Aan de orde is de stemming over het wetsvoorstel Wijziging van de Visserijwet 1963 (21436).

(Zie vergadering van 3 juni 1997.)

De voorzitter:

Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen vooraf.

De heer Hendriks:

Mijnheer de voorzitter! Om te beginnen is mijn fractie wars van alle overbodige bureaucratie. Voorts menen wij dat het eenvoudige bezit van een visakte voldoende moet zijn om hengelaars, oud en jong, te machtigen af en toe hun hengel uit te gooien. Ten slotte vinden wij dat zij dat moeten kunnen doen zonder ook daarvoor weer extra te moeten betalen. Concluderend hopen wij dat dit wetsvoorstel zal worden afgestemd. Aan ons zal dat in ieder geval niet liggen.

De heer Pitstra (GroenLinks):

Voorzitter! De fractie van GroenLinks steunde in het debat vorige week als enige de minister. Het kan verkeren! De meerderheid in de Eerste Kamer maakt in onze ogen een ernstige beoordelingsfout. Van een onderge schikt punt, de vrije hengel, wordt een principieel hoofdpunt gemaakt, waarbij de winst van dit wetsvoorstel op het gebied van dierenwelzijn wordt verspeeld. Het is in onze ogen zeer te betreuren dat de Senaat dit stapje vooruit in een civilisatieproces niet weet te zetten.

De heer Bierman:

Voorzitter! Het dilemma in het wetsvoorstel is dat tussen de vrije hengel en het dierenwelzijn, in feite tussen lust en leed. Ik heb het dilemma weten te doorbreken door mij voor te stellen hoe wij zouden reageren als het hier ging om een wet op het stierenvechten. Dan zouden de leden van de Kamer als één mens opstaan en roepen: Dat moet afgelopen zijn! Het belangrijkste argument zou zijn, dat dit een kwestie van beschaving is. Om deze kwestie van beschaving zal ik het wetsvoorstel steunen.

In stemming komt het wetsvoorstel.

De voorzitter:

Ik constateer, dat de aanwezige leden van de fracties van GroenLinks, de SGP en de RPF alsmede de heer Bierman voor hebben gestemd en die van de overige fracties tegen, zodat het wetsvoorstel is verworpen.

Naar boven