Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2008, 157 | Verdrag |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum totstandkoming |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Tractatenblad 2008, 157 | Verdrag |
Tweede aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken;
Straatsburg, 8 november 2001
De Engelse en de Franse tekst van het Protocol zijn geplaatst in Trb. 2002, 30.
De lidstaten van de Raad van Europa, die dit Protocol hebben ondertekend,
Gelet op hun verplichtingen uit hoofde van het Statuut van de Raad van Europa,
Verlangend een verdere bijdrage te leveren aan het waarborgen van mensenrechten, het handhaven van het recht en het ondersteunen van de democratische structuur van de samenleving,
Overwegend dat het wenselijk is daartoe hun afzonderlijke en collectieve vermogen om criminalteit aan te pakken, te versterken,
Vastbesloten bepaalde aspecten van het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken, gedaan te Straatsburg op 20 april 1959 (hierna te noemen „het Verdrag”), alsmede het Aanvullend Protocol daarbij, gedaan te Straatsburg op 17 maart 1978, te verbeteren en aan te vullen,
Gelet op het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, gedaan te Rome op 4 november 1950, alsmede het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, gedaan te Straatsburg op 28 januari 1981,
Zijn het volgende overeengekomen:
Artikel 1 van het Verdrag wordt vervangen door de volgende bepalingen:
„1. De Partijen verbinden zich er onmiddellijk toe om, in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag, elkander wederzijds in zo ruim mogelijke mate rechtshulp te verlenen in procedures die betrekking hebben op strafbare feiten waarvan de bestraffing op het tijdstip van het verzoek om rechtshulp, tot de bevoegdheid behoort van rechterlijke autoriteiten van de verzoekende Partij.
2. Dit Verdrag is niet van toepassing op de tenuitvoerlegging van beslissingen tot vrijheidsbeneming of van veroordelingen of delicten krachtens militair recht die geen strafbare feiten naar het gewone strafrecht zijn.
3. Wederzijdse rechtshulp kan eveneens worden verleend in procedures wegens feiten die volgens het nationale recht van de verzoekende Partij of de aangezochte Partij als vergrijpen tegen voorschriften betreffende de orde door bestuurlijke autoriteiten worden bestraft, mits van hun beslissingen beroep openstaat op een ook in strafzaken bevoegde rechter.
4. Wederzijdse rechtshulp wordt niet geweigerd op grond van het enkele feit dat deze betrekking heeft op handelingen waarvoor een rechtspersoon in de verzoekende Partij aansprakelijk kan worden gesteld.”
Artikel 4 van het Verdrag wordt aangevuld met de volgende tekst, het oorspronkelijke artikel 4 van het Verdrag wordt lid 1 en de ondergenoemde bepalingen worden lid 2:
„2. Verzoeken om de aanwezigheid van dergelijke autoriteiten of betrokkenen mag niet worden geweigerd wanneer de uitvoering van het verzoek om rechtshulp door hun aanwezigheid naar verwachting beter aansluit bij de behoeften van de verzoekende Partij en aanvullende verzoeken om rechtshulp derhalve naar verwachting vermeden kunnen worden.”
Artikel 11 van het Verdrag wordt vervangen door de volgende bepalingen:
„1. Indien de verzoekende Partij, ten behoeve van de bewijsvoering en niet voor het terechtstaan van de betrokkene, de verschijning in persoon verzoekt van een gedetineerde, wordt deze tijdelijk overgebracht naar haar grondgebied, op voorwaarde dat hij of zij binnen de door de aangezochte Partij vastgestelde termijn wordt teruggebracht en onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 12 van dit Verdrag, voor zover dit toepassing kan vinden.
De overbrenging kan worden geweigerd indien:
a. de gedetineerde er niet in toestemt;
b. zijn of haar aanwezigheid vereist wordt in een strafrechtelijke procedure op het grondgebied van de aangezochte Partij;
c. de overbrenging de duur van zijn of haar detentie zou kunnen verlengen, of
d. andere dwingende overwegingen zich tegen zijn of haar overbrenging naar het grondgebied van de verzoekende Partij verzetten.
2. Onverminderd artikel 2 van dit Verdrag, wordt, in het geval bedoeld in het eerste lid, de doortocht van de gedetineerde door het grondgebied van een derde Partij toegestaan Het daartoe strekkende verzoek van het Ministerie van Justitie van de verzoekende Partij aan het Ministerie van Justitie van de Partij voor wiens grondgebied om doortocht wordt verzocht dient te zijn vergezeld van de daarvoor van belang zijnde stukken. Een Partij kan weigeren doortocht van zijn onderdanen toe te staan.
3. De overgebrachte persoon blijft op het grondgebied van de verzoekende Partij en, in voorkomende gevallen op het grondgebied van de Partij aan wie toestemming tot doortocht is verzocht, in detentie, tenzij de Partij die om toestemming tot doortocht wordt verzocht, zijn of haar invrijheidstelling verzoekt.
Artikel 15 van het Verdrag wordt vervangen door de volgende bepalingen:
„1. Verzoeken om wederzijdse rechtshulp, alsmede informatie op eigen initiatief, worden door het Ministerie van Justitie van de verzoekende Partij gericht aan het Ministerie van Justitie van de aangezochte Partij en op dezelfde wijze teruggezonden. Zij mogen evenwel rechtstreeks door de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende Partij worden gericht aan de rechterlijke autoriteiten van de aangezochte Partij en op dezelfde wijze worden teruggezonden.
2. De verzoeken bedoeld in artikel 11 van dit Verdrag en artikel 13 van het Tweede Aanvullend Protocol bij dit Verdrag worden in alle gevallen door het Ministerie van Justitie van de verzoekende Partij gericht aan het Ministerie van Justitie van de aangezochte Partij en op dezelfde wijze teruggezonden.
3. Verzoeken om wederzijdse rechtshulp betreffende procedures als bedoeld in artikel 1, derde lid, van dit Verdrag kunnen eveneens rechtstreeks door de bestuurlijke of rechterlijke autoriteiten van de verzoekende Partij worden gericht aan de bestuurlijke of rechterlijke autoriteiten van de aangezochte Partij, naar gelang van het geval, en op dezelfde wijze worden teruggezonden.
4. Verzoeken om wederzijdse rechtshulp gedaan ingevolge de artikelen 18 en 19 van het Tweede Aanvullend Protocol bij dit Verdrag kunnen eveneens rechtstreeks door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende Partij worden gericht aan de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Partij.
5. De verzoeken bedoeld in artikel 13, eerste lid, van dit Verdrag kunnen rechtstreeks door de betrokken rechterlijke autoriteiten worden gericht aan de desbetreffende autoriteiten van de aangezochte Partij, en de antwoorden kunnen door deze autoriteiten rechtstreeks worden teruggezonden. De verzoeken bedoeld in artikel 13, tweede lid, van dit Verdrag worden door het Ministerie van Justitie van de verzoekende Partij gericht aan het Ministerie van Justitie van de aangezochte Partij.
6. Verzoeken om afschriften van vonnissen en maatregelen als bedoeld in artikel 4 van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag kunnen rechtstreeks aan de bevoegde autoriteiten worden gericht. Elke Verdragsluitende Staat kan te allen tijde door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring aangeven welke autoriteiten hij beschouwt als bevoegde autoriteiten in de zin van dit lid.
7. In spoedeisende gevallen kan dit, wanneer rechtstreekse verzending ingevolge dit Verdrag is toegestaan, geschieden via de Internationale Politie Organisatie (Interpol).
8. Elke Partij kan zich te allen tijde door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring het recht voorbehouden de uitvoering van verzoeken om wederzijdse rechtshulp, of gespecificeerde verzoeken, afhankelijk te stellen van een of meer van de volgende voorwaarden:
a. dat een afschrift van het verzoek aan de in die verklaring genoemde centrale autoriteit wordt gericht;
b. dat verzoeken, behoudens spoedeisende verzoeken, aan de in die verklaring genoemde centrale autoriteit worden gericht;
c. dat, in geval van rechtstreekse verzending vanwege spoedeisende redenen, tegelijkertijd een afschrift aan haar Ministerie van Justitie wordt gericht;
d. dat sommige of alle verzoeken om rechtshulp aan haar worden gericht op een andere wijze dan de in dit artikel bedoelde wijzen.
9. Verzoeken om wederzijdse rechtshulp en alle overige mededelingen op grond van dit Verdrag of de Protocollen daarbij, kunnen worden verzonden via elektronische of andere telecommunicatiemiddelen mits de verzoekende Partij bereid is, op verzoek, op enig tijdstip een schriftelijk stuk en het origineel hiervan te verstrekken. Elke Verdragsluitende Staat kan evenwel door middel van een op enig tijdstip aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring de voorwaarden vaststellen waarop hij bereid is via elektronische of andere telecommunicatiemiddelen ontvangen verzoeken te aanvaarden en uit te voeren.
10. Dit artikel laat onverlet de bepalingen uit bilaterale overeenkomsten of regelingen welke tussen de Partijen van kracht zijn en volgens welke rechtstreekse toezending van verzoeken om rechtshulp tussen hun onderscheiden autoriteiten is voorzien.”
Artikel 20 van het Verdrag wordt vervangen door de volgende bepalingen:
„1. De Partijen vorderen van elkaar geen terugbetaling van kosten voortvloeiende uit de toepassing van dit Verdrag of de Protocollen daarbij, behoudens:
a. kosten veroorzaakt door het optreden van deskundigen op het grondgebied van de aangezochte Partij;
b. kosten veroorzaakt door de overbrenging van gedetineerden overeenkomstig artikel 13 of 14 van het Tweede Aanvullend Protocol bij dit Verdrag, of artikel 11 van dit Verdrag;
c. kosten van aanmerkelijke of buitengewone aard.
2. De kosten van het tot stand brengen van een video- of telefoonverbinding, de kosten van het functioneren van een video- of telefoonverbinding in de aangezochte Partij, de vergoeding van door haar geleverde tolken en gelden betaald aan getuigen alsmede de door hen gemaakte reiskosten in de aangezochte Partij worden evenwel door de verzoekende Partij aan de aangezochte Partij terugbetaald, tenzij de Partijen anderszins overeenkomen.
3. De Partijen plegen overleg met elkaar teneinde regelingen te treffen voor de betaling van de kosten die uit hoofde van het eerste lid, onder c, teruggevorderd kunnen worden.
