U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Ontwerpomgevingsplan Tolhek

De gemeenteraad van Gemeente Pijnacker-Nootdorp

gelezen de tekstinhoud van ”Omgevingsplan gemeente Pijnacker-Nootdorp” d.d. 09‑07‑2024;

gezien het voorstel van het college van 16 juli 2024;

gelet op het bepaalde in afdeling 16.3 van de Omgevingswet en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op het feit dat is voldaan aan hetgeen is bepaald in artikel 10.2 Omgevingsbesluit en dat de relevante instanties om advies zijn gevraagd;  

Besluit:

  • a.

    in te stemmen met het ontwerpomgevingsplan ‘Tolhek’; en

  • b.

    dit ontwerpomgevingsplan vrij te geven voor zienswijzen.

Artikel I

"Omgevingsplan gemeente Pijnacker-Nootdorp" opgenomen in Bijlage A wordt vastgesteld.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking per [Juridisch werkend vanaf (Aanlevering)]

Aldus vastgesteld door Gemeente Pijnacker-Nootdorp, 19 september 2024

Diegenen die mogen ondertekenen

Niet getekend proef-exemplaar

Bijlage A Bijlage bij artikel I

A

Hoofdstuk 1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.

  • 2.

    Bijlage II bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.

[Vervallen]

B

Hoofdstuk 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 2

[Gereserveerd]

[Vervallen]

C

Hoofdstuk 3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 3

[Gereserveerd]

[Vervallen]

D

Voor hoofdstuk 12 worden twee hoofdstukken ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage I bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van hoofdstuk 2 tot en met 11 van dit (definitieve) omgevingsplan.

Artikel 1.2 Aanvullende begripsbepalingen

Hoofdstuk 2 Doelen

Afdeling 2.1 Algemene doelen omgevingsplan

Artikel 2.1 Algemene doelen omgevingsplan

Dit omgevingsplan is, met het oog op de doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op:

  • a.

    een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;

  • b.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

  • c.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • d.

    het beschermen van de gezondheid;

  • e.

    het beschermen van het milieu;

  • f.

    het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;

  • g.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

  • h.

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • i.

    het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;

  • j.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • k.

    het beheren van infrastructuur;

  • l.

    het beheren van watersystemen;

  • m.

    het gebruiken van bouwwerken;

  • n.

    het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;

  • o.

    het bieden van voldoende fysieke en milieuruimte voor milieubelastende bedrijven en andere activiteiten, anders dan woonactiviteiten;

  • p.

    het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing.

Afdeling 2.2 Specifieke doelen omgevingsplan

Artikel 2.2 Doelen rustige woonwijk

In aanvulling op artikel 2.1 gelden voor een rustige woonwijk de volgende specifieke doelen:

  • a.

    het behouden van een hoogwaardig woonmilieu;

  • b.

    het in stand houden van voldoende woonruimte;

  • c.

    het behouden van een gedifferentieerde woningvoorraad;

  • d.

    het behouden van een akoestisch aanvaardbaar woongebied;

  • e.

    het behouden van een woongebied met een aanvaardbaar geurniveau;

  • f.

    het behouden van een fietsvriendelijk woongebied;

  • g.

    het behouden van een speel- en beweegvriendelijk woongebied;

  • h.

    het selectief verdichten met passende woningbouw;

  • i.

    het behouden en waar mogelijk versterken van de verbindingen met het buitengebied; 

  • j.

    kansen benutten om de kwaliteit van de openbare ruimte te versterken; 

  • k.

    een multifunctionele openbare ruimte met aandacht voor ontmoeting;

  • l.

    een sterke regionale verbinding met duurzame vervoerswijzen;

  • m.

    een gezonde en veilige leefomgeving.

E

Hoofdstuk 12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 12 3 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

[Gereserveerd]

Afdeling 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Hoofdstuk 3 is alleen van toepassing binnen de locatie woonwijk Tolhek.

Afdeling 3.2 Thema's

Paragraaf 3.2.1 (Bouw)werken
Artikel 3.2 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over activiteiten met betrekking tot bouwwerken en andere werken.

Artikel 3.3 Doelen

Voor activiteiten met betrekking tot bouwwerken en andere werken gelden de volgende doelen:

  • a.

    het beschermen van stedenbouwkundige en landschappelijke waarden;

  • b.

    het beschermen van cultuurhistorische waarden;

  • c.

    het beschermen van de gezondheid;

  • d.

    het beschermen van de architectonische kwaliteit van bouwwerken.

Artikel 3.4 Bouwen van een hoofdgebouw

Met het oog op de doelen in artikel 3.3 wordt bij het bouwen van een hoofdgebouw voldaan aan:

  • a.

    paragraaf 4.2.1 bouwen - algemeen;

  • b.

    paragraaf 4.2.2 het uiterlijk en plaatsing van bouwwerken;

  • c.

    paragraaf 4.2.3 bouwen van een hoofdgebouw.

Artikel 3.5 Bouwen van een gebouw

Met het oog op de doelen in artikel 3.3 wordt bij het bouwen van een gebouw voldaan aan:

  • a.

    paragraaf 4.2.1 bouwen - algemeen;

  • b.

    paragraaf 4.2.2 het uiterlijk en plaatsing van bouwwerken;

  • c.

    paragraaf 4.2.4 bouwen van een gebouw.

Artikel 3.6 Bouwen van een bijbehorend bouwwerk

Met het oog op de doelen in artikel 3.3 wordt bij het bouwen van een bijbehorend bouwwerk voldaan aan:

  • a.

    paragraaf 4.2.1 bouwen - algemeen;

  • b.

    paragraaf 4.2.2 het uiterlijk en plaatsing van bouwwerken;

  • c.

    paragraaf 4.2.5 bouwen van een bijbehorend bouwwerk.

Artikel 3.7 Bouwen van een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde

Met het oog op de doelen in artikel 3.3 wordt bij het bouwen van een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde voldaan aan:

  • a.

    paragraaf 4.2.1 bouwen - algemeen;

  • b.

    paragraaf 4.2.2 het uiterlijk en plaatsing van bouwwerken;

  • c.

    paragraaf 4.2.6 bouwen van een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde.

Artikel 3.8 Bouwen van overige bouwwerken

Met het oog op de doelen in artikel 3.3 wordt bij het bouwen van een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde voldaan aan:

  • a.

    paragraaf 4.2.1 bouwen - algemeen;

  • b.

    paragraaf 4.2.2 het uiterlijk en plaatsing van bouwwerken;

  • c.

    paragraaf 4.2.7 bouwen van overige bouwwerken.

Artikel 3.9 Bouwwerken slopen

Met het oog op de doelen in artikel 3.3, wordt bij het slopen van bouwwerken voldaan aan paragraaf 4.2.8.

Artikel 3.10 Erven en terreinen gebruiken

Met het oog op de doelen in artikel 3.3, wordt bij het gebruik van open erven en terreinen voldaan aan paragraaf 4.2.9.

Paragraaf 3.2.2 Infrastructuur en openbaar toegankelijk gebied
Artikel 3.11 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over activiteiten met betrekking tot infrastructuur en openbaar toegankelijk gebied.

Artikel 3.12 Doelen

Voor activiteiten met betrekking tot infrastructuur en openbaar toegankelijk gebied gelden de volgende doelen:

  • a.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • b.

    het beschermen van de gezondheid;

  • c.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • d.

    het beheren van infrastructuur;

  • e.

    het beheren van watersystemen;

  • f.

    het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;

  • g.

    het bevorderen van een aantrekkelijke en bereikbare stad;

  • h.

    het behouden een adequaat verkeers- en vervoersniveau;

  • i.

    het realiseren en in stand houden van voldoende parkeergelegenheid; en

  • j.

    het bevorderen van een hoge kwaliteit van het openbaar gebied.

Artikel 3.13 Insluiten activiteiten

Met het oog op de doelen in artikel 3.3 wordt bij infrastructuuractiviteiten voldaan aan:

  • a.

    Paragraaf 4.2.1 bouwen - algemeen;

  • b.

    Paragraaf 4.2.6 - bouwen van een ander bouwwerk, geen gebouw zijde;

  • c.

    Paragraaf 4.2.7 - bouwen van overige (andere) bouwwerken;

  • d.

    Paragraaf 4.2.9 - gebruik van open erven en terreinen;

  • e.

    Paragraaf 4.3.6 - aanleggen of wijziging van wegen of spoorwegen;

  • f.

    Hoofdstuk 5 - milieubelastende activiteiten.

Paragraaf 3.2.3 Cultureel erfgoed
Subparagraaf 3.2.3.1 Algemeen

Artikel 3.14 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed.

Artikel 3.15 Doelen

Voor activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed gelden de volgende doelen:

  • a.

    het behoud van cultureel erfgoed.

Subparagraaf 3.2.3.2 Gebouwde en aangelegde gemeentelijke monumenten

Artikel 3.16 Aanwijzing monument als gemeentelijk monument

Een monument, opgenomen in bijlage III Gemeentelijke monumenten (monument), op een locatie met de functie-aanduiding gemeentelijk monument is aangewezen als gemeentelijk monument. 

Artikel 3.17 Regels voor gemeentelijke monumentenactiviteiten en andere activiteiten die gemeentelijke monumenten betreffen, voor zover het gaat om een monument

Op het verrichten van een gemeentelijke monumentenactiviteit of andere activiteiten die een gemeentelijk monument betreffen, zijn voor zover het gaat om een monument de volgende regels van toepassing:

  • a.

    Paragraaf 4.2.10 - gemeentelijke monumentenactiviteiten en andere activiteiten die gemeentelijke monumenten betreffen, voor zover het gaat om een monument;

  • b.

    Artikel 8.4 - advies gemeentelijke monumentenactiviteit.

Subparagraaf 3.2.3.3 (Te verwachten) archeologische monumenten

Artikel 3.18 Aanwijzing (te verwachten) archeologische monumenten

Artikel 3.19 Regels (ruimtelijk) bouwen in of op (te verwachten) archeologisch monument

Op het verrichten van een bouwactiviteit in of op een archeologisch monument of te verwachten archeologisch monument zijn de volgende regels van toepassing:

  • a.

    Paragraaf 4.2.11.1 - ruimtelijk bouwen in of op (te verwachten) archeologisch monument;

  • b.

    artikel 8.2 - betrokkenheid archeologisch deskundige bij beoordeling aanvraag voor activiteiten met betrekking tot archeologisch monument of te verwachten archeologisch monument

Artikel 3.20 Regels aanlegactiviteiten in of op (te verwachten) archeologisch monument

Op het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, in of op een archeologisch monument of te verwachten archeologisch monument zijn de volgende regels van toepassing:

  • a.

    Paragraaf 4.2.11.2 - aanlegactiviteiten in of op (te verwachten) archeologisch monument;

  • b.

    Artikel 8.2 - betrokkenheid archeologisch deskundige bij beoordeling aanvraag voor activiteiten met betrekking tot archeologisch monument of te verwachten archeologisch monument.

Artikel 3.21 Regels slopen bouwwerk in of op (te verwachten) archeologisch monument

Op het slopen van een bouwwerk in of op een archeologisch monument of te verwachten archeologisch monument zijn de volgende regels van toepassing:

  • a.

    Paragraaf 4.2.11.3 - slopen bouwwerk in of op (te verwachten) archeologisch monument; 

  • b.

    Artikel 8.2 - betrokkenheid archeologisch deskundige bij beoordeling aanvraag voor activiteiten met betrekking tot archeologisch monument of te verwachten archeologisch monument.

Paragraaf 3.2.4 Belemmeringengebieden
Subparagraaf 3.2.4.1 Algemeen

Artikel 3.22 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over het verrichten van activiteiten in belemmeringengebieden.

Artikel 3.23 Doelen

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op de bescherming van in de grond aanwezige leidingen en ondersteunende werken.

Subparagraaf 3.2.4.2 Belemmeringengebied gasleiding

Artikel 3.24 Aanwijzing

De geometrische begrenzing van de gasleiding is opgenomen in het geometrische informatieobject buisleiding gevaarlijke stoffen - gasleiding in bijlage IV bij dit omgevingsplan.

Artikel 3.25 Doelen

De regels in deze subparagraaf zijn gesteld met het oog op de bescherming van in de grond aanwezige gasleidingen en ondersteunende werken.

Artikel 3.26 Insluiten activiteiten

Op het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, in of op een buisleiding gevaarlijke stoffen - gasleiding zijn ten behoeve van de buisleiding alleen de volgende regels van toepassing:

  • a.

    Paragraaf 4.2.1 - bouwen algemeen;

  • b.

    Paragraaf 4.2.5 - bijbehorend bouwwerk;

  • c.

    Paragraaf 4.2.6 - bouwen van een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde; 

  • d.

    Paragraaf 4.2.7 - bouwen van overige (andere) bouwwerken; en

  • e.

    Subparagraaf 4.2.12.1 - belemmeringengebied gasleiding - omgevingsvergunningplicht.

Subparagraaf 3.2.4.3 Belemmeringengebied brandstofleiding

Artikel 3.27 Aanwijzing

De geometrische begrenzing van de gasleiding is opgenomen in het geometrische informatieobject buisleiding gevaarlijke stoffen - brandstofleiding in bijlage IV bij dit omgevingsplan.

Artikel 3.28 Doelen

De regels in deze subparagraaf zijn gesteld met het oog op de bescherming van in de grond aanwezige brandstofleidingen en ondersteunende werken.

Artikel 3.29 Insluiten acitiviteiten

Op het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, in of op een buisleiding gevaarlijke stoffen - brandstofleiding zijn ten behoeve van de buisleiding de volgende regels van toepassing:

  • a.

    Paragraaf 4.2.1 - bouwen algemeen;

  • b.

    Paragraaf 3.6 - bijbehorend bouwwerk;

  • c.

    Paragraaf 4.2.6 - bouwen van een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde; 

  • d.

    Paragraaf 4.2.7 - bouwen van overige (andere) bouwwerken; en

  • e.

    Subparagraaf 4.2.12.2 - belemmeringengebied brandstofleiding - omgevingsvergunningplicht.

Subparagraaf 3.2.4.4 Belemmeringengebied watertransportleiding

Artikel 3.30 Aanwijzing

De geometrische begrenzing van de drinkwatertransportleiding is opgenomen in het geometrische informatieobject buisleiding - watertransportleiding in bijlage IV bij dit omgevingsplan.

Artikel 3.31 Doelen

De regels in deze subparagraaf zijn gesteld met het oog op de bescherming van in de grond aanwezige drinkwatertransportleiding.

Artikel 3.32 Insluiten activiteiten

Op het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, in of op een buisleiding - watertransportleiding zijn ten behoeve van de buisleiding de volgende regels van toepassing:

  • a.

    Paragraaf 4.2.1 - bouwen algemeen;

  • b.

    Paragraaf 4.2.6 - bouwen van een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde; 

  • c.

    Paragraaf 4.2.7 - bouwen van overige (andere) bouwwerken; en

  • d.

    Paragraaf 4.2.12.3 - belemmeringengebied watertransportleiding - omgevingsvergunningplicht

Afdeling 3.3 Gebiedstypen

Paragraaf 3.3.1 Algemeen
Artikel 3.33 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over de volgende activiteiten met gebruiksruimte:

  • a.

    horeca-activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3.36;

  • b.

    infrastructuuractiviteiten, zoals bedoeld in artikel 3.37;

  • c.

    maatschappelijke activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3.38;

  • d.

    wateractiviteiten, zoals bedoeld in artikel 3.39; en

  • e.

    woonactiviteiten, zoals bedoeld in artikel 3.40.

Paragraaf 3.3.2 Woongebied
Artikel 3.34 Aanwijzing

De geometrische begrenzing van woongebied is opgenomen in het geometrische informatieobject woonwijk Tolhek in bijlage IV bij dit omgevingsplan.

Artikel 3.35 Insluiten activiteiten

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden binnen het woongebied, voor zover het gaat om activiteiten met gebruiksruimte als bedoeld in artikel 3.33, alleen de volgende activiteiten verricht:

  • a.

    horeca-activiteiten;

  • b.

    infrastructuuractiviteiten;

  • c.

    maatschappelijke activiteiten;

  • d.

    wateractiviteiten; en

  • e.

    woonactiviteiten.

Artikel 3.36 Horeca-activiteiten
  • 1.

    De geometrische begrenzing van horeca-activiteiten is opgenomen in het geometrische informatieobject horeca in bijlage IV bij dit omgevingsplan.

  • 2.

    Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden binnen horeca, voor zover het gaat om activiteiten met gebruiksruimte, alleen de volgende activiteiten verricht:

    • a.

      Paragraaf 4.2.1 - bouwen algemeen;

    • b.

      Paragraaf 4.2.4 - bouwen van een gebouw;

    • c.

      Paragraaf 4.2.6 - bouwen van een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde;

    • d.

      Paragraaf 4.3.2 - horeca-activiteit verrichten; en

    • e.

      Hoofdstuk 5 - milieubelastende activiteiten.

Artikel 3.37 Infrastructuuractiviteiten
  • 1.

    De geometrische begrenzing van infrastructuuractiviteiten is opgenomen in het geometrische informatieobject infrastructuur in bijlage IV bij dit omgevingsplan.

  • 2.

    Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden binnen infrastructuur, voor zover het gaat om activiteiten met gebruiksruimte, alleen de volgende activiteiten verricht:

    • a.

      Paragraaf 4.2.1 - bouwen algemeen;

    • b.

      Paragraaf 4.2.6 - bouwen van een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde; 

    • c.

      Paragraaf 4.2.7 - bouwen van overige (andere) bouwwerken;

    • d.

      Paragraaf 4.2.9 - gebruik van open erven en terreinen; 

    • e.

      Paragraaf 4.3.6 - aanleggen of wijziging van wegen of wegen of spoorwegen

    • f.

      Hoofdstuk 5 - milieubelastende activiteiten.

Artikel 3.38 Maatschappelijke activiteiten
  • 1.

    De geometrische begrenzing van maatschappelijke activiteiten is opgenomen in het geometrische informatieobject maatschappelijk in bijlage IV bij dit omgevingsplan.

  • 2.

    Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden binnen maatschappelijk, voor zover het gaat om activiteiten met gebruiksruimte, alleen de volgende activiteiten verricht:

    • a.

      Paragraaf 4.2.1 - bouwen algemeen;

    • b.

      Paragraaf 4.2.4 - bouwen van een gebouw;

    • c.

      Paragraaf 4.2.6 - bouwen van een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde;

    • d.

      Paragraaf 4.3.3 - maatschappelijke activiteiten verrichten; en

    • e.

      Hoofdstuk 5 - milieubelastende activiteiten.

Artikel 3.39 Wateractiviteiten
  • 1.

    De geometrische begrenzing van water is opgenomen in het geometrische informatieobject water in bijlage IV bij dit omgevingsplan.

  • 2.

    Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden binnen water, voor zover het gaat om activiteiten met gebruiksruimte, alleen de volgende activiteiten verricht:

    • a.

      Paragraaf 4.2.7 - bouwen van overige (andere) bouwwerken;

    • b.

      Paragraaf 4.3.4 - water; en

    • c.

      Hoofdstuk 5 - milieubelastende activiteiten

Artikel 3.40 Woonactiviteiten
  • 1.

    De geometrische begrenzing van woonactiviteiten is opgenomen in het geometrische informatieobject wonen in bijlage IV bij dit omgevingsplan.

  • 2.

    Met het oog  op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden binnen wonen, voor zover het gaat om activiteiten met gebruiksruimte, alleen de volgende activiteiten verricht:

    • a.

      Paragraaf 4.2.1 - bouwen algemeen;

    • b.

      Paragraaf 4.2.3 - bouwen van een hoofdgebouw;

    • c.

      Paragraaf 4.2.5 - bouwen van een bijbehorend bouwwerk;

    • d.

      Paragraaf 4.2.6 - bouwen van een ander bouwwerk, geen bouwwerk zijnde;

    • e.

      Paragraaf 4.2.7 - bouwen van overige (andere) bouwwerken; 

    • f.

      Paragraaf 4.3.5 - woonactiviteiten; en

    • g.

      Hoofdstuk 5 - milieubelastende activiteiten

F

Hoofdstuk 4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 4

[Gereserveerd]

[Vervallen]

G

Hoofdstuk 5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 5

[Gereserveerd]

[Vervallen]

H

Hoofdstuk 6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 6

[Gereserveerd]

[Vervallen]

I

Hoofdstuk 7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 7

[Gereserveerd]

[Vervallen]

J

Hoofdstuk 8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 8

[Gereserveerd]

[Vervallen]

K

Hoofdstuk 9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 9

[Gereserveerd]

[Vervallen]

L

Hoofdstuk 10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 10

[Gereserveerd]

[Vervallen]

M

Hoofdstuk 11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 11

[Gereserveerd]

[Vervallen]

N

Na hoofdstuk 12 worden acht hoofdstukken ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 4 Activiteiten

Afdeling 4.1 Algemene bepalingen

Artikel 4.1 Toepassingsbereik
  • 1.

    Hoofdstuk 4 is alleen van toepassing binnen de locatie woonwijk Tolhek.

  • 2.

    Deze afdeling is van toepassing op alle activiteiten genoemd in dit hoofdstuk. 

Artikel 4.2 Normadressaat

Aan dit hoofdstuk moet worden voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 4.3 Maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsplanactiviteit maatwerkvoorschriften stellen of vergunningvoorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning, waarvoor de volgende voorwaarden gelden:

  • a.

    aan een algemene bepaling, algemene regel of zorgplicht genoemd in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 kan een maatwerkvoorschrift worden verbonden, waarbij in artikelen soms specifiek is aangegeven ten aanzien van welke onderwerpen maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld en/of welke instanties daarbij om advies moeten worden gevraagd;

  • b.

    daarnaast kan aan een omgevingsvergunning een voorschrift worden verbonden;

  • c.

    met een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van de regels over activiteiten genoemd in hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 in dit omgevingsplan, waarbij een maatwerkvoorschrift niet wordt gesteld als over dat onderwerp al een voorschrift aan een omgevingsvergunning kan worden verbonden;

  • d.

    bij het stellen van een maatwerkvoorschrift worden, indien aanwezig, de doelen, met het oog waarop de regels zijn gesteld, in acht genomen;

  • e.

    maatwerkvoorschriften en vergunningvoorschriften kunnen alleen worden gesteld voor zover deze niet zijn uitgesloten in het Besluit activiteiten leefomgeving, het besluit kwaliteit leefomgeving en het besluit bouwwerken leefomgeving. Op het stellen van een maatwerkvoorschrift over een milieubelastende activiteit zijn de instructieregels in paragraaf 5.1.4 en artikel 5.165 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.4 Specifieke zorgplicht

Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 2.1 is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • b.

    voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

  • c.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteiten achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd. 

Artikel 4.5 Algemene indieningsvereisten bij een meldingplicht

Een melding wordt ondertekend en bevat tenminste:

  • a.

    een beschrijving van de activiteit; en

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht; en

  • c.

    het telefoonnummer en e-mailadres van degenen die de melding doet; en

  • d.

    als de melding wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde; en

  • e.

    als de melding wordt ingediend namens een onderneming: nummer van Kamer van Koophandel; en

  • f.

    het adres, kadastrale aanduiding, of coördinaten waarop de activiteit wordt verricht; en

  • g.

    de dagtekening.

Bij een (voorgenomen) wijziging van de naam of het adres moeten de gewijzigde gegevens zijn verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders. Daarnaast moeten tenminste vier weken voordat de activiteit door een ander zal worden verricht, de gewijzigde gegevens verstrekt zijn aan het college van burgemeester en wethouders. 

Artikel 4.6 Algemene indieningsvereisten bij een informatieplicht

Informatie die wordt verzonden in het kader van een informatieplicht wordt ondertekend en bevat tenminste:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit; en

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht; en

  • c.

    het telefoonnummer en e-mailadres van degenen die de informatie geeft; en

  • d.

    als de informatie wordt gegeven door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde; en

  • e.

    het adres waarop de activiteit wordt verricht; en

  • f.

    de dagtekening.

