overigens aan dat naar mijn mening de stoffen die met behulp van genetisch gemodificeerde planten of dieren worden verkregen wel voor octrooi in aanmerking kunnen komen." In de Tweede Kamer is over stoffen helemaal niet gesproken. Hoe zit dat precies? Is dit een zoethoudertje voor het bedrijfsleven? Bijvoorbeeld lactoferrine, insuline of collageen zijn toch helemaal geen innovatieve stoffen? Die stoffen bestaan toch gewoon in de natuur en komen derhalve toch niet in aanmerking voor octrooi? Wat wordt bedoeld? Kan de staatssecretaris voorbeelden noemen?

Belangrijk is natuurlijk of de staatssecretaris zich in alle Europese gremia actief gaat inzetten voor het aangescherpte beleid. Het is zeer belangrijk dat de Nederlandse regering, inclusief EZ, zich actief inzet voor dit beleid en zich niet alleen – passief – niet verzet tegen het beleid. Zal de staatssecretaris alle commissies van het Europees Parlement benaderen, te beginnen met de juridische commissie? Kan en wil zij het parlement permanent informeren over alle stappen die gezet worden? Gaat zij actief lobbyen bij de leden van het Europees Parlement en de Europese Commissie? Is het niet verstandig om in een communiqué het nieuwe beleid van het Nederlandse parlement uiteen te zetten? Ik weet niet precies hoe het in Brussel toegaat, maar ik heb begrepen dat bij de vorige richtlijn Spanje, Luxemburg, Oostenrijk en Denemarken met communiqués duidelijk hebben gemaakt hoe er in deze landen over gedacht werd. Deze complexe materie moet helder en samengevat op papier worden gezet, zodat ze in Brussel en in Straatsburg goed weten hoe er in Nederland over gedacht wordt.

Ik vind het een gemiste kans als de Nederlandse wet niet wordt aangepast aan de nieuwe besluitvorming omdat de besprekingen in Brussel moeten worden afgewacht. Het zou een sterk nieuw feit scheppen in onderhandelingen als gezegd kan worden, dat octrooiering van dieren in de Nederlandse wet verboden wordt. Op allerlei manieren moet voorkomen worden dat uiteindelijk uit de Brusselse koker een andere lijn komt dan wij hier in Nederland wenselijk achten.

Ten slotte wil ik nog een opmerking maken over de economische concurrentie. In veel kringen wordt gezegd: wij voeren in Nederland, zelfs in Europa, een achterhoedegevecht, want in Amerika is men veel verder en wordt men op dit gebied minder gehinderd door tegenstribbelende parlementen. Op zichzelf is deze constatering juist, maar het mag en kan toch niet zo zijn dat wij, omdat anderen slechte dingen doen, dat ook maar moeten doen? Wij houden die BST-troep uit de Verenigde Staten toch ook nog steeds van onze markt? En niet vergeten moet worden dat de Europese markt groter is dan die van de Verenigde Staten. In die zin is Europa een supermacht. Wij moeten niet uitsluiten, dat ook in de Verenigde Staten de beweging van kritische consumenten, milieu- en dierenbeschermingsorganisaties en kerken eens sterker wordt en dat men daar door de discussies in Europa tot bezinning komt. Tenslotte hebben wij altijd de consument nog: als die de genetisch gemanipuleerde rotzooi niet wil, wordt het gewoon niet verkocht. Maar daarvoor is de strijd voor etikettering van groot belang.

Ik ben zeer benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris.

De heer Loudon (VVD):

Mijnheer de voorzitter! Ik heb de heer Pitstra bewust laten uitspreken om na te gaan of ik vanmiddag nog iets nieuws zou horen. Ik moet zeggen dat dit niet het geval is. Ik heb alles wat er is gezegd al eerder gehoord of gelezen in de Handelingen.

De heer Pitstra heeft gezegd dat kwaliteit belangrijker is dan kwantiteit. Mijn partij had geen behoefte, aan deze discussie mee te doen. Dat was niet nodig, omdat alles al duidelijk is. Het heeft geen enkele zin om te proberen, uitspraken van de Tweede Kamer, duidelijk vastgelegd bij motie, hier te veranderen. Wij kunnen over de moties denken wat wij willen. Er doet zich een veel betere gelegenheid voor in de toekomst, namelijk bij de behandeling van de Europese richtlijn. Mijn partij zal dan zeker meedoen aan het debat.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Voorzitter! Ik neem er kennis van dat wij hierover in de toekomst met de VVD-fractie kunnen discussiëren. Ik kan dan beoordelen of de heer Loudon nieuwe argumenten inbrengt.

De vergadering wordt van 14.25 uur tot 14.35 uur geschorst.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Mijnheer de voorzitter! Datgene wat door de heer Pitstra en door de heer Schuurman te berde is gebracht, wordt in grote lijnen door mij en door de regering gedeeld. Het was een beschouwing over wat kan, wat mag, wat moet en wat je wilt.

Dat is het probleem niet zozeer. Ik wijs erop dat de regering een bepaald standpunt heeft ingenomen over de reikwijdte en de toepassing van de Octrooiwet als zodanig. Dat wil niet zeggen dat de regering op andere gebieden niet heel actief is met wetgeving om een visie te ontwikkelen. Je kunt niet één keer een standpunt innemen en het daar dan tien jaar mee doen. Het is een kwestie die voortdurend in verbinding moet staan met de ongebreidelde ontwikkelingen en mogelijkheden, zoals de heer Schuurman zei.

