Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | nr. 6, pagina 170-208 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 1995-1996 | nr. 6, pagina 170-208 |
Er is geen inhoudsopgave aanwezig.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Van Leeuwen (CDA):
Voorzitter! De laatste week heeft de nationale berichtgeving in het kader gestaan van de benoeming van een nieuwe secretaris-generaal bij de NAVO. De onthutsende ontknoping zal nog lang een bittere nasmaak nalaten, niet alleen bij betrokkenen, maar ook bij velen in ons land. Ook, ongetwijfeld, bij de regering die, in de waarneming van mijn fractie, geen verkeerde behandeling kan worden verweten. Zo langzamerhand wordt het wel tijd, dat wij een goed zicht krijgen op het imago van ons land in het buitenland. Veel buitenlandse bladen blijven negatief over Srebrenica. In het kader van de drugsproblematiek heeft ons land vast en zeker bij velen een slechte reputatie. Wij roepen de regering op om in dit kader gedegen onderzoek te doen, teneinde daarna de balans te kunnen opmaken.
De echo van de politieke beschouwingen vanuit de Tweede Kamer klinkt nog steeds door. Met name één zaak kreeg en krijgt veel aandacht: familie en gezin. Mijn collega Heerma had groot gelijk toen hij deze kwestie centraal stelde. Hij is daarbij in goed gezelschap, ook internationaal gezien. Het blad "The Economist" zette kortgeleden in een hoofdartikel uiteen, dat "the disappearing family" desintegratie van de samenleving kan betekenen. De nieuwe labourleider Blair in Engeland noemde het gezin het fundament van een beschaafde samenleving en de man met tot voor kort presidentsambities in de Verenigde Staten, Colin Powell, liet zich in dezelfde geest uit. Ook in ons land steun aan de stellingname van het CDA. Het lachen vanuit een aantal bankjes in de Tweede Kamer was nog maar nauwelijks verstomd, of VVD-leider Bolkestein en minister Sorgdrager gaven steun.
Welkom in de familie, denk je op zo'n moment. De waardering voor het gezin berust op het elementaire inzicht dat de opvoeding van kinderen een kerntaak is van de ouders. Het gezin is in feite een model van onze samenleving op kleine maat, op menselijke maat. Binnen een gezin leer je dat mensen, hoe verschillend vaak ook, gelijkwaardig zijn en je leert er hoe je met andere mensen moet omgaan, je leert met anderen rekening te houden en waar nodig iets voor elkaar te doen. Een gezin vormt een eenheid, waar je bij hoort en waarop je terug kunt vallen. Het was merkwaardig, dat na de discussie in de Tweede Kamer hier en daar ook weer in negatieve zin op de uitspraken over het gezin werd gereageerd. De spruitjeslucht van de vijftiger jaren zou weer aan de orde zijn.
Nu kun je wellicht met warmte terugkijken naar de tijd waarin volgens de zanger Gerard Cox geluk nog heel gewoon was, maar het moderne gezin is niet meer het gezin van de jaargang 1950. Naast het standaardmodel van moeder, vader en kinderen kennen we veel éénoudergezinnen en gezinnen, waarvan de opbouw duidelijk wordt, onder meer uit de notities van het Sociaal en cultureel planbureau. Daar gaat het dan om gezinnen waar vaders en moeders in de loop der jaren van partners wisselden en waar de echte vaders en moeders vaak in goede vriendschap als co-ouders de verantwoordelijkheid voor hun kinderen delen. Ook daar geldt de waarde van het familieverband, bepaald door de warmte, die met name voor de kinderen wordt uitgedragen.
De kinderen van al deze gezinnen hebben recht op een heldere en goede toekomst. Een nieuwe coalitie, zoals wij die sinds een jaar in ons land kennen, zou als grote uitdaging de oproep moeten aanvaarden om die toekomst helder te tekenen en in te vullen. De Troonrede is in dit verband eigenlijk teleurstellend. Waar vinden we de enthousiasmerende opmerkingen over de op- en uitbouw van onze samenleving in een toekomststrategie van lange termijn?
Het is nog zo gek niet, dat onze CDA-collega's in de Tweede Kamer om een bewindsman of -vrouw vroegen, die speciaal het overheidsbeleid beïnvloedt vanuit de invalshoek familie en gezin. Tal van andere landen kennen een dergelijke portefeuille. Het was wat naïef van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toen hij stelde, dat hij in feite de minister van familiezaken is. Bemoeit hij zich dan intensief met kwesties als belastingen, onderwijs, volkshuisvesting, verkeersveiligheid en sport? Het lijkt mij voor zijn collega's niet zo plezierig om te horen welke ambities de bewindsman van Sociale Zaken heeft.
Aan de discussies over gezin en familie wordt vaak ook het debat over normen en waarden gekoppeld. Op zichzelf is dit heel begrijpelijk. Binnen het gezin leer je immers als vanzelfsprekend wat je wel en niet mag doen. Je leert de waardevolle zaken te scheiden van de waardeloze. Het debat wordt af en toe verengd tot de vraag op basis van welk uitgangspunt men tot een geheel van normen en waarden komt.
Ik wil niet de pretentie hebben dat er maar één uitgangspunt kan zijn. Het CDA baseert zich in dezen op de Bijbel, met de opdracht je naaste lief te hebben als jezelf. Een ander uitgangspunt ligt bij de motivatie: wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet. In beide benaderingen staat de mens-mens-relatie in gelijkwaardigheid centraal.
Het lijkt erop, dat de fractieleider van de VVD in de Tweede Kamer kortgeleden nog een andere benaderingsmogelijkheid aandroeg. In het kader van het recht op individuele vrijheid zei hij dat men zo'n recht alleen kan verwerven, als men de plicht aanvaardt om anderen zo nodig te helpen.
Per saldo komt men waarschijnlijk langs die lijn wel uit waar anderen langs de door mij genoemde benaderingsmogelijkheden ook komen. Toch blijft de vraag of het kopen van vrijheid altijd leidt tot een aanvaardbaar pakket van normen en waarden. Is steun aan ontwikkelingslanden een vanzelfsprekendheid uit naastenliefde of een plicht, die alleen maar vervuld wordt om de eigen vrijheid te kopen of te houden? Hoe verhouden deze uitgangspunten zich in regels van microgedrag?
Individuele vrijheid kan leiden tot verloedering in het verkeer, omdat iedereen de eigen gedragsregels wenst te bepalen. Rekening houdend met de naaste zal men zich aan verkeersregels houden, omdat men anderen niet in gevaar wil brengen. De vraag is of hetzelfde gedragspatroon wordt bereikt, wanneer iemand de eigen individuele vrijheid als centraal uitgangspunt heeft. Refererend aan de betekenis van het gezin, waardeer ik de moeder die een voetganger bij een oversteekplaats vraagt om stil te blijven staan bij het rode licht, omdat ze haar kind, dat naast haar staat, de verkeersregels aan het leren is. Ik waardeer dat meer dan de vader die met zijn zoon naar de stad rijdt en in individuele vrijheid nog net het rode stoplicht neemt, omdat er toch geen camera staat. Hoe wil die vader zijn zoon verbieden om een rol drop te pikken in de supermarkt?
Ik heb in de afgelopen tijd bij ontmoetingen met mensen uit de CDA-achterban indringende gesprekken kunnen voeren over familie, gezin, normen en waarden. In essentie komen daarbij de volgende trefwoorden uit de bus:
- rechtvaardigheid: streng maar eerlijk en billijk;
- spaarzaamheid: sparen belonen, zelfredzaamheid promoten;
- werkzaamheid: wie kan, moet werken;
- zorgzaamheid: zorg voor elkaar, hulp aan hulpbehoevenden;
- leefbaarheid: respect voor het leven, respect voor het milieu, menselijke maat;
- gemeenschapszin: inzet voor de gemeenschap bevorderen.
Betrouwbaarheid in gedrag wordt geleerd in de opvoeding. Betrouwbaarheid van mensen in hun onderling verkeer, over en weer is bepalend voor de consistentie en de cohesie van onze samenleving. Deze samenleving heeft ook recht op een betrouwbare overheid. Dat is essentieel.
In Newsweek van 25 september van dit jaar is uitvoerig geschreven over "the radical middle". Het gaat hierbij niet om extreem rechts of idem links. Het gaat om de gemiddelde Amerikaan tussen 25 en 65. Het beeld dat opgeroepen wordt, is somber. De gemiddelde Amerikaan is uitgekeken op de politiek. Misschien wel twee derde van deze groep voelt zich vervreemd van de politiek. Zij zijn boos omdat zij de overtuiging hebben dat niets van wat zij doen, de politieke sturing zal veranderen. Zij hebben zowel democraten als republikeinen revolutionaire ideeën zien aandragen waar niets uit kwam. Ongetwijfeld zullen veel mensen met mij het gevoel hebben, dat in Nederland sprake is van een vergelijkbare situatie.
Hier ligt de grote uitdaging voor allen die politiek actief zijn. Dat geldt zowel voor vertegenwoordigers van regeringspartijen als voor degenen die acteren in de oppositie. De vraag is in hoeverre de huidige regering bereid en in staat is om een consistent beleid van betrouwbaarheid te volgen. De politiek heeft het daar altijd moeilijk mee. In verkiezingstijd worden zo gemakkelijk tal van zaken beloofd: geen Betuwelijn, 10.000 agenten op straat erbij, 1% van het bruto nationaal produkt voor zuivere ontwikkelingshulp, enzovoorts, enzovoorts.
Het komt ook voor dat een partij juist in verkiezingstijd heel duidelijk is, en daar dan voor gestraft wordt. Dat overkwam het CDA in januari 1994 met de AOW-kwestie. Het eventueel aantasten van rechten werd als onbetrouwbaar beschouwd. De politiek is evenzeer onbetrouwbaar wanneer weduwen hun weduwenpensioen verliezen, dat zij sinds jaar en dag uit hoofde van de AWW ontvangen. Een verzekeringsdirecteur die zoiets zou willen doen, zou niet lang op zijn post blijven. Van een vergelijkbare onbetrouwbaarheid is sprake, wanneer een broer en zus die beiden AOW ontvangen, met een korting op dit recht worden geconfronteerd. In dit Huis is veel gesproken over een eerlijk overgangsrecht, waarbij grote zorgvuldigheid wordt gevraagd in het kader van opgewekt vertrouwen. Een overgrote meerderheid in deze Kamer deelde die mening. Ik ben benieuwd hoe het stemgedrag in de praktijk zal zijn.
Betrouwbare politiek? De burger in Nederland zal de politiek onbetrouwbaar achten wanneer, zoals bij de ecotax, een wetsvoorstel een meerderheid krijgt dankzij een fractie die via zijn woordvoerder de betrokken wet een onding noemt. Wat moet de burger denken van een overheid die drugs verbiedt, maar een heel klein beetje niet? Dat is toch vergelijkbaar met een regel dat rijden door rood licht niet mag, maar de eerste tien seconden wel.
Het voorbeeld van de drugs brengt mij bij het door deze regering voorgestane drugsbeleid. Eigenlijk is het meest opvallende dat de nota over het drugsbeleid in eerste instantie onder de verantwoordelijkheid valt van twee ministers die lid zijn van D66, de partij die in zijn laatste verkiezingsprogramma de totale liberalisatie van softdrugs beloofde. Over betrouwbaarheid van politiek gesproken!
De heer Schuyer (D66):
Voorzitter! De heer Van Leeuwen zegt dat door D66 in het verkiezingsprogramma totale liberalisatie beloofd zou zijn, maar in het verkiezingsprogramma staat dat wij ernaar streven, het zo spoedig mogelijk uit de sfeer van het strafrecht te halen. Dat is iets wezenlijk anders.
De heer Van Leeuwen (CDA):
Tussen deze twee opvattingen is wellicht letterlijk een verschil, maar ik herinner mij dat uit de wijze waarop daarover in verkiezingstijd werd gesproken, heel duidelijk het beeld naar voren kwam dat D66 de partij was, die liberalisatie wilde van de softdrugs.
De heer Schuyer (D66):
Ik doe weinig met beelden in verkiezingstijd, ik ga uit van feiten. Er staat bovendien ook nog bij dat wij ernaar willen streven om dat zo snel mogelijk in internationaal verband te doen. Die pogingen zijn op dit moment in volle gang.
De heer Van Leeuwen (CDA):
Ik ben best gelukkig met uw opmerking, in die zin dat ik mag constateren dat u als vertegenwoordiger van D66 geen voorstander bent van liberalisering van softdrugs in dit land op dit moment. Ik ben het ook met u eens dat de aanpak van drugs alleen kan in harmonische internationale samenwerking. Hoe staat het eigenlijk met de kritiek van onze Europese bondgenoten? Komen de Franse president en de Duitse bondskanselier nog met de minister-president praten over het Nederlandse beleid? Hoe zit het met de Schengen-samenwerking? Staat de Schengen-overeenkomst op scherp?
Het drugsgedoogbeleid brengt de gedoogbeetjes terug tot 5 gram. Dat geldt dan voor de verkoper. De gebruiker mag nota bene 30 gram hebben, voordat hij of zij wordt opgepakt. Ik ontmoet bij spreekbeurten in het land bijna-opstandige bestuurders en politiemensen, die vragen of bij de standaarduitrusting van elke politieman en -vrouw voortaan ook brievenwegers kunnen worden uitgereikt. Hoe moeten wij ons het vervolgingsbeleid in dezen voorstellen? Hoe zit het met de plannen om beperkte teelt van nederwiet toe te staan? Zijn die plannen echt serieus? Mogen wij voortaan ook thuis onze eigen jenever stoken? Welke oppervlakte van balkon of tuin is hierbij toegestaan? Hoe moeten ouders en andere opvoeders kinderen, wijzend op de gevaren, gebruik van drugs verbieden, terwijl de regering oogluikend, maar wel officieel bij de buren op zolder hennepteelt toestaat? Moet de consequentie van al deze ontwikkelingen niet zijn, dat mensen in een koffieshop uitsluitend en alleen koffie kunnen drinken? Behoort de lijn van het overheidsbeleid niet te zijn, dat drugstoerisme verdwijnt omdat het aanbod in Nederland verdwijnt? Veel mensen onder meer in Rotterdamse wijken en in Terneuzen zullen dankbaar zijn. Zij hebben geen enkel begrip voor het huidige beleid en zij beschouwen in dit kader de overheid als onbetrouwbaar.
Heel recent is een interessante bundel opstellen gepubliceerd onder de titel "Crisis in de gedoogcultuur?" De minister van Justitie noemt daarin het Nederlandse beleid pragmatisch en effectief. Mijn fractie staat heel dicht bij de bekende columnist Hofland, die in zijn bijdrage als volgt concludeert: Maar mijn instinct – dat van een oplettend stadsmens, levend op de grens van een aantal werelden – zegt mij dat onze overheden een duidelijk motief hebben om te gedogen, dat wil zeggen: zich niet te begeven in het risico van de scherpe keuze. Dat motief is angst. Het is de angst, onder te gaan tegenover het nieuwe, wat dat dan ook mag zijn. De uitdrukking van die angst is het gedogen. Onze overheden maken zich in voorkomende gevallen schuldig aan een gedoogexces. En als er één partij is die zich geen enkel exces kan veroorloven dan is het die overheid. Tot zover de heer Hofland.
Een betrouwbare overheid met een betrouwbare politiek brengt de burger dichter bij die overheid. Mijn fractie gelooft niet, dat door de invoering van referendummogelijkheden de waardering voor de overheid zal toenemen. Referenda moeten naar onze mening worden afgewezen, omdat zij eerder het publieke ongenoegen mobiliseren dan daaraan tegemoet komen, omdat zij aan de totale belangenafweging in een representatieve democratie ernstig afbreuk doen en omdat zij de verantwoordelijkheid bij bestuurders wegnemen.
Wij hebben vertrouwen in ons huidige parlementaire stelsel, waarbij sprake is van wetgeving, waarin de burger, waar nodig, ruime inspraak- en bezwaarmogelijkheden heeft. De referenda in Amsterdam en in Rotterdam waren wel heel slechte voorbeelden. Kunnen dit soort referenda zonder meer worden voorkomen?
Onze fractie ziet overigens zeker wel bespreekbare punten in een voorstel om via een districtenvertegenwoordiging de band tussen kiezer en gekozene te versterken. Ons idee ligt meer langs de lijn van het Duitse systeem dan in de creatie van vijf districten, waar per district vijftien Tweede-Kamerleden zouden worden gekozen. Hoe moeten wij eigenlijk aankijken tegen de kabinetsplannen rondom referenda en districtenstelsel?
Deze coalitie trad aan met de intentie, de politieke discussies wat helderder en dus inzichtelijker te maken voor de burgers. Is in dit kader sprake van een nieuwe opzet, waarbij premier en vice-premiers een gezamenlijk voorstel lanceren, dat openbaar wordt voordat het in het kabinet wordt besproken? Een novum in het staatsrecht? Is het de bedoeling om dit systeem vaker toe te passen? Individuele ministers krijgen, zoals de minister van Sociale Zaken ten aanzien van het referendumidee, korte tijd gelegenheid hun eigen mening te geven voordat zij in kabinetsdiscipline worden teruggefloten.
Hoe kijkt de minister-president in dit verband eigenlijk aan tegen het spreekrecht van kamerleden? Mogen Tweede-Kamerleden wel en Eerste-Kamerleden niet een eigen mening ventileren? Of mag het alleen niet wanneer de mening afwijkt van de kabinetslijn? Creativiteit in de politieke discussies is welkom. Juist een fractie als de senaatsfractie van het CDA juicht dualisme toe. De vertegenwoordigers van de coalitiepartijen hebben daartoe af en toe de vrijheid. Ik zeg met nadruk: af en toe. Waarom was het nou nodig om een heldere discussie over de actuele vraagstukken in de sector volksgezondheid via een allen bindend Catshuis-besluit te voorkomen?
Ik spreek over de volksgezondheid. Een groot goed. De burger wordt geconfronteerd met heel akelige zaken: veel te lange wachtlijsten, eeuwig durende discussies over de inkomens van specialisten en over de prijzen van geneesmiddelen, te weinig verpleging, mogelijke experimenten bij gedementeerde bejaarden enzovoorts enzovoorts. Welk beleid staat de regering op deze punten voor ogen?
Mijn fractie is geschokt door de mededeling, dat vooralsnog geen maatregelen getroffen zullen worden tegen de Utrechtse kliniek waar aanstaande ouders kunnen laten bepalen of hun kind een jongen of een meisje zal zijn. Aldous Huxley schreef indertijd "The brave new world". Gaan wij een toekomst tegemoet waarbij bepaald kan worden, wat voor kinderen er geboren zullen worden? Waar ligt in principe moreel naar aanvaardbare normen en waarden van een samenleving eigenlijk het verschil tussen die "brave new world" en de Utrechtse kliniek?
De CDA-fractie heeft kennis genomen van het beleidsvoornemen van het kabinet om voor circa 6 mld. aan verstrekkingen uit de AWBZ te halen en ten laste te brengen van het zogenaamde tweede en derde compartiment: ziekenfondsen, particuliere ziektekostenverzekeringen en ziektekostenverzekeringen voor ambtenaren. Mijn fractie kan hiermee instemmen, maar heeft grote bezwaren tegen de financiële uitwerking van deze omvangrijke beleidsmaatregelen. De kritiek spitst zich met name toe op de additionele subsidie uit de rijkskas van 2,7 mld. aan de verplichte ziekenfondsverzekering.
Het gevolg hiervan is, dat de belastingen minder kunnen dalen dan op grond van de overheveling van de AWBZ-verstrekkingen mogelijk zou zijn en dus worden particulier verzekerden, ambtenaren en kleine zelfstandigen ten volle geconfronteerd met hogere premies als gevolg van de overheveling, die slechts zeer ten dele gecompenseerd worden door een lagere AWBZ-premie. Waarom heeft de regering bewust alleen de verplichte ziekenfondsverzekerden een inkomensvoordeel willen geven ten laste van de andere groeperingen? Realiseert de regering zich dat de premies bij ziektekostenverzekeringen voor sommige groepen zullen stijgen, wellicht in sterke mate?
Mijnheer de voorzitter! Mijn spreektijd is beperkt. Daarom wil ik nog een aantal zaken aankaarten met weinig woorden. Wat mogen wij van het kabinet verwachten met betrekking tot het stelsel van sociale zekerheid? In het regeerakkoord werd helder aangegeven, dat grondig nagedacht zal worden over het stelsel. Beloofd werd, dat ten tijde van de begrotingsvoorbereiding 1997 de hieraan verbonden werkzaamheden zullen zijn afgerond. In de Troonrede wordt nu gezegd dat er in de komende periode een verkenning plaats zal hebben. Betekent deze andere toonzetting, dat er in de zomer van 1996 niet een helder regeringsvoorstel zal liggen ten aanzien van een houdbaar stelsel van sociale zekerheid op lange termijn?
Vorig jaar, mijnheer de voorzitter, was er een boeiend debat tussen de ministers van Verkeer en Waterstaat en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over het fileprobleem. Minister De Boer zei toen, dat de beste oplossing zou zijn, niets aan het probleem te doen en de file de file te laten. Dan zouden de weggebruikers wel eieren voor hun geld kiezen. Minister Jorritsma bestreed die opvatting. Zij beloofde beleid. De files zijn er nog, in versterkte mate. Van echt beleid merken wij weinig. Heeft het kabinet gekozen voor de oplossing van minister De Boer?
De Raad van State heeft als commentaar op de Miljoenennota, dat bij mooi weer te weinig rekening wordt gehouden met slecht weer. Mijn fractie deelt die mening. Wij zijn gelukkig met het feit, dat de Nederlandse economie er zo op het oog als een plaatje bij ligt. Er is sprake van een financieel en budgetbeleid waar wij ons in grote lijnen in kunnen vinden. Maar waar is de vorming van buffers voor eventuele slechte tijden? Er zouden toch voorzieningen getroffen kunnen en moeten worden? Waarom geen extra kapitaalvorming voor de AOW waaruit geput kan worden wanneer te weinig premieplichtigen een te veel aan premie niet meer kunnen op vangen? De staatsschuld is huizehoog en vormt een barrière voor onze toetreding tot de EMU. Hoe ziet de regering eigenlijk de realisatie van de EMU? Er zijn zoveel verwarring brengende en tegenstellingen onthullende berichten dat helderheid hierover gewenst is. Denkt de regering dat de EMU er komt voor het jaar 2000? Welke landen zullen het maken? Zal Nederland daar bij zijn? Zo ja, hoe? Zo neen, waarom niet? Krijgen wij inderdaad één Europese munt?
Het is teleurstellend dat ondanks de slogan "werk, werk, werk" de werkloosheid niet echt daalt. De export en het nationale inkomen groeien bevredigend, doch door de conjuncturele wind in de rug lijkt de aandacht van de regering voor de structurele ontwikkelingen wat te verslappen. De globalisering, die plus- en minkansen biedt, zal op de middellange termijn leiden tot verschuiving van forse aantallen arbeidsplaatsen naar lage-lonenlanden. Wat gaat de regering in dat licht doen?
Moet er niet veel meer gedaan worden om research and development en kennisontwikkeling te bevorderen? Is dat niet nodig om de positieve kansen van de globalisering te benutten?
In de Troonrede wordt gesproken over de armoede en de groeiende tweedeling die daardoor ontstaat. Hierbij moet vooral gedacht worden aan groepen die in de verdrukking komen door aanpassing van sociale zekerheid en die geen mogelijkheid hebben tot zelfredzaamheid.
Armoede gaat vaak samen met problematische schuldsituaties; zie het rapport "Schulden: naar" van de commissie-Boorsma, juni 1994. 35% van de uitkeringstrekkers heeft met schulden te maken. Een gevolg is ook dat deze mensen met schulden een prikkel hebben om niet te gaan werken. Hoger inkomen betekent meer aflossen.
In de uitwerking van de adviezen van de commissie-Boorsma ontstaan nieuwe gemeentelijke projecten gericht op die problematische schulden. De commissie heeft aanbevolen een "gemeentelijke diaken" aan te stellen die actief deze mensen benadert en helpt met de vele loketten en de vele regelingen. Vanuit onze beginselen juichen wij het toe dat op gemeentelijk niveau pogingen worden gedaan om die mensen met schulden te helpen met een schone lei te beginnen. De regering zou de gemeenten kunnen ondersteunen in het opzetten van deze activiteiten.
In de afgelopen maanden kwamen veel grote bedrijven met forse winstcijfers, hard nodig voor onze economie. Vaak ging dat gepaard met de mededeling, dat de winst behaald werd met aanzienlijk minder werknemers.
Die afslanking gaat soms gepaard met afstoting van activiteiten en betekent dus werkgelegenheid voor kleinere bedrijven. Maar de afslanking heeft zo nu en dan het karakter van anorexia nervosa. De vraag komt op, of overheidssteun aan het bedrijfsleven niet vooral ten goede zal moeten komen aan bedrijven die gekenmerkt worden door ontwikkelingen in de technologie, aan startende bedrijven en aan het MKB. Daar ligt toch de bron voor groeiende werkgelegenheid. Zouden de hier genoemde sectoren niet betrokken kunnen worden bij officiële bezoeken aan andere landen?
Decennia lang werd de Nederlandse samenleving gekenmerkt door overlegeconomie: geen ongebreidelde marktwerking, maar waar nodig overleg en consensus tussen partijen, met name tussen overheid, werkgevers en werknemers. Dit kabinet heeft het principe van de marktwerking hoog in het vaandel. De vraag is of, en zo ja waar, de regering nog een grens legt waar het principe van het overleg, de gespreide en gezamenlijke verantwoordelijkheid, nog een kans krijgt. Mijn fractie denkt in dit kader met nadruk aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid met betrekking tot arbeid en sociale zekerheid.
Een duidelijk en actueel voorbeeld van vervreemding van de politiek vinden wij bij de agrarische sector, een sector die altijd nauw verbonden is geweest met het overheidsbeleid. Er bestond een duidelijke samenwerking die in het buitenland als voorbeeldig gold.
De noodzakelijke ontwikkelingen werden door de overheid gestuurd op basis van consensus. Nu het tij keert en er niet zoveel ruimte meer is voor verdere ontwikkeling, voelt men zich door de overheid in de steek gelaten, niet alleen op rijksniveau, maar veelal ook op provinciaal en gemeentelijk niveau. Bij het afwegingsproces van de overheden krijgen steeds andere belangen voorrang: de bestemmingen, de natuur, het milieu, de vrije handel en noem maar op. De landbouw, zo wordt het gevoeld, is de restpost. Zelden wordt er gewag gemaakt van de grote inspanningen, ook financieel, die de agrarische sector zich de laatste tien jaar getroost heeft om aan milieu- en kwaliteitsvoorwaarden te voldoen. Zou het niet beter zijn de ontwikkelingen in positieve zin te stimuleren met gerichte maatregelen en boeren en tuinders eerder te belonen voor goede activiteiten dan steeds weer te dreigen met sancties?
De infrastructuur: verschillende grote projecten worden voorbereid, zoals de Betuwelijn, de HSL-noord en -zuid, de noordoostaftakking Betuwelijn, Schiphol, verbetering bereikbaarheid Randstad, terwijl de financiering nog lang niet rond is. Vooral deze financiële aspecten vragen om prioriteitsstelling van het kabinet. Er zal een (financieel) uitvoeringsplan moeten komen voor de langere termijn. Graag horen wij van de minister-president wat kanttekeningen bij deze opmerkingen.
In een wereld vol onveiligheid en bij de gezaaide twijfel over het Europees project was naar ons gevoel de Herijkingsnota een uitgelezen gelegenheid om de Nederlandse positie te markeren bij de wereldwijde ontwikkelingen ten aanzien van Europa. Die gelegenheid is te veel verengd tot een exercitie over competenties, financiën en organisatie. Ook hier verwachten wij, juist nu, visie en vooral een signaal van warmte ten opzichte van het doorwerken aan een verdiept en uitgebreid Europa.
Er zijn nog veel meer onderwerpen, die ik aan de orde zou willen stellen. Onderwijs, het terugbrengen van de menselijke maat in school èn klas, Defensie – hoe moet het verder na Srebrenica? –, Binnenlandse Zaken: komt er echt meer blauw op straat, ondanks reorganisaties en minder arbeidsuren? Al deze onderwerpen zullen door mijn fractie uitgebreid aan de orde kunnen worden gesteld bij de afzonderlijke begrotingen. Rest mij nu mijn bijdrage aan deze beschouwingen af te ronden; ik realiseer mij, dat wij hier vandaag bijeen zijn in een prachtige gerenoveerde vergaderzaal. Deze zaal vormde wekenlang het decor voor het spektakel IRT-enquête. Mijn fractie is van mening, dat nog eens in grote zorgvuldigheid de betekenis van openbaar parlementair onderzoek zal moeten worden gemeten. Voor veel kijkers heeft zo'n onderzoek, tegen alle bedoelingen in, steeds meer het karakter van een tribunaal. Af en toe lijkt het er in de berichtgeving meer op dat iemand als verdachte wordt verhoord dan als kennisoverdrager binnen een parlementair onderzoek. Veel mensen volgen de IRT-enquête met kromme tenen. Men vraagt zich af, waar het gezag van justitie en politie blijft. Ik denk in dit verband aan de gewone politieman en politievrouw.
Zij horen over de grote bedragen die aan infiltranten en aan overheidsbekleders worden betaald. Hoe zullen zij goed gemotiveerd kunnen blijven wanneer zij met alle televisiekijkers van Nederland zien hoe het gesteld is met hun bazen bij justitie en politie? De voorzitter van het college van korpsbeheerders sprak naar aanleiding van de enquête over een verwoestend spoor dat door de rechtshandhaving wordt getrokken. Hoe kan het gezag hersteld worden? Natuurlijk kan de minister-president op deze concrete vraag nu nog geen antwoord geven. Maar hij zou wel aan kunnen geven, hoe en met welke voortvarendheid de regering een mogelijk gezagsvacuüm denkt op te vullen. Iedereen die de openbare enquête volgt begrijpt dat er zal moeten worden ingegrepen. Men verwacht meer klappen.
De regering zal in goed vooruitzien daar op moeten anticiperen. Waar duidelijkheid reeds nu gegeven kan worden moet die naar onze overtuiging gegeven worden.
De IRT-enquête raakt volledig aan de zaak, die blijkens elk opinie-onderzoek door de doorsnee-Nederlander als de belangrijkste wordt ervaren: de veiligheid. Geen enkel misverstand: ook mijn fractie vindt diepgaand onderzoek naar politie en justitie absoluut noodzakelijk. Met vele anderen neemt bij ons de twijfel naar het instrument van enquête, en dan met name de openbaarheid daarvan, toe. Gezag, normen en waarden, betrouwbare politiek en een betrouwbare overheid horen bij elkaar. De Eerste Kamer kent sinds de verkiezingen van juni, breed gespreid over vrijwel alle partijen, nog meer dan voorheen mensen met een grote maatschappelijke ervaring. In optimisme durf ik te stellen, dat juist deze Kamer een grote bijdrage kan leveren in een stabiele politieke integriteit.
Daarbij is het in feite onbelangrijk of men nu lid is van een regeringspartij of van een oppositiepartij. Het kabinet kan in dezen een belangrijke rol spelen, in goede afweging en cordinatie met het parlement. De uitdaging moet toch zijn, dat wij ervoor zorgen, dat onze samenleving aan onze kinderen en kleinkinderen een goede toekomst biedt. Onze fractie is voor die inzet gereed. Vanuit die instelling wensen wij dit kabinet, met zijn uitstraling van vertrouwen vanuit een hecht en enthousiast team, veel wijsheid toe. Mijn fractie-collega's en ik behoren tot hen, die om zegen vragen op het werk van deze regering.
