A. TITEL

Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

(met Protocollen, Bijlagen, Slotakte en Verklaringen)

Lissabon, 13 december 2007

B. TEKST1)


Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

Preambule

Zijne Majesteit de Koning der Belgen,

de President van de Republiek Bulgarije,

de President van de Tsjechische Republiek,

Hare Majesteit de Koningin van Denemarken,

de President van de Bondsrepubliek Duitsland,

de President van de Republiek Estland,

de President van Ierland,

de President van de Helleense Republiek,

Zijne Majesteit de Koning van Spanje,

de President van de Franse Republiek,

de President van de Italiaanse Republiek,

de President van de Republiek Cyprus,

de President van de Republiek Letland,

de President van de Republiek Litouwen,

Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog van Luxemburg,

de President van de Republiek Hongarije,

de President van Malta,

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden,

de Federale President van de Republiek Oostenrijk,

de President van de republiek Polen,

de President van de Portugese Republiek,

de President van Roemenië,

de President van de Republiek Slovenië,

de President van de Slowaakse Republiek,

de President van de Republiek Finland,

de regering van het Koninkrijk Zweden,

Hare Majesteit de Koningin van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,

Geleid door de wens om het door het Verdrag van Amsterdam en het Verdrag van Nice op gang gebrachte proces te voltooien teneinde de doeltreffendheid en de democratische legitimiteit van de Unie te versterken en haar optreden samenhangender te maken,

Zijn overeengekomen het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie te wijzigen,

en hebben te dien einde als hun gevolmachtigden aangewezen:

Zijne Majesteit de Koning Der Belgen

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken

de President van de Republiek Bulgarije

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken

de President van de Tsjechische Republiek

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken

Hare Majesteit de Koningin Van Denemarken

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken

de President van de Bondsrepubliek Duitsland

Bondskanselier

Minister van Buitenlandse Zaken en vice-Bondskanselier

de President van de Republiek Estland

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken

de President van Ierland

Eerste minister (Taoiseach)

Minister van Buitenlandse Zaken

de President van de Helleense Republiek

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken

Zijne Majesteit de Koning van Spanje

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken en Samenwerking

de President van de Franse Republiek

President

Eerste minister

Minister van Buitenlandse en Europese Zaken

de President van de Italiaanse Republiek

Voorzitter van de raad van Ministers

Vicepresident en Minister van Buitenlandse Zaken

de President van de Republiek Cyprus

President

Minister van Buitenlandse Zaken

de President van de Republiek Letland

President

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken

de President van de Republiek Litouwen

President

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken

Zijne Koninklijke Hoogheid de Groothertog Van Luxemburg

Eerste minister, Minister van Staat

Minister van Buitenlandse Zaken en Immigratie

de President van de Republiek Hongarije

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken

de President van Malta

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken

Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken

de Federale President van de Republiek Oostenrijk

Bondskanselier

Federaal minister van Europese en Internationale Zaken

de President van de Republiek Polen

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken

de President van de Portugese Republiek

Eerste minister

Minister van Staat en van Buitenlandse Zaken

de President van Roemenië

President

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken

de President van de Republiek Slovenië

Voorzitter van de Regering

Minister van Buitenlandse Zaken

de President van de Slowaakse Republiek

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken

de President van de Republiek Finland

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken

de Regering van het Koninkrijk Zweden

Eerste minister

Minister van Europese Zaken

Hare Majesteit de Koningin van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,

Eerste minister

Minister van Buitenlandse Zaken en Gemenebestzaken

Die, na overlegging van hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten,

Als volgt zijn overeengekomen:

Wijzigingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

Artikel 1

Het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt gewijzigd overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.

Preambule

1. De preambule wordt als volgt gewijzigd:

  • a. de volgende tekst wordt ingevoegd als tweede overweging:

    „Geïnspireerd door de culturele, religieuze en humanistische tradities van Europa, die ten grondslag liggen aan de ontwikkeling van de universele waarden van de onschendbare en onvervreemdbare rechten van de mens en van vrijheid, democratie, gelijkheid en de rechtsstaat;”;

  • b. In de zevende overweging, thans de achtste, wordt „in dit Verdrag” vervangen door „in dit Verdrag en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie”

  • c. In de elfde overweging, thans de twaalfde, wordt „in dit Verdrag” vervangen door „in dit Verdrag en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie”

Algemene bepalingen

2. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. aan de eerste alinea wordt de volgende zinsnede toegevoegd:

    „…, waaraan de lidstaten bevoegdheden toedelen om hun gemeenschappelijke doelstellingen te bereiken.”;

  • b. de derde alinea wordt vervangen door:

    „De Unie is gegrond op dit Verdrag en op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna ,de Verdragen’ te noemen). Deze twee Verdragen hebben dezelfde rechtskracht. De Unie treedt in de plaats van de Europese Gemeenschap, waarvan zij de opvolgster is.”.

3. Een nieuw artikel 1 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 1 bis

De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen.”.

4. Artikel 2 wordt vervangen door:

„Artikel 2
  • 1. De Unie heeft als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen.

  • 2. De Unie biedt haar burgers een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen, waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is in combinatie met passende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel, immigratie, en voorkoming en bestrijding van criminaliteit.

  • 3. De Unie brengt een interne markt tot stand. Zij zet zich in voor de duurzame ontwikkeling van Europa, op basis van een evenwichtige economische groei en van prijsstabiliteit, een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, en van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu. De Unie bevordert wetenschappelijke en technische vooruitgang.

    De Unie bestrijdt sociale uitsluiting en discriminatie, en bevordert sociale rechtvaardigheid en bescherming, de gelijkheid van vrouwen en mannen, de solidariteit tussen generaties en de bescherming van de rechten van het kind.

    De Unie bevordert de economische, sociale en territoriale samenhang, en de solidariteit tussen de lidstaten.

    De Unie eerbiedigt haar rijke verscheidenheid van cultuur en taal en ziet toe op de instandhouding en de ontwikkeling van het Europese culturele erfgoed.

  • 4. De Unie stelt een economische en monetaire unie in die de euro als munt heeft.

  • 5. In de betrekkingen met de rest van de wereld handhaaft de Unie haar waarden en belangen en zet zich ervoor in, en draagt zij bij tot de bescherming van haar burgers. Zij draagt bij tot de vrede, de veiligheid, de duurzame ontwikkeling van de aarde, de solidariteit en het wederzijds respect tussen de volkeren, de vrije en eerlijke handel, de uitbanning van armoede en de bescherming van de mensenrechten, in het bijzonder de rechten van het kind, alsook tot de strikte eerbiediging en ontwikkeling van het internationaal recht, met inbegrip van de inachtneming van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties.

  • 6. De Unie streeft deze doelstellingen met passende middelen na, naar gelang van de bevoegdheden die haar daartoe in de Verdragen zijn toegedeeld.”.

5. Artikel 3 wordt geschrapt en artikel 3 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 3 bis
  • 1. Overeenkomstig artikel 3 ter behoren bevoegdheden die in de Verdragen niet aan de Unie zijn toegedeeld, toe aan de lidstaten.

  • 2. De Unie eerbiedigt de gelijkheid van de lidstaten voor de Verdragen, alsmede hun nationale identiteit die besloten ligt in hun politieke en constitutionele basisstructuren, waaronder die voor regionaal en lokaal zelfbestuur. Zij eerbiedigt de essentiële staatsfuncties, met name de verdediging van de territoriale integriteit van de staat, de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de nationale veiligheid. Met name de nationale veiligheid blijft de uitsluitende verantwoordelijkheid van elke lidstaat.

  • 3. Krachtens het beginsel van loyale samenwerking respecteren de Unie en de lidstaten elkaar en steunen zij elkaar bij de vervulling van de taken die uit de Verdragen voortvloeien.

    De lidstaten treffen alle algemene en bijzondere maatregelen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de Verdragen of uit de handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren.

    De lidstaten vergemakkelijken de vervulling van de taak van de Unie en onthouden zich van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen.”

6. Artikel 3 ter wordt ingevoegd, dat artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vervangt:

„Artikel 3 ter
  • 1. De afbakening van de bevoegdheden van de Unie wordt beheerst door het beginsel van bevoegdheidstoedeling. De uitoefening van die bevoegdheden wordt beheerst door de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

  • 2. Krachtens het beginsel van bevoegdheidstoedeling handelt de Unie enkel binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de Verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Bevoegdheden die in de Verdragen niet aan de Unie zijn toegedeeld, behoren toe aan de lidstaten.

  • 3. Krachtens het subsidiariteitsbeginsel treedt de Unie op de gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt.

    De instellingen van de Unie passen het subsidiariteitsbeginsel toe overeenkomstig het protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. De nationale parlementen zien er volgens de in dat protocol vastgelegde procedure op toe dat het subsidiariteitsbeginsel wordt geëerbiedigd.

  • 4. Krachtens het evenredigheidsbeginsel gaan de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken.

    De instellingen van de Unie passen het evenredigheidsbeginsel toe overeenkomstig het protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.”

7. De artikelen 4 en 5 worden ingetrokken.

8. Artikel 6 wordt vervangen door:

„Artikel 6
  • 1. De Unie erkent de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgesteld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000, als aangepast op 12 december 2007 te Straatsburg, dat dezelfde rechtskracht als de Verdragen heeft.

    De bepalingen van het Handvest houden geenszins een verruiming in van de bevoegdheden van de Unie zoals bepaald bij de Verdragen.

    De rechten, vrijheden en beginselen van het Handvest worden uitgelegd overeenkomstig de algemene bepalingen van titel VII van het Handvest betreffende de uitlegging en toepassíng ervan, waarbij de in het Handvest bedoelde toelichtingen, waarin de bronnen van deze bepalingen vermeld zijn, terdege in acht genomen worden.

  • 2. De Unie treedt toe tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Die toetreding wijzigt de bevoegdheden van de Unie, zoals bepaald in de Verdragen, niet.

  • 3. De grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben, maken als algemene beginselen deel uit van het recht van de Unie.”

9. Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in het hele artikel wordt „instemming” vervangen door „goedkeuring”, de verwijzing naar de schending „van in artikel 6, lid 1, genoemde beginselen” wordt vervangen door een verwijzing naar de schending „van de in artikel 1 bis bedoelde waarden”, en „van dit Verdrag” wordt vervangen door „van de Verdragen” en het woord „Commissie” wordt vervangen door „Europese Commissie”;

  • b. in lid 1, eerste alinea, eerste zin, wordt „…en die lidstaat passende aanbevelingen doen” geschrapt; in de laatste zin wordt „…en kan hij volgens dezelfde procedure onafhankelijke personen vragen binnen een redelijke termijn een verslag over de situatie in die lidstaat voor te leggen” vervangen door „…en kan hij die lidstaat volgens dezelfde procedure aanbevelingen doen.”;

  • c. in lid 2 wordt „De Raad, in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders, kan met eenparigheid van stemmen…” vervangen door „De Europese Raad kan met eenparigheid van stemmen…”, en „…de regering van de lidstaat in kwestie…” wordt vervangen door „…de lidstaat in kwestie…”;

  • d. de leden 5 en 6 worden vervangen door:

    • „5. De stemprocedures die in het kader van dit artikel gelden voor het Europees Parlement, de Europese Raad en de Raad worden vastgesteld in artikel 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.”

10. Het volgende nieuwe artikel 7 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 7 bis
  • 1. De Unie ontwikkelt met de naburige landen bijzondere betrekkingen, die erop gericht zijn een ruimte van welvaart en goed nabuurschap tot stand te brengen welke stoelt op de waarden van de Unie en welke gekenmerkt wordt door nauwe en vreedzame betrekkingen die gebaseerd zijn op samenwerking.

  • 2. Voor de toepassing van lid 1 kan de Unie met de betrokken landen specifieke overeenkomsten sluiten. Die overeenkomsten kunnen wederkerige rechten en verplichtingen omvatten en tevens voorzien in de mogelijkheid gemeenschappelijk op te treden. Over de uitvoering van de overeenkomsten wordt op gezette tijden overleg gepleegd.”

11. De bepalingen van titel II worden opgenomen in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd en voortaan Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genoemd.

Democratische beginselen

12. Titel II en artikel 8 worden vervangen door:

„Titel II Bepalingen inzake de democratische beginselen
Artikel 8

De Unie eerbiedigt in al haar activiteiten het beginsel van gelijkheid van haar burgers, die gelijke aandacht genieten van haar instellingen, organen en instanties. Burger van de Unie is eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap en treedt niet in de plaats daarvan.

Artikel 8 A
  • 1. De werking van de Unie is gegrond op de representatieve democratie.

  • 2. De burgers worden op het niveau van de Unie rechtstreeks vertegenwoordigd in het Europees Parlement.

    De lidstaten worden in de Europese Raad vertegenwoordigd door hun staatshoofd of hun regeringsleider en in de Raad door hun regering, die zelf democratische verantwoording verschuldigd zijn aan hun nationale parlement of aan hun burgers.

  • 3. Iedere burger heeft het recht aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen. De besluitvorming vindt plaats op een zo open mogelijke wijze, en zo dicht bij de burgers als mogelijk is.

  • 4. De politieke partijen op Europees niveau dragen bij tot de vorming van een Europees politiek bewustzijn en tot de uiting van de wil van de burgers van de Unie.

Artikel 8 B
  • 1. De instellingen bieden de burgers en de representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden.

  • 2. De instellingen voeren een open, transparante en regelmatige dialoog met representatieve organisaties en met het maatschappelijk middenveld.

  • 3. Ter wille van de samenhang en de transparantie van het optreden van de Unie pleegt de Europese Commissie op ruime schaal overleg met de betrokken partijen.

  • 4. Wanneer ten minste één miljoen burgers van de Unie, afkomstig uit een significant aantal lidstaten, van oordeel zijn dat inzake een aangelegenheid een rechtshandeling van de Unie nodig is ter uitvoering van de Verdragen, kunnen zij het initiatief nemen de Europese Commissie te verzoeken binnen het kader van de haar toegedeelde bevoegdheden een passend voorstel daartoe in te dienen.

    De procedures en voorwaarden voor de indiening van een dergelijk initiatief worden vastgesteld overeenkomstig artikel 21, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 8 C

De nationale parlementen dragen actief bij tot de goede werking van de Unie:

  • a. door zich door de instellingen van de Unie te laten informeren en door zich ontwerpen van wetgevingshandelingen van de Unie te laten toezenden, overeenkomstig het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie;

  • b. door erop toe te zien dat het beginsel van subsidiariteit wordt geëerbiedigd overeenkomstig de procedures bedoeld in het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid;

  • c. door, in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, deel te nemen aan de mechanismen voor de evaluatie van de uitvoering van het beleid van de Unie in die ruimte, overeenkomstig artikel 61 C van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en door betrokken te worden bij het politieke toezicht op Europol en de evaluatie van de activiteiten van Eurojust, overeenkomstig de artikelen 69 G en 69 D van dat Verdrag;

  • d. door deel te nemen aan de procedures voor de herziening van de Verdragen, overeenkomstig artikel 48 van dit Verdrag;

  • e. door zich in kennis te laten stellen van verzoeken om toetreding tot de Unie, overeenkomstig artikel 49 van dit Verdrag;

  • f. door deel te nemen aan de interparlementaire samenwerking tussen de nationale parlementen en met het Europees Parlement, overeenkomstig het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie.”

Instellingen

13. De bepalingen van titel III worden ingetrokken. Het opschrift van titel III wordt vervangen door:

„Titel III Bepalingen betreffende de instellingen”

14. Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9
  • 1. De Unie beschikt over een institutioneel kader, dat ertoe strekt haar waarden uit te dragen, haar doelstellingen na te streven, haar belangen en de belangen van haar burgers en van de lidstaten te dienen, en de samenhang, de doeltreffendheid en de continuïteit van haar beleid en haar optreden te verzekeren.

    De instellingen van de Unie zijn:

    • het Europees Parlement,

    • de Europese Raad,

    • de Raad,

    • de Europese Commissie, (hierna te noemen ,de Commissie’),

    • het Hof van Justitie van de Europese Unie,

    • de Europese Centrale Bank

    • de Rekenkamer

  • 2. Iedere instelling handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar in de Verdragen zijn toegedeeld en volgens de daarin bepaalde procedures, voorwaarden en doelstellingen. De instellingen werken loyaal samen.