De opvatting van de regering over het octrooirecht is gevormd in vrij uitvoerige discussies. In deze Kamer heeft een zeer uitvoerige discussie plaatsgevonden. In de Tweede Kamer is men ook bepaald niet lichtzinnig omgegaan met dit onderwerp. Er is bij de eerste behandeling van het voorstel een amendement aangenomen, waarin werd aangegeven wat de beperkingen zijn van het octrooirecht in het licht van de wet over het welzijn en de gezondheid van dieren. Aangezien er daarna een tekst lag die voor tweeërlei uitleg vatbaar was, heeft er alsnog een debat plaatsgevonden over de interpretatie van die motie. De Kamer heeft datgene wat zij in eerste instantie beoogde met het indienen van dat amendement, nader geëxpliciteerd, ondanks het feit dat ik een andere mening was toegedaan over die tekst.

Na de amendering door de Kamer, behoort de uitleg die daaraan werd gegeven in juni 1996, nu ook tot de opinie van de regering. Zij wordt uitgedragen, als dat aan de orde is.

Door beide sprekers is gevraagd naar de verdere procedure. Zullen wij dit passief, tegenstribbelend en een beetje narrig doen? Dat is bepaald niet het geval. Ik heb al aangegeven dat ik mijn eigen opvatting heb over de juiste interpretatie. Die opvatting heeft de Tweede Kamer in de uitleg van de geamendeerde wetstekst heel duidelijk aangegeven.

Wat gaat er nu gebeuren? De Europese Commissie heeft in januari 1996 een nieuw voorstel gedaan aan het Europees Parlement. Dat zal zich nu beraden over dit voorstel, aan de hand van adviezen van commissies en dergelijke. Het Europees Parlement is nog niet bijeen geweest over deze zaak. Onmiddellijk na het aannemen van de motie is de Commissie door mij op de hoogte gebracht van het bestaan van de motie en de nieuwe uitleg.

Het voorstel van de Commissie gaat niet alleen naar het Europees Parlement, dat op zijn eigen wijze vergaderd over dit onderwerp, waar ik wat verder van af sta, maar een dergelijk voorstel gaat ook naar de Interne Marktraad. Dat is exact het forum waarin ik, zoals ik dat gewend ben, loyaal de nieuwe interpretatie van een reeds bestaande motie zal verdedigen en uitdragen. Dit zeg ik ter geruststelling van diegenen die denken dat het een pad is waarop ik passief zal opereren. Dat is dus bepaald niet het geval.

Vervolgens is er een derde moment aan de orde, namelijk het moment waarop aan de hand van de nieuwe richtlijn de eigen wetgeving wordt aangepast. De heer Pitstra heeft hierover een procedurele vraag gesteld. Het heeft geen zin om in de tussenliggende periode op één onderdeel tot een verandering te komen, temeer niet omdat het gaat om een vaststaande wetstekst met een interpretatie die is toegespitst. Wij wachten op het moment waarop in Europa gediscussieerd kan worden over de richtlijn. Als de richtlijn is aangenomen, bestaat vervolgens de mogelijkheid om onze eigen wetgeving op onder andere dit punt aan te passen.

Voorzitter! Ik wil toch even ingaan op de opmerkingen over de economische waarde van de voorgestelde octrooiregeling en de ethische kant. Voor zowel de minister van VROM als de minister van LNV is het punt van biochemie, genetische manipulatie en alle handelingen die betrekking hebben op planten en dieren en die het milieu, het dier en de plant als zodanig beïnvloeden, aanleiding geweest om hierover met de Tweede Kamer heel intensief in overleg te treden en haar van schriftelijke informatie te voorzien.

Naar aanleiding van de vraag, op welke manier je de Octrooiwet remmend en stimulerend kunt laten werken op ontwikkelingen die je eigenlijk niet wilt, wil ik nog even ingaan op de aard van het octrooirecht. Het octrooirecht is niet bedoeld om iemand het recht te gunnen om onderzoek te doen of iets op de markt te brengen. Het is bedoeld om iemand een vergoeding te geven als anderen gebruik willen maken van zijn uitvinding en zijn inspanningen, ook de economische en de financiële inspanningen. Het is de bedoeling dat hij dan deelt in het profijt van dat gebruik.

Door de Kamer is aangegeven dat dit als zodanig stimulerend zal werken. Immers, als er geen economische betekenis meer aan het product van je onderzoek zit, dan zal ook de stimulans om onderzoek te verrichten, afnemen. Dat is waar, maar het is een wel erg grof middel. Dat betekent immers dat je alle ontwikkelingen op dit terrein al tijdens het onderzoek gaat remmen. Ik heb de Raad van State dan ook om advies gevraagd, teneinde te bezien hoe er een verband kan worden gelegd tussen de normen en waarden die wij al hebben geformuleerd, vergelijkbaar met de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, en het wel of niet toelaten van octrooi.

Je kunt twee dingen doen. Je kunt zeggen: met ons bestaand referentiekader, met onze bestaande kennis, wijzen wij alles af wat als product voor octrooi wordt aangedragen, omdat wij vermoeden dat het in strijd is met de normen en waarden die wij nu kennen. Je kunt ook zeggen: wij kijken naar de werkwijze die toegepast wordt en wij toetsen die aan de bestaande normen en waarden die wij in onze wetgeving en anderszins hebben vastgelegd.