Bij een (voorgenomen) wijziging van de naam of het adres moeten de gewijzigde gegevens zijn verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders. Daarnaast moeten tenminste vier weken voordat de activiteit door een ander zal worden verricht, de gewijzigde gegevens verstrekt zijn aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 4.7 Algemene indieningsvereisten bij een omgevingsvergunningplicht

Een aanvraag omgevingsvergunning bevat, naast de wettelijke aanvraagvereisten:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit; en

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht; en

  • c.

    het adres waarop de activiteit wordt verricht; en

  • d.

    de dagtekening;

  • e.

    tekeningen, waarbij de volgende eisen gelden:

    • 1.

      Tekeningen worden verstrekt met een duidelijke maatvoering en schaalaanduiding; en

    • 2.

      Een tekening heeft een schaal die niet kleiner is dan:

      • I.

        1:1000, als het gaat om een situatietekening; of

      • II.

        1:100, als het gaat om een geveltekening, plattegrond of doorsnede van een bouwwerk met een bruto vloeroppervlakte van minder dan 10.000 m2; of

      • III.

        1:200, als het gaat om een geveltekening, plattegrond of doorsnede van een bouwwerk met een bruto vloeroppervlakte van 10.000 m2 of groter; en

    • 3.

      Een detailtekening heeft schaal van 1:5, 1:10 of 1:20; en

    • 4.

      De situatietekening heeft een noordpijl waaruit de oriëntatie van het bouwwerk blijkt op het perceel en ten opzichte van de omgeving; en

    • 5.

      Indien in de bijzondere aanvraagvereisten een schaal is aangegeven, dan heeft die schaal voorrang op de hierboven genoemde schalen.

Bij een (voorgenomen) wijziging van de naam of het adres moeten de gewijzigde gegevens zijn verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders. Daarnaast moeten tenminste vier weken voordat de activiteit door een ander zal worden verricht, de gewijzigde gegevens verstrekt zijn aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 4.8 Gegevens en documenten op verzoek van het college van burgemeester en wethouders

Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders worden de gegevens en documenten verstrekt:

  • a.

    voor zover degene die de activiteit verricht hier redelijkerwijs beschikking over kan krijgen;

  • b.

    die nodig zijn om te bezien of de algemene regels in dit omgevingsplan en maatwerkvoorschriften op grond van dit omgevingsplan voor de activiteit toereikend zijn gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu.

Artikel 4.9 Gelijkwaardige maatregelen

Daar waar binnen dit omgevingsplan sprake is van voorgeschreven maatregelen binnen de algemene regels, is het voor een initiatiefnemer mogelijk om in plaats van de voorgeschreven maatregel een gelijkwaardige maatregel te treffen, mits de gelijkwaardige maatregel tenminste hetzelfde resultaat bereikt als in de regel is beoogd en de volgende procedure wordt gevolgd:

  • a.

    voor het treffen van een gelijkwaardige maatregel is van tevoren toestemming vereist van het college van burgemeester en wethouders;

  • b.

    bij een aanvraag om toestemming om een gelijkwaardige maatregel te treffen moeten de volgende gegevens en bescheiden worden verstrekt:

    • 1.

      een beschrijving van de activiteit en het onderwerp waarvoor de toestemming wordt aangevraagd;

    • 2.

      gegevens waaruit blijkt dat met de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd;

    • 3.

      het telefoonnummer van de initiatiefnemer;

    • 4.

      het adres;

    • 5.

      de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • 6.

      een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • 7.

      als de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: naam, adres, telefoonnummer en woonplaats van de gemachtigde; en

    • 8.

      als de aanvraag elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de initiatiefnemer of de gemachtigde;

  • c.

    het college beslist binnen 8 weken over het verlenen van toestemming voor het treffen van de gelijkwaardige maatregel.

Artikel 4.10 Algemene inherente afwijking

Het college van burgemeester en wethouders kan een omgevingsvergunning verlenen voor een activiteit waarvoor op grond van de toepasselijke beoordelingsregels in dit omgevingsplan geen omgevingsvergunning kan worden verleend én voor een activiteit die niet overeenkomstig de algemene regels van dit omgevingsplan kan worden uitgevoerd, onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    de activiteit mag geen onevenredige negatieve gevolgen veroorzaken voor één of meer belanghebbenden in verhouding tot de gevolgen die zouden ontstaan bij het toepassen van de algemene regels of beoordelingsregels; en

  • b.

    de activiteit past aantoonbaar binnen:

    • 1.

      de oogmerken van de algemene regel of de beoordelingsregel; of

    • 2.

      de bredere doelen van het omgevingsplan, ondanks strijd met de oogmerken waartoe de beoordelingsregels of de algemene regels zijn opgesteld; en

  • c.

    er zijn aantoonbaar geen alternatieven voor handen, waarvoor niet of in mindere mare van de oorspronkelijke regels hoeft te worden afgeweken.

Artikel 4.11 Verbod op gebruik bouwwerk bij bouwvalligheid nabijgelegen bouwwerk

Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt een bouwwerk niet gebruikt als door of namens het college van burgemeester en wethouders is medegedeeld dat het gebruik in verband met bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk gevaarlijk is.

Artikel 4.12 Verbod verrichten activiteit bij meldingsplicht

In het geval van een meldingsplicht is het verboden om een activiteit te verrichten zonder voorafgaande melding.

Artikel 4.13 Verbod verrichten activiteit bij omgevingsvergunningplicht

In het geval van een omgevingsvergunningplicht is het verboden om een activiteit te verrichten zonder omgevingsvergunning.

Afdeling 4.2 Thematische activiteiten

Paragraaf 4.2.1 Bouwen - algemeen
Artikel 4.14 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over algemene bepalingen voor het bouwen.

Artikel 4.15 Indieningsvereisten melding - activiteit bouwen
  • 1.

    Bij het doen van een melding voor een bouwactiviteit worden in ieder geval de volgende documenten en gegevens verstrekt:

    • a.

      een overzicht van de bouwkosten;

    • b.

      het gewenste en het huidige gebruik van het bouwwerk en de gronden die daar bij horen waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • c.

      een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • d.

      een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:

      • 1.

        de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;

      • 2.

        de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;

      • 3.

        de wijze waarop de plek toegankelijk is;

      • 4.

        de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en

      • 5.

        het gewenste gebruik van de gronden die onderdeel zijn van de plannen voor het bouwwerk;

    • e.

      de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;

    • f.

      een beschrijving waar uit op te maken is of voldoende laad-, los- en parkeervoorzieningen voor auto's, (bestel)bussen, vrachtwagens en fietsen worden gerealiseerd op deze plek of in de directe omgeving daarvan; en

    • g.

      andere gegevens en documenten die te maken hebben met een mogelijke benodigde toetsing aan dit omgevingsplan.

  • 2.

    Een tekening verstrekt bij het doen van een melding voor het bouwen van een bouwactiviteit voldoet aan de volgende regels:

    • a.

      een tekening heeft een duidelijke maatvoering en schaalaanduiding;

    • b.

      een situatietekening heeft:

      • 1.

        een noordpijl waaruit de oriëntatie van het bouwwerk op het perceel blijkt ten opzichte van de omgeving; en

      • 2.

        een schaal die niet kleiner is dan 1:1.000;

    • c.

      een detailtekening heeft een schaal van 1:5, 1:10 of 1:20;

    • d.

      een geveltekening, plattegrond en doorsnede heeft een schaal van:

      • 1.

        1:100 als de oppervlakte van het bouwwerk kleiner is dan 10.000 m2; of

      • 2.

        1:200 als de oppervlakte van het bouwwerk 10.000 m2 of groter is.

Artikel 4.16 Indieningsvereisten omgevingsvergunning - activiteit bouwen
  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit worden in ieder geval de volgende documenten en gegevens verstrekt: 

    • a.

      een overzicht van de bouwkosten;

    • b.

      de plattegronden van alle verdiepingen en een doorsnedetekening voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, van de bestaande situatie;

    • c.

      het gewenste en het huidige gebruik van het bouwwerk en de gronden die daar bij horen waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • d.

      een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e.

      een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:

      • 1.

        de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;

      • 2.

        de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;

      • 3.

        de wijze waarop de plek toegankelijk is;

      • 4.

        de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en

      • 5.

        het gewenste gebruik van de gronden die onderdeel zijn van de plannen voor het bouwwerk;

    • f.

      de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;

    • g.

      een beschrijving waar uit op te maken is of voldoende laad-, los- en parkeervoorzieningen voor auto's, (bestel)bussen, vrachtwagens en fietsen worden gerealiseerd op deze plek of in de directe omgeving daarvan;

    • h.

      als dat in het omgevingsplan wordt bepaald: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld;

    • i.

      de volgende gegevens en bescheiden voor de toetsing aan de regels over redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de Welstandsnota Pijnacker-Nootdorp 2013 en de toekomstige wijzigingen daarvan:

      • 1.

        tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past; 

      • 2.

        principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk; 

      • 3.

        kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en 

      • 4.

        een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking;

    • j.

      als de aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie: 

      • 1.

        de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 4.18, redelijkerwijs is uit te sluiten; en

      • 2.

        als de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 4.18, wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 4.18, redelijkerwijs is uit te sluiten; en 

    • k.

      andere gegevens en documenten die te maken hebben met een mogelijke benodigde toetsing aan dit omgevingsplan.

  • 2.

    Een tekening verstrekt bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voldoet aan de volgende regels:

    • a.

      een tekening heeft een duidelijke maatvoering en schaalaanduiding;

    • b.

      een situatietekening heeft:

      • 1.

        een noordpijl waaruit de oriëntatie van het bouwwerk op het perceel blijkt ten opzichte van de omgeving; en

      • 2.

        een schaal die niet kleiner is dan 1:1.000;

    • c.

      een detailtekening heeft een schaal van 1:5, 1:10 of 1:20;

    • d.

      een geveltekening, plattegrond en doorsnede heeft een schaal van:

      • 1.

        1:100 als de oppervlakte van het bouwwerk kleiner is dan 10.000 m2; of

      • 2.

        1:200 als de oppervlakte van het bouwwerk 10.000 m2 of groter is.

Artikel 4.17 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen
  • 1.

    Voor zover een aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en hetin stand houden van het te bouwen bouwwerk, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:

    • a.

      de activiteit niet in strijd is met de in dit omgevingsplan gestelde regels over het bouwen, in stand houden van bouwwerken, met uitzondering van het bepaalde in de artikelen 4.98en 4.175

    • b.

      het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de Welstandsnota Pijnacker-Nootdorp 2013 en de toekomstige wijzigingen daarvan; en

    • c.

      de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie en:

      • 1.

        de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden; of

      • 2.

        bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit van de bodem: als aannemelijk is dat een sanerende of andere beschermende maatregelen wordt getroffen. Een sanerende of andere beschermende maatregel is in ieder geval een sanering overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing als het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, toch moet worden verleend. 

  • 3.

    Aan een omgevingsvergunning voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie die is verleend met toepassing van artikel 4.17eerste lid, aanhef en onder c, onder 2, wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat het gebouw, of gedeelte daarvan, alleen in gebruik wordt genomen nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop er een of meer sanerende of andere beschermende maatregelen zijn getroffen als bedoeld in artikel 4.17.

Artikel 4.18 Nadere invulling beoordelingsregel omgevingsplanactiviteit bouwwerken bodemgevoelig gebouw op bodemgevoelige locatie
  • 1.

    De toelaatbare kwaliteit van de bodem, bedoeld in artikel 4.17eerste lid, onder c, is de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 2.

    Er is sprake van overschrijding van de toelaatbare kwaliteit als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie in meer dan 25 m3 bodemvolume hoger is dan de interventiewaarde bodemkwaliteit.

  • 3.

    Het zinsdeel “in meer dan 25 m3 bodemvolume” in het tweede lid is niet van toepassing voor zover het gaat om aanwezigheid van asbest.

Artikel 4.19 Meetbepalingen

Bij het bouwen van bouwwerken wordt op de volgende wijze gemeten:

  • a.

    bouwhoogte: de afstand vanaf het straatpeil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen;

  • b.

    dakhelling: de hoek die het dakvlak maakt ten opzichte van het horizontale vlak;

  • c.

    oppervlakte van een bouwwerk: de oppervlakte, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; en

  • d.

    de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  • e.

    in dit hoofdstuk worden de waarden die in m of in m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:

    • 1.

      afstanden loodrecht;

    • 2.

      hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven; en

    • 3.

      maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot ten hoogste 0,5 m buiten beschouwing blijven;

  • f.

    voor de toepassing van artikel 4.19 aanhef sub e en sub e onder 2, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelsgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.

Artikel 4.20 Specifieke zorgplicht

De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 4.4, houdt voor de activiteiten in dit hoofdstuk in ieder geval in dat:

  • a.

    beschadiging van bestaande werken zo veel mogelijk wordt voorkomen;

  • b.

    belemmering van het gebruik van bestaande werken zo veel mogelijk wordt voorkomen of beperkt; en

  • c.

    bij werkzaamheden die kunnen leiden tot beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere roerende of onroerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen, alle maatregelen worden getroffen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om die beschadiging of belemmering te voorkomen of niet te laten voortduren.

Artikel 4.21 Uitzetten rooilijnen, bebouwingsgrenzen en straatpeil

Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een omgevingsplanactiviteit is verleend wordt niet begonnen voordat:

  • a.

    de rooilijnen of bebouwingsgrenzen op het bouwterrein zijn uitgezet; en

  • b.

    het straatpeil is uitgezet.

Artikel 4.22 Aansluiting op distributienet voor elektriciteit
  • 1.

    Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van elektriciteit in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor elektriciteit als de aansluitafstand niet groter is dan 100 m of groter is dan 100 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 100 m.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.

Artikel 4.23 Aansluiting op het distributienet voor gas
  • 1.

    Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van gas in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor gas als:

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.

Artikel 4.24 Aansluiting op het distributienet voor warmte
  • 1.

    Met het oog op het waarborgen van de veiligheid en de energiezuinigheid en de bescherming van het milieu is een te bouwen bouwwerk met een of meer verblijfsgebieden aangesloten op het in het warmteplan bedoelde distributienet voor warmte als:

    • a.

      het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen op het distributienet op het moment van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk nog niet is bereikt; en

    • b.

      de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.

  • 2.

    Een gelijkwaardige maatregel voor een aansluiting op het distributienet voor warmte heeft ten minste dezelfde mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu als wordt bereikt met de in het warmteplan voor die aansluiting opgenomen mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu.

  • 3.

    Onverminderd het vierde lid, zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.

  • 4.

    Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 9.2, tiende lid, van het Bouwbesluit 2012 voor een gebied een aansluitplicht op het distributienet voor warmte geldt, blijft die aansluitplicht voor dat gebied van toepassing.

Artikel 4.25 Aansluiting op distributienet voor drinkwater

Met het oog op het beschermen van de gezondheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van drinkwater in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor drinkwater als de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.

Artikel 4.26 Aansluiting op afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater
  • 1.

    Met het oog op het beschermen van de gezondheid ligt een ondergrondse doorvoer van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater door een uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk zoveel mogelijk haaks op de scheidingsconstructie.

  • 2.

    De gebouwaansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater op de op het eigen erf of terrein gelegen riolering of een andere voorziening voor afvoer van afvalwater is zodanig dat bij zetting de dichtheid van de aansluiting en de afvoer gehandhaafd blijft.

  • 3.

    Een terreinleiding waardoor huishoudelijk afvalwater wordt geleid:

    • a.

      heeft geen vernauwing in de stroomrichting;

    • b.

      heeft een vloeiend beloop;

    • c.

      is waterdicht;

    • d.

      heeft een voldoende inwendige middellijn; en

    • e.

      bevat geen beer- of rottingput.

  • 4.

    Bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 4.3 kan in ieder geval worden bepaald:

    • a.

      als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een openbaar vuilwaterriool of een ander passend systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet aanwezig is waarop kan worden aangesloten: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater op dat riool of systeem noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd;

    • b.

      als voor de afvoer van hemelwater een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool aanwezig is waarop kan worden aangesloten, en hemelwater op dat stelsel of riool mag worden gebracht: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van hemelwater op dat stelsel of riool noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd; en

    • c.

      of, en zo ja welke voorzieningen in de afvoervoorziening of de op het erf of terrein gelegen riolering moeten worden aangebracht om het functioneren van de afvoervoorzieningen, naburige aansluitingen en de openbare voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater te waarborgen.

Artikel 4.27 Bluswatervoorziening
  • 1.

    Met het oog op het waarborgen van de veiligheid heeft een bouwwerk een toereikende bluswatervoorziening, tenzij de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk dat niet vereist.

  • 2.

    De afstand tussen de bluswatervoorziening en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.

  • 3.

    De bluswatervoorziening is onbeperkt toegankelijk voor bluswerkzaamheden.

Artikel 4.28 Bereikbaarheid bouwwerk voor hulpdiensten
  • 1.

    Met het oog op het waarborgen van de veiligheid ligt tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een gebouw of ander bouwwerk voor het verblijven van personen een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2  bepaald volgens NEN 6090;

    • b.

      op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;

    • c.

      op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;

    • d.

      als de toegang van het bouwwerk op ten hoogste 10 m van een openbare weg ligt; of

    • e.

      als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen verbindingsweg vereist.

     

  • 3.

    Tenzij elders in dit omgevingsplan of een gemeentelijke verordening anders bepaald, heeft een verbindingsweg:

    • a.

      een breedte van ten minste 4,5 m;

    • b.

      een verharding over een breedte van ten minste 3,25 m die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 14.600 kilogram;

    • c.

      een vrijgehouden hoogte boven de kruin van de weg van ten minste 4,2 m; en

    • d.

      een doeltreffende afwatering.

  • 4.

    Een verbindingsweg is over de voorgeschreven hoogte en breedte, bedoeld in het derde lid, vrijgehouden voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.

  • 5.

    Hekwerken die een verbindingsweg afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.

Artikel 4.29 Opstelplaatsen voor brandweervoertuigen
  • 1.

    Met het oog op het waarborgen van de veiligheid zijn bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;

    • b.

      op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;

    • c.

      op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; of

    • d.

      als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen opstelplaatsen vereist.

  • 3.

    De afstand tussen een opstelplaats en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of artikel 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.

  • 4.

    Een opstelplaats voor brandweervoertuigen is over de hoogte en breedte, bedoeld in artikel 4.28derde lid, vrijgehouden voor brandweervoertuigen.

  • 5.

    Hekwerken die een opstelplaats afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.

Paragraaf 4.2.2 Het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken
Artikel 4.30 Toepassingsbereik
  • 1.

    Paragraaf 4.2.2 geldt voor het bouwen van een al dan niet vergunningplichtig bouwwerk en het in stand houden van een bouwwerk. 

  • 2.

    Paragraaf 4.2.2 geldt niet voor een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is. 

Artikel 4.31 Algemene beoordelingsregels over het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken (welstand)
  • 1.

    Met het oog op het beschermen van de omgevingskwaliteit wordt een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen alleen verleend als het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, geen onaanvaardbare afbreuk doet aan een goede omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de criteria in Welstandsnota Pijnacker-Nootdorp 2013 en toekomstige wijzigingen daarvan. Dit is niet van toepassing als het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning toch moet worden verleend. 

  • 2.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de uitwerking en de toepassing van het eerste lid. 

Artikel 4.32 Overgangsbepaling over het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken (welstand)

Voor zover nog geen beleidsregels als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet zijn vastgesteld, wordt de vraag of sprake is van een onaanvaardbare afbreuk aan een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 4.31 beoordeeld volgens de criteria in de Welstandsnota Pijnacker-Nootdorp 2013.

Artikel 4.33 Toezicht achteraf op het uiterlijk van bouwwerken

Het uiterlijk van de volgende bouwwerken mag niet in ernstige mate in strijd zijn met een goede omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de criteria in de beleidsregels, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet:

  • a.

    een bestaand bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is; en

  • b.

    een te bouwen bouwwerk waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk is vereist.

Paragraaf 4.2.3 Bouwen van een hoofdgebouw
Artikel 4.34 Toepassingsbereik
  • 1.

    Paragraaf 4.2.3 geldt voor het bouwen van een hoofdgebouw.

  • 2.

    Voor de toepassing van de paragrafen 4.1 tot en met 4.2.7 wordt huisvesting in verband met mantelzorg aangemerkt als functioneel verbonden met het hoofdgebouw.

Artikel 4.35 Aanwijzing omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een hoofdgebouw te bouwen.

Artikel 4.36 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als: 

  • a.

    het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen bijdrage levert aan het behouden of verbeteren van de stedenbouwkundige structuur;

  • b.

    de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gebouwen en locaties naar het oordeel van het bevoegd gezag onevenredig worden aangetast; of

  • c.

    het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet bijdraagt aan de goede omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.

Paragraaf 4.2.4 Bouwen van een gebouw
Subparagraaf 4.2.4.1 Bouwen van een gebouw - algemeen

Artikel 4.37 Toepassingsbereik

Paragraaf 4.2.4 geldt voor het bouwen van een gebouw, niet zijnde een hoofdgebouw en/of een bijbehorend bouwwerk.

Artikel 4.38 Aanwijzing omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gebouw te bouwen.

Artikel 4.39 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als: 

  • a.

    het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen bijdrage levert aan het behouden of verbeteren van de stedenbouwkundige structuur;

  • b.

    de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gebouwen en locaties naar het oordeel van het bevoegd gezag onevenredig worden aangetast; of

  • c.

    het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet bijdraagt aan de goede omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.

Subparagraaf 4.2.4.2 Bouwen van een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf

Artikel 4.40 Toepassingsbereik

Subparagraaf 4.2.4.2 is van toepassing op de activiteit het bouwen van een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.41 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf te bouwen, als daarbij niet wordt voldaan aan de algemene regels, bedoeld in artikel 4.43.

Artikel 4.42 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als: 

  • a.

    het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen bijdrage levert aan het behouden of verbeteren van de stedenbouwkundige structuur;

  • b.

    de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gebouwen en locaties naar het oordeel van het bevoegd gezag onevenredig worden aangetast; of

  • c.

    het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet bijdraagt aan de goede omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.

Artikel 4.43 Algemene regels bouwen bouwwerk voor recreatief nachtverblijf

Het is toegestaan zonder omgevingsvergunning een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf te bouwen als deze:

  • a.

    op de grond staat; en

  • b.

    maximaal 5 m hoog is; en 

  • c.

    een maximale oppervlakte van 70 m2 heeft. 

Paragraaf 4.2.5 Bouwen van een bijbehorend bouwwerk
Subparagraaf 4.2.5.1 Bouwen van een bijbehorend bouwwerk - algemeen

Artikel 4.44 Toepassingsbereik

 

Paragraaf 4.2.5 is van toepassing op de activiteit het bouwen van een bijbehorend bouwwerk, onderverdeeld in onder meer:

  • a.

    de activiteit het bouwen van een dakkapel;

  • b.

    de activiteit het bouwen van een dakopbouw;

  • c.

    de activiteit het bouwen van een erker.

Artikel 4.45 Aanwijzing vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bijbehorend bouwwerk te bouwen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het veranderen van een bouwwerk, als er geen sprake is van:

Artikel 4.46 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als: 

  • a.

    het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen bijdrage levert aan het behouden of verbeteren van de stedenbouwkundige structuur;

  • b.

    de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gebouwen en locaties naar het oordeel van het bevoegd gezag onevenredig worden aangetast; of

  • c.

    het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet bijdraagt aan de goede omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.

Artikel 4.47 Algemene regels bouwen bijbehorend bouwwerk algemeen

In afwijking van het verbod als bedoeld in artikel 4.45, is het toegestaan zonder omgevingsvergunning, een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan te bouwen als wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    het staat op de grond;

  • b.

    het ligt in het achtererfgebied;

  • c.

    het biedt alleen verblijfsgebied op de eerste bouwlaag;

  • d.

    het ligt op een afstand van meer dan 1 m vanaf het openbaar toegankelijk gebied;

  • e.

    het is maximaal 5 m hoog; 

  • f.

    het heeft geen balkon, dakterras of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;

  • g.

    de totale oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied is maximaal:

    • 1.

      50% in het geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2;

    • 2.

      50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2 in het geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2; of

    • 3.