De heer Korthals Altes (VVD):
Mijnheer de voorzitter! In het jaar waarin ons land zijn bevrijding van 50 jaar geleden herdacht, werd het zelf geconfronteerd met de traumatische gevolgen die militaire interventie heeft, wanneer deze met ontoereikende middelen plaatsvindt. De door de Verenigde Naties aan de enclave Srebrenica gegeven garantie kon niet worden geëffectueerd door de te licht bewapende en te kleine militaire eenheden. Mijn fractie deelt de analyse van de minister van Defensie dat het afdwingen en handhaven van vrede in een gebied waarin vijandelijkheden met talrijk, zwaar en modern materieel worden uitgevoerd, alleen mogelijk is wanneer daartegenover voldoende middelen kunnen worden gemobiliseerd. De middelen waren echter volstrekt onvoldoende. Het interview met de secretaris-generaal van de Verenigde Naties in NRC Handelsblad van 4 november jongstleden maakte weer eens duidelijk waarom dat overwicht er niet kon zijn. Hem werden niet de troepen geleverd waarom hij had gevraagd en de troepen die er waren, hadden een ontoereikend mandaat. Als er verwijten gemaakt zouden moeten worden, dan behoren die in de eerste plaats gemaakt te worden aan landen die, ondanks een verzoek, geen troepen leverden. Niet aan de troepen die er wèl waren.
De toestand in grote delen van voormalig Joegoslavië en de onmacht van Europa en de Verenigde Naties om daarin verandering te brengen zal over 50 jaar – als het niet veel eerder is – het ongeloof en onbegrip van de dan levende en oordelende generaties oproepen. En toch waren wij niet in staat die verandering aan te brengen. Misschien kan deze constatering leiden tot wat meer relativering van onze beoordeling van de geschiedenis van ons eigen land in de Tweede Wereldoorlog en daarna. In verband met dit laatste wil ik gaarne verklaren dat mijn fractie het staatsbezoek aan Indonesië van groot belang heeft geacht en dat zij veel waarde hecht aan zo goed mogelijke betrekkingen met de republiek Indonesië.
Terug naar Joegoslavië. Vastgesteld moet worden dat het er nog steeds op lijkt dat Amerikanen slagen waar Europeanen faalden. Dat geldt in elk geval voor het bestand. Of de nu in Dayton beoogde resultaten houdbaar zullen blijken, is daarentegen wel aan twijfel onderhevig. Niet aan twijfel is onderhevig dat ondanks de heroïsche rol van Rabin en de vergelijkbare inspanning van Peres en Arabische en Palestijnse leiders, de Amerikanen ook in het vredesproces in het Midden-Oosten een doorslaggevende rol spelen. Daarom stel ik vast dat onze buitenlandse politiek mede Atlantisch gericht moet blijven en dat wij ons in de Europese Unie sterk zullen moeten blijven maken voor nauwe banden met de Verenigde Staten en Canada.
Graag zou ik op dit ogenblik aan deze constatering mijn gelukwensen hebben verbonden aan minister van Staat Lubbers met diens benoeming tot secretaris-generaal van de NAVO en aan de regering wegens de geslaagde voorbereiding van de kandidatuur. Ik betreur het zeer dat er onvoldoende draagvlak bleek te bestaan voor de benoeming van onze gewezen minister-president. Ik zal mij onthouden van wijsheden achteraf, omdat het duidelijk is dat bij de beoordeling van een kandidatuur zoveel krachten en tegenkrachten worden opgeroepen en dat de verhoudingen tussen de lidstaten onderling een zo belangrijke rol spelen, dat het een te vergaande versimpeling zou zijn, nu één reden of oorzaak aan te wijzen. Misschien is wel een antwoord mogelijk op de vraag of van tevoren min of meer groen licht was gegeven door de Verenigde Staten.
Met betrekking tot onze defensie-inspanning is mijn fractie ermee ingenomen dat de uitvoering van de Prioriteitennota voorop staat. Dit verzekert dat aan de operationele inzet van onze krijgsmacht niet wordt getornd en dat ons land aan zijn bijdragen in NAVO-verband kan blijven voldoen. Nu ons land zich ook in de toekomst waarschijnlijk niet afzijdig zal houden van vredesoperaties, is het noodzakelijk dat de criteria voor het al dan niet inzetten van Nederlandse militairen duidelijk worden gedefinieerd en toegepast. Ook behoort op voorhand duidelijk te zijn of de internationale gemeenschap in voldoende mate aan de vredesoperaties bijdraagt, zowel met mensen als met middelen.
Ten aanzien van Centraal- en Oost-Europa gaat de voorkeur van mijn fractie allereerst uit naar herstel van stabiliteit. Opneming in de Europese Unie is daarvoor van groter belang dan uitbreiding van de NAVO.
Deze Kamer was met één lid van mijn fractie vertegenwoordigd op de Vrouwenconferentie in Beijing, dankzij de enthousiaste deelneming van voornamelijk vrouwen de grootste VN-conferentie die ooit is gehouden. Mijn fractie, met een voor liberalen ongebruikelijk laag percentage vrouwen, is des te meer onder de indruk van de omvang van de conferentie: 6000 gedelegeerden, en nog eens 30.000 vrouwen die deelnamen aan het forum van niet-gouvernementele organisaties. Graag verneem ik wat er in ons land met de resultaten van die conferentie, met het Platform for Action gaat gebeuren, wat er in ons land nog zou moeten veranderen als resultaat van die conferentie en of de resultaten invloed zullen hebben op ons beleid ten aanzien van ontwikkelingslanden. Is de regering tevreden over de manier waarop bij dit soort conferenties in het verband van de Europese Unie wordt samengewerkt?
Mijnheer de voorzitter! Het trendmatig begrotingsbeleid, zoals dat tot uiting komt in voorzichtige ramingen van de economische groei, heeft in combinatie met een reëel uitgavenkader voor de hele kabinetsperiode in 1995 succes gehad. Het ziet ernaar uit dat dit beleid gedurende de hele kabinetsperiode zal slagen.
Kijken wij naar de Miljoenennota 1996, dan zien wij dat de minister van Financiën zijn zaken aardig onder controle heeft. Het financieringstekort daalt en komt beneden het afgesproken percentage. Het kabinet blijft binnen het overeengekomen uitgavenkader. De voorgenomen lastenverlichting van 9 mld. zal in 1996 voor een zeer groot gedeelte worden verwezenlijkt. Al met al een rooskleurig beeld.
Toch is er één onderwerp dat naar het oordeel van mijn fractie extra aandacht verdient, te weten de omvang van de staatsschuld. De gevolgen van de staatsschuld drukken als een loden last op de rijksbegroting. Volgend jaar moet een bedrag van bijna 30 mld. aan rente worden betaald. Dat bedrag kan dus niet aan andere, nuttiger, zaken worden besteed. Het beleid moet er dan ook op gericht zijn, de staatsschuld terug te dringen. Een daling van de staatsschuldquote van 78,7% dit jaar tot 78,4% in 1996 is te gering. Er zal meer moeten gebeuren, vooral ook in het licht van de naderende toetreding tot de derde fase van de Economische en monetaire unie. De criteria voor toetreding zijn duidelijk: een schuldquote van ten hoogste 60% van het bruto binnenlands produkt, of het in bevredigend tempo naderen daarvan. Een verlaging van de schuldquote in 1996 met 0,3% kan niet als bevredigend worden gekenschetst.
Ik erken dat we voor een niet geringe opgave staan. Wij zullen ons een uiterste krachtsinspanning moeten getroosten om de schuldquote te verminderen. Wij allen hebben er belang bij dat onze harde gulden te zijner tijd wordt ingeruild voor een even sterke Europese munt. Van alle problemen waarvoor het kabinet staat, kan er dus één worden weggestreept, en dat is de vraag hoe meevallers dienen te worden besteed. Zij dienen, bij wijze van spreken, alle te worden aangewend voor verkleining van de staatsschuld. En in elk geval dient weerstand te worden geboden aan politieke wensen zonder financiële dekking. De gedachte dat de meevallers wel als dekking kunnen dienen, zal zich wreken wanneer wij de hoogte van de staatsschuld in Europees verband moeten verantwoorden.
De collectieve sector, uitgedrukt in het percentage van het bruto binnenlands produkt, is terug op het niveau van 1975. Ons land benadert het Europese gemiddelde, maar ligt er nog iets boven. Gezien onze open economie zouden wij eronder moeten liggen. De daling van de collectieve uitgaven in 1996 is wel heel gering: van 53,8% bruto binnenlands produkt in 1995 naar 53% en dat in een tijd waarin alles meezit. De rente is laag, er is volop geld, de koopkracht blijft op peil en de economie groeit. Het zou allemaal veel sneller moeten. De molensteen van de collectieve lasten drukt de prestaties van onze economie. Die druk van de collectieve lasten komt tot uiting in de te grote wig. Deze daalt wel, maar niet genoeg.
Er is ook een teveel aan regels. De starre arbeidsmarkt is een rem op betere economische performance. Het kabinet moet niet te snel toegeven aan druk van belangengroepen. Daarbij bestaat vaak angst voor de gevolgen, zoals bij werkgevers en werknemers met betrekking tot de algemeen-verbindendverklaring van CAO's. Angst is een slechte raadgever. De minister van Sociale Zaken had juist als minister van Werkgelegenheid op dit punt niet moeten toegeven. Ik kom op het ontslagrecht overigens in ander verband nog terug.
Mijn fractie heeft reeds meermalen gepleit voor terugdringing van de regelgeving en de administratieve lastendruk. Een teveel aan regels en verplichte administratie kost ondernemers tijd en geld en kan dynamisch ondernemerschap in de weg staan. In dit verband wil ik waarschuwen voor een overmaat aan inventiviteit van de staatssecretaris van Financiën. Met zijn lenige geest weet hij voor ieder probleem razendsnel een oplossing te bedenken, maar wij moeten er wel voor oppassen dat binnenkort niet weer een commissie-Oort nodig is om de hersenkronkels weer uit de knoop te halen.
Met belangstelling heeft mijn fractie kennis genomen van de voorstellen op fiscaal gebied om te komen tot een lastenverlichting van circa 700 mln.; een stap in de goede richting. Ook is verdere aanpassing van de regelgeving op het gebied van de ARBO-wetgeving gewenst. Waarom zou ons land meer regelgeving moeten hebben dan in Europees verband is overeengekomen? Mijn fractie is vóór harmonisering binnen Europa en dat houdt in dat wij niet meer belastende regels moeten opleggen dan in Europees verband is afgesproken.
Er zal een nieuw evenwicht gevonden moeten worden tussen saneren van de overheidsfinanciën en investeren in de toekomst. Een bedrijf dat alleen maar kapt en saneert, gaat op den duur ten onder. Investeren zonder tegelijkertijd te saneren, is ook een heilloze weg.
Binnen het geheel van de overheidsuitgaven is een verschuiving nodig van consumptieve uitgaven naar investeringen in infrastructuur. Wij zijn op de goede weg. De thans aan de orde zijnde verhoging van de inspanning op het gebied van de infrastructuur, zoals de Betuwelijn, de ontwikkelingen rond Schiphol en de hoge-snelheidslijn, hebben de volle instemming van mijn fractie. Nederland vervult binnen Europa een belangrijke transport- en distributiefunctie. De ons omringende landen hebben de laatste jaren veel middelen beschikbaar gesteld ter verbetering van hun technische infrastructuur. En vaak kennen zij effectievere procedures. Ons land mag niet achterop raken bij de ontwikkelingen elders in Europa. Dat geldt ook voor ons wegennet. Investeren in infrastructuur is investeren in de toekomst van ons land, in toekomstige werkgelegenheid en in toekomstige welvaart.
Voor onze nationale economie en onze export is de land- en tuinbouw nog altijd van aanzienlijke betekenis. Door de ontwikkelingen in Europa en de zorg voor ons milieu staat deze sector onder druk. Daar komt in sommige sectoren – ik noem de glastuinbouw – een toegenomen concurrentie bij.
Er zijn investeringen nodig, terwijl sommige sectoren aan forse ontsparingen onderhevig zijn. Met grote nadruk vragen sommige sectoren de politieke aandacht. Mijn fractie heeft de overtuiging dat de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zich in korte tijd goed heeft ingewerkt in de zeer ingewikkelde dossiers en dat hij met bekwaamheid en beslistheid zijn koers bepaalt. Bij de behandeling van de structuurnota Groene Ruimte in deze Kamer heeft deze minister een overtuigende indruk gemaakt. Dat geeft ons het vertrouwen dat hij in de toekomst het juiste evenwicht blijft vinden tussen ambitie, geldmiddelen en draagvlak.
In het regeerakkoord is afgesproken dat in de zomer van 1996 een tussenstand zal worden opgemaakt over de verwezenlijking van het afgesproken beleid op het terrein van de sociale zekerheid. Als de beoogde effecten niet zijn of worden bereikt, zal het kabinet zich op maatregelen beraden. Ook is in het regeerakkoord overeengekomen – de heer Van Leeuwen sprak daar al over – dat grondig moet worden nagedacht over de vereisten waaraan ons sociale-zekerheidsstelsel op de langere termijn moet voldoen. Het gaat daarbij volgens het regeerakkoord over de samenhang tussen individualisering en (nieuwe) solidariteit, over de noodzakelijke activerende werking van het stelsel en over de toekomst van de AOW. Het kabinet zal ervoor zorgen, aldus nog steeds het regeerakkoord, dat ten tijde van de voorbereiding van de begroting 1997 de hieraan verbonden werkzaamheden zijn voltooid.
Hoe staat het met die voorbereiding? Ik vraag dit, omdat volgens Het Financieele Dagblad van 30 september jongstleden de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zou hebben meegedeeld dat een fundamentele discussie over de sociale zekerheid in 1996 niet aan de orde is. Hoe moet ik die uitspraak rijmen met de zojuist gereleveerde passage uit het regeerakkoord? Mag ik aannemen dat de staatssecretaris heeft gezegd dat de herbezinning op de tussenstand achterwege kan blijven. Mijn fractie zou dat kunnen billijken, nu de WAO-uitkeringen dalen en, sinds kort, de WW-uitkeringen. Maar mijn fractie zou het ten zeerste betreuren, wanneer de bezinning voor de langere termijn naar de toekomst werd verschoven. Ik verneem dus gaarne hoe het met de voorbereiding van die bezinning staat en of daarbij ook externe deskundigen worden betrokken. Mag ik ervan uitgaan dat wij de resultaten uiterlijk met de presentatie van de begroting 1997 tegemoet kunnen zien?
Ik ga niet in op de parlementaire enquête, waarvoor de Enquêtecommissie uit de Tweede Kamer gebruik heeft gemaakt van deze zaal. Ik meen dat het woord daarover eerst aan de Tweede Kamer zelf is. Ook spreek ik dus niet over de gevolgen tot nog toe. Wel wil ik één conclusie verbinden aan de verontwaardiging over een getroffen afvloeiingsregeling. De minister-president stelde vast dat het instituut van de gouden handdruk was komen overwaaien uit het bedrijfsleven en dat de bedragen die daar gebruikelijk waren, niet pasten bij de overheid. Als er sprake is van overwaaien, dan hebben wij wel te maken gehad met een tropische orkaan, waarvan de kracht al waaiende pleegt toe te nemen. Want gouden handdrukken in het bedrijfsleven dienen ter vervanging van toekomstige arbeidsinkomsten die door het ontslag verloren gaan. Zij komen niet nog eens bovenop die toekomstige arbeidsinkomsten.
Wat echter belangrijker is, is dat afvloeiingsregelingen zijn ontstaan als gevolg van het starre ontslagrecht in ons land. De ontslagprocedure volgens artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 – is het 50-jarig jubileum eigenlijk wel gevierd? – werkt belemmerend. Ik realiseer mij wel dat het niet geldt voor statutaire bestuurders. De ontbindingsprocedure voor de kantonrechter was lange tijd uiterst ongewis wat de te betalen schadeloosstelling betreft. Onder die omstandigheden werd in het bedrijfsleven de toevlucht genomen tot het "kopen" van de instemming met ontslag. Naarmate de gewone weg onbegaanbaarder was, werd de prijs hoger, soms in de vorm van afkoopsommen op individuele basis, soms in de vorm van bovenwettelijke vergoedingen bij collectieve ontslagen.
Mijn fractie vraagt het kabinet nog eens zeer dringend om, mede in het licht van de recente discussie over afvloeiingsregelingen, het ontslagrecht echt te herzien. Afschaffing van de preventieve toetsing! Wat mijn fractie betreft, zullen er waarborgen moeten zijn die het aan vakbonden mogelijk blijven maken, te onderhandelen over afvloeiingsregelingen bij collectief ontslag, maar zodra het ontslagrecht van de vrijwel onneembare hindernis wordt getransformeerd in een recht met repressieve rechterlijke toetsing, zal in de praktijk een aantal vuistregels ontstaan die een flexibele arbeidsmarkt binnen bereik brengen. Een flexibele arbeidsmarkt is wat ons land nodig heeft. Bovendien is het niet aantrekkelijk disfunctioneren beter te belonen dan goed presteren.
Het was te voorzien dat de voorzitter van de fractie van het CDA vandaag over het gezin zou spreken. Ook ik wil mijn licht, kort, hierover laten schijnen. De fractie van het CDA in de Tweede Kamer heeft tijdens de algemene beschouwingen aandacht gewijd aan de betekenis van het gezin en hiervoor de instelling van een ministerie bepleit. Met de betekenis van het gezin, in het eerste beginselprogramma van mijn partij omschreven als de kern van de samenleving, of, ruimer gezegd, met de betekenis van kleine verbanden voor de samenleving is mijn fractie het gaarne eens. In het beleidsplan Samenleving en criminaliteit, dat tien jaar geleden is verschenen, wordt het belang onderstreept van het doorgeven van normen aan de opgroeiende generatie. Het gezin, de school en verenigingen kunnen en moeten bij dat doorgeven van normen een belangrijke rol spelen. Het pleidooi voor het doorgeven van normen door de bestaande verbanden in de samenleving is dus niet nieuw. Ter uitvoering van het beleidsplan Samenleving en criminaliteit heeft het ministerie van Justitie in samenwerking met scholen destijds met een aantal projecten het spijbelen bestreden. Daarbij werden ook de ouders ingeschakeld. Dat bleek effectief. Het bestrijden van spijbelen had mede ten doel te voorkomen dat kinderen zich schuldig maakten aan winkeldiefstallen en andere criminele activiteiten.
Mijn fractie gelooft niet dat er een apart ministerie voor gezinszaken moet komen. Wel is het zinvol, aandacht te besteden aan het doorgeven van normen en het voorkomen van ontwikkelingen die dat belemmeren, zonder dat de overheid zich rechtstreeks bemoeit met datgene wat bij uitstek tot het privé-domein behoort. Een coördinerend bewindspersoon lijkt dus meer op zijn plaats. Of dat nu de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid moet zijn, betwijfel ik, maar zijn bereidheid deze taak te aanvaarden, is te prijzen.
Mijn fractie acht het een goede zaak dat minister Dijkstal en staatssecretaris Van de Vondervoort het beleid op het terrein van het binnenlands bestuur en de herindeling meer naar zich toetrekken. De tijd waarin het beleid van onderop moest komen, is voorbij.
Ook deelt mijn fractie de mening van de bewindslieden dat versterking van de bestuurskracht veelal om herindeling vraagt. Van belang zijn bestuurlijke kracht – die vraagt veelal om fulltime wethouders, uit de gemeenteraad! – en de mogelijkheid om de taken die op de gemeente rusten, naar behoren uit te voeren.
Vorig jaar sprak ik al uit dat mijn fractie de totstandkoming van de stadsprovincies Amsterdam en Rotterdam gewenst acht. Bij Den Haag rijst twijfel. Verder rijst er geen twijfel aan de afwezigheid van de noodzaak van stadsprovincies. De noodzaak ontbreekt ook bij verdere decentralisatie, vooral wanneer hierbij geen adequate financiering wordt gegeven.
Het zal de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen niet zijn ontgaan dat mijn fractie bij zaken die het onderwijs betreffen, zeer betrokken en kritisch is. Het vertrek van de heer Van Boven heeft hierin geen verandering gebracht, ook al zal het niet eenvoudig zijn, zijn betrokkenheid te evenaren. Het gaat ons bovenal om de kwaliteit van het onderwijs en juist vanwege dat kwalitatieve aspect is er nog altijd ongerustheid over een aantal onderdelen van het onderwijsbeleid. De prestatiebeurs als zodanig roept bij ons geen weerstanden op, wel de vraag of door het wetsvoorstel niet onnodig risico's worden geschapen voor de kwaliteit. Mijn fractie is van mening dat onderwijs de brandstof is van onze economie en dat de kwaliteit steeds belangrijker wordt, ook gezien de internationale concurrentie. Wij moeten zorgvuldig met onze human resources omspringen.
In het Hoger-onderwijs- en onderzoekplan spreken de onderdelen over de bestuursstructuur en de bekostiging mijn fractie in hoofdlijnen wel aan. Toch vindt mijn fractie dat met een aantal plannen niet de goede weg wordt ingeslagen. Ik noem de mogelijkheid van splitsing van de studie in twee fasen van respectievelijk drie en twee jaar. Drie jaar is te kort voor een studie die het predikaat wetenschappelijk verdient. De uniforme opleidingsduur van vier jaar is voor bepaalde bèta-studies te kort. Een uitloop tot vijf jaar moet mogelijk blijven. Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat de plannen berusten op louter budgettaire overwegingen.
De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft een nota geschreven met de titel Pantser of ruggegraat. Deze is mooi geschreven. Dat de staatssecretaris dat kon, wisten wij reeds. De inhoud stelt helaas teleur en dat konden wij niet weten. Er is ook een hoofdstuk gewijd aan informatietechnologie en communicatie. Is de regering werkelijk van mening dat dit in hoge mate technische beleid thuishoort in de sector cultuur? Dezelfde vraag kan worden gesteld over het mediabeleid. Het was de minister van Economische Zaken die de Europese Commissie attendeerde op de mogelijkheid van en te groot marktaandeel van een bepaalde onderneming. Wijst ook dit optreden van deze minister niet op een wat ruimere invalshoek dan alleen die van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen? Mijn fractie ziet op dit terrein bovendien een taak voor de minister van Verkeer en Waterstaat.
Mijn fractie maakt zich zorgen over de mogelijk nivellerende aspecten van het nieuwe ziektekostenstelsel, niet door de voorstellen van de regering, maar vooral door ingediende amendementen. Het is van belang dat de regering zich verzet tegen amendementen die nivellerend werken. In deze Kamer zal mijn fractie in dat opzicht zeer kritisch zijn.
Het milieubeleid is naar ons oordeel na de fasen van de wetgeving en de beleidsvorming nu in het stadium van de uitvoering. Deze ligt voornamelijk in handen van provincies en gemeenten. De uitvoering ligt goed op koers, ook al is dat niet altijd met het blote oog waarneembaar. Wij moeten niet alleen vaststellen wat nog gebeuren moet, maar ook de aandacht vestigen op wat er is bereikt. Dat komt het draagvlak voor het beleid ten goede.
Naarmate de uitvoering vordert, zal er sprake zijn van verminderende meeropbrengsten. De milieugulden zal dus minder renderen. Wil de regering in volgende begrotingen nader op dit aspect ingaan, en ook op de internationale aspecten hiervan?
Mijn fractie ziet belangstellend uit naar de toegezegde notitie over het verband tussen economie en ecologie. Voor de rijksoverheid zal de neiging ontstaan om zich in de uitvoeringsfase op verder liggende doelen te richten. Daarbij moeten wij niet te ver voor de muziek uit lopen. De vorige minister van VROM liet in Trouw van 26 oktober al weten dat veel van wat in West-Europa wordt gedaan, teniet wordt gedaan door de Russen. In verband met de produktie van schadelijke CFK's door de Russen noemde hij onze inspanning zelfs armzalig.
Voor onze samenleving blijven grootschalige voorzieningen vereist. Het zal in milieubeleid dus vaak gaan om afwegingen, niet om winst en verlies.
Aan het slot van mijn betoog wil ik iets zeggen over de relatie tussen het kabinet en mijn fractie. De laatste weken hebben verschillende leden van het kabinet zich uitgelaten over standpunten die mijn fractie zou moeten innemen met betrekking tot voorstellen waarvan zij klaarblijkelijk meenden dat die niet zonder meer de hartelijke steun van mijn fractie zouden kunnen krijgen. De minister-president sprak hierover in verband met de kleinverbruikersheffing. De tweede vice-minister-president meende zelfs dat de voorzitter van de Tweede-Kamerfractie van mijn partij de plicht had, mijn fractie ervan te overtuigen dat een wetsvoorstel over het correctief wetgevingsreferendum onze steun zou moeten krijgen. Ook in de pers wordt geschreven over het niet bestaan van een formele binding van mijn fractie aan het regeerakkoord. Er zou echter wel een morele binding zijn.
Inderdaad zijn fracties in deze Kamer geen partij bij het regeerakkoord. Wat ik in de politiek met het begrip "morele binding" moet, weet ik eigenlijk niet. Wat mijn fractie en ik wel beseffen, is wat onze taak is als lid van deze Kamer. Velen menen dat leden van deze Kamer het politieke primaat van de Tweede Kamer dienen te erkennen en vervolgens de voorgelegde wetsvoorstellen dienen te toetsen op hun grondwettigheid en rechtsstatelijkheid, op doelmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Een kwaliteitstoetsing derhalve.
Mijn fractie vindt deze omschrijving te mager. De kwaliteit van de wetgeving gaat ons zeker zeer ter harte. Zouden wij zeer ernstig twijfelen aan de doelmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid of twijfelen aan het draagvlak in de samenleving, dan komt de vraag aan de orde of tegen het voorstel moet worden gestemd. Het antwoord op die vraag wordt niet ingegeven door opvattingen over moraal. Er is sprake van een politieke afweging. Veelal zal het gaan om wetsvoorstellen waarvan het voortbestaan van het kabinet of van de coalitie niet afhankelijk is. Dan zullen onze bezwaren bij de bepaling van onze stem de doorslag kunnen geven. Anders is het, wanneer kabinet of coalitie wel op het spel staan.
Wij zijn er ons van bewust dat de VVD-fractie, als grootste fractie in deze Kamer, voor het verkrijgen van een meerderheid in die gevallen veelal onmisbaar zal zijn. De leden van de VVD-fractie zijn door de leden van hun partij als representanten van die partij gekandideerd en vervolgens, naar wij met vrij grote zekerheid mogen veronderstellen, door de VVD-statenleden gekozen. Wij hebben geen binding aan het regeerakkoord, maar – ook al ontvingen wij geen last en houden wij geen ruggespraak – wij hebben wel een binding met de politieke partij waaruit wij voortkomen. Wij dragen in deze Kamer de beginselen en het beleid van onze partij uit. Wij laten ons bij het bepalen van onze stem leiden door onze politieke opvattingen.
Of mijn fractie in een dergelijk geval steun zal geven, hangt af van een aantal omstandigheden. Voor ons zal van wezenlijke betekenis zijn of het beleid in zijn totaliteit in voldoende mate recht doet aan de liberale inbreng in dat beleid. Wij voelen er niet voor de prijs te betalen voor samenwerking in een coalitiekabinet, zonder dat tegenover die prijs een voldoende tegenprestatie staat. Ziet men dus bepaalde voorstellen als offers die de VVD-fractie voor de samenwerking met Partij van de Arbeid en D66 dient te brengen, dan zal het kabinet ervoor moeten zorgen dat het beleid op andere punten zó aantrekkelijk is voor mijn fractie, dat wij die offers ervoor over hebben.
Voor ons is het van belang dat het kabinet zijn werk voortzet, zolang het financieringstekort daalt, zolang de staatsschuld afneemt – maar dan wel sneller dan nu het geval is –, zolang de economie verder gezond wordt gemaakt, zolang er niet verder wordt genivelleerd maar gedenivelleerd, zolang de werkgelegenheid verder toeneemt en de arbeidsmarkt wordt geflexibiliseerd door onder andere herziening van het ontslagrecht en beëindiging van de praktijk van algemeen-verbindendverklaring van CAO's. Zolang de inbreng van de VVD op deze en andere onderdelen van beleid voldoende duidelijk is, zal er van onze kant begrip bestaan voor het feit dat ook de Partij van de Arbeid en D66 zich in onderdelen van het beleid willen kunnen herkennen.
Het gaat er bij samenwerking om dat enerzijds evenwicht wordt gevonden bij het verwezenlijken van de doelstellingen die niet op algemene steun kunnen rekenen, en anderzijds de coalitiepartner wordt ontzien op punten die voor die partner van wezenlijke betekenis zijn.
Er is een tweede element dat ik het kabinet wil voorhouden. Bij het uitwerken van bepaalde voorstellen zal terdege rekening gehouden moeten worden met grenzen die mijn fractie daarbij trekt. Amenderen kunnen wij niet; de regering zal dus reeds in de Tweede Kamer met die grenzen rekening moeten houden. Als het regeerakkoord bepaalt dat er een correctief wetgevingsreferendum komt, dan houdt dat niet in dat de VVD-fractie in de Tweede Kamer zich verbonden heeft om èlk voorstel ter zake te steunen. Voor mijn fractie geldt dat eens te meer.
Ik noem voorbeelden van te trekken grenzen. Als overeenstemming wordt bereikt over aantallen kiezers die vereist zijn om een referendum te mogen verzoeken, over een minimumpercentage van deelnemers aan het referendum als voorwaarde voor de rechtsgeldigheid van de volksuitspraak en dergelijke, dan zullen die limieten in de Grondwet verankerd moeten worden. In elk geval zal mijn fractie zich niet kunnen verenigen met wijziging van die waarborgen bij gewone wet en gewone meerderheid. Het liefst zag mijn fractie overigens dat de lust om het referendum in te voeren, zou zijn vergaan na de destructieve uitwerking van de referenda in Amsterdam en Rotterdam. De vooruitgang werd daar tegengehouden, zoals het instituut van het referendum ook in Zwitserland altijd conserverend heeft gewerkt en het vrouwenkiesrecht daar in sommige kantons jarenlang heeft tegengehouden. Mijn fractie ziet er niets vooruitstrevends in, integendeel. In Amsterdam en Rotterdam is geen antwoord gegeven op de werkelijke vragen die aan de orde waren. Dat mag de regering nu gaan geven, en het is er niet gemakkelijker op geworden.
Voor het kiesrecht geldt dat evenredige vertegenwoordiging, ook van de kleine partijen, in ons land haar grote waarde heeft bewezen. Ons land is klein. De aandacht van de televisie en van andere media voor de politiek en de gebeurtenissen in de Tweede Kamer is groot. Iedere politicus die wat te zeggen heeft, komt nog dezelfde dag in de huiskamer. Waarom dan terug naar het begin van deze eeuw met een districtenstelsel, dat is gebaseerd op de toen geldende omstandigheid dat men naar een zaaltje niet te ver van huis moest gaan, om een politicus in levenden lijve te kunnen zien en horen? Het districtenstelsel was toen nodig om de politiek – in de vorm van de afgevaardigde van het district – bij de kiezer te brengen. Nu brengt de televisie alle leden van het kabinet en alle leden van de Tweede Kamer regelmatig bij de kiezer thuis. De opkomstpercentages in landen met districtenstelsels zijn niet hoger dan bij ons. In Engeland wordt in de meeste districten beslist door de mate waarin kiezers van een bepaalde partij wegblijven.
Het huidige stelsel met negentien kieskringen geeft een ruime mogelijkheid tot differentiëren van kandidatenlijsten, maar de partijen willen daar geen gebruik van maken. In een klein land bestaat kennelijk geen behoefte aan regionalisering van de landelijke verkiezingen. Wij moeten geen stelsels overnemen die passen bij grote of zeer grote landen of bij federale staten. Verdere verlaging van de barrière om met voorkeurstemmen te worden gekozen, zou mijn fractie toejuichen en tevens voldoende vinden.
Mijnheer de voorzitter! Wij zullen aldus de kwalitatieve toetsing van de voorstellen van de regering gepaard laten gaan met een politieke afweging.
De heer De Boer (GroenLinks):
De zon schijnt in het Catshuis.
De troonrede ademt tevredenheid en optimisme.
In de Treveszaal davert de gulle lach.
Het CDA kijkt tandenknarsend toe.
Wat moet je ook in de oppositie, wanneer gebeurt wat jij had willen doen.
Natuurlijk waarschuwt de remake van Drees voor zelfgenoegzaamheid.
Allicht, er blijft nog wat te wensen over.