Het grote gevaar van het meten van het eindproduct en de opbrengst van het onderzoek en het denkwerk is dat je alles uitsluit wat kan leiden tot betere producten en tot verbeteringen van datgene wat je tot nu toe verbiedt omdat het schadelijk is, en dat je in feite een heel proces bij het begin stopzet. De heren Schuurman en Pitstra hebben aangegeven welke kwalijke gevolgen zouden kunnen ontstaan als je het resultaat van onderzoek z'n gang laat gaan. Als voorbeelden werden onder meer CFK's, het DES-hormoon en Softenon genoemd. Ik wil daar, juist in het licht van waar wij vanmiddag over praten, tegenover stellen dat soortgelijk onderzoek er ook toe heeft geleid dat wij het alternatief voor de toepassing van CFK's hebben gevonden. Ik wil er ook tegen inbrengen dat wij via onderzoek andere nuttige middelen hebben ontwikkeld, zoals die tegen lepra en penicilline. Als ik dus de Octrooiwet beoordeel op zijn economische, juridische en essentiële betekenis, dan sluit ik daarmee niet de ethische kant uit van alle aspecten van onderzoek dat op dit moment wordt verricht, van de mogelijkheden en toepassingen daarvan.

Ik wil heel graag het volgende duidelijk maken. Als de Kamer vindt dat er verdieping nodig is van de discussie over wat toelaatbaar is en over wat er al dan niet binnen ons normen- en waardenpatroon past, dan moet zij die discussie voeren bij de bron. De vraag moet dan zijn: wat sta ik toe aan onderzoek? Bepaalde vormen van onderzoek komen dan helemaal niet meer voor een octrooi in aanmerking, omdat ze gewoon worden verboden, niet via het octrooirecht maar via andere wetgeving. Ofwel de Kamer moet die discussie voeren over het eindproduct. Dan zou worden getoetst of hetgeen is uitgevonden en dus mogelijk is, ook wenselijk en toelaatbaar is.

De heer Pitstra vroeg mij om niet alleen vanuit het verstand maar ook vanuit het hart te spreken, maar ik ga toch maar even terug naar het verstand. Ik wil geen kil betoog houden, maar ik wil er wel tegen waken dat de verkeerde middelen worden gebruikt om een bepaald doel te bereiken. De heer Pitstra heeft een heleboel voorbeelden van excessen gegeven. Ik heb de Neem-boom en een aantal andere zaken gehoord. Het zijn allemaal voorbeelden van iets wat met het voorliggende octrooirecht niet kán. Wij hebben het kweekrecht, het ontwikkelen van rassen als zodanig, duidelijk buiten het octrooirecht gesloten; dat kan niet.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Voorzitter! Ik wil even ingaan op het vorige argument van de staatssecretaris. Zij stelde dat het octrooirecht niet het geschikte middel is om dingen die je niet wilt, tegen te houden. Maar in de Octrooiwet zelf staat dat een en ander niet in strijd mag zijn met de openbare orde en de goede zeden. Kennelijk vond de wetgever indertijd al dat er een mogelijkheid moest zijn om onwenselijke zaken tegen te houden. Het desbetreffende artikel is niet vaak gebruikt, maar ik heb het voorbeeld van onveilig smeltdraad genoemd, dat in 1944 met gebruikmaking van dit artikel is tegengehouden. Toen werd toch ook niet gezegd dat de Octrooiwet niet het goede middel zou zijn? Ik beweer niet dat de Octrooiwet het enige middel zou zijn, of het enig juiste middel, maar dat het één van de middelen is om ongewenste ontwikkelingen tegen te gaan. De geschiedenis wijst dat ook uit, zij het met slechts één voorbeeld. Ik begrijp dus de weerstand van de staatssecretaris niet om ook de Octrooiwet te zien als een middel om ongewenste ontwikkelingen tegen te houden, of dat nu in de beginfase of in de eindfase is.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Zulke weerstand is er helemaal niet. Ongewenste ontwikkelingen tegenhouden wordt nu juist mogelijk gemaakt door de opvatting die de Kamer heeft uitgedragen bij de eerste behandeling van dit wetsvoorstel, dat er een toetsing moet plaatsvinden aan de richtlijnen van de wet inzake welzijn en gezondheid van dieren. Er is een invulling van de zedelijke toets die altijd al in de wet heeft gestaan. Verder is de manier waarop het resultaat van onderzoekingen kan worden toegepast aangescherpt. Ik heb het nu inderdaad over de stier Herman, die volgens de huidige interpretatie van artikel 3 niet meer octrooieerbaar is. Toetsing dient dus te gebeuren aan bestaande wetgeving, zoals de Raad van State heeft aangegeven. Het betekent dat de Kamer, de politiek zich moet uitspreken over de vraag wat men wil, wat men kan en wat toelaatbaar is. Er is nu absoluut de opening voor geboden om dat te gebruiken voor het beantwoorden van de vraag of je het inderdaad gaat doen. Ik heb net getracht aan te geven dat ik een onderscheid maak tussen de werkwijze – daarvan kun je zeggen of zij wel of niet toelaatbaar is – en het te verwachten eindproduct. Als je het laatste als toetsing neemt, dus als je zegt dat je verwacht dat het onderzoek naar een medicijn bijvoorbeeld zal uitmonden in een medicijn als Softenon indertijd helaas was, dan zou je bij wijze van spreken een alternatief voor een dergelijk medicijn al gaan verbieden in de fase waarin het nog in onderzoek is. Dat is hoogst onverstandig, want het zou betekenen dat je met de bestrijding van het kwade de ontwikkeling van het goede afremt. Wij hebben in Nederland jonge onderzoekers nodig – niet alleen jongere natuurlijk, maar ook oudere – die ons alternatieven aanbieden voor problemen die bestaan op het terrein van gezondheid en dergelijke.