      90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2 in het geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m2;

  • h.

    indien het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw deze maximaal:

    • 1.

      5 m hoog is; 

    • 2.

      zo hoog is als de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw + 0,3 m; en

    • 3.

      de bouwhoogte van het hoofdgebouw heeft;

  • i.

    indien het bijbehorend bouwwerk is gelegen op meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:

    • 1.

      de goothoogte maximaal 3 m is;

    • 2.

      de daknok van de kap is gevormd door ten minste 2 schuine dakvlakken;

    • 3.

      de hellingshoek van de kap maximaal 55 graden betreft;

    • 4.

      de bouwhoogte maximaal:

      • I.

        (de afstand van de daknok tot de perceelsgrens in [m] x 0,47) + 3 m bedraagt; en 

      • II.

        5 m is; en

    • 5.

      functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, tenzij het gaat om huisvesting in verband met mantelzorg.

Artikel 4.48 Absoluut verbod

Het is verboden een bijbehorend bouwwerk te bouwen als dit een uitbreiding is van:

  • a.

    een woonwagen;

  • b.

    een hoofdgebouw dat tijdelijk (middels een omgevingsvergunning) is toegestaan; of

  • c.

    een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf door één huishouden

Artikel 4.49 Specifieke regels bijbehorend bouwwerk in bijzondere gevallen

Als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 4.47 bestaat uit een deel dat op meer, en een deel dat op minder dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen zonder een inwendige scheidingsconstructie tussen beide delen, is op het deel dat op minder dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen artikel 4.47, onder i, onder 5 van overeenkomstige toepassing.

Subparagraaf 4.2.5.2 Bouwen van een dakkapel

Artikel 4.50 Toepassingsbereik

Subparagraaf 4.2.5.2 is van toepassing op de activiteit het bouwen van een dakkapel.

Artikel 4.51 Algemene regels bouwen dakkapel

In afwijking van het verbod als bedoeld in artikel 4.45 is het bij woningen toegestaan zonder omgevingsvergunning een dakkapel in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak van de woning te bouwen mits:

  • a.

    de dakkapel is voorzien van een plat dak;

  • b.

    de dakkapel is, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak met een maximum van 1,75 m;

  • c.

    de onderzijde van de dakkapel meer dan 0,50 m en minder dan 1 m boven de dakvoet ligt;

  • d.

    de bovenzijde van de dakkapel meer dan 0,50 m onder de daknok ligt; en

  • e.

    de zijkanten van de dakkapel meer dan 0,50 m van de zijkanten van het dakvlak liggen. 

Artikel 4.52 Informatieplicht bouwen dakkapel

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.6 worden ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 4.51 aan het bevoegd gezag de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:

      • 1.

        de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;

      • 2.

        de situering van de dakkapel ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;

      • 3.

        de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en

      • 4.

        de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen.

  • 2.

    Een tekening verstrekt bij het voldoen aan de informatieplicht bedoeld in het eerste lid voldoet aan de volgende vereisten:

    • a.

      een tekening heeft een duidelijke maatvoering en schaalaanduiding;

    • b.

      een situatietekening heeft:

      • 1.

        een noordpijl waaruit de oriëntatie van het bouwwerk op het perceel blijkt ten opzichte van de omgeving; en

      • 2.

        een schaal die niet kleiner is dan 1:1.000.

Subparagraaf 4.2.5.3 Bouwen van een dakopbouw

Artikel 4.53 Toepassingsbereik

Subparagraaf 4.2.5.3 is van toepassing op de activiteit het bouwen van een dakopbouw.

Artikel 4.54 Algemene regels bouwen dakopbouw

In afwijking van het verbod als bedoeld in artikel 4.45 is het bij woningen toegestaan zonder omgevingsvergunning een dakopbouw te bouwen mits:

  • a.

    op de betreffende bouwlaag al bebouwing aanwezig is;

  • b.

    de dakopbouw wordt gerealiseerd vanaf ten minste 1 m uit de voorgevel van de woning;

  • c.

    ten opzichte van de bestaande achtergevel een bebouwingsvrije zone van 2,5 m wordt gehanteerd;

  • d.

    bij hoekwoningen een bebouwingsvrije zone van 1 m ten opzichte van de zijgevel worden aangehouden. Voor zover de bestaande bebouwing op de betreffende etage niet is teruggelegd ten opzichte van de zijgevel mag met de dakopbouw worden aangesloten op de bestaande bebouwing;

  • e.

    de dakopbouw moet binnen de oorspronkelijke voor- en achtergevel van het hoofdgebouw worden gerealiseerd; en

  • f.

    een dakopbouw mag de bouwhoogte van de aanwezige bebouwing op de betreffende verdieping van de woning niet verhogen.

Artikel 4.55 Meldingsplicht bouwen dakopbouw

Het is verboden een dakopbouw te bouwen zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

Subparagraaf 4.2.5.4 Bouwen van een erker

Artikel 4.56 Toepassingsbereik

Paragraaf 4.2.5.4 is van toepassing op de activiteit het bouwen van aangebouwde bijbehorende bouwwerken. Daarmee worden erkers- of ingangspartijen bedoeld die aan het hoofdgebouw worden aangebouwd. 

Artikel 4.57 Algemene regels bouwen erker

In afwijking van het verbod als bedoeld in artikel 4.45, is het toegestaan zonder omgevingsvergunning een aangebouwd bijbehorend bouwwerk te bouwen, als bedoeld in artikel 4.56, mits:

  • a.

    de diepte van het aangebouwde bijbehorende bouwwerk maximaal 1 m is;

  • b.

    het aangebouwde bijbehorende bouwwerk een oppervlakte van maximaal 4 m2 heeft;

  • c.

    de bouwhoogte van het aangebouwde bijbehorende bouwwerk maximaal 0,4 m boven de bouwvloer van de 1e verdieping van het hoofdgebouw bedraagt én in geval van bouwen aan de voorgevel van het hoofdgebouw de diepte van de voortuin tot de voorste perceelsgrens ten minste 4 m is.

Paragraaf 4.2.6 Bouwen van een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde
Subparagraaf 4.2.6.1 Bouwen van een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde - algemeen

Artikel 4.58 Toepassingsbereik

Paragraaf 4.2.6 is van toepassing op de activiteit het bouwen van een ander bouwwerk, geen gebouw zijnde, onderverdeeld in onder meer:

  • a.

    de activiteit het bouwen van een erf- of perceelsafscheiding;

  • b.

    de activiteit het bouwen van een vlaggenmast;

  • c.

    de activiteit het bouwen van een lichtmast;

  • d.

    de activiteit het bouwen van een luifel;

  • e.

    de activiteit het bouwen van een pergola;

  • f.

    de activiteit het bouwen van een sport- of speeltoestel;

  • g.

    de activiteit het bouwen van een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening.

Subparagraaf 4.2.6.2 Bouwen van een erf- of perceelsafscheiding

Artikel 4.59 Toepassingsbereik

Subparagraaf 4.2.6.2 is van toepassing op de activiteit het bouwen van een erf- of perceelsafscheiding.

Artikel 4.60 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een erf- of perceelsafscheiding te bouwen, als daarbij niet wordt voldaan aan de algemene regels, bedoeld in artikel 4.62.

Artikel 4.61 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als: 

  • a.

    het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen bijdrage levert aan het behouden of verbeteren van de stedenbouwkundige structuur;

  • b.

    de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gebouwen en locaties naar het oordeel van het bevoegd gezag onevenredig worden aangetast; of

  • c.

    het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet bijdraagt aan de goede omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.

Artikel 4.62 Algemene regels bouwen erf- of perceelsafscheiding

Het is toegestaan zonder omgevingsvergunning een erf- of perceelsafscheiding te bouwen als deze:

  • a.

    maximaal 1 m hoog is; of

  • b.

    hoger is dan 1 m, maar niet hoger dan 2 m en de afscheiding:

    • 1.

      een functionele relatie heeft met een gebouw op het perceel; én

    • 2.

      achter de lijn ligt die langs de voorkant van het gebouw evenwijdig loopt aan het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied. 

Subparagraaf 4.2.6.3 Bouwen van een vlaggenmast

Artikel 4.63 Toepassingsbereik

Subparagraaf 4.2.6.3 is van toepassing op de activiteit het bouwen van een vlaggenmast.

Artikel 4.64 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vlaggenmast te bouwen, als daarbij niet wordt voldaan aan de algemene regels, bedoeld in artikel 4.66.

Artikel 4.65 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als: 

  • a.

    het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen bijdrage levert aan het behouden of verbeteren van de stedenbouwkundige structuur;

  • b.

    de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gebouwen en locaties naar het oordeel van het bevoegd gezag onevenredig worden aangetast; of

  • c.

    het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet bijdraagt aan de goede omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.

Artikel 4.66 Algemene regels bouwen vlaggenmast

Het is toegestaan zonder omgevingsvergunning een vlaggenmast te bouwen als:

  • a.

    deze maximaal 6 m hoog is;

  • b.

    bij het bouwen van een vlaggenmast op een erf, er in totaal maximaal één vlaggenmast aanwezig is op dat erf; of

  • c.

    er sprake is van het bouwen van een vlaggenmast bij een school of in openbaar toegankelijk gebied, deze maximaal 10 m hoog is. 

Subparagraaf 4.2.6.4 Bouwen van een lichtmast

Artikel 4.67 Toepassingsbereik

Subparagraaf 4.2.6.4 is van toepassing op de activiteit het bouwen van een lichtmast.

Artikel 4.68 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een lichtmast te bouwen, als daarbij niet wordt voldaan aan de algemene regels, bedoeld in artikel 4.70.

Artikel 4.69 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als: 

  • a.

    het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen bijdrage levert aan het behouden of verbeteren van de stedenbouwkundige structuur;

  • b.

    de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gebouwen en locaties naar het oordeel van het bevoegd gezag onevenredig worden aangetast; of

  • c.

    het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet bijdraagt aan de goede omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.

Artikel 4.70 Algemene regels bouwen lichtmast

Het is toegestaan zonder omgevingsvergunning een lichtmast te bouwen als deze:

  • a.

    maximaal 10 m hoog is; én

  • b.

    in het openbaar toegankelijk gebied wordt geplaatst.

Subparagraaf 4.2.6.5 Bouwen van een luifel

Artikel 4.71 Toepassingsbereik

Subparagraaf 4.2.6.5 is van toepassing op de activiteit het bouwen van een luifel.

Artikel 4.72 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een luifel te bouwen, als daarbij niet wordt voldaan aan de algemene regels, bedoeld in artikel 4.74.

Artikel 4.73 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als: 

  • a.

    het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen bijdrage levert aan het behouden of verbeteren van de stedenbouwkundige structuur;

  • b.

    de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gebouwen en locaties naar het oordeel van het bevoegd gezag onevenredig worden aangetast; of

  • c.

    het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet bijdraagt aan de goede omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.

Artikel 4.74 Algemene regels bouwen luifel

Het is toegestaan zonder omgevingsvergunning een luifel te bouwen als deze:

  • a.

    maximaal 3 m hoog is; of

  • b.

    bij een school geplaatst wordt en maximaal 8 m hoog is.

Subparagraaf 4.2.6.6 Bouwen van een pergola

Artikel 4.75 Toepassingsbereik

Subparagraaf 4.2.6.6 is van toepassing op de activiteit het bouwen van een pergola.

Artikel 4.76 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een pergola te bouwen, als daarbij niet wordt voldaan aan de algemene regels, bedoeld in artikel 4.78.

Artikel 4.77 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als: 

  • a.

    het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen bijdrage levert aan het behouden of verbeteren van de stedenbouwkundige structuur;

  • b.

    de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gebouwen en locaties naar het oordeel van het bevoegd gezag onevenredig worden aangetast; of

  • c.

    het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet bijdraagt aan de goede omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.

Artikel 4.78 Algemene regels bouwen pergola

Het is toegestaan zonder omgevingsvergunning een pergola te bouwen als deze maximaal 3 m hoog is.

Subparagraaf 4.2.6.7 Bouwen van een sport- of speeltoestel

Artikel 4.79 Toepassingsbereik

Subparagraaf 4.2.6.7 is van toepassing op de activiteit het bouwen van een sport- of speeltoestel.

Artikel 4.80 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een sport- of speeltoestel te bouwen, als daarbij niet wordt voldaan aan de algemene regels, bedoeld in artikel 4.82.

Artikel 4.81 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als: 

  • a.

    het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen bijdrage levert aan het behouden of verbeteren van de stedenbouwkundige structuur;

  • b.

    de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gebouwen en locaties naar het oordeel van het bevoegd gezag onevenredig worden aangetast; of

  • c.

    het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet bijdraagt aan de goede omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.

Artikel 4.82 Algemene regels bouwen sport- of speeltoestel

Het is toegestaan zonder omgevingsvergunning een sport- of speeltoestel anders dan voor alleen particulier gebruik te bouwen als deze:

  • a.

    maximaal 4 m hoog is; én

  • b.

    alleen functioneert met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens.

Subparagraaf 4.2.6.8 Bouwen van een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening

Artikel 4.83 Toepassingsbereik

Subparagraaf 4.2.6.8 is van toepassing op de activiteit het bouwen van een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening.

Artikel 4.84 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening te bouwen, als daarbij niet wordt voldaan aan de algemene regels, bedoeld in artikel 4.86.

Artikel 4.85 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als: 

  • a.

    het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen bijdrage levert aan het behouden of verbeteren van de stedenbouwkundige structuur;

  • b.

    de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gebouwen en locaties naar het oordeel van het bevoegd gezag onevenredig worden aangetast; of

  • c.

    het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet bijdraagt aan de goede omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.

Artikel 4.86 Algemene regels bouwen zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening

Het is toegestaan zonder omgevingsvergunning een zwembad, bubbelbad of een vijver op het gebouwerf bij een woning of woongebouw, als deze niet van een overkapping is voorzien.

Paragraaf 4.2.7 Bouwen van overige (andere) bouwwerken
Artikel 4.87 Toepassingsbereik

Paragraaf 4.2.7 geldt voor het bouwen van alle overige (andere) bouwwerken.

Artikel 4.88 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een overig (ander) bouwwerk te bouwen, als daarbij niet wordt voldaan aan de algemene regels, bedoeld in artikel 4.90.

Artikel 4.89 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als: 

  • a.

    het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen bijdrage levert aan het behouden of verbeteren van de stedenbouwkundige structuur;

  • b.

    de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gebouwen en locaties naar het oordeel van het bevoegd gezag onevenredig worden aangetast; of

  • c.

    het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet bijdraagt aan de goede omgevingskwaliteit, beoordeeld volgens de beleidsregel, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet.

Artikel 4.90 Algemene regels bouwen overig (ander) bouwwerk

Het is toegestaan zonder omgevingsvergunning een overig (ander) bouwwerk te bouwen als wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    een overig (ander) bouwwerk wat gebouwd wordt in voor- of achtererfgebied mag maximaal 3 m hoog zijn én de oppervlakte mag maximaal 2 m2 zijn;

  • b.

    geluidwerende voorzieningen in openbaar toegankelijk gebied mogen maximaal 6 meter hoog zijn.

 

Paragraaf 4.2.8 Bouwwerk slopen
Artikel 4.91 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over het slopen van bouwwerken.

Artikel 4.92 Doelen

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    de waarborgen van de veiligheid;

  • b.

    het waarborgen van het woon- en leefklimaat;

  • c.

    het beschermen van de gezondheid;

  • d.

    het beschermen van landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden;

  • e.

    het beschermen van het milieu;

  • f.

    de waterhuishouding;

  • g.

    de afwikkeling van het verkeer; 

  • h.

    het functioneren van nutsvoorzieningen.

Artikel 4.93 Specifieke zorgplicht

De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 4.4, houdt voor het slopen van bouwwerken in ieder geval in dat:

  • a.

    beschadiging van bestaande werken die niet tot de sloopwerken behoren, zoveel mogelijk wordt voorkomen, beperkt of hersteld; en

  • b.

    belemmering van het gebruik van bestaande werken zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt.

Paragraaf 4.2.9 Gebruik van open erven en terreinen
Artikel 4.94 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over het gebruiken van open erven en terreinen.

Artikel 4.95 Doelen

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • b.

    het behoeden van de staat en werking van open erven en terreinen;

Artikel 4.96 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 4.4, houdt voor het gebruiken van een open erf of terrein in ieder geval in dat:

    • a.

      de eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan het open erf of terrein en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de staat van het open erf of terrein tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, verplicht is alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren;

    • b.

      degene die een open erf of terrein gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, verplicht is alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren; en

    • c.

      degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten op een open erf of terrein overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, verplicht is alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren.

  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder c, gaat in ieder geval over overlast of hinder door:

    • a.

      het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof, stank, vocht of irriterend materiaal;

    • b.

      het veroorzaken van overlast door geluid, trilling, dieren of verontreiniging; en

    • c.

      het nalaten van het normale onderhoud waardoor het open erf of terrein zich niet in een zindelijke staat bevindt.

Artikel 4.97 Aanwezigheid brandgevaarlijke stoffen nabij bouwwerken
  • 1.

    Op een open erf of terrein nabij een bouwwerk is geen brandgevaarlijke stof als bedoeld in tabel 4.2.11 aanwezig.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing als:

    • a.

      de in tabel 4.2.11 aangegeven toegestane hoeveelheid per stof niet wordt overschreden, waarbij de totale toegestane hoeveelheid stoffen 100 kilogram of liter is;

    • b.

      de stof deugdelijk is verpakt, waarbij:

      • 1.

        de verpakking tegen normale behandeling bestand is;

      • 2.

        de verpakking is voorzien van een adequate gevaarsaanduiding; en

      • 3.

        geen inhoud onvoorzien uit de verpakking kan ontsnappen; en

    • c.

      de stof wordt gebruikt met inachtneming van de op de verpakking aangegeven gevaarsaanduidingen.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      brandstof in het reservoir van een verbrandingsmotor;

    • b.

      brandstof in een verlichtings-, verwarmings- of ander warmteontwikkelend toestel;

    • c.

      voor consumptie bestemde alcoholhoudende dranken;

    • d.

      gasflessen tot een totale waterinhoud van 115 liter;

    • e.

      dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen de 61 °C en 100 °C tot een totale hoeveelheid van 1.000 liter; en

    • f.

      brandgevaarlijke stoffen voor zover de aanwezigheid daarvan op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving of een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is toegestaan.

  • 4.

    Bij het berekenen van de toegestane hoeveelheid, bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt een aangebroken verpakking als een volle meegerekend.

  • 5.

    In afwijking van het derde lid, aanhef en onder e, is de aanwezigheid van meer dan 1.000 liter van een oliesoort als bedoeld in dat onderdeel toegestaan als die oliesoort op zodanige wijze wordt opgeslagen en gebruikt dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie en de ontwikkeling van brand voldoende worden voorkomen.

    Tabel 4.2.11 Brandgevaarlijke stoffen

    ADR-klasse1

    Omschrijving

    Verpakkingsgroep

    Toegestane maximum hoeveelheid

    2

    UN 1950 spuitbussen & UN 2037 houders, klein, gas

    Gassen zoals propaan, zuurstof, acetyleen, aerosolen (spuitbussen)

    n.v.t.

    50 kg

    3

    Brandbare vloeistoffen zoals bepaalde oplosmiddelen en aceton

    II

    25 liter

    3 excl. dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen 61°C en 100°C

    Brandbare vloeistoffen zoals terpentine en bepaalde inkten

    III

    50 liter

    4.1, 4.2, 4.3

    4.1: brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand zoals wrijvingslucifers, zwavel en metaalpoeders

    4.2: voor zelfontbranding vatbare stoffen zoals fosfor (wit of geel) en diethylzink

    4.3: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen zoals magnesiumpoeder, natrium en calciumcarbide

    II en III

    50 kg

    5.1

    Brandbevorderende stoffen zoals waterstofperoxide

    II en III

    50 liter

    5.2

    Organische peroxiden zoals dicumyl peroxide en di-propionyl peroxide

    n.v.t.

    1 liter

    1 Classificatie volgens de Europese overeenkomst van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (Trb. 1959, 171).

Artikel 4.98 Bouwvalligheid nabijgelegen bouwwerk

Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt een open erf of terrein niet gebruikt als door of namens het bevoegd gezag is medegedeeld dat dit in verband met bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk gevaarlijk is.

Paragraaf 4.2.10 Gemeentelijke monumentenactiviteiten en andere activiteiten die gemeentelijke monumenten betreffen, voor zover het gaat om een monument
Artikel 4.99 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over het verrichten van gemeentelijke monumentenactiviteiten en andere activiteiten die gemeentelijke monumenten betreffen, met betrekking tot de monumenten als bedoeld in artikel 3.16.

Artikel 4.100 Doelen

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het behoud van cultureel erfgoed.

Artikel 4.101 Verbod

Het is verboden:

  • a.

    een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen;

  • b.

    aan gemeentelijke monumenten, voor zover het gaat om een monument, onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 4.102 Specifieke zorgplicht

Degene die een gemeentelijke monumentenactiviteit of een andere activiteit die een gemeentelijk monument betreft, verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit kan leiden tot het beschadigen of vernielen van een gemeentelijk monument, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om deze beschadiging of vernieling te voorkomen.

Artikel 4.103 Maatwerkvoorschrift

Een maatwerkvoorschrift kan met het oog op het belang, bedoeld in artikel 4.100 over een andere activiteit die een gemeentelijk monument betreft worden gesteld over artikel 4.102

Artikel 4.104 Aanwijzing gemeentelijke monumentenactiviteit voor zover het gaat om een monument
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gemeentelijke monumentenactiviteit te verrichten. 

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor een gemeentelijke monumentenactiviteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:

    • a.

      noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd;

    • b.

      alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft; of

    • c.

      het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

      • 1.

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • 2.

        doen van begravingen of asbijzettingen; of

      • 3.

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument of een onderdeel daarvan.

Artikel 4.105 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning gemeentelijke monumentenactiviteit: algemeen

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het adres van het monument en, voor zover van toepassing, de naam van het monument, het monumentnummer of de plaatselijke aanduiding van het archeologisch monument;

  • b.

    de opgave van het huidige gebruik van het gemeentelijk monument en het voorgenomen gebruik, als dat afwijkt van het huidige gebruik; en

  • c.

    de motivering voor het verrichten van de activiteit en een omschrijving van de gevolgen ervan voor het gemeentelijk monument.

Artikel 4.106 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning gemeentelijke monumentenactiviteit: slopen monument 
  • 1.

    Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 4.105, worden, voor zover het gaat om het slopen van een monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen sloop:

      • 1.

        overzichtsfoto’s van de bestaande situatie; en

      • 2.

        foto’s van de bestaande toestand;

    • b.

      de volgende tekeningen:

      • 1.

        als sprake is van het slopen van een deel van het monument waarbij de omvang van het monument wijzigt: situatietekeningen van de bestaande en de nieuwe situatie;

      • 2.

        opnametekeningen van de bestaande toestand met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

        • I.

          plattegronden;

        • II.

          doorsneden;

        • III.

          gevelaanzichten; of

        • IV.

          een dakaanzicht; en

      • 3.

        slooptekeningen; en

    • c.

      een omschrijving van de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal.

  • 2.

    Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;

    • b.

      als sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld;

    • c.

      een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft; of

    • d.

      een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische en constructieve aspecten.

Artikel 4.107 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning gemeentelijke monumentenactiviteit: verplaatsen monument 
  • 1.

    Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 4.105, worden, voor zover het gaat om het gedeeltelijk of volledig verplaatsen van een monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft;

    • b.

      de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen verplaatsing:

      • 1.

        overzichtsfoto’s van de bestaande situatie;

      • 2.

        foto’s van de bestaande toestand; en

      • 3.

        overzichtsfoto’s van de nieuwe locatie;

    • c.

      de volgende tekeningen:

      • 1.

        situatietekeningen van de bestaande en nieuwe situatie;

      • 2.

        opnametekeningen van de bestaande toestand met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

        • I.

          plattegronden;

        • II.

          doorsneden;

        • III.

          gevelaanzichten; of

        • IV.

          een dakaanzicht; en

      • 3.

        plantekeningen van de nieuwe toestand met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:

        • I.

          plattegronden;

        • II.

          doorsneden;

        • III.

          gevelaanzichten; of

        • IV.

          een dakaanzicht;

    • d.

      een bestek of werkomschrijving van de wijze van demonteren, van het verplaatsen naar de nieuwe locatie en de herbouw; en

    • e.

      als de activiteit bestaat uit het verplaatsen van een molen; een rapport over de molenbiotoop van de bestaande en de nieuwe situatie.