Maar het gaat beter dan men had durven dromen.
Paars kan het.
Het gaat goed in Nederland.
Voorzitter! Dit is de vijfde keer dat ik namens de fractie van GroenLinks de regering toe mag spreken. Ik ervaar dat als een voorrecht. Niet met de illusie dat er veel mee gebeurt; wel met de opluchting dat gezegd is wat gezegd moet worden en dat straks, als het allemaal tegenvalt, niet weggevlucht kan worden in onwetendheid.
Nadenkend over hoe ik door de ring van zelfvertrouwen heen kom, merkte ik dat – in tegenstelling tot de iets ludiekere aanpak van vorig jaar – mijn politieke stemming wat minder vrolijk is. Meer in de buurt van de monnik die tijdens de glitter van de pauskroning in het gezicht van de plaatsbekleder een vlokje hennep – jawel, hennep – in rook doet opgaan. Sic transit gloria mundi. Weldra vergaat alle praal in rook.
Ach, Heer, zo hoor ik nu het nauw verholen zuchten, daar gaan we weer. Hebben we eens een leuk feestje samen, komt die zwartkijker weer zijn onvermijdelijke roet in ons etentje strooien.
Als tij en wind dezelfde kant uit staan – dit voor de zeilers onder ons; maar ook voor de niet-zeilers: die leren dan nog eens wat – worden de golven lager en gaat het varen makkelijker. Dan is niet meer de vraag òf je ergens aankomt – dat lukt alle slechte zeilers in dat geval ook wel – maar hoe snel en effectief je verder liggende doelen haalt. Anders gezegd: gebruikt dit kabinet de meezittende economie voldoende, om voor nu en slechtere jaren de belangrijkste problemen aan te pakken? Natuurlijk gun ik van Mierlo cum suis hun paarse feestje. Na 80 jaar suprematie van de christen-democratie mag daar wel even een opgeruimd gevoel over ontstaan. En wie ben ik om D66 de illusie te ontnemen, dat alleen al het open wrikken van de door het CDA vast geklonken structuren zorgt voor nieuwe dynamiek en dus een betere samenleving! Het eerste wil ik wel toegeven, het tweede moet nog blijken.
De atmosfeer die het kabinet uitstraalt, heeft verdacht veel van een al jaren vastzittend managementteam, dat zonder de vroegere directeur op survival is geweest in de Ardennen. Vrolijk, bruisend, vol luidruchtige daadkracht hakken ze in vlagen van dynamische besluitvaardigheid allerlei knopen door, breken vermolmde structuren open en jagen een frisse wind door de BV Nederland. Op zichzelf is daar niks mis mee. Amusant? Zeker. Nodig? Ook wel. Maar dan.
Wat wordt er eigenlijk besloten? Wat is de waarde, de kwaliteit, de toekomstige houdbaarheid? Welke samenleving heeft men eigenlijk voor ogen? Waar wil paars heen?
Het nieuwe levensgevoel werd tamelijk onthullend neergezet in een Trouw-interview met de zich al ras tot de Nederlandse Kennedy ontpoppende minister Wijers. Overigens wil ik er een fles – voorlopig geen Franse – wijn op zetten dat, als de democraten hun opvolgingsprobleem zelf niet durven oplossen, de dynamiek van de mediamarkt dat wel voor ze regelt. Wat mij bevalt in dat interview is de intentie. Optimistisch in het leven staan. Kans in plaats van lot. Richten op actief participeren. Open, nieuwsgierig, inspirerend. Het verschil met het gevestigde belangen beschermende liberalisme van Bolkestein vindt hij, dat men daar aanneemt dat de mens geneigd is tot passiviteit en negatieve of positieve prikkels nodig heeft om in actie te komen. Wijers gelooft, dat mensen geneigd zijn tot activiteit en nu door de bureaucratie ontmoedigd worden. Die belemmerende, hospitaliserende structuren moeten worden aangepakt. Het is arrogant en verspillend om de talenten en mogelijkheden, die het overgrote deel van de mensen heeft, te ontkennen.
Er zit veel waars in deze benadering. Bij vele elementen voel ik mij zelfs goed thuis. Maar het is ook de benadering van de geslaagde, welvarende witte man, die er geen notie van heeft hoe het er aan de onderkant van de samenleving uitziet, hoe moeilijk het is om op te staan uit de puree, je niet afgedankt te voelen, te geloven in je minimale kans op werk, niet kapot te lopen op de instanties en zelfbewust blijven rondlopen terwijl werkgevers en bureaucraten je behandelen als een in te wisselen nummer. Het ontkent de angst en onzekerheid van mensen die bang zijn hun laatste restje te verliezen. Voor een deel zijn ze dat ook terecht, omdat zij weinig te verwachten hebben van de zo gekoesterde flexibilisering en deregulering. Wijers droom is dat we dynamiek en flexibiliteit in onze samenleving kunnen brengen zonder de solidariteit aan te tasten. Zachtjes zegt hij er achteraan, dat de droom misschien zal blijken een hersenschim te zijn.
En daar ligt precies mijn zorg. Het risico dat de paarse aanpak blijkt te berusten op een hersenschim, is niet afgedekt. Dat dit kabinet risico's aangaat, vind ik positief. Dat alles uit de kast gaat om de permissive society om te bouwen naar een participating society, akkoord. Maar als de concrete maatregelen alleen gaan over terugtreden, afnemende bescherming en meer eigen verantwoordelijkheid, zonder hard te maken dat aan de onderkant het lot vervangen wordt door echte kansen en dat de angst voor een nog verdere terugval misplaatst is, wordt de filosofie ongeloofwaardig. En, paarse dames en heren, dat hard maken moet de overheid doen. De markt zal dat niet regelen. De markt is geïnteresseerd in winst en eigen continuteit. Zolang de onderkant daar bruikbaar voor is, is zij welkom. Zo niet, dan is het einde verhaal.
Daar ligt, lijkt mij, de uitdaging voor de paarse filosofie: Of je kans ziet met een overtuigende aanpak en effectieve inzet het vertrouwen van de onderkant te winnen, of het je lukt te ontkomen aan de prijs die door de have-nots, het milieu, de arme landen en de mondiale toekomst betaald moet worden als het niet gaat zoals je hoopt. Nog scherper gezegd: wat mij in alle paarse dadendrang het bitterst tegenvalt, is de kortzichtigheid.
De ogen staan op dichterbij, op voor de voeten.
Op nu en hier, op deze tijd, op heden.
En wat niet uitkomt, wordt te snel vermeden.
Terugblik noch de verte doen ons leren, zoeken, moeten.
Ik nodig de minister-president uit, in zijn beschouwende beantwoording deze kritische benadering van mijn fractie over de plaatsbepaling van zijn kabinet helder en overtuigend te weerleggen en daarbij niet te blijven steken in goed klinkende intenties. Die geloof ik wel. Ik deel de meeste ook, maar ik wil horen wat de verder weg liggende doelen zijn, de weg daarheen en het uitzuiveren van risico's dat de minst sterken het loodje leggen. Mikt het kabinet nog steeds op volledige werkgelegenheid of neemt het daar heimelijk afscheid van? Waar baseert het die keuze op? Wat is in de paarse filosofie eigenlijk nog de rol van de overheid? Zou een renaissance van het openbaar bestuur niet beter zijn dan al dat terugtreden waarbij je in kuilen valt, die je door bijziendheid of geheugenverlies niet hebt gezien? Als deze sociaal-democratische regeringsleider eens peinzend in de spiegel kijkt, hoe zeker is hij er dan van dat de paarse dadendrang niet bezig is het sinds de jaren vijftig opgebouwde sociale kapitaal te verjubelen?
Met vrolijkheid en kwinkslagen presenteerden de heren Zalm en Vermeend op 19 september hun Miljoenennota. Eigenlijk loopt alles nog veel beter dan bij het opstellen van het regeerakkoord gedacht was. Ze hadden nog wel gezocht naar punten die niet zo goed gingen, maar echt, die waren niet meer te vinden. De nog steeds oplopende staatsschuld en de verslechterde balanspositie lieten ze even liggen. Ik ook, tot 12 december.
Is al die tevredenheid nu terecht? Ik wil dat toetsen op vijf punten. Werk, werk en nog eens werk, is het adagium waarmee het kabinet de werkloosheid te lijf wil. Maar de miljarden die – zo las ik ergens – Adje Additioneel nu uitgeeft aan talloze gesubsidieerde werkgelegenheidsprojecten – JWG, ITB, Banenpool, Melkert-1 tot en met zoveel, experimenten, loonkostensubsidies, reïntegratie en wat niet al – kunnen niet verhullen dat de werkloosheid nauwelijks daalt. 10.000! En dat met deze economische groei! De honderdduizend banen die erbij komen, zijn net genoeg om de gewone groei van de arbeidsmarkt te kunnen opvangen. De meeste nieuwkomers die door het flankerend kabinetsbeleid de arbeidsmarkt weer opgestuurd worden, zoals alleenstaande ouders met jonge kinderen, vrouwen – 57% van de vrouwen heeft geen betaald werk, in Zweden is dat 15% – en herkeurde WAO'ers. Al die mensen worden afgescheept met de mededeling dat ze weliswaar gereactiveerd zijn, maar dat er helaas geen baan voor ze is. Intussen is van de allochtone Nederlanders nog steeds meer dan 25% werkloos, onder andere omdat de meeste werkgevers bij vacatures altijd nog de voorkeur geven aan gezonde, jonge, Hollandse Koemantypes. En het komende jaar zal pijnlijk duidelijk worden hoe alle uitvoeringsorganisaties vastlopen met hun uitstroomtaakstelling. Het is ze gelukt om mensen weer te activeren, maar dan stagneert het, omdat er aan het eind van het traject onvoldoende banen te vergeven zijn. Ik laat u raden hoe demotiverend en fnuikend dat is voor allen die daarbij betrokken zijn. En kom mij morgen niet aan met een gemakkelijke reactie dat ik te pessimistisch ben. Dat zou in dit geval onterecht zijn. Ik sta midden in de uitvoering van alles wat overhoop wordt gehaald. Ik ben een warm voorstander van een meer activerende aanpak en wil ook nog toegeven dat wij daar in dit land te gemakkelijk mee zijn omgegaan. Maar "werk, werk, werk" roepen zonder aan het eind van al die activering perspectief te bieden op daadwerkelijke uitstroom naar reguliere arbeid, is mij te gemakkelijk. En het stoort, dat dit probleem door het kabinet niet serieus wordt genomen. Wat pijn doet, is als je aan het eind van een succesvol stadswachtenproject moet constateren, dat van de tien geactiveerde en opgeleide stadswachten er maar twee doorstromen naar de gewone arbeidsmarkt en de andere acht terug gaan naar hun werkloosheidssituatie. Waarna je weer begint met een nieuwe groep van tien. En volgend jaar nog eens. En zo verder. Waar ik triest van word, is als ik om mij heen zie hoe door goede begeleiding en eigen inzet JWG'ers gemotiveerd raken voor het additionele werk wat ze doen, hoe ze op die plek voor de organisatie ook steeds belangrijker worden en het werk daarmee dus nauwelijks meer additioneel is en dat je – als je alles al hebt opgerekt tot de meest maximale termijnen – ze moet laten gaan. En dat je ten slotte, als je alles al hebt opgerekt tot de meest maximale termijnen, ze moet laten gaan. Er is zinvol werk genoeg te vergeven, maar geen budget om die jongens en meisjes in schaal 3 of 4 een baantje te bezorgen. En dus krijgen ze een hand, zeg je "Bedankt, hou je haaks" en zie je ze de deur uitlopen, in veel gevallen terug naar af.
Wat ontmoedigt en kwaad maakt, is als een directeur van een verzorgingshuis je vertelt dat zij aan de voordeur Melkert-baners binnenlaat, terwijl door de achterdeur gediplomeerde bejaardenverzorgsters vertrekken, omdat de instelling door alle taakstellende bezuinigingen hun salarissen niet meer kan opbrengen en dus noodgedwongen uitwijkt naar Melkert-werkneemsters. Dat is niet goed.
En ik word warm van plaatsvervangende schaamte als ik in een krant lees dat een wethouder met trots de nieuwe banenpooler van een sjieke golfclub presenteert. In het onderschrift bij de foto prijst de voorzitter van de club het nieuwe systeem dat het mogelijk maakt dat Dirk voor de schappelijke kostprijs van ƒ 3700 per jaar dagelijks de ballen raapt voor de in hun jaguars en mercedessen aan en af rijdende clubleden. Dat is ook de werkelijkheid van vandaag.
Voorzitter! Die werkelijkheid is minder rooskleurig dan de paarse vrolijkheid wil doen geloven. GroenLinks vindt dat dit anders moet en dat het anders kan. Ik noem zes dingen.
1. Het in alle opzichten gelijkstellen en bevorderen van deeltijdwerk. Daar wordt aan gewerkt.
2. Het doorgaan met arbeidstijdverkorting met als nieuw speerpunt verplicht en periodiek elke vijf jaar een jaar verlof voor iedereen om bij te tanken en te onthaasten. Dat levert op den duur op alle niveaus, van hoog tot laag, 800.000 banen op, bevordert mobiliteit, deskundigheid en produktiviteit en houdt mensen vitaal en gezond. Met een slim financieringssysteem, fiscale compensaties en een eigen bijdrage van de werknemer is dat goed uitvoerbaar.
3. Vacatures en nieuwe banen alleen nog invullen op basis van 32 uur. Dat was toch ook een paars voornemen? Wat is daarvan terecht gekomen?
4. Vergaand investeren in milieuvoorzieningen en energiebesparingen. Er is nu geld beschikbaar. Gebruik dat dan ook. Het verhoogt de kwaliteit van de samenleving, creëert zeer veel banen, die grotendeels uit besparingen op uitkeringen betaald kunnen worden, en bespaart op termijn grote bedragen aan individuele en maatschappelijke kosten. Wat houdt een innovatieve regering nu toch tegen om hier eens een echt goed masterplan op te ontwikkelen? Dat klemt te meer op het punt van de ecotax. Want de invoering daarvan valt heel nadelig uit voor mensen, huurders, die wonen in slecht geïsoleerde huizen. Daar moet je dus wat aan doen.
5. Bij privatisering en door overheidsinstellingen inhuren van dienstverlening niet alleen eisen stellen aan de prijs en kwaliteit van het produkt, maar ook aan de arbeidsvoorwaarden van het betrokken bedrijf, hoe ze met hun personeel omgaan.
6. De lastenverlichting voor bedrijven combineren met afspraken over het scheppen van banen en het investeren in werkgelegenheid, ook hier. Zonder die voorwaarden komt die winst te eenzijdig terecht bij aandeelhouders in plaats van dat er nieuwe banen ontstaan.
En wellicht kan de regering morgen nog meer bedenken. Wij worden graag verrast.
Een tweede kwestie waar paars niet uitkomt, is het milieu. De ministers de Boer en Jorritsma zien kans om in de kennelijk steeds oplopende paarse behoefte om het toch vooral gezellig te houden, elke spanning te ontlopen. Vroeger, toen politiek nog heel gewoon was, lag een milieuminister regelmatig met zijn collega's overhoop als zij dwars lagen op wat hij moest bereiken. Nu wordt de handdoek al in de ring gegooid voordat het gevecht wordt geleverd.
De minister trekt een parttime adviseur aan die de rest van zijn werkweek voor de luchthaven Schiphol werkt. En ze wordt chagrijnig als daar vragen over gesteld worden. Als de dierenbescherming een kopstuk van de jagersvereniging als adviseur aan zou stellen, trek je toch ook je wenkbrauwen op?
Ik heb weinig goede woorden over voor de milieu-inspanningen van dit kabinet. De doelstellingen worden niet gehaald, terwijl allerwegen duidelijk wordt dat de situatie nog veel ernstiger is dan tot voor kort werd aangenomen. Alles wat wij nu nalaten, moet straks door volgende generaties met draconische maatregelen worden hersteld – als dat dan nog mogelijk is.
Waarschuwingen zijn er te over. Maar een simpele maatregel zoals een maximumsnelheid van 100 km/u en die met forse boetes handhaven – waarom kan hier niet wat in de door de VVD zo gepropageerde Amerikaanse toestanden al lang geregeld is? – vindt onze vervoersminister veel te ingewikkeld. Die maakt zich liever druk over de te schamele automobiel waar ze in rond gereden wordt in vergelijking met wat de penose zich kan veroorloven. Binnenkort mogen we wellicht horen dat het salaris van ministers en hoofdcommissarissen wel schamel afsteekt bij dat van de drugsbaronnen. Tamelijk dun allemaal. Eens was dit het land van Drees en Tilanus. Stoere fietsers, sobere fietsers ook. Dienaren zonder kapsones.
Ik wil het even over Schiphol hebben. Niet om een voorschot op de behandeling te nemen, wel om het te gebruiken als illustratie. Kenmerkend bij Schiphol vind ik dat de discussie en de besluitvorming meer langs emotionele lijnen dan op rationele gronden verlopen. Het kabinet heeft daadkrachtig de knoop doorgehakt. D66 en PvdA aan de overzijde gaan schoorvoetend akkoord en de minister van milieu vindt het een gelopen race en wil er eigenlijk weinig woorden meer aan wijden. De Eerste Kamer is nog een hobbeltje, maar die grijze plaag zal ook wel morrend het hoofd in de schoot leggen.
Schiphol is een metafoor. Het is een voorbeeld van hoe irrationeel ingrijpende en onomkeerbare beslissingen tot stand komen, terwijl de gevolgen gezichtsbepalend zijn voor hoe het hart van Nederland er de komende eeuw uit zal zien. Een besluit over de sociale zekerheid kan je, als het een vergissing blijkt te zijn, over vier jaar altijd terug draaien. Projecten zoals de Betuwelijn en Schiphol zijn definitief en onherstelbaar.
We zullen het nooit erkennen, maar onderbuikgevoelens spelen in de besluitvorming over Schiphol een grote rol. Nog steeds de opgewondenheid over het kunnen vliegen, de romantiek van the sky die the limit zou zijn, het escapisme, de nationale trots. Nergens anders zouden wij er over piekeren om ten koste van zoveel milieu en landschap 33 mld. te investeren voor 30.000 arbeidsplaatsen. Dat is een miljoen per werkplek. We lijken wel gek. En toch gebeurt het, tegen elke rationele afweging in. De feiten zijn in strijd met de gewenste werkelijkheid, dus veranderen we de eerste.
Als het de vroegere milieupartij D66 dan niet lukt dat image nog te dragen, moet er gescoord worden op de reden waarvoor deze partij vooral werd opgericht: staatkundige vernieuwing. Met hoorbare tegenzin van VVD-zijde haalden het correctief referendum en een ander kiesstelsel het kabinet. Trendgevoelig als geen ander, dus ook voor de huidige "kill the sixties"-mode schoot collega Wiegel het referendum direct aan flarden met de badinerende mededeling dat hij dit idee net zo belegen vond als een ander vreselijk verschijnsel uit de jaren zestig, de plusfour. Alweer een bewijs dat bepaalde politici zelden willen leren van de historie. De plusfour, collega Wiegel, is het tijdsbeeld van de nu zo opgehemelde jaren vijftig.
De heer Wiegel (VVD):
Nog erger.
De heer De Boer (GroenLinks):
Ik weet dat als geen ander, want toen ik gedwongen werd zo'n ding te dragen, ben ik pas echt lastig geworden. En dat is nooit meer overgegaan.
Je kunt voor of tegen een voorstel voor een correctief referendum zijn, maar het is ten minste duidelijk en begrijpelijk. Een vraag: zou het in deze zaal verzamelde staatsrechtelijke intellect vandaag of morgen eens glashelder kunnen vaststellen of er een grondwetswijziging nodig is. Dat zou ik zo graag eens willen horen.
De verzonnen verandering van het kiesstelsel vindt GroenLinks onsamenhangend, discriminerend en ouderwets. Nota bene een D66-staatssecretaris lanceert een voorstel dat haaks staat op het evenredigheidsbeginsel. Dat is strijdig met wat er in het regeerakkoord staat en het is ook strijdig met de Grondwet, waarin evenredigheid en respect voor minderheden verankerd is.
Berekeningen van het ministerie laten zien dat vrijwel alle kleinere partijen gehalveerd zouden worden. GroenLinks gaat er licht op vooruit. Maar wij bedanken bij voorbaat voor dit "de een zijn dood, de ander zijn brood"-cadeautje. En waarom dit idee? Omdat D66 koste wat het kost een staatkundig konijn nodig heeft. Die gekozen minister-president komt er toch niet, dan dit maar. De helft van de Kamer moet gaan bestaan uit regionale kandidaten. En dat in een landje dat op Europese schaal in zijn geheel het formaat van een regio heeft. Kan de minister-president morgen eens uitleggen wat het in hemelsnaam uitmaakt dat Gerrit Schutte toevallig in Zeist woont? Op de schaal van dit land zijn leeftijd, geslacht, etnische afkomst en levensbeschouwing toch veel belangrijker factoren dan de plaats waar je toevallig woont. In dit mediatijdperk is de geografische afkomst voor de band met de kiezer nagenoeg van geen belang meer en in elk geval een ouderwets item om je op te willen profileren. Het sluit bovendien niet uit dat bij de grotere partijen allerlei kleurloze regionale kandidaten toch op de slippen van een populaire lijsttrekker tot kamerlid gekozen worden. Als je de band met de kiezer wilt versterken, heb dan het lef om de voorkeursdrempel te verlagen. Dan moeten al die slippendragers hun plek zelf verdienen en wordt een eind gemaakt aan het ritselcircuit in de partijburelen. Een parlementariër als Gerrit Schutte zal dan gewoon weer gekozen worden, niet om zijn geografische ligging maar vanwege zijn standvastig gedachtengoed.
Een vierde gebied waar de grootse meeslependheid van paars uiteindelijk een vrij miezerig muisje heeft gebaard, is de sector buitenland. Juist op dat punt had ik hoge verwachtingen. Zonder dat het veel extra geld kost, zou hier heel veel kunnen gebeuren. Verwacht mocht worden een heldere inhoudelijke plaatsbepaling hoe Nederland zijn afwegingen maakt over de deelname aan vredesoperaties. Niet dus. Verwacht mocht worden een duidelijk financieringssysteem van deze operaties. Niet dus. Elke keer krijgen wij weer onfris gesteggel tussen Voorhoeve en Pronk over wie wat moet betalen. Verwacht mocht worden een overtuigende uitwerking van het vorig jaar zo spectaculair gelanceerde plan over VN-brigades. Niet dus. Eens waren mensenrechten een nadrukkelijk aandachtspunt in de Nederlandse diplomatie. Nagenoeg verdwenen. Eens bestond er tenminste nog spanning tussen de koopman en de dominee. Natuurlijk won de koopman altijd, maar wij stelden af en toe nog een daadje.
Bij de laatste missies naar het buitenland werd het regeringsvliegtuig volgeladen met captains of industry en lieten wij dominee Pronk veiligheidshalve maar thuis. Wat moet minister Pronk eigenlijk hier nog bij? Met schrikogen die laten zien dat hij er zelf niet in gelooft, verdedigt hij de herijkingsnota. De minister mag nu op alle tafels meespelen, simultaan tegen de rest. Maar het is de trieste afgang van een founding father. Wat resteert, is een naar 1998 sjokkend anachronisme. Als laatste minister voor Ontwikkelingssamenwerking zal hij straks het licht uit doen, zo voorspel ik u.
Onder Van Mierlo heeft Nederland in zijn buitenlands beleid elke pretentie afgeschaft. Met de pet in de hand komt men door het ganse land. Hij investeert in goede verhoudingen met de buren. Alle deuren gaan voor hem open. Overal is hij een graag geziene gast en dat is wel anders geweest. Heeft Chirac problemen met onze drugsnota? Dan vliegen wij toch naar Parijs om dat aan onze ami onder een etentje allemaal nog eens uit te leggen. Het pijnlijke onderwerp van de kernproeven laten wij natuurlijk rusten. Je moet een goede maaltijd niet bederven. En uit beleefdheid hebben de gastheren de kernproef niet helemaal laten samenvallen met de soufflé. Maar de Hollanders waren nog niet vertrokken of de knop werd omgezet. Hoe gaan Hans en Joris om met de grote jongens? In ieder geval levert al dat beleefde en timide gedoe in Parijs, Bonn, Washington of de commandokelder van Defensie geen fluit op. Je bent de deur nog niet uit of je wordt geschoffeerd en het is slecht voor je zelfgevoel en ruggegraat. Hebben wij iets gedaan tegenover de vijandige bejegening door de Franse marine van de onder Nederlandse vlag varende Green Peace-schepen? Is de Franse ambassadeur op het matje geroepen? Er waren tijden dat wij om zo'n incident een oorlog begonnen. Dat onbeschaafde gedrag hebben wij overwonnen, maar dit is wel het andere uiterste.
Voorzitter! Mijn laatste thema is de drugsellende. Ook op dit punt hadden wij hoge verwachtingen.
De voorzitter:
Ik hoop dat u kort kunt zijn, want uw spreektijd is om.
De heer De Boer (GroenLinks):
Zeker, voorzitter. Ik zal een deel van wat ik hierover wilde zeggen, bewaren tot de tweede termijn.
Wel merk ik op dat het met het drugsbeleid, zoals het zich nu ontwikkelt of eigenlijk niet ontwikkelt, niet goed gaat. Avond aan avond kunnen wij zien hoe deze oorlog, deze "war on drugs", ons tot voor kort onkreukbare politie- en justitie-apparaat in de vernieling heeft geholpen. Het heeft de kop gekost van twee, bijna drie ministers. En als het enquêterapport op tafel ligt, zullen er bij politie en justitie weer hoofden rollen. Mag ik u allen in deze zaal een dringende vraag stellen? Wat moet er nu nog meer gebeuren om uw inzicht en mening te veranderen? Waar bent u bang voor? Nicotine en alcohol veroorzaken een veelvoud aan slachtoffers van de 30.000 drugsgebruikers. Wat zijn nu precies uw argumenten om deze de samenleving ondermijnende hypocrisie in stand te houden? Waarom kiezen wij niet voor een andere aanpak?
Voorzitter! Ik rond af. Vorige week zondag heb ik "De achterkant van het gelijk" gezien. Behalve de laatste vijf minuten, toen het echt ergens over ging, vond ik de vraagstellingen tamelijk slapjes. Maar daar gaat het mij nu niet om. Ik heb peinzend naar de groep daar aanwezige ministers zitten kijken. Eigenlijk niks mis mee. Aardige, gewone, integere mensen. Sommigen uitgesproken sympathiek. Allen door en door fatsoenlijk. Sieraden van de "decent society". En toch wringt er iets, althans bij mij. Die "decent society" is mij te regressief. Misschien is dat wel de stille armoede van paars. Ik wil een "seeing society". Een lerende, omziende en vooruitkijkende samenleving. Een kabinet dat houdbare visies ontwikkelt.
Paars trekt zijn wissels.
Ecologisch gebeurt niet wat nodig is.
Collectief niet wat mogelijk is.
Immaterieel niet wat wij hadden gehoopt.
Sociaal waar wij bang voor waren.
De zon schijnt in het Catshuis.
In de Treveszaal rinkelen de kroonluchters.
De rode droom is vervlogen.
Idealen vervagen tot being there.
De toekomst betaalt het gelag.
De tol der kortzichtigheid.
De heer Van den Berg (PvdA):
Mijnheer de voorzitter! Het feit dat ik hier voor het eerst sta voor een bijdrage aan onze algemene beschouwingen, herinnert mij aan het optreden, tot en met 1994, van mijn voorganger Ger Schinck. Met veel respect denk ik aan zijn degelijke en tegelijk geëngageerde interventies; ook aan de bescheidenheid waarmee hij die presenteerde, met een nauwkeurig oog voor de beperkingen en mogelijkheden van de Eerste Kamer. Soms dacht ik wel eens: hij maakt zich bijna tot een gevangene van de hoge eisen die hij aan zichzelf stelt. In de tweede termijn voelde hij zich meestal van die gevangenschap bevrijd, zonder aan degelijkheid te verliezen. Ik realiseer mij dat ik nog veel van hem te leren heb. Dat geldt ook voor onze onlangs overleden oud-collega en vriend, Jan Kassies, die steeds ons richtingsbesef bewaakte: nu eens met ironie, dan weer scherp, maar altijd humaan.
Als iemand je na een jaar huwelijk zou vragen "hoe bevalt het?" en het antwoord zou zijn "ik weet het nog niet helemaal" dan zou je gesprekspartner zich waarschijnlijk ernstig zorgen maken. Een coalitie in de politiek is geen huwelijk maar een zakelijke relatie van samenwerking, voor niet meer dan vier jaren afgesloten, een relatie voorts die zichzelf geleidelijk moet bewijzen. Dus lijkt het mij niet meer dan normaal om op de vraag "hoe bevalt het?" na één jaar terughoudend te antwoorden.
Als het gaat om de beheerstaken en de bijbehorende besluitvaardigheid van deze coalitie, hebben wij bepaald geen reden tot klagen. Daarbij speelt ook de kennelijk ontspannen stijl van overleggen en beslissen van dit kabinet een rol. Regeren doet het, in ieder geval tot nu toe, niet vanuit zorgvuldig uitgegraven departementale schuttersputjes. Gegeven het grote en nog steeds stijgende belang van goed, zorgvuldig en besluitvaardig beheer in de regeringstaak is die constatering, dunkt ons, van belang. Het kabinet verdient daarvoor waardering en krijgt die ook van de bevolking. Dat de economische ontwikkeling daarbij een handje helpt, is meegenomen, maar dat doet aan de waardering, wat ons betreft, niet af. Die waardering strekt zich ook uit tot de blijkbaar sterke wil meningsverschillen en belangenconflicten die niet gering zijn, redelijk en zakelijk te overbruggen en tot een vergelijk te brengen. Onze terughoudendheid in ons antwoord op de vraag "hoe bevalt het?" komt dus zeker niet voort uit teleurstelling over wat er in een jaar aan werk is verricht en aan compromisvorming beproefd. De aarzeling geldt eerder dat wat er nog niet is gebeurd: consequent lijnen uitzetten naar de toekomst en nieuwe wegen inslaan, waar dat nodig of althans wenselijk zou zijn. Dit is een voorzichtig kabinet en een voorzichtige coalitie. Dat ligt ook wel een beetje voor de hand: sinds het kabinet Cort van der Linden, ongeveer tachtig jaar geleden, een kabinet van vrijzinnige partijen min of meer gesteund door de sociaal-democratie, hebben wij geen coalitie meer gekend met vrijzinnigen en sociaal-democraten en zonder christelijke partijen als deelnemers. Het is dus wennen, voor de coalitie en voor de oppositie.
De belangrijkste vrucht van deze coalitie, nu eigenlijk al, is dat zij zowel de eraan deelnemende partijen als de oppositie ertoe stimuleert, bij zichzelf te rade te gaan en zich af te vragen wat nu werkelijk essentieel is aan hun opdracht in de politiek. Deze coalitie is daartoe een stimulans te meer, naast andere factoren die ieder van ons dwingen de zoektocht te aanvaarden naar de kern van onze overtuigingen en de toepassing daarvan in politiek en maatschappij. In elk geval menen wij dat voor de sociaal-democratie die zoektocht geboden is, niet voor het eerst trouwens in haar geschiedenis. Onlangs zag ik in een dissertatie over de sociaal-democratie in België en Nederland de stelling verdedigd dat zij in beide landen al sedert 1935 permanent in verwarring verkeert. "Gezegende verwarring" denk ik dan, want een politieke beweging behoort geen eeuwige zekerheden te kennen, hooguit tijdelijke. De enige echte en duurzame zekerheid van de sociaal-democratie ligt in haar opdracht: organisatie van solidariteit. Instituties en instrumenten van de politiek en de samenleving zullen steeds opnieuw beoordeeld moeten worden op de vraag of zij het wederkerig en naar evenredigheid aanvaarden van rechten en plichten in een maatschappij bevorderen of juist schaden.
Organisatie van solidariteit, dat is ook het hoofdthema van onze bijdrage aan dit debat. Bij voorbaat voeg ik eraan toe dat wij lang niet steeds pasklare antwoorden zullen hebben, maar dat wij ook vragen en oprechte twijfels aan het kabinet en aan onszelf voor zullen leggen.