4. De bepalingen van dit artikel laten de bepalingen van artikel 10, derde lid, van dit Verdrag onverlet.”
Artikel 24 van het Verdrag wordt vervangen door de volgende bepalingen:
„Iedere Staat geeft op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door een verklaring gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa aan welke autoriteiten hij beschouwt als rechterlijke autoriteiten in de zin van dit Verdrag. Daarna kan hij deze verklaring te allen tijde en op dezelfde wijze wijzigen.”
1. De aangezochte Partij kan maatregelen naar aanleiding van een verzoek uitstellen indien dergelijke maatregelen schade zouden berokkenen aan onderzoeken, vervolgingen of daarmee verband houdende procedures van haar autoriteiten.
2. Voordat de aangezochte Partij de rechtshulp weigert of uitstelt, beoordeelt zij, in voorkomend geval na overleg met de verzoekende Partij, of het verzoek deels of op bepaalde door haar noodzakelijk geachte voorwaarden kan worden ingewilligd.
3. Indien het verzoek wordt uitgesteld wordt het uitstel met redenen omkleed. De aangezochte Partij stelt de verzoekende Partij eveneens in kennis van redenen waarom de uitvoering van het verzoek niet kan plaatsvinden of vermoedelijk aanzienlijk wordt vertraagd.
Onverminderd de bepalingen van artikel 3 van het Verdrag voldoet de aangezochte Staat wanneer in de verzoeken formaliteiten of procedures worden vermeld die krachtens het recht van de verzoekende Partij nodig zijn, zelfs wanneer zij de aangezochte Partij onbekend zijn, aan dergelijke verzoeken voor zover de verlangde maatregelen niet strijdig zijn met grondbeginselen van haar recht, tenzij in dit Protocol anders wordt bepaald.
1. Indien een persoon die zich op het grondgebied van een Partij bevindt door de rechterlijke autoriteiten van een andere Partij als getuige of deskundige dient te worden verhoord, kan laatstgenoemde Partij, indien het niet wenselijk of mogelijk is dat de te verhoren persoon in persoon op haar grondgebied verschijnt, verzoeken dat het verhoor plaatsvindt per videoconferentie zoals voorzien in het tweede tot en met het zevende lid.
2. De aangezochte Partij stemt in met het verhoor per videoconferentie voor zover het gebruik van videoconferentie niet strijdig is met fundamentele beginselen van haar recht en mits zij over de technische middelen voor het verhoor beschikt. Indien de aangezochte Partij niet over de technische middelen voor een videoconferentie beschikt, kunnen deze haar in onderlinge overeenstemming door de verzoekende Partij ter beschikking worden gesteld.
3. Verzoeken om een verhoor per videoconferentie bevatten, naast de in artikel 14 van het Verdrag genoemde gegevens, de redenen waarom het niet wenselijk of mogelijk is dat de getuige of deskundige in persoon verschijnt, de naam van de rechterlijke autoriteit en van de personen die het verhoor zullen afnemen.
4. De rechterlijke autoriteit van de aangezochte Partij dagvaardt de betrokkene volgens de wettelijke voorschriften van die Partij.
5. Met betrekking tot een verhoor per videoconferentie gelden de volgende regels:
a. tijdens het verhoor is een rechterlijke autoriteit van de aangezochte Partij aanwezig, indien nodig bijgestaan door een tolk. Deze rechterlijke autoriteit is tevens verantwoordelijk voor de vaststelling van de identiteit van de te verhoren persoon en ziet er voorts op toe dat de fundamentele beginselen van het recht van de aangezochte Partij in acht worden genomen. Indien de rechterlijke autoriteit van de aangezochte Partij van oordeel is dat de fundamentele beginselen van het recht van die Partij tijdens het verhoor worden geschonden, treft zij onverwijld de nodige maatregelen opdat het verhoor met inachtneming van die beginselen wordt voortgezet;
b. de bevoegde autoriteiten van de verzoekende en de aangezochte Partij komen zonodig maatregelen overeen ter bescherming van de te verhoren persoon;
c. het verhoor wordt rechtstreeks door of onder leiding van de rechterlijke autoriteit van de verzoekende Partij afgenomen in overeenstemming met het nationale recht van die Partij;
d. op verzoek van de verzoekende Partij of van de te verhoren persoon draagt de aangezochte Partij er zorg voor dat de persoon die verhoord wordt zonodig wordt bijgestaan door een tolk;
e. de te verhoren persoon kan een beroep doen op de verschoningsrechten die hij of zij zou hebben krachtens de wetgeving van de aangezochte Partij of de verzoekende Partij.
6. Onverminderd eventuele maatregelen die zijn overeengekomen ter bescherming van personen, stelt de rechterlijke autoriteit van de aangezochte Partij na afloop van het verhoor een proces-verbaal van het verhoor op, waarin de datum en de plaats van het verhoor, de identiteit van de verhoorde persoon, de identiteit en de hoedanigheid van alle andere personen die in de aangezochte Partij aan het verhoor hebben deelgenomen, eventuele eedafleggingen alsmede de technische omstandigheden waaronder het verhoor heeft plaatsgevonden, worden aangegeven. Dit document wordt door de bevoegde autoriteit van de aangezochte Partij toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende Partij.
7. Elke Partij treft de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat ten aanzien van getuigen of deskundigen die in overeenstemming met dit artikel op haar grondgebied worden verhoord en die weigeren te voldoen aan de verplichting een verklaring af te leggen of die geen verklaring naar waarheid afleggen, haar nationale wetgeving van toepassing is alsof het een verhoor in een nationale procedure betrof.
8. De Partijen kunnen naar eigen oordeel, waar nodig en met instemming van hun bevoegde rechterlijke autoriteiten, de bepalingen van dit artikel eveneens toepassen op verhoor per videoconferentie van de persoon tegen wie een strafvervolging is ingesteld of van de verdachte. In dat geval zijn de beslissing om een videoconferentie te houden en de wijze van uitvoering ervan onderworpen aan een regeling tussen de betrokken Partijen, in overeenstemming met hun nationale recht en de ter zake doende internationale instrumenten. Verhoren waarbij de persoon tegen wie een strafvervolging is ingesteld of de verdachte betrokken is, worden alleen afgenomen met zijn of haar instemming.
9. Een Verdragsluitende Staat kan te allen tijde door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring verklaren geen gebruik te maken van de in het achtste lid geboden mogelijkheid de bepalingen van dit artikel eveneens toe te passen op verhoren per videoconferentie waarbij de persoon tegen wie strafvervolging is ingesteld of de verdachte betrokken is.
1. Indien een persoon die zich op het grondgebied van een Partij bevindt door de rechterlijke autoriteiten van een andere Partij als getuige of deskundige dient te worden verhoord, kan laatstgenoemde Partij, indien haar nationale wetgeving daarin voorziet, eerstgenoemde Partij om bijstand verzoeken teneinde het verhoor overeenkomstig het tweede tot en met het zesde lid per telefoonconferentie af te nemen.
2. Een verhoor per telefoonconferentie kan alleen met instemming van de getuige of deskundige plaatsvinden.
3. De aangezochte Partij stemt in met een verhoor per telefoonconferentie indien deze procedure niet strijdig is met de fundamentele beginselen van haar recht.
4. Verzoeken om verhoor per telefoonconferentie bevatten, naast de in artikel 14 van het Verdrag genoemde gegevens, de naam van de rechterlijke autoriteit en van de personen die het verhoor zullen afnemen, alsmede de vermelding dat de getuige of deskundige bereid is deel te nemen aan een verhoor per telefoonconferentie.
5. De praktische afspraken met betrekking tot het verhoor worden door de betrokken Partijen overeengekomen. Bij dergelijke afspraken verbindt de aangezochte Partij zich ertoe:
a. de betrokken getuige of deskundige in kennis te stellen van plaats en tijdstip van het verhoor;
b. te zorgen voor de vaststelling van de identiteit van de getuige of deskundige;
c. vast te stellen dat de getuige of deskundige instemt met het verhoor per telefoonconferentie.
6. De aangezochte Partij kan haar instemming geheel of gedeeltelijk laten afhangen van de nakoming van het bepaalde in artikel 9, vijfde en zevende lid.
1. Onverminderd hun eigen onderzoeken of procedures kunnen de bevoegde autoriteiten van een Partij zonder voorafgaand verzoek aan de bevoegde autoriteiten van een andere Partij gegevens toezenden die zijn verkregen binnen het kader van hun eigen onderzoek, wanneer zij van oordeel zijn dat de bekendmaking van deze gegevens de ontvangende Partij kan helpen bij het instellen of uitvoeren van onderzoeken of procedures, of zou kunnen leiden tot een verzoek door die Partij uit hoofde van het Verdrag of de Protocollen daarbij.
2. De Partij die de gegevens verstrekt kan overeenkomstig haar nationale recht voorwaarden verbinden aan het gebruik van die gegevens door de ontvangende Partij.
3. De ontvangende Partij is aan die voorwaarden gebonden.
4. Een Verdragsluitende Partij kan evenwel te allen tijde, door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring, verklaren dat zij zich het recht voorbehoudt niet te worden gebonden aan de door de verstrekkende Partij uit hoofde van het tweede lid opgelegde voorwaarden, tenzij zij een voorafgaande mededeling ontvangt betreffende de aard van de te verstrekken gegevens en instemt met de verzending daarvan.
1. De aangezochte Partij kan, op verzoek van de verzoekende Partij en onverminderd de rechten van derden te goeder trouw, de voorwerpen die door een strafbaar feit zijn verkregen, ter beschikking stellen van de verzoekende Partij met het oog op de teruggave ervan aan de rechtmatige eigenaren.
2. Bij de toepassing van de artikelen 3 en 6 van het Verdrag kan de aangezochte Partij afstand doen van de voorwerpen hetzij vóór, hetzij na de overgave aan de verzoekende Partij, indien dit de teruggave van deze voorwerpen aan de rechtmatige eigenaar kan bevorderen. Rechten van derden te goeder trouw blijven onverlet.
3. In geval van afstand vóór de overgave van de voorwerpen aan de verzoekende Partij zal de aangezochte Partij geen zekerheidsrecht of enig ander verhaalsrecht krachtens de wettelijke bepalingen inzake belasting of douane doen gelden op die voorwerpen.
4. Afstand, als bedoeld in het tweede lid, laat het recht van de aangezochte Partij om belastingen of rechten van de rechtmatige eigenaar te eisen, onverlet.
1. Wanneer de bevoegde autoriteiten van de betrokken Partijen daarover overeenstemming hebben bereikt, kan een Partij die heeft verzocht om een onderzoek waarvoor de aanwezigheid van een op zijn grondgebied gedetineerde persoon vereist is, deze persoon tijdelijk overbrengen naar het grondgebied van de Partij waar het onderzoek moet plaatsvinden.
