Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het wetsvoorstel Bepalingen inzake gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf) (23966).

(Zie vergadering van 28 maart 1995.)

De voorzitter:

Mij is gebleken, dat er behoefte is aan een derde termijn. Ik stel voor, die toe te staan.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Ik deel mee, dat de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer om twee uur in de Tweede Kamer moet zijn. Aangezien de regering altijd met één mond spreekt, zal het na tweeën de mond van de minister van Binnenlandse Zaken zijn.

De heer Schuyer (D66):

Mijnheer de voorzitter! Ik dank de Kamer voor de heropening van de beraadslaging.

Er is nog een vraag over de termijnen. De minister zal zich herinneren, dat door mij in tweede termijn is gevraagd of het problemen oplevert, indien wij de stemming op 25 april zouden houden, zodat wij wat meer zicht hebben op het overleg met de VNG. Inmiddels is er een briefwisseling met u, voorzitter, overheen gegaan. Op 30 maart is een publikatie in de Staatscourant verschenen. Naar het mij voorkomt betekent dit alles, dat er nauwelijks reden is om op dit moment tot stemming over te gaan. Heeft de minister er bezwaar tegen, indien de stemming wordt uitgesteld tot eind april begin mei?

Wat de ziektekosten betreft, heeft de minister reeds toegezegd, dat de in de wet genoemde bedragen sowieso een wijziging behoeven. Wat de inrichtingskosten betreft, is een bespreking gaande.

Het vertrouwen van mijn fractie is er niet groter op geworden, als ik lees wat in het blad van de VNG heeft gestaan. Na afloop van het debat vorige week deelden ambtenaren mee, dat in het kader van de inrichtingskosten sinaasappelkistjes voldoende zijn. Ik neem aan, dat de minister hiervan afstand zal nemen. Het overleg met de VNG moet niet extra worden belast.

Ten overvloede voeg ik er nog aan toe, dat het onze intentie niet is om bij dat overleg de bedragen die door de VNG zijn genoemd als absoluut uitgangspunt te nemen.

Voorzitter! Ten slotte is er nog een materieel probleem. In de wet staat de datum van 1 april. Als op korte termijn een novelle ter zake van de prijzen moet worden uitgebracht, is het elegant om de datum van inwerkingtreding iets uit te schuiven.

Voorzitter! Wat gebeurt er als wij de stemming uitstellen?

Mevrouw Mastik-Sonneveldt (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! In onze inbreng in eerste en tweede termijn zijn twee punten centraal gesteld. Het eerste punt betreft het verhogen van het bedrag voor jongeren. Het kan niet zo zijn, dat de eventuele premiebetaling voor ziektekosten hoger is dan het bedrag dat gemeenten resteert voor de verzorging van deze jeugdigen. De minister heeft duidelijk gemaakt, dat indien deze situatie zich zou voordoen, dit inderdaad niet kan. Tot zover duidelijkheid.

Het tweede punt is, dat een bedrag voor inrichtingskosten moet worden vastgesteld. Wij hebben ons in eerste en tweede termijn – en het zal ook niet in derde termijn gebeuren – niet uitgelaten over de hoogte van dit bedrag. Dat is een kwestie van onderhandelen. Deze kosten kunnen niet uit de bijzondere bijstand worden vergoed. VVTV'ers vallen daar niet onder. Bovendien is die pot al een paar keer uitgegeven. Het is niet de bedoeling van de wet geweest om een lastenverschuiving te bewerkstelligen tussen het Rijk en de gemeenten. Het laatste heeft de minister erkend. Echter, over de inrichtingskosten is hij laconiek geweest. Het is een frictie, maar dan wel een frictie die laag in de orde staat van op te lossen knelpunten. Met andere woorden: op de wens om aan dit punt tegemoet te komen is tot nu toe redelijk afhoudend gereageerd.

Een en ander wordt nog versterkt door het feit, dat in het NG-magazine van afgelopen vrijdag ambtenaren van VROM worden geciteerd. Zij zijn kennelijk van mening, dat deze groep dan maar op sinaasappelkistjes moet gaan zitten. Als dat niet wenselijk is, moet de gemeente maar een inzamelactie houden. Dat laatste is bovendien goed voor het draagvlak in de gemeente.

Voorzitter! Wij nemen aan, dat dit punt op dit moment nog niet geregeld is. De hoogte van het bedrag is een kwestie van onderhandelen. Wij laten ons daarover niet uit. Het is ook niet onze primaire taak.