  • 3. De bepalingen inzake de Europese Centrale Bank en de Rekenkamer alsmede nadere bepalingen inzake de andere instellingen staan in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 4. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie worden bijgestaan door een Economisch en Sociaal Comité en een Comité van de Regio’s, die een adviserende taak hebben.”

15. Het volgende artikel 9 A wordt ingevoegd:

„Artikel 9 A
  • 1. Het Europees Parlement oefent samen met de Raad de wetgevingstaak en de begrotingstaak uit. Het oefent onder de bij de Verdragen bepaalde voorwaarden politieke controle en adviserende taken uit. Het kiest de voorzitter van de Commissie.

  • 2. Het Europees Parlement bestaat uit vertegenwoordigers van de burgers van de Unie. Hun aantal bedraagt niet meer dan zevenhonderdvijftig, plus de voorzitter. De burgers zijn degressief evenredig vertegenwoordigd, met een minimum van zes leden per lidstaat. Geen enkele lidstaat krijgt meer dan zesennegentig zetels toegewezen.

    De Europese Raad stelt met eenparigheid van stemmen op initiatief van en na goedkeuring door het Europees Parlement een besluit inzake de samenstelling van het Europees Parlement vast, met inachtneming van de in de eerste alinea genoemde beginselen.

  • 3. De leden van het Europees Parlement worden door middel van rechtstreekse, vrije en geheime algemene verkiezingen voor een periode van vijf jaar gekozen.

  • 4. Het Europees Parlement kiest uit zijn leden de voorzitter en het bureau.”

16. Het volgende artikel 9 B wordt ingevoegd:

„Artikel 9 B
  • 1. De Europese Raad geeft de nodige impulsen voor de ontwikkeling van de Unie en bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten. Hij oefent geen wetgevingstaak uit.

  • 2. De Europese Raad bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, zijn voorzitter en de voorzitter van de Commissie. De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid neemt deel aan de werkzaamheden van de Europese Raad.

  • 3. De Europese Raad wordt twee keer per half jaar door zijn voorzitter in vergadering bijeengeroepen. Indien de agenda zulks vereist, kunnen de leden van de Europese Raad besluiten zich elk te laten bijstaan door een minister en, wat de voorzitter van de Commissie betreft, door een lid van de Commissie. Indien de situatie zulks vereist, roept de voorzitter een buitengewone bijeenkomst van de Europese Raad bijeen.

  • 4. Tenzij in de Verdragen anders is bepaald, spreekt de Europese Raad zich bij consensus uit.

  • 5. De Europese Raad kiest zijn voorzitter met gekwalificeerde meerderheid van stemmen voor een periode van tweeënhalf jaar. De voorzitter is eenmaal herkiesbaar. Indien de voorzitter verhinderd is of op ernstige wijze tekortschiet, kan de Europese Raad volgens dezelfde procedure zijn mandaat beëindigen.

  • 6. De voorzitter van de Europese Raad:

    • a. leidt en stimuleert de werkzaamheden van de Europese Raad;

    • b. zorgt, in samenwerking met de voorzitter van de Commissie en op basis van de werkzaamheden van de Raad Algemene Zaken, voor de voorbereiding en de continuïteit van de werkzaamheden van de Europese Raad;

    • c. bevordert de samenhang en de consensus binnen de Europese Raad;

    • d. legt na afloop van iedere bijeenkomst van de Europese Raad een verslag voor aan het Europees Parlement.

    De voorzitter van de Europese Raad zorgt op zijn niveau en in zijn hoedanigheid voor de externe vertegenwoordiging van de Unie in aangelegenheden die onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallen, onverminderd de aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid toegedeelde bevoegdheden.

    De voorzitter van de Europese Raad kan geen nationaal mandaat uitoefenen.”

17. Het volgende artikel 9 C wordt ingevoegd:

„Artikel 9 C
  • 1. De Raad oefent samen met het Europees Parlement de wetgevingstaak en de begrotingstaak uit. Hij oefent onder de bij de Verdragen bepaalde voorwaarden beleidsbepalende en coördinerende taken uit.

  • 2. De Raad bestaat uit een vertegenwoordiger van iedere lidstaat op ministerieel niveau, die gemachtigd is om de regering van de lidstaat die hij vertegenwoordigt, te binden en om het stemrecht uit te oefenen.

  • 3. Tenzij in de Verdragen anders is bepaald, besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

  • 4. Met ingang van 1 november 2014 wordt onder gekwalificeerde meerderheid van stemmen verstaan ten minste 55% van de leden van de Raad die ten minste vijftien in aantal zijn en lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van de Unie.

    Een blokkerende minderheid moet ten minste uit vier leden van de Raad bestaan; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid van stemmen geacht te zijn verkregen.

    De overige bepalingen inzake de besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid worden vastgesteld in artikel 205, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 5. De overgangsbepalingen inzake de omschrijving van de gekwalificeerde meerderheid die tot en met 31 oktober 2014, respectievelijk tussen 1 november 2014 en 31 maart 2017 van toepassing zijn, worden vastgesteld in het protocol betreffende de overgangsbepalingen.

  • 6. De Raad komt in verschillende formaties bijeen; de lijst ervan wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 201 ter, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

    De Raad Algemene Zaken zorgt voor de samenhang van de werkzaamheden van de verschillende Raadsformaties. De Raad Algemene Zaken bereidt in samenspraak met de voorzitter van de Europese Raad en de Commissie de bijeenkomsten van de Europese Raad voor en volgt deze op.

    De Raad Buitenlandse Zaken werkt het externe optreden van de Unie uit volgens de door de Europese Raad vastgestelde strategische lijnen en zorgt voor de samenhang in het optreden van de Unie.

  • 7. Een Comité van permanente vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten is belast met de voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad.

  • 8. De Raad beraadslaagt en stemt in openbare zitting over een ontwerp van wetgevingshandeling. Daartoe wordt iedere Raadszitting gesplitst in twee delen, die respectievelijk gewijd worden aan beraadslagingen over de wetgevingshandelingen van de Unie en aan niet-wetgevingswerkzaamheden.

  • 9. Het voorzitterschap van de andere Raadsformaties dan de formatie Buitenlandse Zaken wordt volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid uitgeoefend door de vertegenwoordigers van de lidstaten in de Raad, onder de overeenkomstig artikel 201 ter, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde voorwaarden.”

18. Het volgende artikel 9 D wordt ingevoegd:

„Artikel 9 D
  • 1. De Commissie bevordert het algemeen belang van de Unie en neemt daartoe passende initiatieven. Zij ziet toe op de toepassing van zowel de Verdragen als de maatregelen die de instellingen krachtens deze Verdragen vaststellen. Onder de controle van het Hof van Justitie van de Europese Unie ziet zij toe op de toepassing van het recht van de Unie. Zij voert de begroting uit en beheert de programma’s. Zij oefent onder de bij de Verdragen bepaalde voorwaarden coördinerende, uitvoerende en beheerstaken uit. Zij zorgt voor de externe vertegenwoordiging van de Unie, behalve wat betreft het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de andere bij de Verdragen bepaalde gevallen. Zij neemt de initiatieven tot de jaarlijkse en meerjarige programmering van de Unie om interinstitutionele akkoorden tot stand te brengen.

  • 2. Tenzij in de Verdragen anders is bepaald, kunnen wetgevingshandelingen van de Unie alleen op voorstel van de Commissie worden vastgesteld. Andere handelingen worden op voorstel van de Commissie vastgesteld in de gevallen waarin de Verdragen daarin voorzien.

  • 3. De ambtstermijn van de Commissie bedraagt vijf jaar.

    De leden van de Commissie worden op grond van hun algemene bekwaamheid en Europese inzet gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden.

    De Commissie oefent haar verantwoordelijkheden volkomen onafhankelijk uit. Onverminderd artikel 9 E, lid 2, vragen noch aanvaarden de leden van de Commissie instructies van enige regering, instelling, orgaan of instantie. Zij onthouden zich van iedere handeling die onverenigbaar is met het karakter van hun ambt of met de uitvoering van hun taak.

  • 4. De Commissie die benoemd is voor de periode tussen de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en 31 oktober 2014, bestaat uit één onderdaan van iedere lidstaat, met inbegrip van de voorzitter van de Commissie en van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, die een van de vice-voorzitters van de Commissie is.

  • 5. Vanaf 1 november 2014 bestaat de Commissie uit een aantal leden, met inbegrip van de voorzitter van de Commissie en van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, dat overeenstemt met twee derde van het aantal lidstaten, tenzij de Europese Raad met eenparigheid van stemmen besluit dit aantal te wijzigen.

    De leden van de Commissie worden gekozen uit de onderdanen van de lidstaten volgens een toerbeurtsysteem op basis van strikte gelijkheid tussen de lidstaten dat toelaat de demografische en geografische verscheidenheid van de lidstaten te weerspiegelen. Dit systeem wordt door de Europese Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld overeenkomstig artikel 211 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 6. De voorzitter van de Commissie:

    • a. stelt de richtsnoeren vast met inachtneming waarvan de Commissie haar taak vervult;

    • b. beslist over de interne organisatie van de Commissie en waarborgt zodoende de samenhang, de doeltreffendheid en het collegiale karakter van haar optreden;

    • c. benoemt andere vice-voorzitters dan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, uit de leden van de Commissie.

    Een lid van de Commissie neemt ontslag indien de voorzitter hem daarom verzoekt. De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid neemt ontslag overeenkomstig de procedure van artikel 9 E lid 1, indien de voorzitter hem daarom verzoekt.

  • 7. Rekening houdend met de verkiezingen voor het Europees Parlement en na passende raadpleging, draagt de Europese Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen bij het Europees Parlement een kandidaat voor het ambt van voorzitter van de Commissie voor. Deze kandidaat wordt door het Parlement bij meerderheid van zijn leden gekozen. Indien de kandidaat bij de stemming geen meerderheid behaalt, draagt de Europese Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen binnen een maand een nieuwe kandidaat voor, die volgens dezelfde procedure door het Parlement wordt gekozen.

    De Raad stelt in onderlinge overeenstemming met de verkozen voorzitter de lijst vast van de overige personen die hij voorstelt tot lid van de Commissie te benoemen. Zij worden gekozen op basis van de voordrachten van de lidstaten, overeenkomstig de in lid 3, tweede alinea en lid 5, tweede alinea, bepaalde criteria.

    De voorzitter, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de overige leden van de Commissie worden als college ter goedkeuring onderworpen aan een stemming van het Europees Parlement. Op basis van deze goedkeuring wordt de Commissie door de Europese Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen benoemd.

  • 8. De Commissie legt als college verantwoording af aan het Europees Parlement. Het Europees Parlement kan overeenkomstig 201 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een motie van afkeuring tegen de Commissie aannemen. Indien een dergelijke motie wordt aangenomen, moeten de leden van de Commissie collectief ontslag nemen en moet ook de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid zijn functie in de Commissie neerleggen.”

19. Het volgende artikel 9 E wordt ingevoegd:

„Artikel 9 E
  • 1. De Europese Raad benoemt met instemming van de voorzitter van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. De Europese Raad kan zijn mandaat volgens dezelfde procedure beëindigen.

  • 2. De hoge vertegenwoordiger voert het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie. Hij draagt met zijn voorstellen bij tot de uitwerking van dit beleid, dat hij als mandataris van de Raad ten uitvoer brengt. Hij handelt op dezelfde wijze ten aanzien van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid.

  • 3. De hoge vertegenwoordiger zit de Raad Buitenlandse Zaken voor.

  • 4. De hoge vertegenwoordiger is een van de vice-voorzitters van de Commissie. Hij ziet toe op de samenhang van het externe optreden van de Unie. In de Commissie is hij belast met de taken van de Commissie op het gebied van de externe betrekkingen en met de coördinatie van de overige aspecten van het externe optreden van de Unie. Bij de uitoefening van deze taken in de Commissie, en alleen binnen het bestek daarvan, is de hoge vertegenwoordiger onderworpen aan de procedures voor de werking van de Commissie, voor zover dit verenigbaar is met de leden 2 en 3.”

20. Het volgende artikel 9 F wordt ingevoegd:

„Artikel 9 F
  • 1. Het Hof van Justitie van de Europese Unie omvat het Hof van Justitie, het Gerecht en gespecialiseerde rechtbanken. Het verzekert de eerbiediging van het recht bij de uitlegging en toepassing van de Verdragen.

    De lidstaten voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden te verzekeren.

  • 2. Het Hof van Justitie bestaat uit één rechter per lidstaat. Het wordt bijgestaan door advocaten-generaal.

    Het Gerecht telt ten minste één rechter per lidstaat.

    De rechters en de advocaten-generaal van het Hof van Justitie en de rechters van het Gerecht worden gekozen uit personen die alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden en voldoen aan de voorwaarden bedoeld in de artikelen 223 en 224 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Zij worden in onderlinge overeenstemming door de regeringen van de lidstaten voor zes jaar benoemd. De aftredende rechters en advocaten-generaal zijn herbenoembaar.

  • 3. Het Hof van Justitie van de Europese Unie doet uitspraak overeenkomstig de Verdragen:

    • a. inzake door een lidstaat, een instelling of een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep;

    • b. op verzoek van de nationale rechterlijke instanties bij wijze van prejudiciële beslissing over de uitlegging van het recht van de Unie en over de geldigheid van de door de instellingen vastgestelde handelingen;

    • c. in de overige bij de Verdragen bepaalde gevallen.”.

21. De bepalingen van titel IV worden opgenomen in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, zoals gewijzigd.

Nauwere samenwerking

22. Voor titel IV wordt het opschrift van titel VII overgenomen, dat nu luidt „Bepalingen inzake de nauwere samenwerking”; de artikelen 27 A tot en met 27 E, de artikelen 40 tot en met 40 B en de artikelen 43 tot en met 45 worden vervangen door het volgende artikel 10, dat eveneens de artikelen 11 en 11 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vervangt. De genoemde artikelen worden eveneens vervangen door de artikelen 280 A tot en met 280 I van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zoals aangegeven in artikel 2, punt 278), van het onderhavige Verdrag:

„Artikel 10
  • 1. De lidstaten die onderling een nauwere samenwerking wensen aan te gaan in het kader van de niet-exclusieve bevoegdheden van de Unie, kunnen gebruik maken van de instellingen van de Unie en die bevoegdheden uitoefenen op grond van de ter zake geldende bepalingen van de Verdragen, binnen de grenzen van en overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en in de artikelen 280 A en 280 I van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

    Met nauwere samenwerking wordt beoogd de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie te bevorderen, haar belangen te beschermen en haar integratieproces te versterken. Nauwere samenwerking staat te allen tijde open voor alle lidstaten, overeenkomstig artikel 280 C van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 2. Het besluit houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan wordt in laatste instantie vastgesteld door de Raad, wanneer deze constateert dat de met de nauwere samenwerking nagestreefde doelstellingen niet binnen een redelijke termijn door de Unie in haar geheel kunnen worden verwezenlijkt en mits ten minste negen lidstaten aan de nauwere samenwerking deelnemen. De Raad besluit overeenkomstig de in artikel 280 D van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalde procedure.

  • 3. Alle leden van de Raad kunnen deelnemen aan de beraadslagingen van de Raad, maar alleen de leden van de Raad die de aan een nauwere samenwerking deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, nemen deel aan de stemming. De stemprocedure wordt vastgesteld in artikel 280 E van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 4. De in het kader van een nauwere samenwerking vastgestelde handelingen zijn alleen verbindend voor de lidstaten die aan de nauwere samenwerking deelnemen. Zij worden niet beschouwd als een acquis dat door de kandidaat-lidstaten van de Unie moet worden aanvaard.”

23. Het opschrift van titel V wordt vervangen door: „Algemene bepalingen inzake het extern optreden van de unie en specifieke bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid”

Algemene bepalingen betreffende het extern optreden

24. Het volgende hoofdstuk 1 en de volgende artikelen 10 A en 10 B worden ingevoegd:

„Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen betreffende het extern optreden van de Unie
Artikel 10 A
  • 1. Het internationaal optreden van de Unie berust en is gericht op de wereldwijde verspreiding van de beginselen die aan de oprichting, de ontwikkeling en de uitbreiding van de Unie ten grondslag liggen: de democratie, de rechtsstaat, de universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal recht.