2. De overeenkomst omvat de voorwaarden waaronder de betrokkene tijdelijk wordt overgebracht en de termijn waarbinnen hij naar het grondgebied van de verzoekende Partij moet worden teruggebracht.
3. Indien voor de overbrenging de instemming van de betrokkene vereist is, dient aan de aangezochte Partij onverwijld een verklaring van die instemming of een afschrift daarvan te worden verstrekt.
4. De overgebrachte persoon blijft op het grondgebied van de aangezochte Partij of, indien van toepassing, op het grondgebied van de Partij waarvoor om doortocht wordt verzocht in hechtenis, tenzij de Partij van waaruit de persoon werd overgebracht een verzoek tot zijn of haar invrijheidstelling indient.
5. De duur van de hechtenis op het grondgebied van de aangezochte Partij wordt in mindering gebracht op de duur van de vrijheidsbeneming die de betrokkene op het grondgebied van de verzoekende Partij moet of zal moeten ondergaan.
6. Artikel 11, tweede lid, en artikel 12 van het Verdrag zijn van overeenkomstige toepassing.
7. Elke Partij kan te allen tijde door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring verklaren dat, alvorens overeenstemming in de zin van het eerste lid van dit artikel wordt bereikt, de in het derde lid bedoelde instemming vereist is of onder bepaalde, in de verklaring genoemde voorwaarden, vereist is.
De bepalingen van de artikelen 11 en 12 van het Verdrag zijn van overeenkomstige toepassing op personen die zich op het grondgebied van de aangezochte Partij in hechtenis bevinden, nadat zij zijn overgebracht om op het grondgebied van de verzoekende Partij een opgelegde straf te ondergaan, wanneer door de verzoekende Partij om hun persoonlijke verschijning wordt verzocht ten behoeve van de herziening van het vonnis.
1. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op elk verzoek om uitreiking ingevolge artikel 7 van het Verdrag of artikel 3 van het Aanvullend Protocol daarbij.
2. Gerechtelijke stukken en rechterlijke uitspraken worden in alle gevallen verzonden in de taal of talen waarin zij zijn opgesteld.
3. Onverminderd de bepalingen van artikel 16 van het Verdrag wordt indien de autoriteit waarvan de stukken uitgaan weet of redenen heeft om aan te nemen dat de geadresseerde uitsluitend een andere taal begrijpt, bij de stukken een vertaling daarvan, althans van de essentie ervan, in die andere taal gevoegd.
4. Onverminderd de bepalingen van artikel 16 van het Verdrag worden gerechtelijke stukken en rechterlijke uitspraken ten behoeve van de autoriteiten van de aangezochte Partij, voorzien van een korte samenvatting van de inhoud, vertaald in de taal, of een van de talen, van die Partij.
1. De bevoegde rechterlijke autoriteiten van een Partij kunnen gerechtelijke stukken en rechterlijke uitspraken rechtstreeks per post toezenden aan personen die zich op het grondgebied van een andere Partij bevinden.
2. Bij gerechtelijke stukken en rechterlijke uitspraken wordt de mededeling gevoegd dat de geadresseerde bij de in het rapport vermelde autoriteit inlichtingen kan inwinnen over zijn of haar rechten en plichten met betrekking tot de uitreiking van stukken. De bepalingen van artikel 15, derde lid, zijn op dat rapport van toepassing.
3. De bepalingen van de artikelen 8, 9 en 12 van het Verdrag zijn van overeenkomstige toepassing op de uitreiking per post.
4. De bepalingen van artikel 15, eerste, tweede en derde lid, zijn eveneens van toepassing op uitreiking per post.
1. Ambtenaren van een van de Partijen die, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, in eigen land een persoon observeren die vermoedelijk heeft deelgenomen aan een strafbaar feit waarop uitlevering van toepassing kan zijn, of een persoon ten aanzien van wie ernstige vermoedens bestaan dat deze kan leiden tot de identificatie of lokalisering van de bovengenoemde persoon, zijn bevoegd hun observatie op het grondgebied van een andere Partij voort te zetten, wanneer laatstgenoemde Partij toestemming heeft gegeven voor grensoverschrijdende observatie op basis van een van tevoren ingediend verzoek om rechtshulp. De toestemming kan onder bijzondere voorwaarden worden verleend.
Desgevraagd dient de observatie te worden overgedragen aan de ambtenaren van de Partij op het grondgebied waarvan de observatie plaatsvindt.
Het verzoek om rechtshulp als bedoeld in het eerste lid dient te worden gezonden aan de door elk van de Partijen aangewezen autoriteit, die bevoegd is het verzoek om toestemming in te willigen of het door te zenden.
2. Wanneer wegens het bijzonder spoedeisende karakter geen voorafgaande toestemming van de andere Partij kan worden gevraagd, mogen de ambtenaren die de observatie uitvoeren binnen het kader van een strafrechtelijk onderzoek de observatie van een persoon ten aanzien van wie een vermoeden bestaat dat deze in het zesde lid bedoelde strafbare feiten heeft gepleegd, over de grens voortzetten, mits aan volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. de autoriteiten van de in het vierde lid bedoelde Partij op het grondgebied waarvan de observatie wordt voortgezet, dienen nog tijdens de observatie onverwijld van de grensoverschrijding in kennis te worden gesteld;
b. een verzoek om rechtshulp als bedoeld in het eerste lid, waarin tevens de redenen zijn aangegeven waarom zonder voorafgaande toestemming tot grensoverschrijding is overgegaan, dient zo spoedig mogelijk te worden ingediend.
De observatie dient te worden afgebroken zodra de Partij op het grondgebied waarvan de observatie plaatsvindt, na ontvangst van de onder a bedoelde kennisgeving of van het onder b bedoelde verzoek, daarom verzoekt, of indien de toestemming vijf uren na de grensoverschrijding niet is verkregen.
3. De observatie als bedoeld in het eerste en tweede lid mag slechts onder de volgende algemene voorwaarden worden uitgevoerd:
a. De observerende ambtenaren zijn gebonden aan het bepaalde in dit artikel en aan het recht van de Partij op het grondgebied waarvan zij optreden; zij dienen de aanwijzingen van de plaatselijk verantwoordelijke autoriteiten op te volgen.
b. Behoudens in de gevallen als bedoeld in het tweede lid dienen de ambtenaren tijdens de observatie te zijn voorzien van een document waaruit blijkt dat de toestemming is verleend.
c. De observerende ambtenaren dienen te allen tijde in staat te zijn aan te tonen dat zij optreden in een officiële hoedanigheid.
d. De observerende ambtenaren mogen tijdens de observatie hun dienstwapen dragen tenzij de aangezochte Partij anders heeft besloten; het gebruik ervan is uitsluitend in geval van noodweer toegestaan.
e. Het binnentreden van woningen en het betreden van niet voor het publiek toegankelijke plaatsen is niet toegestaan.
f. De observerende ambtenaren zijn niet bevoegd de geobserveerde persoon staande te houden en te ondervragen of aan te houden.
g. Van elk optreden wordt verslag gedaan aan de autoriteiten van de Partij op het grondgebied waarvan de observatie plaatsvindt; de persoonlijke verschijning van de observerende ambtenaren kan worden verlangd.
h. De autoriteiten van de Partij van het grondgebied waarvan de observerende ambtenaren afkomstig zijn, verlenen op verzoek van de autoriteiten van de Partij op het grondgebied waarvan werd opgetreden medewerking aan onderzoek na afloop van het optreden waaraan zij hebben deelgenomen, met inbegrip van gerechtelijke procedures.
4. Op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van hun akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding vermelden de Partijen door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring welke ambtenaren en autoriteiten zij benoemen voor de toepassing van het eerste en tweede lid van dit artikel. Daarna mogen zij hun verklaring te allen tijde op dezelfde wijze wijzigen.
5. De Partijen kunnen bilateraal het toepassingsgebied van dit artikel uitbreiden en nadere regelingen ter uitvoering daarvan treffen.
6. De in het tweede lid bedoelde observatie mag uitsluitend plaatsvinden voor een van de volgende strafbare feiten:
– moord;
– doodslag;
– verkrachting;
– opzettelijke brandstichting;
– valsemunterij;
– gekwalificeerde diefstal en heling;
– afpersing;
– ontvoering en gijzeling;
– mensenhandel;
– sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
– vergrijpen tegen voorschriften aangaande vuurwapens en explosieven;
– het teweeg brengen van een ontploffing;
– illegaal vervoer van giftige en schadelijke afvalstoffen;
– vreemdelingensmokkel;
– seksueel misbruik van kinderen.
1. Elke Partij verbindt zich ertoe ervoor te zorgen dat op verzoek van een andere Partij gecontroleerde aflevering in het kader van strafrechtelijk onderzoeken naar strafbare feiten die aanleiding kunnen geven tot uitlevering, op haar grondgebied kan worden toegestaan.
2. De beslissing over een gecontroleerde aflevering wordt voor elk geval afzonderlijk genomen door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Partij, met inachtneming van het nationale recht van die Partij.
3. Een gecontroleerde aflevering vindt plaats volgens de procedures van de aangezochte Partij. Het recht om te handelen en om het optreden te leiden en te controleren berust bij de bevoegde autoriteiten van die Partij.
4. Op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van hun akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding vermelden de Partijen door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring welke autoriteiten bevoegd zijn voor de toepassing van dit artikel. Daarna mogen zij hun verklaring te allen tijde op dezelfde wijze wijzigen.
1. De verzoekende en de aangezochte Partij kunnen overeenkomen elkaar rechtshulp te verlenen ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek dat wordt verricht door ambtenaren die onder een valse of fictieve identiteit optreden, hierna te noemen infiltratie.
2. Over het verzoek wordt in elk geval afzonderlijk beslist door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Partij, met inachtneming van haar nationale recht en procedures. De duur van de infiltratie, de nadere voorwaarden en juridische status van de betrokken ambtenaren tijdens de infiltratie worden door de betrokken Partijen overeengekomen, met inachtneming van hun nationale recht en procedures.
3. Infiltratie vindt plaats in overeenstemming met het nationale recht en de procedures van de Partij op het grondgebied waarvan de infiltratie wordt uitgevoerd. De betrokken Partijen werken samen bij de voorbereiding van en het toezicht op de infiltratie, alsook bij het treffen van regelingen met het oog op de veiligheid van de ambtenaren die onder een valse of fictieve identiteit optreden.
