U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Technische publicatie bruidsschat

Inleiding

Dit besluit is gericht op het technisch in beheer nemen van het omgevingsplan van de gemeente Uithoorn in verband met het technisch aanpassen van de bruidsschat. Het bevat geen wijzigingen in de juridische inhoud van de regels; de aanpassingen hebben geen rechtsgevolg. Het is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en tegen het besluitstaat geen beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Motivatie

Aanleiding technisch in beheer nemen bruidsschat

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Sinds dat moment heeft de gemeente Uithoorn één omgevingsplan, dat bestaat uit een tijdelijk deel. De bruidsschat is onderdeel van dit tijdelijk deel en bevat regels die door het Rijk werden gesteld en die met inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn gedecentraliseerd naar gemeenten. De gedachte achter het decentraliseren van deze regels is dat ze vooral op gemeentelijk niveau effect hebben en het beste in het omgevingsplan op de lokale omstandigheden kunnen worden afgestemd. Totdat deze afstemming heeft plaatsgevonden zijn deze voormalige Rijksregels opgenomen in de bruidsschat om te voorkomen dat er op bepaalde onderwerpen helemaal geen regels gelden. Het gaat onder meer om regels over milieubelastende activiteiten en bouwactiviteiten. Juridisch gezien zijn de bruidsschatregels onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Feitelijk beschouwd is de bruidsschat per 1 januari 2024 opgenomen als afzonderlijk hoofdstuk (22) in het omgevingsplan van iedere gemeente. 

De bruidsschat in beheer nemen is noodzakelijk 

De gemeente moet, binnen de overgangsfase, de bestemmingsplannen en de bruidsschatregels (en andere bestaande regels over de fysieke leefomgeving) vervangen door eigen regels. Dat gebeurt door middel van wijzigingsbesluiten die met plansoftware worden gemaakt. Om het omgevingsplan te kunnen wijzigen, moet de plansoftware de bruidsschat eerst inlezen. De leverancier van deze software heeft voor bepaalde (opmaak)technische zaken andere keuzes gemaakt dan het Rijk in de bruidsschat heeft gedaan. Bij het inlezen van de bruidsschat past de plansoftware een aantal technische zaken automatisch aan. Daardoor ontstaan kleine verschillen met de bruidsschat die het Rijk heeft gepubliceerd. Die verschillen zijn uitsluitend (opmaak)technisch van aard; inhoudelijk verandert er niets waardoor geen sprake is van het wijzigen van rechten en plichten voor burgers, bedrijven en andere organisaties . Bij de eerste eigen publicatie van het omgevingsplan worden deze verschillen zichtbaar. Als deze technische aanpassingen meegenomen zouden worden meegenomen in het eerste wijzigingsbesluit, dan wordt onduidelijk tegen welke wijzigingen wel en niet beroep ingesteld kan worden. Om deze ongewenste situatie te voorkomen, wordt het omgevingsplan de eerste keer gepubliceerd met alleen die technische aanpassingen van de bruidsschat, die zorgen voor het in beheer nemen van het omgevingsplan.

Welke technische aanpassingen zijn er gedaan? 

Met het in beheer nemen van het omgevingsplan worden de volgende technische aanpassingen in hoofdstuk 22 doorgevoerd:

  • a.

    Reparatie van noten in de artikelsgewijze toelichting bij:

    • 1.

      artikel 22.22 Vrijstelling van archeologisch onderzoek;

    • 2.

      artikel 22.44 Specifieke zorgplicht;

    • 3.

      artikel 22.291 Omgevingsplanactiviteit: verplaatsen van een gemeentelijk monument voor zover het gaat om een monument; 

    • 4.

      artikel 22.19 lid 5, Tabel 22.2.1 Brandgevaarlijke stoffen;

  • b.

    Reparatie van de nummering

    • 1.

      Vervallen artikelen zijn uit de regeling verwijderd,

    • 2.

      De regeling is geheel hernummerd.

Artikel I

"Omgevingsplan gemeente Uithoorn" opgenomen in Bijlage A wordt vastgesteld.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking per 30‑01‑2025

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn op 27 januari 2025

College van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn

Namens dezen,

het hoofd van de afdeling Wonen en Werken

N.W.J. Albers

Bijlage A Bijlage bij artikel I

A

Het opschrift van hoofdstuk 1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

B

Artikel 1.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.

  • 2.

    Bijlage I Bijlage II bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.

C

Het opschrift van hoofdstuk 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 2

D

Het opschrift van hoofdstuk 3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 3

E

Het opschrift van hoofdstuk 4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 4

F

Het opschrift van hoofdstuk 5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 5

G

Het opschrift van hoofdstuk 6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 6

H

Het opschrift van hoofdstuk 7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 7

I

Het opschrift van hoofdstuk 8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 8

J

Het opschrift van hoofdstuk 9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 9

K

Het opschrift van hoofdstuk 10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 10

L

Het opschrift van hoofdstuk 11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 11

M

Het opschrift van hoofdstuk 12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 12

N

Het opschrift van hoofdstuk 13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 13

O

Het opschrift van hoofdstuk 14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 14

P

Het opschrift van hoofdstuk 15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 15

Q

Het opschrift van hoofdstuk 16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 16

R

Het opschrift van hoofdstuk 17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 17

S

Het opschrift van hoofdstuk 18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 18

T

Het opschrift van hoofdstuk 19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 19

U

Het opschrift van hoofdstuk 20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 20

V

Het opschrift van hoofdstuk 21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 21

W

Het opschrift van hoofdstuk 22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 22 ACTIVITEITEN

X

Het opschrift van afdeling 22.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING Afdeling 22.1 ALGEMEEN

Y

Artikel 22.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.2 Overgangsrecht: gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten

  • 1.

    Voor de toepassing van de artikelen 22.27, artikelen 22.28, eerste en tweede lid, 22.3822.37, 22.28722.277, 22.28822.278, 22.290 tot en met 22.29322.280tot en 22.295met22.283 en 22.285wordt onder gemeentelijk monument respectievelijk voorbeschermd gemeentelijk monument ook verstaan een monument of archeologisch monument dat op grond van een gemeentelijke verordening is aangewezen respectievelijk waarop, voordat het is aangewezen, die verordening van overeenkomstige toepassing is.

  • 2.

    Het eerste lid is van toepassing:

    • a.

      als het gaat om een aangewezen monument of archeologisch monument: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven; en

    • b.

      als het gaat om een monument of archeologisch monument waarop voordat het is aangewezen de verordening van overeenkomstige toepassing is: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven of dit omgevingsplan geen voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om die functie-aanduiding te geven.

Z

Artikel 22.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.3 Overgangsrecht: rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten

De artikelen 22.27, 22.28, derde lid lid, en 22.3822.37, aanhef en onder b, zijn van overeenkomstige toepassing op een activiteit als bedoeld in die artikelonderdelen die wordt verricht op een locatie waarvoor een op grond van artikel 4.35, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet als instructie geldende aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet van kracht is, zolang in dit omgevingsplan aan die locatie nog niet de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven.

AA

Het opschrift van afdeling 22.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING Afdeling 22.2 ACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT BOUWWERKEN, OPEN ERVEN EN TERREINEN

BB

Het opschrift van paragraaf 22.2.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.1 Algemene bepalingen

CC

Het opschrift van paragraaf 22.2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.2 Verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden

DD

Artikel 22.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.6

[Vervallen]

[Vervallen]

EE

Het opschrift van paragraaf 22.2.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.3 Bouwen en in stand houden van bouwwerken

FF

Het opschrift van artikel 22.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.7 22.6 Repressief welstand

GG

Het opschrift van artikel 22.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.8 22.7 Aansluiting op distributienet voor elektriciteit

HH

Het opschrift van artikel 22.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.9 22.8 Aansluiting op distributienet voor gas

II

Het opschrift van artikel 22.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.10 22.9 Aansluiting op distributienet voor warmte

JJ

Het opschrift van artikel 22.11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.11 22.10 Aansluiting op distributienet voor drinkwater

KK

Het opschrift van artikel 22.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.12 22.11 Aansluiting van afvoer huishoudelijk afvalwater en hemelwater

LL

Het opschrift van artikel 22.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.13 22.12 Bluswatervoorziening

MM

Het opschrift van artikel 22.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.14 22.13 Bereikbaarheid bouwwerk voor hulpverleningsdiensten

NN

Artikel 22.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.15 22.14 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen

  • 1.

    Met het oog op het waarborgen van de veiligheid zijn bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;

    • b.

      op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;

    • c.

      op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; of

    • d.

      als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen opstelplaatsen vereist.

  • 3.

    De afstand tussen een opstelplaats en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.

  • 4.

    Een opstelplaats voor brandweervoertuigen is over de hoogte en breedte, bedoeld in artikel 22.13, artikel 22.14, derde lid lid, vrijgehouden voor brandweervoertuigen.

  • 5.

    Hekwerken die een opstelplaats afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.

OO

Het opschrift van paragraaf 22.2.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.4 Gebruik van bouwwerken

PP

Het opschrift van artikel 22.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.16 22.15 Overbewoning woonruimte

QQ

Het opschrift van artikel 22.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.17 22.16 Bouwvalligheid nabijgelegen bouwwerk

RR

Het opschrift van artikel 22.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.18 22.17 Specifieke zorgplicht gebruik bouwwerk

SS

Het opschrift van paragraaf 22.2.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.5 In stand houden en gebruiken van open erven en terreinen

TT

Artikel 22.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.19 22.18 Aanwezigheid brandgevaarlijke stoffen nabij bouwwerken

  • 1.

    Op een open erf of terrein nabij een bouwwerk is geen brandgevaarlijke stof als bedoeld in tabel 22.2.1 aanwezig.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing als:

    • a.

      de in tabel 22.2.1 aangegeven toegestane hoeveelheid per stof niet wordt overschreden, waarbij de totale toegestane hoeveelheid stoffen 100 kilogram of liter is;

    • b.

      de stof deugdelijk is verpakt, waarbij:

      • 1.

        de verpakking tegen normale behandeling bestand is;

      • 2.

        de verpakking is voorzien van een adequate gevaarsaanduiding; en

      • 3.

        geen inhoud onvoorzien uit de verpakking kan ontsnappen; en

    • c.

      de stof wordt gebruikt met inachtneming van de op de verpakking aangegeven gevaarsaanduidingen.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      brandstof in het reservoir van een verbrandingsmotor;

    • b.

      brandstof in een verlichtings-, verwarmings- of ander warmteontwikkelend toestel;

    • c.

      voor consumptie bestemde alcoholhoudende dranken;

    • d.

      gasflessen tot een totale waterinhoud van 115 liter;

    • e.

      dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen de 61 °C en 100 °C tot een totale hoeveelheid van 1.000 liter; en

    • f.

      brandgevaarlijke stoffen voor zover de aanwezigheid daarvan op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving of een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is toegestaan.

  • 4.

    Bij het berekenen van de toegestane hoeveelheid, bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt een aangebroken verpakking als een volle meegerekend.

  • 5.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder e, is de aanwezigheid van meer dan 1.000 liter van een oliesoort als bedoeld in dat onderdeel toegestaan als die oliesoort op zodanige wijze wordt opgeslagen en gebruikt dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie en de ontwikkeling van brand voldoende worden voorkomen.

    Tabel 22.2.1 Brandgevaarlijke stoffen

    ADR-klasse1 ADR-klasse1

    Omschrijving

    Verpakkingsgroep

    Toegestane maximum hoeveelheid

    2

    UN 1950 spuitbussen & UN 2037 houders, klein, gas

    Gassen zoals propaan, zuurstof, acetyleen, aerosolen (spuitbussen)

    n.v.t.

    50 kg

    3

    Brandbare vloeistoffen zoals bepaalde oplosmiddelen en aceton

    II

    25 liter

    3 excl. dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen 61°C en 100°C

    Brandbare vloeistoffen zoals terpentine en bepaalde inkten

    III

    50 liter

    4.1, 4.2, 4.3

    4.1: brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand zoals wrijvingslucifers, zwavel en metaalpoeders

    4.2: voor zelfontbranding vatbare stoffen zoals fosfor (wit of geel) en diethylzink

    4.3: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen zoals magnesiumpoeder, natrium en calciumcarbide

    II en III

    50 kg

    5.1

    Brandbevorderende stoffen zoals waterstofperoxide

    II en III

    50 liter

    5.2

    Organische peroxiden zoals dicumyl peroxide en di-propionyl peroxide

    n.v.t.

    1 liter

    • 1

      Classificatie volgens de Europese overeenkomst van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (Trb. 1959, 171). Terug naar link van noot.

    1 Classificatie volgens de Europese overeenkomst van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (Trb. 1959, 171).

UU

Het opschrift van artikel 22.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.20 22.19 Specifieke zorgplicht staat en gebruik open erven en terreinen

VV

Het opschrift van artikel 22.21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.21 22.20 Bouwvalligheid nabijgelegen bouwwerk

WW

Het opschrift van paragraaf 22.2.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.6 Cultureel erfgoed

XX

Het opschrift van artikel 22.22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.22 22.21 Vrijstelling van archeologisch onderzoek

YY

Het opschrift van paragraaf 22.2.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.7 Vergunningplichten met betrekking tot het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken

ZZ

Het opschrift van subparagraaf 22.2.7.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.2.7.1 Algemene bepalingen

AAA

Artikel 22.23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.23 22.22 Algemene afbakeningseisen

  • 1.

    De artikelen 22.27artikelen22.26en 22.3622.35 zijn niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht in, aan, op of bij een bouwwerk dat is gebouwd of in stand wordt gehouden of wordt gebruikt zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning.

  • 2.

    Bij de toepassing van de artikelen 22.27artikelen22.26en 22.3622.35 blijft het aantal woningen gelijk, tenzij het bij een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan als bedoeld in artikel artikel 22.2722.26, onder a, of 22.3622.35, onder a, of een bestaand bouwwerk als bedoeld in artikel artikel 22.3622.35, onder c, gaat om huisvesting in verband met mantelzorg.

BBB

Het opschrift van artikel 22.24 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.24 22.23 Meetbepalingen

CCC

Het opschrift van artikel 22.25 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.25 22.24 Mantelzorg

DDD

Het opschrift van subparagraaf 22.2.7.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.2.7.2 Binnenplanse vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteit bouwwerken

EEE

Het opschrift van artikel 22.26 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.26 22.25 Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

FFF

Artikel 22.27 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.27 22.26 Uitzonderingen op vergunningplicht artikel 22.26 – omgevingsplan onverminderd van toepassing

Het verbod, bedoeld in artikel artikel 22.2622.25, geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die betrekking hebben op een van de volgende bouwwerken:

  • a.

    een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      op de grond staand;

    • 2.

      gelegen in achtererfgebied;

    • 3.

      op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied;

    • 4.

      niet hoger dan 5 m;

    • 5.

      de ligging van een verblijfsgebied, bij meer dan een bouwlaag, alleen op de eerste bouwlaag; en

    • 6.

      niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;

  • b.

    een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      op de grond staand;

    • 2.

      niet hoger dan 5 m; en

    • 3.

      de oppervlakte niet meer dan 70 m2;

  • c.

    een dakkapel in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      gelegen in een gebied dat of een bouwwerk dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is aangewezen als gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;

    • 2.

      voorzien van een plat dak;

    • 3.

      gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;

    • 4.

      onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;

    • 5.

      bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok; en

    • 6.

      zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak;

  • d.

    een sport- of speeltoestel anders dan voor alleen particulier gebruik, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      niet hoger dan 4 m; en

    • 2.

      alleen functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens;

  • e.

    een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening of een vijver op het gebouwerf bij een woning of woongebouw, als deze niet van een overkapping is voorzien;

  • f.

    een erf- of perceelafscheiding, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      hoger dan 1 m maar niet hoger dan 2 m;

    • 2.

      op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de afscheiding in functionele relatie staat; en

    • 3.

      achter de lijn die langs de voorkant van dat gebouw evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied;

  • g.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied voor agrarische bedrijfsvoering, voor zover het gaat om:

    • 1.

      een silo; of

    • 2.

      een ander bouwwerk niet hoger dan 2 m;

  • h.

    een buisleiding anders dan een buisleiding waarop artikel 2.29, onder p, aanhef en onder 4°, van het Besluit bouwwerken leefomgeving van toepassing is; of

  • i.

    een te veranderen bouwwerk, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte;

    • 2.

      geen uitbreiding van het bouwvolume; en

    • 3.

      geen bouwwerk als bedoeld in artikel 2.29, onder b tot en met r, van het Besluit bouwwerken leefomgeving dat niet voldoet aan de voor dat bouwwerk in die onderdelen gestelde eisen.

GGG

Artikel 22.28 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.28 22.27 Inperkingen artikel 22.27 vanwege cultureel erfgoed

  • 1.

    Op een activiteit die wordt verricht in, aan of op een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is artikel 22.27artikel22.26niet van toepassing.

  • 2.

    Op een activiteit die wordt verricht bij een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is alleen artikel artikel 22.2722.26, aanhef en onder d tot en met i, van toepassing.

  • 3.

    Op een activiteit die wordt verricht op een locatie waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven, is artikel 22.27artikel22.26alleen van toepassing voor zover het gaat om:

    • a.

      inpandige wijzigingen;

    • b.

      een wijziging van een achtergevel of achterdakvlak, als die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd;

    • c.

      een bouwwerk op een gebouwerf aan de achterkant van een hoofdgebouw, als dat gebouwerf niet ook deel uitmaakt van het gebouwerf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd; of

    • d.

      een bouwwerk op een locatie die onderdeel is van openbaar toegankelijk gebied.

  • 4.

    Artikel Artikel 22.27 22.26 , aanhef en onder a en b, is ook niet van toepassing als in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, voor de locatie waarop de bouwactiviteit wordt verricht, regels zijn gesteld als bedoeld in artikel 22.22artikel22.21over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, tenzij:

    • a.

      het bouwwerk waarop de activiteit betrekking heeft een oppervlakte heeft van minder dan 50 m2; of

    • b.

      het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een verbod bevat om grondwerkzaamheden die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit zonder omgevingsvergunning te verrichten waarop regels als bedoeld in artikel 22.22artikel22.21over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, van toepassing zijn.

HHH

Het opschrift van artikel 22.29 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.29 22.28 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen

III

Artikel 22.30 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.30 22.29 Nadere invulling beoordelingsregel omgevingsplanactiviteit bouwwerken bodemgevoelig gebouw op bodemgevoelige locatie

  • 1.

    De toelaatbare kwaliteit van de bodem, bedoeld in artikel 22.28, artikel 22.29, eerste lid lid, onder c, is de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 2.

    Er is sprake van overschrijding van de toelaatbare kwaliteit als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie in meer dan 25 m3 bodemvolume hoger is dan de interventiewaarde bodemkwaliteit.

  • 3.

    Het zinsdeel «in meer dan 25 m3 bodemvolume» in het tweede lid is niet van toepassing voor zover het gaat om aanwezigheid van asbest.

JJJ

Artikel 22.31 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.31 22.30 Voorschrift omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken bodemgevoelig gebouw op bodemgevoelige locatie: na einde activiteit

Aan een omgevingsvergunning voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie die is verleend met toepassing van artikel 22.28, artikel 22.29, eerste lid lid, aanhef en onder c, onder 2, wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat het gebouw, of een gedeelte daarvan, alleen in gebruik wordt genomen nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop er een of meer sanerende of andere beschermende maatregelen zijn getroffen als bedoeld in artikel artikel 22.2922.28.

KKK

Artikel 22.32 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.32 22.31 Specifieke beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken bij regels over een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht

  • 1.

    In afwijking van artikel 22.28, artikel 22.29, eerste lid lid, aanhef en onder a, kan de omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het voldoen aan een uitwerkingsplicht in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet.

  • 2.

    Op de beslissing of een omgevingsvergunning met toepassing van het eerste lid kan worden verleend, zijn van overeenkomstige toepassing:

    • a.

      artikel 8.0b, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

    • b.

      artikel 8.0c, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

    • c.

      artikel 8.0d, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

LLL

Artikel 22.33 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.33 22.32 Specifieke beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken bij voorbereidingsbesluit of aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    In afwijking van artikel 22.29artikel22.28wordt de omgevingsvergunning geweigerd, als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft van kracht is:

    • a.

      een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.103 of 4.104 van de Invoeringswet Omgevingswet, een als voorbereidingsbesluit geldend tracébesluit als bedoeld in artikel 4.49 van de Invoeringswet Omgevingswet of een als voorbereidingsbesluit geldend besluit krachtens de Wet luchtvaart als bedoeld in artikel 4.104a van de Invoeringswet Omgevingswet; of

    • b.

      een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet waarvoor het omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht nog niet in werking is getreden.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan respectievelijk het in voorbereiding zijnde omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht.

MMM

Artikel 22.34 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.34 22.33 Voorschriften over archeologische monumentenzorg binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

  • 1.

    Als dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald, kunnen aan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden.

  • 2.

    Artikel 22.293, Artikel 22.303, eerste lid lid, is op het verbinden van die voorschriften van overeenkomstige toepassing.

NNN

Artikel 22.35 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.35 22.34 Aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een opgave van de bouwkosten;

  • b.

    het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • c.

    een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • d.

    een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:

    • 1.

      de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;

    • 2.

      de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;

    • 3.

      de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;

    • 4.

      de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en

    • 5.

      het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk;

  • e.

    de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;

  • f.

    de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein;

  • g.

    gegevens en bescheiden die samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie in geval van een aanvraag voor een bouwactiviteit op een locatie waaraan een agrarische functie is toegedeeld;

  • h.

    voor zover dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld;

  • i.

    de volgende gegevens en bescheiden voor de toetsing aan de regels over redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet:

    • 1.

      tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;

    • 2.

      principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;

    • 3.

      kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en

    • 4.

      een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking;

  • j.

    als de aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie:

    • 1.

      de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel artikel 22.3022.29, redelijkerwijs is uit te sluiten; en

    • 2.

      als de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel artikel 22.3022.29, wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel artikel 22.3022.29, redelijkerwijs is uit te sluiten; en

  • k.

    overige gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan dit omgevingsplan.

OOO

Subparagraaf 22.2.7.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.2.7.3 Activiteiten met betrekking tot bouwwerken van rechtswege in overeenstemming met dit omgevingsplan

Artikel 22.36 22.35 Binnenplanse vergunningvrije activiteiten van rechtswege in overeenstemming met dit omgevingsplan

Onverminderd de overige bepalingen van deze afdeling en de bepalingen van afdeling 22.3 zijn in ieder geval in overeenstemming met dit omgevingsplan:

  • a.

    het bouwen, in stand houden en gebruiken van een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan als bedoeld in artikel artikel 22.2722.26, onder a, als in aanvulling op de in dat onderdeel gestelde eisen ook wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:

      • i.

        5 m;

      • ii.

        0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw; en

      • iii.

        het hoofdgebouw;

    • 2.

      voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:

      • i.

        als het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding daarvan hoger is dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3; en

      • ii.

        functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het gaat om huisvesting in verband met mantelzorg;

    • 3.

      de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied niet meer dan:

      • i.

        bij een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;

      • ii.

        bij een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2; en

      • iii.

        bij een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2; en

    • 4.

      uitbreiding van of gelegen aan of bij een hoofdgebouw, anders dan:

      • i.

        een woonwagen;

      • ii.

        een hoofdgebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit of de omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit is bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij die vergunning gestelde termijn verplicht is de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand te hebben hersteld; of

      • iii.

        een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf door één huishouden;

  • b.

    het bouwen, in stand houden en gebruiken van een erf- of perceelafscheiding als bedoeld in artikel artikel 22.2722.26, onder f; en

  • c.

    het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg.

Artikel 22.37 22.36 Bijbehorend bouwwerk in bijzondere gevallen

  • 1.

    Als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel artikel 22.3622.35, onder a, bestaat uit een deel dat op meer, en een deel dat op minder dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen zonder een inwendige scheidingsconstructie tussen beide delen, is op het deel dat op minder dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen artikel artikel 22.3622.35, onder a, onder 2, onder ii, van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel artikel 22.3622.35, onder a, wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg, gelden in plaats van de in artikel artikel 22.3622.35, onder a, onder 3, gestelde eisen de volgende eisen:

    • a.

      in zijn geheel of in delen verplaatsbaar;

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 100 m2; en

    • c.

      buiten de bebouwde kom.

Artikel 22.38 22.37 Inperkingen artikel 22.36 vanwege cultureel erfgoed

Artikel 22.36 Artikel 22.35 is niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht:

  • a.

    in, aan, op of bij een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument; of

  • b.

    op een locatie waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven.

Artikel 22.39 22.38 Inperkingen artikel 22.36 vanwege externe veiligheid

Artikel Artikel 22.36 22.35 , aanhef en onder a en c, is niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht:

  • a.

    op een locatie in een in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, opgenomen veiligheidszone, getypeerd als A-zone of B-zone, rondom een munitieopslag of een locatie voor activiteiten met ontplofbare stoffen;

  • b.

    op een locatie waarop de activiteit op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een locatie voor een vergunningplichtige milieubelastende activiteit, transportroute of buisleiding of vanwege de ligging in een belemmeringenstrook voor het onderhoud van een buisleiding; of

  • c.

    op een locatie binnen een afstand als bedoeld in:

    • 1.

      artikel 4.421, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, van dat artikel van toepassing is;

    • 2.

      artikel 4.472c, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;

    • 3.

      artikel 4.484, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;

    • 4.

      artikel 4.524, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is;

    • 5.

      artikel 4.532, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;

    • 6.

      artikel 4.542, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;

    • 7.

      artikel 4.866, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is;

    • 8.

      artikel 4.899, eerste lid, onder b, of derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;

    • 9.

      artikel 4.905, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is;

    • 10.

      artikel 4.914, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;

    • 11.

      artikel 4.962, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;

    • 12.

      artikel 4.1008, eerste lid, onder b, of tweede lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, het tweede lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is; of

    • 13.

      artikel 4.1101, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is.

PPP

Het opschrift van paragraaf 22.2.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.8 Overgangsrecht bestaande bouwwerken

QQQ

Het opschrift van artikel 22.40 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.40 22.39 Overgangsrecht bestaande bouwwerken

RRR

Het opschrift van afdeling 22.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING Afdeling 22.3 MILIEUBELASTENDE ACTIVITEITEN

SSS

Het opschrift van paragraaf 22.3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.1 Algemene bepalingen

TTT

Het opschrift van artikel 22.41 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.41 22.40 Algemeen toepassingsbereik

UUU

Het opschrift van artikel 22.42 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.42 22.41 Oogmerken

VVV

Het opschrift van artikel 22.43 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.43 22.42 Normadressaat

WWW

Artikel 22.44 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.44 22.43 Specifieke zorgplicht

  • 1.

    Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel artikel 22.4222.41, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen;

    • c.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • d.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • e.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • f.

      afvalwater dat wordt geloosd en gekanaliseerde emissies van stoffen in de lucht doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • g.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund;

    • h.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt, en gepresenteerd;

    • i.

      voor zover verontreiniging van de bodem ontstaat, herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijft; en

    • j.

      afvalstoffen worden afgevoerd na beëindiging van een activiteit.

  • 3.

    De plicht, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval ook in dat:

    • a.

      de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen en goederen van en naar de activiteit zo veel mogelijk worden voorkomen of beperkt; en

    • b.

      de duisternis en het donkere landschap worden beschermd in door het bevoegd gezag aangewezen gebieden.

  • 4.

    Het eerste lid, voor zover het ziet op het tweede lid, en het tweede lid, zijn niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

XXX

Artikel 22.45 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.45 22.44 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen artikelen 22.4422.43, 22.4922.48 en 22.5022.49 en de paragrafen 22.3.2 tot en met 22.3.26.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 22.49artikelen22.48en 22.5022.49 en de paragrafen 22.3.2 tot en met 22.3.26.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift wordt gesteld met het oog op de belangen, bedoeld in artikel artikel 22.4222.41.

  • 4.

    Op het stellen van een maatwerkvoorschrift over een milieubelastende activiteit zijn de instructieregels in paragraaf 5.1.4 en artikel 5.165 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, van overeenkomstige toepassing.

YYY

Het opschrift van artikel 22.46 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.46 22.45 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

ZZZ

Artikel 22.47 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.47 22.46 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

  • 1.

    Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel artikel 22.4622.45, wijzigen, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

AAAA

Het opschrift van artikel 22.48 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.48 22.47 Gegevens en bescheiden op verzoek van het college van burgemeester en wethouders

BBBB

Het opschrift van artikel 22.49 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.49 22.48 Informeren over een ongewoon voorval

CCCC

Het opschrift van artikel 22.50 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.50 22.49 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

DDDD

Het opschrift van paragraaf 22.3.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.2 Energiebesparing

EEEE

Het opschrift van artikel 22.51 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.51 22.50 Toepassingsbereik

FFFF

Het opschrift van artikel 22.52 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.52 22.51 Energie: maatregelen

GGGG

Artikel 22.52a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.52a 22.52 Energie: overgangsrecht maatregelen en informatieplicht

  • 1.

    Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 2.15, tweede, tiende of elfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gegevens en bescheiden zijn verstrekt of hadden moeten worden verstrekt, blijven de uit artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, volgende verplichtingen en de verplichtingen volgend uit de regels die bij of krachtens dat artikel in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn gesteld, tot 1 december 2023 van toepassing.

  • 2.

    Op een activiteit waarop het eerste lid van toepassing is, is gedurende de periode, bedoeld in dat lid, artikel 22.52artikel22.51niet van toepassing.

HHHH

Het opschrift van paragraaf 22.3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.3 Zwerfafval

IIII

Het opschrift van paragraaf 22.3.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.4 Geluid

JJJJ

Het opschrift van subparagraaf 22.3.4.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.4.1 Algemene bepalingen

KKKK

Artikel 22.56 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.56 Geluid: meerdere activiteiten beschouwen als één activiteit

Onverminderd artikel 22.41artikel22.40worden voor de toepassing van paragraaf 22.3.4 als één activiteit beschouwd, meerdere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die:

  • a.

    rechtstreeks met elkaar samenhangen en met elkaar in technisch verband staan; of

  • b.

    elkaar functioneel ondersteunen.

LLLL

Artikel 22.60 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.60 Geluid: onderzoek

  • 1.

    In de volgende gevallen wordt er een geluidonderzoek verricht:

    • a.

      als tussen 19.00 en 7.00 uur per dag gemiddeld meer dan vier transportbewegingen plaatsvinden met motorvoertuigen waarvan de massa van het ledig voertuig vermeerderd met het laadvermogen meer is dan 3.500 kg en binnen een afstand van 50 m van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn, tenzij het gaat om het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden of een activiteit waarvan horeca-activiteiten de kern vormen;

    • b.

      bij het opwekken van elektriciteit met een windturbine met een rotordiameter van meer dan 2 m, bedoeld in artikel 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • c.

      als in de buitenlucht metalen in bulk worden overgeslagen of in de buitenlucht metalen mechanisch worden bewerkt;

    • d.

      bij het reinigen van afvalwater door waterstraal- of oppervlaktebeluchters met een capaciteit van 120.000 of meer vervuilingseenheden;

    • e.

      bij het neutraliseren van airbags of gordelspanners door deze te ontsteken;

    • f.

      bij het vervaardigen van betonmortel of betonwaren;

    • g.

      bij een binnenschietbaan als de afstand van de binnenschietbaan tot het dichtstbijzijnde geluidgevoelige gebouw kleiner is dan 50 m;

    • h.

      bij een buitenschietbaan als bedoeld in artikel artikel 22.7922.81; en

    • i.

      als het op basis van de aard van de activiteit aannemelijk is dat:

      • 1.

        in enige ruimte op de locatie waarop de activiteit wordt verricht, het equivalente geluidniveau (LAeq) veroorzaakt door de ten gehore gebrachte muziek in de representatieve bedrijfssituatie, meer bedraagt dan:

        • i.

          70 dB(A), als die ruimte in- of aanpandig is gelegen met geluidgevoelige gebouwen; of

        • ii.

          80 dB(A), in andere gevallen dan bedoeld onder i; of

      • 2.

        in de buitenlucht of op een open terrein muziek ten gehore zal worden gebracht.

  • 2.

    Het gemiddelde aantal transportbewegingen is een gemiddelde gemeten over de periode van een jaar.

  • 3.

    Voor een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, geldt in afwijking van het eerste lid, onder a, het aantal transportbewegingen tussen 19.00 en 6.00 uur.

  • 4.

    Uit het rapport van een geluidonderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt op grond van verrichte geluidsmetingen of geluidsberekeningen of wordt voldaan aan:

    • a.

      de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.4.2, 22.3.4.3 en 22.3.4.4; of

    • b.

      de van toepassing zijnde geluidswaarden van de omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift. In het rapport wordt aangegeven welke voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat de waarden, bedoeld onder a en b, worden overschreden.

MMMM

Het opschrift van artikel 22.61a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.61a 22.62 Gegevens en bescheiden

NNNN

Het opschrift van subparagraaf 22.3.4.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.4.2 Geluid door activiteiten, anders dan door windturbines en windparken en civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen

OOOO

Het opschrift van artikel 22.62 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.62 22.63 Toepassingsbereik

PPPP

Het opschrift van artikel 22.62a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.62a 22.64 (tijdelijke uitzondering windparken)

QQQQ

Het opschrift van artikel 22.63 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.63 22.65 Geluid: waarden voor geluidgevoelige gebouwen

RRRR

Artikel 22.64 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.64 22.66 Geluid: waarden voor geluidgevoelige gebouwen: tankstation

  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.65, artikel 22.63, eerste, derde en vierde lid, het geluid door het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.4.

    Tabel 22.3.4 Waarde voor geluid op een geluidgevoelig gebouw door het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden
     

    07.00 – 21.00 uur

    21.00 – 07.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten

    50 dB(A)

    40 dB(A

    Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten

    70 dB(A)

    60 dB(A)

  • 2.

    De in het eerste lid opgenomen maximale geluidniveaus LAmax zijn niet van toepassing op laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 21.00 uur.

SSSS

Artikel 22.65 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.65 22.67 Geluid: waarden voor geluidgevoelige gebouwen: agrarische activiteit, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied

  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.65, artikel 22.63, eerste lid lid, het geluid door een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, maar dat geen glastuinbouwbedrijf is dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.5.

    Tabel 22.3.5 Waarde voor geluid op een geluidgevoelig gebouw door een agrarische activiteit, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied
     

    06.00 – 19.00 uur

    19.00 – 22.00 uur

    22.00 – 06.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    35 dB(A

    Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

  • 2.

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.65, artikel 22.63, derde lid lid, het geluid door een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, maar dat geen glastuinbouwbedrijf is dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, in geluidgevoelige ruimten binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.6.

    Tabel 22.3.6 Waarde voor geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- of aanpandige geluidgevoelige gebouwen, door een agrarische activiteit, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied.
     

    06.00 – 19.00 uur

    19.00 – 22.00 uur

    22.00 – 06.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 3.

    Bij het bepalen van het maximaal geluidniveau (LAmax), bedoeld in het eerste en tweede lid, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:

    • a.

      laden en lossen en het in- en uitrijden van landbouwtractoren of motorvoertuigen met beperkte snelheid, in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur;

    • b.

      laden en lossen in de periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur, voor zover dat ten hoogste één keer in die periode plaatsvindt; en

    • c.

      het wassen van kasdekken in de periode tussen 19.00 uur en 6.00 uur.

TTTT

Artikel 22.66 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.66 22.68 Geluid: waarde voor geluidgevoelige gebouwen: glastuinbouwbedrijf binnen een glastuinbouwgebied

  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.65, artikel 22.63, eerste lid lid, het geluid door een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.7.

    Tabel 22.3.7 Waarde voor geluid op een geluidgevoelig gebouw door een glastuinbouwbedrijf binnen een glastuinbouwgebied
     

    06.00 – 19.00 uur

    19.00 – 22.00 uur

    22.00 – 06.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A

    Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

  • 2.

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is in afwijking van artikel 22.65, artikel 22.63, derde lid lid, het geluid door een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, in geluidgevoelige ruimten binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.8.

    Tabel 22.3.8 Waarde voor geluid in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen, door een glastuinbouwbedrijf binnen een glastuinbouwgebied
     

    06.00 – 19.00 uur

    19.00 – 22.00 uur

    22.00 – 06.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 3.

    Bij het bepalen van het maximaal geluidniveau (LAmax), bedoeld in het eerste en tweede lid, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:

    • a.

      het laden en lossen in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur;

    • b.

      het laden en lossen in de periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur, voor zover dat ten hoogste één keer in de genoemde periode plaatsvindt; en

    • c.

      het wassen van kasdekken in de periode tussen 19.00 uur en 6.00 uur.

UUUU

Artikel 22.67 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.67 22.69 Geluid: waarden bij of krachtens een voor inwerkingtreding van de Omgevingswet vastgestelde gemeentelijke verordening

  • 1.

    Als een activiteit wordt verricht in een concentratiegebied voor horecabedrijven of in een concentratiegebied voor detailhandel en ambachtsbedrijven dat bij of krachtens een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet vastgestelde gemeentelijke verordening als zodanig is aangewezen en waarin andere waarden zijn opgenomen dan de waarden, bedoeld in artikel artikel 22.6322.65, gelden de waarden die zijn opgenomen in die verordening.

  • 2.

    Als een agrarische activiteit wordt verricht in een gebied waarvoor bij of krachtens een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet vastgestelde gemeentelijke verordening andere waarden gelden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) op geluidgevoelige gebouwen, bedoeld in de artikelen 22.67, artikelen 22.65, eerste lid lid, en 22.68, 22.66, eerste lid lid, gelden de waarden die zijn opgenomen in die verordening.

VVVV

Artikel 22.68 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.68 22.70 Geluid: waarden op drijvende woonfunctie voor 1 juli 2012

Voor een drijvende woonfunctie is de waarde 5 dB(A) hoger dan de waarden, bedoeld in de artikelen artikelen 22.63, eerste lid22.65, 22.64, eerste lid lid, 22.66, 22.65, eerste lidlid, 22.67, eerste lid en 22.68, 22.66, eerste lid lid, als de locatie van de drijvende woonfunctie voor 1 juli 2012:

  • a.

    voor een woonschip was bestemd; of

  • b.

    in een gemeentelijke verordening is aangewezen om door een drijvende woonfunctie te worden ingenomen en:

    • 1.

      voor 1 juli 2022 voor een woonschip is bestemd; of

    • 2.

      de aanwezigheid van een woonschip voor 1 juli 2022 in dit omgevingsplan is toegelaten.

WWWW

Het opschrift van artikel 22.69 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.69 22.71 Geluid: eerbiedigende werking

XXXX

Artikel 22.70 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.70 22.72 Geluid: buiten beschouwing laten van geluidbronnen

  • 1.

    Bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelen 22.63 tot en met 22.69artikelen22.65 tot en met 22.71 en 22.73, blijft buiten beschouwing:

    • a.

      het geluid door de inzet van motorvoertuigen of helikopters voor spoedeisende medische hulpverlening, ongevallenbestrijding, brandbestrijding, gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval;

    • b.

      het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein;

    • c.

      het stemgeluid van bezoekers op het open terrein bij sport- of recreatieactiviteiten;

    • d.

      het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor het primair onderwijs, in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs;

    • e.

      het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang;

    • f.

      het geluid voor het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, en ook het geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden;

    • g.

      het geluid van het traditioneel ten gehore brengen van muziek tijdens het hijsen en strijken van de nationale vlag bij zonsopkomst en zonsondergang op militaire terreinen;

    • h.

      het ten gehore brengen van muziek wegens het oefenen door militaire muziekkorpsen in de buitenlucht gedurende de dagperiode met een maximum van twee uur per week op militaire terreinen;

    • i.

      het ten gehore brengen van onversterkte muziek, behalve voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld; en

    • j.

      het traditioneel schieten, bedoeld in paragraaf 22.3.21, behalve voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld.

  • 2.

    Bij het bepalen van het maximale geluidniveau (LAmax), bedoeld in de artikelen 22.63 tot en met 22.67artikelen22.65 tot en met 22.69 en 22.71, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:

    • a.

      het komen en gaan van bezoekers bij een activiteit waarvan horeca-, sport- of recreatieactiviteiten de kern vormen; of

    • b.

      het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan.

  • 3.

    De maximale geluidniveaus (LAmax), bedoeld in de artikelen artikelen 22.63 tot en met 22.6922.65 tot en met 22.71, zijn tussen 23.00 en 7.00 uur niet van toepassing op aandrijfgeluid van motorvoertuigen bij het laden en lossen als:

    • a.

      voor die activiteit het in die periode geldende maximale geluidniveau (LAmax) niet te bereiken is door het treffen van maatregelen; en

    • b.

      het niveau van het aandrijfgeluid op een afstand van 7,5 m van het motorvoertuig niet hoger is dan 65dB(A).

YYYY

Artikel 22.71 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.71 22.73 Geluid: waar waarden gelden voor een activiteit op een gezoneerd industrieterrein

Als de activiteit wordt verricht op een gezoneerd industrieterrein of op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld, gelden de waarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), bedoeld in de artikelen 22.65, artikelen 22.63, eerste lid lid, en 22.66, 22.64, eerste lidlid ook op een afstand van 50 m vanaf de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

ZZZZ

Artikel 22.72 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.72 22.74 Geluid: maatregelen of voorzieningen bij stomen van grond

  • 1.

    Bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelen artikelen 22.63 tot en met 22.6922.65 tot en met 22.71, blijft het geluid veroorzaakt door het stomen van grond met een installatie van derden, buiten beschouwing.

  • 2.

    Bij het stomen van grond met een installatie van derden worden maatregelen of voorzieningen getroffen die betrekking hebben op:

    • a.

      de periode waarin het stomen van grond plaatsvindt;

    • b.

      de locatie waarop de installatie wordt opgesteld; en

    • c.

      het aanbrengen van geluidbeperkende voorzieningen op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

AAAAA

Artikel 22.73 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.73 22.75 Geluid: festiviteiten

  • 1.

    De waarden, bedoeld in de in artikelen artikelen 22.63 tot en met 22.7122.65 tot en met 22.73, zijn voor zover de naleving van deze normen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met de viering van:

    • a.

      festiviteiten die bij of krachtens gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor die verordening geldt; en

    • b.

      andere festiviteiten die plaatsvinden op de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het aantal bij of krachtens die verordening aan te wijzen dagen of dagdelen per gebied of categorie van bedrijfssector kan verschillen en niet meer bedraagt dan twaalf per kalenderjaar.

  • 2.

    Een festiviteit die ten hoogste een etmaal duurt, maar die zowel voor als na 00.00 uur plaatsvindt, wordt beschouwd als plaatshebbende op één dag.

BBBBB

Het opschrift van artikel 22.74 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.74 22.76 Geluid: meet- en rekenbepalingen

CCCCC

Het opschrift van subparagraaf 22.3.4.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.4.3 Geluid door windturbines

DDDDD

Het opschrift van artikel 22.75 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.75 22.77 Toepassingsbereik

EEEEE

Het opschrift van artikel 22.76 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.76 22.78 Geluid: waarden windturbines

FFFFF

Het opschrift van artikel 22.77 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.77 22.79 Registratie gegevens windturbines

GGGGG

Het opschrift van artikel 22.78 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.78 22.80 Geluid: meet- en rekenbepalingen

HHHHH

Het opschrift van subparagraaf 22.3.4.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.4.4 Geluid door civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen

IIIII

Het opschrift van artikel 22.79 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.79 22.81 Toepassingsbereik

JJJJJ

Artikel 22.80 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.80 22.82 Geluid: waarden buitenschietbanen

Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is het geluid door een activiteit als bedoeld in artikel 22.79artikel22.81op een geluidgevoelig gebouw ten hoogste 50 Bs,dan.

KKKKK

Het opschrift van artikel 22.81 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.81 22.83 Registratie gegevens buitenschietbanen

LLLLL

Artikel 22.82 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.82 22.84 Geluid: meet- en rekenbepalingen

Op het bepalen van het geluid Bs,dan, bedoeld in artikel artikel 22.8022.82, is artikel 6.9 van de Omgevingsregeling van toepassing.

MMMMM

Het opschrift van paragraaf 22.3.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.5 Trillingen

NNNNN

Het opschrift van artikel 22.83 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.83 22.85 Toepassingsbereik

OOOOO

Artikel 22.84 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.84 22.86 Toepassingsbereik: eerbiedigende werking

In afwijking van artikel 22.85, artikel 22.83, tweede lid lid, onder b, is deze paragraaf ook van toepassing op trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:

  • a.

    in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet; of

  • b.

    in een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

PPPPP

Artikel 22.85 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.85 22.87 Trillingen: meerdere activiteiten beschouwen als een activiteit

Onverminderd artikel 22.41artikel22.40worden voor de toepassing van deze paragraaf als één activiteit beschouwd, meerdere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die:

  • a.

    rechtstreeks met elkaar samenhangen en met elkaar in technisch verband staan; of

  • b.

    elkaar functioneel ondersteunen.

QQQQQ

Het opschrift van artikel 22.86 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.86 22.88 Trillingen: functionele binding

RRRRR

Het opschrift van artikel 22.87 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.87 22.89 Trillingen: voormalige functionele binding

SSSSS

Het opschrift van artikel 22.88 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.88 22.90 Trillingen: waarden voor continue trillingen

TTTTT

Het opschrift van artikel 22.89 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.89 22.91 Trillingen: meet- en rekenbepalingen

UUUUU

Het opschrift van paragraaf 22.3.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.6 Geur

VVVVV

Subparagraaf 22.3.6.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.6.1 Algemene bepalingen

Artikel 22.90 22.92 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid zijn de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.522.3.6.4, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.422.3.6.3 en artikel artikel 22.24522.235, niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor een duur van niet meer dan tien jaar.

Artikel 22.91 22.93 Toepassingsbereik: eerbiedigende werking

  • 1.

    In afwijking van artikel 22.92, artikel 22.90, tweede lid lid, zijn de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.522.3.6.4, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.422.3.6.3 en artikel artikel 22.24522.235, ook van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object dat voor een duur van niet meer dan tien jaar is toegelaten:

    • a.

      in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet; of

    • b.

      in een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 2.

    In afwijking van artikel 22.92, artikel 22.90, eerste lid lid, zijn de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.522.3.6.4, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.422.3.6.3 en artikel artikel 22.24522.235, niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is maar mag worden gebouwd op grond van:

    • a.

      het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet; of

    • b.

      een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 22.92 22.94 Geur: waar waarden en tot waar afstanden gelden

De waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.522.3.6.4, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.422.3.6.3 en artikel artikel 22.24522.235, voor de geur door een activiteit op een geurgevoelig object gelden:

  • a.

    als het gaat om een geurgevoelig object: op of tot de gevel;

  • b.

    als het gaat om een nieuw te bouwen geurgevoelig gebouw: op of tot de locatie waar een gevel mag komen; en

  • c.

    in afwijking van de onderdelen a en b, als het gaat om een woonschip of woonwagen: op of tot de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van het woonschip of de woonwagen.

Artikel 22.93 22.95 Geur: functionele binding

De waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.522.3.6.4, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.422.3.6.3 en artikel artikel 22.24522.235, zijn niet van toepassing als het geurgevoelig object een functionele binding heeft met de activiteit.

Artikel 22.94 22.96 Geur: voormalige functionele binding

Bij een activiteit zijn de waarden, bedoeld in paragraaf 22.3.6.2, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.422.3.6.3 en artikel artikel 22.24522.235, niet van toepassing op een geurgevoelig object dat:

  • a.

    op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, behoort of heeft behoord tot die activiteit en door een derde bewoond mag worden; of

  • b.

    eerder functioneel verbonden was met die activiteit en waarvoor op grond van artikel 5.96 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is bepaald dat de waarden en afstanden voor geur niet van toepassing zijn.

Artikel 22.95 22.97 Geur: cumulatie

Bij de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.522.3.6.4, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.422.3.6.3 en artikel artikel 22.24522.235, is geen rekening gehouden met de cumulatie van geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen.

WWWWW

Het opschrift van subparagraaf 22.3.6.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.6.2 Geur houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s voor het berijden in een dierenverblijf

XXXXX

Het opschrift van artikel 22.96 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.96 22.98 Toepassingsbereik

YYYYY

Het opschrift van artikel 22.97 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.97 22.99 Geur vanaf waar afstanden gelden

ZZZZZ

Het opschrift van artikel 22.98 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.98 22.100 Geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor: waarden

AAAAAA

Artikel 22.99 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.99 22.101 Geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor: eerbiedigende werking bij waarden

  • 1.

    Als onmiddellijk voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet de geur op een locatie rechtmatig meer bedraagt dan de waarde, bedoeld in artikel 22.100, artikel 22.98, eerste lid lid, mag, in afwijking van artikel artikel 22.9822.100, bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor:

    • a.

      het aantal landbouwhuisdieren met geuremissiefactor per diercategorie niet toenemen, en

    • b.

      de geur door het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor op die locatie niet toenemen.

  • 2.

    Voor gevallen als bedoeld in het eerste lid mag het aantal landbouwhuisdieren van een of meer diercategorieën met geuremissiefactor alleen toenemen als:

    • a.

      een geurbelastingreducerende maatregel wordt getroffen; en

    • b.

      de totale geur na het uitbreiden niet meer bedraagt dan het gemiddelde van de waarde, bedoeld in artikel artikel 22.9622.98, en de waarde van de geur die de activiteit onmiddellijk voorafgaand aan het treffen van de maatregel rechtmatig mocht veroorzaken.

BBBBBB

Artikel 22.100 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.100 22.102 Geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor: afstand tot bijzondere geurgevoelige objecten

Artikel 22.100, Artikel 22.98, eerste lid lid, is niet van toepassing bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor, als de afstand op een locatie gelijk of groter is dan de afstand, bedoeld in tabel 22.3.11, tot de volgende geurgevoelige objecten:

  • a.

    een geurgevoelig object dat een functionele binding heeft met een dierenverblijf in de directe omgeving daarvan;

  • b.

    een geurgevoelig object dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden een functionele binding te hebben met een dierenverblijf in de directe omgeving daarvan;

  • c.

    een geurgevoelig object met een woonfunctie dat op of na 19 maart 2000 is gebouwd:

    • 1.

      op een locatie die op dat tijdstip werd gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf;

    • 2.

      in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van het dierenverblijf; en

    • 3.

      in samenhang met de sloop van een dierenverblijf of bedrijfsgebouw dat onderdeel heeft uitgemaakt van een gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren of voor functioneel ondersteunende activiteiten; en

  • d.

    een geurgevoelig object dat aanwezig is op een locatie waar een geurgevoelig object met een woonfunctie als bedoeld onder c is gebouwd.

Tabel 22.3.11 Afstand tot een geurgevoelig object met functionele binding of geen functionele binding meer op of na 19 maart 2000 en ruimte-voor-ruimtewoning bij geur door het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor

Geurgevoelig object met functionele binding of functionele binding tot 19 maart 2000

Afstand

Gelegen binnen de bebouwde kom

100 m

Gelegen buiten de bebouwde kom

50 m

CCCCCC

Het opschrift van artikel 22.101 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.101 22.103 Geur landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s voor het berijden: afstand

DDDDDD

Artikel 22.102 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.102 22.104 Geur landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s voor het berijden: eerbiedigende werking voor afstand

  • 1.

    Artikel 22.101 Artikel 22.103 is niet van toepassing als op een locatie waarop onmiddellijk voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet rechtmatig niet wordt voldaan aan de afstand, bedoeld in dat artikel.

  • 2.

    In een geval als bedoeld in het eerste lid mag het aantal landbouwhuisdieren per diercategorie zonder geuremissiefactor of het aantal paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, niet toenemen en de afstand tot een geurgevoelig object niet afnemen.

EEEEEE

Artikel 22.103 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.103 22.105 Geur landbouwhuisdieren en paarden of pony’s voor het berijden: afstand vanaf de gevel dierenverblijf

  • 1.

    Onverminderd de artikelen 22.98 tot en met 22.102artikelen22.100 tot en met 22.104is bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor of zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, de afstand niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 22.3.13.

    Tabel 22.3.13 Afstand gevel dierenverblijf tot een geurgevoelig object bij geur door het houden van landbouwhuisdieren of paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden

    Geurgevoelig object

    Afstand

    Gelegen binnen de bebouwde kom

    50 m

    Gelegen buiten de bebouwde kom

    25 m

  • 2.

    In afwijking van artikel 22.97artikel22.99geldt de afstand, bedoeld in het eerste lid, vanaf de gevel van een dierenverblijf.

FFFFFF

Artikel 22.104 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.104 22.106 Geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor: eerbiedigende werking voor afstand vanaf gevel dierenverblijf

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor op een locatie rechtmatig niet wordt voldaan aan de afstand, bedoeld in artikel artikel 22.10322.105, mag, in afwijking van dat artikel, bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor:

  • a.

    die afstand niet afnemen;

  • b.

    de geur door het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor op een geurgevoelig object niet toenemen; en

  • c.

    het aantal landbouwhuisdieren per diercategorie met geuremissiefactor niet toenemen.

GGGGGG

Artikel 22.105 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.105 22.107 Geur landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor en paarden en pony’s voor het berijden: eerbiedigende werking voor afstand vanaf gevel dierenverblijf

Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor het houden van landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden of pony’s die gehouden worden voor het berijden, op een locatie rechtmatig niet wordt voldaan aan de afstand, bedoeld in artikel 22.105, artikel 22.103, eerste lid lid, mag, in afwijking van dat artikel, bij het houden van landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden:

  • a.

    die afstand niet afnemen; en

  • b.

    het aantal landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of het aantal paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, niet toenemen.

HHHHHH

Subparagraaf 22.3.6.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ 22.3.6.3

[Vervallen]

Artikel 22.106

[Vervallen]

Artikel 22.107

[Vervallen]

Artikel 22.108

[Vervallen]

Artikel 22.109

[Vervallen]

Artikel 22.110

[Vervallen]

Artikel 22.111

[Vervallen]

Artikel 22.112

[Vervallen]

Artikel 22.113

[Vervallen]

[Vervallen]

IIIIII

Het opschrift van subparagraaf 22.3.6.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.6.4 22.3.6.3 Geur door andere agrarische activiteiten

JJJJJJ

Het opschrift van artikel 22.114 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.114 22.108 Geur opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie: afstand

KKKKKK

Het opschrift van artikel 22.115 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.115 22.109 Geur opslaan van gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong: afstand

LLLLLL

Het opschrift van artikel 22.116 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.116 22.110 Geur opslaan kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen: afstand

MMMMMM

Het opschrift van artikel 22.117 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.117 22.111 Geur opslaan drijfmest, digestaat en dunne fractie: afstand

NNNNNN

Het opschrift van artikel 22.118 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.118 22.112 Geur voorziening biologisch behandelen dierlijke meststoffen voor of na vergisten: afstand

OOOOOO

Het opschrift van artikel 22.119 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.119 22.113 Geur composteren of opslaan van groenafval: afstand

PPPPPP

Artikel 22.120 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.120 22.114 Geur overige agrarische activiteiten: eerbiedigende werking

QQQQQQ

Het opschrift van subparagraaf 22.3.6.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.6.5 22.3.6.4 Geur door het exploiteren van zuiveringtechnische werken

RRRRRR

Het opschrift van artikel 22.121 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.121 22.115 Toepassingsbereik

SSSSSS

Het opschrift van artikel 22.122 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.122 22.116 Geur zuiveringtechnisch werk: waarde

TTTTTT

Artikel 22.123 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.123 22.117 Geur zuiveringtechnisch werk: geen waarde bij specifieke geurgevoelige objecten

De waarden, bedoeld in artikel 22.116, artikel 22.122, eerste lid lid, zijn niet van toepassing op de geur door het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk waarvoor tot 1 januari 2011 een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking en onherroepelijk was, op geurgevoelige objecten die:

  • a.

    op het moment van verlening van de vergunning niet aanwezig waren en voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn gebouwd; of

  • b.

    in de vergunning niet als geurgevoelig werden beschouwd.

UUUUUU

Artikel 22.124 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.124 22.118 Geur zuiveringtechnisch werk: eerbiedigende werking

Bij het wijzigen van een zuiveringtechnisch werk als bedoeld in de artikelen 22.116, artikelen 22.122, tweede lid lid, en 22.12322.117, is de waarde van de geur op een geurgevoelig object als gevolg van dat zuiveringtechnisch werk niet hoger dan de waarde voor geur op een geurgevoelig object, voorafgaand aan de verandering, tenzij de waarden, bedoeld in artikel 22.116, artikel 22.122, eerste lid lid, niet worden overschreden.

VVVVVV

Het opschrift van paragraaf 22.3.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.7 Bodembeheer

WWWWWW

Het opschrift van subparagraaf 22.3.7.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.7.1 Nazorg na saneren van de bodem

XXXXXX

Het opschrift van artikel 22.125 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.125 22.119 Toepassingsbereik

YYYYYY

Het opschrift van artikel 22.126 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.126 22.120 Nazorg na afloop van saneren van de bodem

ZZZZZZ

Het opschrift van subparagraaf 22.3.7.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.7.2 Kleinschalig graven boven de interventiewaarde bodemkwaliteit

AAAAAAA

Het opschrift van artikel 22.127 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.127 22.121 Toepassingsbereik

BBBBBBB

Artikel 22.128 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.128 22.122 Gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit

  • 1.

    Ten minste een week voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel artikel 22.12722.121, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit; en

    • c.

      de verwachte duur ervan.

  • 2.

    Onverwijld na het wijzigen van de begrenzing of de verwachte datum van het begin van de activiteit worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      als het alleen gaat om het tijdelijk uitnemen van grond; of

    • b.

      op het graven in de bodem in verband met een spoedreparatie van vitale ondergrondse infrastructuur.

CCCCCCC

Het opschrift van artikel 22.129 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.129 22.123 Bodem en afval: tijdelijke opslag van vrijkomende grond

DDDDDDD

Het opschrift van artikel 22.130 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.130 22.124 Bodem en afval: milieukundige begeleiding bij kleinschalig graven

EEEEEEE

Het opschrift van subparagraaf 22.3.7.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.7.3 Activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico

FFFFFFF

Het opschrift van artikel 22.131 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.131 22.125 Toepassingsbereik

GGGGGGG

Artikel 22.132 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.132 22.126 Bodem: mitigerende maatregelen

Degene die een activiteit als bedoeld in artikel artikel 22.13122.125, verricht, neemt in het belang van bescherming van de bodem maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen of te beperken of, als dat redelijkerwijs mogelijk is in samenhang met de activiteit die wordt verricht, ongedaan te maken.

HHHHHHH

Het opschrift van subparagraaf 22.3.7.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.7.4 Saneren van de bodem in het gebied De Kempen

IIIIIII

Het opschrift van paragraaf 22.3.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.8 Afvalwaterbeheer

JJJJJJJ

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.1 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

KKKKKKK

Het opschrift van artikel 22.137 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.137 22.127 Toepassingsbereik

LLLLLLL

Artikel 22.138 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.138 22.128 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel artikel 22.13722.127, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering, als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen plaatsvindt bij wonen.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.

MMMMMMM

Het opschrift van artikel 22.139 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.139 22.129 Lozen van grondwater bij saneringen

NNNNNNN

Het opschrift van artikel 22.140 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.140 22.130 Lozen van grondwater bij ontwatering

OOOOOOO

Het opschrift van artikel 22.141 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.141 22.131 Meet- en rekenbepalingen

PPPPPPP

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.2 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

QQQQQQQ

Het opschrift van artikel 22.142 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.142 22.132 Toepassingsbereik

RRRRRRR

Het opschrift van artikel 22.143 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.143 22.133 Gegevens en bescheiden

SSSSSSS

Het opschrift van artikel 22.144 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.144 22.134 Lozen van afvloeiend hemelwater

TTTTTTT

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.3 Lozen van huishoudelijk afvalwater

UUUUUUU

Het opschrift van artikel 22.145 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.145 22.135 Toepassingsbereik

VVVVVVV

Artikel 22.146 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.146 22.136 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel artikel 22.14822.138, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater:

    • a.

      vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet; of

    • b.

      op militaire oefenterreinen in het kader van militaire oefeningen.

WWWWWWW

Het opschrift van artikel 22.147 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.147 22.137 Geen voedselvermaling

XXXXXXX

Het opschrift van artikel 22.148 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.148 22.138 Lozen van huishoudelijk afvalwater

YYYYYYY

Het opschrift van artikel 22.149 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.149 22.139 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

ZZZZZZZ

Het opschrift van artikel 22.150 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.150 22.140 Meet- en rekenbepalingen

AAAAAAAA

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.4 Lozen van koelwater

BBBBBBBB

Het opschrift van artikel 22.151 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.151 22.141 Toepassingsbereik

CCCCCCCC

Artikel 22.152 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.152 22.142 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel artikel 22.15122.141, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

DDDDDDDD

Het opschrift van artikel 22.153 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.153 22.143 Koelwater

EEEEEEEE

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.5 Lozen bij onderhoudswerkzaamheden aan bouwwerken

FFFFFFFF

Het opschrift van artikel 22.154 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.154 22.144 Toepassingsbereik

GGGGGGGG

Het opschrift van artikel 22.155 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.155 22.145 Periodiek reinigen

HHHHHHHH

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.6 Lozen bij opslaan en overslaan van goederen

IIIIIIII

Het opschrift van artikel 22.156 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.156 22.146 Toepassingsbereik

JJJJJJJJ

Het opschrift van artikel 22.157 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.157 22.147 Inerte goederen

KKKKKKKK

Artikel 22.158 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.158 22.148 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel artikel 22.15622.146, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de opgeslagen goederen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van wonen.