  • 2.

    Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie, tuinhistorie of over de relatie van het monument tot zijn historische omgeving;

    • b.

      als op de bestaande of op de nieuwe locatie sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag door de activiteit zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;

    • c.

      een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;

    • d.

      aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand, met inbegrip van detailtekeningen; of

    • e.

      een opgave van de bij de voorbereiding en het verrichten van de activiteit te hanteren uitvoeringsrichtlijnen.

Artikel 4.108 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning gemeentelijke monumentenactiviteit: wijzigen monument of monument door herstel ontsieren of in gevaar brengen
  • 1.

    Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 4.105, worden, voor zover het gaat om het wijzigen van een monument of het herstellen daarvan waardoor het kan worden ontsierd of in gevaar kan worden gebracht, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen activiteit:

      • 1.

        overzichtsfoto’s van de bestaande situatie; en

      • 2.

        detailfoto’s van de bestaande toestand, die een duidelijke indruk geven van het onderdeel van het monument waar de voorgenomen activiteit zal worden verricht;

    • b.

      de volgende tekeningen:

      • 1.

        een situatietekening van de bestaande situatie, en als de nieuwe situatie daarvan afwijkt: een situatietekening van de nieuwe situatie;

      • 2.

        opnametekeningen van de bestaande toestand met voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag: 

        • I.

          plattegronden;

        • II.

          doorsneden; 

        • III.

          gevelaanzichten; of 

        • IV.

          een dakaanzicht;

      • 3.

        als er gebreken worden hersteld: gebrekentekeningen;

      • 4.

        plantekeningen van de nieuwe toestand en van de voorgenomen werkzaamheden, met inbegrip van de te vervangen of te veranderen onderdelen en de te verhelpen gebreken, met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag: 

        • I.

          plattegronden; 

        • II.

          doorsneden; 

        • III.

          gevelaanzichten; of 

        • IV.

          een dakaanzicht; en

      • 5.

        als sprake is van verwijdering van materiaal: slooptekeningen; en

    • c.

      een omschrijving van de aard en omvang van de activiteit in de vorm van een bestek of werkomschrijving, met:

      • 1.

        de te gebruiken en de te vervangen materialen, de toe te passen constructies, afwerkingen en kleuren, en de wijze van uitvoering of verwerking; en

      • 2.

        als sprake is van verwijdering van materiaal: de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal.

  • 2.

    Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;

    • b.

      als sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld;

    • c.

      een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft;

    • d.

      een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;

    • e.

      aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand, met inbegrip van detailtekeningen;

    • f.

      voor zover er algemene kwaliteitsnormen of uitvoeringsrichtlijnen voor de instandhouding van monumenten op de activiteit van toepassing zijn: een opgave of de voorgenomen activiteit hierop is afgestemd; of

    • g.

      als de activiteit een monument betreft dat een tuinaanleg, parkaanleg of andere groenaanleg is: een beheervisie.

Artikel 4.109 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning gemeentelijke monumentenactiviteit: monument door gebruik ontsieren of in gevaar brengen

Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 4.105 wordt, voor zover het gaat om het gebruiken van een monument waardoor het kan worden ontsierd of in gevaar gebracht, een opgave verstrekt van de maatregelen die worden getroffen om deze nadelige gevolgen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Artikel 4.110 Eisen aan tekeningen als bedoeld in de artikelen 4.106 tot en met 4.108
  • 1.

    Bij een aanvraag als bedoeld in de artikelen 4.106 tot en met 4.108 hebben tekeningen een schaal die niet kleiner is dan: 

    • a.

      1:1000, als het gaat om een situatietekening;

    • b.

      1:100, als het gaat om een algemene geveltekening;

    • c.

      1:20 of 1:50, als het gaat om een geveltekening voor een ingrijpende wijziging; en

    • d.

      1:100, als het gaat om een plattegrondtekening, doorsnedetekening of een tekening van het dakaanzicht.

  • 2.

    Een detailtekening heeft een schaal van 1:1, 1:2 of 1:5 en is voorzien van een omschrijving van de materiaaltoepassing en de maatvoering.

  • 3.

    Uit een situatietekening die is voorzien van een noordpijl blijkt de oriëntatie van het monument op het perceel en ten opzichte van omliggende bebouwing en wegen.

  • 4.

    Een plattegrondtekening en een doorsnedetekening bevatten de volgende historische gegevens:

    • a.

      balklagen:

      • 1.

        gestippeld aangegeven in plattegronden van ruimten onder de balklagen; en

      • 2.

        getekend aangegeven in doorsneden met aanduiding van de afmetingen;

    • b.

      geornamenteerde plafonds, gestippeld aangegeven in plattegronden van de ruimten waar deze zich bevinden;

    • c.

      houtafmeting, balklagen en kapconstructie, aangegeven in doorsneden van de bestaande en van de nieuwe toestand; en

    • d.

      bijzondere ruimten of bouwdelen, direct of indirect betrokken bij de activiteit, aangegeven in plattegronden en doorsneden.

Artikel 4.111 Beoordelingsregels omgevingsvergunning gemeentelijke monumentenactiviteit voor zover het gaat om een monument
  • 1.

    De omgevingsvergunning voor een gemeentelijke monumentenactiviteit wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.

  • 2.

    Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:

    • a.

      het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten;

    • b.

      het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist voor het behoud van die monumenten; 

    • c.

      het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en

    • d.

      het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

Artikel 4.112 Vergunningvoorschriften omgevingsvergunning gemeentelijke monumentenactiviteit voor zover het gaat om verplaatsen monument

Aan de omgevingsvergunning voor een gemeentelijke monumentenactiviteit die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, worden voorschriften verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie.

Paragraaf 4.2.11 Activiteiten in of op (te verwachten) archeologische monumenten
Subparagraaf 4.2.11.1 (Ruimtelijk) bouwen in of op (te verwachten) archeologisch monument

Artikel 4.113 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over het bouwen van een bouwwerk op een locatie met de functie-aanduiding te verwachten archeologisch monument.

Artikel 4.114 Doelen

De regels in deze subparagraaf zijn gesteld met het oog op het behoud van archeologische monumenten. 

Artikel 4.115 Aanwijzing omgevingsvergunningplicht (ruimtelijk) bouwen in of op (te verwachten) archeologisch monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten in of op een archeologisch monument of een te verwachten archeologisch monument.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing als de aanvraag betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte op of onder het maaiveld niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in of op een te verwachten archeologisch monument met een hoge verwachting als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op een of meer bouwwerken waarvan de totale te bebouwen oppervlakte kleiner is dan 50m2; of

    • b.

      het bouwen plaatsvindt zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m, en

      • 1.

        zonder heipalen, of

      • 2.

        met heipalen, waarbij het palenplan voldoet aan de volgende voorwaarden:

        • I.

          de totale verstoring door heipalen bedraagt niet meer dan 3% van de oppervlakte van het projectgebied, en

        • II.

          de afstand tussen de rijen heipalen bedraagt tenminste 4 m.

Artikel 4.116 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning

  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in of op een archeologisch monument of een te verwachten archeologisch monument worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, dat is gebaseerd op:

      • 1.

        een bureauonderzoek; 

      • 2.

        zo nodig een booronderzoek; en

      • 3.

        zo nodig een proefsleuvenonderzoek of proefputtenonderzoek;

    • b.

      funderingstekeningen; 

    • c.

      als sprake is van een opgraving, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen voor de opgraving; 

    • d.

      als sprake is van een booronderzoek: een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd plan van aanpak voor het booronderzoek;

    • e.

      als sprake is van een (te verwachten) archeologisch monument onderwater: een vlakdekkende hoge resolutie sonaropname van de waterbodem en ultrahoge resolutie sonaropnamen van details.

  • 2.

    Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument: overzichtsfoto’s van de bestaande situatie en plantekeningen van de nieuwe toestand; of

    • b.

      een rapport waarin de gevolgen van de activiteit voor de archeologische waarden in voldoende mate inzichtelijk zijn gemaakt. 

Artikel 4.117 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in of op een archeologisch monument of een te verwachten archeologisch monument wordt alleen verleend als:

    • a.

      uit het bij de aanvraag gevoegde rapport blijkt dat er op de locatie van de bouwactiviteit geen archeologische waarden aanwezig zijn;

    • b.

      de archeologische waarde van het archeologisch monument of het te verwachten archeologisch monument naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet of niet onevenredig wordt geschaad; of

    • c.

      de archeologische waarde van het archeologisch monument of het te verwachten archeologisch monument kan worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

  • 2.

    Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met het beginsel van het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

Artikel 4.118 Vergunningvoorschriften (ruimtelijk) bouwen in, aan of op (te verwachten) archeologisch monument

Aan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in of op een archeologisch monument of een te verwachten archeologisch monument kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften worden verbonden, die inhouden een plicht tot:

  • a.

    het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in situ kunnen worden behouden;

  • b.

    het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • c.

    het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; 

  • d.

    het verrichten van een opgraving, daaronder mede begrepen een archeologische begeleiding, op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met de Erfgoedwet;

  • e.

    het binnen een bepaalde termijn starten van werkzaamheden;

  • f.

    het vooraf melden van de start van de werkzaamheden; 

  • g.

    het zo spoedig mogelijk schriftelijk melden van feiten of omstandigheden die van invloed zijn op de uitvoering van werkzaamheden in overeenstemming met de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften; 

  • h.

    het tijdig voor aanvang van werkzaamheden bekend maken van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften aan de opdrachtnemer van de werkzaamheden, onder wie mede begrepen een onderaannemer; en 

  • i.

    het uitvoeren van de werkzaamheden in overeenstemming met de in de omgevingsvergunning genoemde versie van tekeningen of van een programma van eisen.

Subparagraaf 4.2.11.2 Aanlegactiviteiten in of op (te verwachten) archeologisch monument

Artikel 4.119 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in of op een archeologisch monument of een te verwachten archeologisch monument op een locatie met de functie-aanduiding (te verwachten) archeologisch monument met een hoge verwachting

Artikel 4.120 Doelen

De regels in deze subparagraaf zijn gesteld met het oog op het behoud van archeologische monumenten. 

Artikel 4.121 Aanwijzing omgevingsvergunningplicht aanlegactiviteiten in of op (te verwachten) archeologisch monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in of op een archeologisch monument of een te verwachten archeologisch monument de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

    • a.

      het afgraven van gronden;

    • b.

      verlagen van de bodem;

    • c.

      het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;

    • d.

      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

    • e.

      het ophogen en egaliseren van gronden.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing als de aanvraag betrekking heeft op een of meer werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

    • a.

      die worden uitgevoerd in het kader van het normale beheer en onderhoud;

    • b.

      die worden uitgevoerd in het kader van artikel 4.115;

    • c.

      die uit een oogpunt van bescherming van een archeologisch monument of een te verwachten archeologisch monument niet van ingrijpende betekenis zijn;

    • d.

      die in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;

    • e.

      waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:

      • 1.

        is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;

      • 2.

        is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een te verwachten archeologisch monument met een hoge verwachting als de aanvraag betrekking heeft op een of meer werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan 50 mof die plaatsvinden op een diepte van niet meer dan 30 cm ten opzichte van het maaiveld.

Artikel 4.122 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning

  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in of op een archeologisch monument of een te verwachten archeologisch monument de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: 

    • a.

      een omschrijving van de aard van het werk, geen bouwwerk zijnde, of de werkzaamheid, met vermelding van: 

      • 1.

        de omvang in vierkante meters; en

      • 2.

        de diepte, in centimeters ten opzichte van het maaiveld; 

    • b.

      een topografische kaart voorzien van een noordpijl en ten minste twee coördinatieparen, met de exacte locatie en omvang van de activiteit; 

    • c.

      doorsnedetekeningen met de exacte locatie, omvang en diepte van de afzonderlijke ingrepen ten opzichte van het maaiveld; 

    • d.

      een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, dat is gebaseerd op:

      • 1.

        een bureauonderzoek; 

      • 2.

        zo nodig een booronderzoek; en

      • 3.

        zo nodig een proefsleuvenonderzoek of proefputtenonderzoek;

    • e.

      als sprake is van een opgraving, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd programma van eisen voor de opgraving; en

    • f.

      als sprake is van een booronderzoek: een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd plan van aanpak voor een booronderzoek; en

    • g.

      als sprake is van een (te verwachten) archeologisch monument onderwater: een vlakdekkende hoge resolutie sonaropname van de waterbodem en ultrahoge resolutie sonaropnamen van details.

  • 2.

    Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een bestek of werkomschrijving met bijbehorende tekeningen;

    • b.

      als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument: overzichtsfoto’s van de bestaande situatie en plantekeningen van de nieuwe toestand; of

    • c.

      een rapport waarin de gevolgen van de activiteit voor de archeologische waarden in voldoende mate inzichtelijk zijn gemaakt. 

Artikel 4.123 Beoordelingsregels omgevingsvergunning aanlegactiviteiten in of op (te verwachten) archeologisch monument

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in of op een archeologisch monument of een te verwachten archeologisch monument wordt alleen verleend als:

    • a.

      uit het bij de aanvraag gevoegde rapport blijkt dat er op de locatie van de uit te voeren werken of werkzaamheden geen archeologische waarden aanwezig zijn;

    • b.

      de archeologische waarde van het archeologisch monument of het te verwachten archeologisch monument naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet of niet onevenredig wordt geschaad; of

    • c.

      de archeologische waarde van het archeologisch monument of het te verwachten archeologisch monument kan worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden. 

  • 2.

    Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met het beginsel van het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

Artikel 4.124 Vergunningvoorschriften aanlegactiviteiten in of op (te verwachten) archeologisch monument

Aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in of op een archeologisch monument of een te verwachten archeologisch monument kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften worden verbonden, die inhouden een plicht tot:

  • a.

    het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in situ kunnen worden behouden;

  • b.

    het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • c.

    het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; 

  • d.

    het verrichten van een opgraving, daaronder mede begrepen een archeologische begeleiding, op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met de Erfgoedwet;

  • e.

    het binnen een bepaalde termijn starten van werkzaamheden;

  • f.

    het vooraf melden van de start van de werkzaamheden; 

  • g.

    het zo spoedig mogelijk schriftelijk melden van feiten of omstandigheden die van invloed zijn op de uitvoering van werkzaamheden in overeenstemming met de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften; 

  • h.

    het tijdig voor aanvang van werkzaamheden bekend maken van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften aan de opdrachtnemer van de werkzaamheden, onder wie mede begrepen een onderaannemer; en 

  • i.

    het uitvoeren van de werkzaamheden in overeenstemming met de in de omgevingsvergunning genoemde versie van tekeningen of van een programma van eisen.

Subparagraaf 4.2.11.3 Slopen bouwwerk in of op (te verwachten) archeologisch monument

Artikel 4.125 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over het slopen van bouwwerken op een locatie met de functie-aanduiding (te verwachten) archeologisch monument

Artikel 4.126 Doelen

De regels in deze subparagraaf zijn gesteld met het oog op het behoud van archeologische monumenten

Artikel 4.127 Omgevingsvergunning slopen van een bouwwerk in of op (te verwachten) archeologisch monument

Het is verboden zonder omgevingsvergunning in of op een archeologisch monument of een te verwachten archeologisch monument een bouwwerk te slopen. 

Artikel 4.128 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning slopen bouwwerk in of op (te verwachten) archeologisch monument

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk in of op een archeologisch monument of een te verwachten archeologisch monument worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: 

  • a.

    een rapport waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld; en

  • b.

    voor zover deze beschikbaar zijn: bestaande funderingstekeningen.

Artikel 4.129 Beoordelingsregels omgevingsvergunning slopen bouwwerk in of op (te verwachten) archeologisch monument

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk in of op een archeologisch monument of een te verwachten archeologisch monument wordt alleen verleend als uit het bij de aanvraag gevoegde rapport blijkt dat:

    • a.

      er op de locatie van het te slopen bouwwerk geen archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn;

    • b.

      de archeologische waarde van het archeologisch monument of het te verwachten archeologisch monument naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet of niet onevenredig wordt geschaad; of

    • c.

      de archeologische waarde van het archeologisch monument of het te verwachten archeologisch monument kan worden behouden door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden. 

  • 2.

    Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met het beginsel van het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

Artikel 4.130 Vergunningvoorschriften slopen bouwwerk in of op (te verwachten) archeologisch monument

  • 1.

    Aan een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk in of op een archeologisch monument of een te verwachten archeologisch monument kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften worden verbonden, die inhouden een plicht tot:

    • a.

      het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in situ kunnen worden behouden;

    • b.

      het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

    • c.

      het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; 

    • d.

      het verrichten van een opgraving, daaronder mede begrepen een archeologische begeleiding, op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met de Erfgoedwet;

    • e.

      het binnen een bepaalde termijn starten van werkzaamheden;

    • f.

      het vooraf melden van de start van de werkzaamheden; 

    • g.

      het zo spoedig mogelijk schriftelijk melden van feiten of omstandigheden die van invloed zijn op de uitvoering van werkzaamheden in overeenstemming met de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften; 

    • h.

      het tijdig voor aanvang van werkzaamheden bekend maken van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften aan de opdrachtnemer van de werkzaamheden, onder wie mede begrepen een onderaannemer; en 

    • i.

      het uitvoeren van de werkzaamheden in overeenstemming met de in de omgevingsvergunning genoemde versie van tekeningen of van een programma van eisen.

  • 2.

    De voorschriften als bedoeld in het eerste lid, onder a, kunnen worden gesteld over de wijze van slopen.

Paragraaf 4.2.12 Belemmeringengebieden
Subparagraaf 4.2.12.1 Belemmeringengebied gasleiding - omgevingsvergunningplicht

Artikel 4.131 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op alle activiteiten binnen buisleiding gevaarlijke stoffen - gasleiding ten behoeve van een ondergrondse gasleiding met een diameter van 16 inch en een druk van ten hoogste 40 bar.

Artikel 4.132 Aanwijzing omgevingsvergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het buisleiding gevaarlijke stoffen - gasleiding de volgende activiteiten te verrichten:

    • a.

      het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

    • b.

      het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

    • c.

      het indrijven van voorwerpen in de grond;

    • d.

      het verlagen van bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van gronden.

  • 2.

    De omgevingsvergunningplicht in het eerste geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

    • a.

      werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;

    • b.

      werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan.

Artikel 4.133 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning

In aanvulling op de wettelijk geldende aanvraagvereisten bevat een aanvraag omgevingsvergunning voor een activiteit, zoals genoemd in artikel 4.131, een advies van de leidingbeheerder voor de aangevraagde activiteit.

Artikel 4.134 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor een activiteit zoals genoemd in artikel 4.131 wordt uitsluitend verleend indien het belang van de gasleiding door het uitvoeren van de activiteit niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt hierover advies ingewonnen bij de beheerder van de gasleiding.

Artikel 4.135 Verboden activiteiten binnen belemmeringengebied gasleiding

Binnen de buisleiding gevaarlijke stoffen - gasleiding zijn verboden:

  • a.

    kwetsbare gebouwen, tenzij die een functionele binding hebben met de gasleiding; en

  • b.

    zeer kwetsbare gebouwen.

Subparagraaf 4.2.12.2 Belemmeringengebied brandstofleiding

Artikel 4.136 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op alle activiteiten binnen buisleiding gevaarlijke stoffen - brandstofleiding ten behoeve van de brandstofleiding.

Artikel 4.137 Aanwijzing omgevingsvergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het buisleiding gevaarlijke stoffen - brandstofleiding de volgende activiteiten te verrichten:

    • a.

      het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

    • b.

      het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

    • c.

      het indrijven van voorwerpen in de grond;

    • d.

      het verlagen van bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van gronden.

  • 2.

    De omgevingsvergunningplicht in het eerste geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

    • a.

      werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;

    • b.

      werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan.

Artikel 4.138 Bijzondere aanvraagvereisten

In aanvulling op de wettelijk geldende aanvraagvereisten bevat een aanvraag omgevingsvergunning voor een activiteit, zoals genoemd in artikel 4.131, een advies van de leidingbeheerder voor de aangevraagde activiteit.

Artikel 4.139 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor een activiteit zoals genoemd in artikel 4.136 wordt uitsluitend verleend indien het belang van de brandstofleiding door het uitvoeren van de activiteit niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt hierover advies ingewonnen bij de beheerder van de gasleiding.

Artikel 4.140 Verboden activiteiten binnen belemmeringengebied brandstofleiding

Binnen de buisleiding gevaarlijke stoffen - brandstofleiding zijn verboden:

  • a.

    kwetsbare gebouwen, tenzij die een functionele binding hebben met de brandstofleiding; en

  • b.

    zeer kwetsbare gebouwen.

Subparagraaf 4.2.12.3 Belemmeringengebied watertransportleiding - omgevingsvergunningplicht

Artikel 4.141 Toepassingsbereik

Het is toegestaan de locatie buisleiding - watertransportleiding te gebruiken voor een ondergrondse watertransportleiding.

Artikel 4.142 Aanwijzing omgevingsvergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning in het buisleiding - watertransportleiding de volgende activiteiten te verrichten:

    • a.

      het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

    • b.

      het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;

    • c.

      het indrijven van voorwerpen in de grond;

    • d.

      het verlagen van bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van gronden.

  • 2.

    De omgevingsvergunningplicht in het eerste geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

    • a.

      werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;

    • b.

      werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan.

Artikel 4.143 Bijzondere aanvraagvereisten

In aanvulling op de wettelijk geldende aanvraagvereisten bevat een aanvraag omgevingsvergunning voor een activiteit, zoals genoemd in artikel 4.142eerste lid, een advies van de leidingbeheerder voor de aangevraagde activiteit.

Artikel 4.144 Beoordeling omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning voor een activiteit zoals genoemd in artikel 4.142eerste lid wordt uitsluitend verleend indien het belang van de drinkwatertransportleiding door het uitvoeren van de activiteit niet onevenredig wordt geschaad.

Paragraaf 4.2.13 Bodemgevoelig gebouw bouwen
Artikel 4.145 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie.

Artikel 4.146 Doelen

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen van de gezondheid; en

  • b.

    het voorzien in voldoende woonruimte.

Artikel 4.147 Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem
  • 1.

    De waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie zijn de interventiewaarden bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIa bij het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 2.

    Er is sprake van overschrijding van de toelaatbare kwaliteit als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie in meer dan 25 m3 bodemvolume hoger is dan de interventiewaarde bodemkwaliteit.

  • 3.

    Het zinsdeel “in meer dan 25 m3 bodemvolume” in het tweede lid is niet van toepassing op asbest.

Artikel 4.148 Maatregelen bij overschrijding waarde toelaatbare kwaliteit

Het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een locatie waar sprake is van een overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 4.147 is uitsluitend toegestaan als een sanering van de bodem wordt uitgevoerd volgens paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4.149 Meldingsplicht
  • 1.

    Het is verboden een bodemgevoelig gebouw te bouwen op een bodemgevoelige locatie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden.

  • 2.

    Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de resultaten van een vooronderzoek/verkennend bodemonderzoek/ verkennend bodemonderzoek asbest/nader bodemonderzoek/nader bodemonderzoek asbest; en

    • b.

      bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 4.147: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen.

Artikel 4.150 Informatieplicht: ingebruikname na maatregelen op verontreinigde bodem

Bij overschrijding van een waarde van de toelaatbare kwaliteit van de bodem, bedoeld in artikel 4.147, wordt een bodemgevoelig gebouw of een gedeelte daarvan op een bodemgevoelige locatie alleen in gebruik genomen nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanering, bedoeld in artikel 4.148, is verricht.