4. Op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van hun akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding vermelden de Partijen door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring welke autoriteiten bevoegd zijn voor de toepassing van het tweede lid van dit artikel. Daarna mogen zij hun verklaring te allen tijde op dezelfde wijze wijzigen.
1. De bevoegde autoriteiten van twee of meer Partijen kunnen bij onderlinge overeenkomst een gemeenschappelijk onderzoeksteam instellen voor een bepaald doel en voor een beperkte periode, die in onderlinge overeenstemming kan worden verlengd, om strafrechtelijk onderzoek uit te voeren bij een of meer van de Partijen die het team instellen. De samenstelling van het team wordt in de overeenkomst vermeld. Een gemeenschappelijk onderzoeksteam kan in het bijzonder worden ingesteld wanneer:
a. het onderzoek van een Partij naar strafbare feiten moeilijke en veeleisende opsporingen vergt die ook andere Partijen betreffen;
b. verscheidene Partijen strafbare feiten onderzoeken die wegens de omstandigheden van de zaak een gecoördineerd en gezamenlijk optreden bij de betrokken Partijen vergen.
Een verzoek om instelling van een gemeenschappelijk onderzoeksteam kan van elk van de betrokken Partijen uitgaan. Het team wordt ingesteld bij een van de Partijen waar het onderzoek naar verwachting zal worden uitgevoerd.
2. Verzoeken om instelling van een gemeenschappelijk onderzoeksteam bevatten, naast de in artikel 14 van het Verdrag genoemde gegevens, ook voorstellen voor de samenstelling van het team.
3. Een gemeenschappelijk onderzoeksteam is onder de volgende algemene voorwaarden actief op het grondgebied van de Partijen die het team hebben ingesteld:
a. De leider van het team is een vertegenwoordiger van de aan strafrechtelijke onderzoeken deelnemende bevoegde autoriteit van de Partij waar het team actief is. De leider van het team handelt binnen de grenzen van zijn of haar bevoegdheid krachtens het nationale recht;
b. Het team treedt op in overeenstemming met het recht van de Partij waarin het actief is. De leden en gedetacheerde leden van het team verrichten hun taken onder leiding van de onder a bedoelde persoon, met inachtneming van de voorwaarden die door hun eigen autoriteiten zijn vastgelegd in de overeenkomst inzake de instelling van het team;
c. de Partij op het grondgebied waarvan het team optreedt, treft de voor het functioneren van het team de noodzakelijke organisatorische voorzieningen.
4. In dit artikel worden leden van het gemeenschappelijk onderzoeksteam van de Partij op het grondgebied waarvan het team optreedt „leden” genoemd, terwijl leden van Partijen anders dan de Partij op het grondgebied waarvan het team optreedt „gedetacheerde leden” worden genoemd.
5. De gedetacheerde leden van het gemeenschappelijk onderzoeksteam hebben het recht aanwezig te zijn wanneer bij de Partij waar wordt opgetreden onderzoekshandelingen plaatsvinden. De leider van het team kan evenwel om bijzondere redenen en in overeenstemming met het recht van de Partij op het grondgebied waarvan het team optreedt, anders besluiten.
6. De gedetacheerde leden van het gemeenschappelijk onderzoeksteam kunnen, in overeenstemming met het recht van de Partij waar het team optreedt, door de leider van het team worden belast met de uitvoering van bepaalde onderzoekshandelingen, voorzover de bevoegde autoriteiten van de Partij waar wordt opgetreden en van de detacherende Partij dit hebben goedgekeurd.
7. Wanneer het gemeenschappelijk onderzoeksteam het noodzakelijk acht dat bij een van de Partijen die het team hebben ingesteld, onderzoekshandelingen plaatsvinden, kunnen de door die Partij bij het team gedetacheerde leden hun eigen bevoegde autoriteiten verzoeken die handelingen te verrichten. Die handelingen worden bij die Partij in overweging genomen onder de voorwaarden die van toepassing zouden zijn indien daarom in het kader van een nationaal onderzoek zou zijn verzocht.
8. Wanneer het gemeenschappelijk onderzoeksteam rechtshulp nodig heeft van een andere Partij dan de Partijen die het team hebben ingesteld, of van een derde staat, kan het verzoek om rechtshulp door de bevoegde autoriteiten van de Partij op het grondgebied waarvan het team optreedt, worden gericht aan de bevoegde autoriteiten van de andere betrokken Staat, overeenkomstig de toepasselijke instrumenten of regelingen.
9. Een gedetacheerd lid van het gemeenschappelijk onderzoeksteam kan, in overeenstemming met zijn of haar nationale recht en binnen de grenzen van zijn of haar bevoegdheid, het team gegevens verstrekken die beschikbaar zijn bij de Partij die hem of haar heeft gedetacheerd ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek dat door het team wordt uitgevoerd.
10. Gegevens die een lid of gedetacheerd lid rechtmatig verkrijgt terwijl hij of zij deel uitmaakt van een gemeenschappelijk onderzoeksteam en die niet op een andere wijze voor de bevoegde autoriteiten van de betrokken Partijen beschikbaar zijn, kunnen voor de volgende doeleinden worden gebruikt:
a. voor het doel waarvoor het team is ingesteld;
b. behoudens voorafgaande toestemming van de Partij waar de informatie vandaan komt, voor het opsporen, onderzoeken en vervolgen van andere strafbare feiten. Die toestemming kan alleen worden geweigerd in gevallen waarin dergelijk gebruik strafrechtelijk onderzoek bij de betrokken Partij in gevaar brengt of ten aanzien waarvan die Partij rechtshulp kan weigeren;
c. ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, onverminderd het bepaalde onder b, indien vervolgens een strafrechtelijk onderzoek wordt geopend;
d. voor andere doeleinden, voorzover dat tussen de Partijen die het team instellen wordt overeengekomen.
11. De bepalingen van dit artikel laten andere bestaande bepalingen of regelingen inzake de instelling of het functioneren van gemeenschappelijke onderzoeksteams onverlet.
12. Voor zover toegestaan krachtens het recht van de betrokken Partijen of de bepalingen van een tussen hen geldend rechtsinstrument, kan worden overeengekomen dat andere personen dan vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de Partijen die het gemeenschappelijk onderzoeksteam instellen, deelnemen aan de activiteiten van het team. De rechten die uit hoofde van dit artikel aan de leden en de gedetacheerde leden van het team worden verleend, strekken zich niet uit tot die personen, tenzij uitdrukkelijk anders wordt vermeld in de overeenkomst.
Tijdens een optreden, bedoeld in de artikelen 17, 18, 19 of 20, worden de ambtenaren uit een andere Partij dan de Partij waar het optreden plaatsvindt, met ambtenaren van laatstbedoelde Partij gelijkgesteld, voor wat betreft de strafbare feiten die tegen of door hen mochten worden begaan, tenzij door de betrokken Partijen anders wordt overeengekomen.
1. Wanneer ambtenaren van een Partij overeenkomstig de artikelen 17, 18, 19 of 20 in een andere Partij optreden, is de eerstgenoemde Partij overeenkomstig het recht van de Partij op het grondgebied waarvan zij optreden aansprakelijk voor de schade die zij aldaar tijdens hun optreden veroorzaken.
2. De Partij op het grondgebied waarvan de in het eerste lid bedoelde schade wordt veroorzaakt, neemt op zich deze schade te vergoeden op de wijze waarop hij daartoe gehouden zou zijn,indien de schade haar eigen ambtenaren zou zijn toegebracht.
3. De Partij wier ambtenaren op het grondgebied van een andere Partij jegens enig persoon schade hebben veroorzaakt, betaalt deze laatste het volledige bedrag terug dat deze aan de slachtoffers of hun rechthebbenden heeft uitgekeerd.
4. Onder voorbehoud van de uitoefening van haar rechten tegenover derden en met uitzondering van het bepaalde in het derde lid, ziet elke Partij, in het geval bedoeld in het eerste lid, ervan af het bedrag van de door haar geleden schade op een andere Partij te verhalen.
5. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing, onder voorbehoud dat de Partijen niet anders zijn overeengekomen.
Wanneer een Partij krachtens het Verdrag of een van de Protocollen daarbij om rechtshulp verzoekt met betrekking tot een getuige die het gevaar loopt te worden geïntimideerd of die bescherming nodig heeft, streven de bevoegde autoriteiten van de verzoekende en aangezochte Partij ernaar maatregelen overeen te komen voor de bescherming van de betrokken persoon, in overeenstemming met hun nationale recht.
1. Op verzoek van de verzoekende Partij kan de aangezochte Partij, in overeenstemming met haar nationale recht, voorlopige maatregelen treffen met het oog op het veilig stellen van bewijs, het instandhouden van een bestaande situatie of het beschermen van bedreigde rechtmatige belangen.
2. De aangezochte Partij kan het verzoek ten dele inwilligen of daaraan bepaalde voorwaarden verbinden, in het bijzonder beperkingen wat betreft de duur van de getroffen maatregelen.
De verzoekende Partij kan verlangen dat de aangezochte Partij het verzoek en de inhoud daarvan vertrouwelijk behandelt, voorzover nodig voor de uitvoering van het verzoek. Indien de aangezochte Partij niet aan het vereiste van vertrouwelijkheid kan voldoen, brengt zij de verzoekende Partij hiervan onverwijld op de hoogte.
1. Persoonsgegevens die naar aanleiding van de uitvoering van een verzoek, ingediend ingevolge het Verdrag of een van de Protocollen daarbij, door de ene Partij aan de andere worden toegezonden, kunnen door de Partij aan welke deze gegevens zijn verstrekt uitsluitend worden gebruikt:
a. ten behoeve van procedures waarop het Verdrag of een van de Protocollen daarbij van toepassing zijn, en
b. ten behoeve van andere gerechtelijke en administratieve procedures die rechtstreeks verband houden met de onder a bedoelde procedures, en
c. ter voorkoming van een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid.
2. Persoonsgegevens mogen evenwel voor elk ander doel worden gebruikt wanneer hiervoor voorafgaande toestemming is gegeven door hetzij de Partij door welke de gegevens zijn toegezonden, hetzij de persoon op wie de gegevens betrekking hebben.
3. Elke Partij kan weigeren persoonsgegevens te verstrekken die zijn verkregen als gevolg van de uitvoering van een verzoek ingediend ingevolge het Verdrag of een van de Protocollen daarbij, wanneer:
– deze gegevens uit hoofde van haar nationale wetgeving worden beschermd, en
– de Partij aan wie de gegevens moeten worden verstrekt niet gebonden wordt door het Verdrag tot de bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, gedaan te Straatsburg op 28 januari 1981, tenzij de laatstgenoemde Partij zich ertoe verplicht de gegevens zodanig te beschermen als door door de eerstgenoemde Partij wordt verlangd.