LLLLLLLL

Het opschrift van artikel 22.159 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.159 22.149 Lozen bij opslaan van inerte goederen

MMMMMMMM

Het opschrift van artikel 22.160 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.160 22.150 Meet- en rekenbepalingen

NNNNNNNN

Het opschrift van artikel 22.161 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.161 22.151 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute bij opslaan van lekkende, uitlogende en vermestende goederen

OOOOOOOO

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.7 Lozen vanuit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

PPPPPPPP

Het opschrift van artikel 22.162 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.162 22.152 Toepassingsbereik

QQQQQQQQ

Het opschrift van artikel 22.163 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.163 22.153 Lozen vanuit openbaar hemelwaterstelsel en openbaar ontwateringsstelsel

RRRRRRRR

Het opschrift van artikel 22.164 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.164 22.154 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

SSSSSSSS

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.8 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

TTTTTTTT

Het opschrift van artikel 22.165 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.165 22.155 Toepassingsbereik

UUUUUUUU

Het opschrift van artikel 22.166 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.166 22.156 Schoonmaken drinkwaterleidingen

VVVVVVVV

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.9 Lozen bij calamiteitenoefeningen

WWWWWWWW

Het opschrift van artikel 22.167 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.167 22.157 Toepassingsbereik

XXXXXXXX

Artikel 22.168 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.168 22.158 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel artikel 22.16722.157, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de activiteit; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

YYYYYYYY

Het opschrift van artikel 22.169 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.169 22.159 Lozen bij calamiteitenoefeningen

ZZZZZZZZ

Het opschrift van paragraaf 22.3.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.9 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

AAAAAAAAA

Het opschrift van artikel 22.170 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.170 22.160 Toepassingsbereik

BBBBBBBBB

Artikel 22.171 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.171 22.161 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van het lozen, bedoeld in de artikelen 22.174artikelen22.164en 22.17522.165, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing;

    • b.

      de plaats van de lozingspunten; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

CCCCCCCCC

Het opschrift van artikel 22.172 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.172 22.162 Recirculatie bij grondgebonden teelt in een kas

DDDDDDDDD

Het opschrift van artikel 22.173 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.173 22.163 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

EEEEEEEEE

Het opschrift van artikel 22.174 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.174 22.164 Lozen bij sorteren van biologisch geteeld fruit

FFFFFFFFF

Het opschrift van artikel 22.175 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.175 22.165 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute afvalwater uit een gebouw

GGGGGGGGG

Het opschrift van artikel 22.176 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.176 22.166 Meet- en rekenbepalingen

HHHHHHHHH

Het opschrift van paragraaf 22.3.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.10 Lozen bij maken van betonmortel

IIIIIIIII

Het opschrift van artikel 22.177 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.177 22.167 Toepassingsbereik

JJJJJJJJJ

Artikel 22.178 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.178 22.168 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.177artikel22.167worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de lozingsroute;

    • b.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

KKKKKKKKK

Het opschrift van artikel 22.179 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.179 22.169 Water

LLLLLLLLL

Het opschrift van artikel 22.180 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.180 22.170 Meet- en rekenbepalingen

MMMMMMMMM

Het opschrift van paragraaf 22.3.11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.11 Uitwassen van beton

NNNNNNNNN

Het opschrift van artikel 22.181 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.181 22.171 Toepassingsbereik

OOOOOOOOO

Artikel 22.182 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.182 22.172 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.181artikel22.171worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

PPPPPPPPP

Het opschrift van artikel 22.183 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.183 22.173 Water

QQQQQQQQQ

Het opschrift van artikel 22.184 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.184 22.174 Meet- en rekenbepalingen

RRRRRRRRR

Het opschrift van paragraaf 22.3.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.12 Recreatieve visvijvers

SSSSSSSSS

Het opschrift van artikel 22.185 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.185 22.175 Toepassingsbereik

TTTTTTTTT

Artikel 22.186 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.186 22.176 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.185artikel22.175worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;

    • b.

      gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:

      • 1.

        de grenzen van het terrein; en

      • 2.

        de plaats van de lozingspunten;

    • c.

      een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en

    • d.

      gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

UUUUUUUUU

Het opschrift van artikel 22.187 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.187 22.177 Water: lozingsroute

VVVVVVVVV

Het opschrift van paragraaf 22.3.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.13 Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal

WWWWWWWWW

Het opschrift van artikel 22.188 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.188 22.178 Toepassingsbereik

XXXXXXXXX

Artikel 22.189 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.189 22.179 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.188artikel22.178worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;

    • b.

      gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:

      • 1.

        de grenzen van het terrein;

      • 2.

        de ligging en de indeling van de gebouwen;

      • 3.

        het gebruik van de te onderscheiden ruimten;

      • 4.

        de ligging van de bedrijfsriolering; en

      • 5.

        de plaats van de lozingspunten;

    • c.

      een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en

    • d.

      gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

YYYYYYYYY

Het opschrift van artikel 22.190 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.190 22.180 Water

ZZZZZZZZZ

Het opschrift van artikel 22.191 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.191 22.181 Meet- en rekenbepalingen

AAAAAAAAAA

Het opschrift van paragraaf 22.3.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.14 Wassen van motorvoertuigen

BBBBBBBBBB

Het opschrift van artikel 22.192 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.192 22.182 Toepassingsbereik

CCCCCCCCCC

Het opschrift van artikel 22.193 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.193 22.183 Bodem

DDDDDDDDDD

Het opschrift van artikel 22.194 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.194 22.184 Water

EEEEEEEEEE

Het opschrift van artikel 22.195 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.195 22.185 Meet- en rekenbepalingen

FFFFFFFFFF

Het opschrift van paragraaf 22.3.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.15 Niet-industriële voedselbereiding

GGGGGGGGGG

Het opschrift van artikel 22.196 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.196 22.186 Toepassingsbereik

HHHHHHHHHH

Artikel 22.197 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.197 22.187 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.196artikel22.186worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;

    • b.

      gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:

      • 1.

        de grenzen van het terrein;

      • 2.

        de ligging en de indeling van de gebouwen;

      • 3.

        het gebruik van de te onderscheiden ruimten;

      • 4.

        de ligging van de bedrijfsriolering; en

      • 5.

        de plaats van de lozingspunten;

    • c.

      een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en

    • d.

      gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die wonen of werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

IIIIIIIIII

Het opschrift van artikel 22.198 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.198 22.188 Water

JJJJJJJJJJ

Het opschrift van artikel 22.199 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.199 22.189 Geur

KKKKKKKKKK

Het opschrift van paragraaf 22.3.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.16 Voedingsmiddelenindustrie

LLLLLLLLLL

Het opschrift van artikel 22.200 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.200 22.190 Toepassingsbereik

MMMMMMMMMM

Artikel 22.201 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.201 22.191 Geur: beginnen of uitbreiden activiteit

  • 1.

    Het beginnen of uitbreiden in capaciteit van een activiteit als bedoeld in artikel 22.200artikel22.190is alleen toegestaan als nieuwe geurhinder op een geurgevoelig gebouw wordt voorkomen.

  • 2.

    Het eerste lid is ook van toepassing op het wijzigen van de activiteit, als die wijziging leidt tot een grotere of andere geurbelasting ter plaatse van een geurgevoelig gebouw.

NNNNNNNNNN

Het opschrift van paragraaf 22.3.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.17 Slachten van dieren en bewerken van dierlijke bijproducten of uitsnijden van vlees, vis of organen.

OOOOOOOOOO

Het opschrift van artikel 22.202 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.202 22.192 Toepassingsbereik

PPPPPPPPPP

Artikel 22.203 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.203 22.193 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.202artikel22.192worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;

    • b.

      gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:

      • 1.

        de grenzen van het terrein;

      • 2.

        de ligging en de indeling van de gebouwen;

      • 3.

        het gebruik van de te onderscheiden ruimten;

      • 4.

        de ligging van de bedrijfsriolering;

      • 5.

        de plaats van de lozingspunten; en

      • 6.

        de plaats waar bodembedreigende stoffen worden gebruikt, geproduceerd of uitgestoten;

    • c.

      een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en

    • d.

      gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

QQQQQQQQQQ

Artikel 22.204 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.204 22.194 Water: lozingsroute en zuivering

  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater vindt het slachten van dieren en het broeien, koken of pekelen van daarbij vrijkomende dierlijke bijproducten inpandig plaats.

  • 2.

    Te lozen afvalwater kan worden geloosd in een vuilwaterriool, als dat afvalwater afkomstig is van:

    • a.

      het bewerken van dierlijke bijproducten; of

    • b.

      het reinigen en desinfecteren van ruimtes waar een activiteit als bedoeld in artikel 22.202artikel22.192is uitgevoerd.

  • 3.

    Het afvalwater wordt niet geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.

  • 4.

    Vethoudend afvalwater dat wordt geloosd, wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door:

    • a.

      een vetafscheider en slibvangput volgens NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2;

    • b.

      een vetafscheider en slibvangput die zijn geplaatst voor 14 september 2004 en zijn afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd; of

    • c.

      een flocculatieafscheider die is geplaatst voor 1 januari 2013 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

  • 5.

    In afwijking van NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2 kan met een lagere frequentie van het legen en reinigen dan in die normen vermeld worden volstaan als dit geen nadelige gevolgen heeft voor het doelmatig functioneren van de afscheider.

  • 6.

    Het afvalwater wordt niet door een biologische zuivering geleid.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.

RRRRRRRRRR

Het opschrift van artikel 22.205 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.205 22.195 Geur: voorkomen of beperken geurhinder

SSSSSSSSSS

Het opschrift van artikel 22.206 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.206 22.196 Bodem: bodembeschermende voorziening

TTTTTTTTTT

Het opschrift van artikel 22.207 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.207 22.197 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening

UUUUUUUUUU

Het opschrift van artikel 22.208 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.208 22.198 Bodem: eindonderzoek bodem

VVVVVVVVVV

Het opschrift van artikel 22.209 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.209 22.199 Bodem: rapport van het eindonderzoek bodem

WWWWWWWWWW

Het opschrift van artikel 22.210 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.210 22.200 Gegevens en bescheiden: beëindigen activiteit

XXXXXXXXXX

Het opschrift van artikel 22.211 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.211 22.201 Bodem: herstel van de bodemkwaliteit

YYYYYYYYYY

Het opschrift van artikel 22.212 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.212 22.202 Informeren: herstelwerkzaamheden

ZZZZZZZZZZ

Het opschrift van artikel 22.213 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.213 22.203 Water: opruimen gemorste en gelekte stoffen

AAAAAAAAAAA

Het opschrift van paragraaf 22.3.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.18 Opwekken van elektriciteit met een windturbine

BBBBBBBBBBB

Het opschrift van artikel 22.214 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.214 22.204 Toepassingsbereik

CCCCCCCCCCC

Artikel 22.215 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.215 22.205 Toepassingsbereik: eerbiedigende werking

  • 1.

    In afwijking van artikel 22.204, artikel 22.214, tweede lid lid, is deze paragraaf ook van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw, dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:

    • a.

      in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet; of

    • b.

      in een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 2.

    In afwijking van artikel 22.204, artikel 22.214, eerste lid lid, is deze paragraaf niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is maar mag worden gebouwd op grond van:

    • a.

      het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet; of

    • b.

      een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

DDDDDDDDDDD

Het opschrift van artikel 22.216 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.216 22.206 Slagschaduw: stilstandvoorziening

EEEEEEEEEEE

Artikel 22.217 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.217 22.207 Slagschaduw: functionele binding

Artikel 22.216 Artikel 22.206 is niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een slagschaduwgevoelig gebouw dat een functionele binding heeft met de windturbine.

FFFFFFFFFFF

Artikel 22.218 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.218 22.208 Slagschaduw: voormalige functionele binding

Bij een agrarische activiteit is artikel 22.216artikel22.206niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw dat:

  • a.

    op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet of een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet aangevraagde omgevingsvergunning behoort of heeft behoord tot die agrarische activiteit en door een derde bewoond mag worden; of

  • b.

    eerder functioneel verbonden was met die agrarische activiteit en waarvoor op grond van artikel 5.62 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is bepaald dat regels voor slagschaduw niet van toepassing zijn.

GGGGGGGGGGG

Het opschrift van artikel 22.219 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.219 22.209 Lichtschittering: beperken van reflectie

HHHHHHHHHHH

Het opschrift van artikel 22.220 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.220 22.210 Lichtschittering: meten reflectiewaarden

IIIIIIIIIII

Het opschrift van paragraaf 22.3.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.19 In werking hebben van een acculader

JJJJJJJJJJJ

Het opschrift van artikel 22.221 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.221 22.211 Toepassingsbereik

KKKKKKKKKKK

Het opschrift van artikel 22.222 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.222 22.212 Bodem: bodembeschermende voorziening

LLLLLLLLLLL

Het opschrift van artikel 22.223 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.223 22.213 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening

MMMMMMMMMMM

Het opschrift van paragraaf 22.3.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.20 Bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage

NNNNNNNNNNN

Het opschrift van artikel 22.224 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.224 22.214 Toepassingsbereik

OOOOOOOOOOO

Het opschrift van artikel 22.225 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.225 22.215 Gegevens en bescheiden

PPPPPPPPPPP

Het opschrift van artikel 22.226 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.226 22.216 Lucht en geur: afvoeren emissies

QQQQQQQQQQQ

Het opschrift van paragraaf 22.3.21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.21 Traditioneel schieten

RRRRRRRRRRR

Het opschrift van artikel 22.227 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.227 22.217 Toepassingsbereik

SSSSSSSSSSS

Artikel 22.228 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.228 22.218 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.227artikel22.217worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;

    • b.

      gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:

      • 1.

        de grenzen van het terrein;

      • 2.

        de ligging en de indeling van de gebouwen; en

      • 3.

        de plaats waar bodembedreigende stoffen worden gebruikt;

    • c.

      een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en

    • d.

      gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

TTTTTTTTTTT

Het opschrift van artikel 22.229 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.229 22.219 Bodem en externe veiligheid

UUUUUUUUUUU

Artikel 22.230 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.230 22.220 Bodem: bodembeschermende voorziening

  • 1.

    Met het oog op het beperken van verontreiniging van de bodem, vindt traditioneel schieten plaats boven een bodembeschermende voorziening, als bij het schieten hulzen van verschoten munitie vrijkomen.

  • 2.

    De voorziening voor het opvangen van afgeschoten kogels, bedoeld in artikel artikel 22.22922.219, is opgesteld boven een bodembeschermende voorziening.

VVVVVVVVVVV

Het opschrift van artikel 22.231 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.231 22.221 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening

WWWWWWWWWWW

Het opschrift van artikel 22.232 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.232 22.222 Bodem: eindonderzoek bodem

XXXXXXXXXXX

Het opschrift van artikel 22.233 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.233 22.223 Bodem: rapport van het eindonderzoek bodem

YYYYYYYYYYY

Het opschrift van artikel 22.234 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.234 22.224 Gegevens en bescheiden: beëindigen activiteit

ZZZZZZZZZZZ

Het opschrift van artikel 22.235 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.235 22.225 Bodem: herstel van de bodemkwaliteit

AAAAAAAAAAAA

Artikel 22.236 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.236 22.226 Informeren: herstelwerkzaamheden

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders wordt ten minste vijf dagen voor het begin van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in artikel 22.235artikel22.225geïnformeerd over de begindatum.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders wordt ten hoogste vijf dagen na beëindiging van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in artikel 22.235artikel22.225geïnformeerd over de einddatum.

BBBBBBBBBBBB

Het opschrift van paragraaf 22.3.22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.22 Bieden van gelegenheid voor het beoefenen van sport in de buitenlucht

CCCCCCCCCCCC

Het opschrift van artikel 22.237 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.237 22.227 Toepassingsbereik

DDDDDDDDDDDD

Artikel 22.238 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.238 22.228 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.237artikel22.227worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;

    • b.

      gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:

      • 1.

        de grenzen van het terrein;

      • 2.

        de ligging en de indeling van de gebouwen;

    • c.

      een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en

    • d.

      gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

EEEEEEEEEEEE

Het opschrift van artikel 22.239 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.239 22.229 Licht

FFFFFFFFFFFF

Het opschrift van paragraaf 22.3.23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.23 Opslaan van vaste mest

GGGGGGGGGGGG

Het opschrift van artikel 22.240 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.240 22.230 Toepassingsbereik

HHHHHHHHHHHH

Artikel 22.241 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.241 22.231 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.240artikel22.230worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;

    • b.

      gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:

      • 1.

        de grenzen van het terrein;

      • 2.

        de ligging en de indeling van de gebouwen;

      • 3.

        het gebruik van de te onderscheiden ruimten;

      • 4.

        de ligging van de bedrijfsriolering;

      • 5.

        op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;

      • 6.

        of de punten waarop afvalwater wordt geloosd, zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool of een schoonwaterriool; en

      • 7.

        op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen;

    • c.

      een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en

    • d.

      gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

IIIIIIIIIIII

Het opschrift van artikel 22.242 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.242 22.232 Bodem: opslag

JJJJJJJJJJJJ

Het opschrift van artikel 22.243 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.243 22.233 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening

KKKKKKKKKKKK

Het opschrift van artikel 22.244 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.244 22.234 Water: lozingsroute

LLLLLLLLLLLL

Het opschrift van artikel 22.245 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.245 22.235 Geur

MMMMMMMMMMMM

Het opschrift van paragraaf 22.3.24 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.24 Opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen

NNNNNNNNNNNN

Het opschrift van artikel 22.246 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.246 22.236 Toepassingsbereik

OOOOOOOOOOOO

Artikel 22.247 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.247 22.237 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.246artikel22.236worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;

    • b.

      gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:

      • 1.

        de grenzen van het terrein;

      • 2.

        de ligging en de indeling van de gebouwen;

      • 3.

        het gebruik van de te onderscheiden ruimten;

      • 4.

        de ligging van de bedrijfsriolering;

      • 5.

        op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;

      • 6.

        of de punten waarop afvalwater wordt geloosd, zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool of een schoonwaterriool; en

      • 7.

        op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen;

    • c.

      een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl;

    • d.

      gegevens over de lozingsroutes; en

    • e.

      gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

PPPPPPPPPPPP

Het opschrift van artikel 22.248 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.248 22.238 Bodem: bodembeschermende voorziening

QQQQQQQQQQQQ

Het opschrift van artikel 22.249 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.249 22.239 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening

RRRRRRRRRRRR

Het opschrift van artikel 22.250 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.250 22.240 Water: lozingsroute vrijkomende vloeistoffen

SSSSSSSSSSSS

Het opschrift van artikel 22.251 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.251 22.241 Water: lozingsroutes afvalwater bodembeschermende voorziening

TTTTTTTTTTTT

Het opschrift van paragraaf 22.3.25 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.25 Het fokken, houden of trainen van landbouwhuisdieren, andere zoogdieren of vogels

UUUUUUUUUUUU

Het opschrift van artikel 22.252 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.252 22.242 Toepassingsbereik

VVVVVVVVVVVV

Artikel 22.253 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.253 22.243 Gegevens en bescheiden

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.252artikel22.242worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;

    • b.

      gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:

      • 1.

        de grenzen van het terrein;

      • 2.

        de ligging en de indeling van de gebouwen;

      • 3.

        het gebruik van de te onderscheiden ruimten;

      • 4.

        de ligging van de bedrijfsriolering; en

      • 5.

        de plaats van de lozingspunten;

    • c.

      een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl;

    • d.

      per dierenverblijf voor het houden van landbouwhuisdieren:

      • 1.

        gegevens over het aantal landbouwhuisdieren per diercategorie dat ten hoogste zal worden gehouden;

      • 2.

        een beschrijving van het huisvestingssysteem en van de aanvullende techniek; en

      • 3.

        een beschrijving van het ventilatiesysteem;

    • e.

      per dierenverblijf waar landbouwhuisdieren met geuremissiefactor worden gehouden,:

      • 1.

        een plattegrondtekening op schaal met de ligging van de dierenverblijven, de emissiepunten en een overzicht van ventilatoren met diameter; en

      • 2.

        een doorsnedetekening per dierenverblijf met de goothoogte, de nokhoogte en de hoogte van het emissiepunt; en

    • f.

      gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

WWWWWWWWWWWW

Het opschrift van artikel 22.254 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.254 22.244 Bodem: bodembeschermende voorziening

XXXXXXXXXXXX

Het opschrift van artikel 22.255 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.255 22.245 Bodem: logboek

YYYYYYYYYYYY

Het opschrift van artikel 22.256 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.256 22.246 Water: lozingsroute en emissiegrenswaarde

ZZZZZZZZZZZZ

Het opschrift van artikel 22.257 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.257 22.247 Meet- en rekenbepalingen

AAAAAAAAAAAAA

Het opschrift van paragraaf 22.3.26 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.26 Vergunningplichten, aanvraagvereisten en beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten

BBBBBBBBBBBBB

Het opschrift van artikel 22.258 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.258 22.248 Toepassingsbereik

CCCCCCCCCCCCC

Het opschrift van artikel 22.259 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.259 22.249 Omgevingsvergunning verwerken polyesterhars

DDDDDDDDDDDDD

Het opschrift van artikel 22.260 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.260 22.250 Omgevingsvergunning installeren gesloten bodemenergiesysteem

EEEEEEEEEEEEE

Het opschrift van artikel 22.261 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.261 22.251 Omgevingsvergunning kweken maden van vliegende insecten

FFFFFFFFFFFFF

Het opschrift van artikel 22.262 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.262 22.252 Omgevingsvergunning opslaan propaan of propeen

GGGGGGGGGGGGG

Het opschrift van artikel 22.263 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.263 22.253 Omgevingsvergunning tanken met LPG

HHHHHHHHHHHHH

Het opschrift van artikel 22.264 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.264 22.254 Omgevingsvergunning antihagelkanonnen

IIIIIIIIIIIII

Het opschrift van artikel 22.265 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.265 22.255 Omgevingsvergunning biologische agens

JJJJJJJJJJJJJ

Het opschrift van artikel 22.266 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.266 22.256 Omgevingsvergunning genetisch gemodificeerde organismen

KKKKKKKKKKKKK

Het opschrift van artikel 22.267 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.267 22.257 Omgevingsvergunning opslaan dierlijke meststoffen

LLLLLLLLLLLLL

Het opschrift van artikel 22.268 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.268 22.258 Vangnetvergunning lozen in de bodem

MMMMMMMMMMMMM

Het opschrift van artikel 22.269 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.269 22.259 Vangnetvergunning lozen in schoonwaterriool

NNNNNNNNNNNNN

Artikel 22.270 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.270 22.260 Beoordelingsregels omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten

Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteiten, bedoeld in de artikelen artikelen 22.261 tot en met 22.26922.251 tot en met 22.259, zijn de beoordelingsregels, bedoeld in de artikelen 8.9 tot en met 8.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, van overeenkomstige toepassing.

OOOOOOOOOOOOO

Het opschrift van afdeling 22.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING Afdeling 22.4 AANLEGGEN OF WIJZIGEN VAN WEGEN OF SPOORWEGEN ZONDER GELUIDPRODUCTIEPLAFONDS

PPPPPPPPPPPPP

Het opschrift van artikel 22.271 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.271 22.261 Toepassingsbereik

QQQQQQQQQQQQQ

Het opschrift van artikel 22.272 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.272 22.262 Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg

RRRRRRRRRRRRR

Artikel 22.273 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.273 22.263 Aandachtsgebied

  • 1.

    Het aandachtsgebied van een weg, met inbegrip van een spoorweg die is verweven of gebundeld met delen van die weg, bedoeld in artikel 22.262, artikel 22.272, eerste lid lid, strekt zich aan weerszijden van de as van de weg uit tot de volgende afstand, gemeten vanaf de buitenste rijstrook of spoorstaaf:

    • a.

      binnen een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom, tenzij het een autoweg of autosnelweg betreft:

      • 1.

        voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 200 m; en

      • 2.

        voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken of drie of meer sporen: 350 m; en

    • b.

      buiten die bebouwde kom of voor een autoweg of autosnelweg:

      • 1.

        voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 250 m;

      • 2.

        voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken of drie of meer sporen: 400 m; en

      • 3.

        voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 m.

  • 2.

    Het aandachtsgebied van een spoorweg die niet is verweven of gebundeld met delen van een weg, bedoeld in artikel 22.262, artikel 22.272, eerste lid lid, strekt zich aan weerszijden van de as van de spoorweg uit tot de volgende afstand, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf:

    • a.

      voor een spoorweg in een tunnel: 25 m; en

    • b.

      voor een andere spoorweg: 100 m.

  • 3.

    Als zich langs een weg of spoorweg een aandachtsgebied bevindt dat bestaat uit delen met een onderling verschillende breedte, geldt voor de aansluiting van de verschillende delen dat het breedste deel over een afstand gelijk aan een derde van de breedte van dat deel, gemeten vanaf het punt van versmalling van de breedte, nog langs de as van de weg of spoorweg doorloopt en met een loodlijn aansluit op het smalste aandachtsgebied.

  • 4.

    Aan de uiteinden van een weg of spoorweg loopt het aandachtsgebied door over een afstand gelijk aan de breedte van dat gebied ter hoogte van dat uiteinde. Het aandachtsgebied loopt door langs een lijn die is gelegen in het verlengde van de as van de weg of spoorweg en behoudt de breedte die het had ter hoogte van het uiteinde.

SSSSSSSSSSSSS

Artikel 22.274 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.274 22.264 Aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.262, artikel 22.272, eerste lid lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een akoestisch onderzoek naar:

    • 1.

      het geluid dat geluidgevoelige gebouwen binnen het aandachtsgebied onmiddellijk voorafgaand aan de wijziging of aanleg van de weg of spoorweg ondervinden;

    • 2.

      het geluid dat geluidgevoelige gebouwen binnen het aandachtsgebied in de toekomst door de weg of spoorweg zouden ondervinden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken;

    • 3.

      het geluid door andere wegen of niet te wijzigen delen van de weg, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de wijziging van een weg zal leiden tot een toename van meer dan 2 dB van het geluid op geluidgevoelige gebouwen door die wegen of delen;

    • 4.

      de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat het in de toekomst door de weg optredende geluid op de gebouwen, bedoeld onder 1, de standaardwaarde, zijnde 53 Lden voor een weg en 55 Lden voor een spoorweg, te boven zou gaan of om te voorkomen dat het geluid op geluidgevoelige gebouwen toeneemt ten opzichte van het geluid onmiddellijk voorafgaand aan de wijziging;

  • b.

    een beschrijving van de voorgenomen maatregelen, bedoeld onder a, onder 4; en

  • c.

    een beschrijving van te treffen geluidwerende maatregelen aan gevels van gebouwen waarvoor het toekomstige geluid hoger wordt dan de standaardwaarde en toeneemt ten opzichte van de situatie voor de wijziging of aanleg, voor zover nodig om te voldoen aan de grenswaarde, bedoeld in tabel 3.53 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

TTTTTTTTTTTTT

Artikel 22.275 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.275 22.265 Beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.262, artikel 22.272, eerste lid lid, wordt alleen verleend als de activiteit er niet toe leidt dat de grenswaarde 70 Lden wordt overschreden.

UUUUUUUUUUUUU

Artikel 22.276 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.276 22.266 Voorschriften binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.262, artikel 22.272, eerste lid lid, worden voorschriften verbonden die ertoe strekken dat:

  • a.

    maatregelen als bedoeld in artikel artikel 22.27422.264, onder a, onder 4, worden getroffen, als deze doelmatig zijn; en

  • b.

    maatregelen als bedoeld in artikel artikel 22.27422.264, onder c, worden getroffen.

VVVVVVVVVVVVV

Het opschrift van afdeling 22.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING Afdeling 22.5 OVERIGE ACTIVITEITEN

WWWWWWWWWWWWW

Het opschrift van paragraaf 22.5.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.5.1 Vergunningplichten en beoordelingsregels voor activiteiten in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet

XXXXXXXXXXXXX

Het opschrift van artikel 22.277 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.277 22.267 Toepassingsbereik

YYYYYYYYYYYYY

Het opschrift van artikel 22.278 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.278 22.268 Omgevingsplanactiviteit: specifieke beoordelingsregel omgevingsvergunning uitvoeren van een werk, niet zijnde bouwwerk, of werkzaamheid, bij voorbereidingsbesluit of aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht

ZZZZZZZZZZZZZ

Het opschrift van artikel 22.279 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.279 22.269 Omgevingsplanactiviteit: beoordelingsregel omgevingsvergunning slopen van een bouwwerk

AAAAAAAAAAAAAA

Het opschrift van artikel 22.280 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.280 22.270 Omgevingsplanactiviteit: omgevingsvergunning afwijking van regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet

BBBBBBBBBBBBBB

Artikel 22.281 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.281 22.271 Omgevingsplanactiviteit: nadere invulling beoordelingsregels omgevingsvergunning afwijking van regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet algemeen

Voor zover de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet gestelde regels over het voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.280artikel22.270bij omgevingsvergunning afwijken van regels in dat tijdelijke deel de verplichting bevatten om als de activiteit niet in strijd is met die regels de omgevingsvergunning te verlenen, wordt deze verplichting gelezen als een bevoegdheid.

CCCCCCCCCCCCCC

Artikel 22.282 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.282 22.272 Omgevingsplanactiviteit: specifieke beoordelingsregel omgevingsvergunning afwijking van regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, bij regels over een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht

  • 1.

    Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 22.280artikel22.270die in strijd is met de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, gestelde regels over afwijking, kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het voldoen aan een uitwerkingsplicht in dat tijdelijke deel.

  • 2.

    Op de beslissing of een omgevingsvergunning met toepassing van het eerste lid kan worden verleend, zijn van overeenkomstige toepassing:

    • a.

      artikel 8.0b, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

    • b.

      artikel 8.0c, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

    • c.

      artikel 8.0d, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

DDDDDDDDDDDDDD

Het opschrift van paragraaf 22.5.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.5.2 Aanvraagvereisten

EEEEEEEEEEEEEE

Het opschrift van subparagraaf 22.5.2.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.5.2.1 Algemene bepalingen.

FFFFFFFFFFFFFF

Artikel 22.283 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.283 22.273 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verstrekken van gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning die is vereist op grond van:

  • a.

    het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet;

  • b.

    artikel 22.280 artikel 22.270 van dit omgevingsplan;

  • c.

    een andere gemeentelijke regeling dan dit omgevingsplan in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet; of

  • d.

    artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.

GGGGGGGGGGGGGG

Het opschrift van subparagraaf 22.5.2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.5.2.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet

HHHHHHHHHHHHHH

Het opschrift van artikel 22.284 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.284 22.274 Omgevingsplanactiviteit: uitvoeren van een werk, niet zijnde bouwwerk, of werkzaamheid

IIIIIIIIIIIIII

Het opschrift van artikel 22.285 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.285 22.275 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een bouwwerk

JJJJJJJJJJJJJJ

Het opschrift van subparagraaf 22.5.2.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.5.2.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van artikel 22.280 van dit omgevingsplan

KKKKKKKKKKKKKK

Artikel 22.286 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.286 22.276 Omgevingsplanactiviteit: afwijking van regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet

  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.280artikel22.270worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het beoogde en het huidige gebruik van de locaties en bouwwerken waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:

      • 1.

        de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;

      • 2.

        de situering van bouwwerken ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;

      • 3.

        de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;

      • 4.

        de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en

      • 5.

        het beoogd gebruik van de locatie behorende bij het voorgenomen bouwwerk.

  • 2.

    Zo nodig wordt een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld.

LLLLLLLLLLLLLL

Het opschrift van subparagraaf 22.5.2.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.5.2.4 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van een andere gemeentelijke regeling dan dit omgevingsplan in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet

MMMMMMMMMMMMMM

Het opschrift van artikel 22.287 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.287 22.277 Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument: algemeen

NNNNNNNNNNNNNN

Artikel 22.288 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.288 22.278 Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument voor zover het gaat om een archeologisch monument

  • 1.

    Bij een aanvraag als bedoeld in artikel artikel 22.28722.277, worden, voor zover het gaat om een archeologisch monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een omschrijving van de aard van de activiteit, met vermelding van:

      • 1.

        de omvang in vierkante meters; en

      • 2.

        de diepte, in centimeters ten opzichte van het maaiveld;

    • b.

      een topografische kaart voorzien van een noordpijl en minimaal twee coördinatieparen, met de exacte locatie en omvang van de activiteit;

    • c.

      doorsnedetekeningen met de exacte locatie, omvang en diepte van de afzonderlijke ingrepen ten opzichte van het maaiveld;

    • d.

      als sprake is van een opgraving, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een programma van eisen voor de opgraving;

    • e.

      als sprake is van een booronderzoek met boren met een diameter groter dan 10 cm: een plan van aanpak voor een booronderzoek;

    • f.

      als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument: overzichtsfoto’s van de bestaande situatie en plantekeningen van de nieuwe toestand; en

    • g.

      voor zover de activiteit bestaat uit een bouwactiviteit: funderingstekeningen.

  • 2.

    Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een rapport waarin de archeologische waarde van dat deel van het archeologisch monument waarop de activiteit van invloed is, in voldoende mate nader is vastgesteld;

    • b.

      een rapport waarin de gevolgen van de activiteit op de archeologische waarden in voldoende mate inzichtelijk zijn gemaakt;

    • c.

      detailtekeningen met van de afzonderlijke ingrepen:

      • 1.

        de exacte locatie;

      • 2.

        de omvang; en

      • 3.

        de diepte ten opzichte van het maaiveld;

    • d.

      voor zover de activiteit bestaat uit aanlegwerkzaamheden of een ontgrondingsactiviteit:

      • 1.

        een bestek met bijbehorende tekeningen; of

      • 2.

        een werkomschrijving met bijbehorende tekeningen;

    • e.

      als sprake is van een sloopactiviteit: bestaande funderingstekeningen; of

    • f.

      als sprake is van een archeologisch monument onder water: een vlakdekkende hoge resolutie sonaropname van de waterbodem en ultrahoge resolutie sonaropnamen van details.

OOOOOOOOOOOOOO

Artikel 22.289 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.289 22.279 Eisen aan tekeningen als bedoeld in artikel 22.288

Tekeningen als bedoeld in artikel 22.288artikel22.278hebben een schaal die niet kleiner is dan:

  • a.

    1:2000, als het gaat om een topografische kaart;

  • b.

    1:100, als het gaat om een funderingstekening of doorsnedetekening; en

  • c.

    1:50, als het gaat om een detailtekening.

PPPPPPPPPPPPPP

Artikel 22.290 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.290 22.280 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een gemeentelijk monument voor zover het gaat om een monument

  • 1.

    Bij de aanvraag, bedoeld in artikel artikel 22.28722.277, worden, voor zover het gaat om het slopen van een monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen sloop:

      • 1.

        overzichtsfoto’s van de bestaande situatie; en

      • 2.

        foto’s van de bestaande toestand;

    • b.

      de volgende tekeningen:

      • 1.

        als sprake is van het slopen van een deel van het monument waarbij de omvang van het monument wijzigt: situatietekeningen van de bestaande en de nieuwe situatie;

      • 2.

        opnametekeningen van de bestaande toestand met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

        • i.

          plattegronden;

        • ii.

          doorsneden;

        • iii.

          gevelaanzichten; of

        • iv.

          een dakaanzicht; en

      • 3.

        slooptekeningen; en

    • c.

      een omschrijving van de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal.

  • 2.

    Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;

    • b.

      als sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld;

    • c.

      een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft; of

    • d.

      een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische en constructieve aspecten.

QQQQQQQQQQQQQQ

Artikel 22.291 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.291 22.281 Omgevingsplanactiviteit: verplaatsen van een gemeentelijk monument voor zover het gaat om een monument

  • 1.

    Bij de aanvraag, bedoeld in artikel artikel 22.28722.277, worden, voor zover het gaat om het gedeeltelijk of volledig verplaatsen van een monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft;

    • b.

      de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen verplaatsing:

      • 1.

        overzichtsfoto’s van de bestaande situatie;

      • 2.

        foto’s van de bestaande toestand; en

      • 3.

        overzichtsfoto’s van de nieuwe locatie;

    • c.

      de volgende tekeningen:

      • 1.

        situatietekeningen van de bestaande en nieuwe situatie;

      • 2.

        opnametekeningen van de bestaande toestand met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

        • i.

          plattegronden;

        • ii.

          doorsneden;

        • iii.

          gevelaanzichten; of

        • iv.

          een dakaanzicht; en

      • 3.

        plantekeningen van de nieuwe toestand met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

        • i.

          plattegronden;

        • ii.

          doorsneden;

        • iii.

          gevelaanzichten; of

        • iv.

          een dakaanzicht;

    • d.

      een bestek of werkomschrijving van de wijze van demonteren, van het verplaatsen naar de nieuwe locatie en de herbouw; en

    • e.

      als de activiteit bestaat uit het verplaatsen van een molen; een rapport over de molenbiotoop van de bestaande en de nieuwe situatie.

  • 2.

    Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie, tuinhistorie of over de relatie van het monument tot zijn historische omgeving;

    • b.

      als op de bestaande of op de nieuwe locatie sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag door de activiteit zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;

    • c.

      een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;

    • d.

      aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand, met inbegrip van detailtekeningen; of

    • e.

      een opgave van de bij de voorbereiding en het verrichten van de activiteit te hanteren uitvoeringsrichtlijnen.

RRRRRRRRRRRRRR

Artikel 22.292 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.292 22.282 Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument: wijzigen van een monument of monument door herstel ontsieren of in gevaar brengen

  • 1.

    Bij de aanvraag, bedoeld in artikel artikel 22.28722.277, worden, voor zover het gaat om het wijzigen van een monument of het herstellen daarvan waardoor het kan worden ontsierd of in gevaar kan worden gebracht, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen activiteit:

      • 1.

        overzichtsfoto’s van de bestaande situatie; en

      • 2.

        detailfoto’s van de bestaande toestand, die een duidelijke indruk geven van het onderdeel van het monument waar de voorgenomen activiteit zal worden verricht;

    • b.

      de volgende tekeningen:

      • 1.

        een situatietekening van de bestaande situatie, en als de nieuwe situatie daarvan afwijkt: een situatietekening van de nieuwe situatie;

      • 2.

        opnametekeningen van de bestaande toestand met voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

        • i.

          plattegronden;

        • ii.

          doorsneden;

        • iii.

          gevelaanzichten; of

        • iv.

          een dakaanzicht;

      • 3.

        als er gebreken worden hersteld: gebrekentekeningen;

      • 4.

        plantekeningen van de nieuwe toestand en van de voorgenomen werkzaamheden, met inbegrip van de te vervangen of te veranderen onderdelen en de te verhelpen gebreken, met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

        • i.

          plattegronden;

        • ii.

          doorsneden;

        • iii.

          gevelaanzichten; of

        • iv.

          een dakaanzicht; en

      • 5.

        als sprake is van verwijdering van materiaal: slooptekeningen; en

    • c.

      een omschrijving van de aard en omvang van de activiteit in de vorm van een bestek of werkomschrijving, met:

      • 1.

        de te gebruiken en de te vervangen materialen, de toe te passen constructies, afwerkingen en kleuren, en de wijze van uitvoering of verwerking; en

      • 2.

        als sprake is van verwijdering van materiaal: de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal.

  • 2.

    Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;

    • b.

      als sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld;

    • c.

      een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft;

    • d.

      een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;

    • e.

      aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand, met inbegrip van detailtekeningen;

    • f.

      voor zover er algemene kwaliteitsnormen of uitvoeringsrichtlijnen voor de instandhouding van monumenten op de activiteit van toepassing zijn: een opgave of de voorgenomen activiteit hierop is afgestemd; of

    • g.

      als de activiteit een monument betreft dat een tuinaanleg, parkaanleg of andere groenaanleg is: een beheervisie.

SSSSSSSSSSSSSS

Artikel 22.293 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.293 22.283 Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument: monument door gebruik ontsieren of in gevaar brengen

Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 22.287artikel22.277wordt, voor zover het gaat om het gebruiken van een monument waardoor het kan worden ontsierd of in gevaar gebracht, een opgave verstrekt van de maatregelen die worden getroffen om deze nadelige gevolgen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

TTTTTTTTTTTTTT

Artikel 22.294 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.294 22.284 Eisen aan tekeningen als bedoeld in de artikelen 22.290 tot en met 22.292

  • 1.

    Bij een aanvraag als bedoeld in de artikelen 22.290 tot en met 22.292artikelen22.280 tot en met 22.282hebben tekeningen een schaal die niet kleiner is dan:

    • a.

      1:1000, als het gaat om een situatietekening;

    • b.

      1:100, als het gaat om een algemene geveltekening;

    • c.

      1:20 of 1:50, als het gaat om een geveltekening voor een ingrijpende wijziging; en

    • d.

      1:100, als het gaat om een plattegrondtekening, doorsnedetekening of een tekening van het dakaanzicht.

  • 2.

    Een detailtekening heeft een schaal van 1:1, 1:2 of 1:5 en is voorzien van een omschrijving van de materiaaltoepassing en de maatvoering.

  • 3.

    Uit een situatietekening die is voorzien van een noordpijl blijkt de oriëntatie van het monument op het perceel en ten opzichte van omliggende bebouwing en wegen.

  • 4.

    Een plattegrondtekening en een doorsnedetekening bevatten de volgende historische gegevens:

    • a.

      balklagen:

      • 1.

        gestippeld aangegeven in plattegronden van ruimten onder de balklagen; en

      • 2.

        getekend aangegeven in doorsneden met aanduiding van de afmetingen;

    • b.

      geornamenteerde plafonds, gestippeld aangegeven in plattegronden van de ruimten waar deze zich bevinden;

    • c.

      houtafmeting, balklagen en kapconstructie, aangegeven in doorsneden van de bestaande en van de nieuwe toestand; en

    • d.

      bijzondere ruimten of bouwdelen, direct of indirect betrokken bij de activiteit, aangegeven in plattegronden en doorsneden.

UUUUUUUUUUUUUU

Artikel 22.295 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.295 22.285 Overeenkomstige toepassing voorbeschermd gemeentelijk monument

De artikelen 22.287 tot en met 22.294artikelen22.277 tot en met 22.284zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument.

VVVVVVVVVVVVVV

Het opschrift van artikel 22.296 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.296 22.286 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een bouwwerk in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

WWWWWWWWWWWWWW

Het opschrift van artikel 22.297 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.297 22.287 Omgevingsplanactiviteit: uitweg

XXXXXXXXXXXXXX

Het opschrift van artikel 22.298 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.298 22.288 Omgevingsplanactiviteit: alarminstallatie

YYYYYYYYYYYYYY

Het opschrift van artikel 22.299 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.299 22.289 Omgevingsplanactiviteit: vellen van houtopstand

ZZZZZZZZZZZZZZ

Het opschrift van artikel 22.300 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.300 22.290 Omgevingsplanactiviteit: handelsreclame

AAAAAAAAAAAAAAA

Het opschrift van artikel 22.301 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.301 22.291 Omgevingsplanactiviteit: opslaan roerende zaken

BBBBBBBBBBBBBBB

Het opschrift van subparagraaf 22.5.2.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.5.2.5 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet

CCCCCCCCCCCCCCC

Het opschrift van artikel 22.302 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.302 22.292 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht

DDDDDDDDDDDDDDD

Het opschrift van paragraaf 22.5.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.5.3 Voorschriften

EEEEEEEEEEEEEEE

Artikel 22.303 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.303 22.293 Voorschriften over archeologische monumentenzorg

  • 1.

    Aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of een werkzaamheid als bedoeld in artikel 22.274, artikel 22.284, eerste lid lid, die van invloed is op een archeologisch monument kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften worden verbonden, die inhouden een plicht tot:

    • a.

      het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in situ kunnen worden behouden;

    • b.

      het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

    • c.

      het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en

    • d.

      het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet.

  • 2.

    Aan een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit op of in een archeologisch monument in een beschermd stads- of dorpsgezicht kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften over de wijze van slopen worden verbonden.

FFFFFFFFFFFFFFF

Het opschrift van hoofdstuk 23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 23 SLOTBEPALINGEN

GGGGGGGGGGGGGGG

Het opschrift van bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE Bijlage I II BIJ ARTIKEL 1.1, TWEEDE LID, VAN DIT OMGEVINGSPLAN, BEGRIPSBEPALINGEN

HHHHHHHHHHHHHHH

Het opschrift van artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN Artikelsgewijze Toelichting

IIIIIIIIIIIIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

[Vervallen]

[Vervallen]

JJJJJJJJJJJJJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK 22 ACTIVITEITEN

AFDELING 22.1 ALGEMEEN

Artikel 22.1 Voorrangsbepaling

[Vervallen]

AFDELING 22.2 ACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT BOUWWERKEN, OPEN ERVEN EN TERREINEN

§ 22.2.1 Algemene bepalingen

[Vervallen]

§ 22.2.2 Verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden
Artikel 22.6

[Vervallen]

§ 22.2.3 Bouwen en in stand houden van bouwwerken

[Vervallen]

§ 22.2.4 Gebruik van bouwwerken

[Vervallen]

§ 22.2.5 In stand houden en gebruiken van open erven en terreinen

[Vervallen]

§ 22.2.6 Cultureel erfgoed

[Vervallen]

§ 22.2.7 Vergunningplichten met betrekking tot het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken
§ 22.2.7.1 Algemene bepalingen

[Vervallen]

§ 22.2.7.2 Binnenplanse vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Artikel 22.29 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen

Onderdeel c

Op grond van artikel 22.26 is het verboden om zonder vergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.

Dit onderdeel bevat de aanvullende beoordelingsregels waaraan een aanvraag om een binnenplanse omgevingsplanactiviteit wordt getoetst.

Wanneer de bodemkwaliteit de waarde voor de toelaatbare kwaliteit overschrijdt, is bouwen alleen mogelijk na het uitvoeren van sanerende of andere beschermende maatregelen, mits die technisch mogelijk zijn. De vraag is louter of het technisch mogelijk is om het geschikt te maken. Het antwoord op die vraag is niet afhankelijk van de goede wil van de initiatiefnemer maar alleen of het objectief, technisch, milieuhygiënisch mogelijk is.

Saneringsmaatregelen worden uitgevoerd in overeenstemming met de milieubelastende activiteit saneren van de bodem, zoals opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Hierin staan twee standaardaanpakken beschreven. Indien deze aanpakken niet voldoen, kan degene die saneert een maatwerkvoorschrift aanvragen bij het bevoegd gezag. In het omgevingsplan van de gemeenten die vallen in het zinkassengebied De Kempen staan maatwerkregels ten opzichte van de voorschriften in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 22.30 Nadere invulling beoordelingsregel omgevingsplanactiviteit bouwwerken bodemgevoelig gebouw op bodemgevoelige locatie

[Vervallen]

Artikel 22.35 Aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Onderdeel j

Bij een aanvraag om een vergunning voor het bouwen wordt een bodemonderzoek overgelegd. Dit bodemonderzoek is noodzakelijk om te bepalen of de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem is overschreden. In dat geval zijn sanerende of andere beschermende maatregelen een voorwaarde voor het bouwen (artikel 22.29, derde lid, en 22.30).

Dit is een voortzetting van artikel 8 van de Woningwet in samenhang met de lokale bouwverordening.

§ 22.2.7.3 Aanwijzing activiteiten met betrekking tot bouwwerken van rechtswege in overeenstemming met dit omgevingsplan

[Vervallen]

§ 22.2.8 Overgangsrecht bestaande bouwwerken

[Vervallen]

AFDELING 22.3 MILIEUBELASTENDE ACTIVITEITEN

§ 22.3.1 Algemene bepalingen
Artikel 22.41 Algemeen toepassingsbereik

Tweede lid

Onderdeel a

De omgevingsplanregels van rijkswege voor de milieubelastende activiteit zijn alleen van toepassing op milieubelastende activiteiten, anders dan wonen. Hiermee wordt aangesloten op het toepassingsbereik voor de instructieregels voor geluid, trillingen en geur in het Bkl.

Als een hobby een bepaalde omvang overstijgt kan dit ertoe leiden dat het verrichten van een activiteit niet meer onder wonen valt. Denk hierbij aan het in een bepaalde omvang houden van dieren, sleutelen aan auto’s, meubels maken of bereiden van voedingsmiddelen. Waar de grens ligt, is een grijs gebied. Hetzelfde geldt voor bedrijven aan huis. De gemeente mag hier ook zelf invulling aan geven in het omgevingsplan. Overigens was bij de toetsing of er sprake was van een Wet milieubeheer-inrichting het criterium «een omvang alsof zij bedrijfsmatig is» ook altijd een grijs gebied.

Een ander bekend voorbeeld van onduidelijkheid over de vraag of een activiteit een Wet milieubeheer-inrichting was, is het opslaan van huisbrandolie of propaan in tanks bij particulieren. Onder het regime van de Omgevingswet wordt dit afgedekt door het Bal.

Onderdeel b

Het feitelijk verrichten van bouw- en sloopactiviteiten of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk of van een terrein, vallen niet onder deze afdeling. Ook in het Bbl zijn eisen opgenomen voor zowel geluid als trillingen bij bouw- en sloopactiviteiten. Het Bbl bevat voor het verrichten van die activiteiten ook een specifieke zorgplicht. Verder bevat de Algemene Plaatselijke Verordening vaak regels ter voorkoming van hinder door bouw- en sloopgerelateerde activiteiten. Het algemene overgangsrecht van de Omgevingswet in artikel 22.4 van de Omgevingswet zorgt ervoor dat deze regels van de Algemene Plaatselijke Verordening bij de inwerkingtreding van de wet blijven gelden. Naast deze regels bevat afdeling 22.2 van dit omgevingsplan een specifieke zorgplicht voor het gebruik van een bouwwerk (artikel 22.18). Het is dus niet zo dat er, door de uitzondering in dit onderdeel, voor deze activiteiten geen regels gelden.

Onder het regime van de Wet milieubeheer gebeurde het in bijzondere gevallen wel dat bouwwerkzaamheden die langer duurden dan zes maanden, als een Wet milieubeheer-inrichting werden gezien. Deze activiteiten vallen buiten het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, maar ook daarvoor geldt dat de hiervoor genoemde regels van toepassing zijn.

Onderdeel c

Deze uitzondering beoogt de activiteiten die in de openbare buitenruimte plaatsvinden uit te sluiten. Voorbeelden zijn kermissen en andere evenementen, weekmarkten, mobiele installaties/activiteiten zoals draaiorgels, ophalen van vuilnis en gevelreiniging (met uitzondering van lozen). Het voor korte periode bezetten van een stukje openbaar toegankelijk terrein, maakt het daarmee niet ontoegankelijk. Activiteiten in een openbaar toegankelijk gebouw, zoals een publieke parkeergarage of het stadhuis, vallen wel onder het toepassingsbereik. Ook het laden en lossen op de openbare weg in de onmiddellijke nabijheid van een winkel, of het verkeer van en naar het bedrijf valt wel onder het toepassingsbereik van deze afdeling.

Voor enkele activiteiten zoals het exploiteren van een mobiele vis-, friet-, oliebollen- of marktkraam of het exploiteren van een terras, was het afhankelijk van de situatie en de interpretatie van het bevoegd gezag of ze gezien werden als een Wet milieubeheer-inrichting. Deze interpretatieverschillen kunnen zich ook nu weer voordoen. Zoals al aangegeven in de inleiding van de toelichting op dit artikel is er in principe geen verschuiving in het toepassingsbereik van deze afdeling in het omgevingsplan ten opzichte van het oude begrip Wet milieubeheer-inrichting beoogd.

Onderdeel d

Doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen valt niet onder deze afdeling van dit omgevingsplan.

Onderdeel e

Dit onderdeel sluit evenementen, waarover geluidregels zijn gesteld in bijvoorbeeld de Algemene Plaatselijke Verordening of een evenementenverordening uit van het toepassingsbereik van deze afdeling over milieubelastende activiteiten. Deels gebeurt dit al met onderdeel c, omdat evenementen vaak plaatsvinden in de openbare buitenruimte. Maar regelmatig zijn evenementen ook besloten of vinden ze plaats in een tijdelijk leegstaand gebouw. Deze uitzondering geldt niet voor activiteiten waarvoor geen geluidregels gelden bij of krachtens een gemeentelijke verordening, maar waarvoor geluidregels waren opgenomen in een omgevingsvergunning voor een inrichting op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Voorbeelden hiervan kunnen zijn permanente evenemententerreinen of evenementenhallen.

Onderdeel f

Deze uitzondering beoogt vooral het gebruik van landbouwvoertuigen op weilanden en akkers uit te sluiten van het algemene toepassingsbereik voor deze afdeling. De opslag van vaste mest op een weiland of akker valt wel onder dit algemene toepassingsbereik. Een installatie die verplaatsbaar is maar gedurende een langere periode achtereen op een weiland of akkers wordt gebruikt, wordt niet gezien als mobiele installatie en valt ook onder de regels voor de milieubelastende activiteiten in dit omgevingsplan. Bijvoorbeeld een antihagelkanon. Ook verplaatsbare mijnbouwwerken vallen onder het toepassingsbereik van deze afdeling.

Onderdeel g

Vaste objecten zoals bruggen, sluizen en tunnels kunnen door de aanwezigheid van elektromotorisch vermogen gezien worden als milieubelastende activiteiten. Bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor het vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen vallen niet onder het toepassingsbereik van afdeling 22.3 van dit omgevingsplan.

Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet bleven elektromotoren van bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen buiten beschouwing bij het bepalen of sprake was van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Dit was bepaald in categorie 1, 1.2, onder c, van bijlage I, onderdeel C, bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 22.44 Specifieke zorgplicht

[Vervallen]

§ 22.3.2 Energiebesparing

[Vervallen]

§ 22.3.3 Zwerfafval

[Vervallen]

§ 22.3.4 Geluid
Vergunningplichtige activiteiten en de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening

De geluidparagraaf geldt in beginsel voor alle milieubelastende activiteiten die onder het toepassingsbereik van deze afdeling vallen. Wel is er in artikel 22.1, tweede lid van dit omgevingsplan een voorrangsbepaling opgenomen voor vergunningvoorschriften in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die op grond van het oude recht is verleend.

De geluidparagraaf uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was niet van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen. Voor vergunningplichtige milieubelastende activiteiten werden voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, geluidnormen en andere geluidvoorschriften opgenomen in de omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten.

Voor het vaststellen van geluidvoorschriften in de omgevingsvergunning werd meestal de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening gebruikt. Voor zowel vergunningverlening als het stellen van maatwerkvoorschriften bevat deze handreiking informatie. De handreiking bevat (onder meer in hoofdstuk 4) ook nu nog informatie die kan helpen bij het stellen van regels in het omgevingsplan of voorschriften voor activiteiten.

§ 22.3.4.1 Algemene bepalingen

Artikel 22.54 Toepassingsbereik

Eerste lid

Activiteiten

Dit artikel geldt in beginsel voor alle milieubelastende activiteiten die onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel 22.41 vallen. Dat algemene toepassingsbereik probeert het oude Wet milieubeheer begrip inrichting te vangen. Zie daarover meer in de toelichting bij artikel 22.41, tweede lid. De geluidvoorschriften van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer waren alleen van toepassing op deze Wet milieubeheer-inrichtingen.

Dat betekent dat het geluid door activiteiten die buiten het algemene toepassingsbereik van deze afdeling vallen, niet hoeft te voldoen aan de bepalingen van deze geluidparagraaf. Voor die activiteiten blijven op grond van artikel 22.4 van de Omgevingswet onder meer de regels gelden over geluidhinder uit de Algemene Plaatselijke Verordening.

Ook is er in artikel 22.1 van dit omgevingsplan een algemene voorrangsbepaling opgenomen. Het eerste lid van dat artikel bevat een voorrangsregel voor geluidregels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, op grond van artikel 22.1, onder a van de Omgevingswet, voor zover die regels afwijken van de geluidregels in deze paragraaf van dit omgevingsplan. Een voorbeeld hiervan zijn afwijkende geluidwaarden in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op grond van de voormalige Crisis- en herstelwet.

Het tweede lid van artikel 22.1 van dit omgevingsplan bevat een voorrangbepaling voor vergunningvoorschriften in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die op grond van het oude recht is verleend. De geluidvoorschriften uit die vergunningen krijgen voorrang op de geluidregels in dit omgevingsplan.

Geluidgevoelig gebouw en geluidgevoelige ruimte

Onder de Omgevingswet zijn begrippen geüniformeerd. Dat betekent dat voor sommige begrippen een nieuwe definitie geldt. Meestal is daar geen beleidsmatige verandering in bedoeld, maar soms kan de nieuwe definitie wel een iets andere uitwerking hebben.

Zo wordt niet meer gesproken over een gevoelig gebouw of een gevoelig object. In plaats daarvan wordt gesproken over een geluidgevoelig gebouw.

Of een gebouw geluidgevoelig is, is afhankelijk van de gebruiksfuncties van dat gebouw. Zo wordt onder de Omgevingswet gesproken van een gebouw met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, in plaats van over een woning.

In bestemmingsplannen werden specifieke ruimtes vaak niet bestemd. Het hele gebouw heeft dan dezelfde bestemming. Hierdoor kan in bestaande situaties een verandering ontstaan in de plaats waar de geluidwaarde geldt. Denk aan een aan- of inpandige garage, die wel een nevengebruiksfunctie van wonen heeft, maar geen verblijfsruimte is. De geluidwaarde geldt dan op de gevel van die garage.

Overigens is het begrip geluidgevoelige ruimte in het Bkl ook anders gedefinieerd dan in de voormalige Wet geluidhinder en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Zo heeft de oude regelgeving het over een keuken van ten minste 11 m2. Die ondergrens van 11 m2 vervalt. Een geluidgevoelige ruimte wordt gedefinieerd als een verblijfsruimte of verblijfsgebied van de aangewezen gebruiksfuncties.

In de praktijk kunnen zodoende kleine verschillen optreden. Als dit bij toepassing van de omgevingsplanregels van rijkswege in een concreet geval een probleem oplevert, dan kan dit opgelost worden met maatwerkvoorschriften.

Tweede lid, onderdeel c

Een gevel kan bij het toelaten van nieuwe geluidgevoelige gebouwen met toepassing van de artikelen 5.78y of 5.78aa van het Bkl, als niet-geluidgevoelige gevel in het omgevingsplan worden aangemerkt. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 5.78y en 5.78aa in het (voorgenomen) Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet. Deze niet-geluidgevoelige gevels vervangen in het nieuwe stelsel de gevels die onder de voormalige Wet geluidhinder als «doof» werden aangemerkt of waarvoor met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering werd afgeweken van de wettelijke norm.

In het overgangsrecht van het (voorgenomen) Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet is in artikel 12.17 bepaald dat onder «niet-geluidgevoelige gevel» ook wordt verstaan een gevel die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is aangemerkt als zogenoemde «dove gevel», evenals een gevel waarvoor de Interimwet stad-en-milieubenadering is toegepast. Ook die gevels blijven na inwerkingtreding van de Omgevingswet niet geluidgevoelig.

Derde lid, onderdeel b

Geluid door spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen valt niet onder de regels van deze paragraaf. Andere geluiden door een spoorwegemplacement, zoals geluid door het wassen van de treinwagons, vallen wel onder deze paragraaf.

Voor het geluid door wegverkeersbewegingen van en naar een spoorwegemplacement geldt de specifieke zorgplicht uit artikel 22.44, derde lid, onder a, van dit omgevingsplan.

Artikel 22.55 Toepassingsbereik: eerbiedigende werking

[Vervallen]

Artikel 22.56 Geluid: meerdere activiteiten beschouwen als één activiteit

Directe hinder, laden en lossen versus indirecte hinder

Ook activiteiten die niet hoofzakelijk op de locatie van het terrein van een bedrijf plaatsvinden, maar in de onmiddellijke nabijheid daarvan, kunnen onderdeel zijn van een activiteit in de zin van dit artikel. Dit wordt beschouwd als «directe hinder». Een voorbeeld hiervan zijn laad- en losactiviteiten die op de openbare weg worden uitgevoerd. Het geluid van dit laden en lossen moet dus ook voldoen aan de waarde voor geluid van een activiteit, zoals opgenomen in deze paragraaf. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer golden de geluidnormen ook voor deze activiteiten in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting.