Afgelopen week is de vraag aan de orde geweest of een en ander betekent, dat de wet niet meer op 1 juli in werking kan treden en wat betreft de prognoses van het aantal VVTV'ers niet op 1 april. Mijns inziens is dat punt niet meer aan de orde. Immers, in de Staatscourant van vrijdag 31 maart heeft de staatssecretaris van Justitie de aantallen aangekondigd, waarmee de gemeenten zullen moeten rekenen in het komende halfjaar (31 juli tot en met 31 december). Zij heeft dit gedaan op basis van het KB waarmee de wet op 1 november bij de Tweede Kamer is ingediend. De bekendmaking heeft dus plaatsgevonden. De bedragen met betrekking tot de zorgverplichting voor gemeenten zouden sowieso pas op 1 juli in werking treden. Er is op dit moment geen enkele reden, waarom wij niet later in de tijd, na het overleg met de VNG over dit wetsvoorstel kunnen stemmen. Als er al een rechtskundig probleem is, is dat probleem er ook op 4 april.

Voorzitter! Wij dringen aan op uitstel van de stemming.

Nog een woord tot slot. Wij kunnen ons voorstellen dat de minister niet heeft gerekend op dit uitstel. Hij ging immers uit van stemming op 28 maart. Ter verzachting van deze pijn het volgende. Ook bij stemming op 28 maart was de kans dat uitstel zou zijn bedongen, gegeven het ontbreken van een reële toezegging op het terrein van de inrichtingskosten, niet denkbeeldig. Door de bekendmaking en artikel 34, derde lid, namelijk dat bekendmaking kan plaatsvinden vóór de datum van inwerkingtreding van de wet en het feit, dat de zorgplicht toch pas op 1 juli in werking treedt, treden er onzes inziens geen complicaties op, wanneer wij later over dit wetsvoorstel stemmen. Wanneer wij het verkeerd zien, horen wij dat graag van de minister.

De heer Talsma (VVD):

Mijnheer de voorzitter! De vorige week heeft de minister een uitspraak gedaan naar aanleiding van vragen in deze Kamer. Ik heb begrepen dat hij het volgende heeft gezegd: als ik in de besprekingen tot de conclusie kom dat er nog bedragen bij moeten komen, ben ik bereid, die financiën in een nog in te dienen wetje aan te vullen, daarbij acht slaande op wat in de Tweede Kamer en dit huis over dit onderwerp is gezegd.

Ik heb de vorige keer gezegd en dat bevestig ik bij dezen dat mijn fractie deze toezegging voldoende vindt en geen behoefte heeft aan verder uitstel.

De heer Holdijk (SGP):

Voorzitter! Na de behandeling tot dusverre lijken Kamer en minister min of meer elkaars gevangene te worden, enerzijds doordat bedragen in de wet genoemd zijn welke van kracht worden op de datum van inwerkingtreding en anderzijds door de ingangsdatum als zodanig.

Wij hebben de vorige week geconcludeerd dat de uitvoering van de huidige wet zoals zij er nu ligt niet is verzekerd in die zin, dat niet vaststaat dat gemeenten niet genoodzaakt zullen worden om uit eigen middelen in de noodzakelijk te maken kosten bij te dragen. Dit acht mijn fractie niet verantwoord, zonder dat wij ons overigens in extenso in de uitvoering van de wet zouden willen mengen. Wij hebben te kennen gegeven, geen problemen te hebben met de wet als zodanig. Het overleg over andere dan de door mijn voorgangers al genoemde punten kan voortgang hebben zonder dat wij de minister daarbij de handen willen binden of voor de voeten willen lopen. Het lijkt mij toe dat uitstel op geen bezwaar behoeft te stuiten als te zijner tijd een wetswijziging plaatsvindt waarin de twee eerder genoemde punten en eventuele andere punten alsnog zijn opgenomen.

Voorzitter! Tot slot merk ik op dat de argumenten voor een novelle die u in uw briefwisseling met de minister hebt genoemd in verband met de ingangsdatum op ons niet dwingend overkomen, maar dat wij er ons natuurlijk niet tegen verzetten.