4. Elke Partij die persoonsgegevens verstrekt die zijn verkregen als gevolg van de uitvoering van een verzoek ingediend ingevolge het Verdrag of een van de Protocollen daarbij, kan van de Partij waaraan de gegevens zijn toegezonden, verlangen dat deze informatie verschaft over het gebruik dat van deze gegevens is gemaakt.
5. Elke Partij kan, door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring verlangen dat, binnen het kader van procedures voor welke zij de verzending of het gebruik van persoonsgegevens in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag of een van de Protocollen daarbij had kunnen weigeren of beperken, verlangen dat persoonsgegevens die naar een andere Partij worden gezonden niet door de laatstgenoemde Partij worden gebruikt voor de in het eerste lid bedoelde doeleinden, tenzij zij hiervoor eerst haar instemming heeft verleend.
De Partijen kunnen te allen tijde, door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring bepalen welke autoriteiten zij als bestuurlijke autoriteiten aanmerken in de zin van artikel 1, derde lid, van het Verdrag.
De bepalingen van dit Protocol laten uitgebreidere regelingen in bilaterale of multilaterale overeenkomsten gesloten tussen de Partijen overeenkomstig artikel 26, derde lid, van het Verdrag onverlet.
De Europese Commissie voor Strafrechtelijke Vraagstukken van de Raad van Europa wordt op de hoogte gehouden van de interpretatie en toepassing van het Verdrag en de Protocollen daarbij en doet al het nodige ter vergemakkelijking van een minnelijke schikking van elke moeilijkheid die ten gevolge van de toepassing ervan mocht ontstaan.
1. Dit Protocol staat open voor ondertekening door de lidstaten van de Raad van Europa die Partij zijn bij het Verdrag of het hebben ondertekend. Het dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. Een ondertekenaar kan dit Protocol niet bekrachtigen, aanvaarden of goedkeuren tenzij deze eerder of gelijktijdig het Verdrag heeft bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
2. Dit Protocol treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de nederlegging van de derde akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
3. Ten aanzien van iedere ondertekenende Staat die daarna zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring nederlegt, treedt het Protocol in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van nederlegging.
1. Iedere niet-lidstaat die tot het Verdrag is toegetreden, kan tot dit Protocol toetreden nadat het in werking is getreden.
2. Deze toetreding geschiedt door nederlegging bij de Secretaris-Generaal van Raad van Europa van een akte van toetreding.
3. Ten aanzien van iedere toetredende Staat treedt het Protocol in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van de nederlegging van de akte van toetreding.
1. Iedere Staat kan op het tijdstip van ondertekening of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding het grondgebied of de grondgebieden nader aanduiden waarop dit Protocol van toepassing zal zijn.
2. Iedere Staat kan, op elk later tijdstip, door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring de toepassing van dit Protocol uitbreiden tot elk ander in de verklaring nader aangeduid grondgebied. Ten aanzien van dat grondgebied treedt het Protocol in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van die verklaring door de Secretaris-Generaal.
3. Iedere krachtens de twee vorige leden gedane verklaring kan, wat betreft ieder in die verklaring aangewezen grondgebied, worden ingetrokken door middel van een aan de Secretaris-Generaal gerichte kennisgeving. De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van die kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
1. De voorbehouden door een Partij gemaakt ten aanzien van een bepaling van het Verdrag of van het Protocol daarbij, zijn eveneens van toepassing op dit Protocol, tenzij die Partij bij de ondertekening, of bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding het tegendeel verklaart. Hetzelfde geldt voor een verklaring gedaan ten aanzien van of krachtens een bepaling van het Verdrag of van het Protocol daarbij.
2. Iedere Staat kan bij de ondertekening, of bij de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, verklaren dat hij zich het recht voorbehoudt een of meerdere van de artikelen 16, 17, 18, 19 en 20 geheel of gedeeltelijk niet te aanvaarden. Geen ander voorbehoud is toegestaan.
3. Iedere Staat kan een voorbehoud dat hij heeft gemaakt overeenkomstig de voorgaande leden, geheel of gedeeltelijk intrekken door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring, die van kracht wordt op de datum van ontvangst daarvan.
4. Een Partij die een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van een van de in het tweede lid genoemde artikelen van dit Protocol, kan de toepassing van dat artikel niet verlangen van een andere Partij. Zij kan echter indien haar voorbehoud gedeeltelijk of voorwaardelijk is, de toepassing van die bepaling verlangen voor zover zij haar zelf heeft aanvaard.
1. Iedere Verdragsluitende Staat kan dit Protocol, wat haar betreft, opzeggen door middel van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
2. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-Generaal.
3. Opzegging van het Verdrag heeft automatisch de opzegging van dit Protocol ten gevolge.
De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa geeft alle lidstaten van de Raad van Europa en iedere Staat die tot dit Protocol is toegetreden, kennis van:
a. iedere ondertekening;
b. de nederlegging van iedere akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding;
c. iedere datum van inwerkingtreding van dit Protocol overeenkomstig de artikelen 30 en 31;
d. iedere andere akte, verklaring, kennisgeving of mededeling die betrekking heeft op dit Protocol.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN te Straatsburg, op 8 november 2001, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar dat zal worden nedergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa doet een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toekomen aan iedere lidstaat van de Raad van Europa en aan de niet-lidstaten die zijn toegetreden tot het Verdrag.
Zie Trb. 2002, 30.
Zie Trb. 2002, 30.
Partij |
Ondertekening |
Ratificatie |
Type* |
In werking |
Opzegging |
Buiten werking |
---|---|---|---|---|---|---|
Albanië |
13-11-01 |
20-06-02 |
R |
01-02-04 |
||
België |
08-11-01 |
|||||
Bosnië en Herzegovina |
17-05-06 |
07-11-07 |
R |
01-03-08 |
||
Bulgarije |
08-11-01 |
11-05-04 |
R |
01-09-04 |
||
Cyprus |
08-11-01 |
|||||
Denemarken |
08-11-01 |
15-01-03 |
R |
01-02-04 |
||
Duitsland |
08-11-01 |
|||||
Estland |
26-11-02 |
09-09-04 |
R |
01-01-05 |
||
Finland |
09-10-03 |
|||||
Frankrijk |
08-11-01 |
|||||
Griekenland |
08-11-01 |
|||||
Hongarije |
15-01-03 |
|||||
Ierland |
08-11-01 |
|||||
IJsland |
08-11-01 |
|||||
Israël |
20-03-06 |
T |
01-07-06 |
|||
Kroatië |
09-06-04 |
28-03-07 |
R |
01-07-07 |
||
Letland |
24-09-03 |
30-03-04 |
R |
01-07-04 |
||
Litouwen |
09-10-03 |
06-04-04 |
R |
01-08-04 |
||
Luxemburg |
30-01-08 |
|||||
Macedonië, Voormalige Joegoslavische Republiek |
08-11-01 |
|||||
Malta |
18-09-02 |
|||||
Montenegro |
07-04-05 |
|||||
Nederlanden, het Koninkrijk der |
08-11-01 |
|||||
– Nederland |
||||||
– Ned. Antillen |
– |
– |
||||
– Aruba |
– |
– |
||||
Noorwegen |
08-11-01 |
|||||
Oekraïne |
08-11-01 |
|||||
Polen |
11-09-02 |
09-10-03 |
R |
01-02-04 |
||
Portugal |
08-11-01 |
16-01-07 |
R |
01-05-07 |
||
Roemenië |
08-11-01 |
29-11-04 |
R |
01-03-05 |
||
Servië |
07-04-05 |
26-04-07 |
R |
01-08-07 |
||
Slovenië |
07-04-05 |
|||||
Slowakije |
12-05-04 |
11-01-05 |
R |
01-05-05 |
||
Tsjechië |
18-12-03 |
01-03-06 |
R |
01-07-06 |
||
Verenigd Koninkrijk, het |
08-11-01 |
|||||
Zweden |
08-11-01 |
|||||
Zwitserland |
15-02-02 |
04-10-04 |
R |
01-02-05 |
||
* O=Ondertekening zonder voorbehoud of vereiste van ratificatie, R= Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, =Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid, NB=Niet bekend |
Bosnië en Herzegovina, 7 november 2007
In connection with Article 4, paragraph 8, of the Second Additional Protocol, Bosnia and Herzegovina declares that all requests and other written notices related to Article 4, paragraphs 1 to 6, are to be delivered to the Ministry of Justice of Bosnia and Herzegovina, as the central authority.
In relation to Article 4, paragraph 8, of the Second Additionnal Protocol, Bosnia and Herzegovina declares that in case of direct addressing of urgent requests in line with Article 4, paragraph 7, of the Second Additional Protocol, copy of the request will be delivered concurrently to the Ministry of Justice of Bosnia and Herzegovina.
In line with Article 6 of the Second Additional Protocol, Bosnia and Herzegovina declares that ordinary courts and prosecutor’s office in Bosnia and Herzegovina shall be regarded as judicial authorities for the purpose of the Convention and this Protocol.
In line with Article 13, paragraph 7, of the Second Additional Protocol, Bosnia and Herzegovina declares that it shall request the approval referred to under Article 13, paragraph 3, of this Protocol, before reaching an agreement under paragraph 1 of this article.
In relation to Article 17, paragraph 4, of the Second Additional Protocol, Bosnia and Herzegovina declares that:
a) The authority responsible for receiving the request and decision making in line with Article 17, paragraph 1, of the Second Additional Protocol, is:
Prosecutor’s Office of Bosnia and Herzegovina
Kraljice Jelene 88
71000 Sarajeco
Tel. ++387 33 707 100
Fax: ++387 33 707 463
b) The authority responsible for receiving the notice in line with Article 17, paragraph 2, of the Second Additional Protocol, is:
Ministry of Security of Bosnia and Herzegovina
Trg Bosne I Hercegovine
Tel. ++387 33 213 623
Fax. ++387 33 213 628
In line with Article 18, paragraph 4, of the Second Additional Protocol, Bosnia and Herzegovina declares that:
a) The authority responsible for receiving the request and decision making in accordance with Article 18, paragraph 2, of the Second Additional Protocol, is:
Prosecutor’s Office of Bosnia and Herzegovina
Kraljice Jelene 88
71000 Sarajeco
Tel. ++387 33 707 100
Fax: ++387 33 707 463
b) The authority responsible for execution, management and control of undertaken actions in line with Article 18, paragraph 3, of the Second Additional Protocol, is:
Ministry of Security of Bosnia and Herzegovina
Trg Bosne I Hercegovine
Tel. ++387 33 213 623
Fax. ++387 33 213 628
In line with Article 19, paragraph 4, of the Second Additionnal Protocol, Bosnia and Herzegovina declares that:
a) The authority responsible for receiving the request and decision making in accordance with Article 19, paragraph 2, of the Second Additional Protocol, is:
Prosecutor’s Office of Bosnia and Herzegovina
Kraljice Jelene 88
71000 Sarajeco
Tel. ++387 33 707 100
Fax: ++387 33 707 463
b) The authority responsible for providing legal assistance in accordance with Article 19 of the Second Additional Protocol, is:
Ministry of Security of Bosnia and Herzegovina
Trg Bosne I Hercegovine
Tel. ++387 33 213 623
Fax. ++387 33 213 628
Bulgarije, 11 mei 2004
In accordance with Article 11, paragraph 4, of the Second Additional Protocol, the Republic of Bulgaria declares that conditions, imposed by the Party which provides spontaneous information, shall be observed only if that Party has previously notified of the nature of the information to be provided and Bulgaria has agreed to its transmission.