Afdeling 4.3 Gebiedsgerichte activiteiten met gebruiksruimte

Paragraaf 4.3.1 Algemeen
Artikel 4.151 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het verrichten van activiteiten met gebruiksruimte als bedoeld in de paragrafen 4.3.2 tot en met 4.3.7.

Artikel 4.152 Doelen
  • 1.

    De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

    • a.

      het waarborgen van de veiligheid;

    • b.

      het beschermen van de gezondheid; en

    • c.

      het beschermen van het milieu, waaronder:

      • 1.

        het beschermen tegen milieuverontreiniging;

      • 2.

        het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

      • 3.

        het doelmatig gebruik van energie en grondstoffen;

      • 4.

        een doelmatig beheer van afvalstoffen;

      • 5.

        het voorkomen of beperken van geluidhinder, trillinghinder, lichthinder en geurhinder;

      • 6.

        het beperken van de kans op en het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid van de Omgevingswet;

      • 7.

        het beschermen van de doelmatige werking van voorzieningen voor het beheer van afvalwater;

      • 8.

        het voorkomen en beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste; en

      • 9.

        het vervullen van maatschappelijke functies doorwatersystemen.

  • 2.

    De regels in deze afdeling zijn ook gesteld met het oog op:

    • a.

      het beperken van verkeer van en naar activiteiten met gebruiksruimte;

    • b.

      het gebruik van bouwwerken;

    • c.

      het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

    • d.

      de duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden; en

    • e.

      een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

  • 3.

    De regels in deze afdeling zijn niet gesteld met het oog op:

    • a.

      de natuurbescherming;

    • b.

      het bevorderen van de biodiversiteit;

    • c.

      het beheer van natuurgebieden;

    • d.

      het beschermen van stedenbouwkundige en landschappelijke waarden; en

    • e.

      het beschermen van cultuurhistorische waarden.

Artikel 4.153 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    De specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 4.4, houdt voor activiteiten met gebruiksruimte in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen;

    • c.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • d.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • e.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • f.

      afvalwater dat wordt geloosd en gekanaliseerde emissies van stoffen in de lucht doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • g.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund;

    • h.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt, en gepresenteerd;

    • i.

      voor zover verontreiniging van de bodem ontstaat, herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijft; en

    • j.

      afvalstoffen worden afgevoerd na beëindiging van een activiteit.

  • 2.

    De specifieke zorgplicht houdt voor het gebruik van bouwwerken in dat:

    • a.

      degene die een bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, verplicht is alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren;

    • b.

      degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten in, op of aan een bouwwerk overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, verplicht is alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren, waarbij onder overlast en hinder in elk geval wordt verstaan:

      • 1.

        het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof, stank, vocht of irriterend materiaal;

      • 2.

        het veroorzaken van overlast door geluid, trilling, dieren of verontreiniging; en

      • 3.

        het nalaten van het normale onderhoud waardoor het bouwwerk zich niet in een zindelijke staat bevindt.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 4.

    Het tweede lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op het gebruik van bouwwerken, bedoeld in afdeling 6.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

  • 5.

    De specifieke zorgplicht houdt ook in dat:

    • a.

      de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen en goederen van en naar de activiteit zo veel mogelijk worden voorkomen of beperkt;

    • b.

      beslag op gebruiksruimte buiten de locatie waar de activiteit wordt verricht, onder meer door zichtbare stofverspreiding, zo veel mogelijk wordt voorkomen of beperkt;

    • c.

      buitenverlichting op de locatie van de activiteit is beperkt tot het noodzakelijke voor het verrichten van de nodige werkzaamheden op die locatie, de bewaking of de beveiliging;

    • d.

      verlichting zodanig is opgesteld en ingericht en de lampen zodanig zijn afgeschermd, dat hinderlijke lichtstraling voor de omgeving zo veel mogelijk wordt voorkomen of beperkt.

Artikel 4.154 Samenhangende activiteiten

In deze afdeling wordt voor de regels over geluid, geur en trillingen als één activiteit beschouwd:

  • a.

    activiteiten als bedoeld in de afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving; of

  • b.

    als het gaat om andere activiteiten dan bedoeld onder a, meerdere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die:

    • 1.

      rechtstreeks met elkaar samenhangen en met elkaar in technisch verband staan; of

    • 2.

      elkaar functioneel ondersteunen.

Artikel 4.155 Bouwvalligheid nabijgelegen bouwwerk

Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt een bouwwerk niet gebruikt als door of namens het bevoegd gezag is medegedeeld dat het gebruik in verband met bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk gevaarlijk is.

Paragraaf 4.3.2 Horeca-activiteiten
Artikel 4.156 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over het verrichten van horeca-activiteiten.

Artikel 4.157 Doelen

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen van duurzame economische ontwikkeling van gebieden;

  • b.

    het beschermen van de ruimte voor bedrijfsactiviteiten; en

  • c.

    het stimuleren van de levendigheid van de openbare ruimte.

Artikel 4.158 Locaties voor horeca-activiteiten
  • 1.

    Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden horeca-activiteiten uitsluitend verricht binnen de locatie horeca.

  • 2.

    Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden binnen horeca de volgend horeca-activiteiten alleen verricht binnen de daarbij aangegeven locaties en worden de aangegeven locaties alleen de daarbij aangegeven horeca-activiteiten verricht:

Paragraaf 4.3.3 Maatschappelijke activiteiten
Artikel 4.159 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over het verrichten van maatschappelijke activiteiten.

Artikel 4.160 Doelen

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het bieden van ruimte aan maatschappelijke activiteiten; en

  • b.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat.

Artikel 4.161 Locaties voor maatschappelijke activiteiten
  • 1.

    Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden maatschappelijke activiteiten uitsluitend verricht binnen de locatie maatschappelijk.

  • 2.

    Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden binnen maatschappelijk de volgende maatschappelijke activiteiten alleen verricht binnen de daarbij aangegeven locaties en worden de aangegeven locaties alleen de daarbij aangegeven maatschappelijke activiteiten verricht:

Paragraaf 4.3.4 Wateractiviteiten
Artikel 4.162 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over oppervlaktewaterlichamen binnen de locatie water.

Artikel 4.163 Doelen

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    waterberging;

  • b.

    waterhuishouding;

  • c.

    het realiseren, in stand houden en gebruiken van watervoorzieningen, waaronder in ieder geval worden begrepen sloten, vijvers, vaarten, kanalen, grachten, plassen, waterwegen en overige waterpartijen.

Artikel 4.164 Locaties voor water activiteiten
  • 1.

    Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden water activiteiten uitsluitend verricht binnen de locatie water.

  • 2.

    Tenzij elders in dit omgevingsplan anders is bepaald zijn gronden ter plaatse van de activiteit water in elk geval bedoeld voor het realiseren van de volgende voorzieningen, bouwwerken en andere werken:

    • a.

      bruggen;

    • b.

      beschoeiingen, (aanleg)steigers, en daarmee vergelijkbare werken en bouwwerken en overige naar aard en omvang ondergeschikte werken en bouwwerken; 

    • c.

      groenvoorzieningen van ondergeschikte omvang; 

    • d.

      nutsvoorzieningen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen;

    • e.

      waterstaatkundige werken.

  • 3.

    Bij het realiseren van de in het tweede lid bedoelde voorzieningen, bouwwerken en andere werken worden de bepalingen zoals elders in dit omgevingsplan gesteld, voor zover die op de desbetreffende activiteiten van toepassing zijn, in acht genomen.

Paragraaf 4.3.5 Woonactiviteiten
Subparagraaf 4.3.5.1 Algemene bepalingen over wonen

Artikel 4.165 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over woonactiviteiten. 

Artikel 4.166 Doelen

De regels in paragraaf 4.3.5.1 zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • b.

    het beschermen van de gezondheid;

  • c.

    het beschermen van het milieu;

  • d.

    het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;

  • e.

    het bereiken en in stand houden van voldoende woonruimte.

Artikel 4.167 Locaties voor woonactiviteiten

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties worden woonactiviteiten activiteiten uitsluitend verricht binnen de locatie wonen.

Subparagraaf 4.3.5.2 Woonruimte toevoegen

[Gereserveerd]

Subparagraaf 4.3.5.3 Woonruimte wijzigen

Artikel 4.168 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over het wijzigen van woonruimte.

Artikel 4.169 Doelen

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het bereiken en in stand houden van voldoende woonruimte;

  • b.

    een gevarieerde woningvoorraad; en

  • c.

    een goed woon- en leefklimaat.

Artikel 4.170 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning:

  • a.

    een bestaand gebouw om te zetten of omgezet te houden in woonruimte;

  • b.

    een woonruimte aan de woonruimtevoorraad te onttrekken of onttrokken te houden, tenzij er sprake is van shortstay, vakantieverhuur, een beroep of bedrijf aan huis;

  • c.

    een woonruimte met andere woonruimte samen te voegen of samengevoegd te houden;

  • d.

    een woonruimte van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten of omgezet te houden ten behoeve van de huisvesting van meer dan twee personen; en

  • e.

    een woonruimte te splitsen tot twee of meer woonruimten of in die verbouwde staat te houden.

Artikel 4.171 Bijzondere aanvraagvereisten

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    de plattegrond van iedere verdieping van het gebouw in de huidige en beoogde situatie;

  • b.

    de wijze waarop het terrein ontsloten wordt;

  • c.

    de reeds aanwezige parkeerplaatsen en nieuw te realiseren parkeerplaatsen;

  • d.

    de volgende gegevens over de huidige situatie:

    • 1.

      de plattegrond van iedere verdieping van het gebouw;

    • 2.

      de huur- of koopprijs;

    • 3.

      aantal kamers;

    • 4.

      gebruiksoppervlakte; en

    • 5.

      staat van onderhoud;

  • e.

    de volgende gegevens over de beoogde situatie:

    • 1.

      de plattegrond van iedere verdieping van het gebouw;

    • 2.

      een situatietekening waaruit de situering van het gebouw ten opzichte van de in de nabijheid gelegen bouwwerken blijkt;

    • 3.

      een geluidsisolatieplan of meetrapport; en

    • 4.

      een compensatievoorstel;

  • f.

    de volgende gegevens bij een voorgenomen samenvoeging:

    • 1.

      de verwachte huur- of koopprijs;

    • 2.

      de naam van de toekomstige bewoner(s);

    • 3.

      de omvang van het huishouden van de toekomstige bewoners; en

    • 4.

      een schriftelijke verklaring van toestemming van de verhuurder; en

  • g.

    de volgende gegevens bij een voorgenomen splitsing:

    • 1.

      een splitsingsplan dat voldoet aan artikel 109 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek en het krachtens dat artikel vastgestelde besluit over splitsing in appartementsrechten, waarin de indeling en met de splitsing beoogde eigendomswijzigingen zijn aangegeven op ten minste de schaal 1:100;

    • 2.

      een bouwkundig rapport niet ouder dan 6 maanden waaruit afdoende blijkt dat de toestand van het gebouw zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud niet tegen splitsing verzet, dan wel hoe het gebouw hiertoe zal worden aangepast;

    • 3.

      een funderingsrapport niet ouder dan 6 maanden waaruit blijkt dat het aannemelijk is dat de fundering binnen 25 jaar geen onderhoud behoeft; en

    • 4.

      een keuringsrapport gas en elektra niet ouder dan 6 maanden van een erkend keuringsbedrijf waaruit blijkt dat de gas- en elektra-installatie voldoet aan de eisen gesteld in het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 4.172 Beoordelingsruimte omgevingsvergunning

  • 1.

    De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

    • a.

      er naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

      • 1.

        het woon- en leefmilieu;

      • 2.

        de privacy van omwonenden; en

      • 3.

        de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

    • b.

      het een gebied betreft waarvoor een maximum aantal [om te zetten, samen te voegen, te onttrekken te splitsen] woningen is vastgesteld en dit quotum met inwilliging van de aanvraag niet wordt overschreden;

    • c.

      het belang van het behoud en de samenstelling van de woningvoorraad naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet onevenredig wordt geschaad; en

    • d.

      de aanvrager bereid is financiële compensatie te betalen.

  • 2.

    Het college stelt beleidsregels op, waarin in ieder geval zijn opgenomen:

    • a.

      criteria wanneer sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu;

    • b.

      normen voor geluidisolatie; en

    • c.

      de gebruiksoppervlakte van de woonruimte.

Subparagraaf 4.3.5.4 Woonruimte gebruiken

Artikel 4.173 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over het gebruiken van een woonruimte.

Artikel 4.174 Doelen

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

Artikel 4.175 Algemene regels over wonen

  • 1.

    Een woning wordt gebruikt door ten hoogste één huishouden.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid geldt als één huishouden ook:

    • a.

      een eigenaar die als hoofdbewoner kamers verhuurt aan maximaal twee personen; en

    • b.

      een huishouden dat mantelzorg verleent, waarbij de ontvanger van mantelzorg in de woning woont of in een gebouw dat bij de woning hoort.

  • 3.

    Met het oog op het beschermen van de gezondheid van de bewoners:

    • a.

      wordt een woning niet bewoond door meer dan een persoon per 12 m2 gebruiksoppervlakte; en

    • b.

      wordt een woonwagen niet bewoond door meer dan een persoon per 6 m2 gebruiksoppervlakte.

  • 4.

    Het derde lid geldt niet voor woonruimte waarin door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers opvang aan asielzoekers wordt geboden.

Subparagraaf 4.3.5.5 Beroep en/of bedrijf aan huis

Artikel 4.176 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf gaat over het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis.

Artikel 4.177 Doelen

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

  • b.

    het beschermen van de gezondheid; en

  • c.

    ruimte bieden aan economische activiteiten.

Artikel 4.178 Algemene regels uitoefenen beroep of bedrijf aan huis

 

Het is toegestaan zonder omgevingsvergunning een beroep en/of bedrijf aan huis uit te oefenen, mits:

  • a.

    een beroep of bedrijf aan huis wordt door de bewoner zelf uitgeoefend;

  • b.

    het beroep of bedrijf aan huis wordt in de woonruimte of in een bijbehorend bouwwerk bij de woonruimte uitgeoefend;

  • c.

    de oppervlakte waarop het beroep of bedrijf aan huis wordt uitgeoefend, is ten hoogste 75 m2 of ten hoogste 30% van de bruto vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken;

  • d.

    op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaatsvindt;

  • e.

    in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden, en

  • f.

    de bedrijfsactiviteiten door hun aard, omvang en visuele aspecten, het woonkarakter van de woning en het milieu van de omgeving niet onevenredig aantasten.

Artikel 4.179 Zorgplicht uitoefenen beroep of bedrijf aan huis

  • 1.

    De uitvoerder van de beroep of bedrijf aan huis draagt er zorg voor dat buiten de woning en de bijbehorende bouwwerken geen onevenredige hinder voor het milieu van de omgeving optreedt.

  • 2.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld voor de uitwerking van de toepassing van het eerste lid.

Paragraaf 4.3.6 Aanleggen of wijzigen van een weg of spoorweg
Artikel 4.180 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen of wijzigen van een weg of spoorweg, tenzij:

  • a.

    aan de aanleg of wijziging een besluit tot vaststelling van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit ten grondslag ligt; of

  • b.

    het een rijksweg, provinciale weg of bij omgevingsverordening aangewezen lokale spoorweg betreft.

Artikel 4.181 Doelen

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het bereiken van een adequaat verkeer- en vervoerniveau; en

  • b.

    een aanvaardbaar geluidniveau.

Artikel 4.182 Aanwijzing omgevingsvergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gemeenteweg of waterschapsweg te wijzigen, als:

    • a.

      één of twee rijstroken met meer dan 2 m worden verplaatst;

    • b.

      rijstroken met meer dan 1 m worden verhoogd of verlaagd;

    • c.

      het aantal rijstroken wordt vergroot, anders dan door middel van voorsorteerstroken en in- en uitvoegstroken;

    • d.

      het wegdek wordt vervangen door een minder stil wegdek; of

    • e.

      geluidbeperkende maatregelen bestaande uit werken of bouwwerken langs de weg worden verwijderd.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gemeenteweg of een waterschapsweg toe te voegen als de geluidbelasting op een geluidgevoelig gebouw hoger is dan de standaardwaarde, bedoeld in tabel 5.78t bij artikel 5.78t Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 4.183 Bijzondere aanvraagvereisten

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het toevoegen van een gemeenteweg of waterschapsweg worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand waarop de weg is aangegeven;

  • b.

    een akoestisch rapport, waaruit blijkt hoe hoog de geluidbelasting op omliggende geluidgevoelige gebouwen is, inclusief de gecumuleerde geluidbelasting en de gezamenlijke geluidbelasting; en

  • c.

    een rapport, waarin inzicht wordt gegeven in de haalbaarheid van bron- en overdrachtsmaatregelen ter beperking van geluid op geluidgevoelige activiteiten.

Artikel 4.184 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een gemeenteweg of waterschapsweg wordt alleen verleend als het geluid op geluidgevoelige activiteiten niet hoger is dan de hoogste van de volgende twee waarden:

    • a.

      de standaardwaarde, bedoeld in tabel 3.32 Besluit kwaliteit leefomgeving, daarbij rekening houdend met cumulatie met andere geluidbronnen; of

    • b.

      het geluid op die geluidgevoelige gebouwen voorafgaand aan de aanvraag van de omgevingsvergunning, daarbij rekening houdend met cumulatie met andere geluidbronnen.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor het toevoegen van een gemeenteweg of waterschapsweg wordt alleen verleend als:

    • a.

      er geen geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om aan de standaardwaarde te voldoen;

    • b.

      de overschrijding van de standaardwaarde door het treffen van geluidbeperkende maatregelen zoveel mogelijk wordt beperkt;

    • c.

      het geluid op geluidgevoelige gebouwen niet hoger is dan de grenswaarde, bedoeld in tabel 5.78u bij artikel 5.78u Besluit kwaliteit leefomgeving; en

    • d.

      het cumulatieve geluidniveau aanvaardbaar is.

  • 3.

    De geluidbeperkende maatregelen, bedoelde in het tweede lid, onder a en b, worden in aanmerking genomen als deze naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders:

    • a.

      financieel doelmatig zijn; en

    • b.

      daartegen geen overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard bestaan.

  • 4.

    Als vergunningvoorschrift legt het college van burgemeester en wethouders het gezamenlijke toegestane geluid vast.

Artikel 4.185 Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een weg of spoorweg aan te leggen of te wijzigen als op grond van een omgevingsplan of bij omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit een geluidgevoelig gebouw is toegelaten binnen het aandachtsgebied van die weg of spoorweg.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een weg als:

    • a.

      deze is gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;

    • b.

      een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt;

    • c.

      de snelheid wordt verlaagd;

    • d.

      een wegdeklaag wordt vervangen door een wegdeklaag met dezelfde of een grotere geluidsreducerende werking;

    • e.

      de snelheid wordt verhoogd tot ten hoogste de maximumsnelheid, zoals die gold voor een tijdelijke snelheidsverlaging die als maatregel is opgenomen in een programma als bedoeld in artikel 5.12 van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van de Omgevingswet; of

    • f.

      het wijzigen, gerekend zonder het treffen van maatregelen, leidt tot:

      • 1.

        niet meer dan 50 dB op de gevel van een geluidgevoelig gebouw;

      • 2.

        als een hogere waarde is vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering of de Spoedwet wegverbreding: niet meer dan 2 dB meer geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw dan die hogere waarde of, als de heersende waarde lager is, de heersende waarde; of

      • 3.

        als de weg en het geluidgevoelige gebouw op 1 januari 2007 waren toegelaten, niet eerder een hogere waarde is vastgesteld dan 48 dB en de heersende waarde hoger is dan 48 dB: niet meer dan 2 dB meer dan de heersende waarde.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een spoorweg als:

    • a.

      de intensiteit, de verkeerssnelheid of een combinatie van beide wordt gewijzigd waardoor het geluid onafgerond niet meer dan 1,0 dB toeneemt ten opzichte van het geluid gedurende de drie jaren voorafgaand aan de wijziging;

    • b.

      spoorstaven horizontaal worden verplaatst over een afstand van minder dan 2 m;

    • c.

      spoorstaven verticaal worden verplaatst over een afstand van minder dan 1 m;

    • d.

      de baanconstructie wordt vervangen door een baanconstructie die niet meer geluid emitteert dan de te vervangen constructie; of

    • e.

      het wijzigen, gerekend zonder het treffen van maatregelen, leidt tot:

      • 1.

        niet meer dan 3 dB meer geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw dan de heersende waarde; en

      • 2.

        niet meer dan 63 dB op de gevel van een geluidgevoelig gebouw.

Artikel 4.186 Aandachtsgebied
  • 1.

    Het aandachtsgebied van een weg, met inbegrip van een spoorweg die is verweven of gebundeld met delen van die weg, bedoeld in artikel 4.185eerste lid, strekt zich aan weerszijden van de as van de weg uit tot de volgende afstand, gemeten vanaf de buitenste rijstrook of spoorstaaf:

    • a.

      binnen een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom, tenzij het een autoweg of autosnelweg betreft:

      • 1.

        voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 200 m; en

      • 2.

        voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken of drie of meer sporen: 350 m; en

    • b.

      buiten die bebouwde kom of voor een autoweg of autosnelweg:

      • 1.

        voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken of een of twee sporen: 250 m;

      • 2.

        voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken of drie of meer sporen: 400 m; en

      • 3.

        voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 m.

  • 2.

    Het aandachtsgebied van een spoorweg die niet is verweven of gebundeld met delen van een weg, bedoeld in artikel 4.185eerste lid, strekt zich aan weerszijden van de as van de spoorweg uit tot de volgende afstand, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf:

    • a.

      voor een spoorweg in een tunnel: 25 m; en

    • b.

      voor een andere spoorweg: 100 m.

  • 3.

    Als zich langs een weg of spoorweg een aandachtsgebied bevindt dat bestaat uit delen met een onderling verschillende breedte, geldt voor de aansluiting van de verschillende delen dat het breedste deel over een afstand gelijk aan een derde van de breedte van dat deel, gemeten vanaf het punt van versmalling van de breedte, nog langs de as van de weg of spoorweg doorloopt en met een loodlijn aansluit op het smalste aandachtsgebied.

  • 4.

    Aan de uiteinden van een weg of spoorweg loopt het aandachtsgebied door over een afstand gelijk aan de breedte van dat gebied ter hoogte van dat uiteinde. Het aandachtsgebied loopt door langs een lijn die is gelegen in het verlengde van de as van de weg of spoorweg en behoudt de breedte die het had ter hoogte van het uiteinde.

Artikel 4.187 Aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 4.185eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een akoestisch onderzoek naar:

    • 1.

      het geluid dat geluidgevoelige gebouwen binnen het aandachtsgebied onmiddellijk voorafgaand aan de wijziging of aanleg van de weg of spoorweg ondervinden;

    • 2.

      het geluid dat geluidgevoelige gebouwen binnen het aandachtsgebied in de toekomst door de weg of spoorweg zouden ondervinden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken;

    • 3.

      het geluid door andere wegen of niet te wijzigen delen van de weg, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de wijziging van een weg zal leiden tot een toename van meer dan 2 dB van het geluid op geluidgevoelige gebouwen door die wegen of delen;

    • 4.

      de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat het in de toekomst door de weg optredende geluid op de gebouwen, bedoeld onder 1, de standaardwaarde, zijnde 53 Lden voor een weg en 55 Lden voor een spoorweg, te boven zou gaan of om te voorkomen dat het geluid op geluidgevoelige gebouwen toeneemt ten opzichte van het geluid onmiddellijk voorafgaand aan de wijziging;

  • b.

    een beschrijving van de voorgenomen maatregelen, bedoeld onder a, onder 4; en

  • c.

    een beschrijving van te treffen geluidwerende maatregelen aan gevels van gebouwen waarvoor het toekomstige geluid hoger wordt dan de standaardwaarde en toeneemt ten opzichte van de situatie voor de wijziging of aanleg, voor zover nodig om te voldoen aan de grenswaarde, bedoeld in tabel 3.53 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 4.188 Beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.185eerste lid, wordt alleen verleend als de activiteit er niet toe leidt dat de grenswaarde 70 Lden wordt overschreden.