De geluidvoorschriften in deze paragraaf gelden dus voor het geluid dat beschouwd wordt als «directe hinder». Geluid, veroorzaakt door het verkeer van personen en goederen van en naar de activiteit (totdat het is opgenomen in het heersende verkeersbeeld) wordt beschouwd als «indirecte hinder». Voor indirecte hinder geldt alleen de specifieke zorgplicht in artikel 22.44, derde lid van dit omgevingsplan. Zie ook de toelichting bij artikel 22.44, derde lid.

Overigens was het onder het oude recht ook afhankelijk van de omstandigheden van het geval wanneer laden en lossen overgaat in het verkeer van personen en goederen van en naar de activiteit. Deze omgevingsplanregels van rijkswege brengen hier geen verandering in.

Artikel 22.57 Geluid: waar waarden gelden

Onderdeel c

Net als voorheen worden de ligplaatsen van woonschepen en de standplaatsen van woonwagens beschermd tegen geluidhinder. Anders dan onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer worden woonschepen en woonwagens wel als geluidgevoelig gebouw aangemerkt en wordt daarvoor niet de aparte benaming «gevoelige terreinen» gehanteerd. Dit artikel bepaalt vervolgens dat de waarden voor geluid voor woonschepen en woonwagens geldt op de grens van de locatie. Langs andere weg wordt daarmee hetzelfde bereikt.

In bijlage I bij het Bkl is een woonschip gedefinieerd als «drijvende woonfunctie op een locatie die in het omgevingsplan is aangewezen als een ligplaats voor een woonschip».

In bijlage I bij het Bbl wordt onder een woonwagen verstaan: woonfunctie op een locatie bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.

Artikel 22.59 Geluid: voormalige functionele binding

Onderdeel a

Onderdeel a regelt dit voor zogenaamde «plattelandswoningen» die als plattelandswoning zijn aangewezen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Dit was onder het oude recht bepaald in de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 1.1a) en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 1.3c).

Onderdeel b

Onderdeel b regelt dit in het geval van een agrarische activiteit, voor een gebouw met een voormalige functionele binding in het nieuwe deel van het omgevingsplan.

In een situatie als bedoeld onder b wordt in het omgevingsplan of in de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor de woning waar het om gaat (of een ander geluidgevoelig gebouw) bepaald dat deze woning geen bescherming geniet in de vorm van geluidwaarden, tegen geluidhinder door de agrarische activiteit waarmee de woning voorheen was verbonden.

Onderdeel b van deze bepaling voorziet erin dat de waarden voor geluid uit dit tijdelijke deel van het omgevingsplan, die gelden voor de agrarische activiteit, ook daadwerkelijk niet gaan gelden op de gevel van de naastgelegen woning, die nu geen functionele binding meer heeft.

Dit artikel past binnen de mogelijkheden van artikel 5.62 van het Bkl. Dat artikel biedt ruimere mogelijkheden bij geluidgevoelige gebouwen met een voormalige functionele binding. Deze ruimere mogelijkheden zijn niet opgenomen in de omgevingsplanregels van rijkswege.

Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.62 van het Bkl en paragraaf 2.3.8, onder «Voormalige bedrijfswoningen», en paragraaf 8.1.3 onder «Functioneel verbonden en functioneel ondersteunende gebouwen en locaties», van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Bkl.

§ 22.3.4.2 Geluid door activiteiten, anders dan door windturbines en windparken en civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen

Artikel 22.62 Toepassingsbereik

Derde lid

In het toepassingsbereik worden windparken met 3 of meer windturbines expliciet uitgesloten, omdat zij ook niet vallen onder paragraaf 22.3.4.3 over het geluid door windturbines.

Artikel 22.63 Geluid: waarden voor geluidgevoelige gebouwen

[Vervallen]

Artikel 22.70 Geluid: buiten beschouwing laten van geluidbronnen

Eerste lid, onderdelen b tot en met e

Voor onversterkt stemgeluid geldt dat de omgevingsplanregels van rijkswege geen verandering teweegbrengen ten opzichte van de situatie onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit betekent dat het stemgeluid afkomstig van bijvoorbeeld onverwarmde of onoverdekte terrassen, schoolpleinen en sportvelden, buiten beschouwing wordt gelaten bij het beoordelen van de geluidwaarden veroorzaakt door een activiteit.

Op grond van de instructieregel in artikel 5.73 van het Bkl, moet onversterkt stemgeluid vaker buiten beschouwing worden gelaten dan onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en in deze omgevingsplanregels van rijkswege. Op grond van de instructieregel wordt onversterkt menselijk stemgeluid buiten beschouwing gelaten, tenzij het muziekgeluid is of daarmee vermengd is.

Eerste lid, onderdeel f

Voor geluid voor het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging geldt dat de omgevingsplanregels van rijkswege geen verandering teweegbrengen ten opzichte van de situatie onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

In de Grondwet is bepaald dat iedereen het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging individueel of in gemeenschap met anderen vrij te belijden. Wel kunnen volgens de Grondwet regels worden gesteld ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.

Eerste lid, onderdelen g en h

Bij het traditioneel ten gehore brengen van muziek tijdens het hijsen en strijken van de nationale vlag bij zonsopkomst en zonsondergang bij militaire inrichtingen en het ten gehore brengen van muziek vanwege het oefenen door militaire muziekkorpsen in de buitenlucht kan soms niet worden voldaan aan de waarden uit de artikelen in deze paragraaf. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid in de buitenlucht is het doorgaans niet mogelijk om maatregelen te treffen ter beperking van de geluidsemissie. Omdat het onwenselijk is deze activiteiten onmogelijk te maken, worden ze bij het bepalen van de geluidsniveaus buiten beschouwing gelaten.

Eerste lid, onderdelen i en j

Voor onversterkte muziek en traditioneel schieten geldt dat de omgevingsplanregels van rijkswege geen verandering teweegbrengen ten opzichte van de situatie onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit betekent dat onversterkte muziek en traditioneel schieten buiten beschouwing wordt gelaten, tenzij anders is bepaald in een Algemene Plaatselijke Verordening.

In de instructieregels van het Bkl wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen versterkte en onversterkte muziek, wat betekent dat onder het Bkl, anders dan onder het oude recht, onversterkte muziek wél onder de standaardwaarden voor geluid valt. Het Bkl biedt wel de flexibiliteit om bijvoorbeeld alsnog een splitsing aan te brengen tussen versterkte en onversterkte muziek. Deze flexibiliteit geldt ook voor traditioneel schieten.

§ 22.3.4.3 Geluid door windturbines

[Vervallen]

§ 22.3.4.4 Geluid door civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen

[Vervallen]

§ 22.3.5 Trillingen
Artikel 22.83 Toepassingsbereik

[Vervallen]

Artikel 22.87 Trillingen: voormalige functionele binding

Onderdeel a

Onderdeel a regelt dit voor zogenaamde «plattelandswoningen» die in het tijdelijke deel van het omgevingsplan als zodanig zijn aangewezen. Dit was onder het oude recht bepaald in de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 1.1a) en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 1.3c).

Onderdeel b

Onderdeel b regelt dit voor trillingen door een agrarische activiteit, voor een gebouw met een voormalige functionele binding in het nieuwe deel van het omgevingsplan.

In een situatie als bedoeld onder b wordt in het omgevingsplan of in de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, voor de woning waar het om gaat (of ander trillinggevoelig gebouw), bepaald dat deze woning geen bescherming geniet via waarden tegen trillinghinder door de agrarische activiteit waarmee de woning voorheen was verbonden.

Onderdeel b van deze bepaling voorziet erin dat de waarden voor trillingen uit dit omgevingsplan, die gelden voor de agrarische activiteit, ook daadwerkelijk niet gaan gelden in de trillinggevoelige ruimten van de naastgelegen woning die nu geen functionele binding meer heeft.

Dit artikel past binnen de mogelijkheden van artikel 5.85 van het Bkl.

Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.85 van het Bkl en paragraaf 2.3.8, onder «Voormalige bedrijfswoningen», en paragraaf 8.1.3 onder «Functioneel verbonden en functioneel ondersteunende gebouwen en locaties», van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Bkl.

§ 22.3.6 Geur
§ 22.3.6.1 Algemene bepalingen

Artikel 22.90 Toepassingsbereik

Eerste lid

Geurgevoelige objecten

Deze paragraaf is van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object.

Uit de begripsomschrijving in bijlage I bij dit omgevingsplan volgt dat een geurgevoelig object is:

  • 1.

    een geurgevoelig object zoals bedoeld in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij; en

  • 2.

    een geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is maar op grond van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteiten mag worden gebouwd.

Het begrip geurgevoelig gebouw is omschreven in artikel 5.91 van het Bkl.

Het begrip geurgevoelig object is anders dan het begrip geurgevoelig gebouw in het Bkl. Meer uitleg over het verschil tussen de twee begrippen staat in de toelichting op het begrip geurgevoelig object zoals opgenomen in bijlage I bij dit omgevingsplan.

Het Bkl biedt wel de flexibiliteit om het begrip geurgevoelig gebouw uit te breiden naar gebouwen die nu ook vallen onder het begrip geurgevoelig object. Het gaat hierbij om gebouwen waar hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen.

Artikel 22.91 Toepassingsbereik: eerbiedigende werking

[Vervallen]

Artikel 22.94 Geur: voormalige functionele binding

Onderdeel a

Onderdeel a regelt dat de afstanden en waarden voor geur door een activiteit niet gelden voor de zogenaamde «plattelandswoningen» die in het tijdelijke deel van het omgevingsplan als zodanig zijn aangewezen. Dit was onder het oude recht bepaald in de bepalingen van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij (artikel 2, derde lid) en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 1.3c).

Onderdeel b

Onderdeel b regelt dat de afstanden en waarden voor geur voor een agrarische activiteit niet gelden voor een gebouw met een voormalige functionele binding in het nieuwe deel van het omgevingsplan.

Dit betekent dat in dit omgevingsplan of in de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, voor de woning waar het om gaat (of ander geurgevoelig gebouw), wordt bepaald dat deze woning geen bescherming krijgt tegen geurhinder door de agrarische activiteit waarmee de woning voorheen was verbonden, via waarden of afstanden.

Onderdeel b van deze bepaling voorziet er vervolgens in dat de waarden en afstanden voor geur uit dit omgevingsplan die gelden voor de agrarische activiteit, niet gaan gelden op de gevel van de naastgelegen woning die nu geen functionele binding meer heeft.

Dit artikel past binnen de mogelijkheden van artikel 5.96 Bkl.

Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.96 Bkl en paragraaf 2.3.8, onder «Voormalige bedrijfswoningen», en paragraaf 8.1.3 onder «Functioneel verbonden en functioneel ondersteunende gebouwen en locaties», van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Bkl.

§ 22.3.6.2 Geur houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s voor het berijden in een dierenverblijf.

Verhouding Activiteitenbesluit milieubeheer en Wet geurhinder en veehouderij in dit omgevingsplan.

Deze paragraaf is de voortzetting van de artikelen 3.115 tot en met 3.121 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de regels van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij.

Tussen bovenstaande regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij, bestonden enkele kleine inhoudelijke verschillen. Zo is de zogenaamde 50%-regeling in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer vereenvoudigd ten opzichte van die in de voormalige Wet geurhinder en veehouderij. Voor deze paragraaf van het omgevingsplan is aangesloten bij de inhoud van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Ook is artikel 3.116, derde lid, uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer in deze omgevingsplanregels van rijkswege overgenomen. Zo’n bepaling kende de voormalige Wet geurhinder en veehouderij niet.

Vergunningplichtige activiteiten

De regels van deze paragraaf gelden voor alle activiteiten die vallen onder artikel 22.41 van dit omgevingsplan, waaronder milieubelastende activiteiten die vergunningplichtig zijn op grond van hoofdstuk 3 van het Bal.

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven bestaande omgevingsvergunningen voor milieu op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het houden van landbouwhuisdieren of paarden die gehouden worden voor het berijden in dierenverblijven hun gelding houden. Dat geldt ook voor de zogenoemde verleende omgevingsvergunningen beperkte milieutoets. De waarden en afstanden in deze paragraaf gelden alleen voor het beginnen met of wijzigen of uitbreiden van een dierenbedrijf. Of de situatie overbelast is, maakt niet uit zolang het bedrijf niet wordt uitgebreid of gewijzigd.

Voorrang voor geurverordening

Ook is voor deze paragraaf de voorrangsbepaling in artikel 22.1, eerste lid, van dit omgevingsplan van belang. Op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij hebben veel gemeenten in een zogenoemde geurverordening, concentratiegebieden aangewezen of andere waarden of afstanden opgenomen voor het houden van landbouwhuisdieren dan de waarden of afstanden in deze paragraaf van het omgevingsplan. Deze geurverordening maakt op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e, van de Invoeringswet Omgevingswet, deel uit van het tijdelijke omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet. Op grond van artikel 22.1, eerste lid, van dit omgevingsplan, gelden die andere waarden of afstanden uit de geurverordening in plaats van de waarden of afstanden in deze paragraaf.

Artikel 22.96 Toepassingsbereik

[Vervallen]

Artikel 22.98 Geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor: waarden

[Vervallen]

§ 22.3.6.3

[Vervallen]

Artikel 22.106

[Vervallen]

Artikel 22.107

[Vervallen]

Artikel 22.108

[Vervallen]

Artikel 22.109

[Vervallen]

Artikel 22.110

[Vervallen]

Artikel 22.111

[Vervallen]

Artikel 22.112

[Vervallen]

Artikel 22.113

[Vervallen]

§ 22.3.6.4 Geur door andere agrarische activiteiten

Artikel 22.114 Geur opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie: afstand

Tweede lid, onderdeel b

Als vaste mest, champost of dikke fractie korter dan twee weken op één plek opgeslagen ligt, dan is dit artikel niet van toepassing. Wel geldt de specifieke zorgplicht.

Tweede lid, onderdeel c

Een opslag van meer dan 600 m3 vaste mest valt niet onder het toepassingsbereik van dit artikel. In artikel 22.262 is aanvullend op deze bovengrens een vergunningplicht opgenomen voor de opslag van meer dan 600 m3 vaste mest.

Artikel 22.115 Geur opslaan van gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong: afstand

[Vervallen]

Artikel 22.117 Geur opslaan drijfmest, digestaat en dunne fractie: afstand

[Vervallen]

Artikel 22.118 Geur voorziening biologisch behandelen dierlijke meststoffen voor of na vergisten: afstand

[Vervallen]

Artikel 22.119 Geur composteren of opslaan van groenafval: afstand

[Vervallen]

§ 22.3.6.5 Geur door het exploiteren van zuiveringtechnische werken

[Vervallen]

§ 22.3.7 Bodembeheer
§ 22.3.7.1 Nazorg na saneren van de bodem

Artikelen 22.125 Toepassingsbereik en artikel 22.126 Nazorg na afloop van saneren van de bodem

[Vervallen]

§ 22.3.7.2 Kleinschalig graven boven de interventiewaarde bodemkwaliteit

Artikel 22.127 Toepassingsbereik

[Vervallen]

Artikel 22.128 Gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit

Vierde lid

De informatieplicht is niet van toepassing als het graven in bodem plaatsvindt in verband met een spoedreparatie van vitale ondergrondse infrastructuur. Hierbij moet gedacht worden aan het herstellen van gasleidingen en (drink)waterleidingen in geval van lekkages of het herstellen van een kabelbreuk (elektriciteit, glasvezels et cetera). Bij een dergelijke spoedreparatie is het niet redelijk en ook niet mogelijk om vooraf een bodemonderzoek uit te voeren en te voldoen aan de termijn van de informatieplicht (een week). Daarom komt in die situatie een beperkte informatieplicht achteraf in plaats van een meldingsplicht en onderzoek vooraf. De hoeveelheid te ontgraven grond moet proportioneel zijn voor het uitvoeren van een spoedreparatie. Op het uitvoeren van spoedreparaties is uiteraard wel de specifieke zorgplicht van artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving van toepassing. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat hij zich inspant om zelf te beoordelen of zijn handelen nadelige gevolgen heeft en hoe hij de gevolgen redelijkerwijs kan voorkomen of beperken. Als bijvoorbeeld bekend is – of visueel eenvoudig is vast te stellen – dat er verschil is in de kwaliteit van de grond, worden de verschillende lagen voorzichtigheidshalve gescheiden gehouden.

§ 22.3.7.3 Activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico

[Vervallen]

§ 22.3.7.4 Saneren van de bodem in het gebied De Kempen

[Gereserveerd]

§ 22.3.8 Afvalwaterbeheer
§ 22.3.8.1 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

[Vervallen]

§ 22.3.8.2 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

[Vervallen]

§ 22.3.8.3 Lozen van huishoudelijk afvalwater

[Vervallen]

§ 22.3.8.4 Lozen van koelwater

[Vervallen]

§ 22.3.8.5 Lozen bij onderhoudswerkzaamheden aan bouwwerken

[Vervallen]

§ 22.3.8.6 Lozen bij opslaan en overslaan van goederen

[Vervallen]

§ 22.3.8.7 Lozen vanuit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

[Vervallen]

§ 22.3.8.8 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

[Vervallen]

§ 22.3.8.9 Lozen bij calamiteitenoefeningen

[Vervallen]

§ 22.3.9 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

[Vervallen]

§ 22.3.10 Lozen bij maken van betonmortel

[Vervallen]

§ 22.3.11 Uitwassen van beton

[Vervallen]

§ 22.3.12 Recreatieve visvijvers

[Vervallen]

§ 22.3.13 Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal

[Vervallen]

§ 22.3.14 Wassen van motorvoertuigen

[Vervallen]

§ 22.3.15 Niet-industriële voedselbereiding
Artikel 22.199 Geur

[Vervallen]

§ 22.3.16 Voedingsmiddelenindustrie

[Vervallen]

§ 22.3.17 Slachten van dieren en bewerken van dierlijke bijproducten of uitsnijden van vlees, vis of organen
Artikel 22.208 Bodem: eindonderzoek bodem

[Vervallen]

Artikel 22.211 Bodem: herstel van de bodemkwaliteit

[Vervallen]

§ 22.3.18 Opwekken van elektriciteit met een windturbine
Artikel 22.215 Toepassingsbereik: eerbiedigende werking

[Vervallen]

Artikel 22.218 Slagschaduw: voormalige functionele binding

Onderdeel a

Onderdeel a is een regeling voor zogenaamde «plattelandswoningen» die als plattelandswoning zijn aangewezen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Dit was onder het oude recht bepaald in de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 1.1a) en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 1.3c).

Onderdeel b

Onderdeel b is een regeling voor slagschaduw door een windturbine bij een agrarische activiteit, voor een gebouw met een voormalige functionele binding in het nieuwe deel van het omgevingsplan.

In een situatie als bedoeld onder b, wordt in het nieuwe deel van het omgevingsplan of in de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, voor de woning waar het om gaat (of ander slagschaduwgevoelig gebouw) bepaald dat deze woning geen bescherming geniet tegen slagschaduw door een windturbine bij de agrarische activiteit waarmee de woning voorheen was verbonden, door regels in het omgevingsplan.

Onderdeel b van deze bepaling voorziet erin dat de regel voor slagschaduw uit dit omgevingsplan ook daadwerkelijk niet gaat gelden voor de naastgelegen woning, die nu geen functionele binding meer heeft.

Dit artikel past binnen de mogelijkheden van artikel 5.89e van het Bkl.

Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij dat artikel en paragrafen 2.3.8, onder «Voormalige bedrijfswoningen», en 8.1.3, onder «Functioneel verbonden en functioneel ondersteunende gebouwen en locaties», van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Bkl.

§ 22.3.19 In werking hebben van een acculader

[Vervallen]

§ 22.3.20 Bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage
Artikel 22.226 Lucht en geur: afvoeren emissies

[Vervallen]

§ 22.3.21 Traditioneel schieten
Artikel 22.230 Bodem: bodembeschermende voorziening

[Vervallen]

Artikel 22.232 Bodem: eindonderzoek bodem

[Vervallen]

Artikel 22.235 Bodem: herstel van de bodemkwaliteit

[Vervallen]

§ 22.3.22 Bieden van gelegenheid voor het beoefenen van sport in de buitenlucht

[Vervallen]

§ 22.3.23 Opslaan van vaste mest
Artikel 22.240 Toepassingsbereik

Tweede lid, onderdeel b

Het opslaan van vaste mest maakt vaak deel uit van bijvoorbeeld een veehouderij, een akkerbouwbedrijf of een agrarisch loonwerkbedrijf die aangewezen zijn als milieubelastende activiteit in het Bal. In dat geval gelden niet de regels uit deze paragraaf, maar de regels voor de opslag van vaste mest uit het Bal. De regels uit deze paragraaf gelden voor opslagen die behoren bij bijvoorbeeld veehouderijen die minder landbouwhuisdieren houden dan de ondergrenzen, opgenomen in artikel 3.200 van het Bal, kinderboerderijen, dierentuinen of bij maneges.

§ 22.3.24 Opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen

[Vervallen]

§ 22.3.25 Het fokken, houden of trainen van landbouwhuisdieren, andere zoogdieren of vogels

[Vervallen]

§ 22.3.26 Vergunningplichten, aanvraagvereisten en beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten
Artikel 22.259 Omgevingsvergunning verwerken polyesterhars

[Vervallen]

Artikel 22.260 Omgevingsvergunning installeren gesloten bodemenergiesysteem

[Vervallen]

Artikel 22.262 Omgevingsvergunning opslaan propaan of propeen

[Vervallen]

Artikel 22.263 Omgevingsvergunning tanken met LPG

[Vervallen]

Artikel 22.265 Omgevingsvergunning biologisch agens

[Vervallen]

Artikel 22.266 Omgevingsvergunning genetisch gemodificeerde organismen

[Vervallen]

Artikel 22.267 Omgevingsvergunning opslaan dierlijke meststoffen

[Vervallen]

AFDELING 22.4 AANLEGGEN OF WIJZIGEN VAN WEGEN OF SPOORWEGEN ZONDER GELUIDPRODUCTIEPLAFONDS

[Vervallen]

AFDELING 22.5 OVERIGE ACTIVITEITEN

§ 22.5.1 Vergunningplichten en beoordelingsregels voor activiteiten in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 eerste lid, onder a, van de Omgevingswet

[Vervallen]

§ 22.5.2 Aanvraagvereisten
§ 22.5.2.1 Algemene bepalingen

[Vervallen]

§ 22.5.2.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet

[Vervallen]

§ 22.5.2.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van artikel 22.280 van dit omgevingsplan

[Vervallen]

§ 22.5.2.4 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van een andere gemeentelijke regeling dan dit omgevingsplan in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet

Artikel 22.287 Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument: algemeen

Onderdeel a

Onderdeel a van dit artikel betreft de identificatie van het gemeentelijk monument waarop de aanvraag betrekking heeft.

Onderdeel b

Onderdeel b betreft informatie over het huidige en het beoogde gebruik na verlening van de omgevingsvergunning. Deze gegevens zijn nodig om nut en noodzaak van de activiteit en de gevolgen daarvan voor het gemeentelijk monument te kunnen beoordelen.

Onderdeel c

Onderdeel c is nieuw ten opzichte van de voormalige Regeling omgevingsrecht. Dit aanvraagvereiste werd in de praktijk gemist, en dient enerzijds om inzicht te krijgen in de belangen van de aanvrager en de keuzes die ten grondslag liggen aan de aanvraag en anderzijds in de gevolgen voor (de monumentale waarde van) het gemeentelijk monument. Het aanvraagvereiste sluit ook aan op de algemene zorgplicht in de artikelen 1.6 en 1.7 van de Omgevingswet. Die brengt met zich dat een initiatiefnemer voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd nadelige gevolgen voor het gemeentelijk monument zoveel mogelijk moet voorkomen of beperken, of, als dit niet mogelijk is, de activiteit (in die vorm) achterwege laat. Overigens hoeft niet elk verlies van monumentale waarden tot weigering van de omgevingsvergunning te leiden. Bij de belangenafweging worden ook de belangen van de aanvrager betrokken. Dit volgt onder meer uit artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Vooroverleg met het bevoegd gezag is nuttig om te komen tot een haalbaar plan. De aanvrager kan in het kader van het aanvraagvereiste in dit onderdeel refereren aan dit overleg.

Artikel 22.288 Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument voor zover het gaat om een archeologisch monument

Eerste lid, onderdeel a en c

In onderdeel a moet de aard van de activiteit worden omschreven.

Als het maaiveldniveau, bedoeld in de onderdelen a en c en elders in dit artikel, niet of lastig is vast te stellen, zoals het geval is binnen een bouwwerk, kan hiervoor het niveau van de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer worden aangehouden.

Eerste lid, onderdeel b

Voor de topografische kaart, bedoeld in onderdeel b, kan gebruik worden gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en voor locaties op zee van de officiële zeekaarten van de Dienst der Hydrografie. De BGT-kaart is een digitale topografische kaart met een schaal variërend van 1:500 – 1:5000 en bevat topografische objecten, zoals gebouwen, wegen, spoorwegen, waterlopen, parken en bossen. Via de Landelijke Voorziening BGT-informatie kan eenieder vrij de beschikbare BGT-informatie opvragen en downloaden.

Met de coördinatenparen in dit onderdeel wordt gedoeld op het coördinatensysteem van de Rijksdriehoeksmeting en, voor locaties op zee, het Europees Terrestrisch Referentiesysteem 1989 (ETRS89). Er zijn minimaal twee coördinatenparen nodig, zodat daaruit de schaal van de tekening kan worden herleid.

Eerste lid, onderdeel d

Met een programma van eisen als bedoeld in onderdeel d kan het bevoegd gezag specifieke eisen aan een archeologische opgraving stellen, gericht op een professionele uitvoering van de archeologische opgraving als bedoeld in de Erfgoedwet. In een programma van eisen worden de onderzoeksvragen en onderzoeksmethoden beschreven en beargumenteerd. Die zijn gebaseerd op de archeologische verwachting uit het aan het veldonderzoek voorafgaande (bureau)onderzoek.

Eerste lid, onderdeel e

Bij booronderzoek als bedoeld in onderdeel e kan in plaats van met een programma van eisen worden volstaan met een (minder uitvoerig) plan van aanpak. Zie verder de toelichting bij onderdeel d.

Eerste lid, onderdeel f

In onderdeel f is geregeld dat als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument zoals een terp/wierde of een grafheuvel, de aanvrager gevraagd kan worden aan de hand van foto’s inzichtelijk te maken wat de huidige situatie is en tekeningen te overleggen waaruit blijkt hoe het archeologisch monument eruit zal zien na realisatie van het voorgenomen plan. Behalve het bouwen van bouwwerken kan het ook andere ingrepen betreffen, zoals terreinverhardingen, het graven of dempen van sloten of het planten van bomen. Het gaat er bij dit aanvraagvereiste om de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor de zichtbaarheid en de belevingswaarde van het archeologisch monument inzichtelijk te maken.

Eerste lid, onderdeel g

Het aanvraagvereiste in onderdeel g – funderingstekeningen – betreft dat deel van de bouwwerkzaamheden dat in de bodem plaatsvindt. Het bovengrondse deel van het bouwplan is voor de impact op archeologie in de bodem niet relevant.

Tweede lid, onderdeel a

Onderdeel a betreft een volgens de normen van de archeologische beroepsgroep opgesteld rapport van een archeologisch vooronderzoek, waarin de archeologische waarde van het archeologisch monument op de locatie(s) van de voorgenomen activiteit nader is vastgesteld. Het bevoegd gezag moet op basis hiervan voldoende inzicht krijgen in de exacte impact van de activiteit op de archeologische waarde van het archeologisch monument. In die gevallen dat de archeologische waarde eerder al voldoende is vastgesteld, zal dit aanvraagvereiste niet nodig zijn.

Tweede lid, onderdeel b

Het rapport in onderdeel b verschilt in die zin van een rapport als bedoeld in onderdeel a, dat uit dit rapport moet blijken wat de gevolgen van de activiteit zullen zijn voor het archeologisch monument, bijvoorbeeld een zettingsrapport (over het samendrukken van de grond door belasting). Een rapport als hier bedoeld is niet altijd nodig, maar vooral als het om specifieke informatie gaat die niet al blijkt uit de overige gegevens en bescheiden en het bevoegd gezag deze informatie zelf niet al heeft.

Tweede lid, onder d

Met aanlegwerkzaamheden als bedoeld in onderdeel d worden alle werkzaamheden bedoeld die geen bouwactiviteit, sloopactiviteit of ontgrondingsactiviteit zijn en waarbij de bodem wordt geroerd, een werk wordt aangelegd of het terrein anders wordt ingericht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het aanbrengen van terreinverhardingen, aan het graven of dempen van sloten, aan het planten van bomen, struiken of andere diepwortelende planten, of aan het (deels) ophogen van een terrein. Als deze aanvraagvereisten moeten worden aangeleverd in het kader van een aanvraag voor een omgevingsplanactiviteit of een ontgrondingsactiviteit, kunnen dezelfde bescheiden ook in dit kader worden ingediend. Deze aanvraagvereisten zijn niet nodig in geval van kleinschalige werkzaamheden die door de grondgebruiker of eigenaar zelf worden uitgevoerd. Het gaat bij deze aanvraagvereisten vooral om omvangrijkere werkzaamheden die door een aannemer worden uitgevoerd, zoals het verbreden of verdiepen van sloten, het uitbaggeren van grachten, het beschoeien van vaarwegen, sloten of grachten, het (gedeeltelijk) ophogen van het maaiveld, het graven van sleuven voor kabels, leidingen of riolering, of de aanleg van wegen, opritten of verhardingen (bestrating, parkeerplaatsen).

Tweede lid, onderdeel e

In onderdeel e is geregeld dat als de activiteit (ook) bestaat uit het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk het bevoegd gezag bestaande funderingstekeningen kan verlangen. Dit kan uiteraard niet als deze tekeningen verloren zijn gegaan of redelijkerwijs niet meer te achterhalen zijn.

Tweede lid, onderdeel f

Bij de sonaropnamen, bedoeld in onderdeel f, gaat het doorgaans om zogenoemde «multibeamopnamen». Deze hebben als doel om de topografische hoogte, de bathymetrie, van de zeebodem ter plekke te bepalen en dienen als nulmeting om de situatie voorafgaand aan de ingreep te kunnen vergelijken met die daarna.

Artikel 22.290 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een gemeentelijk monument voor zover het gaat om een monument

Eerste lid, onderdeel b

Situatietekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 1, zijn nodig in geval van het gedeeltelijk afbreken van het monument waarbij de omvang van het monument wijzigt. Als de voorgenomen activiteit alleen bestaat uit inpandig slopen of als het monument geheel wordt gesloopt, geldt dit aanvraagvereiste dus niet.

Opnametekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 2, zijn tekeningen waarop de toestand van het monument voorafgaand aan de activiteit is weergeven. Afhankelijk van de aard, omvang en plaats van de voorgenomen sloop kan het gaan om plattegronden, doorsneden, gevelaanzichten en een dakaanzicht. Als alleen inpandige sloopwerkzaamheden plaatsvinden zullen die laatste twee soorten tekeningen niet nodig zijn.

Uit slooptekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 3, moet blijken welke materialen of onderdelen verwijderd worden. Dit moet de omvang en de exacte impact van de voorgenomen sloopwerkzaamheden op het monument inzichtelijk maken. De opnametekeningen kunnen hiervoor als basis worden gebruikt.

Eerste lid, onderdeel c

Een omschrijving van de aard van en de bestemming voor het door de sloop vrijkomende materiaal als bedoeld in onderdeel c is van belang omdat aan de omgevingsvergunning het voorschrift kan worden verbonden deze onderdelen te hergebruiken of voor hergebruik te bewaren, of ze in het belang van de monumentenzorg voor hergebruik elders beschikbaar te stellen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan historische dakpannen, een monumentale topgevel, gevelsteen of een monumentale schouw.

Tweede lid, onderdeel b

Een rapport als bedoeld in onderdeel b kan nodig zijn als dit omgevingsplan voor de locatie van het gebouwde of aangelegde monument (nog) niet voorziet in een adequaat archeologisch regime en de activiteit leidt tot verstoring van de bodem. Zie verder de toelichting bij artikel 22.288.

Tweede lid, onderdeel c

Een beschrijving van de technische staat als bedoeld in onderdeel c is bijvoorbeeld nodig in geval van een voorgenomen sloop op grond van de technische staat van een monument of een onderdeel daarvan. Als deze beschrijving en de foto’s niet voor zich spreken, kan een nadere onderbouwing van de beschrijving in de vorm van een of meerdere technische rapporten nodig zijn (onderdeel d).

Artikel 22.291 Omgevingsplanactiviteit: verplaatsen van een gemeentelijk monument voor zover het gaat om een monument

[Vervallen]

Artikel 22.292 Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument: wijzigen van een monument of monument door herstel ontsieren of in gevaar brengen

Eerste lid, onderdeel b

Opnametekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 2, zijn tekeningen waarop de toestand van het monument voorafgaand aan de activiteit is weergeven. Welke soort tekeningen in een concreet geval nodig zijn, hangt af van de aard van de activiteit. In de regel zullen plattegronden en doorsnedetekeningen nodig zijn. Als de activiteit ook impact heeft op het exterieur of het aangezicht van het monument, zullen ook geveltekeningen en in voorkomend geval een dakaanzicht nodig zijn.

Gebrekentekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 3, zijn nodig als er gebreken worden hersteld. Het betreft feitelijk opnametekeningen waarop de te verhelpen gebreken adequaat zijn weergegeven.

Plantekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 4, zijn tekeningen waarop de nieuwe toestand van het monument (na afloop van de voorgenomen activiteit) is weergeven.

Als er in het kader van de activiteit ook materiaal wordt verwijderd, moeten er in een dergelijk geval ook enkele gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 22.290 (slopen) worden overgelegd. Zoals blijkt uit de begripsbepaling van slopen in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet wordt onder slopen ook verstaan het gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen. In de praktijk van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bleek dat een aanvrager die zijn monument wil restaureren of verbouwen zich niet altijd realiseert dat het wegnemen van materialen ook onder slopen valt en noodzakelijke gegevens en bescheiden daardoor geregeld ontbraken. Daarom zijn de aanvraagvereisten uit artikel 22.290 expliciet (en niet met een verwijzing) in dit artikel opgenomen. Op grond van onderdeel b, onder 5, moet de aanvrager in een dergelijk geval ook slooptekeningen overleggen, waaruit blijkt welke materialen of onderdelen verwijderd worden. De slooptekeningen moeten de exacte impact van de voorgenomen sloopwerkzaamheden op het monument inzichtelijk maken.

Eerste lid, onderdeel c

Op grond van onderdeel c moet in het bestek of in de werkomschrijving de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal worden omschreven. Aan de omgevingsvergunning kan namelijk het voorschrift worden verbonden deze onderdelen te hergebruiken of voor hergebruik te bewaren, of ze in het belang van de monumentenzorg voor hergebruik elders beschikbaar te stellen.

Tweede lid, onderdeel c en d

Een beschrijving van de technische staat als bedoeld in onderdeel c kan bijvoorbeeld nodig zijn in geval van het herstellen van technische gebreken. Als deze beschrijving en de foto’s niet voor zich spreken, kan een nadere onderbouwing van de beschrijving in de vorm van een of meerdere technische rapporten nodig zijn (onderdeel d). Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een (complexe) restauratie.

Tweede lid, onderdeel e

Aanvullende tekeningen als bedoeld in onderdeel e kunnen bijvoorbeeld nodig zijn als er sprake is van bijzondere detaillering (detailtekeningen) of om een beeld te krijgen van het (functioneren van het) monument na verrichting van de activiteit, bijvoorbeeld met impressietekeningen of 3D-visualisaties.

Tweede lid, onderdeel f

Het bevoegd gezag kan bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument kwaliteitseisen hanteren, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de uitvoeringsrichtlijnen die in de beroepsgroep(en) gelden. Bij de beoordeling van een aanvraag is het voor het bevoegd gezag van belang om te weten of de aanvrager het plan dat ten grondslag ligt aan de aanvraag hierop al heeft afgestemd of niet. Op grond van onderdeel f moet hij hier opgave van doen. Het gaat hier overigens niet om algemene uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in het Bbl.

Tweede lid, onderdeel g

Een beheervisie als bedoeld in onderdeel g is een visie op het beheer van een groenaanleg, gebaseerd op een analyse en een waardering op grond van (cultuur)historisch onderzoek en inventarisaties van natuurwaarden, recreatieve en belevingswaarden, waterhuishouding en bodem, en wensen van belanghebbenden (eigenaar en gebruikers). De beheervisie maakt duidelijk welke keuzes zijn gemaakt voor het beheer en is richtinggevend voor een langere periode, bijvoorbeeld 12 tot 18 jaar, of langer. De visie kan ook worden weergegeven in streefbeelden.

Artikelen 22.296 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een bouwwerk in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

[Vervallen]

§ 22.5.2.5 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet

[Vervallen]

§ 22.5.3 Voorschriften
Artikel 22.303 Voorschriften over archeologische monumentenzorg

Eerste lid, onderdeel a

Dit onderdeel heeft betrekking op voorschriften die een plicht inhouden tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in situ kunnen worden behouden. Voorbeelden zijn voorschriften die verplichten tot het treffen van technische maatregelen, zoals het aanbrengen van een ophogingslaag, het aanpassen van de funderingswijze of het beperken van het aantal heipalen.

Eerste lid, onderdeel b

Dit onderdeel heeft betrekking op voorschriften over het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 in samenhang met artikel 5.1, eerste lid, van de Erfgoedwet. Dit betreft dus voorschriften over handelingen bij het opsporen, onderzoeken of verwerven van cultureel erfgoed of onderdelen daarvan, waardoor verstoring van de bodem, of verstoring of gehele of gedeeltelijke verplaatsing of verwijdering van een archeologisch monument of cultureel erfgoed onder water optreedt, tenzij het een op grond van artikel 5.1, tweede lid, van de Erfgoedwet uitgezonderd geval betreft.

Eerste lid, onderdeel c

Onderdeel c heeft betrekking op voorschriften over de begeleiding door een archeologisch deskundige van uitvoeringswerkzaamheden. Deze deskundige is bij de werkzaamheden aanwezig en documenteert eventuele overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden die hierbij aan het licht komen.

Het instrument van archeologische begeleiding is bedoeld voor situaties waarin adequaat vooronderzoek niet mogelijk is door fysieke belemmeringen, zoals een te slopen bouwwerk, waardoor niet tot een betrouwbare waardenstelling kan worden gekomen. Ook kan de begeleiding worden ingezet voor situaties waarin civieltechnische werkzaamheden archeologisch onderzoek niet mogelijk maken of op grond van de beschikbare archeologische informatie is geconcludeerd dat het doen van een opgraving niet (meer) nodig is, maar men toch graag het zekere voor het onzekere wil nemen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij de aanleg van een pijpleiding voor aardgas, omdat de gegraven sleuf te smal is om een goede documentatie mogelijk te maken. Daarnaast kan er bij uitvoeringstrajecten sprake zijn van bijzondere onderzoeksvragen, die juist door archeologische begeleiding kunnen worden beantwoord. Het gaat daarbij om gebieden of complextypen waar wel een archeologische verwachting is, maar waaraan door inventariserend veldonderzoek geen specifieke locatie kan worden gekoppeld. Archeologische begeleiding is nadrukkelijk niet bedoeld als een vervanging voor een inventariserend veldonderzoek of een opgraving. Aan dit onderdeel kan niet worden voldaan met een verwijzing naar een gecertificeerde opgravingsdeskundige, omdat niet alle handelingen waaruit een archeologische begeleiding kan bestaan, handelingen zijn waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet vereist is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het uitzeven van grond afkomstig uit een bouwput of een baggerlocatie om archeologische overblijfselen of voorwerpen te verzamelen. Voor die gevallen kan het bevoegd gezag op basis van dit onderdeel specifieke eisen stellen aan de deskundigheid van de bij de archeologische begeleiding betrokken personen. Denk bijvoorbeeld aan de voorwaarde dat de deskundige kennis moet hebben van de archeologie van het rivierengebied of van de Romeinse tijd. Veelal zullen deze eisen via het programma van eisen worden afgedwongen (zie onderdeel d). Maar het bevoegd gezag kan ook eisen stellen aan de kwalificaties van de deskundige zonder dat het een specifiek programma van eisen als voorschrift opneemt. Dit laat onverlet dat de uitvoerder van de archeologische begeleiding voor zover het handelingen betreft waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet vereist is, in ieder geval moet voldoen aan het bepaalde in artikel 5.4, eerste en tweede lid, van die wet.

Eerste lid, onderdeel d

Met het voorschrift dat de opgraving of begeleiding op een bepaalde wijze, die in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet, moet worden verricht, wordt beoogd aan te sluiten bij de Erfgoedwet en vooral bij het in die wet opgenomen certificatiesysteem, waarbij de nadruk meer is komen te liggen op de professionele standaarden uit het veld zoals tot nu toe neergelegd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Met deze voorschriften worden die voorschriften bedoeld die ook wel als een programma van eisen of een plan van aanpak worden aangeduid en voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet en de Omgevingswet werden gebaseerd op artikel 38, eerste lid, onder a, van de Monumentenwet 1988. In het programma van eisen en plan van aanpak kunnen randvoorwaarden aan het archeologisch onderzoek worden meegegeven, in het bijzonder de doel- en vraagstelling van het onderzoek, en kunnen eisen worden gesteld aan de wijze van uitvoering. Er wordt bijvoorbeeld aangegeven welke onderzoeksmethodiek moet worden ingezet en over welke specifieke kennis en ervaring de actoren moeten beschikken om het onderzoek te kunnen uitvoeren.

Voorkomen moet worden dat de inhoud van de voorschriften in strijd is met de professionele kwaliteitsnorm voor archeologisch onderzoek binnen het in de Erfgoedwet opgenomen certificatiesysteem. Dit betekent dat de voorschriften wel aanvullende eisen mogen bevatten, maar geen eisen die onder het niveau van deze normen van de beroepsgroep liggen. De voorschriften kunnen tenslotte ook betrekking hebben op non-destructief archeologisch onderzoek, zoals een veldkartering of een sonaropname van de zeebodem.

[Vervallen]

KKKKKKKKKKKKKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE I BIJ ARTIKEL 1.1, TWEEDE LID, VAN DIT OMGEVINGSPLAN, BEGRIPSBEPALINGEN

Activiteitenbesluit-bedrijventerrein

Het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein is opgenomen omdat in artikel 22.63, tweede lid, voor gevoelige objecten die op een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein zijn gelegen, hogere geluidswaarden zijn vastgesteld. In de definitie van het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein wordt aangesloten bij geldende omgevingsplannen. Het komt vaak voor dat een omgevingsplan dat (in het tijdelijke deel) een bedrijventerrein aanduidt, meer bestemmingen omvat dan alleen bedrijfsbestemmingen. Zo kan een natuurgebied of landelijk gebied deel uitmaken van een gebied dat in een omgevingsplan is begrensd door een grens die een bedrijventerrein aanduidt. Het is niet de bedoeling dat de hogere waarden ook in die gebieden gelden. Anderzijds kan het voorkomen dat er één of enkele percelen zijn met een andere bestemming dan een bedrijfsbestemming, die omsloten zijn door percelen met bedrijfsbestemmingen. Voor die percelen, bijvoorbeeld een burgerwoning op het bedrijventerrein, zijn de hogere waarden wel van toepassing. Om die reden wordt het begrip beperkt tot een cluster percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen. Opgemerkt wordt dat in het nieuwe stelsel de term «bedrijventerrein» zonder definitie wordt gehanteerd.

Deze regel moet worden overgezet van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan naar het nieuwe deel van dit omgevingsplan. In het nieuwe deel wordt concreet aangeduid voor welke locaties de hogere waarde geldt. Er kan dan geen gebruik meer gemaakt worden van het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein.

concentratiegebied geurhinder en veehouderij

Het begrip «concentratiegebied geurhinder en veehouderij» voor in de paragraaf over geur door het houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, in dierenverblijven.

Als een gemeente in een geurverordening een concentratiegebied heeft aangewezen, dan wordt deze verordening na inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e van de Invoeringswet Omgevingswet van rechtswege onderdeel van het tijdelijk deel van dit omgevingsplan. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben gemeenten op grond van artikel 5.108 van het Bkl de bevoegdheid om in het omgevingsplan één of meerdere concentratiegebieden aan te wijzen. Bestaande concentratiegebieden geurhinder en veehouderij moeten in de transitieperiode overgezet worden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.

distributienet voor warmte

Dit begrip is gedefinieerd als «collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater». Onder dit distributienet valt dus zowel een stadsverwarmingssysteem als een «klein» wijk- of buurtverwarmingssysteem. Voor de definitie is voor zover mogelijk aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving zoals deze is opgenomen in NVN 7125 van april 2011.

geurgevoelig object

Om geen te groot gat te laten vallen op moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, wordt er voor geur in de omgevingsplanregels van rijkswege uitgegaan van de begrippen uit de ingetrokken regelgeving.

Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij was de groep objecten die beschermd werden tegen geurhinder, anders dan de groep geurgevoelige gebouwen die beschermd worden op grond van en gedefinieerd zijn in het Bkl.

Aan de ene kant is het begrip geurgevoelig object breder dan het begrip geurgevoelig gebouw: onder het begrip geurgevoelig object vallen alle locaties waarbij hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen. Onder geurgevoelig gebouw op grond van artikel 5.91 van het Bkl vallen kort gezegd alleen gebouwen met een woon-, onderwijs-, of gezondheidzorg- of kinderopvangfunctie.

Onder het begrip geurgevoelig object, valt dus ook het begrip geurgevoelig gebouw.

Overigens biedt het vierde lid van artikel 5.91 van het Bkl wel de mogelijkheid om in dit omgevingsplan ook andere geurgevoelige gebouwen of gedeelten van gebouwen aan te wijzen, mits er hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen.

Aan de andere kant is het begrip geurgevoelig object smaller dan het begrip geurgevoelig gebouw. Onder het begrip geurgevoelig gebouw, wordt ook verstaan: een gebouw dat nog niet aanwezig is maar op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gerealiseerd.

Soms is er voor bestaande of nieuwe situaties wel al bewust verwezen naar een geurgevoelig gebouw, zoals bedoeld in het Bkl.

gezoneerd industrieterrein

Onder de voormalige Wet geluidhinder gold een geluidzone rondom bepaalde industrieterreinen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt deze systematiek van zones. In plaats daarvan worden bij omgevingsplan geluidproductieplafonds – als omgevingswaarde – vastgesteld rondom bepaalde industrieterreinen. Het begrip gezoneerd industrieterrein komt dus niet meer voor in de Omgevingswet.

Voor de omgevingsplanregels van rijkswege is het van belang dat er geen wijziging optreedt in de rechtspositie van bedrijven op het gezoneerde industrieterrein en in de bescherming ten opzichte van van de geluidgevoelige objecten daaromheen zoals woningen. Daarom is het begrip gezoneerd industrieterrein nog wel relevant.

De begripsbepaling verwijst naar de betekenis die onder de voormalige Wet geluidhinder aan een gezoneerd industrieterrein werd gegeven. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat het begrip gezoneerd industrieterrein enkel in het omgevingsplan is opgenomen om de bestaande rechtsposities ongewijzigd te handhaven, en dat niet is bedoeld om een inhoudelijke wijziging van het begrip door te voeren.

straatpeil

Het begrip straatpeil was voorheen opgenomen in het Bouwbesluit 2012. Deze definitie is destijds ontleend aan de definitie van dat begrip zoals opgenomen in de Modelbouwverordening van de VNG.

warmteplan

Het begrip «warmteplan» is gedefinieerd als besluit van de gemeenteraad, inzake de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor die periode de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen. Waarbij moet worden uitgegaan van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet. Het warmteplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld voor een periode van ten hoogste 10 jaar.

Daarna moet in ieder geval een nieuw warmteplan worden vastgesteld. Als de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, kan de gemeenteraad het plan wijzigen (tussentijds een nieuw plan vaststellen of het plan aanpassen). Dit zou het geval kunnen zijn wanneer over de energiezuinigheids- en/of milieuprestatie van het warmtenet actuele gegevens beschikbaar zijn gekomen, die substantieel afwijken van de aan het vastgestelde warmteplan ten grondslag liggende gegevens, of wanneer de bouwopgave in het warmteplangebied in de loop der tijd dusdanig wijzigt dat dit gevolgen heeft voor het geplande aantal aansluitingen op het warmtenet. Uit de samenhang met artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte» volgt dat een warmteplan kan worden vastgesteld door gemeenten die tot aanleg van een nieuw distributienet willen overgaan. Wanneer een gemeente in verschillende gebieden tot aanleg van warmtenetten wil overgaan, moet het warmteplan per distributienet worden vastgesteld. Het gebied moet in het warmteplan zo nauwkeurig mogelijk worden afgebakend, bijvoorbeeld door een van het warmteplan deel uitmakende plankaart. In het warmteplan moet het geplande aantal aansluitingen op het distributienet worden aangegeven. Dat is van belang omdat de aansluitplicht op grond van artikel 22.10, eerste lid, onder a, niet meer van toepassing is op in het warmteplangebied te bouwen bouwwerken wanneer het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen daadwerkelijk is bereikt. Dit wordt beoordeeld op het moment van het indienen van de aanvraag om een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen van een bouwwerk. Als aan het geplande aantal aansluitingen is voldaan, is vrijwillige aansluiting niet uitgesloten. In de fase dat het geplande aantal aansluitingen nog niet is bereikt, geldt de aansluitplicht overigens ook wanneer het definitieve distributienet nog niet gereed is en bouwwerken tijdelijk collectief van warmte worden voorzien door transport van in hulpketels opgewekte warmte totdat de definitieve infrastructuur gereed is.

In het warmteplan moet de te bereiken mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu van de aansluiting op het distributienet voor warmte, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, worden aangegeven. Het gaat daarbij om de mate die bereikt wordt wanneer het in het warmteplan aangegeven aantal aansluitingen op dat distributienet is bereikt. Deze mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu moet duidelijk zijn aangegeven, bijvoorbeeld aan de hand van getallen voor CO2, en NOx, zodat eenvoudig kan worden getoetst of sprake is van een aan aansluiting op het warmtenet gelijkwaardige oplossing.

De gemeenteraad is bevoegd het warmteplan vast te stellen. Hiermee is zeker gesteld dat de te maken gemeentelijke keuzen over de aanleg van warmtenetten in een gebied via een voor belanghebbenden transparant en democratisch gelegitimeerd proces tot stand komen. Voor het warmteplan gelden – als onderdeel van het omgevingsplan – geen specifieke inhoudelijke vereisten.

Als een gemeente geen warmteplan heeft vastgesteld of niet tijdig (binnen de afgesproken periode) opnieuw heeft vastgesteld, dan kan in die gemeente artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte» niet worden toegepast. In die gemeente kan op basis van vrijwilligheid worden aangesloten op het warmtenet. Zie ook de toelichting op het begrip distributienet voor warmte en de toelichting bij artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte».

[Vervallen]

LLLLLLLLLLLLLLL

Sectie 'Artikel 1.1 Begripsbepalingen' wordt verplaatst van sectie 1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en de Omgevingsregeling van toepassing verklaard op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan. Het gaat om een zogenaamde statische verwijzing. Dat betekent dat latere wijzigingen van de begrippen in de Omgevingswet of de AMvB’s geen invloed hebben op de betekenis van de begrippen in hoofdstuk 22.

Bijlage I Bijlage II bij dit omgevingsplan bevat de overige begripsbepalingen die voor hoofdstuk 22 nog nodig zijn in aanvulling op de begrippen van de wet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling.

MMMMMMMMMMMMMMM

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.1 lid 1

In het tijdelijke deel van dit omgevingsplan worden zowel ruimtelijke besluiten (artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet) als de omgevingsplanregels van rijkswege (artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet) opgenomen. Deze omgevingsplanregels van rijkswege wordt ook wel de bruidsschat genoemd. Onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan vallen bijvoorbeeld bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte op grond van de voormalige Crisis- en herstelwet. In deze bestemmingsplannen is er afgeweken van bepalingen bij of krachtens de voormalige Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer. Dat betekent dat de omgevingsplanregels uit die bestemmingsplannen op onderdelen in strijd zijn met de omgevingsplanregels van rijkswege. Ook kan in een bestemmingsplan toepassing zijn gegeven aan artikel 2, onder a, van de voormalige Interimwet stad-en-milieubenadering waarin is bepaald dat de gemeenteraad in een bestemmingsplan kan afwijken van een milieukwaliteitsnorm voor bodem, geluid en lucht. Omdat ook deze bestemmingsplannen samen met de omgevingsplanregels van rijkswege in het tijdelijke deel van het omgevingsplan worden opgenomen moet er een voorrangsregel worden opgenomen.

Deze voorrangsregel geldt ook bij strijdigheid tussen de omgevingsplanregels van rijkswege en de:

  • .

    voorwaarden aan het lozen van afvloeiend hemelwater of van grondwater op of in de bodem of in een riool in een gemeentelijke verordening op grond van artikel 10.32a van de Wet milieubeheer; en

  • .

    de aanwijzing van concentratiegebieden en waardsen of afstanden voor geur bij het houden van landbouwhuisdieren in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij.

Om die reden is in het eerste lid van dit artikel bepaald dat de regels van afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 van dit omgevingsplan niet van toepassing zijn voor zover die regels in strijd zijn met regels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet. De toets of er sprake is van «strijd» omvat ook een toets of wel of niet sprake is van regels met hetzelfde oogmerk. Als de regels een ander oogmerk hebben, doet «strijd» in de zin van de bepaling zich niet voor. Dit is vergelijkbaar met de wijze waarop bij de toepassing van artikel 121 van de Gemeentewet wordt getoetst of er sprake is van «strijd» met een hogere regeling. Paragraaf 22.2.7.3 van dit omgevingsplan is van de werking van het eerste lid van de voorrangsbepaling uitgezonderd. Deze paragraaf regelt dat bepaalde bouw- en gebruiksactiviteiten van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan, ongeacht wat er in het omgevingsplan concreet is bepaald. Daarmee zijn deze activiteiten, voor zover die in strijd zouden zijn met het omgevingsplan, aangewezen als vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten. Als paragraaf 22.2.7.3 niet van de werking van het eerste lid van de voorrangsbepaling zou worden uitgezonderd, waardoor die paragraaf toch opzij gezet zou kunnen worden door andersluidende bepalingen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, zou als gevolg daarvan de werking van die paragraaf worden ontkracht. Dat is onwenselijk.

NNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid Artikel 22.1 lid 2

Het tweede lid bevat een voorrangbepaling voor vergunningvoorschriften in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit, die met toepassing van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is verleend. Het gaat hierbij om een vergunningplichtige milieubelastende activiteit die in hoofdstuk 3 van het Bal is aangewezen en waarbij deze vergunningvoorschriften bevat voor een onderwerp dat naar het omgevingsplan is verschoven. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.13, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijven deze vergunningvoorschriften gelden. De vergunningvoorschriften gelden naast het omgevingsplan. De strengste regel is dan bepalend. Ten tijde van de vergunningverlening zijn juist bewust strengere of soepeler voorschriften gesteld, afgestemd op de locatie. De regels in afdeling 22.3 van dit omgevingsplan zijn niet van toepassing, voor zover zo’n vergunningvoorschrift geldt. De uitdrukking «voor zover» betekent «in de mate dat». Dat houdt in dat alleen die voorschriften van afdeling 22.3 van dit omgevingsplan buiten toepassing blijven waarvoor voorschriften in de omgevingsvergunning zijn gesteld. Als bijvoorbeeld de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit voor geluid alleen voorschriften met waarden bevat, dan blijft artikel 22.63artikel22.65van dit omgevingsplan met geluidwaarden voor geluidgevoelige gebouwen buiten toepassing. Maar artikel 22.60 van dit omgevingsplan, dat bepaalt wanneer een akoestisch onderzoek gedaan moet worden, is wel van toepassing.

Deze voorrangsbepaling kan relevant zijn voor de volgende onderdelen van afdeling 22.3 van dit omgevingsplan:

paragraaf 22.3.2 Energiebesparing

paragraaf 22.3.3 Zwerfafval

paragraaf 22.3.4 Geluid

paragraaf 22.3.5 Trillingen

paragraaf 22.3.10 Lozen bij maken van betonmortel

paragraaf 22.3.11 Uitwassen van beton

paragraaf 22.3.13 Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal

paragraaf 22.3.19 In werking hebben van een acculader

Dit omgevingsplan voorziet niet in een voorrangsbepaling voor bestaande vergunningvoorschriften of maatwerkvoorschriften op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer die op grond van het algemene overgangsrecht maatwerkvoorschriften zijn geworden en die afwijken van of een nadere invulling geven aan de omgevingsplanregels in dit omgevingsplan. Uit de wetssystematiek volgt al dat een maatwerkvoorschrift voorrang heeft op een algemene bepaling.

OOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Artikel 22.2 Overgangsrecht: gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten' wordt verplaatst van sectie 22.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.2 Overgangsrecht: gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten

Bijlage I bij het Bbl bevat de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument». Deze begrippen gelden op grond van artikel 1.1, eerste lid, van dit omgevingsplan ook voor dit plan. Deze begrippen worden gebruikt in de artikelen 22.27, artikelen 22.28, eerste en tweede lid, 22.3822.37, 22.28722.277, 22.28822.278, 22.290 tot en met 22.29322.280tot en met 22.29522.283 en 22.285.

De begripsomschrijvingen van bovengenoemde begrippen zijn toegesneden op de wijze waarop de bescherming van monumenten en archeologische monumenten op gemeentelijk niveau via het toekennen van een beschermde status en daardoor het van toepassing worden van bepaalde regels onder het nieuwe recht van de Omgevingswet vorm krijgt. Dit gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven en, als het gaat om een voorbeschermd monument of archeologisch monument, door het voor de locatie van het monument of archeologisch monument toevoegen van een voorbeschermingsregel aan dit omgevingsplan via een voorbereidingsbesluit vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.

Daarmee zouden buiten de reikwijdte van bovengenoemde begrippen vallen monumenten en archeologische monumenten op gemeentelijk niveau die onder het voor de Omgevingswet geldende recht als gemeentelijk monument of archeologisch monument zijn aangewezen op grond van een gemeentelijke verordening of een voorbeschermde status hebben verkregen op grond van een zodanige verordening, en waaraan nog niet direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven of waarvoor op dat moment in het omgevingsplan nog geen voorbeschermingsregel is opgenomen. In de praktijk werden onder het voormalige recht onder de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument» dergelijke monumenten en archeologische monumenten verstaan (hierna samen te noemen: gemeentelijke monumenten «oude stijl»).

Dit gevolg, dat niet is beoogd, kan zich voordoen tot het bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarop gemeenten over een omgevingsplan moeten beschikken dat voldoet aan alle eisen van de Omgevingswet. Uiteraard moeten de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» gedurende deze overgangsfase wel adequaat worden beschermd. Dit is het geval zolang deze in dit omgevingsplan nog niet zijn voorzien van de functie-aanduiding gemeentelijk monument in het omgevingsplan of, voor zover het gaat om voorbeschermde monumenten of archeologische monumenten, ter zake een voorbeschermingsregel in dit omgevingsplan is opgenomen. Daarbij wordt er voor zover het gaat om voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten op gewezen dat die onder de Omgevingswet niet per se eerst via een door een voorbereidingsbesluit toe te voegen voorbeschermingsregel aan het omgevingsplan hoeven te worden omgezet naar een voorbeschermd gemeentelijk monument in de zin van de begripsomschrijving uit bijlage I bij het Bbl. Afhankelijk van het tijdsverloop van de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening en van de procedure om tot vaststelling van een nieuw omgevingsplan te komen, kan er voor deze voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten ook voor worden gekozen om deze direct, dus zonder hiervoor eerst een voorbeschermingsregel aan het omgevingsplan toe te voegen, in het nieuwe deel van het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Dit zal zich met name voordoen als de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening gedurende hetzelfde tijdvak gaande is als de procedure tot vaststelling van het omgevingsplan. In dat geval kan het zo zijn dat die procedure tot aanwijzing voldoende voorziet in de benodigde voorbescherming en hoeft die voorbescherming niet afzonderlijk met voorbeschermingsregels in het omgevingsplan te worden gecreëerd.

Voor zover het gaat om de continuering van de gelding van de gemeentelijke verordeningen zelf en een eventueel daarin opgenomen vergunningplicht wordt in de bescherming van de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» al voorzien door de artikelen 22.4 en 22.8 van de Omgevingswet, zoals die artikelen bij de Invoeringswet Omgevingswet worden toegevoegd. Maar voor een adequate bescherming van deze gemeentelijke monumenten «oude stijl» is ook vereist dat de onderdelen van de artikelen artikelen 22.2822.27, 22.3822.37, 22.27622.266, 22.27722.267, 22.279 tot en met 22.28222.269tot en 22.284met22.272 en 22.274die betrekking hebben op gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten in overeenstemming met de daarvoor geldende begripsomschrijvingen, ook op deze gemeentelijke monumenten «oude stijl» van toepassing zijn. Artikel 22.2 van dit omgevingsplan voorziet hierin. Daarbij is het uiteraard zo dat als bij voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten de uitkomst van de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening is dat wordt afgezien van de aanwijzing, op dat moment de voorbescherming vervalt en niet langer sprake is van een «monument of archeologisch monument waarop die verordening van overeenkomstige toepassing is» als bedoeld in artikel 22.2, eerste lid. Het van toepassing zijn van dit artikel op de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» kan dus niet alleen worden beëindigd doordat gedurende de overgangsfase daaraan in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument wordt gegeven of ter zake in het omgevingsplan een voorbeschermingsregel wordt opgenomen (de situaties beschreven in artikel 22.2, tweede lid), waardoor de desbetreffende monumenten en archeologische monumenten rechtstreeks onder de begrippen gemeentelijk monument en voorbeschermd gemeentelijk monument komen te vallen, maar ook doordat de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening uiteindelijk niet tot een aanwijzing leidt.