In accordance with Article 13, paragraph 7, of the Second Additional Protocol, the Republic of Bulgaria declares that consent of the person concerned in Article 13, paragraph 3, will be required before an agreement is reached between the competent authorities under paragraph 1 of the same article.
In accordance with Article 17, paragraph 4 in connection with paragraphs 1 and 2, of the Second Additional Protocol, the Republic of Bulgaria defines the Supreme Cassation Prosecutor’s Office to be the competent authority to which shall be submitted requests for legal assistance under Article 17, paragraph 1, and, in case of urgency in the course of observation, to be immediately notified of crossing the border under Article 17, paragraph 2. The officers, indicated in paragraphs 1 and 2 of the same article, who are to conduct the cross-border observation, will be investigators from the National Investigation Service, and the Ministry of the Interior will render co-operation.
In accordance with Article 26, paragraph 5, of the Second Additional Protocol, the Republic of Bulgaria declares that within the framework of the procedures for which the Republic of Bulgaria could have refused or limited the transmission or the use of personal data in accordance with the provisions of the Convention or one of its Protocols, personal data transmitted to another Contracting Party will be used by the latter for the purposes of Article 26, paragraph 1, only with the previous consent of the Republic of Bulgaria.
In accordance with Article 33, paragraph 1, of the Second Additional Protocol, the Republic of Bulgaria declares that it shall not apply its declaration on Article 15, paragraph 6, of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters of 20 April 1959 to the provisions of this Protocol.
In accordance with Article 33, paragraph 2 and in connection with Article 16, of the Second Additional Protocol, the Republic of Bulgaria declares that it does not accept the service of procedural documents and judicial decisions on defendants and accused persons directly by post.
In accordance with Article 15, paragraph 6, of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters, as worded by Article 4 of the Second Additional Protocol, the Republic of Bulgaria defines courts that have passed the convictions as competent authorities to which requests for copies of convictions and subsequent measures under Article 4 of the Second Additional Protocol may be forwarded.
In accordance with Article 15, paragraph 8, sub-paragraph b, of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters, as worded by Article 4 of the Second Additional Protocol, the Republic of Bulgaria declares that execution of all requests for legal assistance shall be determined by observation of the requirement of sub-paragraph “b” of paragraph 8 of Article 15. Central authority under sub-paragraph “b” regarding requests for legal assistance in pre-trial proceedings shall be the Supreme Cassation Prosecutor’s Office, and for the rest of the requests for legal assistance under sub-paragraph “b”, the Ministry of Justice.
In accordance with Article 15, paragraph 9, of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters, as worded by Article 4 of the Second Additional Protocol, the Republic of Bulgaria declares that requests for legal assistance and any other communications under Article 15, paragraph 9, received by fax and e-mail shall be accepted and executed, provided that the requesting Party shall verify their authenticity, if requested.
In accordance with Article 18, paragraph 4 in connection with paragraphs 2 and 3, of the Second Additional Protocol, the Republic of Bulgaria defines the Supreme Cassation Prosecutor’s Office to be the competent authority entitled to govern, control and decide on controlled delivery.
In accordance with Article 19, paragraph 4 in connection with paragraph 2, of the Second Additional Protocol, the Republic of Bulgaria defines the Supreme Cassation Prosecutor’s Office to be the competent authority entitled to decide on the request of covert investigation.
Denemarken, 15 januari 2003
In accordance with Article 15, paragraph 8 (d) and 15, paragraph 3 (in the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters, as worded by the Second Additional Protocol), Denmark declares that requests from administrative authorities (cf. Article 1, paragraph 3, in the Convention), shall be forwarded to the Ministry of Justice in the country requested to provide assistance, and hence may not be sent directly to the judicial authorities.
In accordance with Article 9, paragraph 9 (in the Second Additional Protocol), Denmark declares that it does not meet requests for hearing by videoconference involving the accused person or the suspect.
In accordance with Article 13, paragraph 7 (in the Second Additional Protocol), Denmark declares that consent as mentioned in Article 13, paragraph 3, will be required prior to an agreement on temporary transfer of a person held in custody according to Article 13, paragraph 1.
In accordance with Article 18, paragraph 4 (in the Second Additional Protocol), Denmark declares that the Danish authorities that are competent for the purpose of Article 18 are the judicial authorities as defined by the declaration according to article 24 in the 1959 Convention (i.e. the Courts of Law and the Department of Public Prosecutions which itself, according to the Danish judicature and procedural code, includes the Ministry of Justice, the Attorney-General, the prosecutors, the Copenhagen Prefect of Police and the Police Commissioners).
In accordance with Article 32, paragraph 1 (in the Second Additional Protocol), Denmark declares that until further notice the Second Additional Protocol shall not apply to the Faeroe Islands and Greenland.
In accordance with Article 33, paragraph 2, cf. Article 17 (in the Second Additional Protocol), Denmark declares that it does not accept Article 17 (cross-border observations).
In accordance with Article 33, paragraph 2, cf. Article 19 (in the Second Additional Protocol), Denmark declares that it does not accept Article 19 (covert investigations).
Estland, 9 september 2004
In accordance with Article 18, paragraph 4, of the Second Additional Protocol, the Republic of Estonia declares that for carrying out controlled deliveries in Estonia, the competent authorities are the Tax and Customs Board, the Board of Border Guard, the Central Criminal Police, the Security Police Board and the National Police Board.
In accordance with Article 33, paragraph 2, of the Second Additional Protocol, the Republic of Estonia declares that it wholly avails itself of the right not to accept Articles 17 and 19.
In accordance with Article 15, paragraph 8, sub-paragraph (a), of the Convention (as reworded by Article 4 of the Second Additional Protocol), the Republic of Estonia declares that a copy of the request for assistance addressed directly to its judicial authorities shall be transmitted to the Ministry of Justice.
In accordance with Article 24 of the Convention (as reworded by Article 6 of the Second Additional Protocol), the Republic of Estonia declares that for the purposes of this Convention the judicial authorities for Estonia shall be the courts, the prosecutor’s office, the Ministry of Justice and investigation boards that on the basis of the Criminal Procedure Code are competent to carry out pre-trial procedure: the National Police Board, the police districts, the Security Police Board, the Central Criminal Police, the Tax and Customs Board, the Estonian Board of Border Guard, the Estonian Competition Board and the General Staff of the Defence Forces.
Israël, 20 maart 2006
In accordance with Article 4, paragraph 8, of the Second Additional Protocol, the Government of the State of Israel declares that all requests and other communications to it, as mentioned in Article 4, paragraphs 1 to 6, of the Second Additional Protocol, should be sent to the Ministry of Justice, Directorate of Courts, Department of Legal Assistance to Foreign Countries, P.O. Box 34142-91340, Jerusalem.
In accordance with Article 4, paragraph 9, of the Second Additional Protocol (amending Article 15 of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters), the Government of the State of Israel declares that at the present time it will accept requests for legal assistance by means of electronic telecommunication in circumstances of extreme urgency only. Acceptance of a request by electronic telecommunication is on condition that the reasons for such urgency are set forth in the request and that the requesting Party transmits, at the same time, the original request in the usual manner. Israel will not accept requests to serve procedural documents and judicial decisions where such requests are transmitted by electronic telecommunication, as this form of transmittal is, in any case, not suitable for such requests.
At the present time, urgent requests for legal assistance may be transmitted by fax transmission addressed to the Director of the Department of International Affairs of the Office of the State Attorney, Ministry of Justice at fax number (972-2-6287-668). All such requests should be headed “Urgent Request for Legal Assistance under the Second Additional Protocol”.
In accordance with Article 6 of the Second Additional Protocol, the Government of the State of Israel declares that for the purposes of the Convention and Protocol, the following authorities shall be considered Judicial Authorities:
– any competent court or tribunal
– the Attorney General of the State of Israel
– the State Attorney of the State of Israel
– the Director of the Department of International Affairs of the Ministry of Justice
– the Deputy Director of the Department of International Affairs of the Ministry of Justice.
In accordance with Article 11, paragraph 4, of the Second Additional Protocol, the Government of the State of Israel reserves the right not to be bound by the conditions imposed by the providing Party under paragraph 2 of Article 11, unless it receives prior notice of the nature of the information to be provided and agrees to the transmission.
In accordance with Article 13, paragraph 7, of the Second Additional Protocol, the Government of the State of Israel declares that the consent as mentioned in Article 13, paragraph 3, will be required prior to an agreement on temporary transfer of a person held in custody according to Article 13, paragraph 1.
In accordance with Article 26, paragraph 5, of the Second Additional Protocol, the Government of the State of Israel declares that it requires that personal data transmitted to another Party will not be used by that Party for the purposes of paragraph 1 of Article 26 unless with its previous consent.
In accordance with Article 33, paragraph 2, of the Second Additional Protocol, the Government of the State of Israel declares that any document and judicial decision which is of criminal law nature should be forwarded to any person only through the Ministry of Justice of the State of Israel, as set forth in Israel’s declaration to Article 4 of the Second Additional Protocol.
In accordance with Article 33, paragraph 2, of the Second Additional Protocol, the Government of the State of Israel declares that it does not accept Article 17.
In accordance with Article 18, paragraph 4, of the Second Additional Protocol, the Government of the State of Israel declares that the Israeli authorities that are competent for the purpose of Article 18 are: the Director of the Department of International Affairs of the Ministry of Justice; the Inspector General of the Israeli Police; the Head of the Intelligence Division in the Investigation and Intelligence Department in the Israeli Police; the Head of the Special Operations Division in the Intelligence Division in the Investigation and Intelligence Department; the Director of the National Center for the Fight against Drugs and Money Laundering in the Israeli Customs Administration and the Senior Deputy Director General (Investigations) in the Israeli Customs Administration.