De heer Schuurman (RPF):

Voorzitter! Ik stel op twee punten nog een vraag aan de staatssecretaris, zodat ik dat straks in tweede termijn niet meer hoef te doen.

Eigenlijk vind ik het betoog van de staatssecretaris vrij aannemelijk. Zo lopen de zaken, als ik het zo mag samenvatten. Zo loopt het echter ook bij een technologie die zich in allerlei opzichten onderscheidt van vroegere technologieën. Daarom zouden wij ook bij het verlenen van octrooirecht eens wat meer op ons qui-vive moeten zijn. De staatssecretaris zegt dat het haar alleen om de octrooiering van de werkwijze gaat. Dat is een abstractie van de werkelijkheid, want de werkwijze zal altijd geïncarneerd zijn in een levend wezen, een dier of een plant. Je kunt een werkwijze niet octrooieren zonder dat je haar een keer getest hebt. Daar zijn dus planten en dieren mee gemoeid.

Juist omdat het om hoogwaardige technologie gaat, zijn er zo ontzettend veel financiën mee gemoeid. Daar is niks op tegen. Het is altijd zo geweest met octrooiering dat je een economisch voordeel hebt. Daar heb ik niks op tegen, ook niet bij nieuwe ontwikkelingen. De nieuwe ontwikkelingen zijn echter van zodanige aard dat, als wij ons alleen bezighouden met het economische, wij grote kans lopen dat wij ons vergissen en dat wij iets over ons afroepen wat wij niet meer kunnen tegenhouden, juist vanwege de grote financiële druk. Misschien kom ik in tweede termijn nog terug op het punt van BST. Er is inmiddels 4,5 mld. aan onderzoeksgeld in gestopt. Dan zit er onmiskenbaar een maatschappelijke druk achter om er iets van terug te verdienen.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! Des te groter mijn pleidooi om normen en waarden niet te regelen via de black box van het octrooirecht, maar door tevoren helder aan te geven wat je wel of niet toelaatbaar vindt, zowel als het gaat om de werkwijze als wanneer het gaat om de toepassing van het product. In het begin moet er getoetst worden op de werkwijze en in de eindfase moet er op het werkelijke resultaat getoetst worden. Doe je dat niet, dan ontstaat er een vrij willekeurige en oncontroleerbare systematiek, in een problematiek die ik graag aan de politiek wil houden. Het betekent dat je het instrument van het octrooirecht niet gebruikt om uitspraken te doen over de toelaatbaarheid. Die uitspraken worden in de Tweede Kamer gedaan. Dat is exact de toegevoegde waarde van datgene wat ik in het vorige debat met deze Kamer heb beloofd, namelijk een blik op hetgeen mogelijk is als toetsingskader, gelet op bestaande wetgeving en het advies van de Raad van State. Wij brengen nu datgene wat de Kamer toen heeft behandeld en het advies van de Raad van State met elkaar in verband. Als de Kamer zegt dat zij strakkere normen wil op het terrein van genetische manipulatie en alles wat daarmee samenhangt, pleit ik ervoor dat de Kamer dat doet aan de hand van politieke uitspraken. Die politieke uitspraken kunnen vervolgens worden gehanteerd op de wijze die de Raad van State aangeeft. Dit dan met één uitzondering – daarop heb ik gedoeld – namelijk dat je niet bij voorbaat een uitspraak doet over het resultaat van een bepaald onderzoek. U kunt zeggen: wij zijn kritisch over bepaalde methoden en dat willen wij liever niet, maar dan moet u er een uitspraak over doen. Is dat niet het geval, kijk dan niet naar een onderzoek naar een tot dusver ongewenste product, want je weet niet wat het onderzoek oplevert aan gewenste alternatieven. Dat is waar ik voor wil waarschuwen, namelijk dat het niet doorslaat in de zin van een al te grote rem op ontwikkelingen die wel eens van heel groot belang kunnen zijn – niet alleen voor de mens, maar ook voor het milieu, voor plant en dier.

Natuurlijk is het zo dat, als je spreekt over het ontwikkelen van biotechnologie, je spreekt over de identiteit van plant en dier en over de vraag: hoever kan ik gaan met het toepassen van methodes? Ik denk dat in de afgelopen debatten er een heel duidelijk standpunt is neergelegd door de Tweede Kamer en twee jaar terug ook door de Eerste Kamer, over wat hier de grenzen zijn. Als u vindt dat die grenzen verder moeten gaan, dan stel ik u voor om deze ook aan te geven. Dat zal met name in de Tweede Kamer moeten gebeuren. Dan hebben wij een handvat in de Octrooiwet zoals deze er nu ligt, om daarmee te werken. Maar andersom lijkt mij het geen juiste zaak.