PPPPPPPPPPPPPPP

Sectie 'Artikel 22.3 Overgangsrecht: rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten' wordt verplaatst van sectie 22.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.3 Overgangsrecht: rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten

Dit artikel bevat voor rijksbeschermde stads- en dorpgezichten vergelijkbaar overgangsrecht als artikel 22.2 voor gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten. Bij onder het oud recht aangewezen rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten doet zich in relatie tot de toepassing van de artikelen 22.27, artikelen 22.28, derde lid lid, en 22.3822.37, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan de situatie voor dat deze bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet buiten de bescherming vallen die deze artikelonderdelen bieden aan rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Deze artikelonderdelen koppelen de bescherming namelijk aan de in het omgevingsplan aan een locatie gegeven functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht maar deze functie-aanduiding zal er op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet veelal niet zijn. Dit omdat de systematiek van bescherming van rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten naar oud recht, anders dan onder de Omgevingswet, niet alleen via het bestemmingsplan en welstandseisen in de gemeentelijke welstandsnota verliep, maar ook via het rechtstreeks werkend sloopvergunningenstelsel in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Onder de Omgevingswet is het sloopvergunningenregime voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten een onderwerp dat als onderdeel van het omgevingsplan wordt geregeld. Direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is in het algemeen nog niet in een adequaat sloopvergunningenregime in het omgevingsplan voorzien, omdat in bestemmingsplannen nog is uitgegaan van het bestaan van de wettelijke vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Om te voorkomen dat door het wegvallen van die rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vergunningplicht een hiaat in de bescherming van een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht ontstaat, is in artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet bepaald dat totdat het omgevingsplan voorziet in een adequaat beschermingsregime dat voldoet aan de in dat artikellid gestelde eisen, voor het slopen in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Artikel 4.35, tweede lid, van die wet verklaart op deze vergunningplicht de op de vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht betrekking hebbende weigeringsgrond uit artikel 2.16 van die wet van overeenkomstige toepassing.

Voor de toepassing van de artikelen 22.27, artikelen 22.28, derde lid lid, en 22.3822.37, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan, zou het ontbreken in het omgevingsplan van de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht met zich brengen dat – zolang in dit omgevingsplan aan een locatie waarvoor een op grond van het oude recht gegeven aanwijzing als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht geldt – die functie-aanduiding nog niet is gegeven, op die locatie zonder beperking op grond van de artikelen 22.27artikelen22.26en 22.3622.35 van dit omgevingsplan, vergunningvrij mag worden gebouwd. Dit is uiteraard onwenselijk. Artikel 22.3 zorgt dat dit gevolg zich niet voordoet door te bepalen dat de artikelen 22.27, artikelen 22.28, derde lid lid, en 22.3822.37, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing zijn op deze locaties tot aan het moment waarop daaraan in dit omgevingsplan wel de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven.

Hoewel de achtergrond van de artikelen 22.2 en 22.3 vergelijkbaar is, heeft artikel 22.3 een iets andere opzet dan artikel 22.2. Dit komt door het feit dat voor de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument» in bijlage I bij het Bbl in begripsomschrijvingen is voorzien. Maar er is binnen het stelsel van de Omgevingswet geen begripsomschrijving voor «rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht». Om die reden is er in artikel 22.3 voor gekozen om de artikelen 22.27, artikelen 22.28, derde lid lid, en 22.3822.37, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing te verklaren.

QQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie 'Artikel 22.4 Maatwerkvoorschriften' wordt verplaatst van sectie 22.2.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.4 Maatwerkvoorschriften

In dit artikel wordt de mogelijkheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften breed opengesteld voor alle artikelen in deze afdeling. Aangezien alle onderwerpen in deze afdeling van landelijke regelgeving zijn overgeheveld naar de gemeente is het onnodig om de maatwerkmogelijkheid te clausuleren. Voorheen bevatten verschillende artikelen van het Bouwbesluit 2012 een uitdrukkelijke mogelijkheid voor het bevoegd gezag om anders te besluiten dan opgenomen in de in het betrokken artikel opgenomen eis. In deze afdeling wordt die mogelijkheid niet voor afzonderlijke artikelen opgenomen, aangezien maatwerk met dit artikel breed openstaat. Het bevoegd gezag kan dus altijd bepalen of in het concrete geval met een gemotiveerd maatwerkvoorschrift kan worden gewerkt. Een uitzondering op het niet meer specifiek benoemen van afwijkmogelijkheden in het artikel zelf is artikel 22.12artikel22.11over de aansluiting van afvoer huishoudelijk afvalwater en hemelwater. De voorheen in het Bouwbesluit opgenomen mogelijkheid voor het bevoegd gezag om aanwijzingen te geven is voor de duidelijkheid van bevoegd gezag en de gebruiker wel in dit artikel overgenomen. Het is op basis van de brede bevoegdheid om maatwerk te stellen op grond van artikel 22.4 echter ook mogelijk dat het maatwerkvoorschrift in een concreet geval anders moet komen te luiden.

RRRRRRRRRRRRRRR

Sectie ' Bouwen en in stand houden van bouwwerken' wordt verplaatst van sectie 22.2.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 22.2.3 Bouwen en in stand houden van bouwwerken

De regels in deze paragraaf gaan over bouwwerken. Zij hebben een relatie met de omgeving waarin dit bouwwerk zich bevindt. De regels over aansluitingen op de diverse distributienetten en waterafvoervoorzieningen en over voorzieningen in het kader van hulpverlening kunnen gezien deze relatie met de omgeving waarin het bouwwerk zich bevindt goed in het omgevingsplan geregeld worden. Als er bijvoorbeeld geen distributienet binnen een bepaalde afstand aanwezig is, kan een bouwwerk daar niet op worden aangesloten. Ook de invulling van de manier waarop in bluswater kan worden voorzien en waar een opstelplaats voor een brandweerwagen het beste kan worden gerealiseerd, is sterk afhankelijk van lokale omstandigheden om het bouwwerk heen. Vanwege deze relatie met de omgeving, het feit dat de inhoud van de regels verder strekt dan alleen het bouwwerk zelf en om geen gat te laten vallen in de verplichtingen zoals die voorheen in het Bouwbesluit 2012 waren opgenomen, zijn deze regels voortaan opgenomen in dit omgevingsplan.

Opgemerkt wordt dat het afsluiten van gebouwen van het distributienet voor gas en aansluiten op een alternatieve warmtevoorziening één van de onderdelen is van de energietransitie in de gebouwde omgeving, en als zodanig is benoemd in het Klimaatakkoord gebouwde omgeving. Het Klimaatakkoord zal in de komende periode worden uitgewerkt, waarbij wordt bezien welke rol wet- en regelgeving kan spelen om te komen tot het afsluiten van gebouwen van het aardgas en het aansluiten op duurzame energiebronnen. Deze nieuwe regels zouden worden gesteld met als doel het fossielvrij maken van de energievoorziening in de gebouwde omgeving, en hebben daarmee dus een ander oogmerk dan de in dit omgevingsplan opgenomen aansluitplichten die met het oog op veiligheid en in gevallen gezondheid zijn gesteld. Regels over de aansluiting op aardgas met het oog op bescherming van het milieu en klimaat zullen in de toekomst mogelijk in het Bbl opgenomen gaan worden en waar nodig voorzien van gemeentelijke maatwerkmogelijkheden. Daarnaast zullen er in hetzelfde kader mogelijk regels gesteld gaan worden over de aansluiting van bestaande bouwwerken op warmtenetten, deze regels strekken verder dan de aansluitplicht voor nieuwe gebouwen zoals deze in artikel 22.10artikel22.9is opgenomen. Het is goed mogelijk dat gemeenten na aanpassing van deze algemene rijksregels, al dan niet met maatwerkmogelijkheden voor gemeenten, de regels in het omgevingsplan daar op moeten afstemmen of de geboden maatwerkmogelijkheden zullen gaan benutten. De regels in deze afdeling zullen dus naar verwachting de komende jaren ook lokaal ingezet kunnen gaan worden om de energietransitie op onderdelen te instrumenteren.

SSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Artikel 22.7 Repressief welstand' wordt verplaatst van sectie 22.2.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.6 22.7 Repressief welstand

Dit artikel heeft betrekking op het repressief welstandstoezicht en was voorheen opgenomen in artikel 12 van de Woningwet. Het uiterlijk van bestaande bouwwerken of te bouwen bouwwerken waar op grond van dit plan geen omgevingsvergunning voor nodig is, mogen niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet gold. Op grond van artikel 4.114 van de Invoeringswet Omgevingswet geldt die welstandsnota als een beleidsregel als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet. In het voormalige artikel 13a van de Woningwet was opgenomen dat bij een overtreding van artikel 12, eerste lid, het bevoegd gezag de eigenaar kon verplichten zodanige door het bevoegd gezag aan te geven voorzieningen te treffen, dat daarmee werd voldaan aan artikel 12 van die wet. In de systematiek van de Omgevingswet is dit een maatwerkvoorschrift. Op grond van artikel 22.4 kan het bevoegd gezag zo’n maatwerkvoorschrift ook stellen voor het onderwerp welstand. Omdat de vraag of artikel 22.7artikel22.6overtreden is, beantwoord moet worden door de criteria van de welstandsnota te beoordelen, ligt het voor de hand dat het bevoegd gezag door middel van een maatwerkvoorschrift aan de eigenaar van een gebouw duidelijk maakt op welke punten aanpassing nodig is om de ernstige strijd met redelijke eisen van welstand op te heffen.

Als de gemeente geen welstandsnota heeft vastgesteld, gelden er voor de gehele gemeente geen welstandsregels waaraan het uiterlijk van bestaande bouwwerken moet voldoen. Optreden tegen welstandsexcessen is dan niet mogelijk. Op grond van het tweede lid is welstandstoezicht evenmin aan de orde voor door de gemeenteraad aangewezen bouwwerken in daarbij aangewezen (zogenoemde welstandsvrije) gebieden. Op grond artikel 12, tweede lid, van de Woningwet, kon de gemeenteraad die welstandsvrije bouwwerken en gebieden aanwijzen. Deze besluiten zijn in artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet, toegevoegd aan het tijdelijke deel van het omgevingsplan waar zowel voor het repressieve welstandstoezicht (in artikel 22.6, artikel 22.7, tweede lid lid) als voor de beoordeling van een nieuw te bouwen vergunningplichtig bouwwerk aan redelijke eisen van welstand (in artikel 22.28, artikel 22.29, tweede lid lid, onderdeel a.), een uitzondering is gemaakt. Het repressieve welstandsvereiste is niet van toepassing op tijdelijke bouwwerken, met uitzondering van seizoensgebonden bouwwerken zoals strandtenten.

De vraag of het uiterlijk van nieuw te bouwen bouwwerken waarvoor wel een omgevingsvergunning op grond van het omgevingsplan nodig is aan daarop van toepassing zijnde welstandseisen voldoet, wordt tijdens het proces van vergunningverlening getoetst. Zie hiervoor artikel artikel 22.2922.28.

TTTTTTTTTTTTTTT

Sectie 'Artikel 22.8 Aansluiting op distributienet voor elektriciteit' wordt verplaatst van sectie 22.2.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.7 22.8 Aansluiting op distributienet voor elektriciteit

UUUUUUUUUUUUUUU

Sectie 'Artikel 22.9 Aansluiting op distributienet voor gas' wordt verplaatst van sectie 22.2.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.8 22.9 Aansluiting op distributienet voor gas

VVVVVVVVVVVVVVV

Sectie 'Artikel 22.10 Aansluiting op distributienet voor warmte' wordt verplaatst van sectie 22.2.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.9 22.10 Aansluiting op distributienet voor warmte

Dit artikel stelt een eis voor nieuw te bouwen bouwwerken met een verblijfsgebied. Een dergelijk bouwwerk moet zijn aangesloten op het distributienet voor warmte als de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of de aansluitkosten niet hoger zijn dan ze zouden zijn bij een aansluitafstand van 40 m. Die plicht is niet alleen afhankelijk van de aansluitafstand maar ook van de vraag of het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen op het distributienet op het moment van het indienen van de aanvraag om vergunning voor het bouwen nog niet is bereikt. Bij een distributienet voor warmte kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een netwerk voor stadsverwarming. Op grond van het tweede lid zal bij een beroep op een daaraan gelijkwaardige oplossing niet alleen rekening moeten worden gehouden met veiligheid maar ook met energiezuinigheid en milieu. Met het tweede lid wordt de toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel op de aansluiting op het distributienet ingekaderd. In dat tweede lid is aangegeven aan welke energiezuinigheids- en milieucriteria een andere oplossing dan een aansluiting op het warmtenet moet voldoen om in een voorkomend geval als gelijkwaardig aan die aansluiting te kunnen worden aangemerkt. Bij de beoordeling van die gelijkwaardigheid moeten de energiezuinigheids- en milieuprestaties van de aangedragen andere oplossing vergeleken worden met de prestaties bij aansluiting op het warmtenet. Referentiekader daarbij is de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu zoals deze in het warmteplan is opgenomen. De prestaties van het warmtenet moeten daarom voldoende concreet in het warmteplan, als onderdeel van het omgevingsplan, zijn opgenomen. Als, bijvoorbeeld, in het warmteplan alleen gegevens over de CO2-uitstoot van het warmtenet zijn opgenomen en niet over NOx-effecten, dan moeten de milieuprestaties van de te beoordelen andere oplossing alleen voor de CO2-uitstoot worden bepaald en mag NOx niet als factor in beschouwing worden genomen. Als een gemeente voor energiezuinigheid de wettelijk vastgestelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC) wil realiseren, dan kan de gemeente in het warmteplan volstaan met de vermelding dat de wettelijke EPC wordt nagestreefd. Aanleg van nieuwe warmtenetten geschiedt veelal in gebieden met een grote bouwopgave (bijvoorbeeld een nieuwe woonwijk met meerdere duizenden woningen). De uitvoering van zo’n bouwopgave en – in samenhang daarmee – van de aanleg van het distributienet voor warmte geschiedt niet in één keer, maar gefaseerd. De uiteindelijke prestatie van het distributienet voor energiezuinigheid en bescherming van het milieu treedt pas op vanaf het moment dat het in het warmteplan aangegeven aantal aansluitingen is bereikt. De beoordeling van de gelijkwaardigheid van een aangedragen andere oplossing moet daarom plaatsvinden op basis van die uiteindelijke energiezuinigheids- en milieuprestaties van het warmtenet, zoals die in het warmteplan zijn aangegeven. Zie verder ook de toelichting op de omschrijvingen van de begrippen distributienet voor warmte en warmteplan.

De in dit artikel opgenomen aansluitplicht op het distributienet voor warmte geldt niet voor het bouwen van drijvende bouwwerken of voor woonfuncties die gebouwd worden in particulier opdrachtgeverschap. Dit sluit aan bij de gelijkluidende uitzonderingen uit het Bouwbesluit 2012. Wanneer er een lokale aansluitplicht gold als bedoeld in het vierde lid van dit artikel, blijft deze aansluitplicht wel van kracht.

Uiteraard staat het een initiatiefnemer daarnaast ook vrij om vrijwillig op het distributienet aan te sluiten.

Het overgangsrecht uit artikel 9.2, tiende lid, van het Bouwbesluit 2012 dat behoort bij artikel 6.10, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 is inhoudelijk ongewijzigd opgenomen in het vierde lid van dit artikel. Dit lid zet de bestaande overgangsbepaling voort, voor die gebieden waar voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 6.10, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 op basis van de gemeentelijke bouwverordening en eventuele daarop gebaseerde nadere afspraken een aansluitplicht op een distributienet voor warmte (stadsverwarming) gold. In die gebieden blijft die aansluitplicht ook met inwerkingtreding van dit omgevingsplan bestaan. Als er na de inwerkingtreding van dit omgevingsplan in een dergelijk gebied wordt bijgebouwd dan geldt de aansluitplicht ook voor deze nieuwe gebouwen. Met dit overgangsrecht wordt rekening gehouden met de bijzondere eigenschappen van een warmtenet. Alleen wanneer in een bepaald gebied de aansluitplicht op een warmtenet over een langere periode is gewaarborgd, is een dergelijk systeem uit het oogpunt van energiezuinigheid en milieu haalbaar. Met gebied wordt bedoeld het gebied waarvoor een gemeente daadwerkelijk een concessie voor de aanleg en exploitatie van een warmtenet aan een netbeheerder heeft gegund. Dit kan ook de hele gemeente zijn. Artikel 22.9, Artikel 22.10, eerste lid lid, is, als het overgangsrecht nog geldt, dus niet van toepassing. Genoemd eerste lid is wel van toepassing op nieuwe bouwwerken in gebieden waar op het moment van inwerkingtreding van dit omgevingsplan nog geen stadsverwarming is aangelegd en ook geen concessie volgens bovenstaande is verleend.

WWWWWWWWWWWWWWW

Sectie 'Artikel 22.11 Aansluiting op distributienet voor drinkwater' wordt verplaatst van sectie 22.2.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.10 22.11 Aansluiting op distributienet voor drinkwater

XXXXXXXXXXXXXXX

Sectie 'Artikel 22.12 Aansluiting van afvoer huishoudelijk afvalwater en hemelwater' wordt verplaatst van sectie 22.2.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.11 22.12 Aansluiting van afvoer huishoudelijk afvalwater en hemelwater

YYYYYYYYYYYYYYY

Sectie 'Artikel 22.13 Bluswatervoorziening' wordt verplaatst van sectie 22.2.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.12 22.13 Bluswatervoorziening

ZZZZZZZZZZZZZZZ

Sectie 'Artikel 22.14 Bereikbaarheid bouwwerk voor hulpverleningsdiensten' wordt verplaatst van sectie 22.2.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.13 22.14 Bereikbaarheid bouwwerk voor hulpverleningsdiensten

AAAAAAAAAAAAAAAA

Sectie 'Artikel 22.15 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen' wordt verplaatst van sectie 22.2.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.14 22.15 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen

BBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie ' Gebruik van bouwwerken' wordt verplaatst van sectie 22.2.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het opschrift van sectie ' Gebruik van bouwwerken' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 22.2.4 Gebruik van bouwwerken

CCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Artikel 22.16 Overbewoning woonruimte' wordt verplaatst van sectie 22.2.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.15 22.16 Overbewoning woonruimte

DDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie 'Artikel 22.17 Bouwvalligheid nabijgelegen bouwwerk' wordt verplaatst van sectie 22.2.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.16 22.17 Bouwvalligheid nabijgelegen bouwwerk

EEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Artikel 22.18 Specifieke zorgplicht gebruik bouwwerk' wordt verplaatst van sectie 22.2.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.17 22.18 Specifieke zorgplicht gebruik bouwwerk

In dit artikel zijn onderdelen terug te vinden die voorheen waren opgenomen in artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet, en de artikelen 7.21 en 7.22 van het Bouwbesluit 2012. Deze zorgplicht («kapstokartikel») heeft betrekking op gebruik van bouwwerken waarin niet is voorzien door de andere voorschriften van dit omgevingsplan en het Bbl. Hiermee heeft het bevoegd gezag een «kapstok» om in een specifiek geval in te grijpen wanneer het gebruik van een bouwwerk leidt tot hinder, overlast, gezondheidsrisico’s en veiligheidsrisico’s anders dan de brandveiligheidsrisico’s die al in het Bbl zijn geregeld.

De zorgplicht opgenomen in het eerste lid geldt voor eenieder die een bouwwerk gebruikt. De term gebruiken moet ruim worden uitgelegd en omvat zowel het zelf gebruiken als het door een ander laten gebruiken. Het eerste lid regardeert dus enerzijds degene die (als eigenaar, beheerder, verhuurder of anders) het gebouw laat gebruiken door een ander, evenals degene die (zelf) gebruik maakt van een bouwwerk. Al deze personen zijn gehouden het noodzakelijke te doen, voor zover dat in hun vermogen ligt, om het ontstaan of voortduren van gevaar voor de gezondheid of veiligheid te voorkomen of te beëindigen. Dit vereist adequaat en tijdig optreden waarbij zowel (tijdelijke) beheersmaatregelen als (permanente) eindmaatregelen noodzakelijk kunnen zijn, afhankelijk van de aard en omvang van een bepaald gevaar.

De zorgplicht is steeds van toepassing, ook in het kader van vergund of op een andere manier toegestaan handelen, al zal in de regel het naleven van de reguliere veiligheids- en gezondheidsbepalingen ertoe leiden dat geen gevaar voor de gezondheid of de veiligheid ontstaat of voortduurt.

De geëiste maatregelen op grond van dit artikel moeten altijd in verhouding staan tot het te bestrijden risico. De gemeente zal de noodzaak hiervan in het concrete geval moeten kunnen onderbouwen.

Enkele voorbeelden van situaties waarin een beroep op dit zorgplichtartikel gerechtvaardigd kan zijn:

  • .

    als sprake is van geluidhinder;

  • .

    als sprake is van ernstige rookhinder door het stoken van hout of andere stoffen;

  • .

    als stankverwekkende stoffen zijn opgeslagen;

  • .

    als sprake is van een illegale hennepkwekerij;

  • .

    als op gevaarlijke wijze materiaal is gestapeld (bijvoorbeeld voor kinderen bereikbare vaten die kunnen gaan rollen);

  • .

    als asbestbevattende materialen of restanten hiervan zich in een zodanige staat bevinden dat het risico van verspreiding van asbestvezels te vrezen valt. Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 ziet op de situatie van sloop en is niet toepasbaar op de situatie van verweren of slijtage.

Met het tweede lid, onderdeel c, is beoogd dat een bouwwerk in een dusdanig nette staat is dat daardoor geen hinder voor personen ontstaat en dat er geen gevaar voor de veiligheid of gezondheid ontstaat. Op grond van dit artikel kan bijvoorbeeld worden opgetreden wanneer in een woning overmatig veel last is van schadelijk of hinderlijk gedierte of wanneer de algemene reinheid (gezondheid) dat betaamt. Het moet gaan om ernstige gevallen.

Het derde lid geeft aan dat dit artikel niet gaat over gebruik van bouwwerken dat al geregeld is in afdeling 6.2 van het Bbl (zie ook hierboven). Die regels zijn namelijk uitputtend en er bestaat geen ruimte dat gebruik daarnaast onderwerp van dit omgevingsplan te laten zijn.

FFFFFFFFFFFFFFFF

Sectie 'Artikel 22.19 Aanwezigheid brandgevaarlijke stoffen nabij bouwwerken' wordt verplaatst van sectie 22.2.5 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.18 22.19 Aanwezigheid brandgevaarlijke stoffen nabij bouwwerken

GGGGGGGGGGGGGGGG

Sectie 'Artikel 22.20 Specifieke zorgplicht staat en gebruik open erven en terreinen' wordt verplaatst van sectie 22.2.5 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.19 22.20 Specifieke zorgplicht staat en gebruik open erven en terreinen

In dit artikel zijn onderdelen terug te vinden die voorheen waren opgenomen in artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet, en de artikelen 7.21 en 7.22 van het Bouwbesluit.

Deze zorgplicht («kapstokartikel») heeft betrekking op de staat en het gebruik van open erven en terreinen waarin niet is voorzien door de andere voorschriften van dit omgevingsplan. Hiermee heeft het bevoegd gezag een «kapstok» om in een specifiek geval in te grijpen wanneer de staat of het gebruik van een open erf of terrein leidt tot hinder, gezondheidsrisico’s en veiligheidsrisico’s. Ook als de staat of het gebruik op zich voldoet aan de voorschriften van dit omgevingsplan kan er reden zijn voor een beroep op dit artikel.

De zorgplicht opgenomen in het eerste lid geldt voor eenieder die een open erf of terrein gebruikt. De term gebruiken moet ruim worden uitgelegd en omvat zowel het zelf gebruiken als het door een ander laten gebruiken. Al deze personen zijn gehouden het noodzakelijke te doen, voor zover dat in hun vermogen ligt, om het ontstaan of voortduren van gevaar voor de gezondheid of veiligheid te voorkomen of te beëindigen. Dit vereist adequaat en tijdig optreden waarbij zowel (tijdelijke) beheersmaatregelen als (permanente) eindmaatregelen noodzakelijk kunnen zijn, afhankelijk van de aard en omvang van een bepaald gevaar.

De zorgplicht is steeds van toepassing, ook in het kader van vergund of op een andere manier toegestaan handelen, al zal in de regel het naleven van de reguliere veiligheidsbepalingen ertoe leiden dat geen gevaar voor de gezondheid of de veiligheid ontstaat of voortduurt.

De geëiste maatregelen op grond van dit artikel moeten altijd in verhouding staan tot het te bestrijden risico. De gemeente zal de noodzaak hiervan in het concrete geval moeten kunnen aantonen.

Enkele voorbeelden van situaties waarin een beroep op dit kapstokartikel gerechtvaardigd kan zijn:

  • .

    als sprake is van lawaaihinder;

  • .

    als sprake is van ernstige rookhinder door het stoken van hout of andere stoffen;

  • .

    als stankverwekkende stoffen zijn opgeslagen;

  • .

    als sprake is van een illegale hennepkwekerij;

  • .

    op gevaarlijke wijze materiaal is gestapeld (bijvoorbeeld voor kinderen bereikbare vaten die kunnen gaan rollen);

  • .

    als asbestbevattende materialen of restanten hiervan zich in een zodanige staat bevinden dat het risico van verspreiding van asbestvezels te vrezen valt. Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 ziet op de situatie van sloop en is niet toepasbaar op de situatie van verweren of slijtage.

Met het derde lid onderdeel c is beoogd dat een open erf of terrein in een dusdanig nette staat verkeert dat daardoor geen hinder voor personen ontstaat en dat er geen gevaar voor de veiligheid of gezondheid ontstaat. Op grond van dit artikel kan bijvoorbeeld worden opgetreden wanneer op een erf overmatig veel last is van schadelijk of hinderlijk gedierte of wanneer de algemene reinheid (gezondheid) dat betaamt. Een open erf en terrein behoort geen gevaar voor de veiligheid of gezondheid op te leveren door drassigheid, stank, verontreiniging, (on)gedierte, begroeiing of voorwerpen. Het moet gaan om ernstige gevallen.

HHHHHHHHHHHHHHHH

Sectie 'Artikel 22.21 Bouwvalligheid nabijgelegen bouwwerk' wordt verplaatst van sectie 22.2.5 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.20 22.21 Bouwvalligheid nabijgelegen bouwwerk

IIIIIIIIIIIIIIII

Sectie 'Artikel 22.22 Vrijstelling van archeologisch onderzoek' wordt verplaatst van sectie 22.2.6 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.21 22.22 Vrijstelling van archeologisch onderzoek

Dit artikel is een voortzetting van artikel 41a van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, dat een vrijstelling van de archeologische onderzoeksplicht bevatte. Dit artikel voorkomt dat er in dit omgevingsplan een lacune zou ontstaan door het wegvallen van artikel 41a. Het gaat hierbij om bodemverstoringen op huis-tuin-en-keukenniveau. Er worden geen grootschalige projecten mee vrijgesteld. Zie ook de toelichting bij artikel 5.130 van het Bkltoelichting bij artikel 5.130 van het Bkl1.

Het eerste lid bepaalt dat als er in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, regels zijn gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid (ook wel: aanlegactiviteit), deze regels niet gelden als de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van minder dan 100 m2. Deze activiteiten zijn vrijgesteld van het vereiste om bij de aanvraag om een omgevingsvergunning een archeologisch rapport aan te leveren en van eventuele vergunningvoorschriften in het belang van de archeologische monumentenzorg.

In het tweede lid is bepaald dat als er in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, (voor een locatie) voor bodemverstorende activiteiten een grotere of kleinere oppervlakte dan 100 m2 is vastgesteld voor de vrijstelling van de archeologische onderzoeksplicht, die afwijkende andere oppervlakte geldt. In dat verband wordt erop gewezen dat aan een vastgestelde afwijkende andere oppervlakte, voor zover die minder dan 50 m2 bedraagt, geen praktische betekenis toekomt als het gaat om het vergunningvrij bouwen van een bijbehorend bouwwerk of een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf dat voldoet aan de in artikel artikel 22.2722.26, onder a en b, van dit omgevingsplan gestelde eisen. De vergunningplicht voor een bouwactiviteit op grond van artikel 22.26artikel 22.25 van dit omgevingsplan geldt dan immers niet. Een archeologische onderzoeksplicht zal voor die gevallen overigens wel kunnen worden opgelegd via andere omgevingsvergunningen die op grond van dit omgevingsplan kunnen zijn vereist, bijvoorbeeld voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden ter voorbereiding van de bouwactiviteit. Hiervoor wordt nader verwezen naar artikel 22.27artikel 22.28, vierde lid lid, van dit omgevingsplan en de toelichting daarop.

JJJJJJJJJJJJJJJJ

Sectie ' Algemene bepalingen' wordt verplaatst van sectie 22.2.7.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het opschrift van sectie ' Algemene bepalingen' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 22.2.7.1 Algemene bepalingen

KKKKKKKKKKKKKKKK

Sectie 'Artikel 22.23 Algemene afbakeningseisen' wordt verplaatst van sectie 22.2.7.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.22 22.23 Algemene afbakeningseisen

LLLLLLLLLLLLLLLL

Sectie 'Artikel 22.24 Meetbepalingen' wordt verplaatst van sectie 22.2.7.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.23 22.24 Meetbepalingen

MMMMMMMMMMMMMMMM

Sectie 'Artikel 22.25 Mantelzorg' wordt verplaatst van sectie 22.2.7.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.24 22.25 Mantelzorg

Dit artikel is ongewijzigd overgenomen uit artikel 1, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Voor de toepassing van de genoemde paragrafen wordt huisvesting in verband met mantelzorg altijd als functioneel verbonden met het hoofdgebouw aangemerkt.

Daarmee wordt bewerkstelligd dat een bijgebouw dat of een aan- of uitbouw die wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg vanwege de expliciet bepaalde functionele verbondenheid met het hoofdgebouw, ook moet worden aangemerkt als een functioneel verbonden bouwwerk en daarmee als bijbehorend bouwwerk als bedoeld in dit omgevingsplan. Daarmee wordt het mogelijk het bijgebouw of de aan- of uitbouw op de grondslag van artikel artikel 22.2722.26, aanhef en onder a, of 22.3622.35, aanhef en onder a, van dit omgevingsplan vergunningvrij te bouwen. In de praktijk blijkt de vraag wel eens te ontstaan of er bij de toewijzing van een eigen huisnummer aan een bij een woning aanwezige mantelzorgvoorziening, nog sprake kan zijn van een bijbehorend bouwwerk. Het al dan niet toekennen van een afzonderlijk huisnummer is echter niet van belang voor de uitleg van deze bepaling.

NNNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Artikel 22.26 Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken' wordt verplaatst van sectie 22.2.7.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.25 22.26 Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Op grond van dit artikel is het verboden zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken. Als onderdeel van de omgevingsplanregels van rijkswege wordt hiermee de vergunningplicht voortgezet, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover die betrekking heeft op artikel 2.10, eerste lid, onder c en d, van die wet. In afdeling 3.2 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet, is uitvoerig ingegaan op het expliciet maken dat deze vergunningplicht voor een bouwactiviteit ook betrekking heeft op het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk.

Het verbod behoudens vergunning geldt overigens niet als het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Omgevingswet aangewezen geval. Die vergunningvrije gevallen zijn aangewezen in artikel 2.15f van het Bbl. Bij die aanwijzing gaat het om een landelijk uniforme categorie gevallen waarin geen omgevingsvergunning is vereist voor het verrichten van een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk (zoals bouwen, verbouwen, vervangen of uitbreiden). In zo’n geval is geen omgevingsvergunning vereist, ook niet als de bouw in strijd zou zijn met een in het omgevingsplan gestelde regel. Voldoet een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk niet aan de in het besluit gestelde voorwaarden, dan mag die activiteit niet zonder omgevingsvergunning worden verricht. In aanvulling op de landelijke categorie vergunningvrije gevallen kunnen in het omgevingsplan meer categorieën bouwactiviteiten worden aangewezen waarvoor geen omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit is vereist. In artikel 22.27artikel22.26van dit omgevingsplan is van die bevoegdheid gebruik gemaakt om bouwactiviteiten die voorheen waren opgenomen in artikel 3 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, onder gelijkwaardige voorwaarden, als vergunningvrije omgevingsplanactiviteit mogelijk te maken. In artikel 22.36artikel22.35is geregeld dat de onderdelen van artikel 2, bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, die niet langer landelijk uniform vergunningvrij zijn op grond van het Bbl, op grond van het omgevingsplan onder dezelfde voorwaarden vergunningvrij zijn. Het betreft hier de bijbehorende bouwwerken, erf- en perceelafscheidingen hoger dan een meter en gebruik van bestaande bouwwerken voor mantelzorg. De artikelen 22.28artikelen22.27en 22.3822.37 bevatten uitzonderingen op dat vergunningvrije bouwen als dat bouwen betrekking heeft op monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en archeologisch erfgoed.

OOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Artikel 22.27 Uitzondering op vergunningplicht artikel 22.26 – omgevingsplan onverminderd van toepassing' wordt verplaatst van sectie 22.2.7.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.26 22.27 Uitzondering Uitzonderingen op vergunningplicht artikel 22.26 – omgevingsplan onverminderd van toepassing

In dit artikel zijn de bouwwerken aangewezen waarvoor de vergunningplicht, bedoeld in artikel artikel 22.2622.25, niet van toepassing is. Met deze categorie van bouwwerken wordt artikel 3 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, met enkele ondergeschikte aanpassingen en een aanvulling van erf- en perceelafscheiding (hoger dan een meter maar niet hoger dan twee meter), voortgezet. Zoals ook in afdeling 3.2 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet toegelicht, geldt voor deze bouwwerken weliswaar niet de vergunningplicht uit artikel artikel 22.2622.25, maar de overige regels uit het omgevingsplan blijven onverminderd van kracht. Dat betekent dat een bouwwerk onverminderd aan de materiële regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van het bouwwerk moet voldoen. Onderdeel van die regels kan ook een bepaling zijn dat daarvan bij omgevingsvergunning van kan worden afgeweken. Deze binnenplanse vergunningplichten kunnen bijvoorbeeld op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de voormalige Wet ruimtelijke ordening, in een van het tijdelijk deel uitmakend bestemmingsplan zijn opgenomen. Ook deze binnenplanse vergunningplichten blijven onverminderd van kracht, met als gevolg dat er toch een binnenplanse vergunning nodig kan zijn voor de betrokken bouwwerken. Als zo’n binnenplanse vergunning niet kan worden verleend of als het bouwwerk of het voorgenomen gebruik daarvan, niet voldoet aan andere in het omgevingsplan gestelde materiële regels, is sprake van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. In dat geval is er voor het bouwwerk een buitenplanse vergunning nodig op grond artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet. Net als bij de werking van artikel 3 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, zijn de betrokken bouwwerken dus alleen maar vergunningvrij als aan alle overige regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken uit dit omgevingsplan wordt voldaan. Als op grond van die andere regels een vergunning nodig is, of als het bouwwerk of het voorgenomen gebruik in strijd is met andere regels uit dit omgevingsplan, moet toch een vergunning worden aangevraagd.

Zoals al beschreven betreft het hier een voortzetting van de bouwwerken die in artikel 3 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht waren opgenomen. Op enkele onderdelen zijn daarin wijzigingen aangebracht. Zo is de eis in onderdeel a, onder 3, dat een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan op meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied moet zijn gelegen, niet langer afhankelijk van de gelding van redelijke eisen van welstand voor het betrokken gebied of bouwwerk. Hiermee wordt de praktische toepassing van de regeling verbeterd.

Onderdeel h zondert van de binnenplanse vergunningplicht uit buisleidingen anders dan buisleidingen waarop artikel 2.29, onder p, aanhef en onder 4°, van het Bbl (bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet oorspronkelijk genummerd als artikel 2.15f, onder p, aanhef en onder 4°) van toepassing is. Hierdoor ontstaat een vergelijkbare samenhang tussen dit artikelonderdeel van de bruidsschat en het genoemde artikelonderdeel uit het Bbl als de samenhang tussen de onderdelen in de artikelen 2 en 3 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht.

In onderdeel i zijn enkele voorwaarden geschrapt (geen verandering van de draagconstructie of (sub)brandcompartimentering), aangezien die om bouwtechnische redenen gesteld werden en geen invloed hebben op de ruimtelijke kwaliteit van het bouwen zoals die door een omgevingsplan wordt gereguleerd.

PPPPPPPPPPPPPPPP

Sectie 'Artikel 22.28 Inperking artikel 22.27 vanwege cultureel erfgoed' wordt verplaatst van sectie 22.2.7.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.27 22.28 Inperking Inperkingen artikel 22.27 vanwege cultureel erfgoed

Artikel 22.28 Artikel 22.27 bevat uitzonderingen en aanvullende randvoorwaarden voor de in artikel 22.27artikel22.26aangewezen gevallen. Gevolg is dat, als uitzondering op de uitzondering, de vergunningplicht uit artikel 22.26artikel22.25toch blijft gelden voor die gevallen (als niet aan de aanvullende randvoorwaarden wordt voldaan). Deze systematiek is overgenomen uit de artikelen 4a en 5, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. De vergunningvrije mogelijkheden zijn in het kader van de bescherming van cultureel erfgoed beperkt in geval van (voor)beschermde monumenten en archeologische monumenten en rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Artikel 22.27, Artikel 22.28, vierde lid lid, is een voortzetting van artikel 5, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, waarbij op basis van de jurisprudentie één wijziging is aangebracht. Artikel 22.27, Artikel 22.28, vierde lid lid, aanhef, verklaart als hoofdregel de op grond van artikel artikel 22.2722.26, aanhef en onder a en b, van dit omgevingsplan bestaande mogelijkheden om een bijbehorend bouwwerk of een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf te bouwen zonder de op grond van artikel 22.26artikel22.25van dit omgevingsplan vereiste omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit buiten toepassing, als er op de locatie van het bouwwerk regels gelden als bedoeld in artikel 22.22artikel22.21van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. In artikel 22.27, artikel 22.28, vierde lid lid, onder a, is de al onder het Besluit omgevingsrecht bestaande uitzondering op deze hoofdregel opgenomen dat deze niet geldt als de oppervlakte van het bouwwerk minder dan 50 m2 bedraagt. Op basis van de jurisprudentie is aan de regeling in dit omgevingsplan een subonderdeel toegevoegd (artikel 22.27, artikel 22.28, vierde lid lid, onder b). Per saldo leidt dit nieuwe subonderdeel ertoe dat de vergunningvrije bouwmogelijkheden voor een bijbehorend bouwwerk en een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf op grond van artikel artikel 22.2722.26, aanhef en onder a en b, van dit omgevingsplan in een groter aantal gevallen van toepassing blijven, ook al gelden er op de locatie van het bouwwerk regels als bedoeld in artikel 22.22artikel22.21van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. Het nieuwe subonderdeel regelt namelijk dat die vergunningvrije bouwmogelijkheden in dat geval ook van toepassing blijven als het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een verbod bevat om zonder omgevingsvergunning grondwerkzaamheden te verrichten die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit en daarop regels als bedoeld in artikel 22.22artikel22.21van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, van toepassing zijn. Op het moment dat sprake is van een dergelijk verbod met daarop betrekking hebbende regels over het verrichten van archeologisch onderzoek, is er geen reden om de desbetreffende vergunningvrije gevallen uit artikel 22.27artikel22.26te beperken. In dat geval is de bescherming van de archeologische waarden op de locatie voldoende verzekerd. De uitzondering op de vergunningplicht uit artikel 22.26artikel22.25kan dan blijven gelden. De toevoeging van dit nieuwe subonderdeel is een uitvloeisel van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met nummer ECLI:NL:RVS:2014:2066. Bij deze uitspraak heeft de Afdeling kort samengevat geoordeeld dat het bestaan van een vergunningplicht voor een bouwactiviteit een eventuele vergunningplicht voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit onverlet laat. Om die reden is het niet langer meer nodig om de bescherming van archeologische waarden die gevolgen kunnen ondervinden van grondwerkzaamheden in het kader van een bouwactiviteit, te laten plaatsvinden via regels die betrekking hebben op die bouwactiviteit. Het zijn twee zelfstandige kaders. In de voormalige planologische regelingen die onderdeel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is dit uiteraard nog niet tot uitdrukking gebracht. Om die reden gebeurt dit nu in het nieuwe subonderdeel. Het is aan gemeenten om dit bij het vaststellen van het omgevingsplan verder te regelen en de regels die met het oog op de bescherming van archeologische waarden op een locatie worden gesteld aan het bouwen en het uitvoeren van grondwerkzaamheden in onderlinge samenhang te bezien en desgewenst aan te passen.

In aanvulling op de toelichting op artikel 2.30 van het Bbl (bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet oorspronkelijk genummerd als artikel 2.15g) wordt hieronder ingegaan op de instructieregels en instructies die in ieder geval in acht genomen moeten worden bij het in het omgevingsplan aanpassen van de artikelen 22.26artikelen22.25en 22.2722.26 van dit omgevingsplan en de in dit artikel (22.28) opgenomen uitzonderingen daarop voor cultureel erfgoed.

Bij aanpassing van het omgevingsplan moet de gemeente de instructieregels en instructies van de provincie en het Rijk in acht nemen. Bij dit onderwerp gaat het dan in ieder geval om de instructieregels uit het Bkl over het behoud van cultureel erfgoed (artikel 5.130) en werelderfgoed (artikel 5.131), de provinciale instructieregels over werelderfgoed (op grond van artikel 7.4, derde lid, van het Bkl) en de instructies ter bescherming van rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten, bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet (in samenhang met artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet).

Voor omgevingsplanactiviteiten in, aan of op via het omgevingsplan (voor)beschermde monumenten of archeologische monumenten zal het daarbij vooral draaien om de vraag of de activiteit van invloed kan zijn op de monumentale waarden. De omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk valt hier immers één op één samen met de omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een (gemeentelijk of provinciaal) beschermd monument of archeologisch monument. Als een gemeente niet tot een vergunningvrijregime per locatie wil overgaan, ligt een vergelijkbaar regime als opgenomen in artikel 13.11 van het Bal, waarin de vergunningvrije gevallen voor de rijksmonumentenactiviteit zijn aangewezen, voor de hand. In de omgeving van – bij – (voor)beschermde monumenten is in ieder geval relevant de instructieregel in artikel 5.130, tweede lid, onder d, onder 1°, van het Bkl, dat de aantasting van de omgeving van deze monumenten moet worden voorkomen voor zover deze daardoor zouden worden ontsierd of beschadigd. De mogelijkheden om binnen een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht meer omgevingsplanactiviteiten vergunningvrij te maken, worden enerzijds specifiek begrensd door het niveau van bescherming dat ten tijde van de aanwijzing als beschermd gezicht op grond van de Monumentenwet 1988 of de instructie op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet voldoende beschermend werd geacht. Anderzijds vormt de generieke instructieregel in artikel 5.130, tweede lid, onder d, onder 2°, van het Bkl in algemene zin een ondergrens. Deze instructieregel bepaalt dat aantasting van het karakter van beschermde stads- en dorpsgezichten (ongeacht op welk overheidsniveau deze zijn beschermd) moet worden voorkomen. Hoewel in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.130 van het Bkl is opgemerkt dat het tweede lid, onder d, onder 2°, zich in eerste instantie richt op stads- en dorpsgezichten (en cultuurlandschappen) die op initiatief van de gemeente zelf worden beschermd, is de bepaling uitdrukkelijk ook van toepassing op rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Dit is ook nodig, omdat veel aanwijzingen als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht inmiddels zo’n vijftig jaar oud zijn en de meeste nog op het oude stelsel zijn geënt, waarin van rechtswege een bouwvergunningplicht gold. Daardoor zijn die als instructie aangemerkte oude aanwijzingen in de praktijk niet altijd leesbaar als een actuele en gedetailleerde instructie als bedoeld in artikel 2.34 van de Omgevingswet. De instructieregel in artikel 5.130, eerste lid, van het Bkl verplicht de gemeente in zo’n geval de karakteristieken van het beschermde gezicht aanvullend te analyseren en te betrekken bij de vraag of er ruimte is voor aanvullende vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten. Het ligt niet voor de hand dat er op gemeentelijk niveau generiek veel meer vergunningvrij zal kunnen worden verklaard. Voornoemde instructieregel voor beschermde stads- en dorpsgezichten geldt overigens ook voor eventuele via het omgevingsplan beschermde cultuurlandschappen, iets wat met name in het buitengebied aan de orde zou kunnen zijn.

In het licht van het voorgaande wordt ook nog gewezen op het – ook rechtstreeks de gemeenten bindende – verdrag van Granada. Op basis van artikel 4 van dat verdrag moet het beschermingsregime zo ingericht worden dat het bevoegd gezag ter voorkoming van ontsiering, vernieling of afbraak van beschermd cultureel erfgoed in een passende controle en goedkeuringsprocedure in kennis wordt gesteld van alle plannen tot het slopen of wijzigen («afbraak of verandering») van een (voor)beschermd monument of aantasting van de omgeving van zo’n monument, of waardoor een beschermd gezicht of cultuurlandschap geheel dan wel gedeeltelijk wordt aangetast als gevolg van de sloop van bestaande gebouwen, de bouw van nieuwe gebouwen, of belangrijke veranderingen waardoor het karakter van het gezicht of cultuurlandschap zou worden aangetast. Artikel 14, eerste lid, van dit verdrag vraagt verder in de verschillende stadia van besluitvorming te zorgen voor passende structuren voor informatie, overleg en samenwerking tussen de centrale overheid, de regionale en lokale overheden, culturele instellingen en verenigingen en het publiek (participatie).

In de meeste gevallen zal een preventieve toets aan het omgevingsplan in de vorm van een vergunningplicht met het oog op bovenstaande overwegingen wenselijk blijven. De hoeveelheid activiteiten in, aan, op en bij beschermde monumenten en archeologische monumenten en in beschermde stads- en dorpsgezichten die in een gebied vergunningvrij zullen kunnen worden na aanpassing van het omgevingsplan zal naar verwachting dus ook niet veel afwijken van de mogelijkheden die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet landelijk in het voormalige Besluit omgevingsrecht waren opgenomen.

QQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie ' Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen' wordt verplaatst van sectie 22.29 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.28 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen

Dit artikel regelt wanneer een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk wordt verleend. Het artikel is een voortzetting van artikel 2.10, eerste lid, onder c en d, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Op grond van artikel 22.28, artikel 22.29, eerste lid lid, wordt de vergunning alleen verleend als het bouwplan niet in strijd is met de regels die in dit omgevingsplan zijn gesteld over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken (onderdeel a) en dat het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota (onderdeel b). In onderdeel a is paragraaf 22.2.4 expliciet uitgezonderd omdat het hier om voormalige rijksregels gaat waar op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ook niet aan getoetst werd bij de vergunningverlening. Daarnaast zijn er in dit omgevingsplan (als onderdeel van de omgevingsplanregels van rijkswege) tal van regels opgenomen die niet over bouwwerken gaan, maar bijvoorbeeld over open erven en terreinen. Deze regels vallen alle buiten het beoordelingskader voor de omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op bouwwerken. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op de eis dat het bouwwerk niet in strijd mag zijn met redelijke eisen van welstand. Ook deze uitzonderingen zijn een voortzetting van het recht zoals dat gold onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet.

De redactie van het eerste lid sluit aan bij artikel 8.0a, eerste lid, van het Bkl. Het imperatieve karakter («wordt verleend») houdt in dat de vergunning moet worden verleend als het bouwplan niet in strijd is met de daarvoor gestelde regels in het omgevingsplan. Er kunnen buiten het omgevingsplan om dus geen aanvullende redenen worden gehanteerd om een vergunning toch te weigeren. Het limitatieve karakter komt tot uiting doordat «alleen» op grondslag van de in het omgevingsplan gestelde regels het «binnenplans» verlenen van een vergunning mogelijk is. Als het bevoegd gezag op basis van de regels in het omgevingsplan tot het oordeel komt dat vergunningverlening niet mogelijk of (bij beslissingsruimte) niet wenselijk is, moet de activiteit als strijdig met het omgevingsplan worden aangemerkt. In dat geval is sprake van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit geldt dat op grond van artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl, de vergunning alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Voor een verdere toelichting hierover wordt verwezen naar de nota van toelichting bij artikel 8.0a van het Bkl.

Onderdeel c

Op grond van artikel 22.25 is het verboden om zonder vergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.

Dit onderdeel bevat de aanvullende beoordelingsregels waaraan een aanvraag om een binnenplanse omgevingsplanactiviteit wordt getoetst.

Wanneer de bodemkwaliteit de waarde voor de toelaatbare kwaliteit overschrijdt, is bouwen alleen mogelijk na het uitvoeren van sanerende of andere beschermende maatregelen, mits die technisch mogelijk zijn. De vraag is louter of het technisch mogelijk is om het geschikt te maken. Het antwoord op die vraag is niet afhankelijk van de goede wil van de initiatiefnemer maar alleen of het objectief, technisch, milieuhygiënisch mogelijk is.

Saneringsmaatregelen worden uitgevoerd in overeenstemming met de milieubelastende activiteit saneren van de bodem, zoals opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Hierin staan twee standaardaanpakken beschreven. Indien deze aanpakken niet voldoen, kan degene die saneert een maatwerkvoorschrift aanvragen bij het bevoegd gezag. In het omgevingsplan van de gemeenten die vallen in het zinkassengebied De Kempen staan maatwerkregels ten opzichte van de voorschriften in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

RRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.30 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.29 lid 1

In het omgevingsplan wordt als lokale waarde de interventiewaarde bodemkwaliteit vastgelegd in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving. Voorheen was dit ook de waarde waaraan de bodemkwaliteit getoetst werd.

Een verbod om te bouwen op verontreinigde bodem (boven de lokale waarde) zonder omgevingsvergunning als er geen maatregelen worden getroffen, volgt uit het samenstel van de vergunningplicht voor bouwen die al elders in de bruidsschat is geregeld met de beoordelingsregel in artikel 22.28, artikel 22.29, eerste lidlid (het toegevoegde onderdeel c), dat die vergunning alleen wordt verleend in de situatie die is gedefinieerd in de specifieke beoordelingsregel.

SSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.30 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid Artikel 22.29 lid 2

TTTTTTTTTTTTTTTT

Sectie 'Derde lid' wordt verplaatst van sectie 22.30 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

UUUUUUUUUUUUUUUU

Sectie 'Artikel 22.31 Voorschrift omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bodemgevoelig gebouw op bodemgevoelige locatie' wordt verplaatst van sectie 22.2.7.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.30 22.31 Voorschrift omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken bodemgevoelig gebouw op bodemgevoelige locatie: na einde activiteit

VVVVVVVVVVVVVVVV

Sectie 'Artikel 22.32 Specifieke beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken bij regels over een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht' wordt verplaatst van sectie 22.2.7.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.31 22.32 Specifieke beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken bij regels over een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht

In het eerste lid van dit artikel wordt, in aanvulling op de beoordelingsregels uit artikel artikel 22.2922.28, de mogelijkheid gegeven om een omgevingsvergunning toch te verlenen als de activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met de in dit omgevingsplan gestelde regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, maar niet in strijd is met de regels die zijn gesteld voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht. Dit betreft regels die in (van het tijdelijke deel van het omgevingsplan deel uitmakende) bestemmingsplannen of inpassingsplannen kunnen zijn opgenomen op grond van artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, van de voormalige Wet ruimtelijke ordening. Voor het voortzetten van de figuren van wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen is niet in overgangsrecht voorzien. Het college van burgemeester en wethouders kan na inwerkingtreding van de Omgevingswet dan ook geen toepassing meer geven aan deze bepalingen. In plaats van deze specifieke wijzigingsbevoegdheden of uitwerkingsplichten, kan toepassing worden gegeven aan de generieke delegatiemogelijkheid op grond van artikel 2.8 van de Omgevingswet. Als vergunningverlening op grond van artikel 22.28, artikel 22.29, eerste lid lid, aanhef en onder a, niet mogelijk is, maar een bouwplan niet in strijd is met de regels die zijn gegeven voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht, kan de vergunning echter toch binnenplans worden verleend. Hierbij bestaat overigens beslissingsruimte. Onder de werking van de voormalige Wet ruimtelijke ordening moest bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht (voor zover de bij een uitwerkingsplicht in acht te nemen regels daarvoor de ruimte laten) ook nog zelfstandig beoordeeld worden of het wijzigings- of uitwerkingsplan, los van de daarbij in acht te nemen regels, in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening. Om die reden is geen imperatief karakter gegeven aan deze aanvullende mogelijkheid om een vergunning voor een bouwplan, dat niet in strijd is met die voor een wijziging- of uitwerking gegeven regels, toch te kunnen verlenen. Het gevolg hiervan is dat, ook al is een bouwplan met de regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht niet in strijd, ook nog een zelfstandige beoordeling moet plaatsvinden of het bouwplan uit een oogpunt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aanvaardbaar kan worden geacht.

In het tweede lid van dit artikel worden alle instructieregels en instructies waaraan moet worden getoetst bij de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit van overeenkomstige toepassing verklaard op de beslissing of een omgevingsvergunning met toepassing van het eerste lid kan worden verleend. Ook dit vindt zijn oorsprong in de voormalige Wet ruimtelijke ordening. Bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of een uitwerkingsplicht moesten, los van de daarbij in acht te nemen regels uit het moederplan, ook de regels uit het voormalige Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de provinciale ruimtelijke verordening in acht worden genomen. Met het tweede lid wordt verzekerd dat ook bij de in het eerste lid geïntroduceerde mogelijkheid om binnenplans een vergunning te verlenen met toepassing van de regels die zijn gesteld voor een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht, geen situatie ontstaat die niet is toegelaten op grond van een onder nieuw recht gestelde instructieregel of gegeven instructie.

WWWWWWWWWWWWWWWW

Sectie 'Artikel 22.33 Specifieke beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken bij voorbereidingsbesluit of aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht' wordt verplaatst van sectie 22.2.7.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.32 22.33 Specifieke beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken bij voorbereidingsbesluit of aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht

Ook in dit artikel zijn aanvullende beoordelingsregels gegeven. Deze aanvullende beoordelingsregels zien op twee specifieke overgangsrechtelijke situaties die verband houden met het feit dat de Omgevingswet niet langer een aanhoudingsplicht kent zoals die was geregeld in artikel 3.3 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Die aanhoudingsplicht kon gelden vanwege een voorbereidingsbesluit dat was genomen ter voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan of vanwege een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor nog geen tot bescherming daarvan strekkend bestemmingsplan gold.

Toepassing van deze beoordelingsregels leidt ertoe dat, ondanks dat aan de beoordelingsregels uit artikel 22.29artikel22.28wordt voldaan, de vergunning toch moet worden geweigerd als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft op grond van de in artikel 22.32, artikel 22.33, eerste lid lid, genoemde bepalingen van de Invoeringswet Omgevingswet een nog onder oud recht genomen voorbereidingsbesluit van kracht is, of een tracébesluit of een besluit krachtens de Wet luchtvaart dat op grond van het oude recht gold als een zodanig voorbereidingsbesluit, of een onder oud recht gedane aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor nog geen tot bescherming daarvan strekkend omgevingsplan geldt. Op de plicht om in zo’n geval de vergunning te weigeren bestaat een uitzondering in het geval het bouwplan niet in strijd is met het omgevingsplan dat in voorbereiding is. Dit is vergelijkbaar met de situatie onder oud recht, waarin artikel 3.3, derde en zesde lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de mogelijkheid bood de onder oud recht toepasselijke aanhoudingsplicht te doorbreken.

In praktische zin betekent de regeling dat onder nieuw recht aangevraagde omgevingsvergunningen voor het verrichten van een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk in een gebied waar een nog onder oud recht tot stand gekomen regime van voorbereidingsbescherming van toepassing is, respectievelijk dat onder oud recht als beschermd stads- of dorpsgezicht is aangewezen maar waarop nog geen voldragen beschermingsregime van toepassing is, in beginsel moeten worden geweigerd. Zo kan de vergunning dus worden geweigerd voor activiteiten die in de toekomst niet meer wenselijk worden geacht en onmogelijk zullen worden gemaakt met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan. De vergunning kan ook worden geweigerd voor activiteiten waarvan het nog onvoldoende zeker is om te kunnen vaststellen of deze met het toekomstige omgevingsplan aanvaardbaar zullen blijven. Ten tijde van de te nemen beslissing op de aanvraag is het besluit tot wijziging van het omgevingsplan immers nog in voorbereiding en is het mogelijk nog onvoldoende vastomlijnd om te kunnen vaststellen of bepaalde activiteiten daarin uiteindelijk zullen worden toegestaan. Een andere mogelijkheid in zo’n geval kan overigens ook zijn om met instemming van de aanvrager, met toepassing van artikel 4:15, tweede lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, de beslistermijn op te schorten tot een moment waarop de voorbereiding zich in een zodanig stadium bevindt dat wel kan worden vastgesteld hoe het bouwplan zich verhoudt tot het in voorbereiding zijnde omgevingsplan. Gewezen wordt in dat verband op het tweede lid, dat de mogelijkheid biedt om de vergunning toch te verlenen als kan worden vastgesteld dat de betrokken activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan respectievelijk het in voorbereiding zijnde omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht. In het laatste geval zal een dergelijk omgevingsplan onder meer moeten voorzien in op de karakteristieken van het beschermde stads- of dorpsgezicht afgestemde beoordelingsregels voor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Zie ook artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet. Met dit tweede lid wordt een vergelijkbare voorziening getroffen als in het al eerder genoemde artikel 3.3, derde en zesde lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Verschil is echter dat met het tweede lid niet de toepasselijke aanhoudingsplicht wordt doorbroken maar dat in plaats van de vergunning te moeten weigeren, de mogelijkheid is gegeven om de vergunning, onder de vergelijkbare condities dat de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan, toch te verlenen.

Voor een meer uitgebreide toelichting op de gevolgen van het vervallen van de aanhoudingsplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt verwezen naar de toelichting bij de tweede nota van wijziging van het wetsvoorstel Invoeringswet Omgevingswet (Kamerstukken II 2018/19, 34 986, nr. 9, p. 35–42).

XXXXXXXXXXXXXXXX

Sectie 'Artikel 22.34 Voorschriften over archeologische monumentenzorg binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken' wordt verplaatst van sectie 22.2.7.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.33 22.34 Voorschriften over archeologische monumentenzorg binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Dit artikel is voor de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit de voortzetting van de regeling in artikel 2.22, tweede lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.2, eerste lid, van het voormalige Besluit omgevingsrecht. Het gaat hier om de gevallen, bedoeld in artikel artikel 22.2622.25. Deze bepaling vloeit voort uit artikel 5.2, eerste lid, van het voormalige Besluit omgevingsrecht, waarin de mogelijkheid tot het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het belang van de archeologische monumentenzorg afhankelijk was gesteld van een expliciete regeling in het bestemmingsplan.

Op het verbinden van deze voorschriften is artikel 22.293, artikel 22.303, eerste lid lid, van overeenkomstige toepassing. Dat artikellid omschrijft nader welke voorschriften in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval kunnen worden verbonden aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of een werkzaamheid als bedoeld in artikel 22.274, artikel 22.284, eerste lid lid, die van invloed is op een archeologisch monument. Gelet op deze van overeenkomstige toepassing verklaring wordt hier verder volstaan met een verwijzing naar artikel 22.303artikel22.293en de toelichting daarop.

YYYYYYYYYYYYYYYY

Sectie ' Aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken' wordt verplaatst van sectie 22.35 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.34 Aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Dit artikel bevat de aanvraagvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk. De aanvraagvereisten zijn grotendeels ontleend aan de artikelen uit de voormalige Regeling omgevingsrecht met aanvraagvereisten vanwege planologische voorschriften en stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening en vanwege redelijke eisen van welstand, voor zover deze eisen onder de Omgevingswet nog relevant zijn voor in het omgevingsplan geregelde bouwactiviteiten. Anders dan in de Regeling omgevingsrecht zijn deze aanvraagvereisten in artikel 22.35artikel22.34geregeld in één artikel, omdat alle genoemde aspecten, inclusief de redelijke eisen van welstand, onder de Omgevingswet worden geregeld in het omgevingsplan. Voor de redelijke eisen van welstand wordt in dit verband verwezen naar de beoordelingsregel in artikel 22.28, artikel 22.29, eerste lid lid, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan. Aan de aanvraagvereisten is verder toegevoegd de eis dat een opgave van de bouwkosten wordt gedaan. De bouwkosten vormen doorgaans de grondslag voor de legesberekening voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. In de voormalige Regeling omgevingsrecht was in de algemene aanvraagvereisten geregeld dat van de kosten van de werkzaamheden van de te verrichten activiteiten opgave wordt gedaan. In de Omgevingsregeling komt dit als algemeen aanvraagvereiste niet meer voor. Daarom moet dit bij een activiteit waarvoor dit van belang is, zoals de in dit artikel bedoelde omgevingsplanactiviteit, bij de specifieke aanvraagvereisten voor die activiteit worden geregeld.