Over de grenzen van constructieve democratische partijen heen zijn wij het eens over de fundamenten van de sociale rechtsstaat. Opzettelijk gebruik ik deze term en niet de standaardbenaming "verzorgingsstaat". Die term heeft, vinden wij, een iets te hoog pleegzustergehalte en benadrukt te weinig het rechtskarakter ervan. Fundamenteel aan de sociale rechtsstaat, zo menen wij, is om te beginnen de heerschappij van het recht: met algemene en bestendige regels, aanspraken en verplichtingen, gegrondvest op algemene beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Wij dienen dus ook te beseffen dat het recht niet voor ieder persoonlijk "maatwerk" kan leveren. Heerschappij van het recht stelt nauwe grenzen aan het optreden van de Staat, niet alleen naar de vorm, maar ook in die zin dat hij heeft halt te houden bij de rechten van ieder mens en dat hij heeft te zorgen voor de naleving van algemene mensenrechten. Het lijkt mij de moeite waard dit ten tijde van de IRT-enquête nog eens met zoveel woorden te zeggen. Onze sociale rechtsstaat is vervolgens een democratische staat, waarin al het openbare bestuur is gegrondvest op democratische participatie en op publieke verantwoording. Dat sluit niet uit dat particuliere organisaties of zelfstandige diensten van de overheid publieke taken feitelijk uitvoeren. Maar ook daarvoor geldt het vereiste van publieke verantwoording en controle. Ten slotte geldt als fundamenteel kenmerk van de sociale rechtsstaat dat hij de sociale grondrechten tot opdracht neemt en die tot gelding brengt. De formele erkenning daarvan in onze Grondwet mag nog betrekkelijk jong zijn, materieel staan deze sociale grondrechten al veel langer centraal als, wat ik zou willen noemen, grondplichten van de moderne sociale rechtsstaat.
Wat is nu de rol geweest van de sociaal-democratie in de groei naar de sociale rechtsstaat, wat heeft "organisatie van solidariteit" daarin te betekenen gehad? Het Plan van de Arbeid uit 1935 formuleert het, in alle bondigheid, al als een belangrijk principe: "bestaanszekerheid en een behoorlijk levenspeil voor een ieder". Beide zijn immers noodzakelijk om aan elke burger de mogelijkheid te bieden, vrij en onafhankelijk aan de maatschappelijke ontwikkeling deel te nemen. Dat heeft de sociaal-democratie ook tot zulk een geharnast tegenstander gemaakt van de "werkende arme". Het loon van de arbeid moet voldoende zijn om daarmee een zelfstandig bestaan te voeren. Ook als wij aanvaarden dat er te weinig werk is in de categorie tussen minimumloon en gemiddeld CAO-inkomen, dan blijft staan dat de bodem in het arbeidsinkomen onafhankelijkheid in het maatschappelijk verkeer moet waarborgen.
Ons welvaartsbegrip heeft zich, in het bijzonder sinds de Tweede Wereldoorlog, verbreed tot het vereiste van algemene toegang tot gekwalificeerde educatie naar talent, tot hoogwaardige gezondheidszorg en tot behoorlijke huisvesting voor iedereen. Niet de resultaten dienden of dienen gelijk te zijn, maar de kansen en de toegang tot zulke elementaire waarden. Die verbreding van het welvaartsbegrip in ons denken heeft veel te maken met het groeiende inzicht dat particuliere welvaart alleen onvoldoende voorwaarde is gebleken voor "de kwaliteit van het bestaan". Natuurlijk hebben wij, in de loop der jaren, het belang leren waarderen van consumentenvrijheid en daarmee, en als afgeleide daarvan, het belang van markt en mededinging. Juist waar het ging en gaat om die elementaire levensvoorwaarden blijkt consumptievrijheid echter te worden gehinderd of zelfs onmogelijk gemaakt door ongelijke machtsverhoudingen, soms in termen van geld, soms in termen van kennis, soms in beide. Politieke organisatie van solidariteit vraagt dan om herstel van het machtsevenwicht. Intussen beseffen wij, hopelijk weer over partijgrenzen heen, dat niet alleen sociaal en economisch zwakke groepen in hoge mate afhankelijk zijn van deze publiek georganiseerde voorzieningen. En daarom – het lijkt ons van belang daarop nog eens de nadruk te leggen – is de sociaal-democratie er niet alleen voor mensen in een sociaal, economisch of cultureel zwakke positie. Zij wil "sterk" en "zwak" in een sociaal vergelijk bijeen zien gebracht. Wat sociaal-democraten wèl nastreven, is mensen in een zwakke positie tot essentiële maatstaf maken van de kwaliteit van de samenleving als geheel. Waar ongerechtvaardigde ongelijkheid tussen mensen groeit, daar verloedert de samenleving in haar geheel; daar verwordt immers ongelijkheid tot onmacht. Organisatie van solidariteit, zoals wij die zien en waarvan iedereen de vruchten plukt, vereist relatief hoge gemeenschappelijk gedragen lasten en een verdeling daarvan naar draagkracht, dus de zwaarste lasten op de sterkste schouders.
Er is weinig reden om te geloven dat de bijdrage van de sociaal-democratie, die ook voor haar zelf een kwestie is geweest van voortdurend leren, nu wel als voltooid kan worden beschouwd. Om te beginnen is dat al niet zo, omdat wat bij ons en onze buurstaten grosso modo is gelukt, op wereldschaal nog zeer ver af is van verwerkelijking. Maar bovendien – en daarom praten wij er nu ook uitdrukkelijk over – moet deze bijdrage, deze centrale missie zal ik het maar noemen, telkens opnieuw meer of minder grondig worden vernieuwd, al naar gelang de veranderde culturele en economische condities. Want de condities veranderen, juist nu, zeer sterk. Ik noem maar een paar slagwoorden, zoals globalisering en europeanisering enerzijds, flexibilisering en individualisering anderzijds. In elk geval één effect daarvan baart ons grote zorg: de terugkeer in de maatschappij van notoire armoede naast ruime welvaart, moeilijker te bestrijden omdat de nieuwe armoede culturele kenmerken draagt. Wij zijn dan ook heel benieuwd naar de eerstkomende armoedenota van het kabinet.
Al langer worstelt de sociaal-democratie – maar niet als enige – met de vraag naar ecologische duurzaamheid van produktie en consumptie. Natuurbeschermers kende de sociaal-democratische beweging van jongs af aan, maar dat is al lang niet meer voldoende. Het gaat nu om ecologische organisatie van de solidariteit, die er een is, niet alleen met de levende maar ook met de toekomstige generaties.
De sociale rechtsstaat is een economische risicogemeenschap tegelijkertijd. De economische condities zijn de laatste vijfentwintig jaar snel en grondig gewijzigd door een combinatie van politieke, financiële en technologische factoren. Daarnaast zijn er, het is bekend, belangrijke nieuwe industriestaten opgekomen, vooral in Azië. De ineenstorting van het communisme, ten slotte, heeft enerzijds de Derde Wereld sterk vergroot, anderzijds nieuwe concurrenten dichtbij opgeleverd. Globalisering is intussen niet alleen maar bedreigend of beperkend, want zij schept ook grote mogelijkheden voor Nederlandse produkten en diensten. Zij opent omgekeerd onze markten voorts voor nieuwe produkten, in het bijzonder uit de Derde Wereld, ook al kent de Europese Unie nog steeds te hoge tariefmuren voor een aantal landbouwprodukten. Een belangrijk aantal landen overwint intussen zijn status van onderontwikkeling.
Niet alleen de oost-westverhouding is dus fundamenteel veranderd, maar ook die tussen noord en zuid. Een indeling in "ontwikkeld" en "onderontwikkeld" in zulke absolute termen is achterhaald. Zeker in zijn reorganisatievoorstellen kiest het kabinet in de Herijkingsnota voor het internationaal beleid naar onze opvatting voor een juiste route. Ontwikkelings- en handelsbetrekkingen en veiligheidsbeleid zijn aan elkaar gerelateerd en zij moeten dus gedifferentieerd worden bevorderd al naar gelang de behoeften van onze partners en onszelf in de wereld. Wij ondersteunen dus graag het idee van de "ontschotting" van het internationale beleid met inbegrip van de ontwikkelingssamenwerking en de vorming van de zogenaamde REIA. Eerlijk gezegd, dat smaakt naar meer vormen van ontkokering. Onze vraag zou zijn: staat er meer ontkokering op de agenda van het kabinet? Dat lukt toch hopelijk niet alleen in die gevallen waarin de coalitiepartijen het tijdens de kabinetsformatie niet zo erg eens konden worden?
Overigens zijn het niet alleen economische risico's die ons moeten bezighouden. De nucleaire dreiging uit de Koude Oorlog moge zijn verminderd, het lijkt wel alsof de ontdooiing van de oost-westrelatie oorlog en geweld juist heeft gelegitimeerd, ook in ons deel van de wereld. Toch denken wij dat het er eerder mee te maken heeft dat het verdwijnen van het communisme en de verminderde invloed van de grootmachten staten terugwerpt op hun interne problemen. Anders gezegd, het ontbreken van de sociale rechtsstaat in zoveel landen van de wereld maakt hen tot prooi van tribalisme, nationalisme en religieus fundamentalisme. Een staat die geen rechtsstaat is, is een organisatie van geweld in plaats van solidariteit. Wat wij vandaag zien, zijn in hoofdzaak geen interstatelijke conflicten meer, maar burgeroorlog, terrorisme, guerilla en massale vluchtelingenstromen die daarbij horen en daarnaast het geweld en de criminaliteit die produkt zijn van een "culture of poverty". Aarzelend proberen, met onze steun, de Verenigde Naties her en der daarin te interveniëren. Deze zomer hebben wij ondervonden hoe gevaarlijk, ingewikkeld en zelfs vruchteloos dat kan zijn. In zulke conflicten vrede stichten en zo nodig afdwingen; het is maar de vraag of onze krijgsmacht, per definitie eigenlijk elke krijgsmacht daartoe is toegerust. Misschien is de belangrijkste les van Srebrenica niet eens dat het vereiste geweldsinstrumentarium daartoe voldoende krachtig moet zijn, ook dat overigens, maar dat het van een interveniërende krijgsmacht een veel breder competentie eist dan waartoe zij traditioneel is opgeleid.
Maatschappelijke vrede kan blijkbaar alleen duurzaam zijn als een politiek bestel zich weet te ontwikkelen in de richting van een sociale rechtsstaat. Met die blik kijken wij naar de Europese Unie, die de deelnemende volkeren economische dynamiek en duurzame welvaart moet verschaffen. Daarvoor is monetaire eenwording een conditio sine qua non, maar economische en sociale integratie zijn dat evenzeer. De Unie moet toegroeien naar een Europese organisatie van solidariteit, waarin burgers zich veilig weten: solidariteit in dit geval van rijke en arme burgers en van rijke en arme gebieden tegelijkertijd. Alleen al daarom zal de Unie zich in gezamenlijkheid moeten inspannen om de werkgelegenheid aanzienlijk te vergroten en werkloosheid niet te laten verworden tot uitsluiting en armoede. Willen burgers hun scepsis en soms zelfs uitgesproken weerzin tegen verdergaande integratie opgeven, dan zal de Economische Monetaire Unie zich tot een sociale Unie moeten ontwikkelen.
Toegegeven, naarmate dat integratieproces in de huidige Unie slaagt, worden de toetredingsdrempels voor de staten van Midden- en Oost-Europa er niet lager op. Daar staat tegenover dat ons er alles aan moet zijn gelegen die landen en volkeren er zo spoedig mogelijk bij te halen. Zoals Duitsland na vier decennia gedwongen scheiding is herenigd, zo zal Europa herenigd moeten worden. Dat kan niet anders betekenen dan dat wij diverse snelheden van integratie in de Europese Unie aanvaarden. Wij zouden het daarom van belang vinden de opvattingen van de regering daarover nog eens kort samengevat te vernemen, evenals over haar ambities met de volgend jaar te houden Intergouvernementele Conferentie. Welk Europa staat haar voor ogen?
In de sociale rechtsstaat die Nederland is, staat de arbeid vanouds centraal. Arbeid is levensvervulling, waarborg van zelfstandigheid en voorwaarde voor maatschappelijke integratie tegelijk. Juist dat arbeidsbestel en het arbeidsvervangende sociale zekerheidsstelstel is toe aan vernieuwing. Dat is niet alleen een kwestie van "de tucht van de markt", de noodzakelijke reductie van het financieringstekort of de staatsschuld. Het is ook een kwestie van culturele veranderingen: een steeds hogere kennisintensiteit van het bedrijfsleven, het langzaam verdwijnen van het kostwinnersbestel en de groei naar een multiculturele samenleving. Welvaartsbevordering, bestaanszekerheid en arbeidsparticipatie zijn behalve economische vooral culturele vraagstukken geworden. Lastenverlichting kan voor bevordering van arbeidsparticipatie dienstig en noodzakelijk zijn, maar zij alleen lost het werkgelegenheidsvraagstuk niet op.
Ook de arbeid zelf verandert van karakter en organisatie. Recht op arbeid kan niet langer worden gelijkgesteld met het recht op levenslang een vaste baan. Niet alleen voor de laag betaalden geldt dat, maar in toenemende mate gaat dat ook op voor mensen met een hoge opleiding. Arbeid is riskanter en tegelijk flexibeler geworden. Enerzijds betekent dat verlies aan zekerheid, anderzijds komt dat tegemoet aan flexibele behoeften van werknemers: aan ruimere verlofperioden voor bijvoorbeeld ouderschap of zorg dan wel voor scholing of werk in deeltijd. Maar de organisatie van de arbeidsmarkt is daar nog niet erg op ingesteld. Voor ons is bijvoorbeeld nog niet erg duidelijk in hoeverre het regeringsbeleid inzake arbeidsvoorziening, dat neigt tot centralisatie waar wij juist eerder geloof hechten aan decentralisatie, daarin verbetering brengt.
De arbeidsparticipatie is niet alleen nog steeds te laag, maar zij verandert ook van karakter. Dat moet consequenties hebben voor ons sociale zekerheidsbestel, dat dient aan te sluiten op deze flexibilisering en dat reële opvang biedt voor de grotere risico's verbonden aan het werknemerschap. Juist hier is ontkokering nodig, zodat mensen niet het terechte gevoel krijgen tussen arbeidsbemiddeling en uitkeringsinstanties heen en weer te worden gejojood en zodat het onvermijdelijke verblijf in de sociale zekerheid zowel rechtszekerheid biedt als stimulans tot terugkeer op de arbeidsmarkt. Zou het geen idee zijn dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deskundigen en belanghebbenden bijeenbrengt in een sociale conferentie die zich met die relatie tussen diverse vormen van arbeid en van sociale zekerheid bezighoudt en gezamenlijk zoekt naar duurzame oplossingen voor een probleem dat zo ingrijpt in onze sociale rechtsstaat? Daar zou dan ook kunnen worden gekeken, niet alleen naar aansluiting van sociale zekerheid inclusief bijstand trouwens naar gesubsidieerde arbeid, maar ook naar de goede aansluiting van gesubsidieerde naar reguliere arbeid. Ooit deden dat de ontwerpers van de katholieke sociale leer tijdens sociale studieweken in Rolduc. Misschien kan het nu over oude zuilgrenzen heen. Wat mij en ongetwijfeld de burgemeester van Kerkrade betreft, kan de plek dezelfde zijn.
Als het gaat om arbeid en sociale zekerheid, willen wij van onze kant op nog twee concrete problemen van dit moment wijzen. Daarop horen wij graag de reactie van het kabinet. Het kabinet richt zijn aandacht in het bijzonder op arbeid voor laag opgeleiden en in de laagste inkomensschalen. Ten dele moge dat juist zijn, ten dele twijfelen wij. Dat beleid wekt op zijn minst de indruk alsof het bij de hogere beroeps- en opleidingsgroepen allemaal wel goed gaat. Wij denken daar iets anders over, evenals het Sociaal en cultureel planbureau overigens, als ik dat na vorige week tenminste nog mag noemen. Wat wij menen waar te nemen, is een nogal massaal proces van verdringing van academisch opgeleide mensen in HBO-beroepen, HBO'ers in MBO-beroepen en zo verder tot de mensen zonder veel opleiding, die helemaal van de arbeidsmarkt worden weggedrukt. Dat probleem wordt met alleen lastenverlichting en lage lonen niet opgelost. Is de groei van de werkgelegenheid, juist in de hogere regionen van de arbeidsmarkt, niet aanzienlijk te gering en moeten de stimulansen niet minstens zozeer worden gericht op het voorkomen en tegengaan van deze verdringing?
Een tweede probleem dat ons nu al enige jaren bezighoudt, richt zich in het bijzonder op de sociale zekerheid en het rechtsgehalte van de hervormingen die daarin worden aangebracht. Ook als de bij regeerakkoord voorziene herijking niet nodig blijkt te zijn, dan nog zal een veranderd arbeidsbestel en zullen gewijzigde sociaal-culturele verhoudingen een systematische en geleidelijke reconstructie van de sociale zekerheid noodzakelijk blijven maken. Dan komt het echter aan op een behoorlijk overgangsrecht; in de discussie daarover heeft de hele Kamer dit voorjaar nog, op initiatief van mijn collega Van de Zandschulp, gewezen op dat oude maar ook essentiële beginsel van de rechtszekerheid. Nieuwe wetsvoorstellen die ons nu bereiken, zoals het voorstel voor de Algemene nabestaandenwet, tonen nog steeds weinig oog voor het belang van een behoorlijk regime van overgangsrecht. Dat klemt temeer, nu een volksverzekering in feite wordt omgebouwd tot een sociale voorziening. Na alles wat over het overgangsrecht in deze Kamer is gezegd, mag het kabinet niet verrast zijn door onze voorlopige twijfels aan de zegeningen van het ANW-voorstel.
Het voorstel voor een nieuwe nabestaandenwet schept voor ons trouwens nog een tweede probleem; ik heb het dan over die ombouw zelf van verzekering naar voorziening. Misschien is zij onontkoombaar: om ruimte te scheppen voor andere en nog belangrijker gemeenschappelijke zorgen. Niettemin is het een voorbeeld van een ontwikkeling in de richting van wat mijn fractie geneigd is te betitelen als "staatsarmenzorg". Daarmee bedoelen wij een bestel, waarin publieke zorg zich beperkt tot degenen die niet zelf in staat zijn zich maatschappelijk te redden, wier inkomen daarvoor bijvoorbeeld te laag is. Alle andere burgers moeten voor de oplossing van hun problemen verder zelf zorgdragen in geprivatiseerde instituties. Wij denken dat dat een verkeerde ontwikkeling zou zijn. Het zijn niet alleen lage-inkomensgroepen die op gemeenschappelijke voorzieningen zijn aangewezen; bijna niemand kan meer daar zonder. Dat bevordert ook een gezamenlijk gedragen verantwoordelijkheid daarvoor: dat geldt voor het onderwijs, voor de gezondheidszorg, voor de volkshuisvesting en voor de infrastructuur. Het is de breedte in de gezamenlijk gedragen sociale rechtsstaat die de samenleving bijeenhoudt: hij houdt voor een ieder de toegang open en is daardoor in staat hoge kwaliteit te bieden, en waar nodig ook differentiatie in aanbod. Het gevaar van een trend naar "staatsarmenzorg" is dat wie profiteert niet bekostigt, omdat hij dat niet kan, en wie bekostigt niet profiteert, omdat hij dat niet mag en ook liever niet wil. Natuurlijk is er steeds, zeker nu, reden om gezamenlijk gedragen verantwoordelijkheid en eigen persoonlijke verantwoordelijkheid zorgvuldig te definiëren en te onderscheiden. Als ook die individuele verantwoordelijkheid maar door iedereen in redelijkheid kan worden gedragen, want anders trekken wij de samenleving steeds verder uit elkaar. De sociale rechtsstaat heeft caritas omgezet in iustitia, naar het woord van Marga Klompé. Laten wij niet de weg terug inslaan. U begrijpt, voorzitter, dat wij elke privatisering, zowel in de sociale zekerheid als in de publieke voorzieningen, onder deze kritische ooghoek zullen bezien.
Onvermijdelijk brengt ons dat bij de vraag naar de collectieve lastenverdeling. Wij hebben al onze zorgen uitgesproken over de lastenverlichting. Maar ons blijven vragen bezighouden over de lastenverdeling. Zijn het werkelijk nog de sterkste schouders die de zwaarste lasten dragen? Is bijvoorbeeld de hypotheekaftrek dan werkelijk zo heilig, dat wij er niet eens meer over mogen nadenken, ook al werkt zij als een subsidie op rijkdom? Werken nieuwe spaarregelingen, hoe respectabel op zichzelf ook. niet onevenredig ten voordele van wie het toch al redelijk goed heeft?
De heer Korthals Altes (VVD):
Voordat ik geacht word, iets te hebben erkend: een hypotheek waarvan de rente aftrekbaar is, is geen subsidie op rijkdom, maar het kunstmatig verschaffen van die rijkdom. Als er geen aftrekbare hypotheekrente was, zou het aantal eigen woningen aanzienlijk geringer zijn. Het interessante van het Nederlandse systeem is nu juist, dat wij mensen die anders niet in staat zouden zijn geweest om zich een eigen woning te veroorloven, daartoe wel in staat stellen.
De heer Van den Berg (PvdA):
Op zichzelf is het laatste waar, maar het had – we praten dan over geschiedenis – ook langs een andere weg gekund, zoals het buitenland laat zien. Verder zou je maxima aan de aftrekbaarheid kunnen stellen.
Dat brengt ons bij de ecotax die wij hier binnenkort ter behandeling krijgen. Ook daar bekruipen ons de twijfels. Hoe zit het met de rechtsgelijkheid tussen groot- en kleinverbruikers? Werkt deze heffing niet uiteindelijk toch weer denivellerend, doordat de laagste inkomensgroepen hebben te leven tussen wat de minister-president wel eens "de kieren van de huisbaas" heeft genoemd? Hoe groot is de kans dat buurstaten ons zullen volgen? Wij zijn van de noodzaak van die heffing, althans op dit moment, nog niet overtuigd.
Tegenover die zorgen staan ook redenen tot blijdschap, bijvoorbeeld over de terugkeer van het genormeerde begrotingsbeleid, dat aan de overheid haar verloren betrouwbaarheid geleidelijk weer kan teruggeven. Naast deze "Zalm-norm" zouden wij echter een "Melkert-norm" willen voorstellen. Daarmee bedoelen wij dat vermindering van sociale zekerheidsuitgaven niet onmiddellijk en volledig wordt vertaald in premieverlichting, maar leidt tot een zeker spaargedrag. Bij tegenslag en economische stagnatie hoeft dan niet onmiddellijk weer te worden gegrepen naar verzwaring van premielasten.
Veel organisatie van solidariteit wordt mogelijk gemaakt door goed geordende democratische instituties. Hier, zo moeten wij opmerken, stellen de resultaten van het kabinet tot nu toe nogal teleur. Allerlei losse en vaste voorstellen worden ter discussie over ons uitgestrooid. Op een andere plek heb ik al eens gesproken over het "ministerie van binnenlandse ideetjes". Het centrale vraagstuk is dat politieke problemen en aspiraties enerzijds en fora van beslissen en fora van verantwoording anderzijds niet meer met elkaar corresponderen. De Staat verliest aan reikwijdte en gewicht, niet alleen aan een hogere macht – de Europese Unie in het bijzonder – maar ook aan een lagere macht – de grote stad in het bijzonder – die bewegingsvrijheid nodig heeft in de internationale concurrentiestrijd op economisch, maar ook op sociaal en cultureel terrein.
Europese instituties hebben een groeiend deel van de beslissingsmacht overgenomen, maar dat is weinig overzichtelijk gebeurd en weinig democratisch bovendien. Nationale parlementen, ook het onze, zijn op de veranderde machtsverhoudingen nog niet erg ingesteld. In Europa wordt nu het probleem onderkend van gebrek aan goed doordachte subsidiariteit en transparantie, wat niet wil zeggen dat er al veel aan wordt gedaan. Mijn fractie betwijfelt, of de komende IGC daar echte vorderingen zal maken. Of zijn wij nu te somber, zo vraag ik de minister-president.
Maar ook in eigen land vormen vragen van subsidiariteit, dat wil zeggen taakverdeling, en transparantie, dat wil zeggen openbaarheid en overzichtelijkheid, het hoofdprobleem van de democratie. Mijn fractie heeft soms het gevoel dat dat probleem als democratisch probleem nog immer wordt onderschat; ook, zeg ik er bij, in mijn eigen politieke kring. Dat vraagstuk lijkt ons in ieder geval belangrijker dan zielloos geknutsel aan het kiesstelsel.
Zo worstelen regering en parlement nogal met de bestuurlijke inrichting van ons land. De niet onverstandige weg die het vorige kabinet was ingeslagen naar een gedifferentieerde aanpak in de Kaderwet en de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt nu ten dele verlaten voor een terugkeer naar veel meer uniformiteit en snelheid. Dat lijkt krachtdadig, maar de vraag is of dat ook wijs is. Bovendien weet ook dit kabinet zich niet te ontworstelen aan de macht van het bestaande: de provincie en de gemeente. Er zijn ogenblikken waarop wij ons afvragen of het niet verstandig zou zijn, voor een gefixeerde termijn de bepalingen in de Grondwet over provincie en gemeente met behulp van een additioneel artikel buiten werking te stellen. Zo zou de Grondwet niet meer kunnen worden misbruikt als alibi om noodzakelijke vernieuwing te blokkeren en zouden wij de ruimte scheppen voor een aantal nieuwe en gedifferentieerde vormen van openbaar bestuur die zowel recht doen aan de schaal van essentiële maatschappelijke problemen als aan de behoefte aan menselijke maat in publieke dienstverlening en publieke verantwoording.
Wij hebben er geen behoefte aan, in dit stadium het idee van de stadsprovincie af te schieten. We hebben er tenslotte destijds aan meegewerkt. Maar in de eerste plaats mag de lex specialis voor Rotterdam niet de enige doorgezette vernieuwing worden. In de tweede plaats zijn wij over taakverdeling en grensindeling nog steeds niet uitgedacht, evenmin als over het kiesrecht van migranten. In de derde plaats moeten andere steden en andere gebieden eigen oplossingen kunnen vinden. Er mag van alles zijn aan te merken op de referenda in Rotterdam en Amsterdam, maar zij zijn niettemin feiten van groot belang. Het kabinet maakt een beetje de indruk te handelen vanuit het motto: "Wenn die Tatsachen nicht stimmen, desto schlimmer für die Tatsachen!".
Mijn fractie heeft alle reden te vrezen voor de neiging om overal elders de hakken in het zand te zetten, naarmate wij in onze zucht naar daadkracht nu de lex specialis Rotterdam doorzetten. Wat ik derhalve namens mijn fractie voorleg, is een moratorium in de behandeling van dat voorstel, totdat duidelijk is wat er in Den Haag en omgeving en in Amsterdam gaat gebeuren. Zo kunnen wij in ieder geval een nieuwe Rijnmondcasus vermijden en van de resultaten in beide andere stedelijke kerngebieden leren. Voorwaarde zou zijn dat men in die twee andere steden niet achterover gaat leunen, maar daar al zijn inventiviteit gebruikt en natuurlijk de communicatie met bewoners en met maatschappelijke opinion leaders koestert.
Nu wij het toch over het referendum hebben, mijnheer de voorzitter, stellen wij met vreugde vast dat het kabinet alsnog is bevallen van zijn referendumvoorstel, al heeft het er de schijn van dat het een stuitbevalling is geweest. Maar het is ook wennen: van een vaste hiërarchie van beslissen toe groeien naar wisselende hiërarchie; in de maatschappij overigens een steeds normaler verschijnsel.
Toch hebben wij ook daarbij een vraag, die overigens geen kritiek op het kabinet impliceert. Dat heeft netjes uitgevoerd wat in elk geval twee van de drie coalitiepartijen graag wilden. Zou het niet beter en wijzer zijn te beginnen met praktische ervaring op te doen met het referendum, zoals ook gemeenten doen, van die ervaring te leren en aldus geleidelijk de juiste maatstaven voor het referendum te vinden of desnoods proefondervindelijk vast te stellen dat referenda helemaal geen oplossing zijn?
Ik vermoed de standaardreactie al: de Grondwet verbiedt het beslissende referendum. Laat ons vandaag gemakshalve aannemen dat het zo is, dan zullen wij morgen samen met de heer De Boer kijken of het echt zo is. Waarom dan niet gestart met een experimentenwet op het raadplegend referendum? Niets let politieke stromingen zich aan de uitslag van referenda te binden. In de praktijk, zo leert de buitenlandse ervaring, doen zij daar trouwens alleen maar verstandig aan. Wijziging van de Grondwet behoort niet aan het begin maar aan het einde te staan van een constitutionele ontwikkeling. Als dat ons is gelukt met het roemruchte onderwijsartikel, dan moet het toch ook kunnen met het referendum? Uiteraard horen wij graag de reactie van het kabinet op deze suggestie.
Mijnheer de voorzitter! De Hongaarse auteur György Konrad verzucht ergens: hoe origineler het is wat je zegt, des te minder kans maak je als politicus. Mijn betoog is zeker niet origineel geweest; dat was van mijn fractie ook niet het oogmerk. Het ging ons erom, in gewijzigde condities en ten overstaan van een in elk geval origineel samengesteld kabinet, oude woorden op hun betekenis te beproeven. Zij zijn wel oud, maar naar onze overtuiging nog niet verouderd.
Of wij aan oude woorden een nieuwe originele betekenis kunnen geven en nochtans als politici kans zien te slagen, zal moeten blijken. Wij althans menen dat het ook nu en in de toekomst in Staat en maatschappij niet kan zonder visie, zonder idealen, zonder handelingsnormen, zonder beginselen. Daar komt deskundigheid bij en daar komt behartiging van oude en nieuwe belangen bij. Politiek is een ingewikkeld karwei en gemakkelijke waarheden passen daar niet bij. Scepsis en zelfs weerzin tegenover de politiek zijn niet te overwinnen met zinnen als: dan zullen wij het nog eens uitleggen. Wij hebben immers de waarheid niet in pacht? Wij hebben wel onze overtuiging en daar moeten wij, bij alle noodzaak van het compromis, geen geheim van maken. Die overtuiging is dat solidariteit niet vanzelf ontstaat, maar dat zij moet worden georganiseerd, telkens opnieuw moet worden georganiseerd. Daarvoor zijn wij hier.
De vergadering wordt van 15.55 uur tot 16.15 uur geschorst.
Voorzitter: Heijne Makkreel
De heer Holdijk (SGP):
Mijnheer de voorzitter! Ofschoon wij vandaag en morgen primair met het kabinet discussiëren, mag ik misschien om te beginnen een enkele minuut van mijn spreektijd benutten om een opmerking van wat meer persoonlijke aard te maken.
Vorig jaar, op 22 november, gaf onze en in het bijzonder mijn oud-collega Barendregt op deze plaats voor de laatste maal zijn bijdrage aan de algemene politieke en financiële beschouwingen. Hij deelde wat dat betreft het lot van drie andere fractievoorzitters in deze Kamer. Hij was toen juist hersteld van een ernstige kwaal en hij getuigde van zijn grote dankbaarheid voor de leiding Gods in zijn leven.
Het verheugt mijn fractie zeer dat wij zijn werk in deze Kamer mogen voortzetten èn dat wij kunnen meedelen dat hij het goed maakt, dit ondanks zijn afscheid op 6 juni jongstleden van deze Kamer. Hij had een onnavolgbare stijl. Hij was een voorbeeld, maar wij zullen niet de bij voorbaat tot mislukken gedoemde poging ondernemen om hem na te doen. Wij wensen hem Gods gunst en genade toe in zijn leven.