Artikel 4.189 Voorschriften binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.185eerste lid, worden voorschriften verbonden die ertoe strekken dat:

  • a.

    maatregelen als bedoeld in artikel 4.187, onder a, onder 4, worden getroffen, als deze doelmatig zijn; en

  • b.

    maatregelen als bedoeld in artikel 4.187, onder c, worden getroffen.

Paragraaf 4.3.7 Kwetsbare gebouwen en locaties toevoegen
Artikel 4.190 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over het toevoegen van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties binnen een brandaandachtsgebied als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid Besluit kwaliteit leefomgeving.

Artikel 4.191 Doelen

De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:

  • a.

    het bereiken van een aanvaardbaar veiligheidsniveau van personen; en

  • b.

    het beperken van schade bij een ongeval bij een risicovolle activiteit.

Artikel 4.192 Aanwijzing brandvoorschriftengebied
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties toe te voegen binnen een brandvoorschriftengebied.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid zijn beperkt kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties binnen het brandaandachtsgebied niet aangewezen als brandvoorschriftengebied als bedoeld in artikel 5.14 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 3.

    Binnen het brandvoorschriftengebied geldende aanvullende bouweisen, bedoeld in de artikelen 4.90 tot en met 4.96 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 4.193 Bijzondere aanvraagvereisten

Bij de aanvraag om de omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een berekening van het groepsrisico; en

  • b.

    een verantwoording van het groepsrisico, waarbij ten minste wordt ingegaan op maatregelen die worden getroffen of die zijn overwogen ter bescherming van personen.

Artikel 4.194 Beoordelingsregels omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

  • a.

    het groepsrisico niet meer dan 0,75x de oriëntatiewaarde is; en

  • b.

    maatregelen zijn getroffen ter bescherming van personen in de gebouwen en op de locaties.

Hoofdstuk 5 Milieubelastende activiteiten

Afdeling 5.1 Algemene bepalingen

Artikel 5.1 Toepassingsbereik
  • 1.

    Dit hoofdstuk is van toepassing binnen de locatie woonwijk Tolhek op een milieubelastende activiteit als bedoeld in de bijlage bij de Omgevingswet.

  • 2.

    Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:

    • a.

      wonen;

    • b.

      het feitelijk verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden aan bouwwerken of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk of van een terrein;

    • c.

      een milieubelastende activiteit die in hoofdzaak in de openbare buitenruimte wordt verricht;

    • d.

      doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen;

    • e.

      een evenement:

    • f.

      het verrichten van werkzaamheden met een mobiele installatie op een weiland, akker of bos die geen verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 4.1116 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • g.

      bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor het vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid zijn de paragrafen 5.35.4 en 5.5 van toepassing op het toelaten van activiteiten anders dan het wonen en doorgaand verkeer, die geluid, trillingen of geur veroorzaken en op het toelaten van te beschermen gebouwen.

  • 4.

    Het tweede lid geldt niet voor milieubelastende activiteiten die bestaan uit het lozen op of in de bodem of op de riolering, voor zover het gaat om de gevolgen van het lozen voor de bodem, voor de voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater of voor het zuiveringtechnisch werk.

  • 5.

    Het tweede lid geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in paragraaf 5.6.

Artikel 5.2 Voorrangsbepaling

Tenzij elders in dit omgevingsplan anders bepaald, zijn de regels in dit hoofdstuk niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die als vergunningplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover voorschriften zijn verbonden aan:

  • a.

    een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet onherroepelijke omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;

  • b.

    een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet en na de inwerkingtreding van de Omgevingswet onherroepelijk wordt.

Artikel 5.3 Doelen

De regels in hoofdstuk 5 zijn gesteld met het oog op: 

  • a.

    het waarborgen van de veiligheid;  

  • b.

    het beschermen van de gezondheid; en 

  • c.

    het beschermen van het milieu, waaronder:

    • 1.

      het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; 

    • 2.

      het doelmatig gebruik van energie en grondstoffen; en

    • 3.

      een doelmatig beheer van afvalstoffen. 

Artikel 5.4 Normadressaat

Aan hoofdstuk 5 wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit. 

Artikel 5.5 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 5.3, is verplicht: 

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen; 

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en 

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voorzover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd. 

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat: 

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen; 

    • b.

      alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen; 

    • c.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast; 

    • d.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt; 

    • e.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet

    • f.

      afvalwater dat wordt geloosd en gekanaliseerde emissies van stoffen in de lucht doelmatig kunnen worden bemonsterd; 

    • g.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; 

    • h.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt, en gepresenteerd;

    • i.

      voor zover verontreiniging van de bodem ontstaat, herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijft; en 

    • j.

      afvalstoffen worden afgevoerd na beëindiging van een activiteit.

  • 3.

    De plicht, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval ook in dat de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen en goederen van en naar de activiteit zo veel mogelijk worden voorkomen of beperkt.

  • 4.

    Het eerste lid, voor zover het ziet op het tweede lid, en het tweede lid, zijn niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving

Artikel 5.6 Maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 5.55.10 en 5.11 en de paragrafen 5.2 tot en met 5.16.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 5.10 en 5.11 en de paragrafen 5.2 tot en met 5.16.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift wordt gesteld met het oog op de belangen, bedoeld in artikel 5.3.

  • 4.

    Op het stellen van een maatwerkvoorschrift over een milieubelastende activiteit zijn de instructieregels in paragraaf 5.1.4 en artikel 5.165 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.7 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders, worden die ondertekend en voorzien van:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit; 

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht; 

  • c.

    het adres waarop de activiteit wordt verricht; en

  • d.

    de dagtekening. 

Artikel 5.8 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat
  • 1.

    Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 5.7 wijzigen, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders. 

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders. 

Artikel 5.9 Gegevens en bescheiden op verzoek van het college van burgemeester en wethouders
  • 1.

    Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels uit dit omgevingsplan en maatwerkvoorschriften op grond van dit omgevingsplan voor de activiteit toereikend zijn gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. 

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen. 

Artikel 5.10 Informeren over een ongewoon voorval
Artikel 5.11 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval 
  • 1.

    Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders: 

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan; 

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen; 

    • c.

      andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en 

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor: 

Afdeling 5.2 Zwerfafval

Artikel 5.12 Afval: zwerfvuil

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalstoffen worden binnen een straal van 25 m rond de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, sport- of spelmaterialen, of andere materialen verwijderd die van de activiteit afkomstig zijn.

Afdeling 5.3 Geluid

Paragraaf 5.3.1 Algemene bepalingen
Artikel 5.13 Toepassingsbereik
  • 1.

    Afdeling 5.3 is van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw dat is toegelaten op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit.

  • 2.

     In afwijking van het eerste lid is deze afdeling niet van toepassing op geluid door een activiteit:

    • a.

      op of in een geluidgevoelig gebouw, dat geheel of gedeeltelijk ligt op een gezoneerd industrieterrein of op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld; 

    • b.

      op of in een geluidgevoelig gebouw, dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor een duur van niet meer dan tien jaar; 

    • c.

      op een niet-geluidgevoelige gevel;

  • 3.

    Deze afdeling is alleen van toepassing op het geluid door activiteiten bij detailhandel als:

    • a.

      een of meer elektromotoren aanwezig zijn met een gezamenlijk vermogen van meer dan 1,5 kW, met uitzondering van elektromotoren met een vermogen van 0,25 kW of minder; of 

    • b.

      een of meer stookinstallaties aanwezig zijn met een nominaal thermisch ingangsvermogen van meer dan 130 kW.

Artikel 5.14 Toepassingsbereik: eerbiedigende werking
  • 1.

    In afwijking van artikel 5.13tweede lid onder b, is deze afdeling ook van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een bestaand geluidgevoelig gebouw, dat is toegelaten op grond van dit omgevingsplan voor de duur van niet meer dan tien jaar of in een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. 

  • 2.

    In afwijking van artikel 5.13tweede lid onder b, is deze afdeling niet van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is als:

    • a.

      de activiteit al werd verricht voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet en op een locatie is toegelaten op grond van:

      • 1.

        het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet; of

      • 2.

        een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet; en

    • b.

      het geluidgevoelig gebouw mag worden gebouwd op grond van:

      • 1.

        het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet; of

      • 2.

        een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 3.

    In afwijking van artikel 5.13 is paragraaf 5.3 niet van toepassing op het geluid door bovengrondse hoogspanningsverbindingen met een spanning van ten minste 110 kV.

Artikel 5.15 Geluid: meerdere activiteiten beschouwen als één activiteit

Onverminderd artikel 5.1 worden voor de toepassing van afdeling 5.3 als één activiteit beschouwd, meerdere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die: 

  • a.

    rechtstreeks met elkaar samenhangen en met elkaar in technisch verband staan; of 

  • b.

    elkaar functioneel ondersteunen. 

Artikel 5.16 Geluid: waar waarden gelden

De waarden voor het geluid door een activiteit gelden: 

  • a.

    als het gaat om een geluidgevoelig gebouw: op de gevel; 

  • b.

    als het gaat om een nieuw te bouwen geluidgevoelig gebouw: op de locatie waar een gevel mag komen; 

  • c.

    in afwijking van onder a. en b., als het gaat om een woonschip of woonwagen: op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van dat woonschip of die woonwagen; en 

  • d.

    als het gaat om een geluidgevoelige ruimte: in een geluidgevoelige ruimte. 

Artikel 5.17 Geluid: functionele binding

De waarden voor geluid zijn niet van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw dat een functionele binding heeft met die activiteit. 

Artikel 5.18 Geluid: onderzoek
  • 1.

    In de volgende gevallen wordt er een geluidonderzoek verricht: 

    • a.

      als tussen 19.00 en 7.00 uur per dag gemiddeld meer dan vier transportbewegingen plaatsvinden met motorvoertuigen waarvan de massa van het ledig voertuig vermeerderd met het laadvermogen meer is dan 3.500 kg en binnen een afstand van 50 m van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn, tenzij het gaat om het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden of een activiteit waarvan horeca-activiteiten de kern vormen; 

    • b.

      als in de buitenlucht metalen in bulk worden overgeslagen of in de buitenlucht metalen mechanisch worden bewerkt; 

    • c.

      bij het reinigen van afvalwater door waterstraal- of oppervlaktebeluchters met een capaciteit van 120.000 of meer vervuilingseenheden; 

    • d.

      bij het neutraliseren van airbags of gordelspanners door deze te ontsteken; 

    • e.

      bij het vervaardigen van betonmortel of betonwaren; 

    • f.

      bij een binnenschietbaan als de afstand van de binnenschietbaan tot het dichtstbijzijnde geluidgevoelige gebouw kleiner is dan 50 m; 

    • g.

      als het op basis van de aard van de activiteit aannemelijk is dat: 

      • 1.

        in enige ruimte op de locatie waarop de activiteit wordt verricht, het equivalente geluidniveau (LAeq) veroorzaakt door de ten gehore gebrachte muziek in de representatieve bedrijfssituatie, meer bedraagt dan: 

        • I.

          70 dB(A), als die ruimte in- of aanpandig is gelegen met geluidgevoelige gebouwen; of 

        • II.

          80 dB(A), in andere gevallen dan bedoeld onder I; of 

      • 2.

        in de buitenlucht of op een open terrein muziek ten gehore zal worden gebracht. 

  • 2.

    Het gemiddelde aantal transportbewegingen is een gemiddelde gemeten over de periode van een jaar.  

  • 3.

    Uit het rapport van een geluidonderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt op grond van verrichte geluidsmetingen of geluidsberekeningen of wordt voldaan aan:

    • a.

      de waarden, bedoeld in de paragraaf 5.3.2 of  

    • b.

      de van toepassing zijnde geluidswaarden van de omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift. In het rapport wordt aangegeven welke voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat de waarden, bedoeld onder a., worden overschreden. 

Artikel 5.19 Gegevens en bescheiden: rapport geluidonderzoek
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit wordt het rapport van het geluidonderzoek, bedoeld in artikel 5.18, verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders. 

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan op grond van de gegevens in het rapport van het geluidonderzoek, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders. 

Paragraaf 5.3.2 Geluid door activiteiten, anders dan specifieke activiteiten
Artikel 5.20 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het geluid door activiteiten op of in een geluidgevoelig gebouw.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is deze paragraaf niet van toepassing op het geluid waarvoor bij maatwerkvoorschrift of maatwerkregel is bepaald dat het niet representatief is voor een activiteit. 

Artikel 5.21 Geluid: waarden voor geluidgevoelige gebouwen
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is het geluid door een activiteit op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 5.3.1.

    Tabel 5.3.1 Standaardwaarde voor geluid op een geluidgevoelig gebouw

     

    07.00 – 19.00 uur

    19.00 – 23.00 uur

    23.00 – 07.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als gevolg van activiteiten

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A

    Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen 

     

    70 dB(A)

    70 dB(A)

    Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden

     

    65 dB(A)

    65 dB(A)

  • 2.

    Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden. Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is het geluid door een activiteit, in een geluidgevoelige ruimte binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 5.3.2.

    Tabel 5.3.2 Grenswaarde toelaatbaar geluid in geluidgevoelige ruimte binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen

     

    07.00 – 19.00 uur

    19.00 – 23.00 uur

    23.00 – 07.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT 

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A

    Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen

     

    55 dB(A)

    55 dB(A)

    Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden

     

    45 dB(A)

    45 (dB(A)

  • 3.

    Het geluid van een nieuw geluidgevoelig gebouw in een geluidaandachtsgebied mag niet hoger zijn dan de standaardwaarden bedoeld in tabel 5.3.3.

    Tabel 5.3.3 Standaardwaarde geluidgevoelige gebouwen

    Geluidbronsoort

    Standaardwaarde

    Provinciale wegen

    Rijkswegen

    50 Lden 

    Gemeentewegen

    Waterschapswegen

    53 Lden

    Lokale spoorwegen

    Hoofdspoorwegen

    55 Lden 

    Industrieterreinen

    50 Lden

    40 Lnight   

  • 4.

    De in het eerste en het tweede lid opgenomen maximale geluidniveaus LAmax zijn niet van toepassing op het laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur.

Artikel 5.22 Geluid: waarden voor geluidgevoelige gebouwen: tankstation
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 5.21eerstederde en vierde lid, het geluid door het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 5.3.4. Hierbij moet voldaan worden aan de grenswaarden voor de binnenniveaus voor de avond als bedoeld in artikel 5.21tweede lid, tabel 5.3.2.

    Tabel 5.3.4 Waarde voor geluid op een geluidgevoelig gebouw door het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden.

     

    07.00 – 21.00 uur 

    21.00 - 07.00 uur 

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT 

    als gevolg van activiteiten

    50 dB(A)

    40 dB(A) 

     

    Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van 

    activiteiten

    70 dB(A)

    60 dB(A) 

     

     
  • 2.

    De in het eerste lid opgenomen maximale geluidniveaus LAmax  zijn niet van toepassing op laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 21.00 uur.

Artikel 5.23 Geluid: buiten beschouwing laten van geluidbronnen
  • 1.

    Bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in artikel 5.21 en artikel 5.22, blijft buiten beschouwing:

    • a.

      het geluid door de inzet van motorvoertuigen of helikopters voor spoedeisende medische hulpverlening, ongevallenbestrijding, brandbestrijding, gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval;

    • b.

      het geluid voor het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, en ook het geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden;

    • c.

      het geluid van het traditioneel ten gehore brengen van muziek tijdens het hijsen en strijken van de nationale vlag bij zonsopkomst en zonsondergang op militaire terreinen;

    • d.

      het ten gehore brengen van muziek wegens het oefenen door militaire muziekkorpsen in de buitenlucht gedurende de dagperiode met een maximum van twee uur per week op militaire terreinen;

    • e.

      het ten gehore brengen van onversterkte muziek, behalve voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld.

  • 2.

    Bij het bepalen van het maximale geluidniveau (LAmax), bedoeld in artikel 5.21 en artikel 5.22, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van: 

    • a.

      het komen en gaan van bezoekers bij een activiteit waarvan horeca-, sport- of recreatieactiviteiten de kern vormen; of 

    • b.

      het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan; 

    • c.

      onversterkt stemgeluid, tenzij het muziekgeluid is of daarmee is vermengd.

  • 3.

    De maximale geluidniveaus (LAmax), bedoeld in artikel 5.21 artikel 5.22, zijn tussen 23.00 en 7.00 uur niet van toepassing op aandrijfgeluid van motorvoertuigen bij het laden en lossen als:

    • a.

      voor die activiteit het in die periode geldende maximale geluidniveau (LAmax) niet te bereiken is door het treffen van maatregelen; en 

    • b.

      het niveau van het aandrijfgeluid op een afstand van 7,5 m van het motorvoertuig niet hoger is dan 65dB(A). 

Artikel 5.24 Geluid: festiviteiten
  • 1.

    De waarden, bedoeld in artikel 5.21 en artikel 5.23, zijn voor zover de naleving van deze normen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met de viering van: 

    • a.

      festiviteiten die bij of krachtens gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor die verordening geldt; en 

    • b.

      andere festiviteiten die plaatsvinden op de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het aantal bij of krachtens die verordening aan te wijzen dagen of dagdelen per gebied of categorie van bedrijfssector kan verschillen en niet meer bedraagt dan twaalf per kalenderjaar. 

  • 2.

    Een festiviteit die ten hoogste een etmaal duurt, maar die zowel voor als na 00.00 uur plaatsvindt, wordt beschouwd als plaatshebbende op één dag. 

Artikel 5.25 Geluid: meet- en rekenbepalingen

Op het bepalen van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) of het maximaal geluidniveau (LAmax), bedoeld in deze paragraaf, zijn de artikelen 6.6 en 6.7 van de Omgevingsregeling van toepassing. 

Afdeling 5.4 Trillingen

Artikel 5.26 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op:

    • a.

      een locatie van een activiteit, anders dan het wonen, die trillingen in een frequentie van 1 tot  80 Hz veroorzaakt in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, dat is toegelaten  op grond van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit; of

    • b.

      een trillinggevoelig gebouw waarop trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz worden  veroorzaakt door een activiteit, anders dan het wonen, die op een locatie is toegelaten op grond  van dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is deze afdeling niet van toepassing op:  

    • a.

      een trillinggevoelige ruimte in een trillinggevoelig gebouw dat geheel of gedeeltelijk is gelegen op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als  omgevingswaarden zijn vastgesteld; 

    • b.

      een trillinggevoelig gebouw dat op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar, met uitzondering van artikel 5.27;

    • c.

      activiteiten die in de hoofdzaak in de openbare ruimte worden verricht en evenementen die niet plaatsvinden op een locatie voor evenementen, met uitzondering van artikel 5.27 tot en met artikel 5.30; en

    • d.

      doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen.

Artikel 5.27 Trillingen: meerdere activiteiten beschouwen als een activiteit

Onverminderd artikel 5.1 wordt voor de toepassing van deze afdeling als één activiteit beschouwd, meerdere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die: 

  • a.

    rechtstreeks met elkaar samenhangen en met elkaar in technisch verband staan; of 

  • b.

    elkaar functioneel ondersteunen. 

Artikel 5.28 Trillingen: functionele binding

De waarden voor trillingen zijn niet van toepassing op trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten van een trillinggevoelig gebouw dat een functionele binding heeft met die activiteit.

Artikel 5.29 Trillingen: waarden voor trillingen
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van trillinghinder zijn de continue trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten, niet hoger dan de waarde A1 trillingssterkte Vmax, bedoeld in tabel 5.4.1.

  • 2.

    Als niet voldaan wordt aan de waarde, bedoeld in het eerste lid, is de waarde van continue trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten, niet hoger dan de waarden onder A2 trillingssterkte Vmax en A3 trillingssterkte Vper, bedoeld in tabel 5.4.1.

    Tabel 5.4.1 Waarde voor continue trillingen in trillinggevoelige ruimten

    Soort

    waarden

     

    07.00 – 23.00 uur

    23.00 – 07.00 uur

    A1 onderste norm voor trillingssterkte Vmax

    0,1

    0,1

    A2 bovenste norm voor trillingssterkte Vmax

    0,4

    0,2

    A3 norm voor trillingssterkte Vper

    0,05

    0,05

  • 3.

    In afwijking van tweede lid moet met het oog op het voorkomen of het beperken van trillinghinder zijn de herhaald voorkomende trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten, niet hoger dan de waarde A1 trillingssterkte Vmax, bedoeld in tabel 5.4.2.

    Tabel 5.4.2 

    Soort

    waarden

     

    07.00 – 23.00 uur

    23.00 – 07.00 uur

    A1 onderste norm voor trillingssterkte Vmax

    0,2

    0,2

    A2 bovenste norm voor trillingssterkte Vmax

    0,8

    0,4

    A3 norm voor trillingssterkte Vper

    0,1

    0,1

  • 4.

    De waarden zoals bedoeld in tabel 5.4.1 en 5.4.2 gelden niet voor trillingen in trillinggevoelige ruimten van ‘trillinggevoelig gebouwen met een functionele binding of voormalige functionele binding’ met die activiteit.

  • 5.

    Op een locatie waar dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit het bouwen van een trillinggevoelig gebouw toelaat, zijn de normen pas van toepassing als het gebouw is gerealiseerd.

Artikel 5.30 Trillingen: meet- en rekenbepalingen

Op het bepalen van de trillingen, bedoeld in deze afdeling, is artikel 6.11 van de Omgevingsregeling van toepassing.

Afdeling 5.5 Geur

Paragraaf 5.5.1 Algemene bepalingen
Artikel 5.31 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op de geur door een activiteit als bedoeld in artikel 5.1 op een geurgevoelig gebouw.

Artikel 5.32 Voorkomen of beperken van geurhinder
  • 1.

    Indien bij een activiteit emissies naar de lucht plaatsvinden, wordt daarbij geurhinder bij geurgevoelige gebouwen voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is wordt de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan, indien het redelijk vermoeden bestaat dat er sprake is van geurhinder, verzoeken dat een rapport van een geuronderzoek wordt overgelegd. Een geuronderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig de NTA 9065. Het rapport bevat ook een onderzoek naar de beschikbaarheid van technische voorzieningen en gedragsregels om geurhinder te beperken.

  • 3.

    Bij het bepalen van een aanvaardbaar niveau van geurhinder kan onder meer rekening worden gehouden met de volgende aspecten:

    • a.

      de bestaande toetsingskaders, waaronder lokaal geurbeleid;

    • b.

      de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige gebouwen;

    • c.

      de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij de betreffende activiteit;

    • d.

      de historie van de betreffende activiteit en het klachtenpatroon met betrekking geurhinder;

    • e.

      de bestaande en verwachte geurhinder van de betreffende activiteit, en

    • f.

      de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels.

  • 4.

    De bevoegdheid om maatwerkvoorschrift te stellen houdt in ieder geval in dat het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift:

    • a.

      geuremissiewaarden kan vaststellen;

    • b.

      kan bepalen dat bepaalde geurbelastingen ter plaatse van geurgevoelige gebouwen niet worden overschreden, of

    • c.

      kan bepalen dat technische voorzieningen worden aangebracht of gedragsregels in acht worden genomen om de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau te beperken.

Afdeling 5.6 Bodembeheer

Paragraaf 5.6.1 Nazorg na saneren van de bodem
Artikel 5.33 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verrichten van nazorg als saneren van de bodem heeft plaatsgevonden op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, dit omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift.

Artikel 5.34 Nazorg na afloop van saneren van de bodem
  • 1.

    De eigenaar, erfpachter of gebruiker van een locatie treft de noodzakelijke maatregelen gericht op het voor onbepaalde tijd in stand houden en onderhouden of vervangen van een afdeklaag.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor tijdelijke beschermingsmaatregelen die de bron van verontreiniging niet wegnemen maar blootstelling aan de verontreiniging voorkomen in verband met een toevalsvondst als bedoeld in artikel 19.9a van de Omgevingswet.

  • 3.

    Een afdeklaag zoals genoemd in het eerste lid, dient met een minimale dikte van 1 m aangebracht te worden en als zodanig in stand te worden gehouden.

  • 4.