Kroatië, 28 maart 2007
Concerning Article 4, paragraph 8, of the Second Additionnal Protocol, the Republic of Croatia declares that all the requests and other communications referred to in paragraphs 1 to 6 of Article 4 of the Second Additional Protocol should be forwarded to the Ministry of Justice.
Concerning Article 9, paragraph 9, of the Second Additional Protocol, the Republic of Croatia declares that it will not apply the provisions of this article to hearings by video conference involving the accused person or the suspect.
Concerning Article 13, paragraph 7, of the Second Additional Protocol, the Republic of Croatia declares that the consent referred to in Article 13, paragraph 3, will be required before an agreement on a temporary transfer of a person held in custody is reached under Article 13, paragraph 1.
In accordance with Article 26, paragraph 5, of the Second Additional Protocol, the Republic of Croatia declares that it requires that personal data transmitted to another Party not be used by that Party for the purposes referred to in paragraph 1 of Article 26, without its previous consent.
In accordance with Article 33, paragraph 2, of the Second Additional Protocol, the Republic of Croatia declares that it does not accept Articles 17, 18 and 19.
Concerning Article 6 of the Second Additional Protocol, the Republic of Croatia declares that for the purposes of the Convention and the Protocol, courts and state attorneys, shall be deemed judicial authorities.
Letland, 30 maart 2004
In accordance with Article 11, paragraph 4, of the Second Additional Protocol, the Republic of Latvia declares that it reserves the right not to be bound by the conditions imposed by the providing Party under paragraph 2 of said Article 11.
In accordance with Article 13, paragraph 7, of the Second Additional Protocol, the Republic of Latvia declares that before an agreement is reached under paragraph 1 of said Article 13, the consent referred to in paragraph 3 of said Article 13 will be required.
In accordance with paragraph 5 of Article 26 of the Second Additional Protocol, the Republic of Latvia requires that personal data transmitted to another Party is not used by the receiving Party for the purposes of paragraph 1 of Article 26 unless with its previous consent.
In accordance with Article 33, paragraph 2, of the Second Additional Protocol, the Republic of Latvia declares that it does not accept Article 17 of the said Protocol.
In accordance with Article 19 of the Second Additional Protocol, the Republic of Latvia declares that:
. the competent authority during pre-trial investigations is:
Prosecutor – General Office
Kalpaka Boulevard 6
Riga, LV-1801
Latvia
Phone: +371 704 4400
Fax: +371 704 4449
Email: gen@lrp.lv
. the competent authority prior to prosecution is:
Ministry of Interior
Raina Boulevard 6
Riga, LV-1505
Latvia
Phone: +371 721 9263
Fax: +371 727 1005
Email: kanceleja@iem.gov.lv
In accordance with Article 18 of the Second Additional Protocol, the Republic of Latvia declares that the competent authority is:
Ministry of Interior
Raina Boulevard 6
Riga, LV-1505
Latvia
Phone: +371 721 9263
Fax: +371 727 1005
Email: kanceleja@iem.gov.lv
Litouwen, 6 april 2004
In accordance with Article 26, paragraph 5, of the Second Additional Protocol, the Republic of Lithuania declares that the personal data transmitted to another Party for the purposes of Article 26, paragraph 1, of the Protocol, may not be used without the previous consent of the Republic of Lithuania.
In accordance with Article 33, paragraph 2, of the Second Additional Protocol, the Republic of Lithuania declares that it avails itself of the right not to accept Articles 16 and 17 of the Protocol.
In accordance with Article 18, paragraph 4 and Article 19, paragraph 4, of the Second Additional Protocol, the Republic of Lithuania declares that the Prosecutor’s General Office of the Republic of Lithuania is the competent authority for the purposes of Article 18 and Article 19 of the Protocol.
In accordance with Article 15, paragraph 6, of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters, as amended by Article 4 of the Second Additional Protocol, the Republic of Lithuania declares that territorial County Prosecutor’s Offices, the Court of Appeal of Lithuania, district and county courts shall perform the functions provided in Article 15 of the Convention.
In accordance with Article 24 of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters, as amended by Article 6 of the Second Additional Protocol, the Republic of Lithuania declares that the General Prosecutor’s Office of the Republic of Lithuania, the territorial County Prosecutor’s Offices of the Republic of Lithuania, the Court of Appeal of Lithuania, district and county courts are judicial authorities for the purposes of the Convention.
Noorwegen, 8 november 2001
In accordance with Article 9, paragraph 9, of the Protocol, Norway declares that it will not apply the provisions of this article to hearings by video conference involving the accused person or the suspect.
In accordance with Article 13 of the Protocol, Norway declares that before an agreement is reached under paragraph 1 of this article, the consent referred to in paragraph 3 of this article will be required.
In accordance with Article 33, paragraph 2, of the Protocol, Norway declares that it does not accept Articles 17-20.
Polen, 9 oktober 2003
In accordance with Article 33, paragraph 2, the Republic of Poland declares that it will not execute the requests concerning the cross-border observations (Article 17).
In accordance with Article 4, paragraph 8, the Republic of Poland declares that it reserves the right to make the execution of requests for mutual assistance dependant on the following conditions: the requests for mutual assistance concerning the hearing of witnesses or experts by video conference or telephone conference, shoud be transmitted via the Ministry of Justice of Poland (Article 4, paragraph 8, letter d).
In accordance with Article 9, paragraph 9, the Republic of Poland declares that it will not avail itself of the possibility of hearing by video conference the accused person or the supect (Article 9, paragraph 8).
In accordance with Article 13, paragraph 7, the Republic of Poland declares that it avails itself of the possibility not to proceed to the enforcement of a request of a temporary transfer of a person detained on the territory of the requesting Party, when this person does not consent to the transfer.
In accordance with Article 18, paragraph 4, and with Article 19, paragraph 4, the Republic of Poland declares that the competent authority for the purposes of the enforcement of the requests mentioned by these articles is: “Komendant Glowny Policji”.
Portugal, 16 januari 2007
In accordance with Article 17, paragraph 4, of the Second Additional Protocol, the Republic of Portugal declares that the authority designated for the purpose of paragraphs 1 and 2 of this article is the «Procuradoria Geral da República».
In accordance with Article 18, paragraph 4, and Article 19, paragraph 4, of the Second Additional Protocol, the Republic of Portugal declares that the competent authority for the purpose of Article 18 and Article 19, paragraph 2, of this Protocol, is the «Procuradoria Geral da República».
Roemenië, 29 november 2004
In accordance with Article 15, paragraph 9, of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters, as amended by Article 4 of the Second Additional Protocol, the requests for international mutual assistance and the judicial documents may be transmitted through electronic means of communication or any other telecommunication means, on condition that the requesting Party transmits, at the same time, the original request and/or acts.
In accordance with Article 15 of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters, as amended by Article 4 of the Second Additional Protocol, the central authorities for Romania are the Ministry of Justice for requests for mutual assistance formulated during the trial, and the Prosecutor’s Office of the High Court of Cassation and Justice for requests formulated respectively during investigations and prosecutions. For the requests for mutual assistance refered to in Article 15, paragraph 3, of the European Convention, the central authority is the Ministry of Administration and Interior.
In accordance with Article 24 of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters, as amended by Article 6 of the Second Additional Protocol, the Romanian judicial authorities are the courts and the prosecutor’s offices to the courts.
In accordance with Article 13, paragraph 7, of the Second Additional Protocol, to achieve the agreement stipulated by paragraph 1 of Article 13, the consent as provided for in paragraph 3 of Article 13 will be required.
In accordance with Article 17, paragraph 4, of the Second Additional Protocol, police officers are designated as competent officers within the Ministry of Administration and Interior for the purposes of paragraphs 1 and 2 of Article 17. The competent central authority for receiving requests for mutual assistance foreseen in Article 17, paragraphs 1 and 2, is the Ministry of Justice.
In accordance with Article 18, paragraph 4, of the Second Additional Protocol, the competent authority for the purposes of Article 18 is the Prosecutor’s Office to the High Court of Cassation and Justice. Controlled deliveries subject to a request for international mutual assistance addressed to Romania must be authorised by the competent prosecutor, in accordance with the Romanian law.
In accordance with Article 19, paragraph 4, of the Second Additional Protocol, the competent authority for the purposes of Article 19 is the Prosecutor’s Office to the High Court of Cassation and Justice. The conduct of criminal covert investigations, on the basis of a request for international mutual assistance addressed to Romania, must be authorised by the competent prosecutor, in accordance with Romanian law.
Servië, 26 april 2007
In accordance with Article 6 of the Second Additionnal Protocol, the Republic of Serbia declares that for the purposes of the Convention and Protocol, the following authorities shall be considered as judiciary organs:
1. regular courts
2. public i.e. state prosecutors offices.
In accordance with Article 33, paragraph 2, of the Second Additional Protocol, the Republic of Serbia declares that it does not accept the implementation of the provisions of Article 16 of the Protocol.
In accordance with Article 17, paragraphs 1 and 2, of the Second Additionnal Protocol, the Republic of Serbia declares that the authorities competent for the purposes of Article 17 are:
– Republic Office of the Prosecutor of the Republic of Serbia
Nemanjina St. 22-24
11000 Belgrade
Tel: +381 11 3613 734
Fax: + 381 11 3616 558
. Ministry of Interior
Kneza Miliosa St. 101
11000 Belgrade
Tel: +381 11 3062 000
Fax: + 381 11 3617 814
In accordance with Article 18, paragraph 4, of the Second Additionnal Protocol, the Republic of Serbia declares that the authority competent for the purposes of Article 18 is:
. Republic Office of the Prosecutor of the Republic of Serbia
Nemanjina St. 22-24
11000 Belgrade
Tel: +381 11 3613 734
Fax: + 381 11 3616 558
In accordance with Article 19, paragraph 2, of the Second Additionnal Protocol, the Republic of Serbia declares that the authorities competent for the purposes of Article 19 are:
– Republic Office of the Prosecutor of the Republic of Serbia
Nemanjina St. 22-24
11000 Belgrade
Tel: +381 11 3613 734
Fax: + 381 11 3616 558
. Ministry of Interior
Kneza Miliosa St. 101
11000 Belgrade
Tel: +381 11 3062 000
Fax: + 381 11 3617 814
Slowakije, 11 januari 2005
In accordance with Article 15, paragraph 8, of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters, as reworded by Article 4 of the Second Additional Protocol, the Slovak Republic declares that requests under Article 15, paragraphs 1, 3 and 4 shall be addressed to the District Prosecutor’s Office for the district where the requested assistance shall be carried out. A copy of the request shall be sent to the General Prosecutor’s Office.