Voorzitter! Vorig jaar stonden de algemene politieke beschouwingen hier in het teken van het toen enkele maanden tevoren aangetreden kabinet, het regeerakkoord en de regeringsverklaring. Bij die gelegenheid heeft de heer Barendregt de opstelling van onze fractie tegenover het kabinet verklaard: niet oppositioneel, maar loyaal en kritisch. Die houding is niet gewijzigd in het afgelopen jaar. Het was de wens van de minister-president dat de volksvertegenwoordiging het kabinet op zijn daden zou beoordelen. Die aansporing hebben wij serieus genomen. Dat wij bij die beoordeling een eigen toetssteen hanteren, moge wel vanzelf spreken.
Het kabinet heeft inmiddels de eerste echt eigen begroting mogen opstellen en die kunnen verdedigen in de Tweede Kamer. Die confrontatie met de Kamer heeft het kabinet goed doorstaan, zo wil ons voorkomen. Inmiddels geeft het kabinet ruim een jaar sturing aan het schip van Staat. Al is de vaartocht niet vlekkeloos verlopen, echt hoge zeeën heeft het tot nu toe niet behoeven te trotseren. Het weer en de zee lijken gunstig, maar wij weten allen dat er bijna niets wisselvalliger is dan het weer. Juist wanneer er geen wolkje aan de lucht is, is het gevaar aanwezig om minder oplettend te worden.
Ook intern, wat de verhoudingen binnen het kabinet betreft, lijkt de cohesie eerder toe- dan afgenomen, maar geheel rimpelloos is de Hofvijver zelden. Of hetzelfde geldt voor de verhoudingen tussen de coalitiefracties, lijkt enigszins de vraag. Is daar in het voorbije jaar toch niet de behoefte manifest geworden om een eigen profiel te vertonen?
Hoe het ook zij, in elk geval moeten wij vaststellen dat degenen die, gezien de samenstelling van het kabinet, rekening hielden met een spoedige schipbreuk – en daar in stilte misschien wel op hoopten – teleurgesteld zijn in hun verwachtingen. Degenen die met een zekere verontrusting dit kabinet tot stand hebben zien komen en van stapel hebben zien lopen, zijn echter nog steeds niet bepaald gerustgesteld, hoezeer de huidige minister van Financiën en zijn voorganger ook een redelijk vertrouwenwekkend beleid hebben weten uit te zetten. En verder is er – uiteraard, zou ik bijna zeggen – allerhande onvrede in de samenleving die zich in directe zin dan wel via een omweg tegen het kabinet richt.
Eerder in mijn betoog haalde ik de minister-president aan, die politiek en samenleving verzocht zijn kabinet op zijn daden te toetsen. Die wens hing samen met zijn afkeer van een politiek-ideologisch debat over "paars". Het was ook opvallend hoe vaak hij tijdens de algemene beschouwingen in de Tweede Kamer, min of meer in bezwerende bewoordingen, verklaarde dat achter een bepaalde beleidsaanpak niets ideologisch gezocht moest worden. De interessante vraag blijft intussen wat de verklarende achtergrond van die houding is. Zou het een bepaalde ideologische leegte zijn of speelt de vrees hem parten dat een ideologisch getint debat de emoties te hoog zou doen oplopen? Het zijn zomaar enkele gissingen.
Het valt op zichzelf genomen wel goed te plaatsen, gezien het politieke klimaat waarin het no-nonsense-denken hoge ogen gooit, dat er niet zoveel behoefte bestaat aan discussies over vragen, waarvan de beantwoording – als er al eensgezind antwoord mogelijk zou zijn – niet tot concrete politieke stellingnames en daden leidt. Wanneer mensen de politiek voornamelijk beoordelen op de wijze waarop hun materiële belangen worden behartigd, lijkt er ook weinig aanleiding te zijn voor dit type discussies. Er zijn ook al te veel heilloze discussies gevoerd die tot niets hebben geleid, of het moest zijn dat zij verwijdering tussen de participanten hebben veroorzaakt. Dit alles neemt niet weg dat op zijn minst de kapitein van het schip van Staat toch een visie moet hebben op de richting waarin hij varen wil. Beweging of dynamiek alleen zijn niet voldoende.
Als de Staat op allerhande en steeds meer terreinen beslissingen neemt die alle burgers raken, kan dat dan zonder inzicht in de diepste levensvragen, zonder inzicht in de waarheid, zonder inzicht in het wezen der dingen? Moet de Staat, als hij handelend optreedt, bijvoorbeeld niet weten wat een mens is, wat gezag is, wat recht is, wat gemeenschap is, wat leven en dood zijn? Men kan toch niet volhouden dat dit allemaal vragen van alleen maar particuliere aard zijn?
Toegegeven, de overheid moet niet de pretentie hebben, mensen gelukkig te willen maken in de omvattende zin van het woord. Maar ook al heeft men veelszins de gedachte van de maakbaarheid van de samenleving losgelaten, sturing, althans bijsturing van de samenleving is toch gedurig nodig. Als men niet onkritisch alles accepteert en overneemt wat zich in de samenleving aandient, valt toch niet te ontkomen aan een antwoord op de vraag vanuit welke visie, welk beginsel, welk mens- en maatschappijbeeld, men de ontwikkeling van de tijdgeest toetst en schift?
Praktische zin, nuchterheid en zakelijkheid zijn zeer te waarderen eigenschappen, maar zijn op zichzelf niet richtinggevend. Ik denk nu even ter illustratie van mijn betoog aan de grondrechten, waarvan wij zeggen dat zij de basiswaarden van de publieke moraal vertolken. Soms krijg ik de indruk dat deze beschouwd worden als de profane religiositeit die het mensdom moet verenigen op basis van een toch multi-interpretabel grondbegrip als menselijke waardigheid. Wij weten echter allen dat zich tussen de grondrechten de nodige spanningen voor kunnen doen. Waarop berusten dan onze afwegingen en keuzes? Dat brengt mij tot de vraag of er voor de ontwikkeling van de grondrechten niet een richtinggevend kader nodig is, primair voor de wetgever maar ook voor de rechter.
Soortgelijke vragen zijn te stellen met betrekking tot een fundamentele notie als de democratie. Dat woord wordt te pas en soms te onpas in de mond genomen. Maar allerwegen wordt toch beseft dat democratie meer is dan alleen een formele categorie of een procedurele regeling. De democratie naar westerse opvatting belichaamt immers bepaalde waarden. Daarover zal een overheid zich bij passende gelegenheden ten gronde moeten uitspreken.
Dit onderdeel van mijn betoog afrondend, is mijn fractie van oordeel dat de politieke helderheid, de politieke discussie en de politieke keuzemogelijkheid ermee gediend zouden zijn als ook de overheid, een kabinet, bij tijd en wijle kleur bekent. Lag hier misschien ook de diepste achtergrond van de klacht – zo heb ik haar verstaan – van de minister-president aan de vooravond van de algemene beschouwingen in de Tweede Kamer dat zich geen duidelijk geprofileerde oppositie als alternatief presenteerde. Inderdaad lijkt de heersende ideologie, die van het liberalisme naar mijn inzicht, een gelijkwaardige opponent te ontberen. Dat is niet gunstig, want oppositie kan behoeden voor zelfvoldane vanzelfsprekendheid.
De waarschuwing om te waken tegen zelfgenoegzaamheid en euforie is wellicht ook op haar plaats wanneer ik, in alle bescheidenheid die een jurist als amateur in de politiek past, enige onderwerpen aansnijd, die de centrale aandacht van dit kabinet hebben. Volgens sommige deskundigen verkeren wij immers op de top van een conjunctuurgolf. En na goede tijden komen slechte tijden, zo is mij geleerd.
Daar is in de eerste plaats de financiële huishouding. Het valt te waarderen dat dankzij een trendmatig begrotingsbeleid en strakke uitgavennormen zodanige kaders zijn vastgesteld dat er werkelijk iets terecht komt van uitgavenbeheersing. Trucs om de begrotingsdiscipline uit te hollen, worden niet getolereerd. Alleen het parlement wil af en toe nog wel eens roet in het eten gooien.
Een speciaal facet van het financiële beleid, dat ook altijd de intensieve aandacht van de heer Barendregt had, betreft de staatsschuld. De hoofdvraag is bij welk niveau die schuld ons een zorg dient te zijn. Ons wordt voorgehouden dat de vermogenspositie van de Staat ongunstig is te noemen: de staatsschuld zou 200 mld. hoger zijn dan de gezamenlijke bezittingen van de rijksoverheid. Bovendien lopen de rentelasten nog steeds op: in 1996 29,6 mld. Die verplichting beperkt de overheid toch uitermate in haar mogelijkheden tot een flexibele reactie bij ernstige tegenvallers.
Daar komt nog bij dat het niveau van de staatsschuld – thans 78,4% van het BNP, of moet het BBP zijn – ruim boven de 60% ligt die het EMU-examen straks zal eisen. Rekentrucs baten ons daarbij niet, want als ik het goed begrepen heb, is het de Europese Commissie die volgens eigen maatstaven de hoogte van onze staatsschuld bepaalt. Kortom, zoals de Raad van State adviseerde de belastingmeevallers te gebruiken voor de tekortreductie, zo zouden wij willen bepleiten om terugdringing van de staatsschuld prioriteit te geven boven lastenverlichting, zeker in een tijd van hoogconjunctuur.
Voorzitter! Dat de werkgelegenheid één van de belangrijkste zorgen van het kabinet is, is allerwegen bekend. De slogan werk, werk, en nog eens werk wordt op diverse niveaus bij acclamatie overgenomen. Werk is belangrijk voor iedereen. Werk betekent financiële onafhankelijkheid, contacten, ergens bij horen, het gevoel dat je iets nuttigs doet, ook voor de maatschappij. Ons standpunt is altijd geweest dat in beginsel ieder die werken kan, ook werken moet. De vraag of er voldoende werk is voor iedereen of er zal komen, is niet zonder meer te beantwoorden. Als de minister van Financiën zegt: "Ik geloof in voldoende banen voor iedereen", ben ik geneigd hem bij te vallen vanuit de simpele gedachte dat ieder mens die op deze aarde komt zijn eigen werk meebrengt.
Zeer veel aandacht en energie wordt gericht op wat genoemd wordt de onderkant van de arbeidsmarkt. Dat valt in zoverre te begrijpen dat het aanbod van arbeid die geen of weinig scholing vraagt steeds geringer wordt. Toch zou hierbij eenzijdigheid en vernauwing van het blikveld op kunnen treden, in die zin dat de aandacht voor de middelbaar en hoger opgeleiden uit het oog verdwijnt. Ik meen dat het de heer Van den Berg was die hieraan ook aandacht besteedde. Wij hebben te maken met 140.000 pas afgestudeerden die ten minste één à twee jaar op een baan moeten wachten. Ook in deze categorie komen veel frustraties voor. Bovendien: wat een kapitaalvernietiging! Ten slotte veroorzaken de problemen met deze categorie sterke verdringingseffecten aan die zogenoemde onderkant. Volgens mijn informatie neemt de dienstverlening aan hoger opgeleiden via de arbeidsvoorziening dit jaar sterk af. De vraag is of dat van wijs en evenwichtig beleid getuigt.
Een andere hoofdlijn van het beleid van dit kabinet is het ruimte maken voor de markt. Aan dat streven zijn zowel positieve als negatieve effecten verbonden. Positief acht ik nog altijd de tucht die uitgaat van de markt. Thans zou ik echter de aandacht willen vragen voor de signalen die ons bereiken, dat het marktgerichte denken ertoe leidt dat ook overheden en gesubsidieerde instellingen de markt op gaan. Ik noem dan terreinen als de kinderopvang, de afvalinzameling en -verwerking, het onderwijs en de groenvoorziening, alle vanouds specifieke terreinen van overheidszorg.
Daar is op zichzelf genomen niet zoveel tegen, mits maar vaststaat dat van gelijke uitgangsposities bij het betreden van de markt sprake is, zodat er geen concurrentievervalsing optreedt. Voor zover mij bekend, bestaat er geen wettelijke definitie van oneerlijke concurrentie. De Wet economische mededinging hanteert het begrip "misbruik van economische machtspositie". Maar de voornaamste vraag die ik thans in het midden zou willen leggen, is of het kabinet het de plicht van de overheid acht om oneerlijke concurrentie te voorkomen of dat het veeleer als een soort recht van particulieren wordt gezien om, eventueel met behulp van de rechter, actie in zo'n situatie te ondernemen. Zelf ben ik veel meer geneigd om aan het eerste te denken. Daarom moet er, misschien via een wijziging van de Wet economische mededinging, een verbod op commerciële nevenactiviteiten van overheden komen, voor zover er geen sprake is van gelijke uitgangsposities. Graag zou mijn fractie op dit punt de visie van het kabinet vernemen.
Voorzitter! Mijn laatste onderwerp is de wet- en regelgeving. Het woord "deregulering" komt in de troonrede een paar maal voor. Wij kenden een tijd waarin in vrijwel elk wetsvoorstel een dereguleringsparagraaf was opgenomen, maar dat behoort al weer geruime tijd tot het verleden. De vraag is welke betekenis aan die verdwijning moet worden gehecht. Is het dereguleringsproces in de oorspronkelijke betekenis voltooid, afgebroken of mislukt?
Deregulering heeft in de troonrede en andere stukken veel meer de teneur gekregen van decentralisatie. Maar dat betekent, althans voor de burger, particuliere ondernemingen en andere organisaties, zeker niet zonder meer dat zij met minder regelgeving worden geconfronteerd. Naar de opvatting van mijn fractie moet het streven gericht blijven op daadwerkelijke deregulering. Steeds uitbreidende wetgeving, op alle overheidsniveaus, heeft ertoe geleid dat men thans wel spreekt over "a lawyer's paradise and a layman's hell". Wij zouden, veel kritischer dan thans gebeurt, moeten bezien of voorgenomen wetgeving wel noodzakelijk is, mede gelet op de voortdurende aanpassings- en reparatiewetgeving die uit een eenmaal in gang gezette operatie dikwijls voortvloeit. Buiten onze landsgrenzen plegen regeringen nog wel eens, vóórdat een wetgevingsoperatie op gang gebracht wordt, met het parlement te overleggen of wetgeving wel gendiceerd is. Zou dat in ons bestel ook geen aanbeveling verdienen?
In dit verband vraag ik ook brede aandacht voor het jaarverslag 1994 van het openbaar ministerie, waarin opmerkingen worden gemaakt over de handhaafbaarheid van wetgeving en met name van strafbepalingen. Dat is een niet onbelangrijke zaak, wanneer men zich realiseert dat sedert jaren het justitieel apparaat, gezien de beperkte handhavingscapaciteit, keuzen moet maken, prioriteiten moet stellen. Wat wordt wel en wat wordt niet gehandhaafd? Het OM blijkt er voorstander van een nieuw voorschrift op te nemen in de Algemene aanwijzingen voor de wetgevingstechniek: in een wet zouden alleen nieuwe strafbepalingen moeten worden opgenomen indien de memorie van toelichting een door het OM goedgekeurd model tenlastelegging bevat. Mijn vraag luidt of het kabinet en in het bijzonder het coördinerend wetgevingsdepartement van Justitie iets in deze suggestie ziet en voornemens is er iets mee te doen.
Tot slot. In navolging van onze vorstin willen wij van onze kant de leden van het kabinet wijsheid maar bovenal Gods zegen toe bidden bij het vervullen van de hoogst verantwoordelijke taak die op hun schouders rust.
De heer Schuyer (D66):
"Aan feiten hebben we niets, bewijzen moeten we hebben". Deze woorden, mijnheer de voorzitter, uitgesproken door Boer Koekoek op een verkiezingsavond, kregen een luid applaus. Het heeft sindsdien mijn denken beïnvloed in discussies met als thema: "Wat wil de kiezer precies?" Die discussies nemen meestal in frequentie toe na verloren verkiezingen.
Het is op zulke momenten verbijsterend, te vernemen wat de kiezer allemaal wil. De minister-president moet dat gevoel herkennen. De uitspraak kwam mij weer in gedachten na de statenverkiezingen van maart dit jaar, verkiezingen die de D66-fractie in deze zaal nogal wat zetels hebben gekost. Een rationele verklaring is daarvoor nauwelijks te vinden. De totstandkoming van dit paarse kabinet was een D66-wens die wij de kiezers steeds hebben voorgehouden. Minister Borst krijgt de titel beste vakminister van dit kabinet; in de Neue Zürcher Zeitung wordt minister Wijers de ontdekking van de Nederlandse politiek genoemd en zijn dominante invloed op het beleid geanalyseerd. De minister van Buitenlandse Zaken houdt voor het eerst in lange tijd in de Verenigde Naties een rede waar iemand het weer eens mee oneens kan zijn en de minister van Justitie brengt een beleid over het voetlicht dat duidelijk maakt dat niet geheel ons rechtssysteem gereviseerd moet worden ter wille van de criminaliteitsbestrijding.
Zijn bijvoorbeeld de berichten juist dat de hoger beroepsmogelijkheid bij asielprocedures weer in ere hersteld wordt? Mijn fractie zou dat zeer toejuichen. Wij gaan er ook nu nog van uit dat dit allemaal beleidsaspecten zijn die onze kiezers willen, maar dat het geschort heeft aan de profilering van dat beleid en meer in het bijzonder aan het zichtbaar maken van de bijdrage van D66 daarbij.
Bij het aantreden van dit kabinet werd telkens weer de vraag gesteld of dit kabinet een "gewoon" kabinet was. De minister-president legde de nadruk op het gewone karakter van het kabinet. En natuurlijk, dit kabinet is óók een gewoon kabinet, berustend op een gezonde parlementaire meerderheid. Maar voor D66 behoort dit kabinet iets meer te zijn dan een gewoon kabinet. Om de democratie te versterken, en daar komt een stukje verantwoording ten opzichte van versterking van democratische principes, was het in onze ogen nodig de vanzelfsprekendheid van de regeringsvorming in ons land te doorbreken. Alleen op die manier zou er voor kiezers een echte keuze te maken zijn. Het is voor ons dus van belang om het beleid te bezien in het perspectief van verandering die deze regering zou kunnen brengen.
Het benadrukken van het gewone door PvdA en VVD was te begrijpen; immers, hun achterbannen keken het meest wantrouwend naar dit experiment. Voor die vrees is ook begrip op te brengen. Vandaar dat er door D66 maar niet al te sterk gereageerd is toen door een bekende VVD'er, inmiddels tot de heerlijkheid van de senaat opgeklommen, geproclameerd werd dat de minister van Economische Zaken beschouwd moest worden als zesde VVD'er van dit kabinet. Na de statenverkiezingen van maart en de daarop volgende peilingen bleek echter dat de PvdA stabiliseert, de VVD de grote winnaar werd en D66 het meest kwetsbaar is, zonder dat dit te verklaren is uit een beleidsdaad. Er zal bij onze coalitiepartners dus wel enig begrip bestaan voor de profileringsbehoefte van mijn partij nu. Wie, met andere woorden, is de vijfde D66-minister in het kabinet? Dat moet iemand zijn die perspectief opent op een beleidsterrein waar de zaak muurvast zit. Het perspectief dat je door een politieke keuze iets kan bijdragen aan een ontwikkeling die de wereld een klein beetje beter maakt. Dat verwachten wij ook van onze bewindslieden.
Om het antwoord te vinden is het nodig het beleid van het kabinet op een aantal beleidsterreinen te bezien vanuit dat perspectief. Het kabinet heeft zich bij zijn aantreden het herstel van het primaat van de politiek ten doel heeft gesteld. Hoe doe je dat? Belangrijk is zeker inzichtelijkheid in besluitvorming, die tot stand kan komen door het debat met het parlement. Onmiskenbaar heeft dat debat aan levendigheid, aan inhoud en aan onvoorspelbaarheid gewonnen. De positie van het parlement is duidelijk over het voetlicht gekomen en mijn fractie vindt dat winst. Ook voor deze Kamer is de ontwikkeling van belang. Zonder het politieke karakter van deze Kamer te willen ontkennen moet ik zeggen dat in de vorige periode wel waarneembaar is geweest dat de toetsing van wetten op uitvoerbaarheid en rechtvaardigheid soms overschaduwd werd door politieke stellingname. Het kabinet Lubbers-III heeft bij herhaling ook in deze Kamer de kabinetskwestie gesteld, zelfs bij een ondergeschikt onderwerp als het huurwaardeforfait; het kabinet-Kok heeft dat nog niet één keer gedaan. Niet het machtswoord, maar de kracht van argumenten moet overtuigen. Daarmee is het primaat van de politiek weliswaar nog niet gerealiseerd, maar wel een eind op weg geholpen. Besluitvaardigheid van de overheid is een ander middel. Het kabinet heeft ook hierbij een goede start gemaakt. Op het terrein van infrastructurele voorzieningen, bij de sociale zekerheid en bij de begroting 1996 zijn belangrijke beslissingen genomen. Geen vlucht in allerlei adviescommissies; het terugdringen van adviesverplichtingen heeft ook in het eerste jaar zijn beslag gekregen.
Dat doet de vraag opkomen naar de plaats en de positie van het maatschappelijk middenveld. Immers, de politiek kan in onze huidige samenleving lang niet alles. Het primaat van de politiek wordt alleen dan aanvaard wanneer de politiek zich verzekerd weet van brede maatschappelijke steun. Over die wisselwerking en de wijze waarop het dat wenst te realiseren, kan het kabinet duidelijker zijn. Door het oor te luisteren te leggen bij breed samengestelde adviesorganen kan de regering er immers achter komen, hoe groot het draagvlak in de samenleving is voor bepaalde voorstellen. Met het terugdringen van adviesverplichtingen mag dat element niet veronachtzaamd worden. Wil de minister-president eens aangeven of de regering de behoefte heeft, voor voorstellen harerzijds het draagvlak af te tasten en zo ja, op welke wijze zij dat dan wenst te gaan organiseren?
Indien de politiek het primaat wil herstellen dat zij wil hebben, dan zal er meer aandacht voor de uitvoering van regelgeving dienen te komen. Het kabinet heeft op dit punt nog wel het een en ander te realiseren. Ik wil dit met een voorbeeld verduidelijken. Uit elk onderzoek dat ernaar verricht wordt, blijkt dat heel veel mensen met lagere inkomens geen gebruik maken van regelingen waar ze recht op hebben. Daardoor ontstaat een netto-koopkrachtverlies in de orde van grootte van 10%, en dat is van een andere orde dan waar wij met het kabinet veelal over discussiëren. Wanneer maatregelen de groepen niet bereiken waarvoor ze bestemd zijn, dan is dat ernstig. Te ingewikkelde regelgeving kan een oorzaak zijn, alsmede onvoldoende voorlichting. Maar wellicht moet het hele beleid herzien worden en dient de overheid, ook de lagere, actief te worden als het gaat om het opsporen van degenen voor wie maatregelen in de sociale sfeer gelden. Als een tweedeling van onze samenleving dreigt die niemand wil, dan moet het kabinet, en met name de minister van Sociale Zaken, meer doen dan alleen regels stellen. Een concrete aanpak van dit probleem door het kabinet hebben wij nog niet waargenomen en wij zouden het op prijs stellen als de minister-president hierop nader wilde ingaan, want het is wel noodzakelijk om dit probleem aan te pakken.
Mijnheer de voorzitter! In zijn bewonderenswaardige vertaalprestatie met de "Spiegel van de klassieke Chinese poëzie" laat W.L. Idema zien, hoe in de traditionele Chinese wereldbeschouwing de politiek steeds een centrale plaats inneemt omdat bestuurlijk handelen gezien wordt als primair belang voor het handhaven van orde. Vanuit dat perspectief is een ambtelijke carrière voor de Chinees de hoogste roeping van de mens. Iets daarvan zien we ook in onze eigen geschiedenis, toen er vanuit deze zaal wereldpolitiek werd bedreven. Nu beleven we echter een dieptepunt. Het werken bij de overheid is weinig in trek. En ook de beroepen die voor hun arbeidsvoorwaarden veelal van de overheid afhankelijk zijn, verheugen zich niet in populariteit bij schoolverlaters. Er is jarenlang nauwelijks iets gedaan om deze negatieve ontwikkeling tegen te houden. Natuurlijk heeft dit ook iets te maken met primaire arbeidsvoorwaarden, maar niet alleen daarmee. Als het primaat van de politiek wordt hersteld, zal dat ook de animo om voor de publieke zaak te werken stimuleren. Wij zijn benieuwd of en zo ja, wat de regering doet om de aantrekkelijkheid van werken bij de overheid te vergroten. De minister van Binnenlandse Zaken bevindt zich daarbij in een weinig benijdenswaardige positie. Een minder omvangrijke overheid kan ruimte scheppen voor een overheid die in haar arbeidsvoorwaarden een beter perspectief kan bieden. Is dat een weg die het kabinet voor ogen heeft?
Voorzitter! 1995 is een belangrijk herdenkingsjaar geweest. Natuurlijk, de herdenking van de bevrijding, maar ook die van de vijftigjarige onafhankelijkheid van Indonesië, met het staatsbezoek van de koningin; weliswaar niet precies op 17 augustus, maar wel in 1995 en niet in 1999. Wat er in vijftig jaar kan veranderen, is wel het meest duidelijk te maken door te wijzen op de instelling van een gemeenschappelijk Duits-Nederlands legerkorps dat Engels als officiële voertaal hanteert. "Communitate valemus", door samenwerking sterk, ook bij de luchtmacht, als het aan de Duitse bondskanselier ligt. Voor de hartelijke verhoudingen met Duitsland verdient de minister van Buitenlandse Zaken, en zeker ook de minister-president, een compliment. De verhoudingen zijn onder deze regering ontegenzeggelijk hartelijker geworden. Het versterken van de Europese eenheid, hoe moeizaam ook, verdient alle aandacht en we zijn tevreden met de inspanningen die het kabinet zich daarvoor getroost. Maar ook met behoud van die doelstelling moet het mogelijk zijn, de positie van ons land tegenover Frankrijk duidelijker neer te zetten. Het protest tegen de absurde Franse kernproeven, nauwelijks een jaar voor de ondertekening van een algeheel verbod op proefnemingen, was relatief eenvoudig omdat die bij de gehele wereld op onbegrip stuitten. Maar de chicanes rondom het Verdrag van Schengen en de voortdurende verwijzing daarbij naar het Nederlandse drugsbeleid om eigen binnenlandse problemen te verdoezelen verdient onzerzijds een duidelijker stellingname. Een stellingname die zich wat ons betreft niet kan beperken tot uitspraken in het Nederlandse parlement, maar die ook in bilateraal contact met de Franse regering tot uiting dient te worden gebracht. In voorlichting in Frankrijk zelf over ons drugsbeleid en drugsnota dient er tegelijkertijd gewezen te worden op de grote problemen die Frankrijk heeft met de import van drugscriminaliteit uit Algiers en Marokko en op de weigering van Nederland om daarvoor als bliksemafleider te dienen. Is de minister-president bereid, de positie van Nederland op dit terrein met nog meer nadruk en met een gezond zelfbewustzijn over te brengen in zijn contacten met de Franse regering en de Franse president? En zou een advertentiecampagne waarbij niet alleen het Nederlandse drugsbeleid wordt toegelicht, maar waarbij ook de problemen met Algiers en Marokko in Frankrijk zelf als bron van zorg worden aangestipt, mogelijk zijn? In goede vriendschapsrelaties zou dat toch moeten kunnen.
Voorzitter! Uit het voorgaande kan worden opgemaakt dat wij het interview dat de minister van Justitie aan een Franse krant heeft gegeven, juist van harte toejuichen. Aan uitsluitend kwispelende hondjes, om met Jan Blokker te spreken die naar aanleiding van het optreden van een enkel kamerlid bij dit onderwerp deze vergelijking trok, hebben we niets.
De zwartste bladzijde voor Europa is natuurlijk de situatie in het voormalige Joegoslavië. Een algemeen gevoel van onmacht is daarbij ons deel. Maar het is beschamend dat het bij dit typisch Europees probleem toch weer de Amerikanen zijn die het initiatief hebben genomen. De Amerikaanse diplomatie heeft eveneens aanmerkelijk meer kunnen bereiken dan de Europese. Een verdeeld huis is daar debet aan. Dat valt de regering uiteraard niet te verwijten; we nemen aan dat er naar beste weten is gewerkt om samenhang in het Europese beleid te brengen. De realiteit is echter dat er rekening mee moet worden gehouden dat het nog geruime tijd zal duren voordat Europa een eenduidig vredes- en veiligheidsbeleid tot stand brengt. Zolang dat er niet is, blijft het nodig om bij de herijking van het buitenlands beleid de Atlantische component stevig neer te zetten.
Beïnvloeding van isolationistische tendensen in de Amerikaanse binnenlandse politiek, waar mogelijk vanuit Europa, dient een aandachtspunt te zijn. Intussen heeft Joegoslavië ook de Nederlandse binnenlandse politiek beroerd. Het meedoen aan VN-vredesoperaties in potentiële oorlogsgebieden steunt mijn fractie met overtuiging. Het gevaar dat daaraan verbonden is, dient elke deelnemer onder ogen te worden gebracht. Het meedoen aan zo'n vredesmacht impliceert immers dat niet onder alle omstandigheden de veiligheid van de militairen kan worden gegarandeerd. Juist wanneer een VN-vredesmacht gestationeerd wordt ten behoeve van de veiligheid van tienduizenden burgers, kan bij het ontstaan van gevaar voor die groep niet consequent primair voor de veiligheid van de militairen gekozen worden. De beslissing om troepen te sturen is een zware. En langzaamaan wordt duidelijk dat een beoordeling van de organisatie van de VN-inzet en de kwaliteit van het commando daarover daaraan vooraf behoort te gaan. Dat de regering zich heeft laten meeslepen in het sentiment om "onze jongens" een heldenrol toe te schrijven, is echter wel duidelijk en dan komt kritiek onverwacht hard aan. Dutchbat is na de val van de enclave teruggehaald voordat het Internationale Rode Kruis ter plaatse kon zijn, en dat is niet heldhaftig. En er is meer waardoor een onafhankelijk onderzoek gerechtvaardigd lijkt. Ook is wel duidelijk geworden dat de communicatie tussen het militaire gezag en de verantwoordelijke minister aan herziening toe is. Het snel handelend optreden – met de nadruk op "snel" – en desnoods het vervangen van topambtenaren maken bewindspersonen kwetsbaar, zoals recent is gebleken. Maar het niet-handelend optreden, zoals nu tegen de top van het militaire apparaat, doet dat ook. Die ervaring is de minister van Defensie rijker. Gezien de gevoeligheid bij deze kwesties pleit mijn fractie ervoor dat een regel van voor 1987 in ere wordt hersteld en de minister-president mede verantwoordelijkheid gaat dragen voor majeure maatregelen die tegen topambtenaren, ook geüniformeerden, worden genomen.
Men behoeft geen helderziende te zijn om te voorspellen dat de noodzaak tot reorganisatie en sanering van het justitiële en politionele apparaat een van de conclusies uit de IRT-enquête zal zijn. Het is ontluisterend om te ervaren dat de jacht op een paar honderd criminelen een geheel apparaat van justitie en politie in diskrediet kan brengen. Dat ondermijnt het vertrouwen van de samenleving en het ondermijnt het werkklimaat in het apparaat zelf. Het opnieuw definiëren van de normen en de opbouw van een adequate controle op het systeem zullen nodig blijken te zijn. Onder leiding van de minister van Justitie lijkt het zinvol, dit op te dragen aan een speciaal daarvoor in te stellen projectmanagementteam. Het behoort tot de moeilijkste taken die in de komende tijd op het bord van het kabinet liggen. De minister van Justitie wensen wij daarbij sterkte toe en wij wensen hem sterkte toe. Dat is het minste wat wij uit het parlement kunnen doen.
Het buitenlands beleid zoals D66 dat wenst te voeren, krijgt in het begin van het tweede jaar van dit kabinet en bij deze minister van Buitenlandse Zaken een steeds duidelijker reliëf. Er komt nog voldoende gelegenheid om over de herijking van dat beleid met de minister van gedachten te wisselen, maar enkele successen van de nieuwe aanpak behoren vermeld te worden bij de algemene beschouwingen. Door nadrukkelijk te kiezen voor een bescheiden rol van een klein land dat het moet hebben van argumenten en stille diplomatie, is in korte tijd meer bereikt dan in jaren daarvoor. Een voorstel om het Rusland mogelijk te maken, ook militairen voor Joegoslavië beschikbaar te stellen, dat uitgevoerd lijkt te gaan worden, is een felicitatie waard.