Minister Dijkstal:

Voorzitter! Ik dank de Kamer voor het onverwachte genoegen dat ik hier zo kort na de vorige keer mag zijn. Ik stel dat op zeer hoge prijs. Ik heb mij afgevraagd of ik na de vorige keer nog enige beschouwingen moest wijden aan hoe het met de financiën zit en of er perspectief is op verschillende dingen. Ik zal dat niet doen, omdat zoiets het hart van de zaak niet raakt. Ik heb niet zoveel toe te voegen aan wat ik hierover de vorige keer heb gezegd. De heer Schuyer heeft terecht datgene herhaald waarover ik mij het meest expliciet heb kunnen uitspreken. Dat betrof het punt van de ziektekostenverzekering. Ik ben op dit moment niet in staat, ferme uitspraken te doen.

Voorzitter! Als deze Kamer besluit tot uitstel – het hart van de discussie van vandaag – kan het gaan om een uitstel van een paar weken, is gesuggereerd, namelijk tot 25 april a.s. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat ik er dan uit ben met de VNG. Ik wijs erop dat in het overleg met de Tweede Kamer met de mogelijkheid rekening is gehouden dat ik er dan nog niet uit ben. Er moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de discussie nog een eind in mei doorloopt. Dan ontstaat er naar mijn oordeel een heel ongewenste situatie, aangezien de inwerkingtreding aanzienlijk vertraagd wordt. Bovendien gaat dan de parallellie die wij van het begin af aan hebben geprobeerd te bereiken met de Huisvestingswet verloren. De aankondiging van de inwerkingtreding van de wet schuift dan op naar 1 oktober 1995 en de daadwerkelijke inwerkingtreding naar 1 januari 1996. Op grond van een aantal redenen vind ik dat zeer bezwaarlijk.

In de eerste plaats wijs ik op de samenhang tussen de twee wetten, niet alleen in wetstechnische zin, maar ook qua uitvoering. Het gaat vooral om de uitvoering; daar ligt het grootste probleem.

Het tweede argument dat in het kabinet heeft gecirculeerd en dat ook in deze Kamer is verwoord, betreft de duidelijkheid in de richting van de gemeenten. Als deze wet niet gelijktijdig met de Huisvestingswet in werking treedt, ontstaan twee taakstellingen, namelijk een wettelijke taakstelling voor de houders van de A-status en de VTV-status, en een vrijwillige taakstelling voor de VVTV'ers. Mij dunkt dat dit tot grote verwarring leidt.

Mevrouw Mastik-Sonneveldt (PvdA):

Niemand heeft toch de parallellie met de Huisvestingswet doorbroken? De regering heeft dit niet gedaan, omdat de staatssecretaris van Justitie heel keurig de aantallen VVTV'ers in de Staatscourant heeft laten afdrukken, terwijl hetzelfde is gebeurd ten aanzien van de verblijfsgerechtigden. Er zou alleen een probleem optreden wanneer deze Kamer zou besluiten over deze wet na 1 juli a.s. te stemmen. Dat is echter absoluut niet aan de orde. De regering heeft aan haar verplichtingen voldaan door de prognose af te drukken in de Staatscourant en ik heb van niemand in deze Kamer het voornemen gehoord om voor te stellen, pas na 1 juli a.s. over deze wet te stemmen.

Minister Dijkstal:

Het gaat om het volgende. Als de wet vandaag wordt aangenomen, kan je zeggen dat een vertraging van een paar dagen is opgelopen. Mijn juristen hebben mij verteld dat dit geen probleem behoeft op te leveren. Er zijn dan twee modellen. Ten eerste: inwerkingtreding met terugwerkende kracht van een paar dagen; ten tweede: de aankondiging in het Staatsblad waarbij de zaak van dat moment af in werking is. Hoe later de beslissing wordt genomen, des te eerder wij in het andere schema terechtkomen, dat van de ene verplichte en de andere vrijwillige taakstelling voor gemeenten.

Mevrouw Mastik-Sonneveldt (PvdA):

Het is misschien wat vervelend, maar dit raakt de kwintessens van de zaak. De wet kent de bepaling van artikel 34, lid 3, op grond waarvan de prognoses al mogen worden afgekondigd, voordat de wet in werking is getreden. Daaraan heeft de regering voldaan. Daardoor is er geen probleem meer. Of er is een rechtskundig probleem, maar dat bestaat dan ten volle op 4 april en ook op 25 april.

Minister Dijkstal:

Dat ontken ik. Ik denk dat het verschil uitmaakt of het 4 april wordt, 25 april of, nog erger, 25 mei.

Mevrouw Mastik-Sonneveldt (PvdA):

Ik zou...

De voorzitter:

Ik verzoek u de minister even zijn betoog te laten vervolgen.