Als er gesteld wordt dat ik de hete adem van de industrie in de nek heb, dan moet ik u gelijk geven. Hier zijn grote economische belangen mee gemoeid, doordat er sprake is van een bescherming van een bepaald recht en de mogelijkheid om bij misbruik van dat recht in te grijpen. Inderdaad, er zijn grote financiële en economische belangen gemoeid met het octrooirecht. Het is ook een economisch instrument; maar dat wil niet zeggen dat je rücksichtslos alleen maar kijkt naar de belangen van de industrie. Vandaar dat er in een nauwe relatie wordt samengewerkt tussen mijn ministerie van Economische Zaken, het ministerie van VROM en het ministerie van WVS.

Er is een aardig voorbeeld genoemd, namelijk waar het betreft de meest recente vormen van manipulatie en de vraag of dat niet via etikettering goed kenbaar te maken is aan de consument – bijvoorbeeld de kwestie van de soja, getoetst op zijn gezondheidsaspecten. Er zijn geen argumenten te vinden om zo'n product tegen te houden en dan zeg je: ik wil toch dat de consument weet wat hij gebruikt. Daar ligt nu, vind ik, een heel "aardig" dilemma, waarbij je zegt: op basis van onze wetgeving vinden wij dat dit een toelaatbaar product is, maar gezien de gevoelens die er leven in de maatschappij – misschien wel een gezonde argwaan die je in de maatschappij ontmoet ten opzichte van alles wat nieuw is en anders is – zouden wij dat graag kenbaar willen maken. Nu, dat is buitengewoon ingewikkeld en dat maakt de noodzaak om goed na te denken over het ontwikkelen van technieken en de wil om het ook toe te passen, des te groter. Immers, het is heel moeilijk om op een etiket aan te geven waar alle onderdelen van een bepaald product vandaan komen en hoe ze tot stand zijn gekomen.

Voorzitter! Ik ben van mening dat er geen veronachtzaming is van de weg waarlangs technologie wordt ontwikkeld. Sterker nog, ik ben van mening dat de wijze waarop dit octrooirecht behandeld is, juist uitstraalt dat er sprake is van grote zorg over het proces. Als u echter vindt dat er nog strakkere normen moeten worden gehanteerd rond het onderwerp biotechnologie en daarmee verwante zaken, dan vind ik dat dit debat moet plaatsvinden op een andere wijze dan via het vaststellen van deze wetgeving. Dan moet u zorgen voor instrumenten die kunnen worden toegepast bij het hanteren van artikel 3.

Ik heb al iets gezegd over de procedure, alsmede over het in het veld brengen van transgene planten en over het risico dat het pas na afloop duidelijk is of een bepaalde uitvinding een positief of een negatief effect heeft. Inderdaad zou Herman onder de huidige toepassing van het geamendeerde artikel 3 en na aanname van de motie, geen octrooi meer kunnen krijgen. Ten overvloede, want dat is al opgemerkt, wil ik nog aangeven dat voor menselijk materiaal, zoals bloed en dergelijke, geen octrooi mogelijk is. Op de vraag waarom wij voor dieren en planten niet hetzelfde doen, moet ik antwoorden dat dit punt deel heeft uitgemaakt van een zeer uitvoerige discussie in de afgelopen twee jaar die uitgemond is in aanscherping van het octrooirecht op een aantal punten. Dat is onder andere het punt dat ik de Kamer zelf heb aangereikt via het advies van de Raad van State. Ik wil die discussie niet heropenen, want dat vergt veel meer dan het alleen maar hanteren van het instrument dat ons wordt aangereikt via een beschermingsrecht, hetgeen het octrooirecht immers is.

De Kamer heeft nog een antwoord van mij te goed over de stoffen. Ik moest dat antwoord van mijn ambtenaren krijgen, want ik had het niet paraat. Bij het aangeven van de zin over de stoffen ging het om duidelijk te maken dat het octrooi dan wel geen recht geeft op het dier maar wel op de werkwijze en op de daardoor verkregen stof. Een voorbeeld daarvan is inderdaad lactoferrine die uiteindelijk door het nakomelingschap van Herman is verkregen. De stier Herman staat er verder buiten maar op het product is wel een octrooi, als dat tenminste is aangevraagd. Dat laatste is mogelijk omdat op de werkwijze nog steeds die ruimte is gelaten, ook via de laatste motie van de Kamer.

Voorzitter! Ik ben mij ervan bewust dat er allerlei vragen zijn gesteld van biotechnische aard en van ethische aard die ik heel graag zou willen beantwoorden als ik dat zou kunnen. Ik zal u eerlijk zeggen, dat ik dit niet altijd kan omdat die vragen vaak heel ingewikkelde processen en thema's betreffen waarvan ik niet het naadje van de kous weet, om het maar eens eufemistisch te zeggen. Ik wil wel aangeven dat juist vanwege de complexiteit van de materie en de ongebreidelde mogelijkheden, een bezinning door de politiek op wat kan en mag absoluut noodzakelijk is. Vooral door de wijze waarop dit octrooirecht tot stand is gekomen, kan het heel maatgevend en normatief werken voor de wijze waarop wij omgaan met de interpretatie van artikel 3 en datgene wat de Raad van State ons heeft aangereikt op dit punt.

De heer Schuurman (RPF):

Mijnheer de voorzitter! Ik wil de staatssecretaris danken voor haar antwoord. Zij kan zich voorstellen dat ik met instemming heb gehoord dat zij zich in grote lijnen kon verenigen met onze betogen. Er blijft ook in deze Kamer nog wel het een en ander te bediscussiëren en daar wil ik de aandacht op vestigen.