De minister van Financiën stelde in een radio-interview dat het nadeel van een brede waardering van het financieel beleid is, dat iedereen zich op hetzelfde zwakste punt concentreert. Dat is de hoogte van de staatsschuld. Het spijt mij dat ook mijn fractie zich daar bij de algemene beschouwingen op wenst te concentreren. Voor de volgende jaren zal een positief oordeel over het financieel beleid heel sterk afhangen van de beantwoording van de vraag of de staatsschuld stevig zal verminderen. Aan de overzijde is daarbij de vraag centraal komen te staan of alle meevallers ook daarvoor moeten worden aangewend.
De minister van Financiën heeft terecht al een onderscheid gemaakt tussen meevallers die rechtstreeks met de rijksbegroting van doen hebben en meevallers die daar niet rechtstreeks op betrekking hebben. Ik noem uitgaven voor de zorg en de sociale fondsen. En de minister-president heeft zich niet willen vastleggen op de wijze waarop bij de begroting voor 1997 met de meevallers wordt omgegaan. Hoewel er op zichzelf begrip voor deze stellingname is op te brengen, wil mijn fractie niet verhelen dat een uiterst substantiële verlaging van de staatsschuld wel het uitgangspunt zal zijn voor de beoordeling van komende begrotingen.
Het is denkbaar dat er enige duurzame investeringen nog voorrang hebben, zeker als ze werk genereren, maar van verhoging van de overdrachtsuitgaven kan toch eigenlijk geen sprake zijn. Aan de overzijde is daarbij centraal in het debat komen te staan de zogeheten EMU-norm. Het gewicht daarvan zullen wij niet onderschatten, maar met een sterkere stijging van het bruto binnenlands produkt dan de staatsschuld zou de norm ook naar beneden kunnen gaan. Ook dan blijft de noodzaak tot vermindering van de staatsschuld volop aanwezig. Immers, bij een dergelijke ontwikkeling blijft de rentelast als een molensteen op de rijksbegroting drukken.
Bij de begrotingspresentatie 1995 was de geprognotiseerde rentelast 28 mld.; nu bij de begroting 1996 is dat 29,5 mld. Die stijging van de afgelopen jaren vindt plaats bij een toch al enkele jaren durende daling van de lange rente en door vervroegd inruilen van dure leningen in goedkope leningen. Zonder dat beleid zou het beeld nog negatiever zijn. Indien wij erin slagen om de rentelast in enkele jaren met 10% te verminderen, spreken wij ruwweg over de begroting van Landbouw of van Economische Zaken. Bij een daling van 15% spreken wij over de begroting van Justitie en van nog een drietal departementen.
Dergelijke vergelijkingen zeggen meer dan de abstractie van de EMU. Een beleid dat inzet op het verlagen van de rentelast binnen enkele jaren, biedt ook de mogelijkheid een brug te slaan tussen de coalitiepartners VVD en PvdA. Want er ontstaat dan ruimte aan de onderkant in het loongebouw, lastenverlichting te geven die goed is voor banengroei, overdrachtsuitgaven en koppeling. Het kabinet kan bij monde van de minister-president natuurlijk stellen dat een beleid dat hierop inzet veel tijd nodig heeft om effect te sorteren en dat de genoemde wensen allemaal verlangens van het heden zijn.
Dat is waar; vandaar dat ik in het bijzonder een doel wil noemen dat met vermindering van de rentelast in de pas kan lopen. Dat is de betaalbaarheid op het huidige niveau van de AOW voor de periode dat het werkelijk gaat spannen tussen 2010 en 2030. Dat is een beleidslijn die een calculerende minister-president wel moet aanspreken, want het maakt voor de kiezers in één klap de overbodigheid van ouderenpartijen duidelijk. En dat scheelt hem het aanhoren van vier algemene beschouwingen aan de overzijde en twee hier.
Wij zouden het op prijs stellen als het kabinet morgen in het antwoord van de regering zou willen ingaan op de gevolgen van een dergelijke aanpak voor de komende jaren en meer specifiek voor de betaalbaarheid van de AOW.
Als volgend jaar het eindexamen biologie wordt afgenomen, lijkt een zinvolle vraag te zijn: noem eens een overeenkomst tussen Ritzen en Urbanus VIII. Bij het VWO zou dat een open vraag kunnen zijn en bij de MAVO wellicht in de vorm van een meerkeuzetoets: a. ze waren beiden paus; b. ze waren beiden minister van onderwijs; c. Urbanus deed Darwin in de ban en Ritzen Galileï; d. Urbanus deed Galileï in de ban en Ritzen verbood vragen over Darwin bij het centraal schriftelijk.
Je hebt de evolutietheorie dan niet behandeld, maar degene die het goede antwoord aanstreept, heeft toch ten minste een klok horen luiden. Zeventig jaar regeren met het CDA in de hoofdrol levert, met compromissen – dat wel – regelgeving op ten aanzien van abortus en levensbeëindiging, maar 14 maanden paars worstelt met Darwin. Sommige parlementsleden van coalitiegenoten zagen de affaire als komkommernieuws in zomertijd. Alleen de hoofdartikelschrijver van de NRC analyseerde scherp dat bij het vraagstuk meer aan de hand was.
Ter verduidelijking voor onze collega's van klein rechts: het gaat niet aan om bij twijfel over de betrouwbaarheid van een theorie, deze theorie te verzwijgen of te ontkennen. Wat in het onderwijs gewaarborgd moet worden, is dat de andere opvatting, in dit geval het scheppingsverhaal, naast de theorie wordt onderwezen, en wel ongeacht de identiteit van de school; het scheppingsverhaal dus evenzeer bij de openbare school als Darwins theorie bij de christelijke school. Een verbod om een van de twee te examineren, is uit den boze.
De heer Veling (GPV):
Ik kan het niet laten om toch even hierop te reageren. Ik vond toch dat het echt een komkommeraangelegenheid was. De verplichting om in een school de evolutietheorie te onderwijzen, is toch eigenlijk niet omstreden? U verontschuldigt zich een beetje bij wat u "klein rechts" noemt, maar wat mij betreft, is dat absoluut niet nodig. Het behandelen van een dergelijk omstreden theorie vergt natuurlijk wel behoedzaamheid bij de examinering. Nogmaals, het behandelen ervan is naar mijn stellige overtuiging echt een komkommerkwestie.
De heer Schuyer (D66):
Maar er was geen sprake van behoedzaamheid bij examinering. Het is een daaraan voorbijgaan bij de examinering.
Voorzitter! De stellingen van Copernicus werden geschreven in 1543 en in 1616 op de index geplaatst. De communicatie ging in die jaren niet snel. In 1759 werd het boek van de index gehaald en een jaar of wat geleden kregen de nabestaanden te horen dat de kerk het indertijd verkeerd heeft gezien. De vraag is nu: hoe lang heeft de minister van Onderwijs nodig? Als de gelijkenis met Urbanus geheel op moet gaan, zitten wij ergens in 2350, maar misschien kan het eerder.
De maakbaarheid van de samenleving met de Staat als stuurman is als idee ook door de sociaal-democraten verlaten, maar sporen ervan zijn het langst waar te nemen in het onderwijsbeleid. Analyseert men de doelstellingen van dat beleid uit de beginjaren zeventig, dan is dat somber-makend. Noch het onderbrengen van het kleuteronderwijs in de basisschool, noch de energie, gestopt in het achterstandsbeleid, heeft blijkens een recent proefschrift geleid tot een significante stijging van het aantal leerlingen uit de lagere inkomensgroepen in het VWO. De 22% HAVO/VWO-leerlingen uit die groepen steekt schril af tegen bijvoorbeeld de situatie in Frankrijk. Laat ik ook maar iets aardigs over Frankrijk zeggen. Alweer bijna twintig jaar zit het onderwijs in een bezuinigingsbeleid dat ertoe geleid heeft dat economische overwegingen dominant in dat beleid zijn geworden. Met dat gegeven is bij het beleid wellicht toch onvoldoende rekening gehouden. Grotere onderwijsinstellingen in basis- en voortgezet onderwijs, nodig om verbreding van keuzemogelijkheden te realiseren, werden daardoor beknot in hun mogelijkheden, de organisatie voor de leerling kleinschalig te organiseren. Vervreemding en gebrek aan geborgenheid voor met name jonge kinderen is het gevolg. Een percentage van om en nabij 20 van jongeren met psychosociale problemen is Europees niet alarmerend, maar voor Nederlandse verhoudingen niettemin onrustbarend. De socioloog Schuyt ziet een verband met de teloorgang van sociale controle. Daar speelt gezin en school een rol bij. De minister van Justitie, geconfronteerd met de stijging van de jeugdcriminaliteit, heeft een pleidooi gehouden voor aandacht voor geborgenheid en sociale controle. Het voorstel om eens te bezien of het nu wel zo wijs is, alleenstaanden met jonge kinderen verplicht te laten solliciteren, is sympathiek omdat het een poging doet, een groeiend probleem de baas te worden. Het zou verstandig zijn, ook het gehele onderwijsbeleid in de leerplichtige leeftijd eens met die bril tegen het licht te houden.
Voorzitter! De reorganisatie van het binnenlands bestuur is als aandachtspunt in de Troonrede stiefmoederlijk bedeeld en wat staatsrechtelijke vernieuwingen betreft, zoals de invoering van het referendum, is die kwalificatie nog te ruim. Gelukkig is dat verzuim daarna goed gemaakt. De minister van Binnenlandse Zaken heeft bij de toelichting op het op handen zijnde referendumvoorstel gewezen op de afspraak in het regeerakkoord. Maar hij heeft nog iets meer gedaan. Hij heeft erop gewezen dat een correctief referendum ook ergens over moet gaan en dat te veel uitzonderingen met de geest van de afspraak in strijd zijn. En zo is het natuurlijk ook. De planologische kernbeslissing, in het parlement amendeerbaar en daarmee bij het referendum aan wet gelijk te stellen, behoort niet te worden uitgezonderd. Natuurlijk – en ik zeg dit in de richting van onze coalitiepartner de VVD – moet er dan een beperking van de inspraak vooraf geaccepteerd worden om de voortgang van het beleid niet te frustreren. Het is een misverstand, te menen dat daarover met D66 niet te praten zou zijn.
Het aantal benodigde handtekeningen voor een referendum is fors. Op het eerste gezicht lijkt de keuze ook niet consistent. Als voor lokale en regionale referenda gekozen wordt voor respectievelijk een halve kiesdeler voor de petitie en een dubbele kiesdeler voor het effectueren van het referendum, zou het logisch zijn, dat ook voor het landelijk referendum te doen. Ook het opnemen van aantallen in de Grondwet in plaats van in een referendumwet, is onlogisch, niet alleen omdat wij er langzamerhand toch van overtuigd zijn dat het opnemen van aantallen in de Grondwet niet de weg is, maar ook omdat het aantal van 600.000 weer anders gewaardeerd wordt als over vijftien jaar het aantal inwoners in ons land ongeveer bij 18 of 19 miljoen ligt. Als de VVD van oordeel is dat naar die punten de aandacht van de Eerste Kamer moet uitgaan, dan komt dat overeen met onze zienswijze.
De minister van Binnenlandse Zaken is heel wat coöperatiever tegenover het regeerakkoord dan de minister van Sociale Zaken, de heer Melkert, op dit punt. Als je zo negatief bent over het referendum omdat je van oordeel bent dat de kiezer het algemeen belang niet kan dienen, dan had je met dat regeerakkoord niet in de regering moeten gaan zitten en bovendien een voorbehoud op het eigen partijprogramma moeten maken. Bovendien roept zijn opvatting de vraag op, of de heer Melkert ook vraagtekens plaatst bij het vermogen van de kiezers om bij reguliere verkiezingen het algemeen belang in voldoende mate te onderkennen. De nieuwe bewindsman voor gezinszaken heeft kennelijk heimwee naar een soort censuskiesrecht voor gezinshoofden of iets dergelijks.
Voorzitter! Wij hebben er geen behoefte aan, vervroegde verkiezingen te forceren, maar het to be or not to be van een referendum is voor ons een referendabele vraag!
Ik kom aan een ander punt toe. "Den Haags Kampf gegen den Papierkrieg" was de kop in de Neue Zürcher Zeitung van 6 september 1995. En onder die kop werd een groot aantal voorstellen van het kabinet met elkaar in verband gebracht en geïnterpreteerd als een dereguleringsactie. Voor D66 nog verrassender is dat de links-liberalen, zoals de partij consequent genoemd wordt, gezien wordt als de grote initiator van deregulering. Analyserend hoe oude kabinetten wel de mond vol hadden van deregulering maar tot weinig resultaat leidden, wordt van dit kabinet gesteld dat deregulering werkelijk ter hand is genomen onder de voortvarende leiding van de minister van Economische Zaken. De dereguleringsimpuls van dit kabinet wordt gezien als het meest duidelijke stempel van de nieuwe regeringspartij D66 en men analyseert de voorstellen van de winkelsluiting onder dezelfde noemer als het voorstel om juristen in dienst van organisaties het balierecht te geven, alsmede het voorstel om contingentering en de prijsregulering op te heffen ten behoeve van taxi's en de Winkelsluitingswet. Ook de privatisering van ziektekosten valt daaronder. En natuurlijk de activiteiten van staatssecretaris Linschoten, die als enige niet-D66'er genoemd wordt als een overtuigd voorstander van deregulering. De noodzaak ertoe word je in het buitenland wel zeer duidelijk. Met ongeloof wordt gezegd dat er meer dan 1200 gedetailleerde regelingen zijn, ontleend aan de ARBO-wetgeving, en dat het bedrijfsleven meer dan 20.000 vergunningen nodig heeft per jaar om de milieuverordeningen niet te overtreden. 2% van het binnenlands bruto produkt gaat zitten in de bureaucratie. In cijfers is dat 10 tot 15 mld. Een daling van 10% van de bureaucratie betekent dus een groot bedrag dat ingezet zou kunnen worden voor banengroei. Het paarse kabinet doet werkelijk wat het belooft heeft en dat is in Nederland even wennen. Misschien is het wel niet eens de bedoeling van de kiezer, denk je soms!
Voorzitter! Een dergelijk stempel op het regeringsbeleid opgedrukt krijgen als kleinste regeringspartij door een zeer invloedrijke buitenlandse krant, is natuurlijk tevreden stellend, maar het maakt het zoeken naar de vijfde D66-minister, waarover ik in het begin sprak, extra spannend. Want bij zoveel lof en profilering is er natuurlijk een geheime kracht aan het werk. Maar het noemen van een naam lijkt ons bij nader inzien toch niet verstandig. Het toeëigenen van andermans eigendommen, hoe profijtelijk dat soms ook in een verkiezingsstrijd kan zijn, past nu eenmaal niet in het normen en waardenstelsel dat in onze kring wordt uitgedragen. Bovendien zou de minister-president bij de beantwoording morgen namens de genoemde bewindspersoon toch hebben te verklaren dat mijn fractie het geheel verkeerd ziet. Vandaar dat ik het anders zal formuleren. Toen vorig jaar bij de totstandkoming van dit kabinet de verdeling van de portefeuilles aan de orde kwam, heeft de onderhandelaar van D66 er een scherp oog voor gehad, dat het niet nodig zou zijn, de portefeuille van Landbouw voor ons te claimen. Ook zonder een directe inbreng van een D66'er op dat departement wordt er een beleid gevoerd dat op tal van terreinen vernieuwend te noemen is. En dat werd hoog tijd. In de eerste maanden kon men nog kritiek hebben op de te geringe aandacht van de sociale aspecten die er aan het beleid kleven voor de mensen werkzaam in de agrarische sector, maar dat verzuim is krachtig hersteld. Het is belangrijk dat de noodzakelijke veranderingen een zo groot mogelijk politiek draagvlak krijgen. Voor het Structuurschema Groene Ruimte is dat de minister voortreffelijk gelukt. Nu het mestbeleid nog.
Voorzitter! Nog één punt. Dit jaar zijn de hoofdpunten van het regeringsbeleid op een andere manier gepresenteerd: niet meer de hoofdpunten per departement, maar een thematische indeling dwars door departementen heen. Dat is aanmerkelijk meer dan een redactionele wijziging. Wij zijn zeer tevreden met de gekozen presentatie, maar de vraag is of de regering voor de komende jaren ook bij belangrijke nota's en wetsvoorstellen de "ontschotting" ter hand wil nemen. Met de Herijkingsnota en de Drugsnota is er een belangrijk begin gemaakt. Wij zouden het op prijs stellen als dit verder vorm wordt gegeven: verkeer, milieu en economische zaken, alsmede landbouw, milieu en economische zaken dienen als voorbeelden. Het zou ook zinvol zijn, daarbij keuzen uit het recente verleden te betrekken. Met name voor milieukeuzes is dat van belang, omdat daarmee duidelijker kan worden dat in een bepaald landsdeel een keuze wordt gedaan ter bescherming van een ander landsdeel.
De voorzitter:
Ik wijs u erop dat u inmiddels ruim twee minuten over uw spreektijd heen bent.
De heer Schuyer (D66):
Ik rond mijn betoog af, voorzitter. Ongeveer vijftien jaar geleden koos de regering onder druk van de publieke opinie niet voor de inpoldering van de Markerwaard en de uitbreiding c.q. verplaatsing van Schiphol daarheen. Die keuze toen betekende impliciet het accepteren van een uitbreiding van Schiphol op termijn. Een milieukeuze derhalve. Vandaar ook dat mijn fractie aandringt op een spoedig verschijnen van de nota over een eventuele tweede luchthaven. Mogen wij verwachten van de regering dat zij in de nabije toekomst de dwarsverbanden bij het merendeel van de presentaties ter hand zal nemen?
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Batenburg. Ik maak de leden erop attent dat hij zijn maiden-speech uitspreekt.
De heer Batenburg (AOV):
Mijnheer de voorzitter! Het is voor mij een voorrecht, vandaag namens het AOV het woord te voeren over wat ons hart beroert over het heden en de toekomst van onze samenleving. Ik hoor dat men het lastig vindt om met ouderenpartijen van doen te hebben. Ik kan alleen maar zeggen dat de mensen die dat zeggen, zich schuldig maken aan leeftijdsdiscriminatie.
In het bijzonder gaan onze gedachten uit naar de zwakken in ons land, maar ook daarbuiten. Een staat die zijn behoeftigen verkommeren laat, verdient niet beter dan dat hij vergaat. Het moet voor ons een erezaak zijn, hulpbehoevenden de steun te geven waar zij recht op hebben. Hiervoor zal het in de eerste plaats nodig zijn dat de "ikke, ikke en de ander kan stikken"-mentaliteit plaats maakt voor solidariteit met de medemens, die eveneens recht heeft op leefbare omstandigheden. Dit alles heeft te maken met waarden en normen; eerst komen de waarden en dan de normen. Naar mijn gevoel zijn deze in de laatste decennia nogal verslechterd. Er is een verharding van intermenselijke verhoudingen ontstaan door de zucht naar geld, luxe en macht, waardoor het respect voor elkaar en voor het mijn en dijn meer en meer verdwijnt. De criminaliteit neemt onrustbarende vormen aan. Voortdurend moeten wij op onze hoede zijn voor bedrog en geweld. Waar zijn wij nog echt veilig?
Vertwijfelde mensen geven vaak God hiervan de schuld. Ik hoor steeds vaker: waarom laat Hij dat toe? Men vergeet dat onze Schepper, of oerkracht als men Hem zo noemen wil, de oorsprong is van ons bestaan en dat Hij ons heeft toegerust met alle nodige instrumenten, organen, zintuigen en wils- en gevoelsuitingen, om de aarde en in de toekomst wellicht nog meer te besturen. Wij mensen zijn het dus die het met de ons gegeven vrije wil moeten doen, maar ook met de middelen die wij van de Schepper hebben ontvangen. Oneigenlijk gebruik hiervan zal negatieve gevolgen hebben. Als wij allen van mening zouden zijn, het besturen wel alleen af te kunnen, dus zonder de Almachtige, dan ben ik bang dat wij in een moeras zullen verzinken. Gelukkig is een groot deel van ons deze mening niet toegedaan en is er hoop voor de toekomst.
Een bewijs hiervan is dat ons AOV op 1 december 1993 is opgericht door een groepje ouderen die begrepen dat er moet worden gestopt met de hiervoor geschetste achteruitgang en dat er een begin moet worden gemaakt met een vernieuwing van mentaliteit, zoals het voor elkaar opnemen en het voor elkaar staan, in het bijzonder voor de zwakken, met name behoeftige ouderen, lichamelijk en geestelijk gehandicapten, werklozen, bijstandsmoeders enzovoorts. Wij hebben als eersten gesproken over het herstel van waarden en normen, waar tegenwoordig iedereen over spreekt. Wij hebben het gehad over respect en eerbied voor ieders mening en over liefde en verantwoordelijkheid voor de medemens, dit alles vanuit ons hart, het belangrijkste instrument dat wij van de Schepper hebben ontvangen. In onze statuten staat dat wij ons handelen zullen conformeren aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en dat wij respect, eerbied en liefde zullen tonen voor de fauna, de flora en het milieu waarin wij mogen leven.
Op 16 december 1991 werd door de Verenigde Naties onder nummer 46/91 een resolutie voor ouderen aangenomen, waarin de nationale overheden werden aangemoedigd om de aangekondigde beginselen zoveel mogelijk in hun nationale programma's vast te leggen. Deze beginselen zijn gerubriceerd onder de onderwerpen onafhankelijkheid, participatie, zorg, zelfontwikkeling en waardigheid. Aangezien mij de tijd ontbreekt om dat stuk voor te lezen, geef ik u hiervan een kopie, voorzitter, zodat geïnteresseerden hiervan kennis kunnen nemen. Alle genoemde grondbeginselen hebben wij uitgedragen en tot onze blijdschap mochten wij constateren dat er in de samenleving een groot klankbord voor ons gedachtengoed was en is. Dat is niet zo verwonderlijk. Immers, dit paarse kabinet spreekt van een herstel van de verantwoordelijkheid van het individu en een terugkeer naar de markt.
Door de snelle opkomst van het AOV zijn er natuurlijk enorme fouten gemaakt, waarvoor ons nederig excuus. De zogenaamde negatieve pers in het recente verleden heeft ons echter eerder goed dan kwaad gedaan. Leden keren terug nadat zij hadden bedankt en nieuwe leden melden zich aan. Men heeft in het land onze boodschap begrepen en gevoeld. Wij hebben een nieuwe start gemaakt met een vernieuwd, enthousiast bestuur, dat ertoe bereid is, met onze collega's in deze Kamer respectvol en loyaal samen te werken, opdat ons volk weer vertrouwen krijgt in zijn volksvertegenwoordigers.
Hoewel ik mij ervan bewust ben dat de taak van deze Kamer is, nog eens na te gaan welke ongewenste gevolgen een voorgesteld wetsontwerp voor de samenleving kan hebben, veroorloof ik mij, met respect voor het te bepalen beleid van onze collega's in de Tweede Kamer, het volgende in het algemeen tot alle landgenoten te zeggen. Het feit blijft dat, hoe ouder je wordt, hoe moeilijker het wordt om een baan te houden, laat staan te krijgen. Dit is een tijdperk van de cijfers en de diploma's. Deze geven aan dat oudere werknemers te duur zijn en te laag opgeleid. Ervaring was vroeger goud waard en is nu nog maar een last, omdat ze daarom meer voor je moeten betalen. De cijfers bewijzen het ook.
Er is de laatste tijd een verhoogde instroom in de WW merkbaar. De VUT is de afgelopen jaren sterk ingekrompen, terwijl VUT-achtige constructies met aanvullingen op de WW door verscherpte WW-eisen vrijwel onmogelijk zijn gemaakt. Wat hebben wij daarvoor in de plaats gekregen? Flexibele pensionering? Maar, mijnheer de voorzitter, flexibele pensionering is interessant voor mijn kleinkinderen, maar niet voor mensen die nu al twintig of meer jaren dienstverband achter de rug hebben. De conclusie is dus dat ouderen gewoon in armoede en in de bijstand geraken. Dit was niet de intentie van dit kabinet toen het aantrad. Het erkende het probleem van de vele gedwongen thuiszittende ouderen en beloofde hiervoor maatregelen te nemen. Het effect lijkt alleen maar averechts uit te werken.
Mijnheer de voorzitter! En dan de oudedagsvoorziening. Het AOV heeft in de Tweede Kamer heel nadrukkelijk gezegd, dat het vasthoudt aan een betrouwbare oudedagsvoorziening, betrouwbaar voor zowel de werkgever, de werknemer, als de pensioenfondsen. Dit betekent dat ook in de toekomst de AOW gekoppeld moet blijven aan de CAO-lonen, dat er verder niet meer bezuinigd mag worden op de AOW, dat de AOW inkomensafhankelijk blijft, dat het AOW-gat voor de pensioenfondsen niet groter mag worden en dat het kabinet de zuurverdiende pensioenen intact laat. Dit betekent dus: geen bezuinigingen op de AOW van samenwonende broers en zussen, en geen heffingen op de inkomsten van AOW'ers met pensioenen, om de AOW te kunnen bekostigen. Het betekent wel dat je nu al moet gaan sparen voor een potje voor later, om de vergrijzing te kunnen financieren, het zogenaamde bufferfonds. Doen we dat niet, dan leidt dit straks tot forse aanslagen op de portemonnaie van de burger.
Mijnheer de voorzitter! Het kabinet staat er zich op voor – of het heeft die bedoeling – dat het erin geslaagd is om de lasten voor de burger te verlagen. Ik moet u zeggen dat ik er nog weinig van gemerkt heb. De huren stijgen nog steeds; de huursubsidie in haar huidige vorm is niet in staat om dat voldoende te compenseren en de gemeentelijke en provinciale lasten rijzen de pan uit. Het nadeel van deze heffingen is dat ze geen rekening houden met je inkomen.
Voorzitter! En dan nu de ouderenzorg. In de nota's Integraal actieplan ouderenbeleid en Modernisering ouderenzorg, spreekt het kabinet zich uit voor de zogenaamde ontsluiting – over het algemeen is bekend de term "ontschotting", maar dat vind ik geen mooi woord; bovendien moet je, als je iets wilt ontschotten, er de sloper bij halen, terwijl je bij ontsluiting alleen maar zachtjes de deur hoeft open te doen – van de gezondheidszorg. Ik denk dat we hiermede de kern van de financiering en organisatie van de gezondheidszorg te pakken hebben.
Al jarenlang erger ik mij aan de soms tergende bureaucratie die er heerst, en wel in het bijzonder in de ouderenzorg. In plaats dat de betrokken instanties met elkaar om de tafel gaan zitten om te spreken over de vraag, hoe zo goed mogelijk aan te sluiten bij de behoeften van de oudere, wordt deze de mist in gestuurd. Om nog maar te zwijgen over hoe het moet, als je iets gaat mankeren. Je gaat naar de dokter; de dokter stuurt je door naar een specialist; deze doet voor veel geld onderzoekjes; vervolgens word je weer teruggestuurd naar de dokter; deze stuurt je weer naar een andere specialist, die weer voor hetzelfde bedrag dezelfde onderzoekjes laat doen, enz., enz. Dat is erg frustrerend, zowel voor de patiënt, als voor de zorgverzekeraar. Het lijkt wel alsof er een circuit bestaat dat zich financieel bedruipt ten koste van de verzekeraars en van de gezondheid en het geduld van de patiënt.
Ons doel voor de toekomst zal gericht moeten zijn op eenvoudige, ook voor minderbegaafden te begrijpen regelgeving, zonder het overvloedig gebruik van afkortingen die zelfs voor hoogbegaafden niet meer te volgen zijn. Verder vinden wij dat de visie voor de toekomst moet zijn: een leefbaar minimuminkomen voor iedereen die om welke reden dan ook niet kan werken, maar op afroep inzetbaar moet zijn. Overigens dient er sprake te zijn van een eerlijke verdeling van werk in ons land. Alle bestaande ondersteuningswetten, waarin uitkeringen voor levensonderhoud worden geregeld, zouden vervangen kunnen worden door één solidariteitswet met sancties voor degenen die wel kunnen, maar niet willen werken.
Mijnheer de voorzitter! Voor het moment heeft het AOV bezwaar tegen het privatiseren van de bestaande sociale-verzekeringswetten. Het zou kunnen betekenen dat niemand meer ziek mag zijn of een ongeval mag krijgen.
Verzelfstandiging van de Nederlandse Spoorwegen heeft wellicht tot gevolg dat onrendabele lijnen worden opgeheven, waardoor burgers worden gedwongen van de auto gebruik te maken.
Het beleid zal gericht moeten zijn op het welzijn van alle landgenoten en wel zodanig dat het vertrouwen in de regering terugkeert en dat de angst en onzekerheid voor de toekomst bij onze medemensen wordt weggenomen. Dit is een opdracht voor ons allen, een opdracht die vanuit ons hart waargemaakt kan worden.
Tot slot, mijnheer de voorzitter. Hoopvol is dat onze vorstin haar Koninklijke boodschappen steeds laat vergezellen van de woorden: en hiermede bevelen wij u in Godes heilige bescherming. Zij weet zich ook Koningin bij de gratie Gods, dus in afhankelijkheid ten opzichte van de Almachtige. Deze opstelling past ons ook als volksvertegenwoordigers. Daarom bedroeft het mij en zovele anderen dat destijds het gebed tot God vóór de aanvang van de zittingen van de beide Kamers der Staten-Generaal, werd afgeschaft.
Moge ik u verzoeken, mijnheer de voorzitter, pogingen te willen doen, dit teken van eerbied voor onze Schepper in deze Kamer in ere te herstellen, dan wel een mogelijkheid voor die leden te creëren die hun eerbied en afhankelijkheid jegens de Schepper willen betuigen, door het instellen van één minuut stilte om zich te kunnen bezinnen op het verantwoordelijke werk dat wacht.
De voorzitter:
De traditie getrouw wil ik als eerste u gelukwensen met uw maiden-speech. Het curriculum dat van u bekend is, wijst uit dat u weinig politieke en bestuurlijke ervaring had, toen u zich in het AOV gestort hebt en vervolgens deze Kamer binnenkwam. Dat mede in aanmerking genomen, denk ik dat u zich op manmoedige wijze door deze eerste beproeving hebt heen geslagen. Ik wens u daarmee gaarne geluk.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De heer Schuurman (RPF):
Mijnheer de voorzitter! Het gaat het kabinet in economische zin en – zij het minder – ook financieel voor de wind. Een omvangrijk jaarprogramma zal worden afgewerkt. Toch zijn er ook heel wat verzwegen en verborgen problemen. Omdat regeren vooruitzien is, wil ik voor die problematiek in deze algemene politieke beschouwingen de aandacht vragen.
Deregulering, flexibiliteit, concurrentie, langere openingstijden, dynamisering: het wijst allemaal in één richting en wel: minder regelen en meer overlaten aan de markt. Die benadering is onevenwichtig voor een overheid. De ene kant wordt sterk benadrukt, nl. dat burgers, ondernemingen en het bedrijfsleven gezien hun eigen taak, ook hun eigen creatieve verantwoordelijkheid hebben. Maar de vraag is, of je alles wel kunt overlaten aan de markt. De les van de geschiedenis is immers dat de markt niet het algemeen belang dient. Dat belang moet de overheid bewaken. De markt regelt uit zichzelf geen arbeidsplaatsen voor minderheden en langdurig werklozen en de markt zorgt niet uit zichzelf voor het milieu, voor een verantwoord ontwikkelingsbeleid, enz. Bovendien verbaas ik me elke keer weer over het gemak waarmee woorden als "flexibilisering" en "functionalisering" op de tong worden genomen. Eigenlijk wordt in die woorden afstand gedaan van de echte humaniteit. De mens wordt gezien binnen het kader van een bepaalde functie. Van werknemers wordt door flexibilisering en functionalisering een maximale soepelheid gevraagd ten aanzien van hun werkgever, zonder dat aan hun eigenheid en hun verantwoordelijkheid recht wordt gedaan. Dat is uiteindelijk ook slecht voor de onderneming. De mens mag geen wegwerpmens zijn. Elk mens behoort op zijn plaats als verantwoordelijk mens op die plaats te worden aanvaard. Zo dat niet het geval is, behoort dat door de overheid te worden gestimuleerd en daar ontbreekt het op het ogenblik aan. Inderdaad moeten overbodige regels worden afgeschaft. Maar een goede marktwerking ontstaat niet door regels af te schaffen, maar eist een daarop toegesneden regelgeving.