Onderdeel j

Bij een aanvraag om een vergunning voor het bouwen wordt een bodemonderzoek overgelegd. Dit bodemonderzoek is noodzakelijk om te bepalen of de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem is overschreden. In dat geval zijn sanerende of andere beschermende maatregelen een voorwaarde voor het bouwen (artikel 22.28, derde lid, en 22.29).

Dit is een voortzetting van artikel 8 van de Woningwet in samenhang met de lokale bouwverordening.

ZZZZZZZZZZZZZZZZ

Sectie 'Artikel 22.36 Binnenplanse vergunningvrije activiteiten van rechtswege in overeenstemming met dit omgevingsplan' wordt verplaatst van sectie 22.2.7.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.35 22.36 Binnenplanse vergunningvrije activiteiten van rechtswege in overeenstemming met dit omgevingsplan

In dit artikel is geregeld dat de onderdelen van artikel 2 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, die niet langer landelijk uniform vergunningvrij zijn op grond van het Bbl, op grond van het omgevingsplan onder dezelfde voorwaarden vergunningvrij zijn. Het betreft hier de bijbehorende bouwwerken en erf- en perceelafscheidingen hoger dan een meter maar niet hoger dan twee meter. Met dit artikel wordt geregeld dat het bouwen, in stand houden en gebruiken van deze bouwwerken, mits voldaan wordt aan de hierbij gegeven randvoorwaarden, van rechtswege in overeenstemming is met het omgevingsplan. In combinatie met artikel artikel 22.2722.26, waarin deze bouwwerken eveneens zijn aangewezen, leidt dit ertoe dat deze bouwwerken zonder vergunning zijn toegelaten op grond van het omgevingsplan. Er is geen binnenplanse vergunning en ook geen buitenplanse vergunning voor deze bouwwerken nodig. De vergunningplicht, bedoeld in artikel artikel 22.2622.25, is immers niet van toepassing omdat de bouwwerken zijn aangewezen in artikel artikel 22.2722.26. Evenmin is een andere binnenplanse vergunningplicht of een buitenplanse vergunningplicht aan de orde, omdat hier wordt bepaald dat de aangewezen bouwwerken van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan. Dit betekent ook dat een omgevingsvergunning die is vereist op grond van een eventuele in het tijdelijke deel van het omgevingsplan opgenomen bepaling dat voor een activiteit van een bepaalde regel (zoals bijvoorbeeld een toegelaten bouwhoogte) bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, niet nodig is.

Een uitzondering geldt voor de in de aanhef van het artikel opgenomen regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan. Dit betreft de omgevingsplanregels van rijkswege, afkomstig uit onder meer het Bouwbesluit 2012, de Woningwet en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze regels, die ook betrekking kunnen hebben op het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, zijn onverminderd van toepassing. Zo geldt voor deze bouwwerken bijvoorbeeld onverminderd het repressieve welstandsvereiste uit artikel artikel 22.722.6. Als een bouwwerk in strijd zou zijn met één of meer van deze regels, is sprake van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit en dus een omgevingsvergunning vereist.

Bijzondere vermelding verdient nog het in dit artikel in onderdeel c aangewezen gebruik van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg. Omdat het hier slechts gaat om gebruik van een bestaand bouwwerk en niet om het bouwen, in stand houden en gebruiken van een te bouwen bouwwerk, is de vergunningplicht uit artikel 22.26artikel22.25op deze activiteit niet van toepassing en hoeft deze activiteit dus ook niet te worden aangewezen in artikel artikel 22.2722.26. De aanwijzing in artikel 22.36artikel22.35leidt ertoe dat een binnenplanse noch buitenplanse vergunning nodig is voor gebruik van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg.

AAAAAAAAAAAAAAAAA

Sectie 'Artikel 22.37 Bijbehorend bouwwerk in bijzondere gevallen' wordt verplaatst van sectie 22.2.7.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.36 22.37 Bijbehorend bouwwerk in bijzondere gevallen

BBBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie 'Artikel 22.38 Inperkingen artikel 22.36 vanwege cultureel erfgoed' wordt verplaatst van sectie 22.2.7.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.37 22.38 Inperkingen artikel 22.36 vanwege cultureel erfgoed

Dit artikel bevat uitzonderingen en randvoorwaarden voor het vergunningvrij bouwen als bedoeld in artikel artikel 22.3622.35. Deze uitzonderingen waren in artikel 4a van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht opgenomen. Het gaat om uitzonderingen voor (voor)beschermde monumenten en archeologische monumenten en rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten.

CCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Artikel 22.39 Inperkingen artikel 22.36 vanwege externe veiligheid' wordt verplaatst van sectie 22.2.7.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.38 22.39 Inperkingen artikel 22.36 vanwege externe veiligheid

Dit artikel bevat uitzonderingen op de mogelijkheden om vergunningvrije activiteiten als bedoeld in artikel 22.36artikel22.35te verrichten vanwege het belang van de externe veiligheid. Deze uitzonderingen waren opgenomen in artikel 5, derde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Hieraan ligt ten grondslag de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van ten hoogste een op de miljoen per jaar voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties die op grond van artikel 5.7 van het Bkl in een omgevingsplan in acht moet worden genomen. Voor zover artikel 22.36artikel22.35betrekking heeft op die gebouwen – de onderdelen a en c – is het niet wenselijk dat op locaties waar door de in die onderdelen bedoelde activiteiten overschrijding van de norm voor het plaatsgebonden risico aan de orde zou kunnen zijn, vergunningvrij de in die onderdelen bedoelde activiteiten zouden kunnen worden verricht.

De locaties waar deze activiteiten niet mogelijk zijn, zijn in de eerste plaats de locaties waarvoor het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, zelf al vanwege de overschrijding van het plaatsgebonden risico bouwmogelijkheden die kunnen leiden tot kwetsbare of zeer kwetsbare gebouwen niet toelaat. Het gaat hier om artikel artikel 22.3922.38, onder a en b, dat een omzetting is van artikel 5, derde lid, onder a en b, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. De verwijzing naar dit omgevingsplan is hier uitdrukkelijk beperkt tot het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, dat kort samengevat bestaat uit de onder het voormalige recht geldende planologische regelingen. Dit omdat die regelingen uitgaan van de in de desbetreffende onderdelen van artikel 5, derde lid, gehanteerde begrippen en systematiek, die onder de Omgevingswet anders zijn. Het is aan gemeenten om daar bij het vaststellen van het omgevingsplan toepassing aan te geven. Hierop kan niet in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet worden vooruitgelopen.

Artikel Artikel 22.39 22.38 , onder c, zondert daarnaast ook vergunningvrije activiteiten als bedoeld in artikel artikel 22.3622.35, onder a en c, uit, als de beoogde locatie voor die activiteiten is gelegen binnen afstanden die degene die een vergunningvrije milieubelastende activiteit verricht op grond van het Bal in verband met het plaatsgebonden risico in acht moet nemen. Het gaat dan om de afstanden tussen bepaalde installaties of opslagvoorzieningen waar met stoffen wordt gewerkt die een veiligheidsrisico voor de omgeving met zich kunnen brengen en te beschermen gebouwen en locaties. Op grond van het Bal geldt als hoofdregel dat veiligheidsafstanden zoals hier bedoeld gelden tot de begrenzing van de locatie waarop de milieubelastende activiteit wordt verricht. Hierdoor zijn er ook geen beperkingen aan de gebruiksruimte buiten die begrenzing. Maar het Bal staat in een aantal situaties afwijking van deze regel toe. Onderdeel c is alleen voor die gevallen van praktisch belang. De zinsnede «voor zover ... van toepassing is» in de verschillende subonderdelen van artikel artikel 22.3922.38, onder c, brengt dat tot uitdrukking. Degene die een milieubelastende activiteit als hier bedoeld verricht, moet op grond van het Bal op het moment dat de veiligheidsafstanden van toepassing worden buiten de locatie waar hij zijn activiteit verricht, het bevoegd gezag daarover informeren. Het bevoegd gezag moet ervoor zorgen dat deze gegevens terecht komen in het landelijk register externe veiligheidsrisico’s en aldus voor eenieder kenbaar zijn.

Bij de opsomming van activiteiten in artikel artikel 22.3922.38, onder c, is aangesloten bij de opsomming van activiteiten in bijlage VII, onder A, bij het Bkl. Dat onderdeel van die bijlage geeft voor de daarin genoemde vergunningvrije milieubelastende activiteiten uit het Bal vastgestelde afstanden waarbij wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico. De opgesomde activiteiten, zoals die in artikel artikel 22.3922.38, onder c, onder verwijzing naar de desbetreffende artikelen uit het Bal zijn overgenomen, omvatten zes activiteiten die niet worden genoemd in artikel 5, derde lid, onder c, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Het gaat hier om de subonderdelen 2, 5, 6, 7, 12 en 13. Voor de activiteit, bedoeld in subonderdeel 2 (het tanken van voertuigen of werktuigen met LPG), heeft dat als achtergrond dat deze activiteit onder het recht voor de Omgevingswet nog vergunningplichtig was. Door de verschuiving van vergunningplichtig naar vergunningvrij moet de activiteit nu aan de opsomming in artikel artikel 22.3922.38, onder c, worden toegevoegd. Voor de overige toegevoegde activiteiten is gelet op het belang van de externe veiligheid evenmin aanleiding om deze voor de toepassing van artikel artikel 22.3922.38, onder c, buiten beschouwing te laten.

DDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie 'Artikel 22.40 Overgangsrecht bestaande bouwwerken' wordt verplaatst van sectie 22.2.8 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.39 22.40 Overgangsrecht bestaande bouwwerken

EEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie ' Algemeen toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.41 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het opschrift van sectie ' Algemeen toepassingsbereik' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.40 Algemeen toepassingsbereik

FFFFFFFFFFFFFFFFF

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.41 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.40 lid 1

GGGGGGGGGGGGGGGGG

Sectie '' wordt verplaatst van sectie 'Tweede lid' naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.40 lid 2

De onderdelen a tot en met f van het tweede lid sluiten bepaalde milieubelastende activiteiten uit van het algemene toepassingsbereik van deze afdeling.

Op grond van artikel 22.2, eerste lid, van de Omgevingswet mogen de omgevingsplanregels van rijkswege alleen gaan over regels die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet bij of krachtens de wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels. Het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij waren alleen van toepassing op inrichtingen als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Wet milieubeheer. Omdat het begrip milieubelastende activiteit in de Omgevingswet breder is dan dat begrip inrichting, is in dit lid een afbakening van het toepassingsbereik opgenomen.

Bij de overgang naar een nieuwe wetsystematiek en begrippenkader is het niet te voorkomen dat er enkele verschuivingen in de uitvoering van de regelgeving optreden. Aanmerkelijke verschuivingen in het toepassingsbereik zijn niet beoogd. Desondanks zullen er op kleine schaal wel enige verschuivingen optreden, omdat de oude criteria van het begrip inrichting niet één op één zijn overgenomen. De omschrijving van het toepassingsbereik in dit artikel vraagt enige mate van interpretatie. Ook de criteria van het begrip inrichting uit de Wet milieubeheer vroegen om interpretatie, en werden door verschillende bevoegde instanties enigszins verschillend geïnterpreteerd.

Bij de interpretatie van het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, is het raadzaam om aan te sluiten bij de praktijk van de voormalige regelgeving. Als een activiteit als Wet milieubeheer-inrichting werd beschouwd, kan deze ook onder de regels voor milieubelastende activiteiten van deze afdeling vallen.

Een beperkte verschuiving is op zich niet bezwaarlijk, als dit er niet toe leidt dat:

  • a).

    activiteiten die eerst niet onder rijksregels vielen door de regels van deze afdeling van dit omgevingsplan worden beperkt;

  • b).

    activiteiten die wel onder de regels vielen en reële risico’s voor de fysieke leefomgeving inhouden ongeregeld blijven.

Situaties als bedoeld onder a zullen niet snel voorkomen. Juist aan de «onderkant» van het inrichtingenbegrip golden er naast de regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer ook andere regels die ervoor zorgen dat ook activiteiten die geen inrichting waren toch aan regels ter bescherming van de leefomgeving waren gebonden. Denk bijvoorbeeld aan de regels van de Algemene Plaatselijke Verordening, maar ook het restrisico-artikel van het Bouwbesluit 2012 (artikel 7.22). Deze regels van de Algemene Plaatselijke Verordening blijven op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van het algemeen overgangsrecht (artikel 22.4 van de Omgevingswet bepaalt namelijk dat artikel 122 van de Gemeentewet tijdelijk niet van toepassing is) gelden. Het restrisico-artikel van het Bouwbesluit 2012 is ook opgenomen als regel van rijkswege in het omgevingsplan. Bovendien zijn de regels van deze afdeling voor activiteiten waarop ze van toepassing zouden worden zelden feitelijk beperkend, omdat bij het op gebruikelijke wijze uitvoeren van de activiteit aan de regels wordt voldaan.

Ook voor situaties als bedoeld onder b hoeft in zijn algemeenheid niet te worden gevreesd. Veelal gold voor de activiteiten aan de onderkant van het inrichtingenbegrip naast de zorgplicht van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 2.1) alleen een beperkt aantal regels, zoals de geluidregels. Een eventuele overtreding van de zorgplicht van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer zal in veel gevallen ook als overtreding van de algemene zorgplicht van de Omgevingswet kunnen worden aangemerkt. En omdat de rijksregels niet gelden, zal ook de Algemene Plaatselijke Verordening veelal een deel van de bescherming overnemen.

Het algemene overgangsrecht in artikel 22.4 van de Omgevingswet en de mogelijkheden voor maatwerk op grond van deze afdeling zullen eventuele nadelige gevolgen van de beperkte verschuivingen voldoende ondervangen.

Bij het voorbereiden van deze afdeling zijn al verschillende mogelijke verschuivingen in het toepassingsbereik geïdentificeerd. Belangrijke aandachtspunten worden hieronder benoemd.

De onderdelen in dit tweede lid beogen de criteria «een omvang alsof zij bedrijfsmatig is», «binnen een zekere begrenzing» en «pleegt te worden verricht» binnen de omschrijving van het begrip inrichting in de Wet milieubeheer te vervangen. De categorieën uit bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht zijn niet overgenomen. Sommige ondergrenzen in die categorieën kunnen eventueel terugkomen in het toepassingsbereik van de paragrafen in deze afdeling.

Kleine winkels waar geen installaties met meer dan 1,5 kW elektromotorisch vermogen aanwezig zijn, waren bijvoorbeeld meestal geen Wet milieubeheer-inrichting, maar vallen nu wel onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling in het omgevingsplan. Alhoewel er geen specifieke voorschriften voor gelden, moeten deze activiteiten wel voldoen aan de specifieke zorgplicht.

Onderdeel a

De omgevingsplanregels van rijkswege voor de milieubelastende activiteit zijn alleen van toepassing op milieubelastende activiteiten, anders dan wonen. Hiermee wordt aangesloten op het toepassingsbereik voor de instructieregels voor geluid, trillingen en geur in het Bkl.

Als een hobby een bepaalde omvang overstijgt kan dit ertoe leiden dat het verrichten van een activiteit niet meer onder wonen valt. Denk hierbij aan het in een bepaalde omvang houden van dieren, sleutelen aan auto’s, meubels maken of bereiden van voedingsmiddelen. Waar de grens ligt, is een grijs gebied. Hetzelfde geldt voor bedrijven aan huis. De gemeente mag hier ook zelf invulling aan geven in het omgevingsplan. Overigens was bij de toetsing of er sprake was van een Wet milieubeheer-inrichting het criterium «een omvang alsof zij bedrijfsmatig is» ook altijd een grijs gebied.

Een ander bekend voorbeeld van onduidelijkheid over de vraag of een activiteit een Wet milieubeheer-inrichting was, is het opslaan van huisbrandolie of propaan in tanks bij particulieren. Onder het regime van de Omgevingswet wordt dit afgedekt door het Bal.

Onderdeel b

Het feitelijk verrichten van bouw- en sloopactiviteiten of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk of van een terrein, vallen niet onder deze afdeling. Ook in het Bbl zijn eisen opgenomen voor zowel geluid als trillingen bij bouw- en sloopactiviteiten. Het Bbl bevat voor het verrichten van die activiteiten ook een specifieke zorgplicht. Verder bevat de Algemene Plaatselijke Verordening vaak regels ter voorkoming van hinder door bouw- en sloopgerelateerde activiteiten. Het algemene overgangsrecht van de Omgevingswet in artikel 22.4 van de Omgevingswet zorgt ervoor dat deze regels van de Algemene Plaatselijke Verordening bij de inwerkingtreding van de wet blijven gelden. Naast deze regels bevat afdeling 22.2 van dit omgevingsplan een specifieke zorgplicht voor het gebruik van een bouwwerk (artikel 22.17). Het is dus niet zo dat er, door de uitzondering in dit onderdeel, voor deze activiteiten geen regels gelden.

Onder het regime van de Wet milieubeheer gebeurde het in bijzondere gevallen wel dat bouwwerkzaamheden die langer duurden dan zes maanden, als een Wet milieubeheer-inrichting werden gezien. Deze activiteiten vallen buiten het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, maar ook daarvoor geldt dat de hiervoor genoemde regels van toepassing zijn.

Onderdeel c

Deze uitzondering beoogt de activiteiten die in de openbare buitenruimte plaatsvinden uit te sluiten. Voorbeelden zijn kermissen en andere evenementen, weekmarkten, mobiele installaties/activiteiten zoals draaiorgels, ophalen van vuilnis en gevelreiniging (met uitzondering van lozen). Het voor korte periode bezetten van een stukje openbaar toegankelijk terrein, maakt het daarmee niet ontoegankelijk. Activiteiten in een openbaar toegankelijk gebouw, zoals een publieke parkeergarage of het stadhuis, vallen wel onder het toepassingsbereik. Ook het laden en lossen op de openbare weg in de onmiddellijke nabijheid van een winkel, of het verkeer van en naar het bedrijf valt wel onder het toepassingsbereik van deze afdeling.

Voor enkele activiteiten zoals het exploiteren van een mobiele vis-, friet-, oliebollen- of marktkraam of het exploiteren van een terras, was het afhankelijk van de situatie en de interpretatie van het bevoegd gezag of ze gezien werden als een Wet milieubeheer-inrichting. Deze interpretatieverschillen kunnen zich ook nu weer voordoen. Zoals al aangegeven in de inleiding van de toelichting op dit artikel is er in principe geen verschuiving in het toepassingsbereik van deze afdeling in het omgevingsplan ten opzichte van het oude begrip Wet milieubeheer-inrichting beoogd.

Onderdeel d

Doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen valt niet onder deze afdeling van dit omgevingsplan.

Onderdeel e

Dit onderdeel sluit evenementen, waarover geluidregels zijn gesteld in bijvoorbeeld de Algemene Plaatselijke Verordening of een evenementenverordening uit van het toepassingsbereik van deze afdeling over milieubelastende activiteiten. Deels gebeurt dit al met onderdeel c, omdat evenementen vaak plaatsvinden in de openbare buitenruimte. Maar regelmatig zijn evenementen ook besloten of vinden ze plaats in een tijdelijk leegstaand gebouw. Deze uitzondering geldt niet voor activiteiten waarvoor geen geluidregels gelden bij of krachtens een gemeentelijke verordening, maar waarvoor geluidregels waren opgenomen in een omgevingsvergunning voor een inrichting op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Voorbeelden hiervan kunnen zijn permanente evenemententerreinen of evenementenhallen.

Onderdeel f

Deze uitzondering beoogt vooral het gebruik van landbouwvoertuigen op weilanden en akkers uit te sluiten van het algemene toepassingsbereik voor deze afdeling. De opslag van vaste mest op een weiland of akker valt wel onder dit algemene toepassingsbereik. Een installatie die verplaatsbaar is maar gedurende een langere periode achtereen op een weiland of akkers wordt gebruikt, wordt niet gezien als mobiele installatie en valt ook onder de regels voor de milieubelastende activiteiten in dit omgevingsplan. Bijvoorbeeld een antihagelkanon. Ook verplaatsbare mijnbouwwerken vallen onder het toepassingsbereik van deze afdeling.

Onderdeel g

Vaste objecten zoals bruggen, sluizen en tunnels kunnen door de aanwezigheid van elektromotorisch vermogen gezien worden als milieubelastende activiteiten. Bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor het vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen vallen niet onder het toepassingsbereik van afdeling 22.3 van dit omgevingsplan.

Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet bleven elektromotoren van bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen buiten beschouwing bij het bepalen of sprake was van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Dit was bepaald in categorie 1, 1.2, onder c, van bijlage I, onderdeel C, bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

HHHHHHHHHHHHHHHHH

Sectie 'Derde lid' wordt verplaatst van sectie 22.41 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

IIIIIIIIIIIIIIIII

Sectie 'Vierde lid' wordt verplaatst van sectie 22.41 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Vierde lid Artikel 22.40 lid 4

JJJJJJJJJJJJJJJJJ

Sectie 'Artikel 22.42 Oogmerken' wordt verplaatst van sectie 22.3.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.41 22.42 Oogmerken

Dit artikel somt op met welke oogmerken de algemene regels voor de milieubelastende activiteiten in dit (tijdelijke) omgevingsplan zijn gesteld. De wet kent een aantal maatschappelijke doelen. De algemene regels over milieubelastende activiteiten in dit omgevingsplan zijn gesteld vanwege een concretisering van deze doelen. Artikel 22.42Artikel22.41somt deze oogmerken limitatief op. Artikel 22.42Artikel22.41werkt ook door in de bevoegdheden van bestuursorganen tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Meer uitleg hierover staat bij de toelichting op artikel toelichting op artikel 22.4522.44.

Het artikel sluit aan bij de oogmerken van artikel 4.22 van de Omgevingswet, voor het stellen van rijksregels. Het artikel bouwt voort op de te beschermen belangen die in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer zijn genoemd. Onderdeel c van dit artikel benoemt enkele milieuthema’s, maar ook andere milieuaspecten zoals geluid, trillingen en geur vallen onder de oogmerken van deze afdeling.

Bij de activiteiten in deze afdeling zullen niet steeds alle oogmerken of milieuthema’s een rol spelen, en zullen zeker niet alle milieuaspecten bij een activiteit terugkomen in meer uitgewerkte regels. Als voor een bepaald oogmerk geen nader uitgewerkte regels in dit omgevingsplan zijn opgenomen, geldt wel de specifieke zorgplicht.

KKKKKKKKKKKKKKKKK

Sectie 'Artikel 22.43 Normadressaat' wordt verplaatst van sectie 22.3.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.42 22.43 Normadressaat

LLLLLLLLLLLLLLLLL

Sectie ' Specifieke zorgplicht' wordt verplaatst van sectie 22.44 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.43 Specifieke zorgplicht

De specifieke zorgplicht zorgt ervoor dat degene die een activiteit verricht, alles moet doen en laten om negatieve gevolgen voor de veiligheid, het milieu en de gezondheid te voorkomen. Soms lukt voorkomen niet. Dan moet hij ervoor zorgen dat er zo min mogelijk negatieve gevolgen voor het milieu en de gezondheid zijn.

Deze specifieke zorgplichtbepaling komt grotendeels overeen met de specifieke zorgplichtbepaling in het Bal. Dit artikel geldt daarom niet voor milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Dit is bepaald in het vierde lid. Voor meer informatie over de inhoud en werking van de specifieke zorgplicht wordt verwezen naar paragraaf 3.1 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Bal.

De specifieke zorgplichten die in dit artikel zijn opgenomen, blijven gelden naast de algemene regels van deze afdeling in dit omgevingsplan, eventuele maatwerkvoorschriften en de vergunningplichten die in deze afdeling zijn opgenomen.

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht, onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift (zie het navolgende artikel) maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Balnota van toelichting bij het Bal2.

Deze specifieke zorgplicht vervangt onder meer artikel 2.7a van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer dat ging over geurhinder. Dit houdt in dat als bij een activiteit emissies naar de lucht plaatsvinden, daarbij de geurhinder bij het geurgevoelige gebouw tot een aanvaardbaar niveau moet worden beperkt. Wat aanvaardbaar is, hangt af van de situatie. Hierbij kan rekening gehouden worden met onder meer de volgende aspecten:

  • a.

    de bestaande toetsingskaders, waaronder lokaal geurbeleid;

  • b.

    de geurbelasting ter plaatse van het geurgevoelige gebouw;

  • c.

    de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij de activiteit;

  • d.

    de historie van degene die de activiteit verricht en het klachtenpatroon over geurhinder;

  • e.

    de bestaande en verwachte geurhinder van de activiteit; en

  • f.

    de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

Deze specifieke zorgplicht geldt naast de verplichtingen die in de paragrafen en subparagrafen van deze afdeling zijn gesteld voor het voorkomen of het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder.

MMMMMMMMMMMMMMMMM

Sectie 'Derde lid' wordt verplaatst van sectie 22.44 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Derde lid Artikel 22.43 lid 3

Nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van en naar de activiteit betreffen hinder door bezoekersverkeer en indirecte geluidhinder.

Bezoekersverkeer is het bezoek van klanten of bezoekers aan een activiteit. De Handreiking Vervoermanagement (november 2017) geeft inzicht in de wijze waarop invulling gegeven kan worden aan dit aspect van de specifieke zorgplicht. Daarnaast legt de handreiking de relatie met de EED, the European Energy Efficiency Directive en hoe daar mee om te gaan. De verschillende doelgroepen krijgen met deze handreiking meer inzicht in de mogelijkheden voor een «integrale» aanpak van duurzame mobiliteit.

Onder indirecte geluidhinder wordt geluidhinder verstaan die niet wordt veroorzaakt door activiteiten of installaties binnen de begrenzing van de locatie waarop de activiteit plaatsvindt, maar die wel aan die activiteit zijn toe te rekenen. In de toelichting bij artikel 22.56 (geluid: meerdere activiteiten beschouwen als een activiteit) wordt nader ingegaan op het verschil tussen directe geluidhinder en indirecte geluidhinder.

Het bevoegd gezag heeft op grond van artikel 22.45artikel22.44de bevoegdheid maatwerkvoorschriften te stellen. Maatwerkvoorschriften kunnen ook inhouden dat de activiteiten worden beschreven en dat metingen, berekeningen of tellingen moeten worden verricht om de mate waarin nadelige gevolgen voor het milieu worden veroorzaakt, te bepalen. De resultaten van een dergelijk onderzoek kunnen aanleiding zijn aanvullende maatwerkvoorschriften te stellen ter voorkoming of beperking van nadelige gevolgen voor het milieu, zoals het voorschrijven van maatregelen en gedragsvoorschriften. Bij het stellen van maatwerkvoorschriften ter voorkoming van indirecte geluidhinder vanwege wegverkeer kan de circulaire van 29 februari 1996 van de Minister van VROM, getiteld «Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer» als hulpmiddel dienen. Dit is niet veranderd ten opzichte van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Voor een verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 4.1116 van het Bal, stonden in artikel 21 van het voormalige Besluit algemene regels milieu mijnbouw en artikel 4 van de voormalige Regeling algemene regels milieu mijnbouw, regels over geluid door verkeersbewegingen. Deze regels hielden in dat de etmaalwaarde van de verkeersbewegingen van en naar de mobiele installatie niet hoger was dan 50 dB(A), beoordeeld volgens de hierboven genoemde circulaire van 29 februari 1996. Deze regels komen niet expliciet terug in deze afdeling, maar vallen wel onder de specifieke zorgplicht van dit omgevingsplan, bedoeld in dit derde lid.

Anders dan bij de plichten uit het tweede lid van dit artikel, geldt de zorgplicht uit dit derde lid ook voor milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Bal. Niet voor alle nadelige gevolgen van milieubelastende activiteiten voor de fysieke leefomgeving zijn rijksregels gesteld in het Bal. Anders dan in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 2.1, eerste lid, in samenhang met het tweede lid, onderdeel k en q) maken de nadelige gevolgen van het verkeer van personen of goederen van en naar een activiteit en de bescherming van het donkere landschap geen onderdeel uit van de belangen die met het Bal worden behartigd. Voor de belangen die buiten het Bal vallen, kunnen voor het waarborgen van deze belangen op decentraal niveau regels worden gesteld. In dit artikel is dit gedaan, door in het derde lid het voorkomen of beperken van hinder, veroorzaakt door verkeer van en naar de activiteit en het beschermen van de duisternis en het donkere landschap op te nemen.

NNNNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Vierde lid' wordt verplaatst van sectie 22.44 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Vierde lid Artikel 22.43 lid 4

OOOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Artikel 22.45 Maatwerkvoorschriften' wordt verplaatst van sectie 22.3.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.44 22.45 Maatwerkvoorschriften

In dit artikel is de bevoegdheid opgenomen om maatwerkvoorschriften te stellen. De beperkingen die het Activiteitenbesluit milieubeheer stelde aan de mogelijkheden voor maatwerkvoorschriften, zijn daarbij niet overgenomen. Dit sluit aan bij de systematiek van het Bal. Het is niet logisch om beperkingen op te leggen aan het stellen van maatwerkvoorschriften, omdat die beperkingen altijd omzeild kunnen worden via een buitenplanse omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Met een maatwerkvoorschrift mag niet worden afgeweken van de specifieke zorgplicht, zoals opgenomen in artikel artikel 22.4422.43. Daarmee zou namelijk buiten de oogmerken van deze afdeling worden getreden. Wel mag er met maatwerkvoorschriften invulling gegeven worden aan de specifieke zorgplichten van deze afdeling.

Maatwerk houdt altijd rekening met de oogmerken uit artikel 22.42artikel22.41en mag daar niet mee in strijd zijn.

Bij het stellen van een maatwerkvoorschrift volgt het bevoegd gezag de instructieregels van het Bkl. Voorbeeld: Dit omgevingsplan bepaalt voor verschillende situaties dat onversterkt stemgeluid niet meegenomen wordt in de beoordeling van de toelaatbare geluidwaarde. Een gemeente kan niet zomaar voorschrijven dat onversterkt stemgeluid toch meegenomen wordt bij de beoordeling van de geluidwaarde. Het Bkl stelt namelijk in artikel 5.73 (uitzonderingen geluidbronnen) dat dit in de meeste gevallen niet kan.

PPPPPPPPPPPPPPPPP

Sectie 'Artikel 22.46 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.45 22.46 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

QQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie 'Artikel 22.47 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat' wordt verplaatst van sectie 22.3.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.46 22.47 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

Het Het eerste lid van artikel 22.47 lid van artikel 22.46regelt dat een naamswijziging of adreswijziging wordt doorgegeven aan het bevoegd gezag vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene wil immers dat correspondentie van het bevoegd gezag op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij overdracht van de activiteit naar iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Bijvoorbeeld omdat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld.

RRRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie 'Artikel 22.48 Gegevens en bescheiden op verzoek van het college van burgemeester en wethouders' wordt verplaatst van sectie 22.3.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.47 22.48 Gegevens en bescheiden op verzoek van het college van burgemeester en wethouders

SSSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Artikel 22.49 Informeren over een ongewoon voorval' wordt verplaatst van sectie 22.3.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.48 22.49 Informeren over een ongewoon voorval

TTTTTTTTTTTTTTTTT

Sectie 'Artikel 22.50 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval' wordt verplaatst van sectie 22.3.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.49 22.50 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

UUUUUUUUUUUUUUUUU

Sectie 'Artikel 22.51 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.50 22.51 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is niet van toepassing op activiteiten die in afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Bal aangewezen zijn als milieubelastende activiteiten. Voor die activiteiten gelden de artikelen van paragraaf 5.4.1 van het Bal.

De milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in afdeling 3.2 van het Bal, de bedrijfstakoverstijgende activiteiten, vallen wel onder deze paragraaf van dit omgevingsplan. De activiteiten van afdeling 3.2 van het Bal waren onder het oude recht zelden een zelfstandige inrichting, maar meestal onderdeel van een grotere inrichting. Onder het stelsel van de Omgevingswet zijn ze meestal onderdeel van een grotere milieubelastende activiteit. Activiteiten, anders dan de activiteiten uit afdeling 3.2 van het Bal, zijn ofwel geregeld in het Bal in de afdelingen 3.3 en verder, ofwel in het omgevingsplan.

Als een richtingaanwijzer in het Bal de energiemodule aanwijst voor een bepaalde activiteit en daarbij ook een activiteit uit afdeling 3.2 van het Bal plaatsvindt, dan is de energiemodule ook van toepassing op de activiteit uit afdeling 3.2, die dan immers een functioneel ondersteunende activiteit is.

De regels van deze paragraaf gelden voor milieubelastende activiteiten waarbij het energieverbruik van alle milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die de milieubelastende activiteit functioneel ondersteunen, in het voorafgaande jaar, gezamenlijk gelijk is aan of groter dan 50.000 kWh aan elektriciteit en 25.000 m3 aardgasequivalenten aan brandstoffen. Hierbij moeten de activiteiten die in afdeling 3.2 van het Bal zijn geregeld ook worden meegenomen. Dus als bijvoorbeeld een supermarkt of horecagelegenheid een activiteit uit afdeling 3.2 van het Bal verricht, dan gelden ook daarvoor de energiebesparingsregels van dit omgevingsplan, tenzij het energieverbruik van de activiteiten op de locatie, gezamenlijk niet boven de drempel uitkomt.

Activiteiten uit afdeling 3.2 van het Bal die zelfstandig boven de drempel kunnen uitkomen, zoals de zuiveringsvoorziening uit paragraaf 3.2.17 van het Bal, waren in de regel onder het oude recht een inrichting, zodat het logisch is dat daarvoor de energiebesparingsregels uit dit omgevingsplan gelden.

Overigens is de gelding van deze paragraaf beperkt tot 1 december 2023. Dit hangt samen met het beleidsvoornemen om in het kader van de voorziene regelgeving over de actualisatie van de energiebesparingsplicht alsnog op rijksniveau ook voor bepaalde milieubelastende activiteiten die niet zijn aangewezen in de afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Bal regels over energiebesparing te stellen. Met het opnemen van de datum van 1 december 2023 in artikel 22.51, artikel 22.52, vierde lid lid, dat betrekking heeft op de verplichting energiebesparende maatregelen te treffen, is aansluiting gezocht bij de datum van het van toepassing worden van de geactualiseerde regels over energiebesparing zoals deze is opgenomen in de hiervoor genoemde voorziene regelgeving. Ook de gelding van artikel artikel 22.52a22.52, dat betrekking heeft op het overgangsrecht voor de regels over energiebesparing zoals deze golden onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, is gekoppeld aan deze datum. Als een gemeente voor 1 december 2023 is overgegaan tot aanpassing van artikel 22.52artikel22.51of 22.52a22.52 van dit omgevingsplan, zal na die datum op grond van de geactualiseerde regels over energiebesparing in het Bal moeten worden bezien of deze regels in het omgevingsplan kunnen blijven voortbestaan als maatwerkregel.

De regels in deze paragraaf, die betrekking hebben op zogeheten procesgebonden energiebesparende maatregelen, laten onverlet de regels over de zogeheten gebouwgebonden energiebesparende maatregelen, zoals deze zijn gesteld in de artikelen 3.84, 3.84a en 3.84b van het Bbl.

VVVVVVVVVVVVVVVVV

Sectie 'Artikel 22.52 Energie: maatregelen' wordt verplaatst van sectie 22.3.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.51 22.52 Energie: maatregelen

Dit artikel vervangt artikel 2.15 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Deze paragraaf is overgenomen uit paragraaf 5.4.1 van het Bal. Zie de bij die paragraaf horende toelichting voor een uitleg van deze artikelen.

Het bevoegd gezag kan, als aannemelijk is dat niet wordt voldaan aan dit artikel, met een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 22.45artikel22.44van dit omgevingsplan een onderzoek verlangen waaruit blijkt of aan dit artikel wordt voldaan.

Bijlage VII, onderdeel 16, bij de Omgevingsregeling bevat energiebesparende maatregelen die kunnen worden getroffen.

WWWWWWWWWWWWWWWWW

Sectie 'Artikel 22.52a Energie: overgangsrecht maatregelen en informatieplicht' wordt verplaatst van sectie 22.3.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.52 22.52a Energie: overgangsrecht maatregelen en informatieplicht

Dit artikel bevat overgangsrecht voor milieubelastende activiteiten die onder het toepassingsbereik van paragraaf 22.3.2 van dit omgevingsplan vallen en waarvoor al op grond van het recht voor de Omgevingswet – in concreto artikel 2.15, tweede, tiende of elfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer – door het betrokken bedrijf of de betrokken instelling een rapportage informatieplicht aan het bevoegd gezag is verstrekt of had moeten worden verstrekt.

Dit overgangsrecht heeft in de eerste plaats tot gevolg dat tot 1 december 2023 kan worden volstaan met het treffen van de energiebesparende maatregelen, bedoeld in artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit is inclusief de bijbehorende regels en bijlagen uit afdeling 2.5 van de Activiteitenregeling milieubeheer, zoals de lijst met erkende energiebesparende maatregelen, de rekenmethode voor de terugverdientijd en de rekenmethode voor de hoeveelheid aardgasequivalent. In artikel 22.52, artikel 22.52a, tweede lid lid, is in dat licht gedurende de periode, bedoeld in het eerste lid van het artikel, artikel 22.52lid van het artikel, artikel 22.51op de betreffende milieubelastende activiteiten niet van toepassing verklaard.

Daarnaast volgt uit dit overgangsrecht dat als voor een onder het toepassingsbereik vallende milieubelastende activiteit die is gestart voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet door het betrokken bedrijf of de betrokken instelling een rapportage informatieplicht had moeten worden verstrekt, maar dat nog niet is gebeurd, tot 1 december 2023 nog steeds in overeenstemming met de daaraan in artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gestelde eisen aan de informatieplicht moet worden voldaan.

Met het opnemen van de datum van 1 december 2023 als einddatum voor het overgangsrecht is aansluiting gezocht bij de datum van het van toepassing worden van de geactualiseerde regels over energiebesparing zoals deze is opgenomen in de hiervoor in de toelichting bij artikel 22.51toelichting bij artikel22.50genoemde voorziene regelgeving.

XXXXXXXXXXXXXXXXX

Sectie ' Zwerfafval' wordt verplaatst van sectie 22.3.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het opschrift van sectie ' Zwerfafval' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Paragraaf 22.3.3 Zwerfafval

YYYYYYYYYYYYYYYYY

Sectie 'Artikel 22.53 Afval: zwerfvuil' wordt verplaatst van sectie 22.3.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.53 Afval: zwerfvuil

Dit artikel is een nadere invulling van de specifieke zorgplicht uit dit omgevingsplan of uit artikel 2.11 van het Bal. Anders dan onder het oude recht, geldt dit artikel ook voor vergunningplichtige milieubelastende activiteiten.

De voorrangsbepaling van artikel artikel 22.1, tweede lid,tweede lid van dit omgevingsplan is ook relevant voor deze vergunningplichtige milieubelastende activiteiten. Als het aspect zwerfafval bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet al in een voorschrift van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is geregeld, is deze omgevingsplanregel niet van toepassing.

ZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Sectie 'Immissiewaarden versus emissiebeperkende maatregelen' wordt verplaatst van sectie 22.3.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Immissiewaarden versus emissiebeperkende maatregelen Paragraaf 22.3.4 Geluid

Immissiewaarden versus emissiebeperkende maatregelen

Deze paragraaf bevat regels die zien op de immissie van het geluid, veroorzaakt door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen. Voor enkele milieubelastende activiteiten zoals aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, bevat dat besluit regels om geluidemissie te voorkomen. Bijvoorbeeld een verplichting om de werkzaamheden binnen uit te voeren. Voor de milieubelastende activiteiten die niet zijn aangewezen in het Bal, zijn in dit omgevingsplan geen emissiebeperkende maatregelen opgenomen. Als het opleggen van (extra) maatregelen ter voorkoming van geluidemissie nodig is, dan kan dit met een maatwerkvoorschrift.

Vergunningplichtige activiteiten en de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening

De geluidparagraaf geldt in beginsel voor alle milieubelastende activiteiten die onder het toepassingsbereik van deze afdeling vallen. Wel is er in artikel 22.1, tweede lid van dit omgevingsplan een voorrangsbepaling opgenomen voor vergunningvoorschriften in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die op grond van het oude recht is verleend.

De geluidparagraaf uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was niet van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen. Voor vergunningplichtige milieubelastende activiteiten werden voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, geluidnormen en andere geluidvoorschriften opgenomen in de omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten.

Voor het vaststellen van geluidvoorschriften in de omgevingsvergunning werd meestal de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening gebruikt. Voor zowel vergunningverlening als het stellen van maatwerkvoorschriften bevat deze handreiking informatie. De handreiking bevat (onder meer in hoofdstuk 4) ook nu nog informatie die kan helpen bij het stellen van regels in het omgevingsplan of voorschriften voor activiteiten.

AAAAAAAAAAAAAAAAAA

Sectie '' wordt verplaatst van sectie 'Eerste lid' naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.54 lid 1

Deze paragraaf is van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw. Alleen geluidgevoelige gebouwen die op een locatie toegelaten zijn op grond van het omgevingsplan of via een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, worden beschermd tegen het geluid veroorzaakt door een activiteit.

Dit artikel geldt in beginsel voor alle milieubelastende activiteiten die onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel 22.40 vallen. Dat algemene toepassingsbereik probeert het oude Wet milieubeheer begrip inrichting te vangen. Zie daarover meer in de artikel 22.40, tweede lid. De geluidvoorschriften van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer waren alleen van toepassing op deze Wet milieubeheer-inrichtingen.

Dat betekent dat het geluid door activiteiten die buiten het algemene toepassingsbereik van deze afdeling vallen, niet hoeft te voldoen aan de bepalingen van deze geluidparagraaf. Voor die activiteiten blijven op grond van artikel 22.4 van de Omgevingswet onder meer de regels gelden over geluidhinder uit de Algemene Plaatselijke Verordening.

Ook is er in artikel 22.1 van dit omgevingsplan een algemene voorrangsbepaling opgenomen. Het eerste lid van dat artikel bevat een voorrangsregel voor geluidregels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, op grond van artikel 22.1, onder a van de Omgevingswet, voor zover die regels afwijken van de geluidregels in deze paragraaf van dit omgevingsplan. Een voorbeeld hiervan zijn afwijkende geluidwaarden in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op grond van de voormalige Crisis- en herstelwet.

Het tweede lid van artikel 22.1 van dit omgevingsplan bevat een voorrangbepaling voor vergunningvoorschriften in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die op grond van het oude recht is verleend. De geluidvoorschriften uit die vergunningen krijgen voorrang op de geluidregels in dit omgevingsplan.

Onder de Omgevingswet zijn begrippen geüniformeerd. Dat betekent dat voor sommige begrippen een nieuwe definitie geldt. Meestal is daar geen beleidsmatige verandering in bedoeld, maar soms kan de nieuwe definitie wel een iets andere uitwerking hebben.

Zo wordt niet meer gesproken over een gevoelig gebouw of een gevoelig object. In plaats daarvan wordt gesproken over een geluidgevoelig gebouw.

Of een gebouw geluidgevoelig is, is afhankelijk van de gebruiksfuncties van dat gebouw. Zo wordt onder de Omgevingswet gesproken van een gebouw met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, in plaats van over een woning.

In bestemmingsplannen werden specifieke ruimtes vaak niet bestemd. Het hele gebouw heeft dan dezelfde bestemming. Hierdoor kan in bestaande situaties een verandering ontstaan in de plaats waar de geluidwaarde geldt. Denk aan een aan- of inpandige garage, die wel een nevengebruiksfunctie van wonen heeft, maar geen verblijfsruimte is. De geluidwaarde geldt dan op de gevel van die garage.

Overigens is het begrip geluidgevoelige ruimte in het Bkl ook anders gedefinieerd dan in de voormalige Wet geluidhinder en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Zo heeft de oude regelgeving het over een keuken van ten minste 11 m2. Die ondergrens van 11 m2 vervalt. Een geluidgevoelige ruimte wordt gedefinieerd als een verblijfsruimte of verblijfsgebied van de aangewezen gebruiksfuncties.

In de praktijk kunnen zodoende kleine verschillen optreden. Als dit bij toepassing van de omgevingsplanregels van rijkswege in een concreet geval een probleem oplevert, dan kan dit opgelost worden met maatwerkvoorschriften.

BBBBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie 'Tweede lid, onderdeel b' wordt verplaatst van sectie 22.54 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid, onderdeel b Artikel 22.54 lid 2

onderdeel b

Met dit artikel wordt bepaald dat het geluid van een activiteit niet geldt op een geluidgevoelig gebouw dat tijdelijk is toegelaten.

De aanwezigheid van een tijdelijk geluidgevoelig gebouw kan wel aanleiding zijn voor het (met maatwerk) opleggen van een andere waarde dan de standaardwaarde of voor het opleggen van maatregelen of gedragsvoorschriften. De specifieke zorgplicht voor een milieubelastende activiteit is ook van toepassing op geluid door een activiteit op deze tijdelijke geluidgevoelige gebouwen.

onderdeel c

Een gevel kan bij het toelaten van nieuwe geluidgevoelige gebouwen met toepassing van de artikelen 5.78y of 5.78aa van het Bkl, als niet-geluidgevoelige gevel in het omgevingsplan worden aangemerkt. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 5.78y en 5.78aa in het (voorgenomen) Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet. Deze niet-geluidgevoelige gevels vervangen in het nieuwe stelsel de gevels die onder de voormalige Wet geluidhinder als «doof» werden aangemerkt of waarvoor met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering werd afgeweken van de wettelijke norm.

In het overgangsrecht van het (voorgenomen) Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet is in artikel 12.17 bepaald dat onder «niet-geluidgevoelige gevel» ook wordt verstaan een gevel die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is aangemerkt als zogenoemde «dove gevel», evenals een gevel waarvoor de Interimwet stad-en-milieubenadering is toegepast. Ook die gevels blijven na inwerkingtreding van de Omgevingswet niet geluidgevoelig.

CCCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Derde lid, onderdeel a' wordt verplaatst van sectie 22.54 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Derde lid, onderdeel a Artikel 22.54 lid 3

onderdeel a

Voor activiteiten met verplaatsbare mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 4.1116 van het Bal worden geluidwaarden gesteld in paragraaf 4.109 «Werkzaamheden met verplaatsbaar mijnbouwwerk» van het Bal.

onderdeel b

Geluid door spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen valt niet onder de regels van deze paragraaf. Andere geluiden door een spoorwegemplacement, zoals geluid door het wassen van de treinwagons, vallen wel onder deze paragraaf.

Voor het geluid door wegverkeersbewegingen van en naar een spoorwegemplacement geldt de specifieke zorgplicht uit artikel 22.43, derde lid, onder a, van dit omgevingsplan.

DDDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie 'Vierde lid' wordt verplaatst van sectie 22.54 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Vierde lid Artikel 22.54 lid 4

Een winkel was onder het oude recht vaak geen Wet milieubeheer-inrichting. De regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer golden daarom niet voor activiteiten bij detailhandel. Winkels vielen wel onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer als de volgende installaties aanwezig waren:

  • .

    elektromotoren met een opgeteld vermogen groter dan 1,5 kW (bijvoorbeeld in automatische rolluiken of airco’s); of

  • .

    stookinstallaties met een opgeteld thermisch vermogen van meer dan 130 kW.

Met dit artikel wordt voorkomen dat de geluidwaarden uit deze paragraaf gaan gelden voor die winkels waarvoor de geluidnormen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer niet golden.

Wel geldt voor deze winkels de specifieke zorgplicht in artikel 22.44artikel22.43van dit omgevingsplan.

EEEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.55 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.55 lid 1

FFFFFFFFFFFFFFFFFF

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.55 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid Artikel 22.55 lid 2

GGGGGGGGGGGGGGGGGG

Sectie ' Geluid: meerdere activiteiten beschouwen als één activiteit' wordt verplaatst van sectie 22.56 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.56 Geluid: meerdere activiteiten beschouwen als één activiteit

Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer golden de geluidnormen voor de gehele inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Dus voor het samenstel van activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden. Deze bepaling beoogt hetzelfde. Wanneer op een locatie meerdere, onderling samenhangende activiteiten worden verricht, gelden de geluidregels voor dit samenstel van activiteiten. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de activiteiten behoren tot een bedrijf. Dit artikel geeft aan welke clustering van activiteiten als één activiteit beschouwd moet worden. Dit kunnen twee milieubelastende activiteiten zijn die elkaar functioneel ondersteunen. Uit de systematiek van het Bal volgt al dat een milieubelastende activiteit die is aangewezen in de paragrafen 3.3 tot en met 3.11, bestaat uit de kernactiviteit, inclusief functioneel ondersteunende activiteiten. Dit is ook zo als die functioneel ondersteunende activiteiten zelf ook als milieubelastende activiteit in hoofdstuk 3 aangewezen zijn. Ook twee of meer milieubelastende activiteiten op één locatie die rechtstreeks met elkaar samenhangen en met elkaar in technisch verband staan worden op grond van dit artikel beschouwd als één activiteit.

De inhoud van dit artikel wijkt af van artikel 5.58 in het Bkl. Dit is gedaan om de omgevingsplanregels van rijkswege beter aan te laten sluiten bij de situatie zoals die was onder het oude recht.

Deze bepaling beoogt niet het algemene toepassingsbereik van deze afdeling over de milieubelastende activiteit uit te breiden. Bijvoorbeeld met het geluid van een landbouwvoertuig op een akker. Deze bepaling trekt die activiteit niet alsnog «binnen» de activiteit.

Directe hinder, laden en lossen versus indirecte hinder

Ook activiteiten die niet hoofzakelijk op de locatie van het terrein van een bedrijf plaatsvinden, maar in de onmiddellijke nabijheid daarvan, kunnen onderdeel zijn van een activiteit in de zin van dit artikel. Dit wordt beschouwd als «directe hinder». Een voorbeeld hiervan zijn laad- en losactiviteiten die op de openbare weg worden uitgevoerd. Het geluid van dit laden en lossen moet dus ook voldoen aan de waarde voor geluid van een activiteit, zoals opgenomen in deze paragraaf. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer golden de geluidnormen ook voor deze activiteiten in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting.

De geluidvoorschriften in deze paragraaf gelden dus voor het geluid dat beschouwd wordt als «directe hinder». Geluid, veroorzaakt door het verkeer van personen en goederen van en naar de activiteit (totdat het is opgenomen in het heersende verkeersbeeld) wordt beschouwd als «indirecte hinder». Voor indirecte hinder geldt alleen de specifieke zorgplicht in artikel 22.43, derde lid van dit omgevingsplan. Zie ook de artikel 22.43, derde lid.

Overigens was het onder het oude recht ook afhankelijk van de omstandigheden van het geval wanneer laden en lossen overgaat in het verkeer van personen en goederen van en naar de activiteit. Deze omgevingsplanregels van rijkswege brengen hier geen verandering in.

HHHHHHHHHHHHHHHHHH

Sectie ' Geluid: waar waarden gelden' wordt verplaatst van sectie 22.57 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.57 Geluid: waar waarden gelden

Dit artikel is gebaseerd op artikel 5.60 van het Bkl. Kortheidshalve wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij dat besluit.

Onderdeel c

Net als voorheen worden de ligplaatsen van woonschepen en de standplaatsen van woonwagens beschermd tegen geluidhinder. Anders dan onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer worden woonschepen en woonwagens wel als geluidgevoelig gebouw aangemerkt en wordt daarvoor niet de aparte benaming «gevoelige terreinen» gehanteerd. Dit artikel bepaalt vervolgens dat de waarden voor geluid voor woonschepen en woonwagens geldt op de grens van de locatie. Langs andere weg wordt daarmee hetzelfde bereikt.

In bijlage I bij het Bkl is een woonschip gedefinieerd als «drijvende woonfunctie op een locatie die in het omgevingsplan is aangewezen als een ligplaats voor een woonschip».

In bijlage I bij het Bbl wordt onder een woonwagen verstaan: woonfunctie op een locatie bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.

IIIIIIIIIIIIIIIIII

Sectie ' Geluid: voormalige functionele binding' wordt verplaatst van sectie 22.59 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.59 Geluid: voormalige functionele binding

Dit artikel bepaalt dat de waarden voor geluid op of in een geluidgevoelig gebouw, dat voorheen onderdeel was van de Wet milieubeheer-inrichting of functioneel verbonden was met een agrarische activiteit, niet gelden voor het geluid door die agrarische activiteit op dat geluidgevoelige gebouw.

Het gebouw blijft wel beschermd tegen geluid, veroorzaakt door andere omliggende activiteiten.

Onderdeel a

Onderdeel a regelt dit voor zogenaamde «plattelandswoningen» die als plattelandswoning zijn aangewezen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Dit was onder het oude recht bepaald in de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 1.1a) en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 1.3c).

Onderdeel b

Onderdeel b regelt dit in het geval van een agrarische activiteit, voor een gebouw met een voormalige functionele binding in het nieuwe deel van het omgevingsplan.

In een situatie als bedoeld onder b wordt in het omgevingsplan of in de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor de woning waar het om gaat (of een ander geluidgevoelig gebouw) bepaald dat deze woning geen bescherming geniet in de vorm van geluidwaarden, tegen geluidhinder door de agrarische activiteit waarmee de woning voorheen was verbonden.

Onderdeel b van deze bepaling voorziet erin dat de waarden voor geluid uit dit tijdelijke deel van het omgevingsplan, die gelden voor de agrarische activiteit, ook daadwerkelijk niet gaan gelden op de gevel van de naastgelegen woning, die nu geen functionele binding meer heeft.

Dit artikel past binnen de mogelijkheden van artikel 5.62 van het Bkl. Dat artikel biedt ruimere mogelijkheden bij geluidgevoelige gebouwen met een voormalige functionele binding. Deze ruimere mogelijkheden zijn niet opgenomen in de omgevingsplanregels van rijkswege.

Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.62 van het Bkl en paragraaf 2.3.8, onder «Voormalige bedrijfswoningen», en paragraaf 8.1.3 onder «Functioneel verbonden en functioneel ondersteunende gebouwen en locaties», van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Bkl.

JJJJJJJJJJJJJJJJJJ

Sectie 'Artikel 22.60 Geluid: onderzoek' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.60 Geluid: onderzoek

Dit artikel is een voortzetting van artikel 1.11 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. In dit artikel wordt bij een aantal activiteiten bepaald dat een rapport van een geluidonderzoek moet worden ingediend. Het gaat daarbij onder meer om het onder bepaalde omstandigheden ten gehore brengen van muziekgeluid en om transportactiviteiten in de avond- en nachtperiode (tussen 19.00 en 7.00 uur). In de gevallen waarvoor bij de specifieke bepalingen een plicht is opgenomen tot het indienen van een akoestisch rapport, leert de ervaring dat doorgaans problemen te verwachten zijn bij toetsing aan de geluidwaarden.

In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer stond ook een specifieke mogelijkheid voor het bevoegd gezag om bij besluit ook voor andere activiteiten een geluidonderzoek te eisen. Deze mogelijkheid heeft het bevoegd gezag nog steeds, via de maatwerkmogelijkheid in artikel 22.45artikel22.44van dit omgevingsplan. Hiervoor moet het bevoegd gezag aannemelijk maken dat het geluidsniveau of het maximale geluidsniveau meer bedraagt dan de waarden die gelden voor de activiteit op grond van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning. Het gaat om gevallen waarin gelet op de te verwachten bronvermogens en afstanden tot gevoelige gebouwen het aannemelijk is dat de normen zullen worden overschreden.

De maatwerkmogelijkheid kan ook gebruikt worden om in voorkomende gevallen van de plicht tot het verstrekken van een geluidonderzoek af te zien.

In sommige gevallen kan het voor zonebeheer noodzakelijk zijn de geluidsproductie van activiteiten gelegen op een gezoneerd industrieterrein te weten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een activiteit aan de rand van het industrieterrein is gelegen of als een activiteit met de waarden, genoemd in dit omgevingsplan, een onevenredig groot beslag zou leggen op de nog beschikbare geluidsruimte, zonder dat die activiteit de bij deze waarden behorende geluidsruimte daadwerkelijk nodig heeft. Op grond van artikel 22.45artikel22.44van dit omgevingsplan kan dan een rapport van een geluidonderzoek verlangd worden.

KKKKKKKKKKKKKKKKKK

Sectie 'Artikel 22.61 Gegevens en bescheiden: rapport geluidonderzoek' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.61 Gegevens en bescheiden: rapport geluidonderzoek

Ten minste vier weken voor het begin of wijziging van de activiteit moet het geluidonderzoek aan het bevoegd gezag versterkt worden. Behalve het geluidonderzoek moeten ook de gegevens zoals vermeld in artikel 22.46artikel22.45worden verstrekt.

LLLLLLLLLLLLLLLLLL

Sectie 'Artikel 22.61a Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.62 22.61a Gegevens en bescheiden

Dit artikel heeft als doel om gemeenten op de hoogte te stellen van nieuwe of gewijzigde activiteiten op een gezoneerd industrieterrein.

Deze informatieplicht geldt niet als de gemeente al via een aanvraag om een omgevingsvergunning, via het overleggen van een geluidonderzoek op grond van artikel 22.60 en 22.61 of via een informatieplicht ergens anders in deze afdeling van dit omgevingsplan of in het Besluit activiteiten leefomgeving, op de hoogte wordt gesteld van het begin of de wijziging van de activiteit. In artikel 16.55, vijfde lid, van de Omgevingswet is daarnaast nog bepaald dat gegevens en bescheiden niet behoeven te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag al over die gegevens of bescheiden beschikt.

Naar aanleiding van de ontvangen gegevens en bescheiden kan de gemeente vervolgens beoordelen of het noodzakelijk is om een geluidonderzoek te laten verrichten voor het zonebeheer. Op grond van artikel 22.45artikel22.44van dit omgevingsplan kan dan een rapport van een geluidonderzoek verlangd worden van de initiatiefnemer.

Deze verplichting geldt niet voor activiteiten op een gezoneerd industrieterrein waar geen activiteiten verricht worden of installaties gebruikt worden zoals bedoeld in het tweede lid. Deze activiteiten en grenzen zijn overgenomen uit de begripsbepaling inrichting Type A in artikel 1.2 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Onder het oude recht hoefde voor een inrichting Type A geen melding te worden gedaan. Voor de informatieplicht in artikel 22.61aartikel22.62van het omgevingsplan is alleen gekeken naar die grenzen uit het oude begrip inrichting Type A die mede gesteld waren met het oogmerk om geluidhinder te voorkomen of beperken.

MMMMMMMMMMMMMMMMMM

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.62 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.63 lid 1

NNNNNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.62 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid Artikel 22.63 lid 2

OOOOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.63 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.65 lid 1

PPPPPPPPPPPPPPPPPP

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.63 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid Artikel 22.65 lid 2

QQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie 'Derde lid' wordt verplaatst van sectie 22.63 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

RRRRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie 'Vierde lid' wordt verplaatst van sectie 22.63 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Vierde lid Artikel 22.65 lid 4

Het vierde lid gaat in op de piekgeluiden die veroorzaakt worden door het laden en lossen in de dagperiode. Laden en lossen valt via artikel 22.41artikel22.40(algemeen toepassingsbereik) en artikel 22.56 (meerdere activiteiten beschouwen als één activiteit) onder de activiteit, en daarmee onder de geluidwaarden die in de tabellen zijn gesteld. Dat geldt dus ook voor laden en lossen dat op de openbare weg («in de onmiddellijke nabijheid van») plaatsvindt. Om te voorkomen dat in de periode waarin de gemeenten hun omgevingsplannen nog niet hebben aangepast aan de Omgevingswet, het overdag laden en lossen onder de norm voor het piekgeluid gaat vallen, is het vierde lid toegevoegd. Dit lid bepaalt uitdrukkelijk dat – net als onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer- voor het laden en lossen in de dagperiode geen geluidwaarden voor het piekgeluidniveau gelden. Ook het Bkl geeft geen afzonderlijke waarden voor de piekniveaus in de dagperiode, en dus ook niet voor de piekniveaus van het laden en lossen.

SSSSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Artikel 22.64 Geluid: waarden voor geluidgevoelige gebouwen: tankstation' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.66 22.64 Geluid: waarden voor geluidgevoelige gebouwen: tankstation

TTTTTTTTTTTTTTTTTT

Sectie 'Artikel 22.65 Geluid: waarden voor geluidgevoelige gebouwen: agrarische activiteit, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.67 22.65 Geluid: waarden voor geluidgevoelige gebouwen: agrarische activiteit, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied

Dit artikel is een voortzetting van artikel 2.17, vijfde lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Het begrip agrarische activiteiten wordt in dit omgevingsplan niet meer specifiek gedefinieerd. Het gaat om activiteiten die betrekking hebben op gewassen of landbouwhuisdieren voor zover deze geteeld of gekweekt respectievelijk gefokt, gemest, gehouden of verhandeld worden. Daaronder wordt ook verstaan agrarisch gemechaniseerd loonwerk zoals het uitvoeren van cultuurtechnische werken, mestdistributie, grondverzet of soortgelijke dienstverlening.

Dit artikel geldt alleen voor bedrijven of andere locaties waar uitsluitend of in hoofdzaak agrarische activiteiten of activiteiten die daarmee verband houden worden verricht. Door het vervangen van het Wet milieubeheer begrip inrichting door activiteiten is het niet meer mogelijk gebruik te maken van dit zogenoemde hoofdzaakcriterium. Daarvoor in de plaats wordt gesteld dat het moet gaan om een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

In navolging van het voormalige Besluit landbouw milieubeheer en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer worden voor de in het eerste lid genoemde activiteiten mobiele bronnen niet meegewogen bij het bepalen van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Daarom zijn de waarden in tabel 22.3.5, die zien op het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, alleen van toepassing op de vast opgestelde installaties en toestellen. De waarden voor maximale geluidsniveaus zijn van toepassing op alle bronnen: vast en mobiel.

Voor het geluid van deze mobiele installaties geldt alleen de specifieke zorgplicht. Voor agrarische bedrijven die bij inwerkingtreding van de Omgevingswet een omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten hebben, blijven op grond van artikel 22.1, de voorschriften van de omgevingsvergunning gelden.

Belangrijke verschillen tussen dit artikel en de instructieregels voor geluid van het Bkl zijn:

  • .

    Dit artikel geeft standaard 5 dB(A) lagere geluidwaarden en afwijkende tijdsperioden voor agrarische activiteiten. De instructieregels van het Bkl kennen voor agrarische activiteiten niet standaard 5 dB(A) lagere geluidwaarden en ook geen afwijkende tijdsperioden. Het Bkl biedt wel de mogelijkheid om een agrarisch gebied aan te wijzen waar de toelaatbare waarde 5 dB(A) lager is.

  • .

    In dit artikel gelden de standaardwaarden niet voor mobiele installaties. De standaardwaarden van het Bkl gelden ook voor de mobiele installaties bij een agrarisch bedrijf als die vallen onder de representatieve bedrijfsituatie.

  • .

    Akkers en weilanden zijn voor de toepassing van dit artikel geen onderdeel van de activiteit. De instructieregels van het Bkl gaan over al het geluid van locatiegebonden activiteiten, als dat geluid representatief is voor die activiteit.

In dit artikel wordt het onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer geldende geluidregime overgenomen, zodat de geluidsituatie niet verandert zolang de gemeente nog geen nieuw deel van het omgevingsplan heeft vastgesteld

UUUUUUUUUUUUUUUUUU

Sectie 'Artikel 22.66 Geluid: waarde voor geluidgevoelige gebouwen: glastuinbouwbedrijf binnen een glastuinbouwgebied' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.68 22.66 Geluid: waarde voor geluidgevoelige gebouwen: glastuinbouwbedrijf binnen een glastuinbouwgebied

VVVVVVVVVVVVVVVVVV

Sectie 'Artikel 22.67 Geluid: waarden bij of krachtens een voor inwerkingtreding van de Omgevingswet vastgestelde gemeentelijke verordening' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.69 22.67 Geluid: waarden bij of krachtens een voor inwerkingtreding van de Omgevingswet vastgestelde gemeentelijke verordening

In artikel 2.17, zevende lid, juncto 2.17a, vijfde lid, en de artikelen 2.18, vijfde lid, en 2.19a, tweede lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer stond een mogelijkheid om bij of krachtens een gemeentelijke verordening hogere of lagere normen te laten gelden, dan de standaardnormen. Op grond van artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet blijven die regels zoals opgenomen in een gemeentelijke verordening (in veel gevallen in de Algemene Plaatselijke Verordening) nog gelden. Artikel 22.67Artikel22.69van dit omgevingsplan zorgt ervoor dat de waarden uit die verordening, voorrang hebben op de waarden zoals opgenomen in dit (tijdelijk deel) van het Omgevingsplan.

WWWWWWWWWWWWWWWWWW

Sectie 'Artikel 22.68 Geluid: waarden op drijvende woonfunctie voor 1 juli 2012' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.70 22.68 Geluid: waarden op drijvende woonfunctie voor 1 juli 2012

Dit artikel is een voortzetting van het overgangsrecht voor ligplaatsen, zoals was opgenomen in artikel 2.17, vierde lid, onder d, vijfde lid, onder f, en het zesde lid, onder d, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Het in de artikelen artikelen 22.63, eerste lid22.65, 22.64, eerste lid lid, 22.66, 22.65, eerste lidlid, 22.67, eerste lid en 22.68, 22.66, eerste lidlid opgenomen langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau wordt verhoogd met 5 dB(A). Deze verhoging geldt voor drijvende woonschepen die als zodanig voor 1 juli 2012 in dit omgevingssplan zijn toegelaten èn voor drijvende woonfuncties die voor 1 juli 2012 waren opgenomen in een gemeentelijke verordening en nadien, maar voor 1 juli 2022, alsnog zijn opgenomen in een omgevingsplan.

XXXXXXXXXXXXXXXXXX

Sectie 'Artikel 22.69 Geluid: eerbiedigende werking' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.71 22.69 Geluid: eerbiedigende werking

YYYYYYYYYYYYYYYYYY

Sectie ' Geluid: buiten beschouwing laten van geluidbronnen' wordt verplaatst van sectie 22.70 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het opschrift van sectie ' Geluid: buiten beschouwing laten van geluidbronnen' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.72 Geluid: buiten beschouwing laten van geluidbronnen

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Sectie 'Eerste lid, onderdeel a' wordt verplaatst van sectie 22.70 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid, onderdeel a Artikel 22.72 lid 1

onderdeel a

Net als in artikel 5.73, eerste lid, onder a, van het Bkl is bepaald dat de geluidwaarden die in het omgevingsplan zijn opgenomen geen betrekking hebben op het geluid van de spoedeisende inzet van hulpvoertuigen. Dat geldt voor het gemiddelde geluidniveau en voor het maximale geluidniveau. Deze uitzondering geldt alleen voor de spoedeisende inzet en dus niet voor het geluid als gevolg van niet-spoedeisende inzet van hulpvoertuigen of bijvoorbeeld het onderhouden en testen van die voertuigen.

Anders dan in artikel 2.22 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, gaat deze omgevingsplanregel ook over geluid van traumahelikopters en over het Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT.

De mogelijkheid om met maatwerkvoorschriften gebruiksregels op te nemen geldt niet voor de inzet van motorvoertuigen of helikopters voor spoedeisende medische hulpverlening, ongevallenbestrijding, brandbestrijding, gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval. Zie de toelichting bij de artikelen 5.71 en 5.72 van het Bkl voor een verduidelijking.

Op grond van artikel 2.22, tweede lid van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om maatwerkvoorschriften te stellen over te treffen technische en organisatorische maatregelen bij het uitrukken van motorvoertuigen voor ongevallenbestrijding, spoedeisende medische hulpverlening, brandbestrijding of gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval. Dit is dus veranderd in de instructieregels van het Bkl en deze omgevingsplanregels van rijkswege.

Bij het toedelen van functies aan locaties betrekt de gemeenteraad wel al het geluid vanwege de toegelaten activiteiten bij de vraag of het geluidniveau op een bepaalde locatie aanvaardbaar is. Het feit dat er in het omgevingsplan, maatwerkvoorschrift of omgevingsvergunning geen waarden of maatregelen mogen worden opgenomen voor het geluid van de spoedeisende inzet van hulpvoertuigen, betekent dus niet dat die geluidbronnen bij de toepassing van artikel 5.59, eerste lid, van het Bkl buiten beschouwing mogen blijven.

onderdelen b tot en met e

Voor onversterkt stemgeluid geldt dat de omgevingsplanregels van rijkswege geen verandering teweegbrengen ten opzichte van de situatie onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit betekent dat het stemgeluid afkomstig van bijvoorbeeld onverwarmde of onoverdekte terrassen, schoolpleinen en sportvelden, buiten beschouwing wordt gelaten bij het beoordelen van de geluidwaarden veroorzaakt door een activiteit.

Op grond van de instructieregel in artikel 5.73 van het Bkl, moet onversterkt stemgeluid vaker buiten beschouwing worden gelaten dan onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en in deze omgevingsplanregels van rijkswege. Op grond van de instructieregel wordt onversterkt menselijk stemgeluid buiten beschouwing gelaten, tenzij het muziekgeluid is of daarmee vermengd is.

onderdeel f

Voor geluid voor het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging geldt dat de omgevingsplanregels van rijkswege geen verandering teweegbrengen ten opzichte van de situatie onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

In de Grondwet is bepaald dat iedereen het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging individueel of in gemeenschap met anderen vrij te belijden. Wel kunnen volgens de Grondwet regels worden gesteld ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.

onderdelen g en h

Bij het traditioneel ten gehore brengen van muziek tijdens het hijsen en strijken van de nationale vlag bij zonsopkomst en zonsondergang bij militaire inrichtingen en het ten gehore brengen van muziek vanwege het oefenen door militaire muziekkorpsen in de buitenlucht kan soms niet worden voldaan aan de waarden uit de artikelen in deze paragraaf. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid in de buitenlucht is het doorgaans niet mogelijk om maatregelen te treffen ter beperking van de geluidsemissie. Omdat het onwenselijk is deze activiteiten onmogelijk te maken, worden ze bij het bepalen van de geluidsniveaus buiten beschouwing gelaten.

onderdelen i en j

Voor onversterkte muziek en traditioneel schieten geldt dat de omgevingsplanregels van rijkswege geen verandering teweegbrengen ten opzichte van de situatie onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit betekent dat onversterkte muziek en traditioneel schieten buiten beschouwing wordt gelaten, tenzij anders is bepaald in een Algemene Plaatselijke Verordening.

In de instructieregels van het Bkl wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen versterkte en onversterkte muziek, wat betekent dat onder het Bkl, anders dan onder het oude recht, onversterkte muziek wél onder de standaardwaarden voor geluid valt. Het Bkl biedt wel de flexibiliteit om bijvoorbeeld alsnog een splitsing aan te brengen tussen versterkte en onversterkte muziek. Deze flexibiliteit geldt ook voor traditioneel schieten.

AAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Sectie 'Artikel 22.71 Geluid: waar waarden gelden voor een activiteit op een gezoneerd industrieterrein' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.73 22.71 Geluid: waar waarden gelden voor een activiteit op een gezoneerd industrieterrein

BBBBBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie 'Artikel 22.72 Geluid: maatregelen of voorzieningen bij stomen van grond' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.74 22.72 Geluid: maatregelen of voorzieningen bij stomen van grond

Dit artikel is een voortzetting van artikel 2.18, zesde tot en met achtste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Het geluid dat wordt veroorzaakt door het stomen van grond met een installatie van derden wordt buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. In bedrijven waar het systeem van substraatteelt niet wordt toegepast, maar waar in de grond wordt geteeld, moet op gezette tijden ontsmetting van de grond plaatsvinden. Dit geschiedt door de grond te stomen. Grondstomen vindt niet vaker dan enkele keren per jaar plaats. De frequentie hangt af van het te telen gewas. Gelet op de frequentie van het grondstomen en het feit dat het een activiteit is die door derden wordt uitgevoerd, kan deze activiteit niet worden beschouwd als een representatieve bedrijfssituatie zoals bedoeld in de «Handleiding meten en rekenen industrielawaai». Daarom blijft bij het bepalen van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, bedoeld in artikel artikel 22.6322.65, het door deze activiteit veroorzaakte geluid buiten beschouwing. Het grondstomen wordt in de regel uitgevoerd door gespecialiseerde bedrijven. Deze bedrijven plaatsen tijdelijk een mobiele installatie bij het tuinbouwbedrijf. Als het grondstomen met een eigen ketelinstallatie plaatsvindt, wordt het wel meegeteld bij het bepalen van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus omdat die installatie een vast onderdeel is van de activiteit, vaker kan worden gebruikt en door degene die de activiteit verricht zodanig kan worden aangepast dat het geluid gereduceerd wordt.

Omdat het grondstomen dat plaatsvindt met een installatie van derden buiten beschouwing blijft bij het bepalen van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, moeten maatregelen of voorzieningen getroffen worden om de geluidhinder zo veel mogelijk te reduceren. De maatregelen of voorzieningen zijn in het tweede lid omschreven. Op grond van artikel 22.45artikel22.44kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften stellen, waarmee de maatregelen of voorzieningen meer specifiek kunnen worden ingevuld.

CCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Artikel 22.73 Geluid: festiviteiten' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.75 22.73 Geluid: festiviteiten

DDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie 'Artikel 22.74 Geluid: meet- en rekenbepalingen' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.76 22.74 Geluid: meet- en rekenbepalingen

EEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Artikel 22.75 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.77 22.75 Toepassingsbereik

FFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Sectie 'Artikel 22.76 Geluid: waarden windturbines' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.78 22.76 Geluid: waarden windturbines

In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer stonden hele concrete maatwerkmogelijkheden voor geluid van windturbines. Die mogelijkheden zijn er nu op grond van de maatwerkmogelijkheid van artikel 22.45artikel22.44van dit omgevingsplan. Die mogelijkheden worden begrensd door onder andere de instructieregels van het Bkl.

GGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Sectie 'Artikel 22.77 Registratie gegevens windturbines' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.79 22.77 Registratie gegevens windturbines

HHHHHHHHHHHHHHHHHHH

Sectie 'Artikel 22.78 Geluid: meet- en rekenbepalingen' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.80 22.78 Geluid: meet- en rekenbepalingen

IIIIIIIIIIIIIIIIIII

Sectie 'Artikel 22.79 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.81 22.79 Toepassingsbereik

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

Sectie 'Artikel 22.80 Geluid: waarden buitenschietbanen' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.82 22.80 Geluid: waarden buitenschietbanen

KKKKKKKKKKKKKKKKKKK

Sectie 'Artikel 22.81 Registratie gegevens buitenschietbanen' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.83 22.81 Registratie gegevens buitenschietbanen

LLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Sectie 'Artikel 22.82 Geluid: meet- en rekenbepalingen' wordt verplaatst van sectie 22.3.4.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.84 22.82 Geluid: meet- en rekenbepalingen

MMMMMMMMMMMMMMMMMMM

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.83 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.85 lid 1

Deze paragraaf is van toepassing op de trillingen door een activiteit, in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw. Dit artikel geldt alleen voor activiteiten die ook onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling voor milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 22.41artikel22.40vallen. Dat algemene toepassingsbereik probeert het oude begrip Wet milieubeheer-inrichting grotendeels te dekken. Zie daarover meer in de toelichting bij artikel 22.41. De trillingvoorschriften van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer waren alleen van toepassing op deze Wet milieubeheer-inrichtingen. Deze paragraaf is alleen van toepassing op activiteiten die trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz veroorzaken. Dat bleek onder het Activiteitenbesluit milieubeheer impliciet door de verwijzing naar normwaarden in de Meet- en beoordelingsrichtlijn B «Hinder voor personen» van de Stichting Bouwresearch.

De trillingparagraaf uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was niet van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen. Deze paragraaf van dit omgevingsplan is wel van toepassing op vergunningplichtige milieubelastende activiteiten. Voor vergunningplichtige milieubelastende activiteiten werden voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, soms trillingnormen of andere voorschriften ter beperking van trillinghinder opgenomen in de omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten. Deze bestaande vergunningvoorschriften blijven op grond van artikel 4.13 van de Invoeringswet Omgevingswet gelden en hebben op grond van artikel artikel 22.1, tweede lid,tweede lid van dit omgevingsplan voorrang op de regels voor trillingen in deze paragraaf van dit omgevingsplan.

Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer werd bij de bescherming tegen trillinghinder verwezen naar de begrippen «geluidgevoelige ruimten» en «verblijfsruimten», bedoeld in de voormalige Wet geluidhinder. Het Bkl bevat eigen begrippen «trillinggevoelige gebouwen» en «trillinggevoelige ruimten». Deze gelden op grond van artikel 1.1, eerste lid, van dit omgevingsplan.

Overigens is het begrip trillinggevoelige ruimte in het Bkl wel anders gedefinieerd dan een geluidgevoelige ruimte in de voormalige Wet geluidhinder en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Zo heeft de oude regelgeving het over een keuken van ten minste 11 m2. Die ondergrens van 11 m2 vervalt. Een trillinggevoelige ruimte wordt gedefinieerd als een verblijfsruimte of verblijfsgebied van een aangewezen gebruiksfunctie. In de praktijk kunnen dus kleine verschillen optreden. Als dit bij toepassing van de omgevingsplanregels van rijkswege in een concreet geval een probleem oplevert, dan kan dit opgelost worden met maatwerkvoorschriften.

NNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Tweede lid, onderdeel b' wordt verplaatst van sectie 22.83 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid, onderdeel b Artikel 22.85 lid 2

onderdeel b

Met dit artikel wordt bepaald dat deze paragraaf niet geldt voor trillingen in een trillinggevoelig gebouw dat tijdelijk is toegelaten.

OOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Artikel 22.84 Toepassingsbereik: eerbiedigende werking' wordt verplaatst van sectie 22.3.5 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.86 22.84 Toepassingsbereik: eerbiedigende werking

In artikel 22.85, artikel 22.83, tweede lid lid, onder b is de uitzondering opgenomen dat deze paragraaf niet geldt voor trillingen in een trillinggevoelig gebouw dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan 10 jaar.

Op grond van dit artikel, geldt die uitzondering alleen voor een trillinggevoelig gebouw dat na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is toegelaten voor een duur van niet meer dan 10 jaar, waarbij getoetst is aan de kwalitatieve norm «aanvaardbaar» uit artikel 5.83, tweede lid, van het Bkl.

PPPPPPPPPPPPPPPPPPP

Sectie 'Artikel 22.85 Trillingen: meerdere activiteiten beschouwen als een activiteit' wordt verplaatst van sectie 22.3.5 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.87 22.85 Trillingen: meerdere activiteiten beschouwen als een activiteit

Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer golden de trillingnormen voor de gehele inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Dus voor het samenstel van activiteiten die binnen de inrichting plaatsvonden. Deze bepaling beoogt hetzelfde. Wanneer op een locatie meerdere, onderling samenhangende activiteiten worden verricht, gelden de waarden voor trillingen voor dit samenstel van activiteiten. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als de activiteiten behoren tot een bedrijf. Dit artikel geeft aan welke clustering van activiteiten als één activiteit beschouwd moet worden. Dit kunnen twee milieubelastende activiteiten zijn die elkaar functioneel ondersteunen. Uit de systematiek van het Bal volgt al dat een milieubelastende activiteit die is aangewezen in de paragrafen 3.3 tot en met 3.11, bestaat uit de kernactiviteit, inclusief functioneel ondersteunende activiteiten. Dit is ook zo als die functioneel ondersteunende activiteiten zelf ook als milieubelastende activiteit in hoofdstuk 3 aangewezen zijn. Ook twee of meer milieubelastende activiteiten op één locatie die rechtstreeks met elkaar samenhangen en met elkaar in technisch verband staan worden op grond van dit artikel beschouwd als één activiteit.

De inhoud van dit artikel wijkt af van artikel 5.82 in het Bkl. Dit is gedaan om de omgevingsplanregels van rijkswege beter aan te laten sluiten bij de situatie zoals die was onder het oude recht.

Deze bepaling beoogt niet het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel artikel 22.4122.40, uit te breiden. Deze bepaling trekt een activiteit, zoals bijvoorbeeld landbouwvoertuigen op de weg, niet alsnog «binnen» de activiteit.

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie 'Artikel 22.86 Trillingen: functionele binding' wordt verplaatst van sectie 22.3.5 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.88 22.86 Trillingen: functionele binding

RRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie ' Trillingen: voormalige functionele binding' wordt verplaatst van sectie 22.87 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.89 Trillingen: voormalige functionele binding

Dit artikel bepaalt dat de waarden voor trillingen in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw dat voorheen onderdeel was van een Wet milieubeheer-inrichting of functioneel verbonden was met een agrarische activiteit, niet gelden voor trillingen door die agrarische activiteit in dat trillinggevoelige gebouw.

Het gebouw blijft wel beschermd tegen trillingen, veroorzaakt door andere omliggende activiteiten.

Onderdeel a

Onderdeel a regelt dit voor zogenaamde «plattelandswoningen» die in het tijdelijke deel van het omgevingsplan als zodanig zijn aangewezen. Dit was onder het oude recht bepaald in de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 1.1a) en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 1.3c).

Onderdeel b

Onderdeel b regelt dit voor trillingen door een agrarische activiteit, voor een gebouw met een voormalige functionele binding in het nieuwe deel van het omgevingsplan.

In een situatie als bedoeld onder b wordt in het omgevingsplan of in de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, voor de woning waar het om gaat (of ander trillinggevoelig gebouw), bepaald dat deze woning geen bescherming geniet via waarden tegen trillinghinder door de agrarische activiteit waarmee de woning voorheen was verbonden.

Onderdeel b van deze bepaling voorziet erin dat de waarden voor trillingen uit dit omgevingsplan, die gelden voor de agrarische activiteit, ook daadwerkelijk niet gaan gelden in de trillinggevoelige ruimten van de naastgelegen woning die nu geen functionele binding meer heeft.

Dit artikel past binnen de mogelijkheden van artikel 5.85 van het Bkl.

Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.85 van het Bkl en paragraaf 2.3.8, onder «Voormalige bedrijfswoningen», en paragraaf 8.1.3 onder «Functioneel verbonden en functioneel ondersteunende gebouwen en locaties», van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Bkl.

SSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Artikel 22.88 Trillingen: waarden voor continue trillingen' wordt verplaatst van sectie 22.3.5 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.90 22.88 Trillingen: waarden voor continue trillingen

Over de verhouding tussen de standaardwaarde A1 enerzijds en standaardwaarden A2 en A3 anderzijds wordt het volgende opgemerkt. Bij de continue trillingen moet in eerste instantie worden voldaan aan waarde A1 wat betreft het maximaal optredende trillingniveau (uitgedrukt als trillingssterkte Vmax). Als daar niet aan kan worden voldaan, mag het maximaal optredende trillingniveau weliswaar hoger zijn dan waarde A1, namelijk A2, maar dan moet het gemiddelde trillingniveau (uitgedrukt als trillingssterkte Vper) wel onder een bepaalde waarde (A3) blijven. Met andere woorden: er wordt voldaan aan de waarden als:

  • .

    de waarde van de maximale trillingssterkte in een ruimte (Vmax) kleiner is dan A1, of als

  • .

    de waarde van de maximale trillingssterkte in een ruimte (Vmax) kleiner is dan A2 waarbij de trillingssterkte over de beoordelingsperiode voor deze ruimte (Vper) kleiner is dan A3.

Deze systematiek is een voortzetting van die onder het voorheen geldende recht. In artikel 2.23 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer werd verwezen naar tabel 2 van de Meet- en beoordelingsrichtlijn voor trillingen, deel B. Dat is de richtlijn Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, deel B «Hinder voor personen in gebouwen» van de Stichting Bouwresearch Rotterdam. De waarden voor continue trillingen zijn ontleend aan tabel 2 van deze richtlijn.

Degene die de activiteit verricht waardoor continue trillingen worden veroorzaakt, heeft dus de keuze tussen voldoen aan de waarden onder A1, of aan de waarden onder A2 én A3 zoals opgenomen in dit omgevingsplan.

TTTTTTTTTTTTTTTTTTT

Sectie 'Artikel 22.89 Trillingen: meet- en rekenbepalingen' wordt verplaatst van sectie 22.3.5 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.91 22.89 Trillingen: meet- en rekenbepalingen

UUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Sectie ' Geur' wordt verplaatst van sectie 22.3.6 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het opschrift van sectie ' Geur' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

VVVVVVVVVVVVVVVVVVV

Sectie 'Activiteiten' wordt verplaatst van sectie 'Eerste lid' naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Activiteiten Artikel 22.92 lid 1

Deze paragraaf is van toepassing op geur door alle milieubelastende activiteiten die onder het algemeen toepassingsbereik, bedoeld in artikel artikel 22.4122.40, van dit omgevingsplan vallen.

Deze paragraaf is van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object.

Uit de begripsomschrijving in bijlage I bij dit omgevingsplan volgt dat een geurgevoelig object is:

  • 1.

    een geurgevoelig object zoals bedoeld in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij; en

  • 2.

    een geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is maar op grond van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteiten mag worden gebouwd.

Het begrip geurgevoelig gebouw is omschreven in artikel 5.91 van het Bkl.

Het begrip geurgevoelig object is anders dan het begrip geurgevoelig gebouw in het Bkl. Meer uitleg over het verschil tussen de twee begrippen staat in de toelichting op het begrip geurgevoelig object zoals opgenomen in bijlage I bij dit omgevingsplan.

Het Bkl biedt wel de flexibiliteit om het begrip geurgevoelig gebouw uit te breiden naar gebouwen die nu ook vallen onder het begrip geurgevoelig object. Het gaat hierbij om gebouwen waar hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen.

WWWWWWWWWWWWWWWWWWW

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.90 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid Artikel 22.92 lid 2

XXXXXXXXXXXXXXXXXXX

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.91 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.93 lid 1

In artikel 5.90 van het Bkl zijn geurgevoelige gebouwen die zijn toegelaten voor de duur van niet meer dan tien jaar, uitgesloten van het toepassingsbereik van de bepalingen over geur in dat besluit. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer kregen deze gebouwen dezelfde bescherming tegen geurhinder als alle andere geurgevoelige objecten.

Dit artikellid zorgt ervoor dat de tijdelijke geurgevoelige objecten die toegelaten zijn op grond van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, wel bescherming in de vorm van geurwaarden en afstandseisen blijven houden. Dit tot het moment dat bij:

  • .

    het vaststellen van het nieuwe deel van dit omgevingsplan; of

  • .

    het verlenen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit;

beoordeeld is dat de situatie ook zonder geldende waarde of afstanden voor geur op het tijdelijke geurgevoelige gebouw aanvaardbaar is.

YYYYYYYYYYYYYYYYYYY

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.91 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid Artikel 22.93 lid 2

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Sectie 'Artikel 22.92 Geur: waar waarden en tot waar afstanden gelden' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.94 22.92 Geur: waar waarden en tot waar afstanden gelden

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Sectie 'Artikel 22.93 Geur: functionele binding' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.95 22.93 Geur: functionele binding

BBBBBBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie ' Geur: voormalige functionele binding' wordt verplaatst van sectie 22.94 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.96 Geur: voormalige functionele binding

Dit artikel bepaalt dat voor een geurgevoelig object dat voorheen onderdeel was van de Wet milieubeheer-inrichting of functioneel verbonden was met een agrarische activiteit, de afstanden en waarden voor geur door die agrarische activiteit niet gelden. Het gebouw blijft wel beschermd tegen geur, veroorzaakt door andere omliggende bedrijven.

Onderdeel a

Onderdeel a regelt dat de afstanden en waarden voor geur door een activiteit niet gelden voor de zogenaamde «plattelandswoningen» die in het tijdelijke deel van het omgevingsplan als zodanig zijn aangewezen. Dit was onder het oude recht bepaald in de bepalingen van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij (artikel 2, derde lid) en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 1.3c).

Onderdeel b

Onderdeel b regelt dat de afstanden en waarden voor geur voor een agrarische activiteit niet gelden voor een gebouw met een voormalige functionele binding in het nieuwe deel van het omgevingsplan.

Dit betekent dat in dit omgevingsplan of in de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, voor de woning waar het om gaat (of ander geurgevoelig gebouw), wordt bepaald dat deze woning geen bescherming krijgt tegen geurhinder door de agrarische activiteit waarmee de woning voorheen was verbonden, via waarden of afstanden.

Onderdeel b van deze bepaling voorziet er vervolgens in dat de waarden en afstanden voor geur uit dit omgevingsplan die gelden voor de agrarische activiteit, niet gaan gelden op de gevel van de naastgelegen woning die nu geen functionele binding meer heeft.

Dit artikel past binnen de mogelijkheden van artikel 5.96 Bkl.

Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5.96 Bkl en paragraaf 2.3.8, onder «Voormalige bedrijfswoningen», en paragraaf 8.1.3 onder «Functioneel verbonden en functioneel ondersteunende gebouwen en locaties», van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Bkl.

CCCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Artikel 22.95 Geur: cumulatie' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.97 22.95 Geur: cumulatie

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie 'Indeling paragraaf' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Indeling paragraaf Subparagraaf 22.3.6.2 Geur houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s voor het berijden in een dierenverblijf

Indeling paragraaf

Bij de indeling van de paragraaf is in hoofdlijnen de structuur van paragraaf 5.1.4.6.3 «Geur door het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf» van het Bkl gevolgd. Materieel zijn de artikelen uit deze paragraaf gelijkwaardig aan die van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

De paragraaf stelt regels voor:

  • .

    landbouwhuisdieren met geuremissiefactor; en

  • .

    landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s voor het berijden.

Verhouding Activiteitenbesluit milieubeheer en Wet geurhinder en veehouderij in dit omgevingsplan.

Deze paragraaf is de voortzetting van de artikelen 3.115 tot en met 3.121 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de regels van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij.

Tussen bovenstaande regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij, bestonden enkele kleine inhoudelijke verschillen. Zo is de zogenaamde 50%-regeling in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer vereenvoudigd ten opzichte van die in de voormalige Wet geurhinder en veehouderij. Voor deze paragraaf van het omgevingsplan is aangesloten bij de inhoud van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Ook is artikel 3.116, derde lid, uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer in deze omgevingsplanregels van rijkswege overgenomen. Zo’n bepaling kende de voormalige Wet geurhinder en veehouderij niet.

Vergunningplichtige activiteiten

De regels van deze paragraaf gelden voor alle activiteiten die vallen onder artikel 22.40 van dit omgevingsplan, waaronder milieubelastende activiteiten die vergunningplichtig zijn op grond van hoofdstuk 3 van het Bal.

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven bestaande omgevingsvergunningen voor milieu op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het houden van landbouwhuisdieren of paarden die gehouden worden voor het berijden in dierenverblijven hun gelding houden. Dat geldt ook voor de zogenoemde verleende omgevingsvergunningen beperkte milieutoets. De waarden en afstanden in deze paragraaf gelden alleen voor het beginnen met of wijzigen of uitbreiden van een dierenbedrijf. Of de situatie overbelast is, maakt niet uit zolang het bedrijf niet wordt uitgebreid of gewijzigd.

Voorrang voor geurverordening

Ook is voor deze paragraaf de voorrangsbepaling in artikel 22.1, eerste lid, van dit omgevingsplan van belang. Op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij hebben veel gemeenten in een zogenoemde geurverordening, concentratiegebieden aangewezen of andere waarden of afstanden opgenomen voor het houden van landbouwhuisdieren dan de waarden of afstanden in deze paragraaf van het omgevingsplan. Deze geurverordening maakt op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e, van de Invoeringswet Omgevingswet, deel uit van het tijdelijke omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet. Op grond van artikel 22.1, eerste lid, van dit omgevingsplan, gelden die andere waarden of afstanden uit de geurverordening in plaats van de waarden of afstanden in deze paragraaf.

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.96 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.98 lid 1

Deze paragraaf gaat over beginnen, wijzigen of uitbreiden van het houden in een dierenverblijf van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden.

Paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden zijn specifiek benoemd omdat deze niet vallen onder het begrip landbouwhuisdieren in het Bal. Het begrip landbouwhuisdieren in het Bal is op grond van artikel 1.1 van dit omgevingsplan van toepassing op dit omgevingsplan.

Het gaat in deze paragraaf dus om:

landbouwhuisdieren zoals bedoeld in Bijlage I bij het Bal, zijnde:

  • .

    zoogdieren of vogels voor de productie van vlees, eieren, melk, wol, pels of veren of paarden of pony’s voor het fokken; en

  • .

    paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden.

Bovenstaande komt overeen met het begrip landbouwhuisdier uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor bijvoorbeeld kinderboerderijen, dierentuinen, hondenkennels en volières gelden deze voorschriften niet. Het gaat bij deze bedrijven namelijk niet om het houden van landbouwhuisdieren, omdat deze dieren niet voor de productie worden gehouden. Deze activiteiten vallen wel onder paragraaf 22.3.25. Het fokken, houden of trainen van landbouwhuisdieren of andere vogels of zoogdieren.

FFFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.96 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid Artikel 22.98 lid 2

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Sectie 'Artikel 22.97 Geur vanaf waar afstanden gelden' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.99 22.97 Geur vanaf waar afstanden gelden

De afstanden zoals opgenomen in deze paragraaf worden gemeten tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en het dichtstbijzijnde geurgevoelige object.

Het gaat om het emissiepunt als bedoeld in artikel 4.806, tweede lid, van het Bal. Op grond van dat artikel wordt onder emissiepunt verstaan:

  • a.

    het punt waarop een relevante hoeveelheid emissie buiten het dierenverblijf treedt of wordt gebracht; of

  • b.

    bij een gedeeltelijk overdekt dierenverblijf: het punt waarop een relevante hoeveelheid emissie buiten het overdekte gedeelte van het dierenverblijf treedt of wordt gebracht.

In artikel 22.103artikel22.105wordt hier een uitzondering op gemaakt voor de zogenaamde gevel-gevelafstanden.

HHHHHHHHHHHHHHHHHHHH

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.98 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.100 lid 1

Dit lid is een voorzetting van artikel 3.115, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij. In dit artikel worden de standaardwaarden voor geurbelasting in odour units gegeven voor dierenverblijven met dieren waarvoor een emissiefactor is vastgesteld.

De waarden gelden alleen voor beginnen, wijzigen of uitbreiden. Dit staat in het toepassingsbereik van deze paragraaf. Of de situatie overbelast is, maakt niet uit zolang niet wordt uitgebreid of gewijzigd.

Op grond van bijlage I bij dit omgevingsplan wordt onder landbouwhuisdieren met geuremissiefactor verstaan: landbouwhuisdieren waarvoor een emissiefactor voor geur is vastgesteld en die vallen binnen een van de volgende diercategorieën:

  • a.

    varkens, kippen, schapen of geiten; of

  • b.

    als deze worden gehouden voor de vleesproductie:

    • 1.

      rundvee tot 24 maanden;

    • 2.

      kalkoenen;

    • 3.

      eenden; of

    • 4.

      parelhoenders.

Er wordt net zoals in de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer onderscheid gemaakt tussen geurgevoelige objecten binnen en buiten de bebouwde kom. Het begrip «bebouwde kom» was en is niet gedefinieerd. De grens van de bebouwde kom wordt niet alleen bepaald door de wegenverkeerswetgeving, maar ook door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur. In het Bkl wordt de bebouwde kom vervangen door de bebouwingscontour die in het omgevingsplan moet worden opgenomen, zodat vooraf hierover altijd duidelijkheid is. Gemeenten wijzen dan bebouwingscontouren aan in het omgevingsplan.

Voor dit artikel geldt dat als in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij een andere waarde is vastgesteld dan de waarde in dit lid, die andere waarde voorrang heeft op de waarde zoals opgenomen in dit artikel. Dit is geregeld in artikel 22.1, eerste lid, van dit omgevingsplan. Deze voorrang werkt ook door in de volgende artikelen van deze paragraaf, bijvoorbeeld voor het berekenen van de geur in het tweede lid of de eerbiedigende werking in artikel artikel 22.9922.101.

IIIIIIIIIIIIIIIIIIII

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.98 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

Sectie 'Artikel 22.99 Geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor: eerbiedigende werking bij waarden' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.101 22.99 Geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor: eerbiedigende werking bij waarden

In dit artikel is een regeling opgenomen voor situaties waar op de dag van inwerkingtreding van de Omgevingswet niet voldaan wordt aan de immissiewaarden die gelden op grond van artikel artikel 22.9722.99. De standaardwaarden uit artikel 22.98artikel22.100gelden niet voor het op een locatie wijzigen of uitbreiden van het aantal of soort landbouwhuisdieren met geuremissiefactor in dierenverblijven, als sprake is van een rechtmatig voor geur overbelaste situatie op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Er hoeft in dat geval dus niet aan de standaardwaarden te worden voldaan, maar uitbreiden en wijzigen is alleen mogelijk in de volgende gevallen:

  • 1.

    Zolang de geur op een geurgevoelig gebouw door het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor op een geurgevoelig object niet toeneemt en het aantal landbouwhuisdieren met geuremissiefactor per diercategorie niet toeneemt. Dit is de voortzetting van de artikelen 3, derde lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en 3.115, tweede lid, onder c, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

  • 2.

    Als aan de 50%-regeling wordt voldaan.

In rechtmatig toegestane overschrijdingssituaties mag het aantal landbouwhuisdieren met geuremissiefactor per diercategorie niet toenemen, tenzij er een geurbelastingreducerende maatregel getroffen is en de toegestane overschrijding van de geur gehalveerd wordt. Bij het toepassen van de 50%-regeling moet gerekend worden met de waarden zoals opgenomen in het omgevingsplan of in de geurverordening.

Voor wat betreft de geur die rechtmatig veroorzaakt mocht worden, gaat het om de geur die onmiddellijk voorafgaand aan het toepassen van de maatregel rechtmatig mocht worden veroorzaakt.

Daarmee is voorzien in de eerbiedigende regeling voor het houden van landbouwhuisdieren in bestaande dierenverblijven waarbij sprake is van een toegestane overschrijdingssituatie.

Dit lid vormt de voortzetting van artikel 3, vierde lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.115, tweede lid, onder b en c, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor de 50%-regeling is aangesloten bij de formulering zoals die in artikel 3.115, tweede lid, onder b, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen in plaats van de formulering in artikel 3, vierde lid, van de voormalige Wet geurhinder veehouderij. Hierdoor hoeft niet berekend te worden wat de reductie als gevolg van de geurbelastingreducerende maatregelen zou zijn, gelet op de bestaande (oude) situatie. Dit is eenvoudiger voor de praktijk.

KKKKKKKKKKKKKKKKKKKK

Sectie 'Artikel 22.100 Geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor: afstand tot bijzondere geurgevoelige objecten' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.102 22.100 Geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor: afstand tot bijzondere geurgevoelige objecten

In dit artikel staan de minimumafstanden tussen een dierenverblijf met landbouwhuisdieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object dat hoort of heeft gehoord bij een andere veehouderij of een ruimte-voor-ruimtewoning. Het gaat hier om woningen bij omliggende veehouderijen, woningen bij omliggende veehouderijen die na 19 maart 2000 zijn gestopt of woningen die zijn gebouwd na 19 maart 2000 tegelijk met het (deels) beëindigen van een omliggende veehouderij. De genoemde geurgevoelige objecten krijgen minder bescherming dan andere geurgevoelige objecten, maar er moet wel sprake zijn van een minimaal beschermingsniveau. Dit minimale beschermingsniveau wordt bereikt door een afstand aan te houden van 100 meter tot een object binnen de bebouwde kom en 50 meter tot een object buiten de bebouwde kom. Als niet voldaan wordt aan de minimumafstand, dan moet wel aan artikelen 22.98artikelen22.100en 22.9922.101 voldaan worden.

LLLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Sectie 'Artikel 22.101 Geur landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s voor het berijden: afstand' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.103 22.101 Geur landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s voor het berijden: afstand

Voor landbouwhuisdieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld gelden geen waarden, maar is het uitgangspunt dat afstanden worden aangehouden. Deze afstanden zijn in dit artikel opgenomen. Het gaat hierbij om vaste afstanden: de afstand is niet gekoppeld aan het aantal landbouwdieren.

In dit omgevingsplan wordt onder landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor verstaan: landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld met uitzondering van pelsdieren. Deze begripsbepaling staat opgenomen in Bijlage 1BijlageIIbij dit omgevingsplan.

Dit artikel is een voortzetting van artikel 4, eerste lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.117, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Voor dit artikel geldt dat als in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij een andere afstand is vastgesteld dan de afstand in dit artikel, die andere afstand uit de geurverordening voorrang heeft op de afstand zoals opgenomen in dit artikel. Dit is geregeld in artikel 22.1 van dit omgevingsplan. Deze voorrang werkt ook door in de volgende artikelen van deze paragraaf over de eerbiedigende werking.

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

Sectie 'Artikel 22.102 Geur landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s voor het berijden: eerbiedigende werking voor afstand' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.104 22.102 Geur landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s voor het berijden: eerbiedigende werking voor afstand

In dit artikel is een regeling opgenomen voor situaties waar op de dag van inwerkingtreding van de Omgevingswet niet voldaan wordt aan de vereiste afstanden die gelden op grond van artikel artikel 22.10122.103.

In dat geval is uitbreiden toegestaan als het aantal landbouwhuisdieren per diercategorie zonder geuremissiefactor of het aantal paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, niet toeneemt en de afstand tot een geurgevoelig object niet kleiner wordt.

Dit lid vormt de voortzetting van de artikelen 4, derde lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en 3.117, tweede lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Artikel 22.103 Geur landbouwhuisdieren en paarden of pony’s voor het berijden: afstand vanaf de gevel dierenverblijf' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.105 22.103 Geur landbouwhuisdieren en paarden of pony’s voor het berijden: afstand vanaf de gevel dierenverblijf

Dit artikel bevat afstanden gemeten vanaf (de buitenzijde van) de gevel van het dierenverblijf tot de gevel van een geurgevoelig object, de zogenaamde gevel tot gevelafstanden.

De afstanden, bedoeld in dit artikel, gelden naast de waarden die op grond van artikel 22.98artikel22.100gelden en naast de afstanden die op grond van de artikelen 22.100artikelen22.102en 22.10122.103 gelden.

Dit artikel geldt voor het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor en voor landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor en voor het houden van paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden. Door dit artikel wordt geborgd dat er altijd een zekere afstand is tussen een geurgevoelig object en een dierenverblijf. Dit onderdeel is een voortzetting van artikel 5, eerste lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.119, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

OOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Artikel 22.104 Geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor: eerbiedigende werking voor afstand vanaf gevel dierenverblijf' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.106 22.104 Geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor: eerbiedigende werking voor afstand vanaf gevel dierenverblijf

In dit artikel is een regeling opgenomen voor het wijzigen of uitbreiden van het in een dierenverblijf houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor, voor locaties waar de afstand tussen de gevel van een dierenverblijf voor het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor en een geurgevoelig object rechtmatig kleiner is dan de afstand, bedoeld in artikel artikel 22.10322.105. Dat houdt in dat bij wijzigen of uitbreiden op die locatie, de gevel tot gevelafstand niet mag afnemen, het aantal landbouwhuisdieren met geuremissiefactor per diercategorie niet mag toenemen én de geur op een geurgevoelig gebouw door het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor niet mag toenemen. De eisen zoals gesteld onder a, b en c zijn cumulatief.

Dit artikel is de voortzetting van artikel 5, tweede lid, onder a, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.119, tweede lid, onder a en b, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

PPPPPPPPPPPPPPPPPPPP

Sectie 'Artikel 22.105 Geur landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor en paarden en pony’s voor het berijden: eerbiedigende werking voor afstand vanaf gevel dierenverblijf' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.107 22.105 Geur landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor en paarden en pony’s voor het berijden: eerbiedigende werking voor afstand vanaf gevel dierenverblijf

In dit artikel is een regeling opgenomen voor een soortgelijke situatie als in artikel artikel 22.10422.106, maar dan voor landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden. Dat houdt in dat bij wijzigen of uitbreiden op die locatie, de gevel tot gevelafstand niet mag afnemen en het aantal het aantal landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of het aantal paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden niet mag toenemen. De eisen gesteld onder a en b zijn cumulatief.

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie ' Geur opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie: afstand' wordt verplaatst van sectie 22.114 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.108 Geur opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie: afstand

Dit artikel vormt een voortzetting van de artikelen 1.1, eerste lid, 3.45, eerste lid, en 3.46, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Die artikelen zagen op het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen. Dit artikel ziet niet op alle agrarische bedrijfsstoffen, maar enkel op een deel ervan. De regels voor de andere agrarische bedrijfsstoffen zijn elders in paragraaf 22.3.6.4paragraaf22.3.6.3geregeld.

Dit artikel geldt voor alle milieubelastende activiteiten die vallen onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel artikel 22.4122.40, waaronder opslag van vaste mest op een weiland of akker.

RRRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie 'Eerste lid, onderdeel a' wordt verplaatst van sectie 22.114 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid, onderdeel a Artikel 22.108 lid 1

onderdeel a

Dit artikel geldt niet voor de opslag van vaste mest afkomstig van andere dieren dan landbouwhuisdieren of paarden en pony’s die gehouden worden in verband met het berijden, zoals honden, dieren op de kinderboerderij of dieren in dierentuinen. Voor de geurhinder, veroorzaakt door die mestopslagen geldt artikel artikel 22.24022.230.

SSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Tweede lid, onderdeel a' wordt verplaatst van sectie 22.114 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid, onderdeel a Artikel 22.108 lid 2

onderdeel a

Bij het opslaan van minder dan 3 m3 vaste mest, champost of dikke fractie gelden geen eisen, anders dan de specifieke zorgplicht.

onderdeel b

Als vaste mest, champost of dikke fractie korter dan twee weken op één plek opgeslagen ligt, dan is dit artikel niet van toepassing. Wel geldt de specifieke zorgplicht.

onderdeel c

Een opslag van meer dan 600 m3 vaste mest valt niet onder het toepassingsbereik van dit artikel. In artikel 22.252 is aanvullend op deze bovengrens een vergunningplicht opgenomen voor de opslag van meer dan 600 m3 vaste mest.

TTTTTTTTTTTTTTTTTTTT

Sectie 'Derde lid' wordt verplaatst van sectie 22.114 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

UUUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Sectie ' Geur opslaan van gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong: afstand' wordt verplaatst van sectie 22.115 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.109 Geur opslaan van gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong: afstand

Dit artikel vormt een voortzetting van de artikelen 1.1, eerste lid, 3.45, eerste lid, en 3.46, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Die artikelen zagen op het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen. Dit artikel ziet niet op alle agrarische bedrijfsstoffen, maar enkel op substraatmateriaal van plantaardige oorsprong. De regels voor de andere agrarische bedrijfsstoffen zijn elders in paragraaf 22.3.6.4paragraaf22.3.6.3geregeld.

VVVVVVVVVVVVVVVVVVVV

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.115 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

WWWWWWWWWWWWWWWWWWWW

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.115 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

Sectie 'Artikel 22.116 Geur opslaan kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen: afstand' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.110 22.116 Geur opslaan kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen: afstand

Dit artikel regelt het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen. Kuilvoer is veevoer dat door inkuilen als wintervoorraad opgeslagen wordt. Kuilgras en snijmaïs kunnen onder meer als kuilvoer gebruikt worden. In bijlage I bij het Bal worden vaste bijvoedermiddelen omschreven als plantaardige restproducten uit de landbouw en tuinbouw. Ook de plantaardige restproducten afkomstig van voedselbereiding en voedselverwerking vallen onder vaste bijvoedermiddelen. Dat geldt niet voor voedselresten afkomstig van restaurants, cateringfaciliteiten en keukens.

Dit artikel vormt een voortzetting van de artikelen 1.1, eerste lid, 3.45, eerste lid, en 3.46, eerste, vijfde en negende lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Die artikelen van dat besluit zagen op het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen. Dit artikel ziet niet op alle agrarische bedrijfsstoffen, maar enkel op kuilvoer en vaste bijvoedermiddelen. De afstandseisen voor het opslaan van vaste bijvoedermiddelen en kuilvoer gelden niet als er sprake is van een totaal volume van minder dan 3 m3. Dit is in lijn met de regels uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. In de instructieregels van het Bkl en in het Bal is deze grens van 3 m3 vervallen.

Dit artikel geldt voor alle milieubelastende activiteiten die vallen onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel artikel 22.4122.40. Zo gelden deze regels voor het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen bij bijvoorbeeld een veehouderij, een manege of dierentuin.

YYYYYYYYYYYYYYYYYYYY

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.117 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.111 lid 1

Met dit artikellid en de begripsomschrijvingen in het Bal zijn de artikelen 3.50, derde lid, en 3.51, elfde lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer omgezet.

Het mestbassin is bovengronds gelegen en kan ook uit een mestzak of foliebassin bestaan. Voor de berekening van de gezamenlijke oppervlakte en de gezamenlijke inhoud worden de oppervlakte en inhoud van mestkelders en ondergrondse mestbassins die zijn voorzien van een afdekking die als vloer fungeert niet meegerekend. Is sprake van meerdere bassins, dan worden deze voor de oppervlakte- of inhoudsbepaling dus bij elkaar opgeteld. Een uitgebreide toelichting over het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie is te lezen in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.855 van het Bal.

In het Bal staat geen vergunningplicht voor het opslaan van dierlijke meststoffen die verpompbaar zijn in een of meer mestbassins met een gezamenlijke oppervlakte groter dan 750 m2 of een gezamenlijke inhoud groter dan 2.500 m3. Deze vergunningplicht komt wel terug in artikel 22.262artikel22.252van dit omgevingsplan.

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.117 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.118 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.112 lid 1

Dit artikel is van toepassing op een voorziening voor het biologisch behandelen van dierlijke meststoffen voor of na het vergisten van dierlijke meststoffen.

Dit artikel geldt bij alle milieubelastende activiteiten, die vallen onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel artikel 22.4122.40. Zo is dit artikel niet alleen van toepassing bij een bedrijf voor mestbehandeling, als bedoeld in artikel 3.225 van het Bal, maar op alle mestvergistingsinstallaties die voldoen aan de omschrijving in het eerste lid.

BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.118 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Derde lid' wordt verplaatst van sectie 22.118 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Derde lid Artikel 22.112 lid 3

Dit lid is een voortzetting van de artikelen 3.129c en 3.129g, eerste en tweede lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Het bepaalde in artikel 3.129g, derde lid, van dat besluit, dat regelde dat bepaalde gebruikseisen bij maatwerkvoorschrift kon worden vastgelegd, valt nu onder de generieke maatwerkbevoegdheid van deze afdeling van dit omgevingsplan. Het stellen van gebruiksregels, ofwel maatwerkvoorschriften, aanvullend op de afstandseis kan nodig zijn om te voldoen aan artikel 5.92 van het Bkl, dat vereist dat de geur door een activiteit op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is. Hierbij kan gedacht worden aan maatwerkvoorschriften over:

  • .

    de situering van de voorziening;

  • .

    het gesloten uitvoeren van de voorziening;

  • .

    de ligging en afvoerhoogte van het emissiepunt, wanneer emissies worden afgezogen;

  • .

    de toepassing van een doelmatige ontgeuringsinstallatie.

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie ' Geur composteren of opslaan van groenafval: afstand' wordt verplaatst van sectie 22.119 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het opschrift van sectie ' Geur composteren of opslaan van groenafval: afstand' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.113 Geur composteren of opslaan van groenafval: afstand

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Eerste lid en tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.119 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid en tweede lid Artikel 22.113 lid 1

FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Na sectie 'Eerste lid en tweede lid' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 22.113 lid 2

Dit artikel ziet op de geur door het composteren of opslaan van groenafval, bedoeld in artikel 4.879 van het Bal.

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Sectie 'Derde lid' wordt verplaatst van sectie 22.119 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH

Sectie 'Artikel 22.120 Geur overige agrarische activiteiten: eerbiedigende werking' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.114 22.120 Geur overige agrarische activiteiten: eerbiedigende werking

In beginsel geldt bij geur die veroorzaakt wordt door de activiteiten, bedoeld in de artikelen artikelen 22.114 tot en met 22.11922.108 tot en met 22.113, de afstanden die in die artikelen zijn genoemd. Deze afstandseisen gelden niet bij «overbelaste situaties». Dit artikel bevat een regeling met «eerbiedigende werking» voor zulke bestaande situaties. Zie voor een nadere toelichting hierover de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.126 van het Bkl.

Als dit artikel van toepassing is, heeft degene die de activiteit verricht op grond van de specifieke zorgplichtbepaling de plicht om maatregelen of voorzieningen te treffen die geurhinder voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau beperken. Hierbij kan gedacht worden aan maatregelen over:

  • .

    de situering van de plaats van de opgeslagen bedrijfsstoffen;

  • .

    het afdekken van de opgeslagen agrarische bedrijfsstoffen; of

  • .

    de frequentie van de afvoer van de opgeslagen agrarische bedrijfsstoffen.

In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer stond ook dat degene die de inrichting drijft op verzoek van het bevoegd gezag aangeeft welke maatregelen of voorzieningen hij daarvoor heeft getroffen of zal treffen. Deze gegevens kan het bevoegd gezag ook vragen op grond van de toezichtsbevoegdheden van de Algemene wet bestuursrecht. Deze plicht komt dus niet expliciet terug in de omgevingsplanregels van rijkswege.

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIII

Sectie 'Artikel 22.121 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.5 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.115 22.121 Toepassingsbereik

Kortheidshalve wordt voor een uitleg over het exploiteren van een zuiveringstechnisch werk verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.173 van het Bal.

De verwijzing naar artikel 3.173 van het Bal brengt met zich mee dat het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk ook andere milieubelastende activiteiten omvat die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteit functioneel ondersteunen. De activiteiten worden gezien als één activiteit. Er is dan dus geen sprake van cumulatie van geur door verschillende activiteiten.

Dit artikel betreft een voortzetting van artikel 3.5a van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. De regels van paragraaf 22.3.6.5paragraaf22.3.6.4kent als gevolg van aansluiting bij het Bal een breder toepassingsbereik ten opzichte van artikel 3.5a van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Artikel 3.5a van het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalde namelijk dat de regels alleen van toepassing waren op zuiveringtechnische werken voor zover het de waterlijn betrof met inbegrip van slibindikking en mechanische slibontwatering.

Deze paragraaf stelt alleen regels voor het voorkomen of het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder. De regels die zien op andere belangen zijn opgenomen in paragraaf 4.49 van het Bal.

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

Sectie 'Artikel 22.122 Geur zuiveringtechnisch werk: waarde' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.5 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.116 22.122 Geur zuiveringtechnisch werk: waarde

KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK

Sectie 'Artikel 22.123 Geur zuiveringtechnisch werk: geen waarde bij specifieke geurgevoelige objecten' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.5 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.117 22.123 Geur zuiveringtechnisch werk: geen waarde bij specifieke geurgevoelige objecten

LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Sectie 'Artikel 22.124 Geur zuiveringtechnisch werk: eerbiedigende werking' wordt verplaatst van sectie 22.3.6.5 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.118 22.124 Geur zuiveringtechnisch werk: eerbiedigende werking

Bij wijziging van een zuiveringtechnisch werk mag de geur niet toenemen als voor dat zuiveringtechnisch werk rechtmatig een hogere waarde geldt, dan de waarde, bedoeld in artikel 22.114, artikel 22.120, eerste lid lid. De geur mag wel toenemen als die binnen de waarden bedoeld in artikel 22.120, eerste lid blijft.

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

Sectie ' Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 'Artikelen 22.125 Toepassingsbereik en artikel 22.126 Nazorg na afloop van saneren van de bodem' naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.119 Toepassingsbereik

Deze artikelen regelen dat de eigenaar, erfpachter of gebruiker van een locatie, waarvoor op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, het omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift een deklaag of isolatielaag is aangebracht alle maatregelen moet nemen om deze deklaag of isolatielaag in stand te houden, te onderhouden of te vervangen. Dit is een voortzetting van artikel 39e Wet bodembescherming.

Door een bedoelde of onbedoelde handeling kan het resultaat van deze bodemsanering ongedaan gemaakt worden, waardoor bij het dagelijkse gebruik van de locatie blootstelling en contactmogelijkheden met de verontreinigde bodem kunnen ontstaan. De maatregelen kunnen bestaan uit het herstellen van de afdeklaag als deze bijvoorbeeld door werkzaamheden op de locatie beschadigd is geraakt of een te geringe dikte heeft gekregen. Daarom geldt artikel 22.126artikel22.120zowel voor eigenaar, erfpachter als gebruiker (zoals een huurder).

Ook onder de Omgevingswet is het gewenst dat leeflagen in stand worden gehouden of dat gebruiksbeperkingen in acht worden genomen.

Als een bodemsanering is uitgevoerd door het aanbrengen van een afdeklaag (een leeflaag van schone grond of een duurzaam aaneengesloten verhardingslaag) om blootstelling te voorkomen, dan is het voor de bescherming van de gezondheid van belang dat die afdeklaag in stand blijft. Het gaat in dit artikel om een afdeklaag, die is aangebracht als onderdeel van een sanering zoals bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving, een omgevingsplan, een omgevingsvergunning of op basis van een maatwerkvoorschrift.

De regels voor saneren komen in verschillende instrumenten en besluiten terug. Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt de milieubelastende activiteit saneren van de bodem waarbij saneren met een leeflaag/isolatielaag is toegestaan. Ook is het mogelijk dat gemeenten in hun omgevingsplan maatwerkregels stellen of een omgevingsvergunning verplicht stellen voor het saneren van de bodem.

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Na sectie ' Toepassingsbereik' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 22.120 Nazorg na afloop van saneren van de bodem

Deze artikelen regelen dat de eigenaar, erfpachter of gebruiker van een locatie, waarvoor op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, het omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift een deklaag of isolatielaag is aangebracht alle maatregelen moet nemen om deze deklaag of isolatielaag in stand te houden, te onderhouden of te vervangen. Dit is een voortzetting van artikel 39e Wet bodembescherming.

Door een bedoelde of onbedoelde handeling kan het resultaat van deze bodemsanering ongedaan gemaakt worden, waardoor bij het dagelijkse gebruik van de locatie blootstelling en contactmogelijkheden met de verontreinigde bodem kunnen ontstaan. De maatregelen kunnen bestaan uit het herstellen van de afdeklaag als deze bijvoorbeeld door werkzaamheden op de locatie beschadigd is geraakt of een te geringe dikte heeft gekregen. Daarom geldt artikel 22.120 zowel voor eigenaar, erfpachter als gebruiker (zoals een huurder).

Ook onder de Omgevingswet is het gewenst dat leeflagen in stand worden gehouden of dat gebruiksbeperkingen in acht worden genomen.

Als een bodemsanering is uitgevoerd door het aanbrengen van een afdeklaag (een leeflaag van schone grond of een duurzaam aaneengesloten verhardingslaag) om blootstelling te voorkomen, dan is het voor de bescherming van de gezondheid van belang dat die afdeklaag in stand blijft. Het gaat in dit artikel om een afdeklaag, die is aangebracht als onderdeel van een sanering zoals bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving, een omgevingsplan, een omgevingsvergunning of op basis van een maatwerkvoorschrift.

De regels voor saneren komen in verschillende instrumenten en besluiten terug. Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt de milieubelastende activiteit saneren van de bodem waarbij saneren met een leeflaag/isolatielaag is toegestaan. Ook is het mogelijk dat gemeenten in hun omgevingsplan maatwerkregels stellen of een omgevingsvergunning verplicht stellen voor het saneren van de bodem.

OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 'Artikelen 22.125 Toepassingsbereik en artikel 22.126 Nazorg na afloop van saneren van de bodem' naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP

Sectie ' Kleinschalig graven boven de interventiewaarde bodemkwaliteit' wordt verplaatst van sectie 22.3.7.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 22.3.7.2 Kleinschalig graven boven de interventiewaarde bodemkwaliteit

Deze paragraaf heeft betrekking op graven in de bodem in een omvang die kleiner is dan of gelijk aan 25 m3 (ook wel aangeduid als kleinschalig grondverzet) en richt zich op locaties waarbij al via besluitvorming onder de Wet bodembescherming of via het Besluit bodemkwaliteit is vastgesteld dat de bodem verontreinigd is met één of meerdere stoffen tot boven de interventiewaarde bodemkwaliteit in een omvang groter dan 25 m3. Het idee is dat de gemeente de algemene verwijzing naar locaties in het tijdelijke deel van het omgevingsplan via artikel 22.127artikel22.121op een gegeven moment vervangt door de regels via coördinaten aan specifieke locaties te koppelen in het nieuwe deel van het omgevingsplan. Daarbij kunnen gemeenten uiteraard de regels voor minder locaties laten gelden (de locaties die niet meer ernstig-geen spoed zijn eraf halen) of juist voor meer locaties laten gelden (wel ernstig en geen spoed, maar eerder geen beschikking afgegeven). En uiteraard kunnen gemeenten daarbij de regel die voor die locaties geldt aanpassen, voor alle locaties, of alleen voor sommige, of elke locatie een eigen op die locatie toegesneden regel.