Mevrouw Mastik-Sonneveldt (PvdA):

Dat begrijp ik. Misschien wil hij dan...

De voorzitter:

Als ik u verzoek de minister zijn betoog te laten vervolgen, moet u niet alsnog interrumperen.

Minister Dijkstal:

Ik herhaal dat er een verschil is. Verder merk ik op dat de aankondiging in de Staatscourant van die aantallen wel interessant is, maar dat het erom gaat hoe wij een en ander over de gemeenten verdelen, waarbij ik vooral denk aan de gemeenten die niet zo enthousiast waren om aan dit soort zaken mee te doen.

Ik wijs bovendien op de herverdeling die de provincie tot stand moet brengen. De provincie krijgt per ingangsdatum van de wet de bevoegdheid om daar, waar er problemen zijn, te komen tot een herverdeling tussen gemeenten. Daarbij gaat het zowel om de huisvestingscategorie als om de VVTV'ers. Ik merk op dat twee weken geleden aan de overkant een interessant politiek debat heeft plaatsgevonden over spreiding, al dan niet verplicht. Ik heb toen herhaald dat ik met de VNG in overleg zal treden om na te gaan of er vrijwillig tussen de gemeenten herverdeeld kan worden, als daar goede argumenten voor zijn. Welnu, dat is heel lastig. Ik kan mij daar heel concreet nogal wat problemen bij voorstellen tussen de gemeenten onderling. De provincie krijgt daar nu juist een taak in. Die kan deze dan voor een bepaalde periode ook niet uitvoeren.

Ik moet hieraan toevoegen dat het enige wat het Rijk intussen kan doen, is de huisvesting op de een of andere manier afdwingen. Dat hebben wij in het verleden ook geprobeerd. Dat was meestal een kwestie van grof geweld. Maar het wonderlijke is dat, als die vertraging optreedt, doordat de wet niet tijdig in het Staatsblad verschijnt, de zorgvoorziening ook later van kracht wordt. Dat levert een schadepost op van 10 mln. En dat is misschien net het geld dat ik zo hard kan gebruiken om nog iets op te lossen als ik in de komende week met de VNG praat.

Dit zijn een aantal bestuurlijke en financiële argumenten. Die kan de Kamer wegen; de leden kunnen ze al dan niet overtuigend vinden. Er ontstaat langzamerhand een ander groot probleem voor mijzelf. Ik kan mij namelijk niet aan de indruk onttrekken dat deze Kamer, misschien in meerderheid, toch wel aan de onderhandelingstafel is aangeschoven. Ik kan geen andere conclusie trekken uit de bijdragen van de woordvoerders. Zo zegt de heer Schuyer: het is met de brief van de VNG in de hand dat wij willen dat er in de wet materieel betere voorzieningen getroffen worden. Vanaf dat moment zit ook de Eerste Kamer vrolijk mee te onderhandelen. En mevrouw Mastik zegt...

De heer Schuyer (D66):

Hiertegen maak ik bezwaar, want ik heb dat woord niet gebruikt.

Minister Dijkstal:

Ja, u hebt de brief van...

De heer Schuyer (D66):

Ik heb juist gezegd dat de brief van de VNG voor ons geen uitgangspunt in de discussie is.

Minister Dijkstal:

Op alle punten waar het over gaat, heeft deze Kamer haar mening gegeven. Ik begrijp dat wel, maar daar gaat het niet om. Het gaat om de vraag welk effect dat heeft op mijn positie, zonder wet in de hand (!), in de gesprekken met de VNG.

Mevrouw Mastik zegt nadrukkelijk: ik zeg niets over bedragen. Daarna houdt zij er evenwel een warm pleidooi voor dat er toch iets moet gebeuren op het punt van de inrichtingskosten. Hierbij zijn weliswaar geen bedragen genoemd, maar het geeft wel aan wat mevrouw Mastik ter zake wil.

Er is ook verwezen naar de rapportage in het blad van de VNG. Ik heb dat als een interessante volgende zet op het schaakbord gezien. Wij hadden afgesproken dat wij na afloop van het bestuurlijk overleg zouden volstaan met het korte bericht aan de pers dat wij nog met elkaar in gesprek waren. Dat was toen de verslagen er kwamen. Ja, zo gaat dat. Ik vind dat niet erg, want ik heb van het begin af aan gezegd dat wij natuurlijk in een onderhandelingspositie zitten.