    De Unie streeft ernaar betrekkingen te ontwikkelen en partnerschappen aan te gaan met derde landen en met de mondiale, internationale en regionale organisaties die de in de eerste alinea bedoelde beginselen delen. Zij bevordert multilaterale oplossingen voor gemeenschappelijke problemen, met name in het kader van de Verenigde Naties.

  • 2. De Unie bepaalt en voert een gemeenschappelijk beleid en optreden en beijvert zich voor een hoge mate van samenwerking op alle gebieden van de internationale betrekkingen, met de volgende doelstellingen:

    • a. bescherming van haar waarden, fundamentele belangen, veiligheid, onafhankelijkheid en integriteit;

    • b. consolidering en ondersteuning van de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en de beginselen van het internationaal recht;

    • c. handhaving van de vrede, voorkoming van conflicten en versterking van de internationale veiligheid, overeenkomstig de doelstellingen en de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, de beginselen van de Slotakte van Helsinki en de doelstellingen van het Handvest van Parijs, met inbegrip van de doelstellingen betreffende de buitengrenzen;

    • d. ondersteuning van de ontwikkeling van de ontwikkelingslanden op economisch, sociaal en milieugebied, met uitbanning van de armoede als voornaamste doel;

    • e. stimulering van de integratie van alle landen in de wereldeconomie, onder meer door het geleidelijk wegwerken van belemmeringen voor de internationale handel;

    • f. het leveren van een bijdrage tot het uitwerken van internationale maatregelen ter bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu en het duurzaam beheer van de mondiale natuurlijke rijkdommen, teneinde duurzame ontwikkeling te waarborgen;

    • g. het verlenen van hulp aan volkeren, landen en regio’s die te kampen hebben met natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen; en uit

    • h. het bevorderen van een internationaal bestel dat gebaseerd is op intensievere multilaterale samenwerking, en van goed mondiaal bestuur.

  • 3. De Unie eerbiedigt de in de leden 1 en 2 bedoelde beginselen en streeft de in deze leden genoemde doelstellingen na bij de bepaling en de uitvoering van het externe optreden op de verschillende door deze titel en het vijfde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bestreken gebieden, alsmede van het overige beleid van de Unie wat de externe aspecten betreft.

    De Unie ziet toe op de samenhang tussen de diverse onderdelen van haar externe optreden en tussen het externe optreden en het beleid van de Unie op andere terreinen. De Raad en de Commissie, hierin bijgestaan door de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, dragen zorg voor deze samenhang en werken daartoe samen.

Artikel 10 B
  • 1. De Europese Raad stelt op basis van de in artikel 10 A vermelde beginselen en doelstellingen de strategische belangen en doelstellingen van de Unie vast.

    De besluiten van de Europese Raad inzake de strategische belangen en doelstellingen van de Unie hebben betrekking op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en op andere onderdelen van het externe optreden van de Unie. Deze besluiten kunnen de betrekkingen van de Unie met een land of een regio betreffen, of een thematische aanpak hebben. In de besluiten worden de geldigheidsduur ervan bepaald, alsmede de middelen die door de Unie en de lidstaten beschikbaar worden gesteld.

    De Europese Raad besluit met eenparigheid van stemmen op aanbeveling van de Raad, welke aanbeveling door de Raad wordt vastgesteld volgens het voor elk gebied bepaalde. De besluiten van de Europese Raad worden uitgevoerd volgens de in de Verdragen neergelegde procedures.

  • 2. De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, en de Commissie, kunnen gezamenlijk voorstellen bij de Raad indienen, in verband met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid respectievelijk het overige externe optreden van de Unie.”

Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

25. de volgende opschriften worden ingevoegd:

„Hoofdstuk 2 Specifieke bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid”
Afdeling 1 Gemeenschappelijke bepalingen

26. Het volgende artikel 10 C wordt ingevoegd:

„Artikel 10 C

Het internationaal optreden van de Unie berust, voor de toepassing van dit hoofdstuk, op de beginselen, is gericht op de doelstellingen, en wordt uitgevoerd overeenkomstig de algemene bepalingen van hoofdstuk 1.”

27. Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. lid 1 wordt vervangen door de volgende twee leden:

    • „1. De bevoegdheid van de Unie met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid bestrijkt alle gebieden van het buitenlands beleid en alle vraagstukken die verband houden met de veiligheid van de Unie, met inbegrip van de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid dat kan leiden tot een gemeenschappelijke defensie.

      Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is aan specifieke regels en procedures onderworpen. Het wordt bepaald en uitgevoerd door de Europese Raad en door de Raad, die besluiten met eenparigheid van stemmen, tenzij in de Verdragen anders wordt bepaald. Wetgevingshandelingen kunnen in dezen niet worden vastgesteld. Aan het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid wordt uitvoering gegeven door de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en door de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen. De specifieke rol van het Europees Parlement en van de Commissie op dit gebied wordt bepaald in de Verdragen. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is niet bevoegd ten aanzien van deze bepalingen, met uitzondering van zijn bevoegdheid toezicht te houden op de naleving van artikel 25 ter van dit Verdrag en de wettigheid van bepaalde besluiten na te gaan, als bepaald in artikel 240 bis, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

    • 2. In het kader van de beginselen en de doelstellingen van haar extern optreden, bepaalt en voert de Europese Unie een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid dat berust op de ontwikkeling van de wederzijdse politieke solidariteit van de lidstaten, de bepaling van de aangelegenheden van algemeen belang en de totstandbrenging van een steeds toenemende convergentie van het optreden van de lidstaten.”

  • b. lid 2 wordt lid 3, en wordt als volgt gewijzigd:

    • i. de eerste alinea wordt als volgt aangevuld:

      „…en eerbiedigen het optreden van de Unie op dat gebied.”

    • ii. de derde alinea wordt vervangen door „De Raad en de hoge vertegenwoordiger zien toe op de inachtneming van deze beginselen.”

28. Artikel 12 wordt vervangen door:

„Artikel 12

De Unie voert het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid uit door:

  • a. de algemene richtsnoeren vast te stellen,

  • b. besluiten vast te stellen ter bepaling van:

    • i. het door de Unie uit te voeren optreden;

    • ii. de door de Unie in te nemen standpunten;

    • iii. de wijze van uitvoering van de onder de punten i en ii bedoelde besluiten;

      en

  • c. de systematische samenwerking tussen de lidstaten met betrekking tot de beleidsvoering te versterken.”

29. Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1 wordt „…stelt de beginselen en de algemene richtsnoeren voor …” vervangen door „…bepaalt wat de strategische belangen van de Unie zijn en stelt de doelstellingen en algemene richtsnoeren van…” en wordt de volgende zin toegevoegd: „Hij neemt de nodige besluiten.”; de volgende alinea wordt toegevoegd:

    „Indien een internationale ontwikkeling dit vereist, wordt de Europese Raad door zijn voorzitter in buitengewone bijeenkomst bijeengeroepen, teneinde de strategische beleidslijnen van de Unie ten aanzien van deze ontwikkeling vast te stellen.”

  • b. lid 2 wordt geschrapt en lid 3 wordt lid 2. De eerste alinea wordt vervangen door: „Op basis van de algemene richtsnoeren en strategische beleidslijnen van de Europese Raad, werkt de Raad het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid uit en neemt hij de nodige besluiten voor het bepalen en uitvoeren van dat beleid.” De tweede alinea wordt geschrapt. De derde alinea wordt de tweede alinea en daarin wordt „…ziet toe…” vervangen door „…en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid zien toe…”

  • c. het volgende lid wordt toegevoegd:

    • „3. Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid wordt uitgevoerd door de hoge vertegenwoordiger en de lidstaten, die daartoe gebruik maken van de nationale middelen en die van de Unie.”

30. Het volgende artikel 13 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 13 bis
  • 1. De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, die de Raad Buitenlandse Zaken voorzit, draagt door middel van zijn voorstellen bij tot de voorbereiding van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en waarborgt de uitvoering van de besluiten van de Europese Raad en van de Raad.

  • 2. De hoge vertegenwoordiger vertegenwoordigt de Unie in aangelegenheden die onder het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vallen. Hij voert namens de Unie de politieke dialoog met derden en verwoordt in internationale organisaties en op internationale conferenties het standpunt van de Unie.

  • 3. Bij de vervulling van zijn ambt wordt de hoge vertegenwoordiger bijgestaan door een Europese dienst voor extern optreden. Deze dienst werkt samen met de diplomatieke diensten van de lidstaten en is samengesteld uit ambtenaren uit de bevoegde diensten van het secretariaat-generaal van de Raad, van de Commissie en uit door de nationale diplomatieke diensten gedetacheerde personeelsleden. De inrichting en de werking van de Europese dienst voor extern optreden worden vastgesteld bij een besluit van de Raad. De Raad besluit op voorstel van de hoge vertegenwoordiger, na raadpleging van het Europees Parlement en na de instemming van de Commissie.”

31. Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1 worden de eerste twee zinnen vervangen door: „Wanneer een internationale situatie een operationeel optreden van de Unie vereist, neemt de Raad de nodige besluiten.”

  • b. lid 2 wordt de tweede alinea van lid 1, en de volgende leden worden dienovereenkomstig hernummerd. In de eerste zin, wordt „…van een gemeenschappelijk optreden…” vervangen door „…van een dergelijk besluit…”, en wordt „…van dat optreden…” vervangen door „….van dat besluit…”. De laatste zin wordt geschrapt;

  • c. in lid 3, hernummerd tot 2, wordt „…gemeenschappelijk optreden…” vervangen door „…in lid 1 bedoeld besluit…”;

  • d. het huidige lid 4, hernummerd tot 3, wordt geschrapt en de daaropvolgende leden worden hernummerd;

  • e. in lid 5, hernummerd tot 3, worden in de eerste zin de woorden „…op grond van een gemeenschappelijk optreden…” vervangen door „…op grond van een besluit in de zin van lid 1…” en de woorden „…wordt daarvan op een zodanig tijdstip kennis gegeven…” door „…wordt daarvan door de betrokken lidstaat op een zodanig tijdstip kennis gegeven…”;

  • f. in lid 6, hernummerd tot 4, worden in de eerste zin de woorden „…bij gebreke van een besluit van de Raad…” vervangen door „…bij gebreke van een herziening, als bedoeld in lid 1, van het besluit van de Raad…” en de woorden „…van het gemeenschappelijk optreden.” door „…van dat besluit.”;

  • g. in lid 7, hernummerd tot 5, wordt in de eerste zin „gemeenschappelijk optreden” vervangen door „in dit artikel bedoeld besluit” en wordt in de tweede zin „gemeenschappelijk optreden” vervangen door „in lid 1 bedoelde besluit”.

32. In artikel 15 wordt „De Raad neemt gemeenschappelijke standpunten aan. In de gemeenschappelijke standpunten wordt…” vervangen door „De Raad stelt besluiten vast waarin…”; in de tweede zin wordt „gemeenschappelijke standpunten” vervangen door „standpunten van de Unie”.

33. Een artikel 15 bis wordt ingevoegd, dat de tekst van artikel 22 herneemt, met de volgende wijzigingen:

  • a. in lid 1 worden de woorden „Iedere lidstaat of de Commissie kan…aan de Raad voorleggen…” vervangen door „Iedere lidstaat, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse zaken en Veiligheidsbeleid, of de hoge vertegenwoordiger met de steun van de Commissie, kan… aan de Raad voorleggen…” en de woorden „…voorstellen voorleggen…” door „…voorstellen indienen respectievelijk initiatieven voorleggen.”

  • b. in lid 2 worden de woorden „…roept het voorzitterschap…” vervangen door „…roept de hoge vertegenwoordiger…”, en de woorden „hetzij op verzoek van de Commissie of van een lidstaat…” door „hetzij op verzoek van een lidstaat..”;

34. Artikel 15 ter wordt ingevoegd, waarin de tekst van artikel 23 hernomen wordt, met de volgende wijzigingen:

  • a. in lid 1 wordt de eerste alinea vervangen door: „In het kader van dit artikel worden besluiten door de Europese Raad en de Raad met eenparigheid van stemmen genomen, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald. Wetgevingshandelingen kunnen in dezen niet worden vastgesteld.”; de laatste zin van de tweede alinea wordt vervangen door: „Indien de leden van de Raad die hun onthouding op deze wijze toelichten, ten minste een derde van de lidstaten vertegenwoordigen en de totale bevolking van de door hen vertegenwoordigde lidstaten ten minste een derde van de totale bevolking van de Unie uitmaakt, wordt het besluit niet vastgesteld.”

  • b. lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

    • i. het eerste streepje wordt vervangen door de volgende twee streepjes:

      • „– wanneer hij een besluit vaststelt dat een optreden of een standpunt van de Unie bepaalt op grond van een besluit van de Europese Raad met betrekking tot de strategische belangen en doelstellingen van de Unie in de zin van artikel 10 B, lid 1;

      • wanneer hij een besluit vaststelt dat een optreden of een standpunt van de Unie bepaalt, op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, dat wordt voorgelegd naar aanleiding van een specifiek verzoek dat de Europese Raad op eigen initiatief of op initiatief van de hoge vertegenwoordiger tot hem heeft gericht;”

    • ii. in het tweede streepje, thans het derde streepje, wordt „… een gemeenschappelijk optreden of een gemeenschappelijk standpunt” vervangen door „…een besluit dat een optreden of een standpunt van de Unie bepaalt,”

    • iii. in de eerste zin van de tweede alinea wordt „belangrijke” vervangen door „vitale”; de laatste zin wordt vervangen door: „De hoge vertegenwoordiger tracht in nauw overleg met de betrokken lidstaat een aanvaardbare oplossing te bereiken. Indien dit niet tot resultaat leidt, kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen verlangen dat de aangelegenheid wordt voorgelegd aan de Europese Raad, die met eenparigheid van stemmen een besluit vaststelt.”

    • iv. de derde alinea wordt vervangen door een nieuw lid 3, de laatste alinea wordt lid 4, en lid 3 wordt lid 5:

      • „3. De Europese Raad kan met eenparigheid van stemmen bij besluit bepalen dat de Raad in andere dan de in lid 2 genoemde gevallen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit.”

  • c. in het nieuwe lid 4 wordt „Dit lid is niet van toepassing op …” vervangen door „De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing op …”.

35. Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. de woorden „… wederzijdse informatie en …” worden geschrapt, „in de Raad” wordt vervangen door „in de Europese Raad en in de Raad”, en „… opdat de invloed van de Unie zo doeltreffend mogelijk wordt uitgeoefend door middel van een onderling afgestemd en convergent optreden” wordt vervangen door „… teneinde een gemeenschappelijke aanpak te bepalen.”

  • b. de volgende tekst wordt na de eerste zin toegevoegd „Iedere lidstaat overlegt met de andere lidstaten in de Europese Raad of in de Raad alvorens internationaal op te treden of verbintenissen aan te gaan die gevolgen kunnen hebben voor de belangen van de Unie. De lidstaten dragen er door onderlinge afstemming van hun optreden zorg voor dat de Unie haar belangen en haar waarden op het internationale toneel kan doen gelden. De lidstaten zijn onderling solidair.”;

  • c. de volgende twee alinea’s worden toegevoegd:

    „Wanneer de Europese Raad of de Raad een gemeenschappelijke aanpak van de Unie in de zin van de eerste alinea heeft bepaald, coördineren de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de ministers van Buitenlandse Zaken van de lidstaten hun activiteiten in de Raad.

    De diplomatieke missies van de lidstaten en de delegaties van de Unie in derde landen en bij internationale organisaties werken samen en dragen bij tot de formulering en de uitvoering van de gemeenschappelijke aanpak.”

36. De tekst van artikel 17 wordt artikel 28 A, met de hieronder in punt 49 opgenomen wijzigingen.

37. Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. de leden 1 tot en met 4 worden geschrapt.

  • b. in lid 5, dat nu ongenummerd is, wordt „… telkens wanneer hij het nodig acht…” vervangen door „… op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid…”, en de volgende zin wordt toegevoegd: „De speciale vertegenwoordiger voert zijn mandaat uit onder het gezag van de hoge vertegenwoordiger.”

38. Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1, eerste en tweede alinea, wordt „… gemeenschappelijke standpunten …” vervangen door „… standpunten van de Unie”, en aan het eind van de eerste alinea wordt de volgende zin toegevoegd: „De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid organiseert de coördinatie”.

  • b. lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

    • i. in de eerste alinea worden de woorden „Onverminderd het bepaalde in lid 1 en in artikel 14, lid 3” vervangen door „Overeenkomstig artikel 11, lid 3” en worden de woorden „en de hoge vertegenwoordiger” ingevoegd na „… de niet vertegenwoordigde lidstaten…”;

    • ii. in de eerste zin van de tweede alinea wordt „en de hoge vertegenwoordiger” ingevoegd na „… de overige lidstaten…”; in de tweede zin wordt „permanent” geschrapt en wordt „…dragen er bij de uitoefening van hun functie zorg voor de standpunten…te verdedigen.” vervangen door „verdedigen bij de uitoefening van hun functie de standpunten…”;

    • iii. de volgende nieuwe derde alinea wordt toegevoegd:

      „Wanneer de Unie een standpunt over een thema op de agenda van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft bepaald, doen de lidstaten die daarin zitting hebben, het verzoek dat de hoge vertegenwoordiger wordt uitgenodigd om het standpunt van de Unie uiteen te zetten.”

39. Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in de eerste alinea worden de woorden „delegaties van de Commissie” vervangen door „delegaties van de Unie”, en „… de door de Raad vastgestelde gemeenschappelijke standpunten en gemeenschappelijke optredens…” vervangen door „…de krachtens dit hoofdstuk vastgestelde besluiten die standpunten en optredens van de Unie bepalen…”;

  • b. in de tweede alinea wordt „…inlichtingen uit te wisselen, gezamenlijke evaluaties te verrichten…” vervangen door „…inlichtingen uit te wisselen en gezamenlijke evaluaties te verrichten.” en wordt „…en bij te dragen aan de tenuitvoerlegging van het bepaalde in artikel 20 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.” geschrapt.

  • c. de volgende nieuwe alinea wordt toegevoegd:

    „Zij dragen bij tot de uitvoering van het recht op bescherming van de burgers van de Unie op het grondgebied van derde landen bedoeld in artikel 17, lid 2, onder c van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, alsmede van de overeenkomstig artikel 20 van dat Verdrag vastgestelde maatregelen.”

40. Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. De eerste alinea wordt vervangen door:

    „De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid raadpleegt het Europees Parlement regelmatig over de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzen op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid en informeert het over de ontwikkeling van de beleidsmaatregelen. Hij ziet erop toe dat de opvattingen van het Europees Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen. Bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement kunnen de speciale vertegenwoordigers worden ingeschakeld.”

  • b. in de eerste zin van de tweede alinea wordt „of de hoge vertegenwoordiger” ingevoegd na „de Raad”; in de tweede zin wordt „ieder jaar” vervangen door „twee maal per jaar” en aan het einde wordt „met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid” ingevoegd.

41. Artikel 22 wordt artikel 15 bis; het wordt gewijzigd zoals aangegeven onder punt 33.

42. Artikel 23 wordt artikel 15 ter; het wordt gewijzigd zoals aangegeven onder punt 34.

43. Artikel 24 wordt vervangen door:

„Artikel 24

De Unie kan met één of meer staten of internationale organisaties overeenkomsten sluiten op de gebieden die onder dit hoofdstuk vallen.”

44. Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in de eerste zin van de eerste alinea wordt de vermelding van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vervangen door een vermelding van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en worden de woorden „of van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid” ingevoegd na „op verzoek van de Raad”; in de tweede zin wordt „… onverminderd de bevoegdheden van het voorzitterschap en van de Commissie” vervangen door „onverminderd de bevoegdheden van de hoge vertegenwoordiger.”;

  • b. de tweede alinea wordt vervangen door: „In het kader van dit hoofdstuk is het politiek en veiligheidscomité onder verantwoordelijkheid van de Raad en van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid belast met de politieke controle en de strategische leiding van crisisbeheersingsoperaties bedoeld in artikel 28 B.”

  • c. in de derde alinea wordt „onverminderd artikel 47” geschrapt.

45. De artikelen 26 en 27 worden geschrapt. De artikelen 25 bis en 25 ter worden ingevoegd; artikel 25 ter vervangt artikel 47:

„Artikel 25 bis

Overeenkomstig artikel 16 B van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en in afwijking van lid 2 daarvan stelt de Raad een besluit vast inzake de voorschriften betreffende de bescherming van natuurlijke personen ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens door lidstaten, bij de uitoefening van activiteiten die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen, alsmede de voorschriften betreffende het vrij verkeer van die gegevens. Op de naleving van deze voorschriften wordt toezicht uitgeoefend door onafhankelijke autoriteiten.

Artikel 25 ter

De uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid heeft geen gevolgen voor de toepassing van de procedures en de respectieve omvang van de bevoegdheden van de instellingen waarin de Verdragen voorzien voor de uitoefening van de in de artikelen 2 B tot en met 2 E van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde bevoegdheden van de Europese Unie.

Evenmin heeft de uitvoering van de in deze artikelen bedoelde beleidsonderdelen gevolgen voor de toepassing van de procedures en de respectieve omvang van de bevoegdheden van de instellingen waarin de Verdragen voorzien voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Unie op grond van dit hoofdstuk.”

46. De artikelen 27 A tot en met 27 E, die betrekking hebben op de nauwere samenwerking, worden, overeenkomstig punt 22, vervangen door artikel 10.

47. Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. lid 1 wordt geschrapt en de daaropvolgende leden worden hernummerd; in het gehele artikel worden de woorden „de Europese Gemeenschappen” vervangen door „de Unie.”

  • b. in lid 2, hernummerd tot 1, wordt „… de bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid” vervangen door „… de uitvoering van dit hoofdstuk”;

  • c. in lid 3, hernummerd tot 2, eerste alinea, wordt „… uitvoering van die bepalingen” vervangen door „… uitvoering van dit hoofdstuk”;

  • d. het volgende lid 3 wordt toegevoegd; lid 4 wordt geschrapt:

    • „3. De Raad stelt bij besluit bijzondere procedures vast die waarborgen dat de op de begroting van de Unie opgevoerde kredieten voor de dringende financiering van initiatieven in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met name voor de voorbereiding van de in artikel 28 A, lid 1, en artikel 28 B bedoelde missies, snel beschikbaar komen. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.

      De voorbereiding van de in artikel 28 A, lid 1, en artikel 28 B bedoelde missies die niet ten laste komen van de begroting van de Unie, wordt gefinancierd uit een startfonds, gevormd door bijdragen van de lidstaten.

      De Raad neemt, op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, met gekwalificeerde meerderheid de besluiten aan betreffende

      • a. de instelling en vorming van het startfonds, met name ten aanzien van de in het fonds gestorte middelen;

      • b. het beheer van het startfonds;

      • c. de financiële controle.

      Wanneer een overeenkomstig artikel 28 A, lid 1, en artikel 28 B voorgenomen missie niet ten laste van de begroting van de Unie kan worden gebracht, machtigt de Raad de hoge vertegenwoordiger om dit fonds te gebruiken. De hoge vertegenwoordiger brengt de Raad verslag uit over de uitvoering van deze opdracht.”

Gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid

48. De volgende afdeling 2 wordt ingevoegd:

„Afdeling 2 Bepalingen inzake het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid”

49. Artikel 17 wordt artikel 28 A, met de volgende wijzigingen:

  • a. het volgende lid 1 wordt ingevoegd; het daaropvolgende lid wordt lid 2:

    • „1. Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid is een integrerend deel van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Het voorziet de Unie van een operationeel vermogen dat op civiele en militaire middelen steunt. De Unie kan daarvan gebruik maken voor missies buiten het grondgebied van de Unie met het oog op vredeshandhaving, conflictpreventie en versterking van de internationale veiligheid overeenkomstig de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. De uitvoering van deze taken berust op de door de lidstaten beschikbaar gestelde vermogens.”

  • b. lid 1 wordt lid 2 en wordt als volgt gewijzigd:

    • i. De eerste alinea wordt vervangen door:

      • „2. Het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid omvat de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid van de Unie. Dit zal tot een gemeenschappelijke defensie leiden zodra de Europese Raad met eenparigheid van stemmen daartoe besluit. In dat geval beveelt hij de lidstaten aan een daartoe strekkend besluit aan te nemen overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen.”

    • ii. in de tweede alinea wordt „overeenkomstig dit artikel” vervangen door „overeenkomstig deze afdeling”;

    • iii. de derde alinea wordt geschrapt.

  • c. de huidige leden 2, 3, 4 en 5 worden hernummerd en vervangen door de volgende leden 3 tot en met 7;

    • „3. De lidstaten stellen civiele en militaire vermogens ter beschikking van de Unie voor de uitvoering van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, om zodoende bij te dragen aan het bereiken van de door de Raad bepaalde doelstellingen. Lidstaten die onderling multinationale troepenmachten vormen, kunnen deze troepenmachten tevens ter beschikking van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid stellen.

      De lidstaten verbinden zich ertoe hun militaire vermogens geleidelijk te verbeteren. Er wordt een agentschap op het gebied van de ontwikkeling van defensievermogens, onderzoek, aankopen en bewapening (hierna genoemd: “het Europees Defensieagentschap”) opgericht, dat de operationele behoeften bepaalt, maatregelen bevordert om in die behoeften te voorzien, bijdraagt tot de vaststelling en, in voorkomend geval, tot de uitvoering van alle nuttige maatregelen om de industriële en technologische basis van de defensiesector te versterken, deelneemt aan het bepalen van een Europees beleid inzake vermogens en bewapening, en de Raad bijstaat om de verbetering van de militaire vermogens te evalueren.

    • 4. Besluiten betreffende het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, waaronder begrepen het opzetten van een missie als bedoeld in dit artikel, worden op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid of op initiatief van een lidstaat door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld. De hoge vertegenwoordiger kan, in voorkomend geval samen met de Commissie, voorstellen om gebruik te maken van nationale middelen en van instrumenten van de Unie.

    • 5. De Raad kan de uitvoering van een missie in het kader van de Unie toevertrouwen aan een groep lidstaten, teneinde de waarden van de Unie te beschermen en haar belangen te dienen. De uitvoering van een dergelijke missie wordt beheerst door artikel 28 C.

    • 6. De lidstaten waarvan de militaire vermogens voldoen aan strengere criteria en die terzake verdergaande verbintenissen zijn aangegaan met het oog op de uitvoering van de meest veeleisende taken, stellen in het kader van de Unie een permanente gestructureerde samenwerking in. Deze samenwerking wordt beheerst door artikel 28 E. Zij laat de bepalingen van artikel 28 B onverlet.

    • 7. Indien een lidstaat op zijn grondgebied gewapenderhand wordt aangevallen, rust op de overige lidstaten de plicht deze lidstaat met alle middelen waarover zij beschikken hulp en bijstand te verlenen overeenkomstig artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties. Dit laat het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten onverlet.

      De verbintenissen en de samenwerking op dit gebied blijven in overeenstemming met de in het kader van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie aangegane verbintenissen, die voor de lidstaten die er lid van zijn, de grondslag en het instrument van hun collectieve defensie blijft.”

50. De volgende artikelen 28 B tot en met 28 E worden ingevoegd:

„Artikel 28 B
  • 1. De in artikel 28 A, lid 1, bedoelde missies, waarbij de Unie civiele en militaire middelen kan inzetten, omvatten gezamenlijke ontwapeningsacties, humanitaire en reddingsmissies, advies en bijstand op militair gebied, conflictpreventie en vredeshandhaving, missies van strijdkrachten met het oog op crisisbeheersing, daaronder begrepen vredestichting, alsmede stabiliseringsoperaties na afloop van conflicten. Al deze taken kunnen bijdragen aan de strijd tegen het terrorisme, ook door middel van steun aan derde landen om het terrorisme op hun grondgebied te bestrijden.

  • 2. De Raad regelt bij besluit de in lid 1 bedoelde missies en stelt doel en reikwijdte ervan vast, alsmede de algemene voorschriften voor de uitvoering ervan. De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid draagt onder gezag van de Raad en in nauw en voortdurend contact met het politiek en veiligheidscomité zorg voor de coördinatie van de civiele en militaire aspecten van deze missies.

Artikel 28 C
  • 1. In het kader van de overeenkomstig artikel 28 B vastgestelde besluiten kan de Raad de uitvoering van een missie toevertrouwen aan een groep lidstaten die dat willen en die over de nodige vermogens voor een dergelijke missie beschikken. Deze lidstaten regelen in samenspraak met de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid onderling het beheer van de missie.

  • 2. De lidstaten die aan de missie deelnemen, brengen de Raad regelmatig op eigen initiatief of op verzoek van een andere lidstaat op de hoogte van het verloop van de missie. De deelnemende lidstaten wenden zich onverwijld tot de Raad indien de uitvoering van de missie zwaarwegende gevolgen met zich meebrengt of een wijziging vereist van de doelstelling, de reikwijdte of de uitvoeringsbepalingen van de missie, zoals vastgesteld bij de in lid 1 bedoelde besluiten. In dat geval stelt de Raad de nodige besluiten vast.

Artikel 28 D
  • 1. Het in artikel 28 A, lid 3, bedoelde Europees Defensieagentschap, dat onder het gezag van de Raad ressorteert, heeft tot taak:

    • a. de na te streven militaire vermogens van de lidstaten te helpen bepalen en de nakoming van de door de lidstaten aangegane verbintenissen inzake vermogens te evalueren;

    • b. het harmoniseren van de operationele behoeften en het hanteren van doelmatige en onderling verenigbare aankoopmethoden te bevorderen;

    • c. multilaterale projecten voor te stellen die erop gericht zijn de doelstellingen met betrekking tot militaire vermogens te verwezenlijken, de door de lidstaten uit te voeren programma’s te coördineren en samenwerkingsprogramma’s te beheren;

    • d. het onderzoek inzake defensietechnologie te ondersteunen, alsmede gezamenlijk onderzoek naar en studie van technische oplossingen die voldoen aan toekomstige operationele behoeften, te coördineren en te plannen;

    • e. bij te dragen aan het bepalen en in voorkomend geval uitvoeren van alle nuttige maatregelen om de industriële en technologische basis van de defensiesector te versterken en de doelmatigheid van de militaire uitgaven te verbeteren.

  • 2. Het Europees Defensieagentschap staat open voor alle lidstaten die daarvan deel wensen uit te maken. De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid een besluit vast houdende vastlegging van het statuut, de zetel en de voorschriften voor de werking van het Agentschap. In dat besluit wordt rekening gehouden met de mate van werkelijke deelneming aan de activiteiten van het Agentschap. Binnen het Agentschap worden specifieke groepen lidstaten gevormd die gezamenlijke projecten uitvoeren. Het Agentschap vervult zijn taken voor zover nodig in overleg met de Commissie.

Artikel 28 E
  • 1. De lidstaten die wensen deel te nemen aan de in artikel 28 A, lid 6, bedoelde permanente gestructureerde samenwerking, die voldoen aan de criteria en die de verbintenissen inzake militaire vermogens als vermeld in het Protocol betreffende permanente gestructureerde samenwerking onderschrijven, stellen de Raad en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid in kennis van hun voornemen.

  • 2. Binnen drie maanden na de in lid 1 bedoelde kennisgeving stelt de Raad een besluit tot instelling van de permanente gestructureerde samenwerking en tot opstelling van de lijst van deelnemers vast. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, na raadpleging van de hoge vertegenwoordiger.

  • 3. Iedere lidstaat die in een later stadium aan de permanente gestructureerde samenwerking wenst deel te nemen, stelt de Raad en de hoge vertegenwoordiger van zijn voornemen in kennis.

    De Raad stelt een besluit vast houdende bevestiging van de deelneming van de betrokken lidstaat die aan de criteria voldoet en de verbintenissen onderschrijft als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van het protocol betreffende permanente gestructureerde samenwerking. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, na raadpleging van de hoge vertegenwoordiger. Aan de stemming wordt alleen deelgenomen door de leden van de Raad die de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen.