In het Besluit activiteiten leefomgeving is voorzien in algemene regels voor de milieubelastende activiteiten graven in de bodem met een kwaliteit beneden de interventiewaarde bodemkwaliteit (paragraaf 4.119) en graven in de bodem boven de interventiewaarde bodemkwaliteit (paragraaf 4.120). In het toepassingsbereik van beide milieubelastende activiteiten is aangegeven dat deze alleen van toepassing zijn als het bodemvolume waarin wordt gegraven meer is dan 25 m3. De achtergrond hiervan is dat het Rijk geen regels wil stellen over kleinschalig grondverzet.

Onder de Wet bodembescherming voorzag artikel 28 van de Wet bodembescherming in een meldingsplicht als sprake was van voorgenomen handelingen in een geval van ernstige bodemverontreiniging. Een geval van ernstige bodemverontreiniging was onder de Wet bodembescherming gedefinieerd als geval van verontreiniging waarbij de bodem zodanig is of dreigt te worden verontreinigd, dat de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, ernstig zijn of dreigen te worden verminderd. In de Circulaire bodemsanering is deze definitie verder uitgewerkt en aangegeven dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 25 m3 bodemvolume in het geval van bodemverontreiniging, of 100 m3 poriënverzadigde bodemvolume in het geval van een grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde. De Wet bodembescherming kende – in tegenstelling tot de milieubelastende activiteiten voor graven in een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit – geen ondergrens voor de omvang van het grondverzet.

Deze paragraaf stelt een beperkt aantal bepalingen voor kleinschalig grondverzet (omvang bodemvolume kleiner dan 25 m3) die plaatsvindt op locaties die onder de Wet bodembescherming werden beschouwd als handelingen in een geval van ernstige bodemverontreiniging. Deze bepalingen komen dus in de plaats van de bepalingen die volgen uit artikel 28 van de Wet bodembescherming.

Deze bepalingen zien op een informatieplicht, enkele inhoudelijke regels aan tijdelijke opslag en afvoer van de grond en verplichte milieukundige begeleiding als een in het kader van een eerder uitgevoerde bodemsanering aangebrachte afdeklaag wordt doorgraven. Deze bepalingen zijn over het algemeen eenvoudig na te leven en leiden met uitzondering van de milieukundige begeleiding bij het doorgraven van een afdeklaag niet of nauwelijks tot extra kosten. Besloten is om geen onderzoeksverplichtingen op te leggen zoals opgenomen in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie ' Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.127 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het opschrift van sectie ' Toepassingsbereik' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.121 Toepassingsbereik

RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.127 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.127 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT

Sectie 'Derde lid' wordt verplaatst van sectie 22.127 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Sectie ' Gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit' wordt verplaatst van sectie 22.128 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het opschrift van sectie ' Gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.122 Gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit

VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.128 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.128 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

Sectie 'Derde lid' wordt verplaatst van sectie 22.128 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY

Sectie 'Artikel 22.129 Bodem en afval: tijdelijke opslag van vrijkomende grond' wordt verplaatst van sectie 22.3.7.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.123 22.129 Bodem en afval: tijdelijke opslag van vrijkomende grond

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Sectie 'Artikel 22.130 Bodem en afval: milieukundige begeleiding bij kleinschalig graven' wordt verplaatst van sectie 22.3.7.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.124 22.130 Bodem en afval: milieukundige begeleiding bij kleinschalig graven

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Sectie 'Artikel 22.131 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.7.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.125 22.131 Toepassingsbereik

BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie 'Artikel 22.132 Bodem: mitigerende maatregelen' wordt verplaatst van sectie 22.3.7.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.126 22.132 Bodem: mitigerende maatregelen

Degene die op de locatie, bedoeld in artikel artikel 22.13122.125, een activiteit verricht, neemt in het belang van bescherming van de bodem maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen of te beperken, of – als en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is als onderdeel van een activiteit die wordt verricht – ongedaan te maken. Zie verder hierna over de mogelijkheden en beperkingen van dit artikel. Er geldt een licht beschermingsregime voor deze bekende verontreinigde locaties in afwachting van sanering, net als onder de Wet bodembescherming.

Dit artikel heeft betrekking op zogenoemde niet-spoed locaties, zoals deze waren beschikt als saneringsgeval op grond van de Wet bodembescherming. In de toelichting bij de Aanvullingswet bodem is aangegeven dat de beschikking niet-spoed als zodanig bij inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt. Er is overgangsrecht geregeld voor onder meer gebruiksbeperkingen op grond van artikel 37, vierde lid, van de Wet bodembescherming (artikelen 3.1 en 3.2 Aanvullingswet bodem).

Voor de spoedlocaties is overgangsrecht opgenomen in de Aanvullingswet bodem (artikel 3.1), zodat daarvoor de bestaande regels bij of krachtens de Wet bodembescherming blijven gelden. Locaties met een verontreiniging boven de interventiewaarde die onder de Wet bodembescherming waren aangemerkt als niet-spoed worden in het nieuwe stelsel, net als onder de Wet bodembescherming, gesaneerd op een natuurlijk moment, meestal bouwen. Het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving en dit omgevingsplan regelen dat saneren een voorwaarde is voor het bouwen en de saneringsaanpak. De milieubelastende activiteit graven regelt hoe om te gaan met graven in verontreiniging boven de interventiewaarde. Bij deze activiteiten is een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift mogelijk bijvoorbeeld als een bronaanpak aan de orde is die om een specifieke saneringsaanpak vraagt.

Artikel 22.132 Artikel 22.126 heeft een tweeledig doel. Ten eerste om de in het verleden beschikte locaties, die niet onder overgangsrecht vallen, kenbaar te houden onder de Omgevingswet en het instrumentarium van de Omgevingswet te kunnen toepassen. Ten tweede om een (licht) beschermingsregime van toepassing te laten zijn op deze locaties, aangezien het gaat om niet eerder gesaneerde locaties waar nog bodemverontreiniging aanwezig is.

Ten behoeve van het eerste doel (kenbaarheid) is het mogelijk om met een maatwerkvoorschrift een individuele locatie te koppelen aan deze algemene regel in dit omgevingsplan, wat het voor de huidige of toekomstige eigenaar beter inzichtelijk maakt. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn maatwerkvoorschriften namelijk (nog) niet zichtbaar in DSO met de zogenoemde «klik op de kaart». Het inzien van de (voormalige) registratie van de niet-spoed beschikkingen in het Kadaster blijft nodig om het volledige beeld te hebben van de exacte locaties (gekoppeld aan kadastrale percelen) waar dit artikel op van toepassing is.

Voor wat betreft het tweede doel (beschermen in afwachting van sanering) geldt dat het mogelijk is om het lichte basisregime dat geldt op deze locaties te concretiseren, verder aan te vullen of toe te spitsen op de individuele locatie. Dat kan door middel van een maatwerkvoorschrift, dat voor een initiatiefnemer voldoende concreet maakt welke actie het bevoegd gezag verwacht. Bij de activiteiten bouwen, saneren of graven voorziet de Omgevingswet al in die mogelijkheid, daarom heeft dit artikel vooral betekenis als sprake is van een andere activiteit dan bouwen, saneren of graven. Ook kan dit basisregime een aangrijpingspunt bieden voor een individueel maatwerkvoorschrift om in sommige situaties van een initiatiefnemer te verlangen dat die als onderdeel van een voorgenomen activiteit van de gelegenheid gebruik maakt om aanwezige verontreiniging van de bodem te verwijderen of mitigerende maatregelen te treffen. Gelet op die inkadering is voornamelijk gedoeld op situaties waarin de extra moeite en kosten van het beperken of verwijderen van verontreiniging niet onevenredig belastend zijn voor de initiatiefnemer. Dit basisregime is zodanig ingekaderd dat er geen sprake is van een zelfstandige saneringsplicht.

Onder verontreiniging van de bodem wordt ook verstaan de verontreiniging van het grondwater, maar aangezien grondwaterkwaliteit primair tot de taken en bevoegdheden van de provincie ligt het voor de hand dat het vooral gaat om de vaste bodem en eventuele bronnen van verontreiniging die zich verspreiden naar het grondwater.

CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Artikel 22.137 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.127 22.137 Toepassingsbereik

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie 'Artikel 22.138 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.128 22.138 Gegevens en bescheiden

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Artikel 22.139 Lozen van grondwater bij saneringen' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.129 22.139 Lozen van grondwater bij saneringen

FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Sectie 'Artikel 22.140 Lozen van grondwater bij ontwatering' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.130 22.140 Lozen van grondwater bij ontwatering

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Sectie 'Artikel 22.141 Meet- en rekenbepalingen' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.131 22.141 Meet- en rekenbepalingen

HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH

Sectie 'Artikel 22.142 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.132 22.142 Toepassingsbereik

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII

Sectie 'Artikel 22.143 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.133 22.143 Gegevens en bescheiden

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

Sectie 'Artikel 22.144 Lozen van afvloeiend hemelwater' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.134 22.144 Lozen van afvloeiend hemelwater

KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK

Sectie 'Artikel 22.145 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.135 22.145 Toepassingsbereik

LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Sectie 'Artikel 22.146 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.136 22.146 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.138toelichting bij artikel22.128voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

Sectie 'Artikel 22.147 Geen voedselvermaling' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.137 22.147 Geen voedselvermaling

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Artikel 22.148 Lozen van huishoudelijk afvalwater' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.138 22.148 Lozen van huishoudelijk afvalwater

OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Artikel 22.149 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.139 22.149 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP

Sectie 'Artikel 22.150 Meet- en rekenbepalingen' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.140 22.150 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraaf emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage bijlage III.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie 'Artikel 22.151 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.141 22.151 Toepassingsbereik

RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie 'Artikel 22.152 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.142 22.152 Gegevens en bescheiden

SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Artikel 22.153 Koelwater' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.143 22.153 Koelwater

TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT

Sectie 'Artikel 22.154 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.5 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.144 22.154 Toepassingsbereik

UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Sectie 'Artikel 22.155 Periodiek reinigen' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.5 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.145 22.155 Periodiek reinigen

VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV

Sectie 'Artikel 22.156 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.6 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.146 22.156 Toepassingsbereik

WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW

Sectie 'Artikel 22.157 Inerte goederen' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.6 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.147 22.157 Inerte goederen

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

Sectie 'Artikel 22.158 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.6 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.148 22.158 Gegevens en bescheiden

YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY

Sectie 'Artikel 22.159 Lozen bij overslaan van inerte goederen' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.6 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.149 22.159 Lozen bij overslaanopslaan van inerte goederen

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Sectie 'Artikel 22.160 Meet- en rekenbepalingen' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.6 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.150 22.160 Meet- en rekenbepalingen

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Sectie 'Artikel 22.161 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute bij opslaan van lekkende, uitlogende en vermestende goederen' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.6 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.151 22.161 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute bij opslaan van lekkende, uitlogende en vermestende goederen

BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie 'Artikel 22.162 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.7 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.152 22.162 Toepassingsbereik

CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Artikel 22.163 Lozen vanuit openbaar hemelwaterstelsel en openbaar ontwateringsstelsel' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.7 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.153 22.163 Lozen vanuit openbaar hemelwaterstelsel en openbaar ontwateringsstelsel

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie 'Artikel 22.164 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.7 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.154 22.164 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Voor lozingen vanuit «overheids-IBA’s» geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel toelichting bij artikel 22.16322.153.

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Artikel 22.165 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.8 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.155 22.165 Toepassingsbereik

FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Sectie 'Artikel 22.166 Schoonmaken drinkwaterleidingen' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.8 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.156 22.166 Schoonmaken drinkwaterleidingen

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Sectie 'Artikel 22.167 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.9 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.157 22.167 Toepassingsbereik

HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH

Sectie 'Artikel 22.168 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.9 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.158 22.168 Gegevens en bescheiden

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII

Sectie 'Artikel 22.169 Lozen bij calamiteitenoefeningen' wordt verplaatst van sectie 22.3.8.9 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.159 22.169 Lozen bij calamiteitenoefeningen

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

Sectie 'Artikel 22.170 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.9 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.160 22.170 Toepassingsbereik

KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK

Sectie 'Artikel 22.171 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.9 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.161 22.171 Gegevens en bescheiden

LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Sectie 'Artikel 22.172 Recirculatie bij grondgebonden teelt in een kas' wordt verplaatst van sectie 22.3.9 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.162 22.172 Recirculatie bij grondgebonden teelt in een kas

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

Sectie 'Artikel 22.173 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen' wordt verplaatst van sectie 22.3.9 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.163 22.173 Lozen bij spoelen van biologisch geteelde gewassen

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Artikel 22.174 Lozen bij sorteren van biologisch geteeld fruit' wordt verplaatst van sectie 22.3.9 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.164 22.174 Lozen bij sorteren van biologisch geteeld fruit

OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Artikel 22.175 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute afvalwater uit een gebouw' wordt verplaatst van sectie 22.3.9 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.165 22.175 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute afvalwater uit een gebouw

PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP

Sectie 'Artikel 22.176 Meet- en rekenbepalingen' wordt verplaatst van sectie 22.3.9 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.166 22.176 Meet- en rekenbepalingen

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie 'Artikel 22.177 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.10 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.167 22.177 Toepassingsbereik

RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie 'Artikel 22.178 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.10 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.168 22.178 Gegevens en bescheiden

SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Artikel 22.179 Water' wordt verplaatst van sectie 22.3.10 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.169 22.179 Water

TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT

Sectie 'Artikel 22.180 Meet- en rekenbepalingen' wordt verplaatst van sectie 22.3.10 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.170 22.180 Meet- en rekenbepalingen

UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Sectie 'Artikel 22.181 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.11 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.171 22.181 Toepassingsbereik

VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV

Sectie 'Artikel 22.182 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.11 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.172 22.182 Gegevens en bescheiden

WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW

Sectie 'Artikel 22.183 Water' wordt verplaatst van sectie 22.3.11 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.173 22.183 Water

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

Sectie 'Artikel 22.184 Meet- en rekenbepalingen' wordt verplaatst van sectie 22.3.11 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.174 22.184 Meet- en rekenbepalingen

YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY

Sectie 'Artikel 22.185 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.12 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.175 22.185 Toepassingsbereik

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Sectie 'Artikel 22.186 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.12 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.176 22.186 Gegevens en bescheiden

De te verstrekken gegevens en bescheiden dienen om een beeld te verschaffen van:

  • .

    de activiteit zelf en wat daarbij hoort;

  • .

    de precieze plek en indeling van de activiteit; en

  • .

    wanneer deze begint of wordt gewijzigd.

Er hoeft geen inschatting van de door te activiteit veroorzaakte milieubelasting te worden verstrekt. Wel kan het college van B&W op grond van artikel 22.48artikel22.47verzoeken om gegevens en bescheiden die nodig zijn om te bezien of de algemene regels uit dit omgevingsplan en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu.

Wanneer gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt, zijn ook altijd artikel 22.46artikel22.45(algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden) en artikel 22.47artikel22.46(gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat) van toepassing.

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Sectie 'Artikel 22.187 Water: lozingsroute' wordt verplaatst van sectie 22.3.12 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.177 22.187 Water: lozingsroute

BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie 'Artikel 22.188 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.13 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.178 22.188 Toepassingsbereik

CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Artikel 22.189 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.13 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.179 22.189 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186toelichting bij artikel22.176voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie 'Artikel 22.190 Water' wordt verplaatst van sectie 22.3.13 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.180 22.190 Water

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Artikel 22.191 Meet- en rekenbepalingen' wordt verplaatst van sectie 22.3.13 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.181 22.191 Meet- en rekenbepalingen

FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Sectie 'Artikel 22.192 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.14 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.182 22.192 Toepassingsbereik

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Sectie 'Artikel 22.193 Bodem' wordt verplaatst van sectie 22.3.14 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.183 22.193 Bodem

Het wassen van motorvoertuigen moet in principe plaatsvinden boven een vloeistofdichte bodemvoorziening. Vanwege de aard van de activiteit, waarbij continue bodembedreigende vloeistoffen over de voorziening stromen, zijn niet-vloeistofdichte voorzieningen niet toereikend.

Op de plicht om het wassen van motorvoertuigen plaats te laten vinden boven een vloeistofdichte bodemvoorziening is een uitzondering gemaakt voor het wassen van motorvoertuigen op een mobiele wasinstallatie. Dit soort installaties worden tegenwoordig steeds meer toegepast bij initiatiefnemers die zelf niet beschikken over de vereiste voorzieningen. Mobiele installaties moeten wel voldoende bodembeschermende werking hebben. Daarom is bepaald dat er geen vloeistoffen in de bodem terecht mogen komen.

Ook geldt, in navolging van de artikelen 3.23b, tweede lid, aanhef en onder a, en 3.24, aanhef en onder a, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, een uitzondering voor het per week uitwendig wassen van ten hoogste één motorvoertuig waarmee geen gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast. Artikel 22.184, Artikel 22.194, tweede lid lid, van dit omgevingsplan regelt in samenhang hiermee dat het water bij het wassen in de bodem mag komen. Dit zal in beperkte mate het geval zijn, als de verharding waarop wordt gewassen niet vloeistofdicht is.

HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH

Sectie 'Artikel 22.194 Water' wordt verplaatst van sectie 22.3.14 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.184 22.194 Water

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII

Sectie 'Artikel 22.195 Meet- en rekenbepalingen' wordt verplaatst van sectie 22.3.14 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.185 22.195 Meet- en rekenbepalingen

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

Sectie 'Artikel 22.196 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.15 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.186 22.196 Toepassingsbereik

KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK

Sectie 'Artikel 22.197 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.15 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.187 22.197 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186toelichting bij artikel22.176voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Sectie 'Artikel 22.198 Water' wordt verplaatst van sectie 22.3.15 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.188 22.198 Water

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.199 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.189 lid 1

Een ontgeuringsinstallatie zoals voorgeschreven in dit artikel moet uiteraard doelmatig zijn. Op grond van de specifieke zorgplichten in artikel 22.45artikel22.44van dit omgevingsplan of artikel 2.11 van het Bal moet bijvoorbeeld de capaciteit van de ontgeuringsinstallatie groot genoeg zijn en moet de installatie voldoende vaak worden gereinigd.

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.199 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Derde lid, onderdeel a' wordt verplaatst van sectie 22.199 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Derde lid, onderdeel a Artikel 22.189 lid 3

onderdeel a

Net als in de voormalige Activiteitenregeling milieubeheer, gelden de regels voor het voorkomen van geurhinder niet voor het koken met keukenapparatuur. De specifieke zorgplicht is voldoende.

PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP

Sectie 'Vierde lid' wordt verplaatst van sectie 22.199 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie 'Artikel 22.200 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.16 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.190 22.200 Toepassingsbereik

RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie 'Artikel 22.201 Geur: beginnen of uitbreiden activiteit' wordt verplaatst van sectie 22.3.16 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.191 22.201 Geur: beginnen of uitbreiden activiteit

Dit artikel is een voortzetting van artikel 3.140, eerste lid van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Het bevoegd gezag kan in afwijking van dit artikel bij maatwerkvoorschrift op grond van artikel 22.45artikel22.44van dit omgevingsplan een bepaalde mate van nieuwe geurhinder ter plaatse van geurgevoelige gebouwen toestaan.

Ook kan het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift bepalen dat een bepaalde geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten niet wordt overschreden, of dat technische voorzieningen worden aangebracht of gedragsregels in acht worden genomen om de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

Bij het industrieel vervaardigen of bewerken van levensmiddelen of voeder is de kans op geurhinder reëel. Daarom kan het bevoegd gezag via een maatwerkvoorschrift om een geuronderzoek vragen. In dat geuronderzoek wordt onder meer aangegeven welke maatregelen worden getroffen ter voorkoming of beperking van geurhinder ter plaatse van geurgevoelige gebouwen.

SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Artikel 22.202 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.17 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.192 22.202 Toepassingsbereik

Op het slachten van meer dan 10.000 kilogram levend gewicht aan dieren per week is paragraaf 3.4.8 (Voedingsmiddelenindustrie) van het Bal van toepassing. Bij de andere drie activiteiten genoemd in artikel 22.192, artikel 22.202, eerste lid lid, onderdelen c tot en met d, staat geen ondergrens. Paragraaf 3.4.8 van het Bal is van toepassing op alle IPPC-installaties in de voedingsmiddelenindustrie. Wanneer dus de andere drie activiteiten onderdeel zijn van een IPPC-installatie, dan is deze paragraaf niet van toepassing.

TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT

Sectie 'Artikel 22.203 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.17 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.193 22.203 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186toelichting bij artikel22.176voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Sectie 'Artikel 22.204 Water: lozingsroute en zuivering' wordt verplaatst van sectie 22.3.17 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.194 22.204 Water: lozingsroute en zuivering

VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV

Sectie 'Artikel 22.205 Geur: voorkomen of beperken geurhinder' wordt verplaatst van sectie 22.3.17 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.195 22.205 Geur: voorkomen of beperken geurhinder

Een ontgeuringsinstallatie zoals voorgeschreven in het eerste lid, onder b, van dit artikel moet uiteraard doelmatig zijn. Op grond van de specifieke zorgplichten in artikel 22.44artikel22.43van dit omgevingsplan of artikel 2.11 van het Bal moet bijvoorbeeld de capaciteit van de ontgeuringsinstallatie groot genoeg zijn en moet de ontgeuringsinstallatie voldoende vaak worden gereinigd.

Het tweede lid bevat oud overgangsrecht van het Activiteitenbesluit milieubeheer dat is overgenomen. Bij het stellen van regels in het nieuwe deel van het omgevingsplan kan worden beoordeeld of dit overgangsrecht voor een specifieke locatie nog noodzakelijk of gewenst is.

WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW

Sectie 'Artikel 22.206 Bodem: bodembeschermende voorziening' wordt verplaatst van sectie 22.3.17 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.196 22.206 Bodem: bodembeschermende voorziening

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

Sectie 'Artikel 22.207 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening' wordt verplaatst van sectie 22.3.17 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.197 22.207 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening

De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.20 van het Bal. Degene die een activiteit als bedoeld in artikel 22.192, artikel 22.202, eerste lidlid verricht houdt in een logboek bij waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties. Dat een logboek beschikbaar moet zijn voor het bevoegd gezag volgt uit de Algemene wet bestuursrecht. Dit mag ook in digitale vorm zijn.

Op grond van artikel artikel 22.5022.49, onder d, moet aan het bevoegd gezag informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om nadelige gevolgen van een ongewoon voorval te voorkomen.

YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY

Sectie ' Bodem: eindonderzoek bodem' wordt verplaatst van sectie 22.208 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het opschrift van sectie ' Bodem: eindonderzoek bodem' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.198 Bodem: eindonderzoek bodem

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.208 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.208 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid Artikel 22.198 lid 2

Dit lid schrijft voor dat het bodemonderzoek alleen is gericht:

  • .

    op de bodembedreigende stoffen die als gevolg van de activiteit in de bodem kunnen geraken of daarin terecht kunnen zijn gekomen; en

  • .

    op de plaatsen waar de bodembedreigende activiteit is verricht.

BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie 'Derde lid' wordt verplaatst van sectie 22.208 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Artikel 22.209 Bodem: rapport van het eindonderzoek bodem' wordt verplaatst van sectie 22.3.17 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.199 22.209 Bodem: rapport van het eindonderzoek bodem

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie 'Artikel 22.210 Gegevens en bescheiden: beëindigen activiteit' wordt verplaatst van sectie 22.3.17 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.200 22.210 Gegevens en bescheiden: beëindigen activiteit

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie ' Bodem: herstel van de bodemkwaliteit' wordt verplaatst van sectie 22.211 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het opschrift van sectie ' Bodem: herstel van de bodemkwaliteit' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.201 Bodem: herstel van de bodemkwaliteit

FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.211 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.201 lid 1

Als uit het rapport van het eindonderzoek bodem blijkt dat de bodem is verontreinigd dan moet op grond van het eerste lid uiterlijk binnen zes maanden na het toezenden van het rapport de bodemkwaliteit zijn hersteld.

Voor het herstellen van de bodemkwaliteit kan uit drie opties worden gekozen. Deze keuze wordt gemaakt door degene die de activiteit verricht. De bodemkwaliteit wordt hersteld tot:

  • .

    De waarden van een bodemrapport volgens NEN 5740 waarin de bodem- en grondwaterkwaliteit voor aanvang van de activiteit zijn vastgelegd.

  • .

    De bodemkwaliteit van de zone waarin de activiteit is verricht zoals vastgelegd op een geldende bodemkwaliteitskaart.

  • .

    De achtergrondwaarden, vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.

Wanneer de bodemkwaliteit voor aanvang van de activiteit niet is vastgelegd of wanneer er geen geldende bodemkwaliteitskaart voor dat gebied voor handen is, dan moet herstel plaatsvinden tot de achtergrondwaarden als vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.

Dit artikel regelt dat de bodemkwaliteit hersteld moet worden na beëindiging van de activiteit. Dit doet er niks aan af dat eventuele morsingen of lekkages op een bodembeschermende voorziening direct opgeruimd moeten worden. Het opruimen van gelekte of gemorste (vloei)stoffen is onderdeel van de specifieke zorgplicht in artikel 22.44artikel22.43van dit omgevingsplan of artikel 2.11 van het Bal. Deze verplichtingen bestaan naast elkaar.

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.211 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH

Sectie 'Artikel 22.212 Informeren: herstelwerkzaamheden' wordt verplaatst van sectie 22.3.17 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.202 22.212 Informeren: herstelwerkzaamheden

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII

Sectie 'Artikel 22.213 Water: opruimen gemorste en gelekte stoffen' wordt verplaatst van sectie 22.3.17 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.203 22.213 Water: opruimen gemorste en gelekte stoffen

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

Sectie 'Artikel 22.214 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.18 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.204 22.214 Toepassingsbereik

KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.215 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.205 lid 1

In artikel 5.89a van het Bkl zijn slagschaduwgevoelige gebouwen, die zijn toegelaten voor de duur van niet meer dan tien jaar, uitgesloten van het toepassingsbereik van de bepalingen over slagschaduw in dat besluit. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer kregen deze tijdelijk toegelaten slagschaduwgevoelige gebouwen wel bescherming. Dit artikellid zorgt ervoor dat de tijdelijke slagschaduwgevoelige gebouwen, die toegelaten zijn op grond van het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Omgevingswet, wel bescherming tegen slagschaduw blijven houden. Dit tot het moment dat bij:

  • .

    het vaststellen van het nieuwe deel van het omgevingsplan; of

  • .

    het verlenen van een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit;

beoordeeld is dat de situatie ook zonder deze regel voor slagschaduw op het tijdelijke slagschaduwgevoelige gebouw, aanvaardbaar is.

LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.215 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

Sectie 'Artikel 22.216 Slagschaduw: stilstandvoorziening' wordt verplaatst van sectie 22.3.18 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.206 22.216 Slagschaduw: stilstandvoorziening

De passerende schaduw van draaiende wieken van een windturbine kan op bepaalde plaatsen en onder bepaalde omstandigheden een hinderlijk schaduweffect, dat wil zeggen wisseling van lichtsterkte, veroorzaken. Dit kan vooral hinderlijk zijn als de schaduw over ramen valt en zich bijvoorbeeld over een werkplek beweegt waar gestudeerd of gelezen wordt. De mate van hinder wordt onder meer bepaald door de frequentie van het passeren (rotortoerental), door de blootstellingsduur en door de intensiteit van de wisselingen in lichtsterkte. Passeerfrequenties tussen 2,5 en 14 Hz (aantal passeringen per seconde) veroorzaken hinder. Bij grotere turbines is het toerental lager zodat de passeerfrequenties doorgaans beneden 2,5 Hz liggen. Naast de passeerfrequentie is een aantal andere factoren ook bepalend voor eventuele hinder in de omgeving. Deze factoren zijn dermate locatie specifiek dat het ondoenlijk is een eenduidige alomvattende norm te stellen. Doorgaans is het noodzakelijk deze factoren in samenhang te analyseren en te projecteren op de specifieke situatie. Zo nodig kan hiervoor een maatwerkvoorschrift worden gesteld. Een hinderduur van maximaal 64 (en gemiddeld 17) dagen per jaar met een maximum van 20 minuten per dag is op grond van artikel 5.89f van het Bkl als aanvaardbaar te beschouwen. Bovendien zijn in veel gevallen eenvoudige voorzieningen aan te brengen aan een turbine. Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van een stilstandregeling. De eis uit dit artikel geldt in slagschaduwgevoelige ruimten. Een blinde gevel of tuinen bij woningen worden niet beschermd tegen slagschaduw. Het bevoegd gezag kan aanvullend maatwerkvoorschriften stellen voor het voorkomen of beperken van hinder door slagschaduw als de maatregel in artikel 22.216artikel22.206in een specifiek geval niet toereikend is.

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Artikel 22.217 Slagschaduw: functionele binding' wordt verplaatst van sectie 22.3.18 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.207 22.217 Slagschaduw: functionele binding

OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie ' Slagschaduw: voormalige functionele binding' wordt verplaatst van sectie 22.218 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.208 Slagschaduw: voormalige functionele binding

Dit artikel bepaalt dat de regels voor slagschaduw in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw, dat voorheen onderdeel was van een Wet milieubeheer-inrichting of functioneel verbonden was met een agrarische activiteit, niet gelden voor slagschaduw door een windturbine, behorende bij die agrarische activiteit in dat slagschaduwgevoelige gebouw.

Het gebouw blijft wel beschermd tegen slagschaduw, veroorzaakt door andere omliggende windturbines.

Onderdeel a

Onderdeel a is een regeling voor zogenaamde «plattelandswoningen» die als plattelandswoning zijn aangewezen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Dit was onder het oude recht bepaald in de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 1.1a) en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 1.3c).

Onderdeel b

Onderdeel b is een regeling voor slagschaduw door een windturbine bij een agrarische activiteit, voor een gebouw met een voormalige functionele binding in het nieuwe deel van het omgevingsplan.

In een situatie als bedoeld onder b, wordt in het nieuwe deel van het omgevingsplan of in de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, voor de woning waar het om gaat (of ander slagschaduwgevoelig gebouw) bepaald dat deze woning geen bescherming geniet tegen slagschaduw door een windturbine bij de agrarische activiteit waarmee de woning voorheen was verbonden, door regels in het omgevingsplan.

Onderdeel b van deze bepaling voorziet erin dat de regel voor slagschaduw uit dit omgevingsplan ook daadwerkelijk niet gaat gelden voor de naastgelegen woning, die nu geen functionele binding meer heeft.

Dit artikel past binnen de mogelijkheden van artikel 5.89e van het Bkl.

Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij dat artikel en paragrafen 2.3.8, onder «Voormalige bedrijfswoningen», en 8.1.3, onder «Functioneel verbonden en functioneel ondersteunende gebouwen en locaties», van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Bkl.

PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP

Sectie 'Artikel 22.219 Lichtschittering: beperken van reflectie en artikel 22.220 Lichtschittering: meten reflectiewaarden' wordt verplaatst van sectie 22.3.18 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.209 22.219 Lichtschittering: beperken van reflectie en artikel 22.220 Lichtschittering: meten reflectiewaarden

Lichthinder door lichtschittering kan voorkomen worden door het gebruik van niet-reflecterende materialen of door coating op de rotorbladen aan te brengen. Daarnaast blijkt dat door weersinvloeden de rotorbladen mat kunnen worden (glansgraad maximaal 30%) waardoor reflectiewaarden in de tijd afnemen. De methode van meten van reflectiewaarden is opgenomen in NEN-EN-ISO 2813, «Verven en vernissen – Metingen van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20°, 60° en 85°». Hoewel de voorkeur uitgaat naar de meetmethode uit dit voorschrift, kan ook van een gelijkwaardige meetmethode gebruik worden gemaakt. Gelijkwaardige meetmethoden zijn bijvoorbeeld opgenomen in DIN (Deutsche Industrie Norm) 67530 en NEN 3632.

Het bevoegd gezag kan aanvullend maatwerkvoorschriften stellen voor het voorkomen of beperken van hinder door lichtschittering als artikel 22.219artikel22.209of artikel 22.220artikel22.210in een specifiek geval niet toereikend is.

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie 'Artikel 22.221 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.19 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.211 22.221 Toepassingsbereik

RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie 'Artikel 22.222 Bodem: bodembeschermende voorziening' wordt verplaatst van sectie 22.3.19 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.212 22.222 Bodem: bodembeschermende voorziening

SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Artikel 22.223 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening' wordt verplaatst van sectie 22.3.19 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.213 22.223 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening

De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.20 van het Bal.

Degene die de activiteit verricht houdt een logboek bij waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties. Dat een logboek beschikbaar moet zijn voor het bevoegd gezag, volgt uit de Algemene wet bestuursrecht. Dit mag ook in digitale vorm zijn.

Op grond van artikel artikel 22.5022.49, onder d, moet aan het bevoegd gezag informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om nadelige gevolgen van een ongewoon voorval te voorkomen.

TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT

Sectie 'Artikel 22.224 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.20 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.214 22.224 Toepassingsbereik

UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Sectie 'Artikel 22.225 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.20 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.215 22.225 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186toelichting bij artikel22.176voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

Deze paragraaf treedt in werking bij een parkeergarage met meer dan 20 parkeerplaatsen. De plicht gegevens en bescheiden te verstrekken treedt in werking bij een parkeergarage met meer dan 30 parkeerplaatsen. Dit verschil is afkomstig uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, waarbij een parkeergarage pas vanaf 30 parkeerplaatsen meldingsplichtig was.

VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.226 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.226 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

Sectie 'Artikel 22.227 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.21 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.217 22.227 Toepassingsbereik

YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY

Sectie 'Artikel 22.228 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.21 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.218 22.228 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186toelichting bij artikel22.176voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

Met de plaats waar bodembedreigende stoffen worden gebruikt, wordt bedoeld het hele gebied, van de plaats waar wordt geschoten tot de plaats waar de munitie terecht kan komen.

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Sectie 'Artikel 22.229 Bodem en externe veiligheid' wordt verplaatst van sectie 22.3.21 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.219 22.229 Bodem en externe veiligheid

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.230 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.230 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid Artikel 22.220 lid 2

De kogelvanger, bedoeld in artikel artikel 22.22922.219, moet opgesteld worden boven een bodembeschermende voorziening. Dit om te voorkomen dat de kogels die opgevangen worden door de kogelvanger, maar onverhoopt niet in de verzamelbak terecht komen, op of in de bodem terecht kunnen komen. De exploitant van de schietbaan kan een keuze maken voor de toe te passen bodembeschermende voorzieningen (en daarbij horende maatregelen).

Doorgaans gaat het om een verharding, kleed of voldoende dik plasticfolie met voldoende oppervlakte onder de kogelvanger. De kogels die niet worden opgevangen in de verzamelbak komen op deze voorziening terecht. Deze kogels, maar ook de kogels die worden opgevangen in de verzamelbak, moeten na afloop van een schietdag worden verwijderd om uitloging naar de bodem te voorkomen.

Een andere optie is het treffen van voorzieningen waardoor verzekerd wordt dat alle kogels die worden opgevangen door de kogelvanger terecht komen in de verzamelbak. Dit kan gerealiseerd worden door de kogels, die worden opgevangen door de kogelvanger, met een gesloten buis af te voeren naar een afgesloten verzamelbak.

CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Artikel 22.231 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening' wordt verplaatst van sectie 22.3.21 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.221 22.231 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening

De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.20 van het Bal.

Degene die de activiteit verricht houdt een logboek bij waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties. Dat een logboek beschikbaar moet zijn voor het bevoegd gezag, volgt uit de Algemene wet bestuursrecht. Dit mag ook in digitale vorm zijn.

Op grond van artikel artikel 22.5022.49, onder d, moet aan het bevoegd gezag informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om nadelige gevolgen van een ongewoon voorval te voorkomen.

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie ' Bodem: eindonderzoek bodem' wordt verplaatst van sectie 22.232 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het opschrift van sectie ' Bodem: eindonderzoek bodem' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.222 Bodem: eindonderzoek bodem

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.232 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.232 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid Artikel 22.222 lid 2

Dit lid schrijft voor dat het bodemonderzoek alleen is gericht:

  • .

    op de bodembedreigende stoffen die als gevolg van de activiteit in de bodem kunnen geraken of daarin terecht kunnen zijn gekomen; en

  • .

    op de plaatsen waar de bodembedreigende activiteit is verricht.

Met het gedeelte van de locatie waar het traditioneel schieten heeft plaatsgevonden, wordt het gehele gebied bedoeld, van de standplaats van de schutters tot de plek waar munitie terecht kan komen.

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Sectie 'Derde lid' wordt verplaatst van sectie 22.232 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH

Sectie 'Artikel 22.233 Bodem: rapport van het eindonderzoek bodem' wordt verplaatst van sectie 22.3.21 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.223 22.233 Bodem: rapport van het eindonderzoek bodem

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII

Sectie 'Artikel 22.234 Gegevens en bescheiden: beëindigen activiteit' wordt verplaatst van sectie 22.3.21 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.224 22.234 Gegevens en bescheiden: beëindigen activiteit

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

Sectie ' Bodem: herstel van de bodemkwaliteit' wordt verplaatst van sectie 22.235 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het opschrift van sectie ' Bodem: herstel van de bodemkwaliteit' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.225 Bodem: herstel van de bodemkwaliteit

KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.235 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.225 lid 1

Als uit het rapport van het eindonderzoek bodem, blijkt dat de bodem is verontreinigd dan moet op grond van het eerste lid uiterlijk binnen zes maanden na het toezenden van het rapport de bodemkwaliteit zijn hersteld.

Voor het herstellen van de bodemkwaliteit kan uit drie opties worden gekozen. Deze keuze wordt gemaakt door degene die de activiteit verricht. De bodemkwaliteit wordt hersteld tot:

  • .

    de waarden van een bodemrapport volgens NEN 5740 waarin de bodem- en grondwaterkwaliteit voor aanvang van de activiteit zijn vastgelegd;

  • .

    de bodemkwaliteit van de zone waarin de activiteit is verricht zoals vastgelegd op een geldende bodemkwaliteitskaart; of

  • .

    de achtergrondwaarden, vastgesteld op grond van het Besluit bodemkwaliteit.

Wanneer de bodemkwaliteit voor aanvang van de activiteit niet is vastgelegd of wanneer er geen geldende bodemkwaliteitskaart voor dat gebied voor handen is, dan moet herstel plaatsvinden tot de achtergrondwaarden als vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.

Dit artikel regelt dat de bodemkwaliteit hersteld moet worden na beëindiging van de activiteit. Dit doet er niks aan af dat eventuele morsingen of lekkages op een bodembeschermende voorziening direct opgeruimd moeten worden. Het opruimen van gelekte of gemorste (vloei)stoffen is onderdeel van de specifieke zorgplicht in artikel 22.44artikel22.43van dit omgevingsplan of 2.11 van het Bal. Deze verplichtingen bestaan naast elkaar.

LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.235 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

Sectie 'Artikel 22.236 Informeren: herstelwerkzaamheden' wordt verplaatst van sectie 22.3.21 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.226 22.236 Informeren: herstelwerkzaamheden

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Artikel 22.237 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.22 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.227 22.237 Toepassingsbereik

OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Artikel 22.238 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.22 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.228 22.238 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186toelichting bij artikel22.176voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP

Sectie 'Artikel 22.239 Licht' wordt verplaatst van sectie 22.3.22 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.229 22.239 Licht

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.240 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.230 lid 1

Bij het opslaan van minder dan 3 m3 vaste mest gelden geen eisen, anders dan de specifieke zorgplicht. Een opslag van meer dan 600 m3 valt niet onder het toepassingsbereik van deze paragraaf. In artikel 22.267artikel22.257is een vergunningplicht opgenomen voor de opslag van meer dan 600 m3 vaste mest.

RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie 'Tweede lid, onderdeel a' wordt verplaatst van sectie 22.240 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid, onderdeel a Artikel 22.230 lid 2

onderdeel a

Als mest korter dan twee weken op één plek opgeslagen ligt, dan is deze paragraaf niet van toepassing. Wel geldt de specifieke zorgplicht.

onderdeel b

Het opslaan van vaste mest maakt vaak deel uit van bijvoorbeeld een veehouderij, een akkerbouwbedrijf of een agrarisch loonwerkbedrijf die aangewezen zijn als milieubelastende activiteit in het Bal. In dat geval gelden niet de regels uit deze paragraaf, maar de regels voor de opslag van vaste mest uit het Bal. De regels uit deze paragraaf gelden voor opslagen die behoren bij bijvoorbeeld veehouderijen die minder landbouwhuisdieren houden dan de ondergrenzen, opgenomen in artikel 3.200 van het Bal, kinderboerderijen, dierentuinen of bij maneges.

SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Artikel 22.241 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.23 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.231 22.241 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186toelichting bij artikel22.176voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT

Sectie 'Artikel 22.242 Bodem: opslag' wordt verplaatst van sectie 22.3.23 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.232 22.242 Bodem: opslag

UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Sectie 'Artikel 22.243 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening' wordt verplaatst van sectie 22.3.23 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.233 22.243 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening

De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.20 van het Bal.

Degene die de activiteit verricht houdt een logboek bij waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties. Dat een logboek beschikbaar moet zijn voor het bevoegd gezag, volgt uit de Algemene wet bestuursrecht. Dit mag ook in digitale vorm zijn.

Op grond van artikel artikel 22.5022.49, onder d, moet aan het bevoegd gezag informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om nadelige gevolgen van een ongewoon voorval te voorkomen.

VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV

Sectie 'Artikel 22.244 Water: lozingsroute' wordt verplaatst van sectie 22.3.23 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.234 22.244 Water: lozingsroute

WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW

Sectie 'Artikel 22.245 Geur' wordt verplaatst van sectie 22.3.23 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.235 22.245 Geur

Dit artikel is niet van toepassing op het opslaan van vaste mest, afkomstig van landbouwhuisdieren of van paarden die gehouden worden in verband met het berijden. Hiervoor geldt artikel 22.114artikel22.108en verder.

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

Sectie 'Artikel 22.246 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.24 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.236 22.246 Toepassingsbereik

Het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoermiddelen maakt vaak deel uit van een veehouderij, die aangewezen is als milieubelastende activiteit in artikel 3.200 van het Bal of een agrarisch loonwerkbedrijf dat aangewezen is als milieubelastende activiteit in artikel 3.215 van het Bal. In dat geval gelden niet de regels uit deze paragraaf, maar de regels voor de opslag van kuilvoer of vaste bijvoermiddelen uit het Bal. De regels uit deze paragraaf gelden voor opslagen die behoren bij bijvoorbeeld veehouderijen die minder landbouwhuisdieren houden dan de ondergrenzen, opgenomen in art 3.200 van het Bal, kinderboerderijen, dierentuinen of bij maneges.

Het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen kan ook geurhinder veroorzaken. Hiervoor geldt artikel 22.116artikel22.110(geur opslaan kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen: afstand).

YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY

Sectie 'Artikel 22.247 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.24 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.237 22.247 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186toelichting bij artikel22.176voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Sectie 'Artikel 22.248 Bodem: bodembeschermende voorziening' wordt verplaatst van sectie 22.3.24 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.238 22.248 Bodem: bodembeschermende voorziening

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Sectie 'Artikel 22.249 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening' wordt verplaatst van sectie 22.3.24 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.239 22.249 Bodem: logboek bodembeschermende voorziening

De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.20 van het Bal. Degene die de activiteit verricht houdt een logboek bij waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties. Dat een logboek beschikbaar moet zijn voor het bevoegd gezag, volgt uit de Algemene wet bestuursrecht. Dit mag ook in digitale vorm zijn.

Op grond van artikel artikel 22.5022.49, onder d, moet aan het bevoegd gezag informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om nadelige gevolgen van een ongewoon voorval te voorkomen.

BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie 'Artikel 22.250 Water: lozingsroute vrijkomende vloeistoffen' wordt verplaatst van sectie 22.3.24 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.240 22.250 Water: lozingsroute vrijkomende vloeistoffen

CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Artikel 22.251 Water: lozingsroutes afvalwater bodembeschermende voorziening' wordt verplaatst van sectie 22.3.24 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.241 22.251 Water: lozingsroutes afvalwater bodembeschermende voorziening

Onder de genoemde voorwaarden is het lozen op of in de bodem niet bezwaarlijk en is daarom mogelijk gemaakt. Als aan de voorwaarden niet kan worden voldaan moet afvalwater van de bodembeschermende voorziening samen met de vrijkomende vloeistoffen worden opgevangen en kan dit over onverharde bodem worden verspreid in lijn met artikel artikel 22.25022.240.

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie 'Artikel 22.252 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.25 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.242 22.252 Toepassingsbereik

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Artikel 22.253 Gegevens en bescheiden' wordt verplaatst van sectie 22.3.25 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.243 22.253 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186toelichting bij artikel22.176voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Sectie 'Artikel 22.254 Bodem: bodembeschermende voorziening' wordt verplaatst van sectie 22.3.25 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.244 22.254 Bodem: bodembeschermende voorziening

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Sectie 'Artikel 22.255 Bodem: logboek' wordt verplaatst van sectie 22.3.25 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.245 22.255 Bodem: logboek

De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.20 van het Bal.

Degene die de activiteit verricht houdt een logboek bij waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties. Dat een logboek beschikbaar moet zijn voor het bevoegd gezag, volgt uit de Algemene wet bestuursrecht. Dit mag ook in digitale vorm zijn.

Op grond van artikel artikel 22.5022.49, onder d, moet aan het bevoegd gezag informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om nadelige gevolgen van een ongewoon voorval te voorkomen.

HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH

Sectie 'Artikel 22.256 Water: lozingsroute en emissiegrenswaarde' wordt verplaatst van sectie 22.3.25 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.246 22.256 Water: lozingsroute en emissiegrenswaarde

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII

Sectie 'Artikel 22.257 Meet- en rekenbepalingen' wordt verplaatst van sectie 22.3.25 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.247 22.257 Meet- en rekenbepalingen

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

Sectie 'Artikel 22.258 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.3.26 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.248 22.258 Toepassingsbereik

KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK

Sectie 'Eerste en derde lid' wordt verplaatst van sectie 22.259 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste en derde lid Artikel 22.249 lid 1

Deze vergunningplicht betreft de voortzetting van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor handelingen met polyesterhars en de bijbehorende toetsingsgrond voor geurhinder. Bij het verwerken van polyesterhars worden producten van polyesterhars gemaakt in een mal of op een ondergrond die deel uitmaakt van het product. Een mal wordt elke keer weer opnieuw gebruikt. Voor het «loslaten» uit de mal wordt vaak een was gebruikt. Voor het ontvetten van de mal een organisch oplosmiddel, zoals aceton of dichloormethaan.

Op grond van artikel 22.258artikel22.248geldt deze vergunningplicht niet voor milieubelastende activiteiten die in hoofdstuk 3 van het Bal aangewezen zijn als vergunningplichtig. Op grond van artikel 3.135 van het Bal geldt voor deze activiteit een vergunningplicht als de activiteit onderdeel is van een ippc-installatie.

LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.259 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

Na sectie 'Tweede lid' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 22.249 lid 3

Deze vergunningplicht betreft de voortzetting van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor handelingen met polyesterhars en de bijbehorende toetsingsgrond voor geurhinder. Bij het verwerken van polyesterhars worden producten van polyesterhars gemaakt in een mal of op een ondergrond die deel uitmaakt van het product. Een mal wordt elke keer weer opnieuw gebruikt. Voor het «loslaten» uit de mal wordt vaak een was gebruikt. Voor het ontvetten van de mal een organisch oplosmiddel, zoals aceton of dichloormethaan.

Op grond van artikel 22.248 geldt deze vergunningplicht niet voor milieubelastende activiteiten die in hoofdstuk 3 van het Bal aangewezen zijn als vergunningplichtig. Op grond van artikel 3.135 van het Bal geldt voor deze activiteit een vergunningplicht als de activiteit onderdeel is van een ippc-installatie.

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.260 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.260 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP

Sectie 'Artikel 22.261 Omgevingsvergunning kweken maden van vliegende insecten' wordt verplaatst van sectie 22.3.26 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.251 22.261 Omgevingsvergunning kweken maden van vliegende insecten

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.262 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.252 lid 1

Opslagtanks voor gassen die in elkaars onmiddellijke nabijheid staan, kunnen elkaar beïnvloeden bij incidenten. Het risico op een incident van twee opslagtanks in elkaars nabijheid is meer dan twee keer zo groot als het risico van de twee opslagtanks apart. De PGS-richtlijnen schrijven om die reden voor dat opslagtanks onderling bepaalde afstanden aan moeten houden, en ook een bepaalde afstand tot de erfgrens aan moeten houden. Bij het toelaten van een opslag van gassen op een locatie in meer dan twee opslagtanks moet de veiligheid beoordeeld worden. Dit vergt maatwerk.

Op grond van artikel 22.258artikel22.248geldt deze vergunningplicht niet voor milieubelastende activiteiten die in hoofdstuk 3 van het Bal aangewezen zijn als vergunningplichtig. Op grond van artikel 3.22 van het Bal geldt er een vergunningplicht voor opslagtanks met een inhoud van meer dan 13 m3.

RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.262 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.263 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.263 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Sectie 'Artikel 22.264 Omgevingsvergunning antihagelkanonnen' wordt verplaatst van sectie 22.3.26 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.254 22.264 Omgevingsvergunning antihagelkanonnen

VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.265 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.265 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

Sectie 'Eerste en tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.266 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste en tweede lid Artikel 22.256 lid 1

YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY

Na sectie 'Eerste en tweede lid' wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Artikel 22.256 lid 2

Deze vergunningplicht is niet van toepassing als het gaat om ingeperkt gebruik als bedoeld in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 waarop inperkingsniveau IV van toepassing is. In dat geval geldt de vergunningplicht op grond van artikel 3.247 van het Bal.

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Sectie 'Derde lid' wordt verplaatst van sectie 22.266 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.267 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.267 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Artikel 22.268 Vangnetvergunning lozen in de bodem' wordt verplaatst van sectie 22.3.26 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.258 22.268 Vangnetvergunning lozen in de bodem

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie 'Artikel 22.269 Vangnetvergunning lozen in schoonwaterriool' wordt verplaatst van sectie 22.3.26 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.259 22.269 Vangnetvergunning lozen in schoonwaterriool

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Artikel 22.270 Beoordelingsregels omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten' wordt verplaatst van sectie 22.3.26 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.260 22.270 Beoordelingsregels omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten

FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Sectie 'Artikel 22.271 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.261 22.271 Toepassingsbereik

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Sectie 'Artikel 22.272 Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg' wordt verplaatst van sectie 22.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.262 22.272 Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg

Eerste lid

Eerste lid

Onder de Wet geluidhinder was voor aanleg of wijziging een besluit op aanvraag van het college van burgemeester en wethouders vereist. In dit omgevingsplan is dit besluit omgezet in een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit. Ook dit lid vormt een omzetting van de artikelen 79 (aanleg) en 99 (reconstructie) van de Wet geluidhinder en artikel 4.4 van het Besluit geluidhinder.

In de praktijk zal het bij toepassing van deze artikelen vrijwel altijd gaan om situaties waar nog onder de Wet geluidhinder over is besloten, bijvoorbeeld bij het vaststellen van een bestemmingsplan. In de formulering is echter de terminologie van het stelsel van de Omgevingswet gebruikt, omdat bestemmingsplannen en inpassingsplannen op grond van de Invoeringswet Omgevingswet onderdeel zijn geworden van het tijdelijk deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, en omgevingsvergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan en tracébesluiten gelden als omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

Tweede lid

Tweede lid

Hier zijn uitzonderingen op het eerste lid uit de oude regelgeving opgenomen, voor zover ze zien op wegen. Deze uitzonderingen zijn afkomstig uit de Wet geluidhinder: de begripsbepaling «reconstructie van een weg» in artikel 1, artikel 1b, vijfde lid, en artikel 74. Opgemerkt wordt dat deze uitzonderingen niet allemaal gehandhaafd kunnen worden bij de ombouw van het tijdelijk deel van dit omgevingsplan naar het nieuwe deel van dit omgevingsplan. De instructieregels voor het geluid door gemeentewegen, die zijn opgenomen in paragraaf 5.1.4.2a.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, kennen bijvoorbeeld niet de uitzondering voor 30-km-wegen en de uitzondering vanwege het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Derde lid

Derde lid

Hier zijn uitzonderingen op het eerste lid uit de oude regelgeving opgenomen, voor zover ze zien op spoorwegen. Deze uitzonderingen zijn afkomstig uit artikel 1.1 van het Besluit geluidhinder: de begripsbepaling «wijziging van een spoorweg» in het eerste lid van dat artikel en de uitzonderingen daarop in het tweede lid. Opgemerkt wordt dat deze uitzonderingen niet allemaal gehandhaafd kunnen worden bij de ombouw van het tijdelijk deel van dit omgevingsplan naar het nieuwe deel van dit omgevingsplan.

HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH

Sectie 'Artikel 22.273 Aandachtsgebied' wordt verplaatst van sectie 22.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.263 22.273 Aandachtsgebied

Eerste lid

Eerste lid

Dit bepaalt de ligging van het aandachtsgebied voor wegen en spoorwegen die zijn verweven of gebundeld met wegen. De aanwijzing is gelijk aan de geluidzone zoals die gedefinieerd werd in de artikelen 74, eerste lid, en 75, eerste lid, van de Wet geluidhinder, waarbij de begripsbepalingen «bebouwde kom», «buitenstedelijk gebied» en «stedelijk gebied» uit artikel 1 van die wet zijn uitgeschreven in de artikeltekst. Deze bepaling kan bij de omzetting van het tijdelijk deel van dit omgevingsplan naar het nieuwe deel van dit omgevingsplan worden geschrapt omdat in de Omgevingsregeling zal worden voorzien in regels over de bepaling van het geluidaandachtsgebied.

Tweede lid

Tweede lid

Dit lid bepaalt de ligging van het aandachtsgebied voor vrijliggende spoorwegen. De aanwijzing is afgeleid uit de Regeling zonekaart spoorwegen geluidhinder. Daar was een tabel van lokale spoorwegen opgenomen met voor alle spoorwegen een geluidzone van 100 meter aan weerszijden van het spoor, met uitzondering van drie in tunnels gelegen metro’s waar de geluidzone 25 meter bedroeg. Hier is de afstand niet in een tabel opgenomen, maar in tekst uitgewerkt, omdat het tijdelijke deel van dit omgevingsplan immers, anders dan een ministeriële regeling, niet kan worden aangepast als er nieuwe spoorwegen worden aangelegd. Deze bepaling kan bij de omzetting van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan naar het nieuwe deel van dit omgevingsplan worden geschrapt omdat in de Omgevingsregeling zal worden voorzien in regels over de bepaling van het geluidaandachtsgebied.

Derde en vierde lid

Derde en vierde lid

Deze leden vormen een omzetting van artikel 75, tweede en derde lid, van de Wet geluidhinder en artikel 1.4a, tweede en derde lid, van het Besluit geluidhinder.

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII

Sectie 'Artikel 22.274 Aanvraagvereiste binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg' wordt verplaatst van sectie 22.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.264 22.274 Aanvraagvereiste Aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

Sectie 'Artikel 22.275 Beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg en artikel 22.276 Voorschriften binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg' wordt verplaatst van sectie 22.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.265 22.275 Beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg en artikel 22.276 Voorschriften binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg

De Wet geluidhinder bepaalde dat het college van burgemeester en wethouders in zijn besluit bepaalde welke maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat de geluidbelasting binnen de zone de hoogst toelaatbare waarden te boven zou gaan. Dat is te lezen als een regel over voorschriften. Omdat een binnenplans vergunningstelsel altijd een beoordelingsregel vereist, is deze regel hier uitgesplitst in een beoordelingsregel, inhoudende dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning alleen verleent als binnenplanse omgevingsvergunning als de grenswaarde niet wordt overschreden, en in een regel over voorschriften, die inhoudt dat het bevoegd gezag de maatregelen voorschrijft die nodig zijn om te voorkomen dat niet aan de standaardwaarden wordt voldaan of dat het geluid op geluidgevoelige gebouwen toeneemt ten opzichte van het geluid direct voorafgaand aan de wijziging. Als de omgevingsvergunning niet kan worden verleend als binnenplanse omgevingsplanactiviteit, kan de aanvraag worden beoordeeld als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Op die beoordeling zijn de regels van paragraaf 5.1.4.2a.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

De gehanteerde grenswaarde is niet ontleend aan de normwaarden van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder, maar aan het Besluit kwaliteit leefomgeving zoals dat is gewijzigd door het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet. In de toelichting op artikel 22.274toelichting op artikel22.264is ingegaan op de achtergrond hiervan.

KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK

Sectie 'Artikel 22.277 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.5.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.267 22.277 Toepassingsbereik

LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Sectie 'Artikel 22.278 Omgevingsplanactiviteit: specifieke beoordelingsregel omgevingsvergunning uitvoeren van een werk, niet zijnde bouwwerk, of werkzaamheid, bij voorbereidingsbesluit of aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht' wordt verplaatst van sectie 22.5.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.268 22.278 Omgevingsplanactiviteit: specifieke beoordelingsregel omgevingsvergunning uitvoeren van een werk, niet zijnde bouwwerk, of werkzaamheid, bij voorbereidingsbesluit of aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht

Wat in artikel 22.33artikel22.32van dit omgevingsplan is geregeld voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, is in artikel 22.278 op vergelijkbare wijze geregeld voor de omgevingsplanactiviteit bestaande uit het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheid (ook wel de aanlegvergunning of aanlegactiviteit genoemd). Net als voor bouwactiviteiten regelde de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in artikel 3.3 een voorbeschermingsregime in de vorm van een aanhoudingsplicht voor de beslissing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor de hier bedoelde aanlegactiviteiten. Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteiten bestaande uit dergelijke aanlegactiviteiten komt artikel 22.278 voor de regeling uit artikel 3.3 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in de plaats. Voor zijn verdere werking is artikel 22.278artikel22.268identiek aan de werking van artikel 22.33. Voor de toelichting op die werking wordt dan ook verwezen naar de toelichting op artikel 22.33.

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

Sectie 'Artikel 22.279 Omgevingsplanactiviteit: beoordelingsregel omgevingsvergunning slopen van een bouwwerk' wordt verplaatst van sectie 22.5.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.269 22.279 Omgevingsplanactiviteit: beoordelingsregel omgevingsvergunning slopen van een bouwwerk

In artikel 22.279artikel22.269is een beoordelingsregel opgenomen voor in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan opgenomen verbodsbepalingen om zonder omgevingsvergunning een sloopactiviteit te verrichten. Onder «sloopactiviteit» moet op grond van de bijlage bij de Omgevingswet «het slopen van een bouwwerk» worden verstaan. Deze begripsbepaling is op grond van artikel 1.1 van dit omgevingsplan ook van toepassing op hoofdstuk 22 van dit plan. De vergunningenstelsels voor de hier bedoelde sloopactiviteiten konden op grond van artikel 3.3, aanhef en onder b, van de voormalige Wet ruimtelijke ordening in onder meer bestemmingsplannen, beheersverordeningen en andere ruimtelijke regelingen zijn opgenomen. In het nieuwe stelsel zijn deze regelingen onderdeel geworden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. De beoordelingsregel voor deze in ruimtelijke regelingen opgenomen sloopvergunningenstelsels was opgenomen in artikel 2.16 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Ter vervanging van deze bepaling is in artikel 22.279artikel22.269in een gelijkluidende beoordelingsregel voorzien. In de nieuwe redactie is er echter rekening mee gehouden dat naast deze (vanuit artikel 2.16 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht overgehevelde) beoordelingsregel ook nog andere specifieke beoordelingsregels kunnen zijn gesteld in de vergunningenstelsels voor sloopactiviteiten in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In de jurisprudentie is de mogelijkheid om in bijvoorbeeld een bestemmingsplan ook nog specifieke beoordelingsregels voor het slopen te stellen bevestigd (verwezen wordt naar ABRvS 12 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:898, TBR 2014/61). Als dergelijke beoordelingsregels zijn gesteld, blijven deze onverminderd van toepassing en werkt de beoordelingsregel in artikel 22.279artikel22.269hierop aanvullend.