Wij hebben er inderdaad voor het eerst in december 1995 plenair in deze Kamer over gesproken maar daarna niet meer. Daarna is de notitie gekomen en daarover is gelukkig in de Tweede Kamer gesproken. Over de moties die in de Tweede Kamer zijn aangenomen, zijn wij in zekere zin erg tevreden. Wij hebben nu duidelijk begrepen dat de staatssecretaris dat ook in Europees verband uitdraagt: geen octrooiering van genetisch gemanipuleerde planten en dieren. Op zichzelf is dat winst. Wat octrooiering in het algemeen betreft, blijven onze fracties echter moeite hebben met het feit dat geen nieuwe criteria worden toegevoegd. Die criteria stammen uit de zeventiende eeuw en ik kan het mij niet voorstellen dat wij het in de twintigste eeuw, op de drempel van de eenentwintigste eeuw, geen tijd vinden om die criteria eens te herzien omdat er zo enorm veel veranderd is. De situatie is nu eenmaal zo. Het advies van de Raad van State was op dat punt ook duidelijk. Ik ben het met de staatssecretaris eens, dat wij gelukkig nog een tweede mogelijkheid hebben om bepaalde ontwikkelingen zeer kritisch tegen het licht te houden en eventueel via wet- en regelgeving te ordenen. Dat doet de staatssecretaris ook in haar brief van december vorig jaar. Wij hebben als commissie heel duidelijk gevraagd om een normatief kader voor de introductie van genetisch gemanipuleerde planten. Dat zal de staatssecretaris zich herinneren. In de brief wordt verwezen naar de brief van de minister van VROM van 28 november 1995 inzake genetisch gemodificeerde organismen. Natuurlijk heb ik die brief opgevraagd. Het merkwaardige doet zich voor, dat die brief van VROM weer verwijst naar een andere publicatie, maar niet naar wet- en regelgeving en dat zou men immers verwachten omdat het ging over een concreet toetsingskader. De brief verwijst namelijk naar een publicatie van het instituut dat zich bezighoudt met technology assessment en dat tegenwoordig het Rathenau-instituut heet. Maar zo'n publicatie heeft natuurlijk geen kracht van wet.

Ik had in eerste instantie gedacht dat ik naar aanleiding van deze bespreking een motie zou moeten voorleggen opdat het kabinet eens heel concreet gaat werken aan een toetsingskader bij de introductie van genetisch gemanipuleerde planten. Ik heb daarvan afgezien, niet omdat ik het onbelangrijk vind, maar omdat mij bleek dat het merendeel van de fracties niet aan dit debat deelnam om hun moverende redenen, daarvan blijf ik verder af. Ik vond het daarom niet erg zinvol.

De zaak zelf is echter nog niet van de baan. Ik stel mij voor daarop terug te komen bij het begrotingsdebat van VROM. Ik zal dan misschien via een motie een uitspraak van de Kamer vragen, zodat het kabinet aan het werk kan wat betreft het opsporen van normen en waarden die toegepast dienen te worden als genetisch gemanipuleerde planten worden geïntroduceerd in het veld.

De staatssecretaris nodigde ons daartoe in zekere zin uit. Ook ten aanzien van het toetsingskader zouden wij misschien iets kunnen doen; niet zo vreselijk veel, want zo eenvoudig is dat niet. Dat geef ik de staatssecretaris toe. Ik zou mij echter kunnen voorstellen, dat genetisch gemanipuleerde planten nooit geïntroduceerd mogen worden in het veld als daaraan niet een duidelijke biotische inperking vastzit, dat deze planten zichzelf nooit mogen kunnen vermenigvuldigen. Als dat wordt geaccepteerd, kunnen daaraan grote maatschappelijke consequenties zitten. Er zitten grote economische belangen aan vast, wanneer een en ander in handen is van één of meer multinationals.

Voorzitter! Ik hoop deze zaak dus over een paar weken opnieuw aan de orde te stellen bij het begrotingsdebat van VROM. De brief van de staatssecretaris geeft daartoe aanleiding. Ik heb begrepen dat de staatssecretaris mijn zorgen voor het milieu deelt.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Voorzitter! De staatssecretaris zegt in haar antwoord – waarvoor ik haar dank – dat zij grotendeels de visie onderschrijft die door de heer Schuurman en mij naar voren is gebracht en niet alleen zijzelf, maar ook de regering.

Ik heb gesproken over de Neem-boom, maar er zijn nog veel meer excessen. Het is natuurlijk de vraag, of het excessen zijn of een structureel verschijnsel. Ik denk dat het een structureel verschijnsel is. Ik herhaal nu niet mijn vragen over die Neem-boom.

Ik begrijp dat ook de regering de afhankelijkheid van de Derde Wereld ten opzichte van biotechnologische uitvindingen tot haar zorg rekent.

Het doel van mijn interventie was – voorzover dat nodig was – de staatssecretaris politiek gevoeliger te maken voor die kritiek. Ik weet niet of het een handje heeft geholpen. Het heeft in ieder geval het een en ander verduidelijkt.