    De gekwalificeerde meerderheid wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 205, lid 3, onder a van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 4. Indien een deelnemende lidstaat niet langer aan de criteria voldoet of zich niet langer kan houden aan de verbintenissen als bedoeld in de artikelen 1 en 2 van het protocol betreffende permanente gestructureerde samenwerking, kan de Raad een besluit tot schorsing van de deelneming van deze lidstaat vaststellen.

    De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Aan de stemming wordt alleen deelgenomen door de leden van de Raad die de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, met uitzondering van de betrokken lidstaat.

    De gekwalificeerde meerderheid wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 205, lid 3, onder a van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 5. Indien een lidstaat zijn deelneming aan de permanente gestructureerde samenwerking wenst te beëindigen, geeft hij daarvan kennis aan de Raad, die er akte van neemt dat de deelneming van de betrokken lidstaat afloopt.

  • 6. Andere dan de in de leden 2 tot en met 5 bedoelde besluiten en aanbevelingen van de Raad in het kader van de gestructureerde samenwerking worden met eenparigheid van stemmen vastgesteld. Voor de toepassing van dit lid wordt eenparigheid van stemmen alleen door de stemmen van de vertegenwoordigers van de deelnemende lidstaten gevormd.”

51. De artikelen 29 tot en met 39 van titel VI, die betrekking hebben op de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, worden vervangen door de bepalingen van titel IV, derde deel, hoofdstukken 1, 4 en 5 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Zoals aangegeven in artikel 2, punten 64, 67 en 68 van het onderhavige Verdrag, wordt artikel 29 vervangen door artikel 61 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, wordt artikel 30 vervangen door de artikelen 69 F en 69 G van dat Verdrag, wordt artikel 31 vervangen door de artikelen 69 A, 69 B en 69 D van dat Verdrag, wordt artikel 32 vervangen door 69 H van dat Verdrag, wordt artikel 33 vervangen door artikel 61 E van dat Verdrag en wordt artikel 36 vervangen door artikel 61 D van dat Verdrag.. Het opschrift van de titel wordt geschrapt en het nummer wordt dat van de titel inzake de slotbepalingen.

52. De artikelen 40 tot en met 40 B van titel VI en de artikelen 43 tot en met 45 van titel VII, die betrekking hebben op de nauwere samenwerking, worden, overeenkomstig punt 22, vervangen door artikel 10, en titel VII wordt geschrapt.

53. De artikelen 41 en 42 worden ingetrokken.

Slotbepalingen

54. Titel VIII met de slotbepalingen wordt titel VI; deze titel en de artikelen 48, 49 en 53 worden gewijzigd als respectievelijk aangegeven in de volgende punten 56, 57 en 61. Artikel 47 wordt vervangen door artikel 25 ter, zoals aangegeven in punt 45; de artikelen 46 en 50 worden ingetrokken.

55. Het volgende artikel 46 A wordt ingevoegd:

„Artikel 46 A

De Unie bezit rechtspersoonlijkheid.”

56. Artikel 48 wordt vervangen door de volgende tekst;

„Artikel 48
  • „1. De Verdragen kunnen worden gewijzigd volgens een gewone herzieningsprocedure. Zij kunnen ook worden gewijzigd volgens vereenvoudigde herzieningsprocedures.’

  • Gewone herzieningsprocedure

    2. De regering van iedere lidstaat, het Europees Parlement en de Commissie kunnen de Raad ontwerpen tot herziening van de Verdragen voorleggen. Die ontwerpen kunnen, onder andere, de door de Verdragen aan de Unie toegedeelde bevoegdheden uitbreiden of beperken. Zij worden door de Raad aan de Europese Raad toegezonden en worden ter kennis van de nationale parlementen gebracht.

  • 3. Indien de Europese Raad, na raadpleging van het Europees Parlement en van de Commissie, met gewone meerderheid van stemmen besluit dat de voorgestelde wijzigingen worden besproken, roept de voorzitter van de Europese Raad een Conventie bijeen die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de nationale parlementen, van de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, van het Europees Parlement en van de Commissie. Ook de Europese Centrale Bank wordt geraadpleegd in geval van institutionele wijzigingen op monetair gebied. De Conventie beziet de ontwerpen tot herziening en neemt bij consensus een aanbeveling aan ten behoeve van een Conferentie van vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, als bepaald in lid 4.

    De Europese Raad kan met gewone meerderheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement, besluiten geen Conventie bijeen te roepen indien de reikwijdte van de wijzigingen bijeenroeping niet rechtvaardigt. In dit laatste geval stelt de Europese Raad het mandaat van een Conferentie van vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten vast.

  • 4. Een Conferentie van vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten wordt door de voorzitter van de Raad bijeengeroepen, teneinde in onderlinge overeenstemming de in de Verdragen aan te brengen wijzigingen vast te stellen.

    De wijzigingen treden in werking nadat zij door alle lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen zijn bekrachtigd.

  • 5. Indien vier vijfde van de lidstaten een verdrag houdende wijziging van de Verdragen twee jaar na de ondertekening ervan hebben bekrachtigd en een of meer lidstaten moeilijkheden bij de bekrachtiging hebben ondervonden, bespreekt de Europese Raad de kwestie.

  • Vereenvoudigde herzieningsprocedures

    6. De regering van een lidstaat, het Europees Parlement en de Commissie kunnen de Europese Raad ontwerpen tot gehele of gedeeltelijke herziening van de bepalingen van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie over het intern beleid en optreden van de Unie voorleggen.

    De Europese Raad kan een besluit nemen tot gehele of gedeeltelijke wijziging van de bepalingen van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Europese Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement en van de Commissie alsmede van de Europese Centrale Bank in geval van institutionele wijzigingen op monetair gebied. Dit besluit treedt pas in werking na door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen te zijn goedgekeurd.

    Het in de tweede alinea bedoelde besluit kan geen uitbreiding van de door de Verdragen aan de Unie toegedeelde bevoegdheden inhouden.

  • 7. Indien het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie of titel V van het onderhavige Verdrag voorschrijft dat de Raad op een bepaald gebied of in een bepaald geval met eenparigheid van stemmen besluit, kan de Europese Raad bij besluit bepalen dat de Raad op dat gebied of in dat geval met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit. Deze alinea is niet van toepassing op besluiten die gevolgen hebben op militair of defensiegebied.

    Indien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorschrijft dat wetgevingshandelingen door de Raad volgens een bijzondere wetgevingsprocedure worden vastgesteld, kan de Europese Raad bij besluit bepalen dat die wetgevingshandelingen volgens de gewone wetgevingsprocedure worden vastgesteld.

    Ieder initiatief van de Europese Raad op grond van de eerste of de tweede alinea wordt aan de nationale parlementen toegezonden. Indien binnen een termijn van zes maanden na die toezending door een nationaal parlement bezwaar wordt aangetekend, is het in de eerste of de tweede alinea bedoelde besluit niet vastgesteld. Indien geen bezwaar wordt aangetekend, kan de Europese Raad dat besluit vaststellen.

    Voor de vaststelling van de in de eerste en de tweede alinea bedoelde besluiten, besluit de Europese Raad met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement, dat zich uitspreekt bij meerderheid van zijn leden.

57. Artikel 49, eerste alinea, wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in de eerste zin wordt „… de in artikel 6, lid 1, genoemde beginselen in acht neemt, kan verzoeken..” vervangen door „… die de in artikel 1 bis bedoelde waarden eerbiedigt en zich ertoe verbindt deze uit te dragen, kan verzoeken…”;

  • b. in de tweede zin wordt „Hij richt zijn verzoek tot de Raad, die besluit met eenparigheid van stemmen…” vervangen door „Het Europees Parlement en de nationale parlementen worden van dit verzoek in kennis gesteld. De verzoekende staat richt zijn verzoek tot de Raad, die zich met eenparigheid van stemmen uitspreekt…”; „instemming” wordt vervangen door „goedkeuring” en „volstrekte” wordt geschrapt.

  • c. Aan het einde van de alinea wordt de volgende nieuwe zin toegevoegd: „Er wordt rekening gehouden met de door de Europese Raad overeengekomen criteria voor toetreding.”

58. Het volgende artikel 49 A wordt ingevoegd:

„Artikel 49 A
  • 1. Een lidstaat kan overeenkomstig zijn grondwettelijke bepalingen besluiten zich uit de Unie terug te trekken.

  • 2. De lidstaat die besluit zich terug te trekken, geeft kennis van zijn voornemen aan de Europese Raad. In het licht van de richtsnoeren van de Europese Raad sluit de Unie na onderhandelingen met deze staat een akkoord over de voorwaarden voor zijn terugtrekking, waarbij rekening wordt gehouden met het kader van de toekomstige betrekkingen van die staat met de Unie. Over dat akkoord wordt onderhandeld overeenkomstig artikel 188 N, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het akkoord wordt namens de Unie gesloten door de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, na goedkeuring door het Europees Parlement.

  • 3. De Verdragen zijn niet meer van toepassing op de betrokken staat met ingang van de datum van inwerkingtreding van het terugtrekkingsakkoord of, bij gebreke daarvan, na verloop van twee jaar na de in lid 2 bedoelde kennisgeving, tenzij de Europese Raad met instemming van de betrokken lidstaat met eenparigheid van stemmen tot verlenging van deze termijn besluit.

  • 4. Voor de toepassing van de leden 2 en 3 nemen het lid van de Europese Raad en het lid van de Raad die de zich terugtrekkende lidstaat vertegenwoordigen, niet deel aan de beraadslagingen of aan de besluiten van de Europese Raad en van de Raad die hem betreffen.

    De gekwalificeerde meerderheid wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 205, lid 3, onder b van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 5. Indien een lidstaat die zich uit de Unie heeft teruggetrokken, opnieuw om het lidmaatschap verzoekt, is op zijn verzoek de procedure van artikel 49 van toepassing.”

59. Het volgende artikel 49 B wordt ingevoegd:

„Artikel 49 B

De protocollen en bijlagen bij de Verdragen maken een integrerend deel daarvan uit.”

60. Het volgende artikel 49 C wordt ingevoegd:

„Artikel 49 C
  • 1. De Verdragen zijn van toepassing op het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

  • 2. Het territoriale toepassingsgebied van de Verdragen wordt omschreven in artikel 311 bis van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.”

61. Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. de eerste alinea wordt lid 1, de lijst van talen wordt aangevuld met de in de tweede alinea van het huidige artikel 53 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vermelde talen en de tweede alinea wordt geschrapt;

  • b. een nieuw lid 2 wordt toegevoegd:

    • „2. Dit Verdrag kan ook worden vertaald in andere talen die door de lidstaten zijn gekozen uit de talen die overeenkomstig hun constitutionele bestel op hun gehele grondgebied of een deel daarvan als officiële taal gelden. Van dergelijke vertalingen wordt door de betrokken lidstaat een gewaarmerkt afschrift nedergelegd in de archieven van de Raad.”

Artikel 2

Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap wordt gewijzigd overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.

1. De titel van het Verdrag wordt: „Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ”

A. Horizontale wijzigingen

2. In het hele Verdrag

  • a. worden „de Gemeenschap” en „de Europese Gemeenschap” vervangen door „de Unie”, de woorden „van de Europese Gemeenschappen” of „van de EEG” door „van de Europese Unie” en het bijvoeglijk naamwoord „communautair” door „van de Unie”, met uitzondering van artikel 299, lid 6, onder c, thans artikel 311 bis, lid 5, onder c. In artikel 136, eerste alinea, heeft de voorgaande wijziging uitsluitend betrekking op de vermelding „de Gemeenschap.”;

  • b. worden „dit Verdrag”, „van dit Verdrag” en „in dit Verdrag” vervangen door respectievelijk „de Verdragen”, „van de Verdragen” en „in de Verdragen”, zo nodig met aanpassing van bijvoeglijk naamwoord en werkwoord; dit geldt niet voor artikel 121, lid 1, eerste alinea, thans artikel 121, lid 1, eerste alinea, hernummerd tot 117 bis, lid 1, eerste alinea, voor artikel 182, derde alinea, noch voor de artikelen 312 en 313;

  • c. worden de woorden „de Raad …volgens de procedure van artikel 251” vervangen door „het Europees Parlement en de Raad … volgens de gewone wetgevingsprocedure”, en wordt „de procedure van artikel 251” vervangen door „de gewone wetgevingsprocedure”; al naargelang het geval wordt het werkwoord in het meervoud geplaatst.

  • d. wordt „met gekwalificeerde meerderheid van stemmen” geschrapt;

  • e. wordt „de Raad in de samenstelling van de staatshoofden en regeringsleiders” vervangen door „de Europese Raad”;

  • f. wordt „instellingen of organen” en „instellingen en organen” vervangen door „instellingen, organen of instanties”, behalve in artikel 193, eerste alinea;

  • g. wordt „gemeenschappelijke markt” vervangen door „interne markt”;

  • h. wordt „ecu” vervangen door „euro”;

  • i. wordt „lidstaten zonder derogatie” vervangen door „lidstaten die de euro als munt hebben”;

  • j. wordt de afkorting „ECB” vervangen door „Europese Centrale Bank”;

  • k. wordt „statuten van het ESCB” vervangen door „statuten van het ESCB en de ECB”;

  • l. wordt „het in artikel 114 bedoelde Comité” vervangen door „het Economisch en Financieel Comité”;

  • m. wordt „statuut van het Hof van Justitie” of „statuut van het Hof” vervangen door „statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie”;

  • n. wordt „Gerecht van eerste aanleg” vervangen door „Gerecht”;

  • o. worden „rechterlijke kamer” en „rechterlijke kamers” vervangen door „gespecialiseerde rechtbank” en „gespecialiseerde rechtbanken”.

3. In de volgende artikelen worden de woorden „met eenparigheid van stemmen” vervangen door „met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure”, en wordt „op voorstel van de Commissie” geschrapt:

– artikel 13, thans 16 E, lid 1

– artikel 19, lid 1

– artikel 19, lid 2

– artikel 22, tweede alinea

– artikel 93

– artikel 94, thans 95

– artikel 104, lid 14, tweede alinea

– artikel 175, lid 2, eerste alinea

4. In de volgende artikelen wordt „met gewone meerderheid” ingevoegd na „de Raad”:

– artikel 130, eerste alinea

– artikel 144, eerste alinea

– artikel 208

– artikel 209

– artikel 213, laatste alinea, derde zin

– artikel 216

– artikel 284

5. In de volgende artikelen wordt „raadpleging van het Europees Parlement” vervangen door „goedkeuring door het Europees Parlement”;

– artikel 13, thans 16 E,lid 1

– artikel 22, tweede alinea

6. In de volgende artikelen wordt „instelling” of „de instelling” vervangen door „instelling, orgaan of instantie” of „de instelling, het orgaan of de instantie”;

– artikel 195, lid 1, tweede alinea

– artikel 232, tweede alinea

– artikel 233, eerste alinea

– artikel 234, onder b)

– artikel 255, lid 3, thans artikel 16 A, derde alinea

7. In de volgende artikelen worden „Hof van Justitie” en „Hof” vervangen door „Hof van Justitie van de Europese Unie”:

– artikel 83, lid 2, onder d)

– artikel 88, lid 2, tweede alinea

– artikel 95, thans 94, lid 9

– artikel 195, lid 1

– artikel 225 A, zesde alinea

– artikel 226, tweede alinea

– artikel 227, eerste alinea

– artikel 228, lid 1, eerste vermelding

– artikel 229

– artikel 229 A

– artikel 230, eerste alinea

– artikel 231, eerste alinea

– artikel 232, eerste alinea

– artikel 233, eerste alinea

– artikel 234, eerste alinea

– artikel 235

– artikel 236

– artikel 237, inleidende zin

– artikel 238

– artikel 240

– artikel 242, eerste zin

– artikel 243

– artikel 244

– artikel 247, lid 9, thans lid 8

– artikel 256, tweede alinea

In de volgende artikelen worden na het woord „Hof” de woorden „van Justitie” geschrapt:

– artikel 227, vierde alinea

– artikel 228, lid 1, tweede vermelding

– artikel 230, derde alinea

– artikel 231, tweede alinea

– artikel 232, derde alinea

– artikel 234, tweede en derde alinea

– artikel 237, derde zin

– artikel 256, vierde alinea

8. In de volgende artikelen wordt de verwijzing naar een ander artikel van het Verdrag vervangen door de onderstaande verwijzing naar een artikel van het Verdrag betreffende de Europese Unie:

– artikel 21, derde alinea, thans vierde alinea:

verwijzing naar artikel 9 (eerste verwijzing) en naar artikel 53, lid 1 (tweede verwijzing)

– artikel 97 ter:

verwijzing naar artikel 2

– artikel 98:

verwijzing naar artikel 2 (eerste verwijzing)

– artikel 105, lid 1, tweede zin:

verwijzing naar artikel 2

– artikel 215, derde alinea, thans vierde alinea:

verwijzing naar artikel 9 D, lid 7, eerste alinea

9. In de Nederlandstalige versie van het Verdrag, in de volgende artikelen, worden de woorden „beschikking” of „beslissing”vervangen door „besluit” en de werkwoorden „beschikken” of „beslissen” door het werkwoord „besluiten” in de gepaste grammaticale vorm:

– artikel 75, lid 4

– artikel 76, lid 2, 2e alinea

– artikel 85, lid 2

– artikel 86, lid 3

– artikel 88, lid 2 en lid 3

– artikel 110

– artikel 119, lid 2

B. Specifieke wijzigingen
Preambule

10. In de tweede overweging wordt „landen”vervangen door „staten” en in de laatste overweging van de preambule wordt „Hebben besloten een Europese Gemeenschap op te richten en hebben… aangewezen” vervangen door „Hebben … aangewezen:”

Gemeenschappelijke bepalingen

11. De artikelen 1 en 2 worden geschrapt. Artikel 1 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 1 bis
  • 1. Dit Verdrag regelt de werking van de Unie en bepaalt de gebieden, de afbakening en de voorwaarden van uitoefening van haar bevoegdheden.