De heer Schuyer (D66):

Meent de minister nu werkelijk dat de tekst die ik hem zojuist overhandigd heb, een interessante zet op het schaakbord is? In dat geval zijn wij snel uitgepraat. Dat kan echt niet de bedoeling zijn.

Minister Dijkstal:

Nee, niet van u.

De heer Schuyer (D66):

Dat begrijp ik.

Minister Dijkstal:

Maar u was zo verontwaardigd.

De heer Schuyer (D66):

Ik kan niet accepteren dat u zich achter die tekst verschuilt in de trant van "daar sta ik achter". Ik heb u in derde termijn gevraagd om u ervan te distantiëren.

Minister Dijkstal:

Daar kom ik op terug.

Mevrouw Mastik-Sonneveldt (PvdA):

Ik kan ook niet accepteren dat de minister zegt dat wij aan de onderhandelingen deelnemen. Inderdaad menen wij dat er een bedrag moet komen, omdat u ter zake helemaal niets geregeld hebt. En het bedrag dat vastgesteld wordt, is een zaak van u en de VNG, uiteindelijk van het kabinet.

Minister Dijkstal:

En kennelijk van u om het te beoordelen, zo hoor ik de heer Pitstra ook opmerken. Dat was de hele inzet van het debat. Ik meen dat ik niet geheel ongelijk heb als ik zeg dat de Kamer door zich te bemoeien met de hoogte van de bedragen, wat op zichzelf zeer begrijpelijk is, onmiddellijk treedt in een onderhandelingsproces dat wij met de VNG voeren.

Mevrouw Mastik-Sonneveldt (PvdA):

Wij treden niet in de hoogte van de bedragen; wij constateren alleen dat het bedrag nu nul is.

Minister Dijkstal:

U treedt wel in de hoogte van de bedragen. Overigens kun je van mening verschillen over het antwoord op de vraag of het verstandig geweest is om de bedragen in de wet te noemen. Dat is de "AMvB in de wet"-discussie. Maar het wetsontwerp is nu eenmaal zo ingediend. U hebt inhoudelijk bezwaar gemaakt tegen de kinderkopjes, de inrichtingskosten en de kostendekkendheid van de ziektekosten. Daarmee treedt u in de wet. Als de onderhandelingen uiteindelijk tot een bepaald resultaat geleid hebben in die zin dat de bedragen hoger zijn, moet dat zelfs leiden tot een wijziging van de wet. Daar hebben wij ook over gesproken. Dan loop ik de kans in de Tweede Kamer, in ieder geval in dit huis, dat er gezegd wordt: de bedragen zijn niet voldoende. Dus vanaf het begin bent u bezig geweest met een discussie over de bedragen. Dat mag u ook wel, als u zich maar goed realiseert dat mijn positie in dit onderhandelingsproces zodanig is dat ik u geen zekerheid kan verschaffen over iets waarover ik aan een andere tafel nog onderhandel.

De heer Schuyer (D66):

De minister kan toch niet zeggen dat wij in die discussie treden? De bedragen staan in de wet! Als wij zoveel berichten krijgen dat die bedragen in de wet volstrekt onredelijk zijn, dat wij er hier op moeten reageren, had u ze niet in de wet moeten zetten.

Mevrouw Mastik-Sonneveldt (PvdA):

Wij hebben ons tot nu toe alleen maar bezig gehouden met het feit dat de kostenposten die letterlijk in de wet staan, zoals huisvesting, premiestelling en dergelijke, zullen leiden tot een zodanig bedrag – en dat is wel een aanname van ons – dat er geen bedrag voor inrichtingskosten overblijft. Dat is juist. Verder zijn wij niet gegaan. Wij hebben alleen nog gezegd dat de minister daarnaar zou moeten kijken. Daarover zou hij dus met gegevens en cijfers moeten komen.

De voorzitter:

Nu is de Kamer bezig met een herhaling van zetten. Ik stel voor dat dit niet voortgezet wordt. Het woord is aan de minister.

Minister Dijkstal:

Voorzitter! Misschien heeft de Kamer het gevoel dat ik haar iets verwijt, maar dat is helemaal niet het geval. Het gaat dus niet over de vraag of deze Kamer dan wel de Tweede Kamer meent dat de bedragen al dan niet toereikend zijn. Natuurlijk heeft de Kamer daar een politiek oordeel over; men kan ze al dan niet toereikend vinden. Dat kan afgezet worden tegenover de ROA-regeling. Overigens menen velen dat die regeling te ruim is. Er is dus een discussie over de vraag of die bedragen al dan niet hoog genoeg zijn.