Ik vind het verheugend dat de staatssecretaris de visie van de Tweede Kamer niet passief – uit de brief kon dat enigszins geconcludeerd worden – maar loyaal en actief in Europa zal uitdragen. Zij heeft de Europese Commissie al van het standpunt van de Tweede Kamer op de hoogte gesteld. Mijn vraag is: wat heeft die ermee gedaan en op welke manier is dit standpunt in de tweede versie verwerkt? De staatssecretaris heeft ook gezegd dit standpunt in de Algemene Raad te zullen verwoorden.

Dan wil ik nog iets zeggen over dat idee van een communiqué. Men zou heel helder kunnen zijn en met een A-viertje het standpunt van de Nederlandse regering en het Nederlandse parlement kunnen aangeven. Ik wil de staatssecretaris althans in overweging geven dat te doen. Ik las een verslag van de groene fractie in het Europarlement. Daarin werden uitspraken van de regeringen van Denemarken, Luxemburg en Spanje geciteerd. Daarmee ontstaat een vrij krachtige indruk, want zo'n tekst zingt als het ware door het Europarlement. Daarom wil ik de staatssecretaris dit idee opnieuw onder de aandacht brengen.

Zij zegt dat het aanpassen van de Octrooiwet aan de hand van de in de Tweede Kamer aangenomen motie geen zin heeft, omdat uiteindelijk toch sprake moet zijn van aanpassing aan de richtlijn. Op dit punt blijft er tussen mij en haar een meningsverschil bestaan. Naar mijn idee zou zoiets wel degelijk bij de onderhandelingen aan de orde kunnen komen. Uiteindelijk is namelijk wel sprake van onderhandelingen. Naar mijn mening schept men een feit als men kan zeggen: we hebben zojuist hiervoor een wet veranderd. Een dergelijk argument kan men gebruiken in het geval de tweede versie strijdig is met de opvatting die in ons parlement is aangenomen. Ik zelf kan niet vaak in de keuken van het overlegcircuit kijken en ik weet dus niet hoe die nachtelijke onderhandelingen in de verschillende raden precies verlopen, maar ik meen dat een dergelijk argument enige indruk zou kunnen maken. Nogmaals, men zou kunnen zeggen: we hebben zojuist in Nederland de wet aangepast en dan gaan we toch niet opnieuw iets doen op grond van een Europese richtlijn. Eigenlijk gaat het erom, dat wij willen controleren en beoordelen of alle zeilen worden bijgezet om te voorkomen dat de verkeerde en met de inzichten van de Tweede Kamer strijdige richtlijnen door het Europees Parlement worden aangenomen. Krijgen we terzake verslaggeving en daarbij te horen welke acties worden ondernomen? Graag krijg ik op dit punt een positieve reactie.

Over de discussie over de verhouding tussen de Octrooiwet en andere wetten heb ik bij interruptie al iets gezegd. Ik stel voor die discussie maar even te laten rusten. De staatssecretaris heeft aangegeven wat op grond van de Octrooiwet mogelijk is en dat een bepaalde therapie niet wordt genoemd. Volgens haar zou op grond van politieke uitspraken van de Tweede Kamer of het Europees Parlement de Octrooiwet een toevoeging moeten krijgen. Daar ben ik het op zichzelf mee eens.

De staatssecretaris vond dat je niet alle ontwikkelingen zou moeten afremmen. Daar ben ik het natuurlijk mee eens. Ik heb ook niet gezegd dat ik tegen alle mogelijke ontwikkelingen ben. Voor mij wordt een heel belangrijk criterium gevormd door de vraag: is dit in de biologische landbouw nodig? Echter, het is beter een ongewenste ontwikkeling in een zo vroeg mogelijk stadium af te remmen. Dat is althans beter dan iets aan het eind van een proces doen. Als namelijk op een gegeven moment blijkt, dat een ontwikkeling onherstelbare schade heeft berokkend, is men te laat met het nemen van maatregelen. Dus in het algemeen is het beter het voorzorgprincipe toe te passen en ontwikkelingen die je niet wenst, in een vroegtijdig stadium af te remmen. Ik heb geconstateerd, dat de stier Herman met de huidige politieke uitspraken niet meer geoctrooieerd had kunnen worden, ook zijn nakomelingschap niet. Dat is een interessant feit.

De staatssecretaris geeft eerlijk toe dat er grote belangen in het spel zijn, maar zij zegt eveneens: ook al ben ik staatssecretaris van Economische Zaken, ik zal mij niet eenzijdig opstellen en dus niet alleen de belangen van het grootbedrijfsleven verdedigen, maar wel degelijk ook de maatschappelijke en ecologische factoren bij mijn afwegingen betrekken. Dat hoor ik graag van een staatssecretaris van Economische Zaken.

Voorzitter! Dan is er nog de stoffendiscussie en het punt van de werkwijze. Ik heb begrepen dat lactoferrine geen nieuwe stof is. Die zit al in koeien. Dus er kan hierbij nooit sprake zijn van een nieuwe uitvinding. Daarom blijft het zinnetje hierover een beetje verwarrend. Op lactoferrine zal dus nooit octrooi worden verkregen. Het is namelijk geen nieuwe stof en er kan dus niet sprake zijn van een nieuwe uitvinding. Alleen de werkwijze kan wel nieuw zijn. Misschien kan er schriftelijk nog gereageerd worden op mijn opmerking over de zin over de stoffen. Volgens mij is die zin niet echt verhelderend.