  • 2. Dit Verdrag en het Verdrag betreffende de Europese Unie vormen de verdragen waarop de Unie is gegrondvest. Deze twee verdragen, die dezelfde juridische waarde hebben, worden aangeduid met de term „de Verdragen”.

Categorieën en gebieden van bevoegdheid

12. Een nieuwe titel I en de nieuwe artikelen 2 A tot en met 2 E worden ingevoegd:

„Titel I Categorieën en gebieden van bevoegdheden van de Unie
Artikel 2 A
  • 1. In de gevallen waarin bij de Verdragen op een bepaald gebied een exclusieve bevoegdheid aan de Unie wordt toegedeeld, kan alleen de Unie wetgevend optreden en juridisch bindende handelingen vaststellen, en kunnen de lidstaten zulks slechts zelf doen als zij daartoe door de Unie gemachtigd zijn of ter uitvoering van de handelingen van de Unie.

  • 2. In de gevallen waarin bij de Verdragen op een bepaald gebied een bevoegdheid aan de Unie wordt toegedeeld die zij met de lidstaten deelt, kunnen de Unie en de lidstaten wetgevend optreden en juridisch bindende handelingen vaststellen. De lidstaten oefenen hun bevoegdheid uit voor zover de Unie haar bevoegdheid niet heeft uitgeoefend. De lidstaten oefenen hun bevoegdheid weer uit voor zover de Unie besloten heeft haar bevoegdheid niet meer uit te oefenen.

  • 3. De lidstaten coördineren hun economisch en werkgelegenheidsbeleid overeenkomstig de in dit Verdrag gestelde nadere regels, die de Unie bevoegd is vast te stellen.

  • 4. De Unie is bevoegd om, overeenkomstig het Verdrag betreffende de Europese Unie, een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid te bepalen en te voeren, met inbegrip van de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid.

  • 5. Op bepaalde gebieden en onder de bij de Verdragen gestelde voorwaarden is de Unie bevoegd om het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen, zonder evenwel de bevoegdheid van de lidstaten op die gebieden over te nemen.

    De juridisch bindende handelingen van de Unie die op grond van de bepalingen van de Verdragen over die gebieden worden vastgesteld, kunnen generlei harmonisatie van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inhouden.

  • 6. De omvang en de voorwaarden voor de uitoefening van de bevoegdheden van de Unie worden geregeld door de bepalingen van de Verdragen over ieder van die gebieden.

Artikel 2 B
  • 1. De Unie is exclusief bevoegd op de volgende gebieden:

    • a. de douane-unie;

    • b. de vaststelling van mededingingsregels die voor de werking van de interne markt nodig zijn;

    • c. het monetair beleid voor de lidstaten die de euro als munt hebben;

    • d. de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid;

    • e. de gemeenschappelijke handelspolitiek.

  • 2. De Unie is tevens exclusief bevoegd een internationale overeenkomst te sluiten indien een wetgevingshandeling van de Unie in die sluiting voorziet, indien die sluiting noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen of indien die sluiting gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen.

Artikel 2 C
  • 1. De Unie heeft een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid in de gevallen waarin haar in de Verdragen een bevoegdheid wordt toegedeeld die buiten de in de artikelen 2B en 2E bedoelde gebieden valt.

  • 2. De gedeelde bevoegdheden van de Unie en de lidstaten betreffen in het bijzonder de volgende gebieden:

    • a. interne markt;

    • b. sociaal beleid, voor de in het onderhavige Verdrag genoemde aspecten;

    • c. economische, sociale en territoriale samenhang;

    • d. landbouw en visserij, met uitsluiting van de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee;

    • e. milieu;

    • f. consumentenbescherming;

    • g. vervoer;

    • h. trans-Europese netwerken;

    • i. energie;

    • j. de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht;

    • k. gemeenschappelijke veiligheidsvraagstukken op het gebied van volksgezondheid, voor de in het onderhavige Verdrag genoemde aspecten.

  • 3. Op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en de ruimte is de Unie bevoegd op te treden, en met name programma’s vast te stellen en uit te voeren; de uitoefening van die bevoegdheid belet de lidstaten niet hun eigen bevoegdheid uit te oefenen.

  • 4. Op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp is de Unie bevoegd op te treden en een gemeenschappelijk beleid te voeren; de uitoefening van die bevoegdheid belet de lidstaten niet hun eigen bevoegdheid uit te oefenen.

Artikel 2 D
  • 1. De lidstaten coördineren hun economisch beleid binnen de Unie. Daartoe stelt de Raad maatregelen vast, met name globale richtsnoeren voor dat beleid.

    Voor de lidstaten die de euro als munt hebben, gelden bijzondere bepalingen.

  • 2. De Unie neemt maatregelen om te zorgen voor de coördinatie van het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, met name door de richtsnoeren voor dat beleid te bepalen.

  • 3. De Unie kan initiatieven nemen ter coördinatie van het sociaal beleid van de lidstaten.

Artikel 2 E

De Unie is bevoegd om het optreden van de lidstaten te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen. Dit geldt voor de volgende gebieden wat hun Europese dimensie betreft:

  • a. bescherming en verbetering van de volksgezondheid;

  • b. industrie;

  • c. cultuur;

  • d. toerisme;

  • e. onderwijs, beroepsopleiding, jongeren en sport;

  • f. civiele bescherming;

  • g. administratieve samenwerking.”

Algemeen toepasselijke bepalingen

13. Titel II en artikel 2 F worden ingevoegd:

„Titel II Algemeen toepasselijke bepalingen
Artikel 2 F

De Unie ziet toe op de samenhang tussen haar verschillende beleidsmaatregelen en optredens, rekening houdend met het geheel van haar doelstellingen en met inachtneming van het beginsel van bevoegdheidstoedeling.”

14. Artikel 3, lid 1 wordt geschrapt. In lid 2 worden de woorden „in dit artikel bedoeld optreden” vervangen door „optreden”; dit lid wordt een alinea zonder nummer.

15. De tekst van artikel 4 wordt artikel 97 ter. Het wordt gewijzigd zoals aangegeven onder punt 85.

16. Artikel 5 wordt geschrapt; het wordt vervangen door artikel 3 ter van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

17. Artikel 5 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 5 bis

Bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden houdt de Unie rekening met de eisen in verband met de bevordering van een hoog niveau van werkgelegenheid, de waarborging van een adequate sociale bescherming, de bestrijding van sociale uitsluiting alsmede een hoog niveau van onderwijs, opleiding en bescherming van de volksgezondheid.”

18. Artikel 5 ter wordt ingevoegd:

„Artikel 5 ter

„Bij de bepaling en de uitvoering van haar beleid en optreden streeft de Unie naar bestrijding van iedere discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid.”

19. In artikel 6 worden de woorden „als bedoeld in artikel 3” geschrapt.

20. Artikel 6 bis wordt ingevoegd, met de tekst van artikel 153, lid 2..

21. Artikel 6 ter wordt ingevoegd, met de tekst van het dispositief van het protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren; „visserij” wordt ingevoegd na „landbouw”, „onderzoek” wordt vervangen door „onderzoek, technologische ontwikkeling en de ruimte”, en „als wezens met gevoel” wordt ingevoegd na „welzijn van dieren.”

22. De artikelen 7 tot en met 10 worden geschrapt. De artikelen 11 en 11 A worden vervangen door artikel 10 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en door de artikelen 280 A tot en met 280 I van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zoals aangegeven in artikel 1, punt 22, van het onderhavige Verdrag en hierna in punt 278.

23. De tekst van artikel 12 wordt artikel 16 D.

24. De tekst van artikel 13 wordt artikel 16 E. Zij wordt gewijzigd zoals aangegeven onder punt 33.

25. De tekst van artikel 14 wordt artikel 22 bis. Zij wordt gewijzigd zoals aangegeven onder punt 41.

26. De tekst van artikel 15 wordt artikel 22 ter. Zij wordt gewijzigd zoals aangegeven onder punt 42.

27. Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. aan het begin van het artikel worden de woorden „Onverminderde de artikelen 73, 86, en 87…” vervangen door „Onverminderd artikel 3 bis van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 73, 86 en 87 van dit Verdrag…,”;

  • b. aan het einde van de zin wordt „en voorwaarden die hen in staat stellen hun taken te vervullen” vervangen door „en, met name economische en financiële, voorwaarden die hen in staat stellen hun taken te vervullen.”;

  • c. de volgende zin wordt toegevoegd:

    „Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen deze beginselen en voorwaarden vast, onverminderd de bevoegdheid van de lidstaten om, met inachtneming van de Verdragen, dergelijke diensten te verstrekken, te laten verrichten en te financieren.”

28. Artikel 16 A wordt ingevoegd, met de tekst van artikel 255; het wordt als volgt gewijzigd:

  • a. lid 1 wordt voorafgegaan door onderstaande tekst en omgenummerd tot lid 3; de leden 2 en 3 worden alinea’s:

    • „1. Om goed bestuur te bevorderen en de deelneming van het maatschappelijk middenveld te waarborgen, werken de instellingen, organen en instanties van de Unie in een zo groot mogelijke openheid.

    • 2. Het Europees Parlement, en de Raad wanneer hij beraadslaagt en stemt over een ontwerp van wetgevingshandeling, vergaderen in het openbaar.”

  • b. in lid 1, hernummerd tot 3, eerste alinea, wordt „van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie” vervangen door „van de instellingen, organen en instanties van de Unie, ongeacht de informatiedrager waarop zij zijn vastgelegd”, en de woorden „leden 2 en 3” worden vervangen door „het huidige lid”;

  • c. in lid 2, thans lid 3, tweede alinea, wordt „Binnen twee jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam bepaalt de Raad” vervangen door „De Raad bepaalt bij verordeningen”;

  • d. in lid 3, thans lid 3, derde alinea, wordt „Elk van bovengenoemde instellingen” vervangen door „Elke instelling zorgt voor transparantie in haar werkzaamheden en …, en aan de alinea wordt „overeenkomstig de in de tweede alinea bedoelde verordeningen” toegevoegd; de volgende twee alinea’s worden toegevoegd:

    „Ten aanzien van het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Centrale Bank en de Europese Investeringsbank, geldt het onderhavige lid alleen voor de uitoefening van hun administratieve taken.

    Het Europees Parlement en de Raad zorgen voor de openbaarmaking van de stukken betreffende de wetgevingsprocedures overeenkomstig de voorwaarden van de in de tweede alinea bedoelde verordeningen.”

29. Het volgende artikel 16 B wordt ingevoegd ter vervanging van artikel 286:

„Artikel 16 B
  • 1. Eenieder heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens.

  • 2. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure de voorschriften vast betreffende de bescherming van natuurlijke personen ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie, alsook door de lidstaten, bij de uitoefening van activiteiten die binnen het toepassingsgebied van het recht van de Unie vallen, alsmede de voorschriften betreffende het vrij verkeer van die gegevens. Op de naleving van deze voorschriften wordt toezicht uitgeoefend door onafhankelijke autoriteiten.

    De op basis van dit artikel vastgestelde voorschriften doen geen afbreuk aan de in artikel 25 bis van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde specifieke voorschriften.”

30. Het volgende artikel 16 C wordt ingevoegd:

„Artikel 16 C
  • 1. De Unie eerbiedigt de status die kerken en religieuze verenigingen en gemeenschappen volgens het nationaal recht in de lidstaten hebben, en doet daaraan geen afbreuk.

  • 2. De Unie eerbiedigt tevens de status die de levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties volgens het nationaal recht hebben.

  • 3. De Unie voert een open, transparante en regelmatige dialoog met die kerken en organisaties, onder erkenning van hun identiteit en hun specifieke bijdrage.”

Non-discriminatie en burgerschap

31. Het opschrift van het tweede deel wordt vervangen door „Non-discriminatie en burgerschap van de Unie”.

32. Artikel 16 D wordt ingevoegd, met de tekst van artikel 12;

33. Een artikel 16 E wordt ingevoegd, met de tekst van artikel 13; in lid 2 wordt „Wanneer de Raad … vaststelt” vervangen door „Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, … de basisbeginselen vaststellen”, en wordt „neemt hij … een besluit volgens de procedure van artikel 251” geschrapt;

34. Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1 wordt „vult het nationale burgerschap aan” vervangen door „komt naast het nationale burgerschap”;

  • b. lid 2 wordt vervangen door:

    • „2. De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald. Zij hebben, onder andere,

      • a. het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven;

      • b. het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement en bij de gemeenteraadsverkiezingen in de lidstaat waar zij verblijf houden, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat;

      • c. het recht op bescherming van de diplomatieke en consulaire instanties van iedere andere lidstaat op het grondgebied van derde landen waar de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn, niet vertegenwoordigd is, onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die lidstaat;

      • d. het recht om verzoekschriften tot het Europees Parlement te richten, zich tot de Europese ombudsman te wenden, alsook zich in een van de talen van de Verdragen tot de instellingen en de adviesorganen van de Unie te richten en in die taal antwoord te krijgen.

    Deze rechten worden uitgeoefend onder de voorwaarden en binnen de grenzen welke bij de Verdragen en de maatregelen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.”

35. Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 2 wordt „… kan de Raad … vaststellen” vervangen door „kunnen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure … vaststellen …” en wordt de laatste zin geschrapt;

  • b. lid 3 wordt vervangen door:

    • „3. Ter verwezenlijking van dezelfde doelstellingen als in lid 1 genoemd en tenzij de Verdragen in de daartoe vereiste bevoegdheden voorzien, kan de Raad, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, maatregelen inzake sociale zekerheid en sociale bescherming vaststellen. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.”

36. In artikel 20 wordt „stellen onderling de nodige regels vast en …” vervangen door „treffen de nodige voorzieningen en…”. De volgende alinea wordt toegevoegd:

„De Raad kan, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Europees Parlement, richtlijnen aannemen tot vaststelling van coördinatie- en samenwerkingsmaatregelen die nodig zijn om die bescherming te vergemakkelijken.”

37. In artikel 21 wordt de volgende eerste alinea ingevoegd:

„Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen de bepalingen vast voor de procedures en voorwaarden voor de indiening, van een burgerinitiatief in de zin van artikel 8 B van het Verdrag betreffende de Europese Unie, met inbegrip van het minimum aantal lidstaten waaruit de burgers die het verzoek indienen, afkomstig dienen te zijn,

38. In artikel 22, tweede alinea, wordt „…de in dit deel vastgelegde rechten vaststellen, waarvan hij de aanneming door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aanbeveelt.” vervangen door „…de in artikel 17, lid 2, vermelde rechten vaststellen. Deze bepalingen treden pas in werking nadat zij door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen zijn goedgekeurd.”.