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Artikel 22.280 Omgevingsplanactiviteit: omgevingsvergunning afwijking van regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet' wordt verplaatst van sectie 22.5.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.270 22.280 Omgevingsplanactiviteit: omgevingsvergunning afwijking van regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet

Artikel 22.280 Artikel 22.270 heeft betrekking op regels uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan waarin is bepaald dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van daarbij aangegeven regels. Dergelijke afwijkingsmogelijkheden konden op grond van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de voormalige Wet ruimtelijke ordening worden gesteld in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en andere ruimtelijke regelingen. Voor de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht hadden deze bepalingen de vorm van een bevoegdheid om een (binnenplanse) ontheffing te verlenen. Onder de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening werd nog gesproken van een (binnenplanse) vrijstelling. In de redactie van de ruimtelijke regelingen die onder de voormalige Wet ruimtelijke ordening en de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn vastgesteld, hebben de bepalingen, zoals al vermeld, een vorm waarin wordt bepaald dat bij omgevingsvergunning van een gestelde regel kan worden afgeweken. Uit de letterlijke redactie van dergelijke bepalingen vloeit niet een zelfstandig verbod voort om een activiteit te verrichten zonder omgevingsvergunning. Onder de werking van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht werden al deze bepalingen dan ook in juridische vorm «gevangen» onder de werking van het verbod behoudens omgevingsvergunning uit artikel 2.1, eerste lid, onder c. Deze wet is echter bij de inwerkintreding van de Omgevingswet ingetrokken, zodat de explicitering van de vergunningplicht voor deze afwijkingsmogelijkheden niet langer is geregeld. In plaats daarvan wordt deze explicitering van de vergunningplicht nu in artikel 22.280artikel22.270van dit omgevingsplan geregeld. Met artikel 22.280artikel22.270wordt daarmee buiten twijfel gesteld dat de bepalingen uit het tijdelijke deel waarin de mogelijkheid wordt geboden om bij omgevingsvergunning van regels af te wijken, gelden als binnenplans verbod om de betrokken activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten. Ook de nog voorkomende redacties in oude ruimtelijke regelingen die deel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, met termen als ontheffing en vrijstelling, worden door dit binnenplanse verbod om de betrokken activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten aangestuurd.

OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Artikel 22.281 Omgevingsplanactiviteit: nadere invulling beoordelingsregels omgevingsvergunning afwijking van regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet algemeen' wordt verplaatst van sectie 22.5.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.271 22.281 Omgevingsplanactiviteit: nadere invulling beoordelingsregels omgevingsvergunning afwijking van regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet algemeen

Artikel 22.281 Artikel 22.271 moet worden gelezen in samenhang met artikel 22.280artikel22.270en heeft ook betrekking op de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan opgenomen mogelijkheden om bij omgevingsvergunning van gestelde regels te kunnen afwijken. Zoals al toegelicht bij artikel 22.280toegelicht bij artikel22.270vielen dergelijke afwijkingsmogelijkheden onder de juridische werking van de vergunningplicht van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, konden deze omgevingsvergunningen worden verleend. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft er in haar advies over het ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet terecht op gewezen dat uit de werking van de beoordelingsregel in artikel 8.0a, eerste lid, van het Bkl een imperatieve werking voortvloeit, die ertoe leidt dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als hier bedoeld moet worden verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning. Hierdoor zou de mogelijkheid uit artikel 2.12 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht om de vergunning, ook als werd voldaan aan de in de betrokken planologische regeling gestelde regels over afwijking, toch te kunnen weigeren, komen te vervallen. Voor zover de regels voor het kunnen verlenen van een omgevingsvergunning voor deze afwijkingsmogelijkheden geen zelfstandige beslissingsruimte bieden (maar een imperatieve redactie kennen die kan dwingen tot vergunningverlening), zou dit onder de werking van het nieuwe stelsel tot het probleem kunnen leiden dat het bevoegd gezag wordt gedwongen een vergunning te verlenen terwijl onder oud recht artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht nog de afwegingsruimte bood de vergunning in die omstandigheid toch te kunnen weigeren. Om een neutrale overgang naar het nieuwe stelsel te borgen, wordt met artikel 22.281artikel22.271beslissingsruimte toegevoegd aan de imperatief geformuleerde regels voor het verlenen van deze vergunningen. Daarmee blijft het net als onder de werking van het oude stelsel mogelijk een afweging te maken en de vergunning voor een geboden afwijkingsmogelijkheid in voorkomende omstandigheden toch te weigeren, in het geval de regels voor het verlenen van de afwijking zouden dwingen om de vergunning te verlenen. Het zal overigens in de praktijk geregeld voorkomen dat een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een dergelijke afwijking van een regel gezamenlijk wordt verleend met een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk.

PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP

Sectie 'Artikel 22.282 Omgevingsplanactiviteit: specifieke beoordelingsregel afwijking van regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, bij regels over een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht' wordt verplaatst van sectie 22.5.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.272 22.282 Omgevingsplanactiviteit: specifieke beoordelingsregel omgevingsvergunning afwijking van regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, bij regels over een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht

Artikel 22.282 Artikel 22.272 biedt voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 22.280artikel22.270een aanvullende mogelijkheid de omgevingsvergunning te verlenen als de activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan gestelde regels over afwijking, waardoor vergunningverlening op grond van die regels niet mogelijk is, maar niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht in dat tijdelijke deel. Hiermee wordt een vergelijkbare mogelijkheid geboden zoals artikel 22.32artikel22.31van dit omgevingsplan biedt voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteiten bestaande uit bouwactiviteiten en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk. Omdat de werking identiek is wordt voor de toepassing van deze bepaling verder verwezen naar de toelichting bij artikel toelichting bij artikel 22.3222.31.

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie 'Artikel 22.283 Toepassingsbereik' wordt verplaatst van sectie 22.5.2.1 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.273 22.283 Toepassingsbereik

Onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren de indieningsvereisten voor omgevingsvergunningen op rijksniveau geregeld, ook als de vergunningplicht was ingesteld in een bestemmingsplan of gemeentelijke verordening. Deze indieningsvereisten waren opgenomen in de voormalige Regeling omgevingsrecht en komen, voor zover het gaat om die laatste vergunningen, niet meer terug op rijksniveau. Daarom worden deze opgenomen in deze paragraaf. Voor zover het gaat om vergunningplichten die onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren ingesteld in een bestemmingsplan, maken die vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel uit van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van die wet. Voor zover het gaat om vergunningplichten die onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren ingesteld in gemeentelijke verordeningen (artikel 2.2 van die wet) houden de aanvraagvereisten verband met artikel 22.8 van de Omgevingswet. Artikel 22.8 van de Omgevingswet brengt met zich dat zolang deze vergunningenstelsels nog niet zijn overgeheveld naar het omgevingsplan, de regeling van artikel 2.2 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht feitelijk wordt gecontinueerd. Een in een autonome verordening opgenomen vergunningplicht, die krachtens artikel 2.2 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht werd aangemerkt als een Wabo-omgevingsvergunningplicht, wordt na inwerkingtreding van de Omgevingswet aangemerkt als een omgevingsvergunningplicht op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.

In deze afdeling zijn daarnaast nog de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor twee andere activiteiten opgenomen. In de eerste plaats de activiteit die strekt tot het afwijken van regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, waarvoor in dat tijdelijke deel is bepaald dat daarvan bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken. De hiermee samenhangende vergunningplicht die onder de gelding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht volgde uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet, is opgenomen in artikel 22.280artikel22.270van dit omgevingsplan. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de hiervoor gegeven toelichting op dat artikel.

De tweede activiteit waarvoor deze afdeling nog aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning bevat, is het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Ook dat artikel is een overgangsrechtelijke bepaling.

In artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht was een vergunningplicht opgenomen voor het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Onder de Omgevingswet is dit geen afzonderlijke, in artikel 5.1 van die wet geregelde vergunningplicht meer, maar wordt het sloopvergunningenregime voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten onderdeel van het omgevingsplan. Direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is in het algemeen nog niet in een adequaat sloopvergunningenregime in het omgevingsplan voorzien, omdat bestemmingsplannen nog uitgingen van het bestaan van de wettelijke vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Om te voorkomen dat door het wegvallen van die rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vergunningplicht een hiaat in de bescherming van een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht ontstaat, is in artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet bepaald dat totdat het omgevingsplan voorziet in een adequaat beschermingsregime dat voldoet aan de in dat artikellid gestelde eisen, voor het slopen in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Artikel 4.35, tweede lid, van die wet verklaart op deze vergunningplicht de op de vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht betrekking hebbende weigeringsgrond uit artikel 2.16 van die wet van overeenkomstige toepassing. Vanwege dit beschermingsregime zijn ook de indieningsvereisten voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals die waren opgenomen in artikel 6.2 van de voormalige Regeling omgevingsrecht naar deze afdeling overgeheveld.

De vier categorieën activiteiten waarop de aanvraagvereisten in deze afdeling betrekking hebben, komen terug in de nadere onderverdeling van paragraaf 22.5.2 van deze afdeling in een viertal subparagrafen.

De indieningsvereisten uit de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht komen niet allemaal in identieke bewoordingen als aanvraagvereisten terug. Dat kan alleen al niet vanwege de begrippen uit het oude recht die in die regels voorkomen. In de artikelen 22.2 en 22.14 van de Omgevingswet is bepaald dat de bruidsschat bestaat uit rijksregels of daaraan gelijkwaardige regels. Door aan te sluiten op de terminologie van het nieuwe stelsel wordt invulling gegeven aan het opstellen van gelijkwaardige regels. Dat betekent bijvoorbeeld dat het begrip locatie wordt gehanteerd en niet het begrip grond. Wat betreft de aanvraagvereisten voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument is aangesloten bij de formulering van de aanvraagvereisten voor een rijksmonumentenactiviteit die in de Omgevingsregeling zijn opgenomen.

De artikelen 22.287 tot en met 22.295artikelen22.277 tot en met 22.285voorzien in specifieke aanvraagvereisten voor omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument. Bij een gemeentelijk monument gaat het op grond van bijlage I bij het Bbl om een monument of archeologisch monument als bedoeld in de Erfgoedwet waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven. Op grond van artikel 22.295artikel22.285zijn deze aanvraagvereisten van overeenkomstige toepassing op eventuele voorbeschermde gemeentelijke monumenten in dit omgevingsplan. Bijlage I bij het Bbl definieert een voorbeschermd gemeentelijk monument voor zover in het kader van het omgevingsplan van belang als een monument of archeologisch monument waarvoor het omgevingsplan een voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding van gemeentelijk monument te geven. De artikelen 22.287 tot en met 22.295artikelen22.277 tot en met 22.285zijn ook van toepassing op monumenten en archeologische momenten die een (voor)beschermde status hebben op grond van een gemeentelijke verordening en nog niet via een voorbeschermingsregel of functie-aanduiding in het omgevingsplan zijn overgezet. Dit volgt uit artikel 22.2 van dit omgevingsplan.

Voor de leesbaarheid wordt hierna alleen van gemeentelijk monument gesproken, maar kan steeds ook voorbeschermd gemeentelijk monument worden gelezen.

Omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument komen overeen met de activiteiten die op grond van de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet onder de «rijksmonumentenactiviteit» vallen: het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een monument of een archeologisch monument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Waar in deze begripsomschrijving gesproken wordt van «monument» wordt alleen op gebouwde en aangelegde (groene) monumenten gedoeld. Waar gesproken wordt van «archeologisch monument» wordt gedoeld op een terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen (zie de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet en artikel 1.1 van de Erfgoedwet).

Voor deze aanvraagvereisten hebben, zoals hierboven al aangegeven, de indieningsvereisten in de voormalige Regeling omgevingsrecht onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht als basis gediend, aangevuld met indieningsvereisten voor archeologische rijksmonumenten op grond van de Monumentenwet 1988. De redactie is daarbij wel aangepast aan voortschrijdend inzicht en aan de stelselkeuzes van de Omgevingswet.

In artikel 22.276artikel22.266zijn de algemene aanvraagvereisten voor omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument opgenomen, die bij iedere aanvraag van toepassing zijn. Voor het overige zijn de aanvraagvereisten in verschillende artikelen gespecificeerd voor de volgende activiteiten:

  • .

    activiteiten die betrekking hebben op archeologische monumenten;

  • .

    het slopen (= geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen) van monumenten;

  • .

    het gedeeltelijk of volledig verplaatsen van monumenten;

  • .

    het wijzigen van een monument (restauratie, verbouw, reconstructie of op een andere manier wijzigen) of het door herstel ontsieren of in gevaar brengen van een monument;

  • .

    het gebruiken van een monument waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Ook zijn er twee artikelen opgenomen met eisen aan tekeningen, een voor monumenten en een voor archeologische monumenten.

Met deze uitsplitsing in activiteiten wordt voorkomen dat initiatiefnemers (vergunningaanvragers) worden geconfronteerd met aanvraagvereisten die niet relevant voor hen zijn. Deze insteek bestond al in de voormalige Regeling omgevingsrecht, maar is nu verder vereenvoudigd. Bij een aantal artikelen is ook een splitsing aangebracht in aanvraagvereisten die in beginsel altijd noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de voorgenomen activiteit in relatie tot het monument of archeologisch monument en zijn monumentale waarde (eerste lid), en aanvraagvereisten die niet in alle gevallen nodig zijn of die alleen voor bepaalde soorten gemeentelijke monumenten van toepassing zijn (tweede lid).

De aard en de omvang van de activiteit en het soort gemeentelijk monument bepalen welke aanvraagvereisten in een concreet geval van toepassing zijn. Zo zijn voor de beoordeling van een vergunningaanvraag voor uitvoering van een restauratie- of (ver)bouwplan meer gegevens en bescheiden noodzakelijk dan voor het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het aanbrengen van gevelreclame. Voorafgaand aan ingrijpende restauraties is het uitvoeren van een bouwhistorisch onderzoek vaak wenselijk, terwijl dit voor kleinere herstelwerkzaamheden meestal niet aan de orde zal zijn. Ook de locatie van de activiteiten is voor de aanvraagvereisten van belang. Als er werkzaamheden in het interieur worden uitgevoerd, zijn interieurfoto’s nodig, maar deze zijn doorgaans niet relevant als de ingrepen alleen de buitenkant van het monument betreffen.

Door de grote verscheidenheid aan activiteiten die van invloed kunnen zijn op de monumentale waarde van een monument of archeologisch monument is geen volledig dekkend beeld te geven van alle mogelijke aanvraagvereisten. Het bevoegd gezag kan in specifieke gevallen, naast de genoemde aanvraagvereisten, op grond van artikel 4:2, tweede lid, in samenhang met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht ook nog andere aanvraagvereisten formuleren. De gevraagde informatie moet uiteraard wel noodzakelijk zijn voor, en in directe relatie te staan tot, de beoordeling van de aanvraag. Het is dan ook in het algemeen bij voorgenomen omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument raadzaam voor een aanvrager om eerst in vooroverleg te treden met het bevoegd gezag en daarna pas over te gaan tot het maken van definitieve plannen. Zo krijgt hij vroegtijdig inzicht in welke aanvullende aanvraagvereisten in het concrete geval nodig worden geacht en kan rekening worden gehouden met eventuele toepasselijke kwaliteitsnormen of uitvoeringsrichtlijnen voor de instandhouding van monumenten.

Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag zal het belang van de (archeologische) monumentenzorg bij het behoud van het monument of archeologisch monument in redelijkheid moeten worden afgewogen tegen de belangen van de aanvrager (eigenaar/gebruiker) en die van derde belanghebbenden. Bij die belangenafweging staat het voorkomen van nadelige gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor het monument of archeologisch monument en de monumentale waarden ervan voorop. Ook zal er bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning rekening moeten worden gehouden met de volgende beginselen uit het verdrag van Granada (de op 3 oktober 1985 te Granada tot stand gekomen Overeenkomst inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa; Trb. 1985, 163) en het verdrag van Valletta (het op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen herziene Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed; Trb. 1992, 32):

  • a.

    het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten,

  • b.

    het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten,

  • c.

    het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden, en

  • d.

    het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

Een aanvraag moet dus voldoende inzicht geven in de reden, aard en omvang van de activiteit, de impact op het monument of archeologisch monument en de monumentale waarde ervan, en het (voorgenomen) gebruik van het monument of archeologisch monument.

RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie 'Artikel 22.284 Omgevingsplanactiviteit: uitvoeren van een werk, niet zijnde bouwwerk, of werkzaamheid' wordt verplaatst van sectie 22.5.2.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.274 22.284 Omgevingsplanactiviteit: uitvoeren van een werk, niet zijnde bouwwerk, of werkzaamheid

SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie 'Artikel 22.285 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een bouwwerk' wordt verplaatst van sectie 22.5.2.2 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.275 22.285 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een bouwwerk

Dit artikel bevat een aanvraagvereiste voor een sloopactiviteit. In verband met de beoordelingsregel uit artikel 22.279artikel22.269moeten gegevens worden overgelegd waarmee aannemelijk moet worden gemaakt dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd. Met «kan» worden gebouwd wordt gedoeld op de situatie waarin het bouwen van een vervangend bouwwerk juridisch mogelijk is. Om dit aannemelijk te maken is in beginsel een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit voor het bouwen van het vervangende bouwwerk voldoende. Om aannemelijk te maken dat er, als de hiervoor bedoelde omgevingsvergunning (nog) niet is verleend, «zal» worden gebouwd, moet de intentie om het vervangende bouwwerk te bouwen op andere wijze worden onderbouwd, bijvoorbeeld door inzicht te geven in vergevorderde bouwplannen. Dat laatste geldt ook als voor het bouwen van een vervangend bouwwerk op de locatie geen omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Als het naar het oordeel van het bevoegd gezag onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er sprake zal zijn van vervangende nieuwbouw, biedt artikel 22.279artikel22.269de mogelijkheid om de vergunning te weigeren. Het is mogelijk dat naast artikel 22.279artikel22.269nog andere specifieke beoordelingsregels zijn opgenomen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan bij de daar opgenomen vergunningplicht om een bouwwerk te slopen zonder omgevingsvergunning. Op grondslag van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bevoegd gezag zo nodig nog aanvullende gegevens en bescheiden opvragen die gelet op die beoordelingsregels nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag.

TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT

Sectie 'Artikel 22.286 Omgevingsplanactiviteit: afwijking van regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet' wordt verplaatst van sectie 22.5.2.3 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.276 22.286 Omgevingsplanactiviteit: afwijking van regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet

Dit artikel bevat aanvraagvereisten voor een aanvraag om een omgevingsvergunning om af te wijken van regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan als bedoeld in artikel artikel 22.28022.270. Voor een nadere toelichting op deze vergunningplicht wordt verwezen naar de toelichting op dat artikel. De aanvraagvereisten in artikel 22.286artikel22.276zijn ontleend aan artikel 3.2 van de voormalige Regeling omgevingsrecht.

Het tweede lid betreft een rapport van een archeologisch vooronderzoek, waarin de archeologische waarde van het archeologisch monument op de locatie(s) van de voorgenomen activiteit nader is vastgesteld. Het bevoegd gezag moet op basis hiervan voldoende inzicht krijgen in de exacte impact van de activiteit op de archeologische waarde van het archeologisch monument. In die gevallen dat de archeologische waarde eerder al voldoende is vastgesteld, zal dit aanvraagvereiste niet nodig zijn.

UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU

Sectie 'Artikelen 22.297 tot en met 22.301 Omgevingsplanactiviteit: uitweg, alarminstallatie, vellen van houtopstand, handelsreclame en opslaan roerende zaken' wordt verplaatst van sectie 22.5.2.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikelen 22.297 tot en met 22.301 Omgevingsplanactiviteit: uitweg, alarminstallatie, vellen van houtopstand, handelsreclame en opslaan roerende zaken Subparagraaf 22.5.2.4 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van een andere gemeentelijke regeling dan dit omgevingsplan in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet

Artikelen 22.297 tot en met 22.301 Omgevingsplanactiviteit: uitweg, alarminstallatie, vellen van houtopstand, handelsreclame en opslaan roerende zaken

Deze artikelen bevatten aanvraagvereisten voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor activiteiten die op grond van een gemeentelijke verordening in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet als vergunningplichtig zijn aangemerkt. Deze artikelen zijn gebaseerd op de artikelen 7.3 tot en met 7.7 van de voormalige Regeling omgevingsrecht, waarbij de indieningsvereisten destijds zijn overgenomen van bestaande formulieren bij gemeenten.

VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV

Sectie ' Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument: algemeen' wordt verplaatst van sectie 22.287 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.277 Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument: algemeen

Dit artikel bevat aanvraagvereisten die gelden voor iedere activiteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument.

Deze aanvraagvereisten gelden naast de algemene aanvraagvereisten in artikel 4:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (ondertekening, naam en adres van de aanvrager, dagtekening en aanduiding van de gevraagde beschikking) en de aanvraagvereisten in artikel 7.2 van de Omgevingsregeling (aanduiding van de activiteit, elektronisch adres en telefoonnummer van de aanvrager, aanduiding en begrenzing van de locatie van de activiteit en eventuele gegevens van een gemachtigde).

Onderdeel a

Onderdeel a van dit artikel betreft de identificatie van het gemeentelijk monument waarop de aanvraag betrekking heeft.

Onderdeel b

Onderdeel b betreft informatie over het huidige en het beoogde gebruik na verlening van de omgevingsvergunning. Deze gegevens zijn nodig om nut en noodzaak van de activiteit en de gevolgen daarvan voor het gemeentelijk monument te kunnen beoordelen.

Onderdeel c

Onderdeel c is nieuw ten opzichte van de voormalige Regeling omgevingsrecht. Dit aanvraagvereiste werd in de praktijk gemist, en dient enerzijds om inzicht te krijgen in de belangen van de aanvrager en de keuzes die ten grondslag liggen aan de aanvraag en anderzijds in de gevolgen voor (de monumentale waarde van) het gemeentelijk monument. Het aanvraagvereiste sluit ook aan op de algemene zorgplicht in de artikelen 1.6 en 1.7 van de Omgevingswet. Die brengt met zich dat een initiatiefnemer voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd nadelige gevolgen voor het gemeentelijk monument zoveel mogelijk moet voorkomen of beperken, of, als dit niet mogelijk is, de activiteit (in die vorm) achterwege laat. Overigens hoeft niet elk verlies van monumentale waarden tot weigering van de omgevingsvergunning te leiden. Bij de belangenafweging worden ook de belangen van de aanvrager betrokken. Dit volgt onder meer uit artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Vooroverleg met het bevoegd gezag is nuttig om te komen tot een haalbaar plan. De aanvrager kan in het kader van het aanvraagvereiste in dit onderdeel refereren aan dit overleg.

WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW

Sectie ' Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument voor zover het gaat om een archeologisch monument' wordt verplaatst van sectie 22.288 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.278 Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument voor zover het gaat om een archeologisch monument

In dit artikel staan de specifieke aanvraagvereisten voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument die een archeologisch monument betreft. Een archeologisch monument is in de Erfgoedwet gedefinieerd als een terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen. Dit artikel is van toepassing als de aanvraag een gemeentelijk monument betreft dat een archeologisch monument is, en kan in bepaalde gevallen van toepassing zijn als deze een archeologisch monument betreft dat geen zelfstandig gemeentelijk monument is, maar zich ter plaatse van een gebouwd of aangelegd gemeentelijk monument bevindt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de resten van een voorganger van een als gemeentelijk monument beschermde kerk die zich daar nog onder bevinden, of aan het bodemarchief onder een slotgracht of kasteeltuin. Als voor die locatie nog geen afweging over de archeologische monumentenzorg heeft plaatsgevonden in het kader van besluitvorming over het toedelen van functies aan locaties, kunnen de archeologische belangen worden meegewogen bij de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor een (bodemverstorende) activiteit die een gebouwd of aangelegd gemeentelijk monument betreft. Er kunnen in dat geval aan de omgevingsvergunning in het belang van de archeologische monumentenzorg ook vergunningvoorschriften worden verbonden voor het in situ- of ex situ-behoud van het zich daaronder bevindende archeologisch monument (zie verder de toelichting bij artikel toelichting bij artikel 22.30322.293).

In de meeste gevallen zal het bij een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in dit artikel gaan om het op een of meer plaatsen verstoren van de bodem, maar het kan bij zichtbare archeologische monumenten, zoals terpen/wierden, kasteelterreinen, hunebedden, grafheuvels en scheepswrakken, bijvoorbeeld ook gaan om ontsiering of beschadiging van het zichtbare deel van het archeologisch monument.

Veel voorkomende activiteiten die betrekking hebben op een archeologisch monument, zijn:

  • .

    bouw-, sloop-, inrichtings- en graafwerkzaamheden,

  • .

    de aanleg of het onderhoud van infrastructurele werken zoals (spoor)wegen, rioleringen, kabels en leidingen.

Ook kan het gaan om:

  • .

    het aanbrengen van verhardingen in de openbare ruimte,

  • .

    het aanleggen of dempen van waterlopen en het aanleggen van vaargeulen,

  • .

    het aanplanten en verwijderen van (diepwortelende) bomen en struiken,

  • .

    het ophogen, verlagen of egaliseren van het maaiveld,

  • .

    het wijzigen van het grondwaterpeil,

  • .

    het winnen van grondstoffen,

  • .

    agrarische grondwerkzaamheden, en

  • .

    activiteiten die tot doel hebben de fysieke staat van het archeologisch monument te consolideren of te restaureren.

XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.288 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.278 lid 1

In het eerste lid is geregeld welke gegevens en bescheiden nodig zijn om de exacte locatie(s) te bepalen waar en tot welke diepte het archeologisch monument door de voorgenomen activiteit zal worden verstoord, en op welke wijze.

onderdeel a en c

In onderdeel a moet de aard van de activiteit worden omschreven.

Als het maaiveldniveau, bedoeld in de onderdelen a en c en elders in dit artikel, niet of lastig is vast te stellen, zoals het geval is binnen een bouwwerk, kan hiervoor het niveau van de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer worden aangehouden.

onderdeel b

Voor de topografische kaart, bedoeld in onderdeel b, kan gebruik worden gemaakt van de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) en voor locaties op zee van de officiële zeekaarten van de Dienst der Hydrografie. De BGT-kaart is een digitale topografische kaart met een schaal variërend van 1:500 – 1:5000 en bevat topografische objecten, zoals gebouwen, wegen, spoorwegen, waterlopen, parken en bossen. Via de Landelijke Voorziening BGT-informatie kan eenieder vrij de beschikbare BGT-informatie opvragen en downloaden.

Met de coördinatenparen in dit onderdeel wordt gedoeld op het coördinatensysteem van de Rijksdriehoeksmeting en, voor locaties op zee, het Europees Terrestrisch Referentiesysteem 1989 (ETRS89). Er zijn minimaal twee coördinatenparen nodig, zodat daaruit de schaal van de tekening kan worden herleid.

onderdeel d

Met een programma van eisen als bedoeld in onderdeel d kan het bevoegd gezag specifieke eisen aan een archeologische opgraving stellen, gericht op een professionele uitvoering van de archeologische opgraving als bedoeld in de Erfgoedwet. In een programma van eisen worden de onderzoeksvragen en onderzoeksmethoden beschreven en beargumenteerd. Die zijn gebaseerd op de archeologische verwachting uit het aan het veldonderzoek voorafgaande (bureau)onderzoek.

onderdeel e

Bij booronderzoek als bedoeld in onderdeel e kan in plaats van met een programma van eisen worden volstaan met een (minder uitvoerig) plan van aanpak. Zie verder de toelichting bij onderdeel d.

onderdeel f

In onderdeel f is geregeld dat als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument zoals een terp/wierde of een grafheuvel, de aanvrager gevraagd kan worden aan de hand van foto’s inzichtelijk te maken wat de huidige situatie is en tekeningen te overleggen waaruit blijkt hoe het archeologisch monument eruit zal zien na realisatie van het voorgenomen plan. Behalve het bouwen van bouwwerken kan het ook andere ingrepen betreffen, zoals terreinverhardingen, het graven of dempen van sloten of het planten van bomen. Het gaat er bij dit aanvraagvereiste om de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor de zichtbaarheid en de belevingswaarde van het archeologisch monument inzichtelijk te maken.

onderdeel g

Het aanvraagvereiste in onderdeel g – funderingstekeningen – betreft dat deel van de bouwwerkzaamheden dat in de bodem plaatsvindt. Het bovengrondse deel van het bouwplan is voor de impact op archeologie in de bodem niet relevant.

YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.288 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid Artikel 22.278 lid 2

Het tweede lid bevat aanvraagvereisten die niet altijd nodig zijn voor de beoordeling van de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het archeologisch monument. Tijdens het vooroverleg kan het bevoegd gezag aangeven welke aanvraagvereisten in het concrete geval van toepassing zijn. Ook kan het bevoegd gezag die gegevens opvragen naar aanleiding van een ingediende aanvraag, voor de beoordeling waarvan deze gegevens en bescheiden ook nodig blijken.

onderdeel a

Onderdeel a betreft een volgens de normen van de archeologische beroepsgroep opgesteld rapport van een archeologisch vooronderzoek, waarin de archeologische waarde van het archeologisch monument op de locatie(s) van de voorgenomen activiteit nader is vastgesteld. Het bevoegd gezag moet op basis hiervan voldoende inzicht krijgen in de exacte impact van de activiteit op de archeologische waarde van het archeologisch monument. In die gevallen dat de archeologische waarde eerder al voldoende is vastgesteld, zal dit aanvraagvereiste niet nodig zijn.

onderdeel b

Het rapport in onderdeel b verschilt in die zin van een rapport als bedoeld in onderdeel a, dat uit dit rapport moet blijken wat de gevolgen van de activiteit zullen zijn voor het archeologisch monument, bijvoorbeeld een zettingsrapport (over het samendrukken van de grond door belasting). Een rapport als hier bedoeld is niet altijd nodig, maar vooral als het om specifieke informatie gaat die niet al blijkt uit de overige gegevens en bescheiden en het bevoegd gezag deze informatie zelf niet al heeft.

Met aanlegwerkzaamheden als bedoeld in onderdeel d worden alle werkzaamheden bedoeld die geen bouwactiviteit, sloopactiviteit of ontgrondingsactiviteit zijn en waarbij de bodem wordt geroerd, een werk wordt aangelegd of het terrein anders wordt ingericht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het aanbrengen van terreinverhardingen, aan het graven of dempen van sloten, aan het planten van bomen, struiken of andere diepwortelende planten, of aan het (deels) ophogen van een terrein. Als deze aanvraagvereisten moeten worden aangeleverd in het kader van een aanvraag voor een omgevingsplanactiviteit of een ontgrondingsactiviteit, kunnen dezelfde bescheiden ook in dit kader worden ingediend. Deze aanvraagvereisten zijn niet nodig in geval van kleinschalige werkzaamheden die door de grondgebruiker of eigenaar zelf worden uitgevoerd. Het gaat bij deze aanvraagvereisten vooral om omvangrijkere werkzaamheden die door een aannemer worden uitgevoerd, zoals het verbreden of verdiepen van sloten, het uitbaggeren van grachten, het beschoeien van vaarwegen, sloten of grachten, het (gedeeltelijk) ophogen van het maaiveld, het graven van sleuven voor kabels, leidingen of riolering, of de aanleg van wegen, opritten of verhardingen (bestrating, parkeerplaatsen).

onderdeel e

In onderdeel e is geregeld dat als de activiteit (ook) bestaat uit het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk het bevoegd gezag bestaande funderingstekeningen kan verlangen. Dit kan uiteraard niet als deze tekeningen verloren zijn gegaan of redelijkerwijs niet meer te achterhalen zijn.

onderdeel f

Bij de sonaropnamen, bedoeld in onderdeel f, gaat het doorgaans om zogenoemde «multibeamopnamen». Deze hebben als doel om de topografische hoogte, de bathymetrie, van de zeebodem ter plekke te bepalen en dienen als nulmeting om de situatie voorafgaand aan de ingreep te kunnen vergelijken met die daarna.

ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ

Sectie 'Artikel 22.289 Eisen aan tekeningen als bedoeld in artikel 22.288' wordt verplaatst van sectie 22.5.2.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.279 22.289 Eisen aan tekeningen als bedoeld in artikel 22.288

Dit artikel bevat de eisen aan tekeningen als bedoeld in artikel artikel 22.28822.278.

AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA

Sectie ' Omgevingsplanactiviteit: slopen van een gemeentelijk monument voor zover het gaat om een monument' wordt verplaatst van sectie 22.290 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het opschrift van sectie ' Omgevingsplanactiviteit: slopen van een gemeentelijk monument voor zover het gaat om een monument' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.280 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een gemeentelijk monument voor zover het gaat om een monument

BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB

Sectie 'Eerste lid, onderdeel a' wordt verplaatst van sectie 22.290 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid, onderdeel a Artikel 22.280 lid 1

onderdeel a

De foto’s in onderdeel a moeten een duidelijke indruk geven van de technische staat en de ruimtelijke context van het monument of het te slopen onderdeel, zodat de noodzaak van de voorgenomen sloop voldoende wordt geïllustreerd. Het gaat er hierbij niet om dat het originele (digitale) foto’s moeten zijn, maar het mogen geen onduidelijke kopieën zijn.

onderdeel b

Situatietekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 1, zijn nodig in geval van het gedeeltelijk afbreken van het monument waarbij de omvang van het monument wijzigt. Als de voorgenomen activiteit alleen bestaat uit inpandig slopen of als het monument geheel wordt gesloopt, geldt dit aanvraagvereiste dus niet.

Opnametekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 2, zijn tekeningen waarop de toestand van het monument voorafgaand aan de activiteit is weergeven. Afhankelijk van de aard, omvang en plaats van de voorgenomen sloop kan het gaan om plattegronden, doorsneden, gevelaanzichten en een dakaanzicht. Als alleen inpandige sloopwerkzaamheden plaatsvinden zullen die laatste twee soorten tekeningen niet nodig zijn.

Uit slooptekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 3, moet blijken welke materialen of onderdelen verwijderd worden. Dit moet de omvang en de exacte impact van de voorgenomen sloopwerkzaamheden op het monument inzichtelijk maken. De opnametekeningen kunnen hiervoor als basis worden gebruikt.

onderdeel c

Een omschrijving van de aard van en de bestemming voor het door de sloop vrijkomende materiaal als bedoeld in onderdeel c is van belang omdat aan de omgevingsvergunning het voorschrift kan worden verbonden deze onderdelen te hergebruiken of voor hergebruik te bewaren, of ze in het belang van de monumentenzorg voor hergebruik elders beschikbaar te stellen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan historische dakpannen, een monumentale topgevel, gevelsteen of een monumentale schouw.

CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC

Sectie 'Tweede lid, onderdeel a' wordt verplaatst van sectie 22.290 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid, onderdeel a Artikel 22.280 lid 2

onderdeel a

De rapporten, bedoeld in onderdeel a, kunnen nodig zijn om de monumentale waarde van het monument of de te slopen onderdelen (nader) te bepalen. Lang niet altijd zullen de actuele monumentale waarden al in voldoende mate in beeld zijn om de gevolgen van de voorgenomen sloopwerkzaamheden voor de aanwezige monumentale waarden te kunnen beoordelen.

onderdeel b

Een rapport als bedoeld in onderdeel b kan nodig zijn als dit omgevingsplan voor de locatie van het gebouwde of aangelegde monument (nog) niet voorziet in een adequaat archeologisch regime en de activiteit leidt tot verstoring van de bodem. Zie verder de toelichting bij artikel 22.278.

onderdeel c

Een beschrijving van de technische staat als bedoeld in onderdeel c is bijvoorbeeld nodig in geval van een voorgenomen sloop op grond van de technische staat van een monument of een onderdeel daarvan. Als deze beschrijving en de foto’s niet voor zich spreken, kan een nadere onderbouwing van de beschrijving in de vorm van een of meerdere technische rapporten nodig zijn (onderdeel d).

DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD

Sectie ' Omgevingsplanactiviteit: verplaatsen van een gemeentelijk monument voor zover het gaat om een monument' wordt verplaatst van sectie 22.291 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.281 Omgevingsplanactiviteit: verplaatsen van een gemeentelijk monument voor zover het gaat om een monument

Dit artikel bevat de aanvraagvereisten voor zover een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument bestaat uit het gedeeltelijk of volledig verplaatsen van een monument. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een kerkorgel of een molen. Het bevoegd gezag zal rekening moeten houden met het beginsel uit het verdrag van Granada dat verplaatsing van monumenten of een onderdeel daarvan moet worden voorkomen, tenzij dit dringend vereist is voor het voortbestaan ervan. Gaat het bevoegd gezag in een concreet geval toch over tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het verplaatsen van het monument, dan zal het gelet op artikelartikel 5 van het verdrag van Granada5 van het verdrag van Granada3 voorschriften aan de vergunning verbinden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van het monument op de nieuwe locatie. Gelet hierop moeten de gegevens en bescheiden voldoende inzicht geven in de reden en de noodzaak van de voorgenomen verplaatsing, in de huidige en de toekomstige ruimtelijke context van het monument, en in de beoogde wijze van demonteren, verplaatsen en herbouwen. De herbouw op een nieuwe, geschikte locatie mag dus niet onzeker zijn.

EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.291 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.291 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid Artikel 22.281 lid 2

Een rapport als bedoeld in onderdeel b kan nodig zijn als dit omgevingsplan voor de locatie van het gebouwde of aangelegde monument of voor de nieuwe locatie (nog) niet voorziet in een adequaat archeologisch regime en de activiteit leidt tot verstoring van de bodem. Zie verder de toelichting bij artikel toelichting bij artikel 22.28822.278.

Aanvullende tekeningen als bedoeld in onderdeel d kunnen bijvoorbeeld nodig zijn als er sprake is van bijzondere detaillering (detailtekeningen) of om een beeld te krijgen van het (functioneren van het) monument op de nieuwe plek, bijvoorbeeld met impressietekeningen of 3D-visualisaties.

Het bevoegd gezag kan bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor een rijksmonumentenactiviteit kwaliteitseisen hanteren, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de uitvoeringsrichtlijnen die in de beroepsgroep(en) gelden. Bij de beoordeling van een aanvraag is het voor het bevoegd gezag van belang om te weten of de aanvrager het plan dat ten grondslag ligt aan de aanvraag hierop al heeft afgestemd of niet. Op grond van onderdeel e moet hij hier opgave van doen. Het gaat hier overigens niet om algemene uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in het Bbl.

GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG

Sectie ' Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument: wijzigen van een monument of monument door herstel ontsieren of in gevaar brengen' wordt verplaatst van sectie 22.292 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het opschrift van sectie ' Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument: wijzigen van een monument of monument door herstel ontsieren of in gevaar brengen' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.282 Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument: wijzigen van een monument of monument door herstel ontsieren of in gevaar brengen

HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH

Sectie 'Eerste lid, onderdeel a' wordt verplaatst van sectie 22.292 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid, onderdeel a Artikel 22.282 lid 1

onderdeel a

De foto’s in onderdeel a moeten een duidelijke indruk geven van de technische staat en de ruimtelijke context van het monument, zodat de noodzaak van de voorgenomen activiteit voldoende wordt geïllustreerd. Het mogen daarom geen onduidelijke kopieën zijn.

onderdeel b

Opnametekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 2, zijn tekeningen waarop de toestand van het monument voorafgaand aan de activiteit is weergeven. Welke soort tekeningen in een concreet geval nodig zijn, hangt af van de aard van de activiteit. In de regel zullen plattegronden en doorsnedetekeningen nodig zijn. Als de activiteit ook impact heeft op het exterieur of het aangezicht van het monument, zullen ook geveltekeningen en in voorkomend geval een dakaanzicht nodig zijn.

Gebrekentekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 3, zijn nodig als er gebreken worden hersteld. Het betreft feitelijk opnametekeningen waarop de te verhelpen gebreken adequaat zijn weergegeven.

Plantekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 4, zijn tekeningen waarop de nieuwe toestand van het monument (na afloop van de voorgenomen activiteit) is weergeven.

Als er in het kader van de activiteit ook materiaal wordt verwijderd, moeten er in een dergelijk geval ook enkele gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 22.280 (slopen) worden overgelegd. Zoals blijkt uit de begripsbepaling van slopen in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet wordt onder slopen ook verstaan het gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen. In de praktijk van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bleek dat een aanvrager die zijn monument wil restaureren of verbouwen zich niet altijd realiseert dat het wegnemen van materialen ook onder slopen valt en noodzakelijke gegevens en bescheiden daardoor geregeld ontbraken. Daarom zijn de aanvraagvereisten uit artikel 22.280 expliciet (en niet met een verwijzing) in dit artikel opgenomen. Op grond van onderdeel b, onder 5, moet de aanvrager in een dergelijk geval ook slooptekeningen overleggen, waaruit blijkt welke materialen of onderdelen verwijderd worden. De slooptekeningen moeten de exacte impact van de voorgenomen sloopwerkzaamheden op het monument inzichtelijk maken.

onderdeel c

Op grond van onderdeel c moet in het bestek of in de werkomschrijving de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal worden omschreven. Aan de omgevingsvergunning kan namelijk het voorschrift worden verbonden deze onderdelen te hergebruiken of voor hergebruik te bewaren, of ze in het belang van de monumentenzorg voor hergebruik elders beschikbaar te stellen.

IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII

Sectie 'Tweede lid, onderdeel b' wordt verplaatst van sectie 22.292 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Tweede lid, onderdeel b Artikel 22.282 lid 2

onderdeel b

Een rapport als bedoeld in onderdeel b kan nodig zijn als dit omgevingsplan voor de locatie van het gebouwde of aangelegde monument (nog) niet voorziet in een adequaat archeologisch regime en de activiteit leidt tot verstoring van de bodem. Zie verder de toelichting bij artikel toelichting bij artikel 22.28822.278.

onderdeel c en d

Een beschrijving van de technische staat als bedoeld in onderdeel c kan bijvoorbeeld nodig zijn in geval van het herstellen van technische gebreken. Als deze beschrijving en de foto’s niet voor zich spreken, kan een nadere onderbouwing van de beschrijving in de vorm van een of meerdere technische rapporten nodig zijn (onderdeel d). Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een (complexe) restauratie.

onderdeel e

Aanvullende tekeningen als bedoeld in onderdeel e kunnen bijvoorbeeld nodig zijn als er sprake is van bijzondere detaillering (detailtekeningen) of om een beeld te krijgen van het (functioneren van het) monument na verrichting van de activiteit, bijvoorbeeld met impressietekeningen of 3D-visualisaties.

onderdeel f

Het bevoegd gezag kan bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument kwaliteitseisen hanteren, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de uitvoeringsrichtlijnen die in de beroepsgroep(en) gelden. Bij de beoordeling van een aanvraag is het voor het bevoegd gezag van belang om te weten of de aanvrager het plan dat ten grondslag ligt aan de aanvraag hierop al heeft afgestemd of niet. Op grond van onderdeel f moet hij hier opgave van doen. Het gaat hier overigens niet om algemene uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in het Bbl.

onderdeel g

Een beheervisie als bedoeld in onderdeel g is een visie op het beheer van een groenaanleg, gebaseerd op een analyse en een waardering op grond van (cultuur)historisch onderzoek en inventarisaties van natuurwaarden, recreatieve en belevingswaarden, waterhuishouding en bodem, en wensen van belanghebbenden (eigenaar en gebruikers). De beheervisie maakt duidelijk welke keuzes zijn gemaakt voor het beheer en is richtinggevend voor een langere periode, bijvoorbeeld 12 tot 18 jaar, of langer. De visie kan ook worden weergegeven in streefbeelden.

JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ

Sectie 'Artikel 22.293 Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument: monument door gebruik ontsieren of in gevaar brengen' wordt verplaatst van sectie 22.5.2.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.283 22.293 Omgevingsplanactiviteit gemeentelijk monument: monument door gebruik ontsieren of in gevaar brengen

KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK

Sectie 'Artikel 22.294 Eisen aan tekeningen als bedoeld in de artikelen 22.290 tot en met 22.292' wordt verplaatst van sectie 22.5.2.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.284 22.294 Eisen aan tekeningen als bedoeld in de artikelen 22.290 tot en met 22.292

Dit artikel bevat de eisen aan tekeningen als bedoeld in de artikelen artikelen 22.29022.280, 22.29122.281 en 22.29222.282. Daar waar er meerdere schalen genoemd zijn, moet een schaal worden gekozen die het onderdeel van het monument adequaat weergeeft. Bij detailtekeningen van stucwerk of ornamenteel stuc kan bijvoorbeeld een schaal van 1:1 gevraagd worden ter verificatie van het profiel. Maar deze schaal zal lang niet altijd nodig zijn om details voldoende duidelijk weer te geven. Het is aan de aanvrager om zijn aanvraag voldoende duidelijk te maken en aan het bevoegd gezag om te beoordelen of de ingediende bescheiden volstaan voor de beoordeling.

LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL

Sectie 'Artikel 22.295 Overeenkomstige toepassing voorbeschermd gemeentelijk monument' wordt verplaatst van sectie 22.5.2.4 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.285 22.295 Overeenkomstige toepassing voorbeschermd gemeentelijk monument

In dit artikel is bepaald dat de aanvraagvereisten die op grond van de artikelen 22.287 tot en met 22.294artikelen22.277 tot en met 22.284voor gemeentelijke monumenten gelden, ook gelden voor voorbeschermde gemeentelijke monumenten (als bedoeld in bijlage I bij het Bbl). Omwille van de leesbaarheid is voor een apart artikel gekozen in plaats van het opnemen in voornoemde artikelen zelf.

MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 'Artikelen 22.296 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een bouwwerk in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht' naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 'Artikelen 22.296 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een bouwwerk in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht' naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO

Sectie 'Artikel 22.302 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht' wordt verplaatst van sectie 22.5.2.5 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel Artikel 22.292 22.302 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht

Zoals hiervoor al toegelicht bij artikel 22.283toegelicht bij artikel22.273gaat het hier om het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Hiervoor gelden dezelfde aanvraagvereisten als voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel artikel 22.29622.286. Volstaan wordt daarom met een verwijzing naar de toelichting op dat artikel. Ook onder de voormalige Regeling omgevingsrecht golden voor deze activiteiten dezelfde indieningsvereisten.

PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP

Sectie ' Voorschriften over archeologische monumentenzorg' wordt verplaatst van sectie 22.303 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het opschrift van sectie ' Voorschriften over archeologische monumentenzorg' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.293 Voorschriften over archeologische monumentenzorg

QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ

Sectie 'Eerste lid' wordt verplaatst van sectie 22.303 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Eerste lid Artikel 22.293 lid 1

In het eerste lid is bepaald dat aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een werk, dat geen bouwwerk is, of het uitvoeren van een werkzaamheid -ook wel een aanlegactiviteit genoemd – die van invloed is op een archeologisch monument, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval de onder a tot en met d bedoelde voorschriften kunnen worden verbonden.

onderdeel a

Dit onderdeel heeft betrekking op voorschriften die een plicht inhouden tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in situ kunnen worden behouden. Voorbeelden zijn voorschriften die verplichten tot het treffen van technische maatregelen, zoals het aanbrengen van een ophogingslaag, het aanpassen van de funderingswijze of het beperken van het aantal heipalen.

onderdeel b

Dit onderdeel heeft betrekking op voorschriften over het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 in samenhang met artikel 5.1, eerste lid, van de Erfgoedwet. Dit betreft dus voorschriften over handelingen bij het opsporen, onderzoeken of verwerven van cultureel erfgoed of onderdelen daarvan, waardoor verstoring van de bodem, of verstoring of gehele of gedeeltelijke verplaatsing of verwijdering van een archeologisch monument of cultureel erfgoed onder water optreedt, tenzij het een op grond van artikel 5.1, tweede lid, van de Erfgoedwet uitgezonderd geval betreft.

onderdeel c

Onderdeel c heeft betrekking op voorschriften over de begeleiding door een archeologisch deskundige van uitvoeringswerkzaamheden. Deze deskundige is bij de werkzaamheden aanwezig en documenteert eventuele overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden die hierbij aan het licht komen.

Het instrument van archeologische begeleiding is bedoeld voor situaties waarin adequaat vooronderzoek niet mogelijk is door fysieke belemmeringen, zoals een te slopen bouwwerk, waardoor niet tot een betrouwbare waardenstelling kan worden gekomen. Ook kan de begeleiding worden ingezet voor situaties waarin civieltechnische werkzaamheden archeologisch onderzoek niet mogelijk maken of op grond van de beschikbare archeologische informatie is geconcludeerd dat het doen van een opgraving niet (meer) nodig is, maar men toch graag het zekere voor het onzekere wil nemen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij de aanleg van een pijpleiding voor aardgas, omdat de gegraven sleuf te smal is om een goede documentatie mogelijk te maken. Daarnaast kan er bij uitvoeringstrajecten sprake zijn van bijzondere onderzoeksvragen, die juist door archeologische begeleiding kunnen worden beantwoord. Het gaat daarbij om gebieden of complextypen waar wel een archeologische verwachting is, maar waaraan door inventariserend veldonderzoek geen specifieke locatie kan worden gekoppeld. Archeologische begeleiding is nadrukkelijk niet bedoeld als een vervanging voor een inventariserend veldonderzoek of een opgraving. Aan dit onderdeel kan niet worden voldaan met een verwijzing naar een gecertificeerde opgravingsdeskundige, omdat niet alle handelingen waaruit een archeologische begeleiding kan bestaan, handelingen zijn waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet vereist is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het uitzeven van grond afkomstig uit een bouwput of een baggerlocatie om archeologische overblijfselen of voorwerpen te verzamelen. Voor die gevallen kan het bevoegd gezag op basis van dit onderdeel specifieke eisen stellen aan de deskundigheid van de bij de archeologische begeleiding betrokken personen. Denk bijvoorbeeld aan de voorwaarde dat de deskundige kennis moet hebben van de archeologie van het rivierengebied of van de Romeinse tijd. Veelal zullen deze eisen via het programma van eisen worden afgedwongen (zie onderdeel d). Maar het bevoegd gezag kan ook eisen stellen aan de kwalificaties van de deskundige zonder dat het een specifiek programma van eisen als voorschrift opneemt. Dit laat onverlet dat de uitvoerder van de archeologische begeleiding voor zover het handelingen betreft waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet vereist is, in ieder geval moet voldoen aan het bepaalde in artikel 5.4, eerste en tweede lid, van die wet.

onderdeel d

Met het voorschrift dat de opgraving of begeleiding op een bepaalde wijze, die in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet, moet worden verricht, wordt beoogd aan te sluiten bij de Erfgoedwet en vooral bij het in die wet opgenomen certificatiesysteem, waarbij de nadruk meer is komen te liggen op de professionele standaarden uit het veld zoals tot nu toe neergelegd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Met deze voorschriften worden die voorschriften bedoeld die ook wel als een programma van eisen of een plan van aanpak worden aangeduid en voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet en de Omgevingswet werden gebaseerd op artikel 38, eerste lid, onder a, van de Monumentenwet 1988. In het programma van eisen en plan van aanpak kunnen randvoorwaarden aan het archeologisch onderzoek worden meegegeven, in het bijzonder de doel- en vraagstelling van het onderzoek, en kunnen eisen worden gesteld aan de wijze van uitvoering. Er wordt bijvoorbeeld aangegeven welke onderzoeksmethodiek moet worden ingezet en over welke specifieke kennis en ervaring de actoren moeten beschikken om het onderzoek te kunnen uitvoeren.

Voorkomen moet worden dat de inhoud van de voorschriften in strijd is met de professionele kwaliteitsnorm voor archeologisch onderzoek binnen het in de Erfgoedwet opgenomen certificatiesysteem. Dit betekent dat de voorschriften wel aanvullende eisen mogen bevatten, maar geen eisen die onder het niveau van deze normen van de beroepsgroep liggen. De voorschriften kunnen tenslotte ook betrekking hebben op non-destructief archeologisch onderzoek, zoals een veldkartering of een sonaropname van de zeebodem.

RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR

Sectie 'Tweede lid' wordt verplaatst van sectie 22.303 naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS

Sectie ' BIJ ARTIKEL 1.1, TWEEDE LID, VAN DIT OMGEVINGSPLAN, BEGRIPSBEPALINGEN' wordt verplaatst van sectie I naar artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN'. De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage II BIJ ARTIKEL 1.1, TWEEDE LID, VAN DIT OMGEVINGSPLAN, BEGRIPSBEPALINGEN

In Bijlage I bij artikel 1.1 van dit omgevingsplan zijn in aanvulling op de begrippen van de Omgevingswet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling de overige begripsbepalingen opgenomen die nog nodig zijn. Deze begrippen worden hieronder toegelicht.

Activiteitenbesluit-bedrijventerrein

Het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein is opgenomen omdat in artikel 22.65, tweede lid, voor gevoelige objecten die op een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein zijn gelegen, hogere geluidswaarden zijn vastgesteld. In de definitie van het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein wordt aangesloten bij geldende omgevingsplannen. Het komt vaak voor dat een omgevingsplan dat (in het tijdelijke deel) een bedrijventerrein aanduidt, meer bestemmingen omvat dan alleen bedrijfsbestemmingen. Zo kan een natuurgebied of landelijk gebied deel uitmaken van een gebied dat in een omgevingsplan is begrensd door een grens die een bedrijventerrein aanduidt. Het is niet de bedoeling dat de hogere waarden ook in die gebieden gelden. Anderzijds kan het voorkomen dat er één of enkele percelen zijn met een andere bestemming dan een bedrijfsbestemming, die omsloten zijn door percelen met bedrijfsbestemmingen. Voor die percelen, bijvoorbeeld een burgerwoning op het bedrijventerrein, zijn de hogere waarden wel van toepassing. Om die reden wordt het begrip beperkt tot een cluster percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen. Opgemerkt wordt dat in het nieuwe stelsel de term «bedrijventerrein» zonder definitie wordt gehanteerd.

Deze regel moet worden overgezet van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan naar het nieuwe deel van dit omgevingsplan. In het nieuwe deel wordt concreet aangeduid voor welke locaties de hogere waarde geldt. Er kan dan geen gebruik meer gemaakt worden van het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein.

concentratiegebied geurhinder en veehouderij

Het begrip «concentratiegebied geurhinder en veehouderij» voor in de paragraaf over geur door het houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, in dierenverblijven.

Als een gemeente in een geurverordening een concentratiegebied heeft aangewezen, dan wordt deze verordening na inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e van de Invoeringswet Omgevingswet van rechtswege onderdeel van het tijdelijk deel van dit omgevingsplan. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben gemeenten op grond van artikel 5.108 van het Bkl de bevoegdheid om in het omgevingsplan één of meerdere concentratiegebieden aan te wijzen. Bestaande concentratiegebieden geurhinder en veehouderij moeten in de transitieperiode overgezet worden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.

distributienet voor warmte

Dit begrip is gedefinieerd als «collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater». Onder dit distributienet valt dus zowel een stadsverwarmingssysteem als een «klein» wijk- of buurtverwarmingssysteem. Voor de definitie is voor zover mogelijk aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving zoals deze is opgenomen in NVN 7125 van april 2011.

geurgevoelig object

Om geen te groot gat te laten vallen op moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, wordt er voor geur in de omgevingsplanregels van rijkswege uitgegaan van de begrippen uit de ingetrokken regelgeving.

Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij was de groep objecten die beschermd werden tegen geurhinder, anders dan de groep geurgevoelige gebouwen die beschermd worden op grond van en gedefinieerd zijn in het Bkl.

Aan de ene kant is het begrip geurgevoelig object breder dan het begrip geurgevoelig gebouw: onder het begrip geurgevoelig object vallen alle locaties waarbij hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen. Onder geurgevoelig gebouw op grond van artikel 5.91 van het Bkl vallen kort gezegd alleen gebouwen met een woon-, onderwijs-, of gezondheidzorg- of kinderopvangfunctie.

Onder het begrip geurgevoelig object, valt dus ook het begrip geurgevoelig gebouw.

Overigens biedt het vierde lid van artikel 5.91 van het Bkl wel de mogelijkheid om in dit omgevingsplan ook andere geurgevoelige gebouwen of gedeelten van gebouwen aan te wijzen, mits er hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen.

Aan de andere kant is het begrip geurgevoelig object smaller dan het begrip geurgevoelig gebouw. Onder het begrip geurgevoelig gebouw, wordt ook verstaan: een gebouw dat nog niet aanwezig is maar op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gerealiseerd.

Soms is er voor bestaande of nieuwe situaties wel al bewust verwezen naar een geurgevoelig gebouw, zoals bedoeld in het Bkl.

gezoneerd industrieterrein

Onder de voormalige Wet geluidhinder gold een geluidzone rondom bepaalde industrieterreinen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt deze systematiek van zones. In plaats daarvan worden bij omgevingsplan geluidproductieplafonds – als omgevingswaarde – vastgesteld rondom bepaalde industrieterreinen. Het begrip gezoneerd industrieterrein komt dus niet meer voor in de Omgevingswet.

Voor de omgevingsplanregels van rijkswege is het van belang dat er geen wijziging optreedt in de rechtspositie van bedrijven op het gezoneerde industrieterrein en in de bescherming ten opzichte van van de geluidgevoelige objecten daaromheen zoals woningen. Daarom is het begrip gezoneerd industrieterrein nog wel relevant.

De begripsbepaling verwijst naar de betekenis die onder de voormalige Wet geluidhinder aan een gezoneerd industrieterrein werd gegeven. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat het begrip gezoneerd industrieterrein enkel in het omgevingsplan is opgenomen om de bestaande rechtsposities ongewijzigd te handhaven, en dat niet is bedoeld om een inhoudelijke wijziging van het begrip door te voeren.

straatpeil

Het begrip straatpeil was voorheen opgenomen in het Bouwbesluit 2012. Deze definitie is destijds ontleend aan de definitie van dat begrip zoals opgenomen in de Modelbouwverordening van de VNG.

warmteplan

Het begrip «warmteplan» is gedefinieerd als besluit van de gemeenteraad, inzake de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor die periode de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen. Waarbij moet worden uitgegaan van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet. Het warmteplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld voor een periode van ten hoogste 10 jaar.

Daarna moet in ieder geval een nieuw warmteplan worden vastgesteld. Als de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, kan de gemeenteraad het plan wijzigen (tussentijds een nieuw plan vaststellen of het plan aanpassen). Dit zou het geval kunnen zijn wanneer over de energiezuinigheids- en/of milieuprestatie van het warmtenet actuele gegevens beschikbaar zijn gekomen, die substantieel afwijken van de aan het vastgestelde warmteplan ten grondslag liggende gegevens, of wanneer de bouwopgave in het warmteplangebied in de loop der tijd dusdanig wijzigt dat dit gevolgen heeft voor het geplande aantal aansluitingen op het warmtenet. Uit de samenhang met artikel 22.9 «Aansluiting op distributienet voor warmte» volgt dat een warmteplan kan worden vastgesteld door gemeenten die tot aanleg van een nieuw distributienet willen overgaan. Wanneer een gemeente in verschillende gebieden tot aanleg van warmtenetten wil overgaan, moet het warmteplan per distributienet worden vastgesteld. Het gebied moet in het warmteplan zo nauwkeurig mogelijk worden afgebakend, bijvoorbeeld door een van het warmteplan deel uitmakende plankaart. In het warmteplan moet het geplande aantal aansluitingen op het distributienet worden aangegeven. Dat is van belang omdat de aansluitplicht op grond van artikel 22.9, eerste lid, onder a, niet meer van toepassing is op in het warmteplangebied te bouwen bouwwerken wanneer het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen daadwerkelijk is bereikt. Dit wordt beoordeeld op het moment van het indienen van de aanvraag om een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen van een bouwwerk. Als aan het geplande aantal aansluitingen is voldaan, is vrijwillige aansluiting niet uitgesloten. In de fase dat het geplande aantal aansluitingen nog niet is bereikt, geldt de aansluitplicht overigens ook wanneer het definitieve distributienet nog niet gereed is en bouwwerken tijdelijk collectief van warmte worden voorzien door transport van in hulpketels opgewekte warmte totdat de definitieve infrastructuur gereed is.

In het warmteplan moet de te bereiken mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu van de aansluiting op het distributienet voor warmte, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, worden aangegeven. Het gaat daarbij om de mate die bereikt wordt wanneer het in het warmteplan aangegeven aantal aansluitingen op dat distributienet is bereikt. Deze mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu moet duidelijk zijn aangegeven, bijvoorbeeld aan de hand van getallen voor CO2, en NOx, zodat eenvoudig kan worden getoetst of sprake is van een aan aansluiting op het warmtenet gelijkwaardige oplossing.

De gemeenteraad is bevoegd het warmteplan vast te stellen. Hiermee is zeker gesteld dat de te maken gemeentelijke keuzen over de aanleg van warmtenetten in een gebied via een voor belanghebbenden transparant en democratisch gelegitimeerd proces tot stand komen. Voor het warmteplan gelden – als onderdeel van het omgevingsplan – geen specifieke inhoudelijke vereisten.

Als een gemeente geen warmteplan heeft vastgesteld of niet tijdig (binnen de afgesproken periode) opnieuw heeft vastgesteld, dan kan in die gemeente artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte» niet worden toegepast. In die gemeente kan op basis van vrijwilligheid worden aangesloten op het warmtenet. Zie ook de toelichting op het begrip distributienet voor warmte en de toelichting bij artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte».

  • 1

    Stb. 2018, nr. 292, p. 384 e.v. Terug naar link van noot.

  • 2

    Stb. 2018, 293, p. 526–527. Terug naar link van noot.

  • 3

    Artikel 5: «Iedere Partij verplicht zich ertoe de verplaatsing van een beschermd monument of van een deel daarvan te verbieden, behalve indien zulks dringend is vereist voor het behoud van dit monument. In dat geval neemt de bevoegde autoriteit de nodige voorzorgsmaatregelen betreffende het demonteren, het overbrengen en het herbouwen van het monument op een geschikte plaats.» Voor rijksmonumenten is dit geregeld in artikel 8:82 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Terug naar link van noot.

Naar boven