Ten slotte: ik heb iets gezegd over het gevoel van een achterhoedegevecht. In Amerika zou men anders handelen. De staatssecretaris heeft op mijn opmerking hierover niet gereageerd. Laat ik dat ook positief uitleggen: zij is het op dit punt gewoon met mij eens. Ook al kennen andere landen een andere regeling dan heel Europa, dat moet voor ons zeker niet een argument zijn om met een ongewenste ontwikkeling, in dit geval een in Amerika, mee te gaan.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Voorzitter! De heer Schuurman heeft aangegeven dat, als er scherpere oordelen moeten komen over wat wel en niet toelaatbaar is, sprake is van politieke oordelen. Ik ben blij met die uitspraak. Hij gaf een voorbeeld van iets wat heel goed past in het onderscheid dat ik heb gemaakt tussen werkwijze en product. Als men vindt dat het ontwikkelen van planten die zichzelf kunnen voortplanten niet verantwoord is en dat zou vastleggen in een wet of een andere uitspraak die het mogelijk maakt om toetsing door de Raad van State te doen plaatsvinden, kan de werkwijze helemaal niet worden gehanteerd. Als het echter niet om de werkwijze gaat, maar om de te verwachten uitkomst van het onderzoek, als men bij voorbaat bang is dat een onderzoek, gezien het referentiekader, leidt tot een bepaald product, dan ontstaan er problemen. De werkwijze als zodanig kent dan geen schadelijke elementen, althans geen elementen waarvan dat bij voorbaat is gezegd. Er is echter wel angst dat het product dat eruit komt, lijkt op een product dat wordt afgekeurd.

Ik vind het dus belangrijk om een uitspraak te doen over de werkwijze. Als je van mening bent dat een bepaald product niet op de markt thuishoort, is het niet verlenen van octrooi een veel te zwak middel. Dat houdt slechts in dat er geen octrooi wordt verleend. Iemand kan het echter elders op de wereld, zonder octrooi, zo toepassen. Als men bang is dat een product hier niet, maar in de Derde Wereld wel gebruikt wordt, moet niet het octrooirecht worden gebruikt. Dan moet de productie of het op de markt komen van dat artikel worden verboden.

De heer Schuurman (RPF):

Daarover zijn wij het eens.

Staatssecretaris Van Dok-van Weele:

Dan heeft u ook meteen in de gaten waarom ik zo met nadruk vasthoud aan de voorgestelde systematiek. Het octrooi moet gebruikt worden waarvoor het bedoeld is. De politiek moet uitspraken doen die op haar terrein liggen. Normen en waarden moeten worden vastgelegd in de gremia die daarvoor bestemd zijn.

De heer Pitstra wil op de hoogte worden gehouden van mijn lobby in Brussel. Ik voel eerlijk gezegd niet zo gek veel voor een communiqué. Dat is niet de wijze waarop wij dit soort dingen over het algemeen doen. Ik houd wel van een originele aanpak, maar ik vind dit net een tandje te ver. Ik verzeker de Kamer ervan dat ik haar op de hoogte zal stellen van de wijze waarop ik het Nederlandse standpunt met kracht zal overbrengen. De Commissie had het voorstel overigens al gedaan, voordat de Kamer kwam met de naar mijn mening nieuwe interpretatie van artikel 3. Het zal in de nieuwe procedure moeten worden ingebracht.

Je kunt lang discussiëren over wat een stof is. Voor mij is een stof iets wat niet leeft of niet meer leeft. Als je een product hebt dat via biotechnologie is ontwikkeld en dat uitmondt in iets wat je in een flesje of potje kunt doen en niet vanzelf gaat leven, is wat mij betreft sprake van een stof, ook al is het een uitkomst van een biotechnologisch proces.

Ik heb goed geluisterd naar de opmerkingen over Amerika en de concurrentie. Als wij instrumenten invoeren die het bedrijfsleven beschermen tegen misbruik van hun vindingen en hun intellectueel eigendom, moeten wij heel goed naar de concurrentie kijken. Ik heb echter geen zin om naar de concurrentie te kijken in een stadium waarin wij nog in discussie zijn over onze eigen normen en waarden. Vandaar dat ik de opmerking van de heer Pitstra daarover niet had beantwoord.

De heer Pitstra wil geen maatregelen die alle onderzoeken remmen. Het probleem is echter dat je niet selectief kunt zijn en het kaf van het koren kunt scheiden. Bij deze taak spelen immers grote afwegingen die niets meer te maken hebben met de oorspronkelijke toetsing op de openbare orde en zeden van destijds. Je kunt de selectie alleen op politieke wijze doen. Dit betekent dat je inderdaad geen algemeen middel moet hanteren om zaken te remmen, want daarmee zou je ook zaken kunnen remmen die leiden tot een geweldige verbetering van het welzijn van mens en dier. Je moet je grenzen op politieke wijze bepalen. Dat lijkt mij een mooie slotzin.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, de notitie voor kennisgeving aan te nemen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik deel aan de Kamer mede, dat het beraad in de vaste commissies van de Eerste Kamer, belast met ontwerpbesluiten van het Uitvoerend Comité van Schengen, ertoe geleid heeft aan de Kamer te adviseren de betreffende ontwerpbesluiten en de betreffende ontwerpverklaring voor kennisgeving aan te nemen. Ik stel aan de Kamer voor, dit advies te volgen. De betrokken bewindslieden zal ik van deze besluiten op de hoogte brengen.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

Sluiting 15.23 uur

Naar boven