39. In het opschrift van het derde deel wordt „en intern optreden” ingevoegd na „beleid”.

Interne markt

40. Aan het begin van het derde deel wordt een titel I ingevoegd met het opschrift „De interne markt”

41. Een artikel 22 bis wordt ingevoegd, met de tekst van artikel 14; lid 1 wordt vervangen door:

  • „1. De Unie stelt de maatregelen vast die ertoe bestemd zijn om de interne markt tot stand te brengen en de werking ervan te verzekeren, overeenkomstig de bepalingen terzake van de Verdragen.”

42. Een artikel 22 ter wordt ingevoegd, met de tekst van artikel 15; in de eerste alinea wordt „gedurende het tijdvak van instelling” vervangen door „voor de instelling”.

43. „Titel I - Het vrije verkeer van goederen” wordt hernummerd tot „I bis …”.

44. In artikel 23, lid 1, wordt „…is gegrondvest…” vervangen door „…omvat…”.

45. Na artikel 27 wordt een „hoofdstuk 1 bis” ingevoegd met het opschrift „De Douanesamenwerking”, en er wordt een artikel 27 bis ingevoegd, met de tekst van artikel 135, waarvan de laatste zin wordt geschrapt.

Landbouw en Visserij

46. Het opschrift van titel II wordt „Landbouw en Visserij”.

47. Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. aan lid 1 wordt de volgende eerste alinea toegevoegd: „1. De Unie bepaalt een gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid en voert dat uit.”; de huidige tekst van lid 1 wordt de tweede alinea.

    In de eerste zin van de tweede alinea wordt „, de visserij” ingevoegd na „landbouw” en de volgende zin wordt toegevoegd als laatste zin van de alinea: „Verwijzingen naar het gemeenschappelijk landbouwbeleid of naar de landbouw worden geacht tevens te gelden als verwijzing naar de visserij, met inachtneming van de bijzondere kenmerken van de visserijsector.”

  • b. in lid 2 wordt „…en de werking…” ingevoegd na „instelling”.

  • c. in lid 3 worden de woorden „een lijst die als bijlage I aan dit Verdrag is gehecht” vervangen door „de lijst in bijlage I”

48. Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in de eerste alinea wordt „het Europees Parlement en” ingevoegd voor „de Raad”, en wordt de verwijzing naar lid 3 geschrapt.

  • b. in de tweede alinea wordt de inleidende zin vervangen door: „De Raad kan, op voorstel van de Commissie, machtiging geven tot het verlenen van steun:”

49. Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. lid 1 wordt geschrapt;

  • b. lid 2 wordt lid 1. „Rekening houdend met de werkzaamheden van de in lid 1 bedoelde conferentie, doet de Commissie, na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag voorstellen …” wordt vervangen door „De Commissie doet voorstellen …” en de derde alinea wordt geschrapt;

  • c. de volgende leden worden ingevoegd als leden 2 en 3, en de volgende leden worden dienovereenkomstig hernummerd:

    • „2. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité de in artikel 34, lid 1, bedoelde gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten in en stellen de overige bepalingen vast die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid na te streven.

    • 3. De Raad stelt op voorstel van de Commissie de maatregelen vast voor de prijsbepaling, de heffingen, de steun en de kwantitatieve beperkingen, alsook voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

  • d. in de inleidende zin van lid 3, hernummerd tot 4, wordt „door de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen” geschrapt;

  • e. wijziging niet van toepassing op de Nederlandstalige versie.

Vrij verkeer van werknemers

50. In artikel 39, lid 3, onder d wordt „uitvoeringsverordeningen” vervangen door „verordeningen”.

51. Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in de eerste alinea wordt „migrerende werknemers en hun rechthebbenden” vervangen door „al dan niet in loondienst werkzame migrerende werknemers en hun rechthebbenden”;

  • b. De laatste alinea wordt vervangen door:

    „Wanneer een lid van de Raad verklaart dat een ontwerp van wetgevingshandeling als bedoeld in de eerste alinea afbreuk zou doen aan belangrijke aspecten van zijn socialezekerheidsstelsel, met name het toepassingsgebied, de kosten en de financiële structuur ervan, of gevolgen zou hebben voor het financiële evenwicht van dat stelsel, kan hij verzoeken dat de aangelegenheid wordt voorgelegd aan de Europese Raad. In dat geval wordt de gewone wetgevingsprocedure geschorst. Na bespreking zal de Europese Raad, binnen 4 maanden na die schorsing:

    • a. het ontwerp terugverwijzen naar de Raad, waardoor de schorsing van de gewone wetgevingsprocedure wordt beëindigd, of

    • b. niet handelen of de Commissie verzoeken een nieuw voorstel in te dienen; in dat geval wordt de aanvankelijk voorgestelde handeling geacht niet te zijn vastgesteld.”

Recht van vestiging

52. In artikel 44, lid 2, wordt aan het begin van de eerste alinea „Het Europees Parlement,” ingevoegd.

53. In artikel 45, tweede alinea, wordt „De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie besluiten …” vervangen door „Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, besluiten …”.

54. Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. aan lid 1 wordt de volgende zin toegevoegd: „en inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan.”

  • b. lid 2 wordt geschrapt en lid 3 wordt lid 2; „opheffing” wordt vervangen door „afschaffing”.

55. Er wordt een artikel 48 bis ingevoegd, met de tekst van artikel 294;

Diensten

56. Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in de eerste alinea wordt „ander land van de Gemeenschap” vervangen door „andere lidstaat”;

  • b. in de tweede alinea wordt „De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie de bepalingen …” vervangen door „Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, de bepalingen …”.

57. In artikel 50, derde alinea wordt „het land”vervangen door „de lidstaat”, en „dat land”door „die lidstaat”.

58. In artikel 52, lid 1, wordt „… stelt de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité alsook van het Europees Parlement …” vervangen door „… stellen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité …”.

59. In artikel 53 wordt „…verklaren zich bereid bij de liberalisatie…” vervangen door „… spannen zich in om bij de liberalisering…”.

Kapitaal

60. In artikel 57, lid 2, wordt „Hoewel de Raad tracht … kan hij … op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen maatregelen nemen …” vervangen door „Hoewel het Europees Parlement en de Raad trachten … stellen zij volgens de gewone wetgevingsprocedure maatregelen vast …”; de laatste zin van lid 2 wordt lid 3 en luidt als volgt:

  • „3. In afwijking van lid 2, kan alleen de Raad, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, met eenparigheid van stemmen en na raadpleging van het Europees Parlement, maatregelen vaststellen die in het recht van de Unie een achteruitgang op het gebied van de liberalisering van het kapitaalverkeer naar of uit derde landen vormen.

61. Aan artikel 58 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

  • „4. Bij ontstentenis van maatregelen als bedoeld in artikel 57, lid 3, kan de Commissie, of, bij ontstentenis van een besluit van de Commissie binnen drie maanden na de indiening van het verzoek door de betrokken lidstaat, kan de Raad een besluit vaststellen waarin wordt bepaald dat door een lidstaat jegens een of meer derde landen genomen beperkende belastingmaatregelen verenigbaar worden geacht met de Verdragen, voor zover deze stroken met de doelstellingen van de Unie en verenigbaar zijn met de goede werking van de interne markt. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, op verzoek van een lidstaat.”

62. Artikel 60 wordt artikel 61 H en wordt gewijzigd zoals aangegeven onder punt 64.

De ruimte van vrijheid, veiligheid en recht;

63. Titel IV, met het opschrift „De ruimte van vrijheid, veiligheid en recht” vervangt titel IV inzake visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen. Die titel bevat de volgende hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Hoofdstuk 2: Beleid inzake grenscontroles, asiel en immigratie

Hoofdstuk 3: Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken

Hoofdstuk 4: Justitiële samenwerking in strafzaken

Hoofdstuk 5: Politiële samenwerking

Algemene bepalingen

64. Artikel 61 wordt vervangen door het volgende hoofdstuk 1 met de onderstaande artikelen 61 tot en met 61 I. Artikel 61 vervangt eveneens artikel 29 van het huidige Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 61 D vervangt artikel 36 van dat Verdrag, artikel 61 E vervangt artikel 64, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 33 van het huidige Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 61 G vervangt artikel 66 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en artikel 61 H herneemt artikel 60 van laatstgenoemd Verdrag, zoals aangegeven in punt 62:

„Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 61
  • 1. De Unie is een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, waarin de grondrechten en de verschillende rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten worden geëerbiedigd.

  • 2. De Unie zorgt ervoor dat aan de binnengrenzen geen personencontroles worden verricht en zij ontwikkelt een gemeenschappelijk beleid op het gebied van asiel, immigratie en controle aan de buitengrenzen, dat gebaseerd is op solidariteit tussen de lidstaten en dat billijk is ten aanzien van de onderdanen van derde landen. Voor de toepassing van deze titel worden staatlozen gelijkgesteld met onderdanen van derde landen.

  • 3. De Unie streeft ernaar een hoog niveau van veiligheid te waarborgen, door middel van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en van racisme en vreemdelingenhaat, maatregelen inzake coördinatie en samenwerking tussen de politiële en justitiële autoriteiten in strafzaken en andere bevoegde autoriteiten, alsmede door de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken en, zo nodig, door de onderlinge aanpassing van de strafwetgevingen.

  • 4. De Unie vergemakkelijkt de toegang tot de rechter, met name door het beginsel van wederzijdse erkenning van gerechtelijke en buitengerechtelijke beslissingen in burgerlijke zaken.

Artikel 61 A

De Europese Raad stelt de strategische richtsnoeren van de wetgevende en operationele programmering in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht vast.

Artikel 61 B

Met betrekking tot de wetgevingsvoorstellen en -initiatieven die worden ingediend in het kader van de hoofdstukken 4 en 5 zien de nationale parlementen erop toe dat het subsidiariteitsbeginsel wordt geëerbiedigd, overeenkomstig het protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

Artikel 61 C

Onverminderd de artikelen 226, 227 en 228, kan de Raad op voorstel van de Commissie maatregelen vaststellen die bepalen dat de lidstaten in samenwerking met de Commissie een objectieve en onpartijdige evaluatie van de uitvoering, door de autoriteiten van de lidstaten, van het door deze titel bestreken beleid van de Unie verrichten, met name ter bevordering van de volledige toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning. Het Europees Parlement en de nationale parlementen worden op de hoogte gebracht van de inhoud en de resultaten van die evaluatie.

Artikel 61 D

Binnen de Raad wordt een permanent comité opgericht om ervoor te zorgen dat binnen de Unie de operationele samenwerking op het gebied van de binnenlandse veiligheid wordt bevorderd en versterkt. Onverminderd artikel 207 bevordert het comité de coördinatie van het optreden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. De vertegenwoordigers van de betrokken organen en instanties van de Unie kunnen bij de werkzaamheden van het comité worden betrokken. Het Europees Parlement en de nationale parlementen worden over deze werkzaamheden geïnformeerd.

Artikel 61 E

Deze titel laat de uitoefening van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid onverlet.

Artikel 61 F

Het staat de lidstaten vrij onderling en onder hun verantwoordelijkheid vormen van samenwerking en coördinatie te organiseren zoals zij het passend achten tussen hun bevoegde overheidsdiensten die verantwoordelijk zijn voor het verzekeren van de nationale veiligheid.

Artikel 61 G

De Raad stelt maatregelen vast voor de administratieve samenwerking tussen de diensten van de lidstaten die bevoegd zijn op de door deze titel bestreken gebieden, en tussen deze diensten en de Commissie. De Raad besluit op voorstel van de Commissie, onder voorbehoud van artikel 61 I, en na raadpleging van het Europees Parlement.

Artikel 61 H

Indien zulks noodzakelijk is om de in artikel 61 genoemde doelstellingen te verwezenlijken, wat betreft de preventie en de bestrijding van terrorisme en aanverwante activiteiten, stellen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen een kader vast voor beheersmaatregelen met betrekking tot het kapitaal- en betalingsverkeer, zoals het bevriezen van tegoeden, financiële activa of economische baten waarvan de bezitters, de eigenaars of de houders natuurlijke personen, rechtspersonen dan wel niet-statelijke groepen of entiteiten zijn.

De Raad stelt op voorstel van de Commissie maatregelen vast ter uitvoering van het in de eerste alinea bedoelde kader.

De in dit artikel bedoelde handelingen bevatten de nodige bepalingen inzake juridische waarborgen.

Artikel 61 I

De in de hoofdstukken 4 en 5 bedoelde handelingen alsmede de in artikel 61 G bedoelde maatregelen tot vaststelling van regels voor administratieve samenwerking op de door die hoofdstukken bestreken gebieden worden vastgesteld:

  • a. op voorstel van de Commissie, of

  • b. op initiatief van een kwart van de lidstaten.”

Grenscontrole, asiel en immigratie

65. De artikelen 62 tot en met 64 worden vervangen door het volgende hoofdstuk 2 en de volgende artikelen 62 tot en met 63 ter. Artikel 62 vervangt artikel 62, artikel 63, leden 1 en 2, vervangt artikel 63, punten 1 en 2, artikel 63, lid 3, vervangt artikel 64, lid 2, en artikel 63 bis vervangt artikel 63, punten 3 en 4:

„Hoofdstuk 2 Beleid inzake grenscontroles, asiel en immigratie
Artikel 62
  • 1. De Unie ontwikkelt een beleid dat tot doel heeft:

    • a. het voorkomen dat personen, ongeacht hun nationaliteit, bij het overschrijden van de binnengrenzen aan enige controle worden onderworpen;

    • b. te zorgen voor personencontrole en efficiënte bewaking bij het overschrijden van de buitengrenzen;

    • c. geleidelijk een geïntegreerd systeem voor het beheer van de buitengrenzen op te zetten.

  • 2. Voor de toepassing van lid 1 stellen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure maatregelen vast voor

    • a. het gemeenschappelijk beleid inzake visa en andere verblijfstitels van korte duur;

    • b. de controles waaraan personen bij het overschrijden van de buitengrenzen worden onderworpen;

    • c. de voorwaarden waaronder onderdanen van derde landen gedurende een korte periode vrij in de Unie kunnen reizen;

    • d. de geleidelijke invoering van een geïntegreerd systeem van beheer van de buitengrenzen;

    • e. het voorkomen dat personen, ongeacht hun nationaliteit, bij het overschrijden van de binnengrenzen aan enige controle worden onderworpen.

  • 3. Indien een optreden van de Unie noodzakelijk blijkt om de uitoefening van het in artikel 17, lid 2, onder a bedoelde recht te vergemakkelijken, kan de Raad, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, bepalingen inzake paspoorten, identiteitskaarten, verblijfsvergunningen en daarmee gelijkgestelde documenten vaststellen, tenzij de Verdragen in de daartoe vereiste bevoegdheden voorzien. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

  • 4. Dit artikel laat de bevoegdheid van de lidstaten inzake de geografische afbakening van hun grenzen overeenkomstig het internationaal recht onverlet.

Artikel 63
  • 1. De Unie ontwikkelt een gemeenschappelijk beleid inzake asiel, subsidiaire bescherming en tijdelijke bescherming, teneinde iedere onderdaan van een derde land die internationale bescherming behoeft, een passende status te verlenen en de naleving van het beginsel van non-refoulement te garanderen. Dit beleid moet in overeenstemming zijn met het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en het protocol van 31 januari 1967 betreffende de status van vluchtelingen alsmede met de andere toepasselijke verdragen.

  • 2. Voor de toepassing van lid 1 stellen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure maatregelen vast voor een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat omvat:

    • a. een uniforme asielstatus voor onderdanen van derde landen die in de hele Unie geldt;

    • b. een uniforme subsidiaire-beschermingsstatus voor onderdanen van derde landen die, als zij geen asiel krijgen in de Europese Unie, internationale bescherming behoeven;

    • c. een gemeenschappelijk stelsel voor tijdelijke bescherming van ontheemden in geval van een massale toestroom;

    • d. gemeenschappelijke procedures voor toekenning of intrekking van de uniforme status van asiel of van subsidiaire bescherming;

    • e. criteria en instrumenten voor de vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek of van een verzoek om subsidiaire bescherming;

    • f. normen betreffende de voorwaarden inzake de opvang van asielzoekers of van aanvragers van subsidiaire bescherming;

    • g. partnerschap en samenwerking met derde landen om de stromen van asielzoekers of aanvragers van subsidiaire of tijdelijke bescherming te beheersen.