Het lijkt er op dat de overheid, na een tijd van veel overbodige regels, met de slinger van de klok doorslaat naar het andere uiterste: geen of heel weinig. Gezien vanuit de taak van de overheid om recht en publieke gerechtigheid te dienen, moeten toch adequate regels worden gesteld om ontsporingen van de vrije markt tegen te gaan?
Inzake de privatisering zijn ook belangrijke vragen te stellen. Na de privatisering van de KPN zijn nu ook de spoorwegen aan de beurt. We hadden hier met vanouds publieke diensten te maken. Dat wil zeggen diensten, die er waren voor het Nederlandse publiek. Voor alle burgers. Na de privatisering zie je bij de KPN bijvoorbeeld dat door toepassing van de norm van efficiëntie de schaalvergroting toeslaat. Het algemeen belang wordt daarbij veronachtzaamd. Honderden postkantoortjes die in dichtbevolkte wijken aanwezig waren, zijn inmiddels gesloten. De winsten stijgen, maar het maatschappelijk nut wordt veel minder. De grotere postkantoren zijn moeilijk op de fiets bereikbaar. Velen moeten van de auto gebruik maken. Deze druk op de mobiliteit in steden en dorpen vraagt maatschappelijke kosten die in de privatisering niet zijn verrekend. Is dit proces van privatisering van publieke diensten nog te keren om meer maatschappelijke schade te voorkomen?
Overigens, in het algemeen zou wat de RPF betreft een halt toegeroepen moeten worden aan het proces van schaalvergroting in de bestuurlijke sector, het onderwijs, de gezondheidszorg en de landbouw. Wij zijn daar nooit voorstander van geweest, Maar nu de nadelen ervan de voordelen gaan overtreffen, wordt het tijd voor bezinning. Kan de noodzaak van schaalvergroting niet ongedaan worden gemaakt door de informatietechniek in te zetten, en tegelijk daarbij de voordelen van de kleinere schaal te behouden, dat wil zeggen dicht bij de mensen? Het is voor de RPF-fractie zelfs de vraag of de overheid gezien de vele maatschappelijke problemen, bijvoorbeeld die van het verkeer, niet de plicht heeft tot een zodanige belangenafweging te komen dat het bedrijfsle ven onder druk moet worden gezet, om met de mogelijkheden van de informatietechniek, afstanden in tijd en ruimte te overbruggen, om het verplaatsen van grote aantallen mensen van woning naar werk drastisch te verminderen. Dat dit technisch internationaal inzake globalisering van arbeid inmiddels gebeurt, is er een bewijs van dat deze techniek ook nationaal zou kunnen worden toegepast. Wil de regering dit bevorderen?
In de Troonrede wordt vermeld dat de regering de informatisering van de maatschappij en de digitale snelweg wil bevorderen. Daarbij doet zich meteen de vraag voor: maar hoe? Ook hier leert de geschiedenis ons, dat nieuwe technieken naast veel voordelen ook schaduwzijden kennen. Om op het publieke terrein van de Staat deze technieken te stimuleren, vraagt van de overheid, attent te zijn op negatieve maatschappelijke gevolgen. Die gevolgen zouden kunnen zijn een tweedeling in de maatschappij van "haves" en "have nots", vroegtijdig verlies van arbeid die voor veel mensen zinvol is, een toenemende maatschappelijke permissiviteit als de nieuwe techniek van bijvoorbeeld de Virtual Reality wordt gebruikt voor geweld- en seksspelen. Vraagt de nieuwe techniek niet om een juridische inkadering, die gebaseerd is op wat ethisch wel of niet geaccepteerd kan worden? Met andere woorden, is een ethische inkadering voor een zo complexe en ingrijpende techniek voor de maatschappij niet een eerste noodzaak?
Om elk misverstand uit te sluiten: wij zijn niet van mening dat die nieuwe techniek de deur gewezen moet worden. Sommige toepassingen van de telematica zouden wij zelfs sneller ingevoerd willen zien. In elk geval denk ik, dat naast een ontmoedigingsbeleid om de auto maar steeds meer te gebruiken, de overheid de nieuwe techniek ook zal moeten inzetten om de alle dagen terugkerende nationale ramp van verkeerschaos en verkeerscongestie te ontknopen en tot een oplossing te brengen. Er is geen onderwerp waarover zoveel wordt gepraat aan borreltafels en verjaardagsvisites. Maar het is ook een onderwerp waaraan de grote politieke partijen zich niet durven te branden vanwege de kiezersgunst. Ook de Troonrede zwijgt in alle talen over deze problemen van de hypermobiliteit. Inderdaad hebben we hier met een zeer gevoelig onderwerp te maken. Maar vanwege de vele maatschappelijke, publieke belangen dient de overheid hier krachtdadig op te treden, vooral ook omdat te voorzien is dat het probleem anders steeds groter wordt. Wat zijn de drastische stappen van de overheid om deze voortdurende "nationale ramp" enigszins te keren? Vanwege de politieke gevoeligheid denken we wel eens dat snel een staatscommissie moet worden ingesteld, met de opdracht na te gaan hoe zo snel mogelijk de nieuwe techniek kan worden ingezet om problemen van filevorming op te lossen, en indien dat niet mogelijk is, welke ingrijpende maatregelen de regering dan moet nemen om tot drastische vermindering van de filevorming te komen. Heeft het kabinet zo iets wel eens overwogen?
Vanzelfsprekend staat het kabinet duurzaamheid in de cultuurontwikkeling voor. Maar is het beleid wel echt daarop afgestemd? Onze eenzijdig opgezweepte technische en economische cultuur heeft vele schaduwzijden. De natuur staat enorm onder druk, de maatschappij verfloddert en vele mensen staan aan de kant. De opgezweepte cultuur moet in de richting van stabilisering en consolidering worden omgebogen. Consequent nastreven van "duurzaamheid" is daarvoor geschikt. Maar waar zien we dit gebeuren? Veel te veel wordt het bevorderen van duurzaamheid nagelaten en daar waar het wel wordt toegepast, staat er vaak een tegenstrijdige ontwikkeling tegenover. Het beleid is paradoxaal. Nog steeds wordt aan ecologie te veel lippendienst bewezen, en staat de economische groei als zodanig centraal. Sommigen denken dat de technologie in de vorm van milieutechnologie een verzoenende rol kan spelen tussen ecologie en economie. Inderdaad behoort die techniek te worden toegepast om directe schade aan milieu en natuur vanwege de economische groei te voorkomen. Maar de algemene stelling dat die milieutechnologie harmonie brengt tussen ecologie en economie is niet juist, omdat bij voortgaande economische groei altijd inzake verdwijnen van natuur en natuurlijk milieu een prijs moet worden betaald. Ecologische duurzaamheid wordt er dus niet door bereikt. Wordt het geen tijd om bij het nastreven van duurzaamheid ook vooral de kosten die tot nu toe niet verrekend werden, wel in rekening te brengen? Ik denk daarbij aan de suggesties die gedaan zijn in één van de laatste publikaties van de Club van Rome "De natuur telt ook mee". Zo ver zijn we nog lang niet. Indien het kabinet echt duurzaamheid wil nastreven, is het verbijsterend te moeten constateren dat bijvoorbeeld de discussie over de herinrichting van het Groene Hart weer heropend gaat worden, terwijl iedereen toch kan inzien dat het milieu en de natuur daarmee niet zijn gediend. Een nog dichter bevolkte Randstad zal bovendien het eerder genoemde verkeersprobleem alleen maar vergroten.
Het lijkt erop dat het hart van onze cultuur op de verkeerde plaats zit. We wanen ons eerder "heer en meester" dan te erkennen tot rentmeesters geroepen te zijn.
In de sector van de landbouw zullen harde klappen vallen. Nog steeds gaat men uit van een industriële landbouw, terwijl die landbouw op het milieu, op de natuur en ook op de dieren – denk aan de bio-industrie en de mestproblematiek – eerder ziek makend dan genezend inwerkt. Ondertussen worden de boeren er zelf ook steeds meer de dupe van. Gelukkig wordt de biologische landbouw nu wel meer gesteund dan in het verleden. Maar het is de vraag of er, gezien de genezende of helende werking die van de biologische landbouw uitgaat, niet veel meer gedaan moet worden. Indien dat gebeurt, zal ook het schadelijke proces van de schaalvergroting in de landbouw tot stilstand komen. Boer, dier en natuur zullen er wel bij varen.
Ook op het immateriële vlak laat het beleid te wensen over. Het lijkt erop dat de regering hete politieke hangijzers zoals abortus en euthanasie mijdt, terwijl het ook gezien recente gebeurtenissen van het grootste belang zou zijn, indien de regering voortdurend evalueert en waakzaamheid toont.
Door het individualiseringsbeleid zijn heel wat maatschappelijke kaders afgebroken, niet het minst die van het gezin. Overdracht van waarden en normen wordt onvoldoende gegarandeerd of mogelijk gemaakt. Waarom worden, terwijl meer dan de helft van de Nederlanders criminaliteit en veiligheid als eerste thema's van de politiek ziet, deze thema's niet als hoofdthema's door het kabinet overgenomen? Ik besef best dat de arm van de overheid niet ver reikt bij de realisering van waarden en normen. Maar indien het kabinet zich eveneens zorgen maakt over die ontwikkeling, mag toch gevraagd worden of het denkt dat proces te kunnen keren, welke voorwaarden het wil creëren om waarden en normen over de brengen aan de komende generatie?
Over het sociale beleid van dit kabinet hebben wij zo onze twijfels. Eén van de belangrijkste oorzaken van de toegenomen criminaliteit en verslaving blijkt de individualisering te zijn. De maatschappelijke cohesie verdwijnt. Eenzame armen worden aan zichzelf overgelaten. Gelukkig heeft de minister-president in de Tweede Kamer een nota over het gezinsbeleid toegezegd. Maar moet met de strijd tegen maatschappelijk kwaad niet tegelijk aandacht gegeven worden aan de oorzaken ervan?
Wij zijn ongerust over de uitholling van het sociale beleid, en dat met een kabinet waaraan sociaal-democraten deelnemen! We menen deze uitholling van het sociale beleid bijvoorbeeld op te merken in de Nabestaandenwet, die in deze Kamer nog aan de orde moet komen, aan eerdere verlaging van kinderbijslag, ondanks de aangekondigde, geringe verhoging van volgend jaar, aan het grote inkomensverlies van de allerlaagst betaalden, zoals het SCP ons heeft laten zien, en aan wat in de Troonrede wordt genoemd "meer economische zelfstandigheid van vrouwen".
Is het ter versterking van het gezin en ter bevordering van goede condities voor de opvoeding van kinderen bijvoorbeeld niet gewenst gezinnen met kleine kinderen financieel te bevoordelen, zoals in ons omringende landen gebeurt, zodat ouders voldoende tijd hebben voor de opvoeding van hun kinderen? Die verantwoordelijkheid is groter dan ooit, omdat die opvoeding eraan bijdraagt dat kinderen straks beter hun eigen verantwoordelijkheid kunnen dragen in onze complexe maatschappij. Die opvoeding tot verantwoordelijkheid van kinderen dient de overheid vanwege het publieke belang toch daadwerkelijk te steunen? Dat zou kunnen, zoals de RPF-fractie in de Tweede Kamer heeft bepleit, door de gelden voor kinderopvang gelijkelijk te verdelen over ouders met kinderen, die dan zelf voor de bestemming ervan hun verantwoordelijkheid dragen.
In het internationale beleid behoort het bij verschillende belangenafwegingen om versterking van de internationale rechtsorde te gaan. Dat is toch het authentieke gezichtspunt van de overheid, waaronder ook de relaties met andere landen moet worden beoordeeld en waaraan andere gezichtspunten ondergeschikt behoren te zijn? Is het gevaar ondenkbaar dat het toekomstige buitenlandse beleid een verschuiving laat zien van dat primaat van recht en publieke gerechtigheid naar het belang van de ontwikkeling van techniek en economie? Die verschuiving gaat zwanger van onheil. Wanneer staten hun eigen belangen voorop stellen, leidt dit tot ongezonde wedijver. Soms ontstaat een fragiel evenwicht tussen concurrerende belangen. Dikwijls werkt dit evenwichtsmechanisme echter niet, waardoor onrechtvaardige situaties ontstaan, die kunnen leiden tot gevaarlijk nationalisme, tot oorlog en vernietiging.
Het primaat van de normerende principes van het internationale recht en de gerechtigheid houdt van meet af aan in dat armoede wordt bestreden, dat ontwikkeling wordt bevorderd, dat mensenrechten worden beschermd, dat de schepping verantwoord wordt beheerd en dat stabiliteit en vrede tussen de volkeren worden nagejaagd.
Een verborgen of verzwegen probleem zit er ook de zogenaamde VN-soldaten met vredestaken en humanitaire hulpverlening. Is de les van Srebrenica niet dat in zekere zin het pacifistisch virus in internationaal verband het denken over en handhaven van vrede heeft geïnfecteerd? Volstrekt onvoldoende bewapende Nederlanders werden voor een vredesmissie uitgezonden, zonder dat er rekening mee werd gehouden dat ze mogelijk in een gewapende strijd zouden belanden. Men kan toch niet verwachten dat een onvoldoende bewapende vredesmissie adequaat kan optreden tegen een oorlogszuchtig leger? Wil men de internationale rechtsorde via VN-acties verbeteren, dan zal men toch moeten inzien dat dit niet lukt zonder daarbij passende instrumenten?
Ondanks al mijn kritische vragen wil ik het kabinet als geheel en elk lid afzonderlijk bedanken voor de inzet voor de behartiging van de publieke zaak. Vooral in onze tijd is het slagen van die inzet niet gegarandeerd, omdat dit niet alleen veel inzicht vereist, maar ook zonder de medewerking van velen moeizaam is. Maar de overheidstaak moet worden uitgevoerd. Voor die zware ambtsuitoefening wens ik het kabinet ook voor het komende jaar wijsheid en Gods zegen.
De heer De Wit (SP):
Mijnheer de voorzitter! "Er is een rechtstekort in Nederland". Dat zegt Brenninkmeijer in een interview in Trouw van 26 oktober 1994. De politici zien dat rechtstekort niet of willen het niet zien, omdat ze overheersende opvattingen, zoals: de burger is een calculerende burger, de sociale zekerheid is te duur, de lastendruk is te hoog, verheffen tot absolute waarheden. Er is geen ruimte voor twijfel, aldus Brenninkmeijer.
Is er inderdaad sprake van een rechtstekort? Concreet verwijt Brenninkmeijer de overheid dat ze de grondrechten die zij zelf in de Grondwet heeft vastgelegd, met voeten treedt. Laten we eens kijken.
Mensen met een minimuminkomen besteden nu al 40% van hun inkomen aan woonlasten; de huren stegen de afgelopen 4 jaar met zo'n 25%, de huursubsidie wordt steeds minder, er ontstaan getto's. Fatsoenlijke huurwoningen zijn onbetaalbaar geworden. De Grondwet draagt de overheid wel op voldoende woongelegenheid te bevorderen...
De bestaanszekerheid en spreiding van welvaart zijn volgens de Grondwet een taak van de overheid. De sociale zekerheid wordt echter steeds verder afgebroken. De zekerheid die ons stelsel tot voor enkele jaren bood is er niet meer. Mensen die werkloos worden of arbeidsongeschikt, komen steeds sneller in de bijstand terecht. Zelfs als je ouder wordt, of bijvoorbeeld weduwe/weduwnaar, ben je niet zeker meer van je uitkering. De bestaanszekerheid staat dus op de tocht.
Gelukkig bestaat er nog zoiets als het grondrecht op, zonodig door de Staat gefinancierde, rechtsbijstand, om je tegen al die verslechteringen te kunnen verweren, zou je zeggen. Onderzoek van de Raden voor Rechtsbijstand heeft echter uitgewezen dat er als gevolg van de hoge eigen bijdragen inmiddels al een vraaguitval is van 32% in civiele procedures en 25% in strafzaken. Nog slechts 48% van de bevolking komt in aanmerking voor gefinancierde rechtshulp. Een bouwvakker die ontslagen is en dit ontslag niet kan aanvechten omdat hij geen advocaat kan betalen, raakt op die manier zowel zijn baan als zijn WW kwijt. WAO'ers die ten onrechte zijn afgeschat, kunnen hun recht niet zoeken, omdat ze het niet kunnen betalen. In een recent rapport concludeert de Nederlandse Orde van Advocaten dat de rechtsbescherming onbetaalbaar is geworden. Met de Nederlandse Orde van Advocaten ben ik van mening dat dat onaanvaardbaar is.
De Grondwet draagt de overheid op, maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid. Dit kabinet heeft echter de tandzorg grotendeels uit het ziekenfonds gehaald. Mensen moeten zich particulier bijverzekeren. 30% loopt nu al onverzekerd rond. Aan het gebit herken je dus voortaan de dikte van de portemonnee. Dit kabinet wil eigen bijdragen gaan invoeren, mogelijk zelfs voor de huisarts, die toch eigenlijk te allen tijde en voor ieder bereikbaar moet zijn. Iedereen erkent het bestaan in Nederland van sociaal-economische gezondheidsverschillen: mensen met een lage sociaal-economische status leven 5 jaar korter en 12,5 jaar minder gezond dan mensen met een hogere status. Het CBS toonde inmiddels aan dat deze sociaal-economische gezondheidsverschillen tussen 1981 en 1994 eerder groter dan kleiner zijn geworden. Mackenbach waarschuwt dat door bezuinigingen op de uitkeringen en de WAO de inkomensverschillen zijn vergroot en dat daardoor ook de gezondheidsverschillen zullen toenemen. Is dat nog het bevorderen van de gezondheidszorg? Of is er juist sprake van een steeds verder gaande tweedeling nu ook op het gebied van de gezondheidszorg de commercie – zie de privé-klinieken, zie de snelle zorg buiten de wachtlijsten om – een steeds grotere rol gaat spelen?
De werkgelegenheid dan? Dat moet bij dit kabinet met de bekende leuze toch wel goed zitten? De banen die dit kabinet wil creëren, komen allemaal uit onder het minimumloon. De conducteurs in Amsterdam bewijzen wat voor problemen dat oplevert, om nog maar niet te spreken van het probleem van de "inrijverbodtoezichthouder" die zondag bij Van Kooten en De Bie te zien was. Maar ook bij de voorgenomen lastenverlichting voor de bedrijven heeft de regering niet bij voorbaat de garantie dat er daardoor meer banen komen. Aan de hand van deze voorbeelden concludeer ik dat het beleid van dit kabinet haaks staat op wat de grondrechten in Nederland ons garanderen. Ik vraag de minister-president hierop te reageren. Deelt hij deze conclusie?
Dit kabinet heeft de wind mee. In 1994 stegen de winsten van de grote bedrijven met 50%. De economische groei valt mee. Maar niet iedereen mag mee profiteren van deze gunstige omstandigheden. De lonen stijgen in 1995 maar met nauwelijks een procent. Voor 1996 zal dat niet veel meer zijn. Het wettelijk minimumloon is al jaren niet verhoogd. De koppeling zal voor het eerst sinds jaren in 1996 worden hersteld. De uitkeringen zullen daardoor met 1,9% stijgen. Steeds meer mensen komen als het aan dit kabinet ligt uit op het wettelijk minimumloon of zelfs daaronder. Onderzoek onder banenpoolers in Rotterdam. die toch het volle wettelijk minimumloon verdienen, wijst uit dat driekwart van hen in de financiële problemen zit. Volgens de commissie-Boorsma zitten 200.000 huishoudens en volgens het SCP zelfs 300.000 huishoudens in de financiële problemen. De vroegere directeur van de Sociale Dienst in Rotterdam, Czyzewski, zegt ronduit dat van de bijstand niet te leven valt. De SP-fractie is dat met hem eens. Czyzewski stelt voor, de 1,8 mld. aan schulden die bijstandstrekkers hebben kwijt te schelden. Wat doet het kabinet hiertegen? Ook in 1996 wordt de neoliberale koers voortgezet: dus meer markt, minder overheid, privatisering, flexibilisering, lastenverlichting, loonmatiging. De SP-fractie stelt vast dat er wel generieke maatregelen worden getroffen als het gaat om lastenverlichting, maar dat de armoedebestrijding beperkt blijft tot een incidentele maatregel. De SP-fractie is er voor dat er ook op dit punt generieke maatregelen worden getroffen. Vandaar dat de SP-fractie in de Tweede Kamer onlangs heeft voorgesteld het wettelijk minimumloon fors te verhogen. Helaas bleek daarvoor geen meerderheid te bestaan.
Nu heeft het SCP 24 paarse maatregelen doorgelicht. En wat blijkt? Paars zorgt kort en goed voor een inkomensachteruitgang van 4% bij eenoudergezinnen en gepensioneerden en van 2% bij studenten en uitkeringstrekkers. Het interessante van dit onderzoek is dat het SCP in tegenstelling tot het CPB de gevolgen van de wijziging in de sociale wetgeving, in het bijzonder de arbeidsongeschiktheidswetgeving, heeft meegenomen. De gesignaleerde inkomensachteruitgang wordt vooral hierdoor veroorzaakt. Overigens heeft het SCP nog niet eens de schrikbarend gestegen gemeentelijke lasten in zijn berekeningen meegenomen. Paars vergroot de inkomensverschillen en treft de zwaksten het hardst. Ik vraag de minister-president of hij van mening is dat op grond van het antwoord van minister Melkert van 9 november over deze kwestie, de gesignaleerde inkomensverschillen geheel ten onrechte door het SCP zijn opgevoerd. Of ziet hij in het rapport van het SCP aanleiding om nadere maatregelen te nemen?
Dit paarse kabinet vaart een neoliberale koers. De regie is in handen van de VVD. De VVD bewaakt als een soort hellehond het regeerakkoord. Dit beleid richt echter, om met Kalma te spreken, sociale schade aan. Ik geef enkele voorbeelden. De burger die zo zuinig mogelijk met energie probeert om te gaan, wordt daarvoor gestraft door de energieheffing, die per saldo de laagste inkomensgroepen geld gaat kosten. De WAO, met name de gevolgen van de ingreep in 1993, behoeft in dit verband nauwelijks nog toelichting. Ook de ingrepen in de WW, de AKW, de ABW, de aanstaande ANW houden voor velen aanzienlijke financiële gevolgen in. Maar daarmee zijn wij er nog niet. Dwars tegen adviezen van de SER, werkgevers- en werknemersorganisaties, in en ondanks verzet binnen de coalitiepartijen wil het kabinet de Ziektewet afschaffen. Vooral de werknemer zal hiervan de dupe worden, doordat er zwaarder zal worden geselecteerd en een nog verdere toename van flexibele contracten te vrezen valt. De premiedifferentiatie in de WAO wil het kabinet ook doorzetten. Dat betekent het nog verder loslaten van de solidariteit en het vergroten van de druk op de werknemer in geval van ziekte. Wat voor een discussie moet er straks eigenlijk nog gevoerd worden over de toekomst van ons sociale stelsel als het inmiddels zo ingrijpend en naar het lijkt onherstelbaar is veranderd? Er is dan immers nauwelijks nog een sociaal stelsel over. Mijn vraag aan de minister-president is of hij kan aangeven wanneer er voor hem nog sprake is van een sociaal stelsel en wat dat dan inhoudt.
De fractievoorzitter van de VVD in deze Kamer is vandaag gekomen met het voorstel om het ontslagrecht op de helling te zetten. De leden Bakker en Van Hoof van de Tweede Kamer waren hem daarin reeds voorgegaan, nadat zij op bezoek waren geweest in de VS. Aanleiding voor de heer Korthals Altes voor zijn voorstel is de kwestie van de gouden handdruk van de heer Van Randwijck. Nu worden er in Nederland maar weinig echte gouden handdrukken gegeven. De doorsnee werknemer moet bij ontslag genoegen nemen met een opzegtermijn, WW en daarna vaak de bijstand. In sommige gevallen, als de werkgever hem gewoon kwijt wil, is het niet meer dan normaal dat de werkgever de schade van de werknemer vergoedt. Alleen, dat bedrag komt meestal niet verder dan een paar maanden loon. Het aan de hand van een ongelukkig voorbeeld – de heer Van Randwijck is immers ambtenaar – op zijn kop zetten van het hele ontslagrecht lijkt op het straffen van de hele klas als er maar één leerling heeft zitten klieren. Mij gaat dit te ver. Tegenover de dreigende privatisering van de Ziektewet en de daardoor te vrezen toename van uitzendkrachten, flexibele contracten en andere juridische constructies is eerder een versterking van de positie van de werknemer op haar plaats. Graag hoor ik de visie van de minister-president.
De verwachtingen rond dit kabinet op het punt van de bestuurlijke vernieuwing zijn hooggespannen. Dat heeft natuurlijk te maken met D66. Het voorstel over de herziening van het kiesrecht is naar mijn mening al meteen een misser. De SP-fractie ziet niets in een mengsel van evenredige vertegenwoordiging en het districtenstelsel. In de eerste plaats ontstaan er op die manier twee soorten kamerleden. In de tweede plaats worden de kleine partijen benadeeld doordat per district de kiesdrempel moet worden gehaald. In de derde plaats wordt daardoor het idee versterkt dat het in de politiek gaat om mannetjes of vrouwtjes, terwijl de nadruk moet liggen op het programma waar een partij voor staat. Daar moet de kiezer iemand op beoordelen. Het systeem van evenredige vertegenwoordiging is voor de SP-fractie als het gaat om de vertegenwoordiging in het parlement, het meest democratische systeem. De fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer heeft bij verschillende gelegenheden gezegd dat de VVD tegen deze wijziging van het kiesstelsel is. Ik hoop dat dat ook geldt voor de VVD-fractie in deze Kamer en dat dit punt niet wordt ingeruild voor een concessie op een ander punt.
Ook tegen de voorstellen van het kabinet voor een referendum heeft de SP-fractie bezwaren. Het aantal van 600.000 handtekeningen, die ook nog eens in het gemeentehuis moeten worden geplaatst, is veel te hoog. Het referendum wordt bovendien beperkt tot wettelijke maatregelen. De SP-fractie mist de mogelijkheid van het volksinitiatief, waardoor burgers zelf een actuele kwestie aan een referendum kunnen onderwerpen.
Nu wij het toch hebben over de verkleining van afstanden: de SP-fractie is voorstander van een goed en goedkoop netwerk van openbaar vervoer. De overheid is bij uitstek degene die daarvoor kan zorgen omdat zij meer oog heeft voor het collectieve belang, althans zou moeten hebben. De problemen bij de NS maar ook de actuele discussie rond de opheffing van niet rendabele lijnen maken meteen duidelijk waartoe de door dit kabinet in gang gezette privatisering en vercommercialisering van het openbaar vervoer leiden, te weten achteruitgang van de kwaliteit van het openbaar vervoer en toename van het autoverkeer. Ik vraag de minister-president hoe hij dit ziet. Misschien kan hij dan en passant zeggen of hij de mening deelt van de minister van Verkeer en Waterstaat, die zich bij de keuze van haar dienstauto veeleer laat leiden door de oneerbare motieven van de eerste de beste, maar inmiddels tot de historie benoemde, pooier uit Amsterdam.
Ten slotte terug naar Brenninkmeijer. Hij concludeert dat de rechtsstaat er alleen nog is voor de beter betaalden. Nu zoals ik eerder besprak ook in ons land het bezit van geld hoe langer hoe meer beslissend is voor iemands mogelijkheden en rechten, moet ik dat met hem eens zijn. Het beleid van dit kabinet versterkt alleen maar deze gevaarlijke ontwikkeling.
De heer Bierman:
Voorzitter! Uit het feit dat ik hier sta terwijl onze groepering van regionale partijen en Groenen niet in de Tweede Kamer vertegenwoordigd is, kunt u al opmaken dat ik eigenlijk niet zo voor staatkundige veranderingen ben met kiesstelselwijzigingen om regionale kandidaten te winnen. Wij hoeven alleen maar de Eerste Kamer en de getrapte verkiezing van de leden daarvan in stand te houden.
Ik sta hier voor het eerst voor het kabinet als geheel en wil mijn beschouwing algemeen houden; dit misschien ter opluchting van een aantal uwer. Ik wil drie punten nog met u doornemen: het milieu, de inkomens en het werk en, als er nog tijd rest, het bestuur.
Ik begin met het milieu. Ik lees in The New Scientist van deze week dat in Zwitserland in de afgelopen vijftien jaar de sneeuwgrens honderd meter naar boven is opgeschoven, wat daarvoor 130 jaar kostte. Ook lees ik dat sinds 1990 de gletsjermeren hun oppervlak hebben verdubbeld. Ik realiseer mij dat wij dat water hoe dan ook een keer hier langs de deur krijgen. Wij kunnen dan ook de klok erop gelijk zetten dat wij met problemen te maken krijgen. Die problemen zullen niet gewoon op ons afkomen, maar er is een versnelling in aanwezig. Het komt sneller dichterbij. Kortom, wij hebben eigenlijk geen tijd te verliezen. Wij zullen ons moeten haasten.
Als ik mij ga haasten, denk ik: welke concrete maatregelen zou je op dit moment kunnen overwegen? Laat ik even kijken hoe het met ons milieu zit. De ecologische voetafdruk van Nederland is ongeveer 14 keer Nederland. De NMP-2-doelstellingen kosten op dit moment ongeveer 31 mld. Ik neem aan dat daar in het kabinet wel rekening mee is gehouden. Dit brengt mij wel op de vraag: in hoeverre kan het kabinet staande houden dat het zich niet rijk rekent? Ik begrijp dat het met de kasstromen op dit moment wel goed zit, maar hoe zit het met ons vermogen? Wij zien dat alleen al de doelstellingen van het NMP-2 31 mld. kosten. Wij hebben dan nog maar te maken met het terugdringen van emissies tot referentiejaren, omstreeks 1985, alsof er toen milieuvriendelijk en duurzaam geproduceerd werd. Ik denk dat wij te maken hebben met beleidsverdunning, terwijl er van beleidsversterking sprake moet zijn; beleidsverdunning in de sfeer van termijnen verlengen en normen versoepelen, terwijl wij eigenlijk een heel andere kant op zouden moeten. Ik zou van het kabinet willen horen of de referentiedata niet omstreeks 1965 zouden moeten liggen. Dan komen wij ongeveer op een punt uit met een zodanige milieubelasting dat een samenleving er ook op lange termijn mee draaiende is te houden.
Als ik zou kijken hoeveel die datum kost, zou ik in de buurt komen van de 90 mld. Dat is een deel van de totale milieuschuld, die op dit moment wordt gesteld op ongeveer 900 mld. Die 90 mld. is ongeveer die 10% die de overheid voor haar rekening moet nemen. Dit zijn natuurlijk allemaal vuistregeltjes en rekenarijtjes op de achterkant van een doosje. Ik kan het niet berekenen, niet alleen omdat het wetenschappelijk bureau mij nog niet is gegund, maar ook omdat ik er geen inzicht in heb hoe je deze berekeningen nauwkeurig zou kunnen maken. Ik wil een dringend beroep doen op het kabinet om op de kortst mogelijke termijn inzichtelijk te maken hoe het precies in elkaar steekt.