If the requesting authority requires to serve the documents on the addressee in the Slovak Republic by the court, the request may be addressed directly to the district court for the district where the addressee resides.
Spontaneous information under Article 11 of the Second Additional Protocol and requests under Article 15, paragraph 5, of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters, as reworded by Article 4 of the Second Additional Protocol, shall be addressed to the General Prosecutor’s Office.
In accordance with Article 15, paragraph 9, of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters, as reworded by Article 4 of the Second Additional Protocol, the Slovak Republic declares that the competent authorities of the Slovak Republic shall commence the execution of a request sent by facsimile or other means of electronic communication if the request is urgent and its authenticity is undisputed, provided the requesting authority subsequently submits the original of the request within the period specified by the requested authority.
The Slovak Republic avails itself of the opportunity provided by Article 11, paragraph 4, of the Second Additional Protocol and declares that it reserves its right not to be bound by the conditions imposed by the providing Party unless it receives prior notice of the nature of the information to be provided and agrees to its transmission.
The Slovak Republic avails itself of the opportunity provided by Article 13, paragraph 7 of the Second Additional Protocol and declares that it shall always require the consent of the person according to paragraph 3 of this article.
In accordance with Article 18, paragraphe 4, of the Second Additional Protocol, the Slovak Republic declares that the requests for controlled deliveries shall be addressed directly to the district Prosecutor’s Office for the district where the requested assistance shall be carried out and a copy thereof shall be sent to the General Prosecutor’s Office. Controlled delivery shall be carried out by the General Prosecutor’s Office. Controlled delivery shall be carried out by the competent units of the Police Corps of the Slovak Republic.
The Slovak Republic will execute requests under Article 18 of the Second Additional Protocol only if they relate to the controlled import, export and transit of a delivery provided the circumstances of the case justify the assumption that the delivery without proper permit contains narcotics, psychotropic substances, precursors, poisons, nuclear and other similar radioactive materials, counterfeit money or securities, firearms or weapons of mass destruction, ammunition or explosives and the requesting party undertakes to provide adequate protection to the information obtained as a result of the assistance.
The Slovak Republic avails itself of the opportunity provided by Article 33, paragraph 2, of the Second Additional Protocol and does not accept wholly the Articles 16, 17, 19 and 20 of the Second Additional Protocol.
In the Slovak Republic, the authorities which rendered the conviction or measures shall be deemed as the competent authorities for the purposes of Article 15, paragraph 6, of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters, as reworded by Article 4 of the Second Additional Protocol.
Tsjechië, 1 maart 2006
In accordance with Article 15, paragraph 8.a, of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters as worded by Article 4 of the Second Additional Protocol, the Czech Republic declares that copies of requests for mutual assistance have to be forwarded to the central authorities, namely:
– Supreme Prosecutor’s Office of the Czech Republic in case of a request made in proceedings before the case is brought before a court;
– Ministry of Justice of the Czech Republic in case of a request made in proceedings after the case is brought before a court.
With regard to the fact that the Czech Republic made no declaration under Article 27 of the Second Additional Protocol, the Czech Republic wishes to confirm in connection with Article 15, paragraph 3, of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters as worded by Article 4 of the Second Additional Protocol, that requests by administrative authorities under Article 1, paragraph 3, of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters as worded by Article 1 of the Second Additional Protocol may be sent only to judicial authorities of the Czech Republic.
In accordance with Article 15, paragraph 9, of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters as worded by Article 4 of the Second Additional Protocol, the Czech Republic declares that in case of forwarding of a request through electronic or any other means of telecommunication, the original of such request has to be subsequently delivered in writing.
In accordance with Article 24 of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters as worded by Article 6 of the Second Additional Protocol, the Czech Republic declares that for the purposes of the Convention and its additional protocols following authorities are considered as judicial authorities: the Supreme Prosecutor’s Office of the Czech Republic; high, regional, county and district prosecutors’ offices; the City Prosecutor’s Office in Prage; the City Prosecutor’s Office in Brno; the Ministry of Justice of the Czech Republic; the Supreme Court of the Czech Republic; high, regional, county and district courts; the City Court in Prague and the City Court in Brno.
In accordance with Article 13, paragraph 7, of the Second Additional Protocol, the Czech Republic declares that the consent referred to in Article 13, paragraph 3, of the Second Additional Protocol will be required before an agreement on the temporary transfer of a person under Article 13, paragraph 1, of the Second Additional Protocol is reached.
In accordance with Article 17, paragraph 4, of the Second Additional Protocol, the Czech Republic declares that:
a) the authority designated for receipt of a request for assistance referred to in Article 17, paragraph 1, of the Second Additional Protocol is:
Regional Prosecutor’s Office in Prague
Husova 11
110 01 Praha 1
tel.: ++420/222 111 700
fax: ++420/222 220 075;
b) the authority designated for receipt of notifications under Article 17, paragraph 2, of the Second Additional Protocol is:
Police Presidium of the Czech Republic
Strojnická 27
170 89 Praha 7
tel.: ++420/974 834 380
Fax: ++420/974 834 716 or 974 834 718;
c) bodies of the Police of the Czech Republic and customs authorities are entitled to carry out cross-border observations under Article 17, paragraphs 1 and 2, of the Second Additional Protocol for the Czech Republic.
In accordance with Article 18, paragraph 4, of the Second Additional Protocol, the Czech Republic declares that the authority competent for the purposes of Article 18 is:
Regional Prosecutor’s Office in Prague
Husova 11
110 01 Praha 1
tel.: ++420/222 111 700
fax: ++420/222 220 075.
In accordance with Article 19, paragraph 4, of the Second Additional Protocol, the Czech Republic declares that the authority competent for the purposes of Article 19 is:
High Prosecutor’s Office in Prague
námestí Hrdinu1300
140 65 Praha 4
tel.: ++420/261 196 111
fax: ++420/241 401 400.
Pursuant to Article 15, paragraph 8.d, of the European Convention on Mutual Assistance in Criminal Matters as worded by Article 4 of the Second Additional Protocol, the Czech Republic declares that the authority competent for receipt and sending of requests under Article 20 of the Second Additional Protocol is:
Supreme Prosecutor’s Office
Jezuitská 4
660 55 Brno
tel.: ++420/542 512 202
Fax: ++420/542 512 414.
Zwitserland, 4 oktober 2004
Switzerland declares that the Federal Office of Justice of the Federal Department of Justice and Police in Bern is the central competent authority, under Article 4 (and 15 of the Convention), to address and to receive:
– requests for mutual assistance, except if the request is directly submitted to the competent authority of the requested State according to Article 4, paragraphs 1, 3 and 4;
– requests for temporary transfer of persons detained according to Article 4, paragraph 2;
– requests for extracts from judicial records according to Article 4, paragraph 5.
Whenever, in case of urgency, a request for mutual assistance is directly submitted to the competent authority of the requested State, a copy of the request and of the reply must be communicated to the Federal Office of Justice.
To contact the Federal Office of Justice and to determine the territorially competent Swiss judicial authority to which requests for mutual assistance can be addressed directly, the databank of Swiss Localities and Courts can be consulted on line at the following address: http://www.elorge.admin.ch.
Switzerland requires that the personal data transferred by it to another Party for the purposes indicated in Article 26, paragraph 1, letters a and b, cannot be used without the consent of the person concerned except with the agreement of the Federal Office of Justice for the purposes of procedures for which Switzerland could have, according to the terms of the Convention or the Protocol, refused or limited the transmission or the use of personal data.
Switzerland declares that the following authorities shall be regarded as Swiss judicial authorities for the purposes of the Convention and the Protocol:
– the Tribunals, their courts, chambers or sections;
– the Public Prosecutor (Ministère Public) of the Confederation;
– the Federal investigating judges;
– the Federal Office of Justice;
– the authorities empowered by cantonal or federal law to hold an enquiry in criminal cases, to issue warrants of repression and to take decisions in a procedure connected with a criminal case.
The detailed list of the Swiss judicial authorities can be consulted on line at the following address: http://www.rhf.admin.ch/etc/medialib/data/rhf.Par.0003.File.tmp/direktverkehr-f.pdf.
Switzerland declares that the following authorities are competent to execute the requests under Article 17:
– the Federal Office of Police, in Bern;
– the police commands of the cantons.
Requests submitted to Switzerland under Article 17, paragraphs 1 and 2, must be addressed to:
– the prosecuting authorities of the Confederation; or
– the prosecuting authorities of the canton in whose territory the crossing of the border is likely to occur.
In case of any doubt, requests submitted under Article 17, paragraph 1, can be addressed to the Federal Office of Justice, in Bern, and those submitted under Article 17, paragraph 2, to the Federal Office of Police, in Bern.
Switzerland declares that the following authorities are competent to execute requests under Article 18:
– the prosecuting authorities of the Confederation; or
– the prosecuting authorities of the canton in whose territory the starting point of the transport is located.
Switzerland declares that the following authorities are competent to execute requests under Article 19:
– the Public Prosecutor (Ministère Public) of the Confederation and the Federal investigating judges;
– the prosecuting authorities of the canton in whose territory the cross-border investigation begins.
Switzerland declares that it will deem as Swiss administrative authorities for the purposes of Article 1, paragraph 3, of the Convention the administrative services of the Confederation and of the cantons which, under Federal or Cantonal Law, can investigate offences and are empowered, once the investigation is concluded, to ask for the opening of judicial proceedings that may result in a conviction.
De bepalingen van het Protocol zijn ingevolge artikel 30, tweede lid, op 1 februari 2004 in werking getreden.
Voor de staten die na 1 februari 2004 hun akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring nederleggen, treedt het Protocol ingevolge artikel 30, derde lid, in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een periode van drie maanden na de datum van nederlegging van de akte.
Zie Trb. 2002, 30.
Titel |
: |
Statuut van de Raad van Europa; Rome, 5 mei 1949 |
Laatste Trb. |
: |
|
Titel |
: |
Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken; Straatsburg, 20 april 1959 |
Laatste Trb. |
: |
|
Titel |
: |
Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens; Straatsburg, 18 januari 1981 |
Laatste Trb. |
: |
Uitgegeven de zevenentwintigste augustus 2008.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
M. J. M. VERHAGEN
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/trb-2008-157.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.