    Indien bij een activiteit een toevalsvondst, als bedoeld in artikel 19.9a Omgevingswet, wordt gedaan moet de eigenaar in opdracht van het bevoegd gezag maatregelen nemen. Afhankelijk van de aard van de vondst kunnen de volgende maatregelen gelden:

    • a.

      ventilatie bij uitdamping; of

    • b.

      het plaatsen van een hek om het braakliggend terrein.

Paragraaf 5.6.2 Kleinschalig graven boven de interventiewaarde bodemkwaliteit
Artikel 5.35 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het graven in de bodem waarbij het bodemvolume waarin wordt gegraven kleiner dan of gelijk is aan 25 m3 en sprake is van:

    • a.

      locaties waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking is verleend als bedoeld in artikel 29 in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarin is vastgesteld dat bij het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is; of

    • b.

      locaties of gebieden waar de bodem diffuus is verontreinigd tot boven de interventiewaarde bodemkwaliteit zoals dat blijkt uit:

  • 2.

    Graven in de bodem als bedoeld in het eerste lid omvat ook:

    • a.

      het zeven van de uitkomende grond op dezelfde locatie;

    • b.

      het tijdelijk opslaan van grond; en

    • c.

      het terugplaatsen van grond na afloop van tijdelijk uitnemen.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het graven in de waterbodem.

Artikel 5.36 Gegevens en bescheiden: voor het begin van de activiteit
  • 1.

    Ten minste een week voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 5.35, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit; 

    • c.

      de verwachte duur ervan; en

    • d.

      de beschikbare bodemkwaliteitsgegevens.

  • 2.

    Onverwijld na het wijzigen van de begrenzing of de verwachte datum van het begin van de activiteit worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      als het alleen gaat om het tijdelijk uitnemen van grond zonder tijdelijke opslag; en

    • b.

      op het graven in de bodem in verband met een spoedreparatie van vitale ondergrondse infrastructuur.

Artikel 5.37 Bodem en afval: tijdelijke opslag van vrijkomende grond

Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen wordt grond die bij het graven is vrijgekomen niet langer dan acht weken na beëindiging van het graven in de directe nabijheid van de ontgravingslocatie opgeslagen.

Artikel 5.38 Bodem en afval: milieukundige begeleiding bij kleinschalig graven

Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen, wordt de activiteit milieukundig begeleid volgens BRL SIKB 6000 als het graven plaatsvindt op een locatie waar grond boven de interventiewaarde wordt ontgraven inclusief een locatie waar een afdeklaag is aangebracht als saneringsaanpak en de ontgraving dieper reikt dan deze afdeklaag.

Paragraaf 5.6.3 Activiteiten op een locatie met een historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico
Artikel 5.39 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op een activiteit op een locatie waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking is vastgesteld krachtens artikel 29 in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarin is vastgesteld dat bij het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.

Artikel 5.40 Bodem: mitigerende maatregelen

Degene die een activiteit als bedoeld in artikel 5.39, verricht, neemt in het belang van bescherming van de bodem maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen of te beperken of, als dat redelijkerwijs mogelijk is in samenhang met de activiteit die wordt verricht, ongedaan te maken.

Afdeling 5.7 Afvalwaterbeheer

Paragraaf 5.7.1 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering
Artikel 5.41 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van:

  • a.

    een bodemsanering of grondwatersanering;

  • b.

    een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering; en

  • c.

    ontwatering.

Artikel 5.42 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 5.41, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit;

    • c.

      de beschikbare (bodem)kwaliteitsgegevens.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering, als:

    • a.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt; of

    • b.

      het lozen plaatsvindt bij wonen.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.

Artikel 5.43 Lozen van grondwater bij saneringen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.

  • 2.

    Voor het lozen van dat grondwater op of in de bodem zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in bijlage XIX bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Voor het lozen van dat grondwater in een schoonwaterriool zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 5.7.1, gemeten in een steekmonster.

  • 4.

    Dat grondwater wordt niet geloosd in een vuilwaterriool.

    Tabel 5.7.1 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in µg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 µg/l

    PAK’s

    1 µg/l

    BTEX

    50 µg/l

    Vluchtige organohalogeen-verbindingen uitgedrukt als chloor

    20 µg/l

    Aromatische organohalogeen-verbindingen

    20 µg/l

    Minerale olie

    500 µg/

    Cadmium

    4 µg/l

    Kwik

    1 µg/l

    Koper

    11 µg/l

    Nikkel

    41 µg/l

    Lood

    53 µg/l

    Zink

    120 µg/

    Chroom

    24 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 mg/l

     
Artikel 5.44 Lozen van grondwater bij ontwatering
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering, dat niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering en dat geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is, worden geloosd op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.

  • 2.

    Voor het lozen van dat grondwater in een schoonwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l en voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Voor het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l.

  • 4.

    Het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool duurt niet langer dan 8 weken en de geloosde hoeveelheid is ten hoogste 5 m3/u.

  • 5.

    Het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering bij wonen.

Artikel 5.45 Meet- en rekenbepalingen
Paragraaf 5.7.2 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening
Artikel 5.46 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater dat:

Artikel 5.47 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing van afvloeiend hemelwater; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

    • c.

      de beschikbare kwaliteitsgegevens.

  • 2.

    Ten minste zes maanden voor het veranderen van het lozen door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen of daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5.48 Lozen van afvloeiend hemelwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool met uitzondering van asbest(verdachte) afdekmaterialen (als dakbedekking).

  • 2.

    Afvloeiend hemelwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd als het lozen op of in de bodem, in een schoonwaterriool of op een oppervlaktewaterlichaam redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater dat:

    • a.

      afkomstig is van wonen; of

    • b.

      al plaatsvond voordat het Activiteitenbesluit milieubeheer of het Besluit lozen buiten inrichtingen op de lozing van toepassing werd.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen in een schoonwaterriool geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 5.

    Bij het lozen vanuit een pompkelder van een tunnel of een verdiept weggedeelte is, als dat redelijkerwijs mogelijk is, een voorziening aanwezig om, in afwijking van het vierde lid, het meest vervuilde hemelwater in een vuilwaterriool te lozen.

Paragraaf 5.7.3 Lozen van huishoudelijk afvalwater
Artikel 5.49 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater.

Artikel 5.50 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 5.52, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over: 

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet.

Artikel 5.51 Geen voedselvermaling

Huishoudelijk afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen in een huishouden en daarmee samenhangende activiteiten, dat afvalstoffen bevat die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen, wordt niet geloosd.

Artikel 5.52 Lozen van huishoudelijk afvalwater
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt huishoudelijk afvalwater alleen op of in de bodem geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2.000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

    • a.

      40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

    • b.

      100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

    • c.

      600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

    • d.

      1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en

    • e.

      3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater op of in de bodem dat voor 1 juli 1990 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid kan huishoudelijk afvalwater in de bodem worden geloosd vanuit een spoorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van de Spoorwegwet.

Artikel 5.53 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op of in de bodem, geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 5.7.2.

    Tabel 5.7.2 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

     

    Representatief etmaalmonster

    Steekmonster

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

  • 3.

    Als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat kan het, in afwijking van het tweede lid, voor vermenging met ander afvalwater worden geleid door een septictank:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

Artikel 5.54 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

    • a.

      voor biochemisch zuurstofverbruik: NEN-EN-ISO 5815-1/2; en

    • b.

      voor chemisch zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705.

Paragraaf 5.7.4 Lozen van koelwater
Artikel 5.55 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van koelwater dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 5.56 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 5.55, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5.57 Koelwater
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater worden geloosd in schoonwaterriool.

  • 2.

    Koelwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd als het lozen in een schoonwaterriool of op een oppervlaktewaterlichaam redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3.

    Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.

Paragraaf 5.7.5 Lozen bij onderhoudswerkzaamheden aan bouwwerken
Artikel 5.58 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van reinigingswerkzaamheden, conserveringswerkzaamheden of andere onderhoudswerkzaamheden aan bouwwerken.

Artikel 5.59 Periodiek reinigen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater wordt afvalwater afkomstig van reinigingswerkzaamheden, conserveringswerkzaamheden of andere onderhoudswerkzaamheden aan bouwwerken niet in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater of op of in de bodem geloosd, tenzij het gaat om afvalwater afkomstig van reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

Paragraaf 5.7.6 Lozen bij opslaan en overslaan van goederen
Artikel 5.60 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan en overslaan van goederen.

Artikel 5.61 Inerte goederen

Voor de toepassing van deze paragraafworden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

  • a.

    bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • b.

    grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • c.

    A-hout en ongeshredderd B-hout;

  • d.

    snoeihout;

  • e.

    banden van voertuigen;

  • f.

    autowrakken bij een autodemontagebedrijf waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt en wrakken van tweewielige motorvoertuigen bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt;

  • g.

    straatmeubilair;

  • h.

    tuinmeubilair;

  • i.

    aluminium, ijzer en roestvrij staal;

  • j.

    kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

  • k.

    kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

  • l.

    papier en karton;

  • m.

    textiel en tapijt; en

  • n.

    vlakglas.

Artikel 5.62 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 5.60, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de opgeslagen goederen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van wonen.

Artikel 5.63 Lozen bij opslaan van inerte goederen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.

  • 2.

    Dat afvalwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd, als het lozen op of in de bodem, op een oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3.

    Voor het lozen van dat afvalwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 4.

    Als de opgeslagen inerte goederen worden bevochtigd, wordt afvalwater dat met opgeslagen goederen in contact is geweest, zoveel mogelijk voor dit bevochtigen gebruikt.

  • 5.

    Het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van wonen.

Artikel 5.64 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Op het analyseren van onopgeloste stoffen is NEN-EN 872 van toepassing.

Artikel 5.65 Uitzondering voorgeschreven lozingsroute bij opslaan van lekkende, uitlogende en vermestende goederen

Als in de waterschapsverordening een andere lozingsroute is toegestaan, wordt, in afwijking van artikel 4.1058, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, het te lozen afvalwater, bedoeld in dat artikel, geloosd in een vuilwaterriool of via die andere route.

Paragraaf 5.7.7 Lozen vanuit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater
Artikel 5.66 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig uit:

Artikel 5.67 Lozen vanuit openbaar hemelwaterstelsel en openbaar ontwateringsstelsel

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan het afvalwater afkomstig uit een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar ontwateringsstelsel worden geloosd op of in de bodem, als dat stelsel voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van voorzieningen en maatregelen als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° en 2°, van de Omgevingswet, en dat stelsel volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Artikel 5.68 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, worden geloosd op of in de bodem, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Paragraaf 5.7.8 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen
Artikel 5.69 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van middelen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit.

Artikel 5.70 Schoonmaken drinkwaterleidingen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater, worden geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.

  • 2.

    Dat afvalwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd als het lozen op of in de bodem, op een oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 3.

    Bij het lozen op of in de bodem ontstaat geen wateroverlast.

  • 4.

    Aan het water dat wordt gebruikt voor het schoonmaken en dat wordt geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool worden geen chemicaliën toegevoegd.

Paragraaf 5.7.9 Lozen bij calamiteitenoefeningen
Artikel 5.71 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor het lozen van afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken, bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 5.72 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 5.71, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de activiteit; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5.73 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening worden geloosd op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.

Paragraaf 5.7.10 Lozen bij maken van betonmortel
Artikel 5.74 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel en het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd, als een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving de activiteit omvat.

Artikel 5.75 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 5.74 worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de lozingsroute;

    • b.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5.76 Water
  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.140, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan te lozen afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel en het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd, ook worden geloosd in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.

  • 2.

    Voor het lozen van dat afvalwater in een schoonwaterriool zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 5.7.3, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 5.7.3 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

  • 3.

    Voor het lozen van dat afvalwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.

Artikel 5.77 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:

Afdeling 5.8 Uitwassen van beton

Artikel 5.78 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het uitwassen van beton, als een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving de activiteit omvat.

Artikel 5.79 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 5.78 worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5.80 Water
Artikel 5.81 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Op het analyseren van onopgeloste stoffen is NEN-EN 872 van toepassing.

Afdeling 5.9 Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal

Artikel 5.82 Toepassingsbereik
  • 1.

    Dezeafdeling is van toepassing op het ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal.

  • 2.

    Deze afdeling is niet van toepassing op:

    • a.

      digitaal afdrukken; en

    • b.

      ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal bij wonen.

Artikel 5.83 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 5.82 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;

    • b.

      gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:

      • 1.

        de grenzen van het terrein;

      • 2.

        de ligging en de indeling van de gebouwen;

      • 3.

        het gebruik van de te onderscheiden ruimten;

      • 4.

        de ligging van de bedrijfsriolering; en

      • 5.

        de plaats van de lozingspunten;

    • c.

      een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en

    • d.

      gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5.84 Water
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal worden geloosd in een vuilwaterriool. Het afvalwater wordt niet geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.

  • 2.

    Er worden in goede staat verkerende afkwetsrollen gebruikt en er wordt een doelmatige zilverterugwininstallatie toegepast.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid hoeft geen zilverterugwininstallatie te worden toegepast als per jaar minder dan 700 liter aan gebruiksklare fixeer wordt gebruikt en er gedragsvoorschriften zijn opgesteld en worden nageleefd gericht op het beperken van de emissie van zilver.

  • 4.

    Voor het afvalwater is de emissiegrenswaarde voor zilver 4 milligram per liter, gemeten in een steekmonster.

Artikel 5.85 Meet- en rekenbepalingen

Afdeling 5.10 Wassen van motorvoertuigen

Artikel 5.86 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het uitwendig wassen van motorvoertuigen.

  • 2.

    Deze afdeling is niet van toepassing:

Artikel 5.87 Bodem
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met oliën, vetten en koelvloeistof wordt gewassen boven een vloeistofdichte bodemvoorziening.

  • 2.

    Motorvoertuigen kunnen ook worden gewassen op een mobiele wasinstallatie die zodanig is uitgevoerd dat vloeistoffen niet in de bodem kunnen geraken, als die mobiele wasinstallatie niet langer dan zes maanden aaneengesloten op eenzelfde locatie is geplaatst.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing, als per week ten hoogste één motorvoertuig waarmee geen gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast, uitwendig wordt gewassen.

Artikel 5.88 Water
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het wassen van motorvoertuigen worden geloosd in een vuilwaterriool. Het afvalwater wordt niet geloosd in een schoonwaterriool.

  • 2.

    Het lozen op of in de bodem is toegestaan, als per week ten hoogste één motorvoertuig waarmee geen gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast, uitwendig wordt gewassen.

  • 3.

    Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor olie 20 mg/l, gemeten in een steekmonster, of dat afvalwater wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:

    • a.

      volgens NEN-EN 858-1 of NEN-EN 858-1/A1 en NEN-EN 858-2; of

    • b.

      die zijn geplaatst voor 2 november 2010 en zijn afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

Artikel 5.89 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is voor olie NEN-EN-ISO 9377-2 van toepassing.

Afdeling 5.11 Voedselbereiding

Paragraaf 5.11.1 Niet-industriële voedselbereiding
Artikel 5.90 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het bereiden van voedingsmiddelen met:

    • a.

      keukenapparatuur;

    • b.

      grootkeukenapparatuur;

    • c.

      een of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

    • d.

      een of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kW.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing als een activiteit als bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving de activiteit omvat, met uitzondering van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

Artikel 5.91 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 5.90 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;

    • b.

      gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:

      • 1.

        de grenzen van het terrein;

      • 2.

        de ligging en de indeling van de gebouwen;

      • 3.

        het gebruik van de te onderscheiden ruimten;

      • 4.

        de ligging van de bedrijfsriolering; en

      • 5.

        de plaats van de lozingspunten;

    • c.

      een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en

    • d.

      gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die wonen of werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

Artikel 5.92 Water
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd in een vuilwaterriool. Het afvalwater wordt niet geloosd in een schoonwaterriool.

  • 2.

    Als niet in een vuilwaterriool kan worden geloosd, kan het afvalwater op de bodem worden geloosd, als het afvalwater gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater wordt geloosd en de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen.

  • 3.

    Afvalwater dat afvalstoffen bevat, die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen, wordt niet geloosd.

  • 4.

    Vethoudend afvalwater dat wordt geloosd, wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door:

    • a.

      een vetafscheider en slibvangput volgens NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2; of

    • b.

      een vetafscheider en slibvangput die zijn geplaatst voor 14 september 2004 en zijn afgestemd op de hoeveelheid afvalwater die wordt geloosd.

  • 5.

    In afwijking van NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2 kan met een lagere frequentie van het legen en reinigen dan daar vermeld worden volstaan als dit geen nadelige gevolgen heeft voor het doelmatig functioneren van de afscheider.

Artikel 5.93 Geur
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder worden afgezogen dampen en gassen die naar de buitenlucht worden geëmitteerd:

    • a.

      ten minste 2 m boven de hoogste daklijn van de binnen 25 m van de uitmonding gelegen bebouwing afgevoerd; of

    • b.

      geleid door een ontgeuringsinstallatie.

  • 2.

    Dampen die vrijkomen bij het bereiden van voedingsmiddelen met grootkeukenapparatuur door frituren, bakken in olie of vet of grillen, anders dan met houtskool, worden afgezogen en geleid door een vetvangend filter.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing:

    • a.

      op het bereiden van voedingsmiddelen met keukenapparatuur; en

    • b.

      als het mogelijke effect van de geuremissie van de uittredende lucht van een afzuiginstallatie beperkt blijft tot een gezoneerd industrieterrein, op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld of een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein met minder dan één geurgevoelig gebouw per hectare.

  • 4.

    Voor zover er geen verandering van de activiteit plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op een geurgevoelig gebouw, is het eerste lid niet van toepassing als voor 1 januari 2008 voor die activiteit:

    • a.

      een vergunning is verleend die voor die datum onherroepelijk is; of

    • b.

      voorschriften golden op grond van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Paragraaf 5.11.2 Voedingsmiddelenindustrie
Artikel 5.94 Toepassingsbereik
Artikel 5.95 Geur: beginnen of uitbreiden activiteit
  • 1.

    Het beginnen of uitbreiden in capaciteit van een activiteit als bedoeld in artikel 5.94 is alleen toegestaan als nieuwe geurhinder op een geurgevoelig gebouw wordt voorkomen.

  • 2.

    Het eerste lid is ook van toepassing op het wijzigen van de activiteit, als die wijziging leidt tot een grotere of andere geurbelasting ter plaatse van een geurgevoelig gebouw.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid bij maatwerkvoorschrift een bepaalde mate van nieuwe geurhinder ter plaatse van geurgevoelige objecten toestaan, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. Bij het stellen van het maatwerkvoorschrift is artikel 5.32 van overeenkomstige toepassing. In maatwerkschrift kunnen voorschriften worden opgenomen om een aanvaardbaar geurklimaat te borgen.

Paragraaf 5.11.3 Slachten van dieren en bewerken van dierlijke bijproducten of, uitsnijden van vlees, vis of organen
Artikel 5.96 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op:

    • a.

      het slachten van ten hoogste 10.000 kilogram levend gewicht aan dieren per week en het broeien, koken of pekelen van daarbij vrijkomende dierlijke bijproducten;

    • b.

      het uitsnijden van vlees van karkassen of karkasdelen;

    • c.

      het uitsnijden van vis; of

    • d.

      het uitsnijden en pekelen van organen.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing als een activiteit als bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving de activiteit omvat.

Artikel 5.97 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 5.96 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;

    • b.

      gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:

      • 1.

        de grenzen van het terrein;

      • 2.

        de ligging en de indeling van de gebouwen;

      • 3.

        het gebruik van de te onderscheiden ruimten;

      • 4.

        de ligging van de bedrijfsriolering;

      • 5.

        de plaats van de lozingspunten; en

      • 6.

        de plaats waar bodembedreigende stoffen worden gebruikt, geproduceerd of uitgestoten;

    • c.

      een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en

    • d.

      gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5.98 Water: lozingsroute en zuivering
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater vindt het slachten van dieren en het broeien, koken of pekelen van daarbij vrijkomende dierlijke bijproducten inpandig plaats.

  • 2.

    Te lozen afvalwater kan worden geloosd in een vuilwaterriool, als dat afvalwater afkomstig is van:

    • a.

      het bewerken van dierlijke bijproducten; of

    • b.

      het reinigen en desinfecteren van ruimtes waar een activiteit als bedoeld in artikel 5.96 is uitgevoerd.

  • 3.

    Het afvalwater wordt niet geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.

  • 4.

    Vethoudend afvalwater dat wordt geloosd, wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door:

    • a.

      een vetafscheider en slibvangput volgens NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2;

    • b.

      een vetafscheider en slibvangput die zijn geplaatst voor 14 september 2004 en zijn afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd; of

    • c.

      een flocculatieafscheider die is geplaatst voor 1 januari 2013 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

  • 5.

    In afwijking van NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2 kan met een lagere frequentie van het legen en reinigen dan in die normen vermeld worden volstaan als dit geen nadelige gevolgen heeft voor het doelmatig functioneren van de afscheider.

  • 6.

    Het afvalwater wordt niet door een biologische zuivering geleid.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.

Artikel 5.99 Geur: voorkomen of beperken geurhinder
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder:

    • a.

      wordt bij het slachten van dieren ten minste de vaste dierlijke mest die vrijkomt bij het slachten in afgesloten, lekvrije tonnen of bakken opgeslagen; en

    • b.

      worden dampen en gassen van het broeien of koken van dierlijke bijproducten afgezogen, als deze op de buitenlucht worden geëmitteerd:

      • 1.

        ten minste 2 m boven de hoogste daklijn van de binnen 25 m van de uitmonding gelegen gebouwen afgevoerd; of

      • 2.

        geleid door een doelmatige ontgeuringsinstallatie.

  • 2.

    Voor zover er geen verandering van de activiteit plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op een geurgevoelig gebouw, is het eerste lid, onder b, niet van toepassing als voor 1 januari 2008 voor die activiteit:

    • a.

      een vergunning is verleend die voor die datum onherroepelijk is; of

    • b.

      voorschriften golden op grond van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 5.100 Bodem: bodembeschermende voorziening

Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem vindt het pekelen van dierlijke bijproducten en organen plaats boven een aaneengesloten bodemvoorziening.

Artikel 5.101 Bodem: eindonderzoek bodem
  • 1.

    Bij het beëindigen van het pekelen van dierlijke bijproducten of organen wordt een eindonderzoek bodem verricht om de kwaliteit van de bodem vast te stellen.

  • 2.

    Het bodemonderzoek gaat over de bodembedreigende stoffen die zijn gebruikt, geproduceerd of uitgestoten op het gedeelte van de locatie waar het pekelen van dierlijke bijproducten of organen is verricht.

  • 3.

    Het bodemonderzoek voldoet aan NEN 5725 en NEN 5740 en het veldwerk wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 2000 of een certificatie-instantie of inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 2000.

Artikel 5.102 Bodem: rapport van het eindonderzoek bodem

Het rapport van het eindonderzoek bodem bevat:

  • a.

    de naam en het adres van degene die het onderzoek heeft verricht;

  • b.

    de wijze waarop het onderzoek is verricht;

  • c.

    de aard en de mate van de aangetroffen verontreinigde stoffen en de herkomst daarvan;

  • d.

    informatie over het huidige en eerdere gebruik van het terrein;

  • e.

    bestaande informatie over bodemmetingen en grondwatermetingen die de toestand van de bodem en het grondwater weergeven op het tijdstip van opstelling van het rapport, of anders nieuwe bodemmetingen en grondwatermetingen voor het constateren van eventuele verontreiniging van de bodem door de bodemverontreinigende stoffen die bij de activiteit zijn gebruikt, zijn geproduceerd of zijn vrijgekomen; en

  • f.

    als de kwaliteit van de bodem wordt hersteld: de wijze waarop en de mate waarin dit gebeurt.

Artikel 5.103 Gegevens en bescheiden: beëindigen activiteit

Ten hoogste zes maanden na het beëindigen van het pekelen van dierlijke bijproducten of organen wordt een rapport van het eindonderzoek bodem verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5.104 Bodem: herstel van de bodemkwaliteit
  • 1.