Ik zou heel graag zien dat wij uitstijgen boven de kasboekenwijsheid van dit moment en tot groen boekhouden overgaan. Ik eis niet dat u dat kasboek morgen meteen vervangt of ruilt, maar dat u naast de kolommen die daarvoor staan ook aangeeft hoe het zit met ons groene inkomen en met ons groene vermogen. Ik raad u aan daarbij te bekijken hoe dat in Zweden reeds een beetje in praktijk is gebracht. Op dat moment kunnen wij een goede discussie voeren over de vraag waar wij eigenlijk mee bezig zijn als wij maatregelen nemen. Ik zou graag vernemen of het mogelijk is om dat bij de eerstvolgende begroting of zoveel eerder als mogelijk ter beschikking te krijgen. Ik zou hier en nu willen beslissen dat wij de relatie economie-ecologie naar voren halen en dat wij de inzichten die nodig zijn om tot goede besluitvorming te komen ook meteen beschikbaar hebben. Ik heb er niets aan dat wij voor een periode na 2010 eens gaan kijken hoe wij ecologie en economie op elkaar zouden kunnen afstemmen.
Ik heb begrepen dat de verhoudingen binnen het kabinet uitstekend zijn. Ik denk wel dat het wat dit betreft geen gewoon kabinet is, dat het geen gewoon kabinet mag zijn en dat het ook geen gewoon kabinet mag worden. Er moet gebruik worden gemaakt van de in principe aanwezige mogelijkheid om te ontkokeren, zodat wij niet alleen met een economische driehoek in dit kabinet worden geconfronteerd, maar ook met een ecologische vijfhoek en misschien wel veelhoek onder aanvoering van de minister van VROM. Ik wil daar graag vaart achter gezet zien. Ik zie dan ook graag om te beginnen op korte termijn een groen kasboek tegemoet.
Dan kom ik bij de kwestie van inkomen en werk. De beursgenoteerde bedrijven hebben in het eerste halfjaar een winstgroei behaald van 33%. De omzetstijging was slechts 4% en de prijzen zijn niet erg gestegen. Het moet dus in de efficiency hebben gezeten. Die efficiency wordt in hoge mate bepaald door de uitstoot en het niet aannemen van arbeid. Het gaat dus uitstekend met de bedrijven. Waarom zouden wij dan ongericht een cadeautje aan deze bedrijvigheid toekennen en waarom ongerichte lastenverlichting? Waarom zouden wij er geen gebruik van maken, als u lastenverlichting wilt, door deze dan door te sluizen naar het midden- en kleinbedrijf, waar de banen gemaakt kunnen worden en daarbinnen naar die sectoren die voor het milieu zo weinig mogelijk belastend zijn?
Natuurlijk komt men dan onmiddellijk aanzetten met de kwestie van de europeanisering, de internationalisering, de globalisering. Ik wil toch verwijzen naar een recente studie van de Erasmus Universiteit waaruit blijkt dat die globalisering heel erg meevalt, of liever gezegd tegenvalt vanuit het overheidsbeleid op dit moment. Er blijkt veel regionaler gedacht, gehandeld en zaken gedaan te worden dan wij vermoeden. Het betekent helemaal niet dat u niet in staat zou zijn om vanuit uw eigen nationale norm hier richting te geven en regels te stellen. Dat sprookje kunnen wij dus eindelijk vergeten. Dat zou tot meer daadkracht kunnen leiden, zonder de internationale concurrentiepositie te schaden.
Er worden ongeveer 100.000 banen beloofd, deels deeltijdbanen, waarvan ik ook niet weet of ze een vast dienstverband inhouden. Ik denk dat dit net genoeg is om de frictievacatures nodig voor een normaal arbeidsmarktverloop een beetje op te vangen en dat het eigenlijk niet veel meer is. Dan houden wij toch nog zo'n 445.000 sollicitanten over die verplicht op deze markt opereren. Waarom moeten deze mensen doorgaan de banen die er niet zijn te verkrijgen en daarnaar te lonken? Waarom is dat "regendansen" nog zo nodig? Is het niet mogelijk om er op een andere wijze vorm aan te geven – dan kijk ik weer hoopvol naar dit kabinet – door ingrediënten van het basisinkomen weer naar voren te halen? Daarmee geven wij ook genoegdoening aan diegenen die wel het recht op een uitkering hebben, maar die niet eens weten dat zij dat recht hebben. Zijn er zo langzamerhand niet zoveel laden uit dit zorggebouw gehaald dat wij eigenlijk te maken hebben met een gevaarte in plaats van een stelsel? Ik wil het kabinet dan ook vragen hoe het hier tegenaan kijkt. Ik zou het willen uitdagen om de richting in te slaan van een bodemuitkering voor iedereen.
Het derde element van mijn beschouwing betreft het bestuur en de kwaliteit van het bestuur. Ik heb begrepen dat wij daarin grootschaliger moeten worden, want dat is vooruitgang. Of is het soms een premie op bestuurlijke luiheid, op arrogantie van de macht, waarmee je makkelijker zaken door kunt drukken en minder hoeft in te spelen op de differentiatie en de complexiteit van onze samenleving? Gooien wij misschien iets heel waardevols weg zonder dat wij het eigenlijk weten? Want als wij doorredeneren over de vraag, wat deze grootschaligheid eigenlijk oplevert, zien we dat dat een antwoord moet zijn op de dynamiek die er is. Maar als we het bestuur eenmaal hebben laten stollen op een nieuwe schaal, zal de dynamische samenleving er vervolgens voor zorgen dat we opnieuw in de grensoverschrijdende problematiek terechtkomen. Waar zijn we dan eigenlijk mee bezig? Zouden we het dan niet beter kunnen houden bij de drie bestuurslagen die we hebben? Of moeten we het niet zozeer zoeken in het voortdurend daaraan morrelen, alswel in het verhogen van de kwaliteit van het bestuur en scholing van het bestuur? Moeten we het, kortom, niet zoeken in het leren omgaan met een complexe samenleving in een eenvoudig en helder bestuurlijk bestel?
Voorzitter! Ik refereer tot slot toch weer aan dat gewone, dat dit kabinet zo graag uitstraalt, maar wat ik er helemaal niet zie zitten. Ik wil in deze eerste algemene beschouwing een uitdrukkelijk en hartstochtelijk beroep doen op dat ongewone in dit kabinet. Ik hoop dat de vriendenkring die daar eigenlijk aan tafel zit, de moed heeft om een soort extra inspanning te leveren, die juist het ontschotten en ontkokeren de meerwaarde kan geven waarop deze samenleving in mijn ogen heel erg zit te wachten.
De heer Veling (GPV):
Mijnheer de voorzitter! De discussie die kortelings is ontstaan over de inkomensgevolgen van het regeerakkoord – de heer De Wit sprak daar ook al over – illustreert mijns inziens een algemeen probleem waarmee de politiek in Nederland worstelt. Ik bedoel het probleem dat beleid niet zelden wordt gevoerd zonder een goed en volledig inzicht in de maatschappelijke effecten ervan. Het Sociaal en cultureel planbureau berekent de inkomensgevolgen van het voorgenomen kabinetsbeleid. Daarmee worden belangrijke maatschappij-effecten in kaart gebracht. Niet alle maatschappij-effecten, en pas ruim een jaar na het tot stand komen van het kabinet. Illustratief voor hetzelfde probleem dat ik noemde, is ook de reactie van minister Melkert: de analyse klopt, maar het kabinet zal jaarlijks de ergste pijn verlichten. Effecten van vaak lange-termijnbeleid worden gecorrigeerd door ad-hoc maatregelen. Het gaat mij niet zozeer om de kwestie die hier inhoudelijk aan de orde is, maar ik wil het gebruiken als een voorbeeld, als opstapje naar mijn onderwerp.
Toen de discussie over de SCP-cijfers begon, was ik ter voorbereiding van deze algemene beschouwingen bezig, me te verdiepen in de voorgeschiedenis van de MER, van de nota uit 1979 van minister Ginjaar tot de Eerste Kamerbehandeling in 1986. Dat deed ik niet omdat ik het speciaal over het milieu wilde hebben. Ik ging die stukken lezen met de verwachting dat de argumentaties ten gunste van een systematische milieu-effectrapportage leerzaam zouden kunnen zijn voor een bezinning op de maatschappelijke effecten van overheidsbeslissingen, dus voor een centrale taak van de Eerste Kamer.
Mijn conclusie is dat de parallel in het oog springt. Niet zozeer wat de procedurele kant betreft, maar vooral inhoudelijk. Ik pleit vandaag voor een MER in de zin van een systematische maatschappij-effectrapportage, ter ondersteuning van besluitvorming over wetsvoorstellen en ook anderszins. Zo'n MER over het regeerakkoord zou bijvoorbeeld geen kwaad hebben gekund. En misschien is een minister voor familiezaken niet nodig, als meer in het algemeen systematischer gekeken wordt naar maatschappij-effecten van beleid.
Er zijn heel wat concrete aanleidingen om de kwestie van de maatschappelijke effecten van overheidsbeleid aan de orde te stellen. Alvorens nader in te gaan op de analogie met de MER, noem ik een aantal voorbeelden, waaruit mijns inziens blijkt dat we effecten niet goed hebben overzien, of dat we een hypotheek hebben genomen op een onzekere toekomst. Daarbij heb ik overigens niet alleen het huidige kabinet op het oog. Het gaat me niet om het doorspelen van zwartepieten. Het is een heel algemeen probleem.
Ik noem een aantal voorbeelden. De Nabestaandenwet, waarvan de maatschappelijke effecten nu in tweede instantie opnieuw omstreden zijn. De WAO-aanpassing, die enerzijds de arbeidskosten heeft verhoogd doordat het "gat" collectief is gerepareerd en anderzijds onbillijk bleek uit te pakken voor bepaalde categorieën arbeidsongeschikten. De Wet voorziening gehandicapten, waarvan de uitwerking nu gecorrigeerd wordt. Een verandering in de kinderbijslag, die slechts voor de zeer korte termijn en op een ongelukkige manier is gecompenseerd in de huursubsidie. De malusregeling voor bedrijven bij arbeidsongeschiktheid van een werknemer, die weer is ingetrokken. Een serie uiteenlopende regelingen ter verbetering van de positie van arbeidsgehandicapten, waarvan we eigenlijk niet goed weten, in hoeverre ze werken. Een wet ter bevordering van arbeidsdeelname van allochtonen, die niet werkt. Een inperking van rechten van asielvragers, die niet heeft geleid tot verkorting van procedures. Plannen voor een verandering van de Ziektewet, die wellicht slecht uitpakken voor kleinere bedrijven. Onderwijswetgeving, die schaalvergroting bevordert, waarbij risico's van monopolievorming niet uitgesloten zijn. Privatiseringsoperaties, waarbij het de vraag is of ongewenste maatschappelijke effecten vermeden zullen kunnen worden, waarbij ik denk aan huren en openbaar vervoer. Veranderingsvoorstellen voor arbeidstijden en winkelopenstelling, waarvan de maatschappelijke effecten omstreden zijn. En ten slotte noem ik opnieuw de cumulatieve inkomenseffecten van het kabinetsbeleid, dat door een jaarlijks bij te stellen inkomensbeleid zou moeten worden gecorrigeerd. Dit is een hele rij voorbeelden, waaruit mijns inziens blijkt dat de kwestie van de maatschappij-effecten van beleid urgent is.
Ik ga nu terug naar de MER-discussie. Toen in de jaren zeventig en tachtig steeds meer duidelijk werd dat milieuwaarden niet meer vanzelfsprekend worden meegewogen in besluitvorming over grote projecten, groeide de politieke steun voor een verplichte milieu-effectrapportage. Ik zal als truc eens het een en ander aanhalen uit de discussies die destijds werden gevoerd. waarbij ik steeds "milieu" vervang door "maatschappij". Ik laat mensen dan dus buikspreken. Met "maatschappij" bedoel ik de niet-statelijke sfeer, de samenleving van burgers, samenlevingsverbanden, bedrijven en organisaties.
Het regeringsstandpunt uit 1979 zegt: "Onder een maatschappij-effectrapport (MER) zal worden verstaan: een openbaar document, waarin op systematische en objectieve wijze de te verwachten gevolgen voor de maatschappij van een voorgestelde activiteit en van de in dat stadium redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven in hun onderlinge samenhang worden beschreven". Objectieve wijze? Kan dat wel? Nou, zo objectief mogelijk dan, werd later gezegd.
Wie iets onderneemt, zo was algemeen de gedachte, behoort vooraf de effecten te berekenen. De christelijke fracties in de Tweede Kamer vonden dat een kwestie van goed rentmeesterschap. Ook de PvdA-fractie vond dat logisch. "Door de maatschappij-effecten niet tot onderdeel van de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer te rekenen, zou de samenleving tot in lengte van dagen moeten opdraaien voor de directe en indirecte maatschappelijke gevolgen van activiteiten, zonder in de gelegenheid te zijn geweest om die gevolgen ook te kunnen beoordelen". En de VVD vond dat elk redelijk oordelend mens toch instrumenten zou moeten willen om ervoor te zorgen dat bij de overweging van de gevolgen van een activiteit "het maatschappelijk belang, naast andere belangen, een volwaardige plaats in het besluitvormingsproces krijgt, nodig om te voorkomen dat een kwalitatief goede samenleving een "paradise lost" wordt".
Mevrouw Groensmit van het CDA verzuchtte tijdens het debat in de Eerste Kamer dat aandrang tot maatschappij-effectrapportage eigenlijk overbodig zou moeten zijn. Maar zij wist ook: "Nog al te vaak wordt informatie alleen gebruikt wanneer het goed uitkomt". En Eerste-Kamerlid Ginjaar juichte de MER toe, want deze legt "de basis voor een waarlijk geïntegreerd en preventief maatschappijbeleid". Hij wenst de bewindslieden veel sterkte, wijsheid, doorzettingsvermogen en succes toe. "De maatschappij is het waard". Ik heb alle geciteerden laten buikspreken, maar het lijken mij citaten die verhelderend kunnen zijn voor het belang van een onderzoek van de maatschappij-effecten van beleid.
Om misverstanden te voorkomen: ik pleit, nu het gaat om het onderzoeken van maatschappelijke effecten van beleid, natuurlijk niet voor procedures, zoals die in de WABM zijn vastgelegd. Ik pleit voor een politieke verplichting om ter ondersteuning van de besluitvorming over beleidsvoorstellen met name bij wetgeving een maatschappij-effectrapport bij te voegen, voor rekening van de initiatiefnemer en, waar het om ingewikkelde voorstellen gaat, het liefst met gebruikmaking van onafhankelijke onderzoekers. Dan zou het niet zo moeten zijn dat een regeerakkoord een zekere "grondvervuiling" voor lief neemt, om die parallel nog maar even te gebruiken, waarvan na een analyse door een onderzoeksinstituut vergoelijkend wordt gezegd dat jaarlijks zal worden bezien, welke grond moet worden schoongemaakt.
De tegenwerpingen tegen een maatschappij-effectrapportage liggen natuurlijk voor de hand. Daarvoor hoeven we ook alleen maar terug te gaan naar de MER-discussie van destijds. Wanneer we weer "milieu" door "maatschappij" vervangen, kunnen we de bezwaren zo aflezen, evenals de antwoorden trouwens.
Het eerste bezwaar luidt dan als volgt. Als het gaat om overheidsplannen, wordt toch altijd al vooraf ingegaan op de maatschappelijke effecten? Ja, maar te gemakkelijk is daarbij de wens, namelijk om een voorstel aangenomen te krijgen, de vader van de gedachte. Er worden al adviezen uitgebracht, die zeker belangrijke bijdragen leveren, maar er zijn twee "maren". Dikwijls worden adviezen niet gevolgd, zonder dat de initiatiefnemer van een beleidsvoorstel zelf verantwoordelijkheid neemt voor een maatschappij-effectrapport. Het wordt dan moeilijk om die zaak aan de orde te stellen. En vaak zijn de adviezen sectoraal van aard. Destijds werd over het milieubeleid ook gezegd: wij moeten van een sectorbenadering meer naar een facetbenadering. Zo objectief mogelijk moet in kaart worden gebracht wat de samenleving van een maatregel zal merken: werkenden en niet werkenden, alleenstaanden en gezinnen, kleine ondernemers en grote bedrijven.
Natuurlijk gebeurt er wel het een en ander. Ik las vandaag weer dat minister Melkert nauwlettend de positie van mannen en vrouwen in het arbeidsproces volgt. Prima, maar te weinig. Het uitvoeren van slechts een toets op deelname aan het arbeidsproces ter voorbereiding van beleidsbeslissingen lijkt op een milieu-effectrapportage over laten wij zeggen Borssele, waarin slechts de effecten op CO2-uitstoot worden berekend. Tussen haakjes, deze beperkte maatschappij-effecttoets is nog altijd beter dan de toets die staatssecretaris Van Linschoten in dit Huis hanteerde bij de verlaging van de kinderbijslag voor mensen die nu nog geen kinderen hebben: er zijn geen demonstraties op het Binnenhof, zei hij.
Dan kom ik op het tweede bezwaar. Zal een uitvoeriger maatschappij-effectrapportage de slagvaardigheid van het beleid niet verkleinen? Natuurlijk kost een MER tijd, maar reparaties nog meer. Intussen kan een verkeerde maatregel heel wat narigheid veroorzaken. Wij moeten rekening houden met de mogelijkheid dat de effecten van sommige maatregelen moeilijk zijn terug te draaien.
Er is nog een derde bezwaar. Bij maatschappij-effectrapportage zullen ook deskundigen het vaak niet eens zijn. En daar komt dan bij dat normatieve gezichtspunten onvermijdelijk zijn. Zeker, maar dat kan toch geen reden zijn om af te zien van pogingen tot helderheid? Discussies over het broeikaseffect brengen ons toch ook niet op de gedachte om maar niet verder naar de CO2-uitstoot te kijken?
Voor een maatschappij-effectrapportage is kennis niet voldoende, want er zijn vijanden van een zorgvuldige afweging van maatschappij-effecten. Ik laat de analogie met de milieu-effectrapportage nu maar voor wat zij is, hoewel zij ook hier verhelderend zou kunnen zijn.
Er zijn altijd vier belemmerende krachten:
De eerste is de wens van de overheid om geld te besparen. Deze wens werpt steevast een geruststellend licht op mogelijk negatieve effecten voor burgers. Voorbeelden hoef ik niet geven, lijkt me.
De tweede is de waan van de dag, of wat vriendelijker gezegd, een eenzijdige ideologie. Voorbeelden: schaalvergroting werkt kwaliteitsverhogend of privatisering is gunstig voor kwaliteit en prijs.
De derde is de goede bedoeling, die soms kortzichtig maakt, zoals bij de wet-Van Otterloo, en soms naïef, zoals bij de WBEAA, die allochtonen op de arbeidsmarkt moest helpen.
En de vierde is de overlevingsdrang van coalities.
Mijnheer de voorzitter! Ik begon met te zeggen dat mijn pleidooi voor een zorgvuldiger analyse van maatschappelijke effecten van beleid niet primair partijpolitiek gericht was. Maar ik denk wel dat er redenen zijn waarom het paarse kabinet het moeilijk heeft met die maatschappij-effecten. Paars heeft afscheid genomen van twee klassieke modellen voor de samenhang van overheid en maatschappij. Wat binnen het CDA genoemd wordt de inrichting van de samenleving met inschakeling van het maatschappelijk middenveld, roept overwegende bezwaren op: te stroperig en te zeer verstard. En het model van de maakbare samenleving heeft zelfs bij de sociaal-democraten alle krediet verloren. Voor zover ik het kan overzien, is het alternatief een model dat liberaal heet. In dat model wordt een nauwe betrokkenheid van de overheid op de samenleving afgewezen.
Er wordt sedert één of twee decennia vooral in de Verenigde Staten een bijzonder interessant debat gevoerd over de merites van dit liberale model. Dat is een wat intellectuele exercitie, maar bijzonder interessant. De critici, die wel worden aangeduid als communitaristen, kiezen niet de gemakkelijke weg van bezwaar tegen uitwassen van kapitalistische praktijk. Nee, zij richten zich bijvoorbeeld op een intelligent geconstrueerd model voor een rechtvaardige overheid van John Rawls. Rawls is geen laissez faire liberaal. Hij kiest zijn uitgangspunt in de rechten van ieder individu, vooral vertaald in termen van kansen. Overheidsbeleid moet rechtvaardig zijn, wat vooral wil zeggen dat goede procedures moeten worden gevolgd en gehandhaafd.
In alle oprechtheid zie ik hier een verwantschap met het paarse kabinet. De overheid moet zich niet te zeer regulerend in de samenleving willen mengen. In plaats van met maatschappelijke groeperingen moet eigenlijk vooral met individuen worden gerekend. Morele discussies moeten, als het even kan, worden vermeden door het afspreken van procedures, al dan niet door de rechter te handhaven. Een al te uitvoerige analyse van het effect dat overheidsbeleid toch wel terdege heeft op de maatschappij, zou afbreuk kunnen doen aan de idee van de terugtredende overheid.
De communitaristische bezwaren tegen de liberale visie op overheid en maatschappij richten zich op het mensbeeld van mensen als Rawls. Rawls ziet ten onrechte de mens aanvankelijk als een soort aparte entiteit, als een wezen dat beschouwd zou kunnen worden, nog voordat hij in sociale verbanden leeft en morele bindingen heeft. Voor Rawls' rechtvaardigheidsbegrip is het essentieel dat individuen vrij kiezen, bijvoorbeeld voor relaties of voor morele standpunten.
Mijns inziens terecht vinden critici (Sandel, MacIntyre, Taylor) dat dit mensbeeld niet klopt. Het is het beeld van een theoretische constructie. En dat zou op zichzelf nog niet zo erg geweest zijn, als beleid dat op dit onjuiste mensbeeld berust, mensen niet zou aanmoedigen om zich naar dat beeld te gaan gedragen. Het is helaas allerminst zeker of mensen dan als redelijke wezens kiezen voor sociale verantwoordelijkheid. Daarom is het riskant om mensen aan te moedigen om niet te veel te investeren in blijvende relaties, maar op z'n minst hun kruit droog te houden. En het is riskant, mensen aan te moedigen om hun relaties met anderen op te vatten als contracten, die vanuit kosten/batenanalyses kunnen worden beoordeeld.
Mijnheer de voorzitter! Ik sluit af. Ik heb betoogd dat een systematischer maatschappij-effectrapportage de kwaliteit van het overheidsbeleid kan verbeteren. Zo'n maatschappij-effectrapportage is niet gemakkelijk, en doet een kabinet zoals "paars" wil zijn, dieper verwikkeld raken in morele en levensbeschouwelijke discussies over de samenleving dan hem wellicht lief is. Toch kan het niet zonder, naar mijn overtuiging. Ik wens het kabinet wijsheid voor een maatschappijgericht beleid. Moge God zijn zegen daarover geven.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Hendriks, die ook zijn maiden-speech houdt.
De heer Hendriks:
Voorzitter! Zoals het mij als vertegenwoordiger van een ouderenpartij past, fungeer ik vandaag als sluitpost. Senioren hebben wij in ons land al enige tijd, ouderenpartijen slechts sinds een paar jaar. Inmiddels hebben wij er minstens drie, met vier fracties in de Tweede Kamer en twee in de Senaat. Niemand hoeft ons te vertellen dat dit te veel versplintering betekent, wij zijn ons daarvan ruim voldoende bewust. Politici van andere, grote partijen veroorloven zich hilariteit en sneren in onze richting. Mag ik volstaan met eraan te herinneren dat ook de "gevestigde" partijen eens zijn opgericht en begonnen en hun fouten hebben gemaakt?
De vraag rijst wel: waarom eigenlijk deze sneren? Zijn die ouderenpartijen dan zo belangrijk? Kennelijk wel! Zou het de vrees zijn voor verder stemmenverlies? Dat ligt voor de hand, want ook onze concurrenten weten dat de ouderenpartijen vele honderdduizenden stemmen zouden kunnen binnenhalen, ondanks het gekrakeel van het afgelopen jaar en de voor ons magere enquêtes. De ouderen zijn niet alleen voor de commercie, maar ook voor de politiek een belangrijke markt geworden.
En ineens wordt er geluisterd naar ouderenbonden, het CSO en de Voorlopige raad voor het ouderenbeleid, en worden deze serieus genomen. Er is zelfs onlangs door VWS een integraal actieprogramma ouderenbeleid 1995-1998 gelanceerd, waarin de staatssecretaris een groot aantal in het land zelfstandig opgestarte activiteiten voor en door ouderen naar zich toe harkt. Mijn fractie en Senioren 2000 zijn blij met deze brief van VWS. Eindelijk een andere toon over het ouderenbeleid, eindelijk een poging tot wat structureel beleid voor ouderen. Wij staan in de startblokken om onze bijdrage aan dit debat te leveren.
Voorzitter! Ongetwijfeld herinnert men zich nog de bij de algemene beschouwingen van vorig jaar gemaakte opmerkingen, namelijk dat er voor de ouderen geen duidelijkheid is en dat ontkoppeling van de AOW en ingrijpen in de toeslagen geen integer beleid is. Gelukkig is er nu enig verschil waar te nemen in de houding van het paarse regeringsgezelschap ten opzichte van de ouderen. Wij zien nu namelijk aanpassing van de sociale uitkeringen en van de AOW aan de contractloonontwikkeling. Daarnaast zien wij verhoging van de belastingvrije som, de zogenaamde ouderenaftrek, voor 65-plussers en verlaging van de eerste belastingschijf met 0,7%. Voorwaar, voorzitter, Sinterklaas is niets bij!
Zetten deze maatregelen ook zoden aan de dijk voor de senioren met lagere inkomens? Komen zij daardoor op een aanvaardbaar bestaansniveau? Nu, er blijft nog wel het een en ander te wensen over. Want, voorzitter, als de regering over de periode 1990 tot 1994 verheugd een vergroting van de koopkracht van de ouderen constateert met gemiddeld 1%, wil de fractie van Senioren 2000 wijzen op de achteruitgang in koopkracht van onze ouderen over de periode 1982 tot nu van maar liefst 15% tot 20%. Welke maatregelen denkt de regering te nemen om tot een werkelijk substantiële koopkrachtreparatie te komen?
Voorzitter! Huren gaan ieder jaar als het ware automatisch omhoog en daar is niets tegen in te brengen. Recente onderzoeken van de Consumentenbond en van de FNV hebben uitgewezen dat lagere inkomensgroepen veel van hun netto besteedbaar inkomen kwijt zijn aan woonlasten. Veel mensen betalen inmiddels al meer dan 40% van hun netto besteedbaar inkomen aan huur. Ook de gemeentelijke en regionale heffingen stijgen jaarlijks aanzienlijk, waardoor veel senioren over de drempel van de armoede worden gedrongen. Wij vinden het inconsistent om op landelijk niveau aanpassingsmaatregelen te nemen met betrekking tot het belastingregime voor senioren, maar dit na te laten ten aanzien van de lokale belastingen.
Al het gepraat over ouderen ten spijt is de houding jegens ouderen over het algemeen nog steeds betuttelend. Ouderen zijn mondig, hebben een levenslange ervaring, maar toch kunnen zij hun eigen inkomen niet beïnvloeden, laat staan verbeteren. Zelfs als zij naast de AOW een pensioen genieten, hebben zij hierover geen inspraak, want zij zijn immers niet vertegenwoordigd in de besturen van de pensioenfondsen. Ik zou van het kabinet willen vernemen of dit bereid is middels wetgeving de zeggenschap van ouderen in de besturen van pensioenfondsen te regelen.
Ik wil een paar opmerkingen maken over andere aspecten van het ouderenbeleid. Nog steeds wordt doorlopend een beroep gedaan op vrijwillige, onbetaalde hulp door en aan ouderen op sport- en recreatief gebied en in de gezins- en thuiszorg, waar dit fraai wordt betiteld als mantelzorg. Er moet echt iets gebeuren aan de ongelooflijke vanzelfsprekendheid waarmee doodeenvoudig wordt uitgegaan van hulp door vrijwilligers die, veelal louter uit piëteitsoverwegingen, bereid zijn zich beschikbaar te stellen voor geheel onbetaalde arbeid en hier meestal nog geld op toe leggen. Ik zou het kabinet willen vragen nadere regels uit te werken, die de vrijwilligers tegemoetkomen in de kosten die zij maken voor onze samenleving. Zou dit mogelijk zijn door het invoeren van vrijwilligersaftrek in de inkomstenbelasting?
Ik wil een paar woorden zeggen over de veiligheid van senioren. De regering spreekt over het verminderen van angstgevoelens van ouderen als gevolg van de heersende criminaliteit. Er wordt gedacht aan verbetering van de slachtofferhulp en aan zelfverdedigingscursussen, vooral voor oudere vrouwen. Wellicht een cursus kickboksen voor 70-plussers? Hoewel dit op zichzelf prijzenswaardige maatregelen zijn, is Senioren 2000 van mening dat in de allereerste plaats iets aan de heersende criminaliteit moet worden gedaan. Er moet meer politie op straat komen, betere verlichting, directe actie bij geconstateerd vandalisme en kleine criminaliteit, strengere correctieve maatregelen en meer cellen. Wij horen nu al zo lang dat hieraan gewerkt wordt, maar wanneer gebeurt er nu iets?
Een van de taken van deze Chambre de réflexion is, de ingediende wetsontwerpen te toetsen op hun onderlinge samenhang en eventuele tegenstrijdigheid. Vele wetsontwerpen en uitvoerende maatregelen kunnen direct of indirect iets te maken hebben of van invloed zijn op het ouderenbeleid. De geachte collega's zullen het met mij eens zijn dat de toetsing van deze aspecten uiterst moeilijk is. Ondanks alle goede pogingen laat dit in de praktijk nog al eens te wensen over. Ik zou bij de regering daarom willen pleiten om, naar het model van de fameuze MER, door de heer Veling uitvoerig als model genoemd, een ouderen-effectrapportage in te voeren.
Mijnheer de voorzitter! Senioren 2000 is geen "issue partij". Natuurlijk staat het ouderenbelang bij ons voorop. Wij willen echter over een zo breed mogelijk scala van politieke onderwerpen onze bijdrage leveren. Jammer genoeg staat de mij toegemeten tijd mij niet toe, hierop in den brede in te gaan. Daarom volsta ik met een opmerking op het gebied van defensie en wel omdat het in dit geval een departement betreft waarvan het personeel per definitie tamelijk weerloos is ten opzichte van zijn politieke baas. Bezuinigingen en afslankingen zijn allerwegen; de ene maatregel rolt over de andere. Met de geplande investeringen op het gebied van materieel en uitrusting kan de slagkracht van de krijgsmacht in relatie tot de Prioriteitennota redelijk in stand worden gehouden.
In de personeelssector is de situatie echter aanmerkelijk minder gunstig. Volgens de Prioriteitennota gaan 4000 arbeidsplaatsen verloren. De minister zei echter dat er geen gedwongen ontslagen zullen vallen. Dit jaar verscheen de zogenaamde meibrief, waarin 4000 extra arbeidsplaatsen "down the drain" gingen. De minister zei te trachten, deze laatste 4000 mensen te plaatsen bij andere departementen. Wie daarin gelooft, mag het zeggen. En inmiddels bouwt het ministerie van Defensie af, de organisatie vermagert, maar de werklast neemt bij veel onderdelen toe. Het personeel is niet eens meer in staat, zijn verlofdagen op te nemen, omdat anders het werk blijft liggen. En op de werkvloer weet niemand precies wat er staat te gebeuren. Is het te verwonderen dat er van de motivatie van het personeel weinig meer over is? Laat het mijn uitsmijter zijn, de regering te vragen of zij dit een acceptabele houding vindt en, zo neen, wat zij daaraan denkt te doen.
De voorzitter:
Traditiegetrouw wil ik u feliciteren met uw maiden-speech. De van u bekende biografische gegevens wijzen uit dat u enige politieke ervaring meebrengt door bestuurlijk werk in een andere partij dan waar u nu bijhoort. Tussen de regels door is te lezen dat u enige bestuurlijke ervaring hebt opgedaan in het internationale militaire sportwezen. Ik denk dat u van beide ervaringen in deze Kamer kunt profiteren. Ik feliciteer u nogmaals met uw maiden-speech.
Ik laat de gebruikelijke korte schorsing achterwege. Mij blijkt dat geen van de leden in eerste termijn nog het woord wenst. Daarmee is de eerste termijn van de zijde van de Kamer afgesloten.
De regering zal morgen antwoorden.
De beraadslaging wordt geschorst.
Sluiting 18.45 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-ek-19951996-6-170-208.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.