De Tweede Kamer heeft de mogelijkheid gehad om de wet te verwerpen. Daarvoor had zij de mogelijkheid om amendementen aan te nemen die ertoe strekten om de bedragen op voorhand te veranderen. De Tweede Kamer heeft beide niet gedaan. Zij heeft de wet aanvaard met de mededeling: wij gaan ervan uit dat u de VNG toch in financiële zin tegemoetkomt; ga onderhandelen en meld ons wat daarvan terechtkomt; afhankelijk van het resultaat hoort u nader van ons. Die positie heeft de Tweede Kamer ingenomen.

Nu hoeft de Eerste Kamer natuurlijk niet precies hetzelfde te doen als de Tweede Kamer. Maar wij kunnen volgens de logica van die lijn hier niet ontkennen dat ik op het ogenblik met de VNG aan het onderhandelen ben. Ik kan u daar niets over melden, want, nogmaals, ik ben aan het onderhandelen. De Eerste Kamer is zeer actief met haar ideeën op tafel te leggen over elk onderdeel. Of men dat nu leuk vindt of niet, maar onwillekeurig treedt men daarmee in het onderhandelingsproces. Op zichzelf is dat nog niet zo erg, ware het niet dat ik dan wel graag de wet bij de hand zou willen hebben. Maar die gunt u mij ook niet. Ik ga dus, terwijl u in de onderhandelingen treedt, zonder wet, zonder zekerheid daarover, het gesprek verder voeren. Ik wil alleen maar zeggen dat ik dat een lastige positie voor mij vind.

Tegen de heer Schuyer zeg ik dat de rare opmerking over sinaasappelkistjes van ambtenaren van een ministerie natuurlijk nergens op slaat. Ik ben daar ook zeer ongelukkig mee. Zo praten wij namelijk niet met de VNG. Het gaat om een ordentelijke oplossing van een aantal problemen.

Er is onzekerheid over het moment waarop de Kamer kan stemmen, als dit voorstel wordt aangehouden. In die onzekerheid kan ik geen zekerheid bieden. Ik weet namelijk niet hoe lang ik nog in gesprek ben met de VNG. Ook weet ik niet hoeveel tijd ik na dat gesprek nodig heb om snel een wetswijziging te maken, daarmee naar de Raad van State te gaan en vervolgens naar de Tweede Kamer en de Eerste Kamer.

Tegen deze achtergrond doe ik terwille van de zaak zelve een dringend beroep op de Kamer om nu akkoord te gaan met het wetsvoorstel onder het beslag van de politieke afspraak die ik met name met de Tweede Kamer gemaakt heb. Ik kan die afspraak ook gemakkelijker met de Tweede Kamer dan met de Eerste Kamer maken: ik moet nog een keer naar de Tweede Kamer om van gedachten te wisselen over de uitkomst van het overleg met de VNG.

De beraadslaging wordt gesloten.

De heer Schuyer (D66):

Voorzitter! Ik vraag u om de vergadering even te schorsen voor intern beraad.

De heer Van Leeuwen (CDA):

Voorzitter! Ik sluit mij bij dit verzoek aan. Ook mijn fractie heeft behoefte aan beraad.

De vergadering wordt van 13.58 uur tot 14.20 uur geschorst.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Mastik-Sonneveldt , voor een punt van orde.

Mevrouw Mastik-Sonneveldt (PvdA):

Mijnheer de voorzitter! Ik verzoek de Kamer, de stemming over het wetsvoorstel uit te stellen tot 25 april 1995.

De heer Schuyer (D66):

Mijn fractie steunt dit ordevoorstel.

De heer Van Leeuwen (CDA):

Gehoord de discussie vorige week en gehoord de discussie van vanmiddag, zullen wij het ordevoorstel steunen.

Minister Dijkstal:

Ik steun het ordevoorstel niet! Het had nog erger kunnen zijn, want de Kamer had ook kunnen zeggen dat zij de stemming tot nader order wilde uitstellen. Ik begrijp dat de Kamer vastbesloten is om op 25 april wèl over het wetsvoorstel te stemmen.

Het voorstel van orde wordt zonder stemming aangenomen.

De voorzitter:

Ik deel de Kamer mede dat alle commissievergaderingen met een vertraging van 35 minuten zullen aanvangen.

Naar boven