    Als de bodem is verontreinigd, wordt uiterlijk zes maanden na het toezenden van het rapport van het eindonderzoek bodem de bodemkwaliteit hersteld tot:

    • a.

      de bodemkwaliteit en grondwaterkwaliteit, die is vastgesteld in een rapport volgens NEN 5740 dat is opgesteld voor het begin van de het pekelen van dierlijke bijproducten of organen;

    • b.

      de bodemkwaliteit van de locatie waarop de activiteit is verricht, zoals die is vastgelegd op een bodemkwaliteitskaart als bedoeld in artikel 47, onder a, of 57, tweede lid, van het Besluit bodemkwaliteit; of

    • c.

      de achtergrondwaarden, vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.

  • 2.

    Het herstel wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7000.

Artikel 5.105 Informeren: herstelwerkzaamheden
  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders wordt ten minste vijf dagen voor het begin van de herstelwerkzaamheden geïnformeerd over de begindatum.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders wordt ten hoogste vijf dagen na beëindiging van de herstelwerkzaamheden geïnformeerd over de einddatum.

Artikel 5.106 Water: opruimen gemorste en gelekte stoffen
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater worden bij het pekelen van dierlijke bijproducten en organen de gemorste of gelekte stoffen zoveel mogelijk zonder verder toevoegen van water opgeruimd en afgevoerd als afvalstof en wordt zoveel mogelijk voorkomen dat deze stoffen in het afvalwater terecht kunnen komen.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.

Afdeling 5.12 In werking hebben van een acculader

Artikel 5.107 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het met een acculader laden van een natte accu die vloeibare bodembedreigende stoffen bevat.

Artikel 5.108 Bodem: bodembeschermende voorziening

Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem vindt het laden van een accu plaats boven een aaneengesloten bodemvoorziening.

Afdeling 5.13 Bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage

Artikel 5.109 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage met meer dan 20 parkeerplaatsen die voorzien is van mechanische ventilatie.

Artikel 5.110 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van het bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage met meer dan 30 parkeerplaatsen worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;

    • b.

      gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:

      • 1.

        de grenzen van het terrein;

      • 2.

        de ligging en de indeling van de gebouwen;

      • 3.

        het gebruik van de te onderscheiden ruimten; en

      • 4.

        de ligging van de bedrijfsriolering;

    • c.

      een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en

    • d.

      gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5.111 Lucht en geur: afvoeren emissies
  • 1.

    Met het oog op het beschermen van de kwaliteit van de lucht en het voorkomen of beperken van geurhinder:

    • a.

      worden de aanzuigopeningen voor de ventilatie van de parkeergarage in een verkeersluwe omgeving, of, als dat niet mogelijk is, op ten minste 5 m boven het straatniveau en buiten de beïnvloeding van de uitblaasopeningen aangebracht;

    • b.

      wordt de uit de parkeergarage afgezogen lucht verticaal uitgeblazen op ten minste 5 m boven het straatniveau of, als binnen 25 m van de uitblaasopening een gebouw is gelegen met een hoogste daklijn die meer dan vijf meter boven het straatniveau is gelegen, ten minste één meter boven de hoogste daklijn van dat gebouw; en

    • c.

      bedraagt de snelheid van de uitgeblazen lucht, gemeten bij de rand van de uitblaasopening, ten minste tien meter per seconde.

  • 2.

    Voor zover er geen verandering van de activiteit plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op een geurgevoelig gebouw, is het eerste lid niet van toepassing als voor 1 januari 2008 voor die activiteit:

    • a.

      een vergunning is verleend die voor die datum onherroepelijk is; of

    • b.

      voorschriften golden op grond van een van de besluiten, genoemd in artikel 6.43 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Afdeling 5.14 Bieden van gelegenheid voor het beoefenen van sport in de buitenlucht

Artikel 5.112 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het bieden van gelegenheid voor het beoefenen van sport in de buitenlucht waarbij terreinverlichting wordt toegepast.

Artikel 5.113 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 5.112 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;

    • b.

      gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:

      • 1.

        de grenzen van het terrein;

      • 2.

        de ligging en de indeling van de gebouwen;

    • c.

      een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en

    • d.

      gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5.114 Licht
  • 1.

    Met het oog op het beperken van lichthinder is de verlichting die hoort bij een gelegenheid voor het beoefenen van sport in de buitenlucht uitgeschakeld:

    • a.

      tussen 23.00 uur en 07.00 uur; en

    • b.

      als er geen sport wordt beoefend en geen onderhoud plaatsvindt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met:

    • a.

      de viering van festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen in de gebieden in de gemeente waarvoor de verordening geldt;

    • b.

      de viering van andere festiviteiten die plaatsvinden op de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het aantal bij of krachtens een gemeentelijke verordening aan te wijzen dagen of dagdelen niet meer mag bedragen dan twaalf per kalenderjaar; of

    • c.

      door het college van burgemeester en wethouders aangewezen activiteiten, anders dan festiviteiten als bedoeld onder b, waarbij het aantal aan te wijzen dagen of dagdelen gebaseerd op dit artikel samen niet meer bedraagt dan twaalf dagen per kalenderjaar.

  • 3.

    Een festiviteit of activiteit als bedoeld in het tweede lid die ten hoogste een etmaal duurt, maar die zowel voor als na 00.00 uur plaatsvindt, wordt hierbij beschouwd als plaatshebbende op één dag.

Afdeling 5.15 Dieren

Paragraaf 5.15.1 Opslaan van vaste mest
Artikel 5.115 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het opslaan van vaste mest met een totaal volume van ten minste 3 m3 en ten hoogste 600 m3.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing:

Artikel 5.116 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 5.115 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;

    • b.

      gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:

      • 1.

        de grenzen van het terrein;

      • 2.

        de ligging en de indeling van de gebouwen;

      • 3.

        het gebruik van de te onderscheiden ruimten;

      • 4.

        de ligging van de bedrijfsriolering;

      • 5.

        op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;

      • 6.

        of de punten waarop afvalwater wordt geloosd, zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool of een schoonwaterriool; en

      • 7.

        op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen;

    • c.

      een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en

    • d.

      gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5.117 Bodem: opslag
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt vaste mest, met uitzondering van gedroogde pluimveemest, opgeslagen:

    • a.

      op een aaneengesloten bodemvoorziening, waarbij de vloeistoffen die vrijkomen worden opgevangen; of

    • b.

      op een voldoende dikke absorberende laag als de opslag niet meer dan zes maanden duurt en tegen inregenen is beschermd.

  • 2.

    Gedroogde pluimveemest wordt opgeslagen:

    • a.

      in een gebouw met een aaneengesloten bodemvoorziening waar de pluimveemest wordt beschermd tegen weersinvloeden en waar voldoende ventilatie is om condensvorming te voorkomen;

    • b.

      in een afgedekte container als de pluimveemest ten minste elke twee weken wordt afgevoerd; of

    • c.

      op een voldoende dikke absorberende laag als de opslag niet meer dan zes maanden duurt en tegen inregenen is beschermd.

Artikel 5.118 Water: lozingsroute
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kunnen vrijkomende vloeistoffen afkomstig van het opslaan van vaste mest gelijkmatig worden verspreid over onverharde bodem.

  • 2.

    De vrijkomende vloeistoffen worden niet geloosd in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.

Artikel 5.119 Geur
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder wordt vaste mest opgeslagen:

    • a.

      in een afgesloten voorziening voor een periode van ten hoogste twee weken; of

    • b.

      op ten minste 50 m afstand vanaf de begrenzing van de opslag van vaste mest tot een geurgevoelig object;

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het opslaan van vaste mest afkomstig van landbouwhuisdieren of van paarden en pony’s die worden gehouden voor het berijden.

Paragraaf 5.15.2 Het fokken, houden of trainen van landbouwhuisdieren, andere zoogdieren of vogels
Artikel 5.120 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het fokken, houden of trainen van meer dan 25 vogels of meer dan 5 zoogdieren.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing als een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.200 van het Besluit activiteiten leefomgeving de activiteit omvat.

Artikel 5.121 Gegevens en bescheiden
  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 5.120 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;

    • b.

      gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:

      • 1.

        de grenzen van het terrein;

      • 2.

        de ligging en de indeling van de gebouwen;

      • 3.

        het gebruik van de te onderscheiden ruimten;

      • 4.

        de ligging van de bedrijfsriolering; en

      • 5.

        de plaats van de lozingspunten;

    • c.

      een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl;

    • d.

      per dierenverblijf voor het houden van landbouwhuisdieren:

      • 1.

        gegevens over het aantal landbouwhuisdieren per diercategorie dat ten hoogste zal worden gehouden;

      • 2.

        een beschrijving van het huisvestingssysteem en van de aanvullende techniek; en

      • 3.

        een beschrijving van het ventilatiesysteem;

    • e.

      per dierenverblijf waar landbouwhuisdieren met geuremissiefactor worden gehouden:

      • 1.

        een plattegrondtekening op schaal met de ligging van de dierenverblijven, de emissiepunten en een overzicht van ventilatoren met diameter; en

      • 2.

        een doorsnedetekening per dierenverblijf met de goothoogte, de nokhoogte en de hoogte van het emissiepunt; en

    • f.

      gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 5.122 Bodem: bodembeschermende voorziening
  • 1.

    Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem vindt het fokken, houden of trainen van vogels of zoogdieren plaats boven een aaneengesloten bodemvoorziening.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het fokken, houden of trainen van vogels of zoogdieren in de buitenlucht als uitwerpselen en voedselresten regelmatig worden verwijderd.

Artikel 5.123 Water: lozingsroute en emissiegrenswaarde
  • 1.

    Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het reinigen en ontsmetten van een dierenverblijf waarin landbouwhuisdieren of paarden of pony’s voor het berijden worden gehouden, worden geloosd in een vuilwaterriool als meer dan 10 schapen, 5 paarden of pony’s, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen of 10 overige landbouwhuisdieren worden gehouden. Het afvalwater wordt niet geloosd in een schoonwaterriool of op of in de bodem.

  • 2.

    Het te lozen afvalwater bevat niet meer dan 300 milligram onopgeloste stoffen per liter.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.

Artikel 5.124 Meet- en rekenbepalingen
  • 1.

    Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.

  • 2.

    Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.

  • 3.

    Op het analyseren van onopgeloste stoffen is NEN-EN 872 van toepassing.

Afdeling 5.16 Vergunningplichten, indieningsvereisten en beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten

Artikel 5.125 Toepassingsbereik

Deze afdeling is niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die als vergunningplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 5.126 Omgevingsvergunning verwerken polyesterhars
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning het verwerken van polyesterhars waarbij 1 kg of meer organische peroxiden van ADR klasse 5.2 aanwezig is, te beginnen of te veranderen.

  • 2.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt een beschrijving verstrekt van de maatregelen die worden getroffen om de emissie van styreen te beperken.

Artikel 5.127 Omgevingsvergunning installeren gesloten bodemenergiesysteem
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gesloten bodemenergiesysteem aan te leggen of te gebruiken:

    • a.

      in een interferentiegebied dat is aangewezen in dit omgevingsplan of bij gemeentelijke verordening of omgevingsverordening; of

    • b.

      met een bodemzijdig vermogen van 70 kW of meer.

  • 2.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een plattegrondtekening en situatietekening met daarop de ligging van de lussen van het gesloten bodemenergiesysteem, het middelpunt van het systeem en de einddiepte waarop het systeem zal worden aangelegd;

    • b.

      de coördinaten van het middelpunt van het gesloten bodemenergiesysteem en de einddiepte van het systeem in meters onder het maaiveld;

    • c.

      gegevens waaruit blijkt dat het gebruiken van het gesloten bodemenergiesysteem niet leidt tot negatieve interferentie met bodemenergiesystemen in de omgeving waarvoor een melding is gedaan of een omgevingsvergunning is verleend;

    • d.

      een verklaring van degene die het gesloten bodemenergiesysteem installeert over het energierendement, uitgedrukt als de SPF, dat het systeem zal behalen;

    • e.

      informatie over het bodemzijdig vermogen van het gesloten bodemenergiesysteem en de omvang van de behoefte aan warmte en koude waarin het systeem zal voorzien; en

    • f.

      de naam en het adres van degene die het gesloten bodemenergiesysteem zal ontwerpen, installeren en van degene die de boringen zal verrichten.

  • 3.

    De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

    • a.

      het bodemenergiesysteem geen interferentie kan veroorzaken met een ander bodemenergiesysteem waardoor het doelmatig functioneren van een van de systemen kan worden geschaad; en

    • b.

      er geen sprake is van een ondoelmatig gebruik van bodemenergie.

Artikel 5.128 Omgevingsvergunning opslaan propaan of propeen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning propaan of propeen op te slaan in meer dan twee opslagtanks met een inhoud van meer dan 150 L.

  • 2.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het aantal opslagtanks, met voor iedere opslagtank:

      • 1.

        de hoeveelheid die ten hoogste wordt opgeslagen in kubieke meters;

      • 2.

        de grootte in kubieke meters; en

      • 3.

        een aanduiding of het gaat om een bovengrondse of ondergrondse opslagtank;

    • b.

      als het gaat om het opslaan van ten hoogste 50 m3 propaan of propeen met een jaarlijkse doorzet van ten hoogste 600 m3:

      • 1.

        de jaarlijkse doorzet in kubieke meters;

      • 2.

        als het gaat om een bovengrondse opslagtank: de coördinaten van het vulpunt en de opslagtank;

      • 3.

        als het gaat om een ondergrondse opslagtank: de coördinaten van het vulpunt, de bovengrondse vloeistofvoerende leiding en de aansluitpunten van die leiding en pomp; en

      • 4.

        een beschrijving van de ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet, die zich kunnen voordoen en de passende maatregelen die worden getroffen voor het voorkomen daarvan; en

    • c.

      als het gaat om het opslaan van ten hoogste 50 m3 propaan of propeen met een jaarlijkse doorzet van meer dan 600 m3 of meer dan 50 m3 propaan of propeen:

      • 1.

        de gegevens en bescheiden, genoemd onder b;

      • 2.

        de berekende afstand in meters tot waar het plaatsgebonden risico ten hoogste 1 op de 1.000.000, 1 op de 10.000.000 en 1 op de 100.000.000 per jaar is en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden; en

      • 3.

        de berekende afstand in meters voor de aandachtsgebieden, bedoeld in artikel 5.12 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden.

Artikel 5.129 Omgevingsvergunning antihagelkanonnen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een installatie in werking te hebben waarin gassen worden gemengd en tot ontbranding worden gebracht met als doel het opwekken van een schokgolf.

  • 2.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een installatie waarin gassen worden gemengd en tot ontbranding gebracht, worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de aard en omvang van de geluidemissies;

    • b.

      de door de activiteit veroorzaakte geluidimmissie; en

    • c.

      een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om geluidemissies te beperken.

Artikel 5.130 Omgevingsvergunning biologische agens
Artikel 5.131 Omgevingsvergunning genetisch gemodificeerde organismen
Artikel 5.132 Omgevingsvergunning opslaan dierlijke meststoffen
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning:

    • a.

      drijfmest, digestaat of dunne fractie op te slaan in een of meer mestbassins met een gezamenlijke oppervlakte groter dan 750 m2 of een gezamenlijke inhoud groter dan 2.500 m3; of

    • b.

      meer dan 600 m3 vaste mest op te slaan.

  • 2.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het totaal volume of de totale oppervlakte van de mestbassins; en

    • b.

      het totaal volume van de opslagcapaciteit vaste mest in kubieke meters.

Artikel 5.133 Vangnetvergunning lozen in de bodem
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning afvalwater op of in de bodem te lozen, tenzij het lozen op grond van dit hoofdstuk afdeling is toegestaan.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

  • 3.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater op of in de bodem worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de maximale hoeveelheid afvalwater per uur; en

    • b.

      het soort afvalwater.

Artikel 5.134 Vangnetvergunning lozen in schoonwaterriool
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning afvalwater of andere afvalstoffen te lozen in een schoonwaterriool, tenzij het lozen op grond van dit hoofdstuk is toegestaan.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

  • 3.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater in die voorziening worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de maximale hoeveelheid afvalwater per uur; en

    • b.

      het soort afvalwater.

Artikel 5.135 Beoordelingsregels omgevingsvergunning milieubelastende activiteiten

Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteiten, bedoeld in de artikelen 5.128 tot en met 5.134, zijn de beoordelingsregels, bedoeld in de artikelen 8.9 tot en met 8.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6 Beheer en onderhoud

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 7 Financiële bepalingen

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 8 Procedureregels

Afdeling 8.1 Advies

Artikel 8.1 Toepassingsbereik

Hoofdstuk 8 is alleen van toepassing binnen de locatie woonwijk Tolhek.

Artikel 8.2 Betrokkenheid archeologisch deskundige bij beoordeling aanvraag voor activiteiten met betrekking tot archeologisch monument of te verwachten archeologisch monument

Het college van burgemeester en wethouders betrekt een archeologisch deskundige bij de beoordeling van het bij de aanvraag overgelegde rapport, bedoeld in 4.116eerste lid onder a, artikel 4.122eerste lid onder d, of artikel 4.128, onder a. 

Artikel 8.3 Advies commissie omgevingskwaliteit

Het college van burgemeester en wethouders betrekt de adviescommissie omgevingskwaliteit bij de beoordeling van een omgevingsvergunning over het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken als bedoeld in artikel 4.2.2

Artikel 8.4 Advies gemeentelijke monumentenactiviteit

Voordat wordt beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een gemeentelijke monumentenactiviteit als bedoeld in artikel 4.104, of op verzoek van een ander bevoegd gezag over die aanvraag wordt geadviseerd, vraagt het college van burgemeester en wethouders advies aan de gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de Erfgoedverordening gemeente Pijnacker-Nootdorp 2022.

Artikel 8.5 Advies Hoogheemraadschap van Delfland

Het college van burgemeester en wethouders betrekt het Hoogheemraadschap van Delfland bij de beoordeling van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op wateractiviteiten zoals bedoeld in artikel 3.39

Artikel 8.6 Advies Omgevingsdienst Haaglanden

Het college van burgemeester en wethouders betrekt de Omgevingsdienst Haaglanden bij de beoordeling van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op milieubelastende activiteiten zoals bedoeld in hoofdstuk 5

Artikel 8.7 Advies Veiligheidsregio Haaglanden

Voordat wordt beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een het bouwen van een gebouw of voor een ander gebruik van een gebouw of terrein, wordt advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Haaglanden met het oog op de aanwezigheid van voldoende bluswater als bedoeld in artikel 4.27, adequate en veilige opstelplaatsen als bedoeld in artikel 4.29 en op een goede bereikbaarheid van het terrein of gebouw als bedoeld in artikel 4.28

Hoofdstuk 9 Handhaving

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 10 Monitoring en evaluatie

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 11 Overgangsrecht

Afdeling 11.1 Overgangsrecht algemeen

Artikel 11.1 Toepassingsbereik

Hoofdstuk 11 is alleen van toepassing binnen de locatie woonwijk Tolhek.

Afdeling 11.2 Lopende procedures en gelijkschakelingen

Artikel 11.2 Lopende procedures besluiten op aanvraag of ambtshalve
  • 1.

    Als een wijziging van dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing is en voor dat moment een aanvraag om een besluit voor die activiteit is ingediend, blijft het oude recht van toepassing:

    • a.

      als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt; of

    • b.

      als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.

  • 2.

    Als een wijziging van dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing is en voor dat moment een ontwerp van een ambtshalve te nemen besluit voor die activiteit ter inzage is gelegd op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, blijft het oude recht van toepassing:

    • a.

      als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt; of

    • b.

      als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.

  • 3.

    Als een wijziging van dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing is en voor dat moment voor een ambtshalve te nemen besluit voor die activiteit toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht of het besluit is bekendgemaakt, blijft het oude recht van toepassing:

    • a.

      als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt; of

    • b.

      als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.

Artikel 11.3 Overgangsrecht vergunningplichtige activiteiten
  • 1.

    Als een wijziging van dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing is, geldt een omgevingsvergunning voor die activiteit op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan of een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, en die onherroepelijk is, als een omgevingsvergunning op grond van dit omgevingsplan, voor zover voor die activiteit een omgevingsvergunning is vereist.

  • 2.

    Als een wijziging van dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing is, gelden de voorschriften uit een onherroepelijke omgevingsvergunning voor die activiteit op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan of een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, als een maatwerkvoorschrift op grond van dit omgevingsplan, voor zover voor die activiteit geen omgevingsvergunning is vereist. Dit geldt alleen voor zover de gemeente over die activiteit maatwerkvoorschriften kan stellen op grond van dit omgevingsplan.

Artikel 11.4 Overgangsrecht meldingen, kennisgevingen en maatwerkvoorschriften
  • 1.

    Als een wijziging van dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing is, geldt een melding of kennisgeving van die activiteit op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan of een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, als een melding op grond van dit omgevingsplan, voor zover voor die activiteit een melding is vereist.

  • 2.

    Als een wijziging van dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing is, geldt een melding of kennisgeving van een activiteit op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan of een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, als het verstrekken van informatie op grond van dit omgevingsplan, voor zover voor die activiteit een verplichting geldt om informatie te verstrekken.

  • 3.

    Als een wijziging van dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing is, geldt een aanvraag om een ontheffing of vergunning voor een activiteit op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan of een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, als een melding op grond van dit omgevingsplan, voor zover een melding is vereist.

  • 4.

    Als een wijziging van dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing is, geldt een onherroepelijk maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan of een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, als een maatwerkvoorschrift op grond van dit omgevingsplan. Dit geldt alleen voor zover de gemeente over die activiteit maatwerkvoorschriften kan stellen op grond van dit omgevingsplan.

Artikel 11.5 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

Als een wijziging van dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing is en voor dat moment een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:

  • a.

    de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

  • b.

    de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of

  • c.

    als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:

    • 1.

      de last volledig is uitgevoerd;

    • 2.

      de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; of

    • 3.

      de last is opgeheven.

Afdeling 11.3 Eerbiedigende werking

Artikel 11.6 Eerbiedigende werking bouwwerken
  • 1.

    Als een wijziging van dit omgevingsplan van toepassing is op een bouwwerk dat aanwezig of in uitvoering is, of gebouwd kan worden op grond van een omgevingsvergunning op grond van de afdeling 4.2 en dat bouwwerk afwijkt van dit omgevingsplan, mag dat bouwwerk, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

    • a.

      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

    • b.

      na het teniet gaan door een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning op grond van afdeling 4.2 wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor bouwwerken die al in strijd zijn met het voorheen geldende omgevingsplan, met inbegrip van de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11.7 Eerbiedigende werking activiteiten met gebruiksruimte
  • 1.

    Als een wijziging van dit omgevingsplan van toepassing is op een activiteit met gebruiksruimte als bedoeld in afdeling 4.3 die al wordt verricht en die in strijd is met de op grond van afdeling 4.3 voor die activiteit aangewezen regels, mag die activiteit in strijd met die regels worden voortgezet zo lang de activiteit niet wordt gewijzigd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid mag de activiteit worden gewijzigd, als de afwijking van de regels naar aard en omvang wordt verkleind.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid gelden niet voor activiteiten die al in strijd zijn met het voorheen geldende omgevingsplan, met inbegrip van de overgangsbepalingen van dat plan.

  • 4.

    Het eerste en tweede lid gelden ook niet als dat elders in dit omgevingsplan is bepaald.

  • 5.

    Als de activiteit na het tijdstip, waarop de wijziging van het omgevingsplan van kracht is geworden, voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, wordt de activiteit daarna niet hervat.

Afdeling 11.4 Voorrangsbepalingen

Artikel 11.8 Voorrangsbepaling tijdelijk deel omgevingsplan

De regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, over het bouwen van bouwwerken zijn niet van toepassing voor zover de regels van afdeling 4.2 van toepassing zijn.

O

Het opschrift van hoofdstuk 13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 13 12

P

Het opschrift van hoofdstuk 14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 14 13

Q

Het opschrift van hoofdstuk 15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 15 14

R

Het opschrift van hoofdstuk 16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 16 15

S

Het opschrift van hoofdstuk 17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 17 16

T

Het opschrift van hoofdstuk 18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 18 17

U

Het opschrift van hoofdstuk 19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Hoofdstuk 19 18

V

He