  • 3. Indien een of meer lidstaten ten gevolge van een plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen in een noodsituatie terechtkomen, kan de Raad op voorstel van de Commissie voorlopige maatregelen ten gunste van de betrokken lidstaat of lidstaten vaststellen. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.

Artikel 63 bis
  • 1. De Unie ontwikkelt een gemeenschappelijk immigratiebeleid, dat erop gericht is in alle stadia te zorgen voor een efficiënt beheer van de migratiestromen, een billijke behandeling van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven, en een intensievere preventie en bestrijding van illegale immigratie en mensenhandel.

  • 2. Voor de toepassing van lid 1 stellen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure maatregelen vast op de volgende gebieden:

    • a. de voorwaarden voor toegang en verblijf, en normen betreffende de afgifte door de lidstaten van langlopende visa en verblijfstitels, onder andere met het oog op gezinshereniging;

    • b. de omschrijving van de rechten van onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, alsook de voorwaarden ter regeling van het vrije verkeer en het vrije verblijf in andere lidstaten;

    • c. illegale immigratie en illegaal verblijf, met inbegrip van verwijdering en repatriëring van illegaal verblijvende personen;

    • d. bestrijding van mensenhandel, met name handel in vrouwen en kinderen.

  • 3. De Unie kan overeenkomsten met derde landen sluiten waarmee de overname door hun land van oorsprong of herkomst wordt beoogd van onderdanen van derde landen die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf op het grondgebied van een van de lidstaten.

  • 4. Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, maatregelen vaststellen om het optreden van de lidstaten ter bevordering van de integratie van onderdanen van derde landen die legaal op hun grondgebied verblijven, aan te moedigen en te ondersteunen, met uitsluiting van enige harmonisering van de wettelijke of bestuursrechtelijke regelingen van de lidstaten.

  • 5. Dit artikel laat het recht van de lidstaten onverlet, zelf te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen, afkomstig uit derde landen, tot hun grondgebied worden toegelaten teneinde daar al dan niet in loondienst arbeid te verrichten.

Artikel 63 ter

Aan het in dit hoofdstuk bedoelde beleid van de Unie en de uitvoering daarvan liggen de beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, ook op financieel vlak, ten grondslag. De handelingen van de Unie die uit hoofde van dit hoofdstuk worden vastgesteld, bevatten telkens wanneer dat nodig is, passende bepalingen voor de toepassing van dit beginsel.”

Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken

66. Artikel 65 wordt vervangen door:

„Hoofdstuk 3 Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken
Artikel 65
  • 1. De Unie ontwikkelt een justitiële samenwerking in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, die berust op het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen en van beslissingen in buitengerechtelijke zaken. Deze samenwerking kan maatregelen ter aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten omvatten.

  • 2. Voor de toepassing van lid 1 stellen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure, met name wanneer dat nodig is voor de goede werking van de interne markt, maatregelen vast die het volgende beogen:

    • a. de wederzijdse erkenning tussen de lidstaten van rechterlijke beslissingen en van beslissingen in buitengerechtelijke zaken en de tenuitvoerlegging daarvan;

    • b. de grensoverschrijdende betekening en kennisgeving van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken;

    • c. de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie en jurisdictiegeschillen;

    • d. samenwerking bij het vergaren van bewijsmiddelen;

    • e. daadwerkelijke toegang tot de rechter;

    • f. het wegnemen van de hindernissen voor de goede werking van burgerrechtelijke procedures, zo nodig door bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende bepalingen inzake burgerlijke rechtsvordering;

    • g. de ontwikkeling van alternatieve methoden voor geschillenbeslechting;

    • h. de ondersteuning van de opleiding van magistraten en justitieel personeel.

  • 3. In afwijking van lid 2, worden maatregelen betreffende het familierecht met grensoverschrijdende gevolgen vastgesteld door de Raad, die volgens een bijzondere wetgevingsprocedure besluit. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

    De Raad kan op voorstel van de Commissie bij besluit vaststellen ten aanzien van welke aspecten van het familierecht met grensoverschrijdende gevolgen handelingen volgens de gewone wetgevingsprocedure kunnen worden vastgesteld. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

    Het in de tweede alinea bedoelde voorstel wordt aan de nationale parlementen toegezonden. Indien binnen een termijn van zes maanden na die toezending door een nationaal parlement bezwaar wordt aangetekend, is het besluit niet vastgesteld. Indien geen bezwaar wordt aangetekend, kan de Raad het besluit vaststellen.”

Justitiële samenwerking in strafzaken

67. Artikel 66 wordt vervangen door artikel 61 G, zoals aangegeven onder punt 64 en de artikelen 67 tot en met 69 worden geschrapt. Het volgende hoofdstuk 4 en de volgende artikelen 69 A tot en met 69 E worden ingevoegd. De artikelen 69 A, 69 B en 69 D vervangen artikel 31 van het huidige Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals aangegeven in artikel 1, punt 51, van het onderhavige Verdrag:

„Hoofdstuk 4 Justitiële samenwerking in strafzaken
Artikel 69 A
  • 1. De justitiële samenwerking in strafzaken in de Unie berust op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen en omvat de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten op de in lid 2 en in artikel 69 B genoemde gebieden.

    Het Europees Parlement en de Raad stellen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, maatregelen vast die ertoe strekken:

    • a. regels en procedures vast te leggen waarmee alle soorten vonnissen en rechterlijke beslissingen overal in de Unie erkend worden;

    • b. jurisdictiegeschillen tussen de lidstaten te voorkomen en op te lossen;

    • c. de opleiding van magistraten en justitieel personeel te ondersteunen;

    • d. in het kader van strafvervolging en tenuitvoerlegging van beslissingen de samenwerking tussen de justitiële of gelijkwaardige autoriteiten van de lidstaten te bevorderen.

  • 2. Voor zover nodig ter bevordering van de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen en van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken met een grensoverschrijdende dimensie, kunnen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij richtlijnen minimumvoorschriften vaststellen. In die minimumvoorschriften wordt rekening gehouden met de verschillen tussen de rechtstradities en rechtsstelsels van de lidstaten.

    Deze minimumvoorschriften hebben betrekking op:

    • a. de wederzijdse toelaatbaarheid van bewijs tussen de lidstaten;

    • b. de rechten van personen in de strafvordering;

    • c. de rechten van slachtoffers van misdrijven;

    • d. andere specifieke elementen van de strafvordering, die door de Raad vooraf bij besluit worden bepaald. Voor de aanneming van dit besluit, besluit de Raad met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement.

    De vaststelling van de in dit lid bedoelde minimumvoorschriften belet de lidstaten niet een hoger niveau van bescherming voor personen te handhaven of in te voeren.

  • 3. Wanneer een lid van de Raad van oordeel is dat een in lid 2 bedoelde ontwerp-richtlijn afbreuk zou doen aan fundamentele aspecten van zijn strafrechtstelsel, kan hij verzoeken dat het ontwerp aan de Europese Raad wordt voorgelegd. In dat geval wordt de gewone wetgevingsprocedure geschorst. Na bespreking, en in geval van een consensus, verwijst de Europese Raad, binnen vier maanden na die schorsing het ontwerp terug naar de Raad, waardoor de schorsing van de gewone wetgevingsprocedure wordt beëindigd.

    Binnen dezelfde termijn, in geval van verschil van mening en indien ten minste negen lidstaten een nauwere samenwerking wensen aan te gaan op grond van de betrokken ontwerp-richtlijn, stellen zij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie daarvan in kennis. In dat geval wordt de in de artikelen 10, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en 280 D, lid 1, van dit Verdrag bedoelde machtiging tot nauwere samenwerking geacht te zijn verleend en zijn de bepalingen betreffende nauwere samenwerking van toepassing.

Artikel 69 B
  • 1. Het Europees Parlement en de Raad kunnen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij richtlijnen minimumvoorschriften vaststellen betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties in verband met vormen van bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie die voortvloeit uit de aard of de gevolgen van deze strafbare feiten of uit een bijzondere noodzaak om deze op gemeenschappelijke basis te bestrijden.

    Het betreft de volgende vormen van criminaliteit: terrorisme, mensenhandel en seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen, illegale drugshandel, illegale wapenhandel, het witwassen van geld, corruptie, de vervalsing van betaalmiddelen, computercriminaliteit en de georganiseerde criminaliteit.

    Afhankelijk van de ontwikkelingen in de criminaliteit kan de Raad bij besluit vaststellen, welke andere vormen van criminaliteit aan de in dit lid genoemde criteria voldoen. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement.

  • 2. Indien onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten op het gebied van het strafrecht nodig blijkt voor een doeltreffende uitvoering van beleid van de Unie op een gebied waarop harmonisatiemaatregelen zijn vastgesteld, kunnen bij richtlijnen minimumvoorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de bepaling van strafbare feiten en de sancties op het betrokken gebied. Onverminderd artikel 61 I worden deze richtlijnen vastgesteld volgens de gewone of een bijzondere wetgevingsprocedure die gelijk is aan de procedure voor de vaststelling van de betrokken harmonisatiemaatregelen.

  • 3. Wanneer een lid van de Raad van oordeel is dat een in de leden 1 en 2 bedoelde richtlijn afbreuk zou doen aan fundamentele aspecten van zijn strafrechtstelsel, kan hij verzoeken dat het ontwerp aan de Europese Raad wordt voorgelegd. In dat geval wordt de gewone wetgevingsprocedure geschorst. Na bespreking, en in geval van een consensus, verwijst de Europese Raad, binnen vier maanden na die schorsing het ontwerp terug naar de Raad, waardoor de schorsing van de gewone wetgevingsprocedure wordt beëindigd.

    Binnen dezelfde termijn, in geval van verschil van mening en indien ten minste negen lidstaten een nauwere samenwerking wensen aan te gaan op grond van de betrokken ontwerp-richtlijn, stellen zij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie daarvan in kennis. In dat geval wordt de in de artikelen 10, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en 280 D, lid 1,van dit Verdrag bedoelde machtiging tot nauwere samenwerking geacht te zijn verleend en zijn de bepalingen betreffende nauwere samenwerking van toepassing.

Artikel 69 C

Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, maatregelen vaststellen ter stimulering en ondersteuning van het optreden van de lidstaten op het gebied van misdaadpreventie, met uitsluiting van enige harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten.

Artikel 69 D
  • 1. De opdracht van Eurojust bestaat in het ondersteunen en versterken van de coördinatie en de samenwerking tussen de nationale autoriteiten die belast zijn met het onderzoek en de vervolging van zware criminaliteit welke twee of meer lidstaten schaadt of een vervolging op gemeenschappelijke basis vereist, op basis van de door de autoriteiten van de lidstaten en Europol uitgevoerde operaties en verstrekte informatie.

    In dit kader bepalen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen de structuur, de werking, het werkterrein en de taken van Eurojust. Deze taken kunnen het volgende omvatten:

    • a. het inleiden van strafrechtelijk onderzoek alsmede het voorstellen van het inleiden van vervolging door de bevoegde nationale autoriteiten, met name in verband met strafbare feiten welke de financiële belangen van de Unie schaden;

    • b. de coördinatie van onderzoek en vervolging als bedoeld onder a;

    • c. de versterking van de justitiële samenwerking, met name door middel van het oplossen van jurisdictiegeschillen en door nauwe samenwerking met het Europees justitieel netwerk.

    Bij die verordeningen wordt tevens bepaald op welke wijze het Europees Parlement en de nationale parlementen bij de evaluatie van de activiteiten van Eurojust worden betrokken.

  • 2. In het kader van de in lid 1 bedoelde vervolgingen en onverminderd artikel 69 E, worden de formele handelingen in verband met de gerechtelijke procedure gesteld door de bevoegde nationale functionarissen.

Artikel 69 E
  • 1. Ter bestrijding van strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden, kan de Raad op de grondslag van Eurojust volgens een bijzondere wetgevingsprocedure bij verordeningen een Europees openbaar ministerie instellen. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement.

    Is er geen eenparigheid, dan kan een groep van ten minste negen lidstaten verzoeken dat het ontwerp van verordening aan de Europese Raad wordt voorgelegd. In dat geval wordt de procedure in de Raad geschorst. Na bespreking, en in geval van een consensus, verwijst de Europese Raad, binnen vier maanden na die schorsing, het ontwerp ter aanneming terug naar de Raad.

    Binnen dezelfde termijn, in geval van verschil van mening en indien ten minste negen lidstaten een nauwere samenwerking wensen aan te gaan op grond van de betrokken ontwerp-verordening, stellen zij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie daarvan in kennis. In dat geval wordt de in de artikelen 10, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en 280 D, lid 1,van dit Verdrag bedoelde machtiging tot nauwere samenwerking geacht te zijn verleend en zijn de bepalingen betreffende nauwere samenwerking van toepassing.

  • 2. Het Europees openbaar ministerie is, in voorkomend geval in samenwerking met Europol, bevoegd voor het opsporen, vervolgen en voor het gerecht brengen van daders van en medeplichtigen aan strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie, zoals omschreven in de in lid 1 bedoelde verordening, schaden. Het Europees openbaar ministerie is belast met de rechtsvordering voor de bevoegde rechtbanken van de lidstaten in verband met deze strafbare feiten.

  • 3. Het statuut van het Europees openbaar ministerie, de voorwaarden voor de uitoefening van zijn functies, de voor zijn activiteiten geldende procedurevoorschriften en de voorschriften inzake de toelaatbaarheid van bewijs en de voorschriften voor de rechterlijke toetsing van de procedurele handelingen die het in de uitoefening van zijn ambt verricht, worden bij de in lid 1 bedoelde verordeningen vastgesteld.

  • 4. De Europese Raad kan tegelijkertijd of later een besluit vaststellen tot wijziging van lid 1, teneinde de bevoegdheden van het Europees openbaar ministerie bij de bestrijding van ernstige criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie uit te breiden en dientengevolge tot wijziging van lid 2 wat betreft de plegers van en medeplichtigen aan zware misdrijven die verscheidene lidstaten schaden. De Europese Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement en na raadpleging van de Commissie.”

Politiële samenwerking

68. Hoofdstuk 5 en de artikelen 69 F, 69 G en 69 H worden ingevoegd. De artikelen 69 F en 69 G vervangen artikel 30 van het huidige Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 69 H vervangt artikel 32 van dat Verdrag, zoals aangegeven in artikel 1, punt 51, van het onderhavige Verdrag:

„Hoofdstuk 5 Politiële samenwerking
Artikel 69 F
  • 1. De Unie ontwikkelt een vorm van politiële samenwerking waarbij alle bevoegde autoriteiten van de lidstaten betrokken zijn, met inbegrip van de politie, de douane en andere gespecialiseerde wetshandhavingsdiensten die belast zijn met het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten.

  • 2. Voor de toepassing van lid 1 stellen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure maatregelen vast voor:

    • a. de verzameling, opslag, verwerking, analyse en uitwisseling van relevante informatie;

    • b. steun voor de opleiding van personeel, alsmede samenwerking betreffende de uitwisseling van personeel, apparatuur en onderzoek op het gebied van criminalistiek;

    • c. gemeenschappelijke onderzoekstechnieken voor het opsporen van ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit.

  • 3. De Raad kan volgens een bijzondere wetgevingsprocedure maatregelen vaststellen die betrekking hebben op de operationele samenwerking tussen de in dit artikel bedoelde autoriteiten. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

    Is er geen eenparigheid, dan kan een groep van ten minste negen lidstaten verzoeken dat de ontwerp-maatregelen aan de Europese Raad wordt voorgelegd. In dat geval wordt de procedure in de Raad geschorst. Na bespreking, en in geval van een consensus, verwijst de Europese Raad, binnen vier maanden na die schorsing, het ontwerp ter aanneming terug naar de Raad.

    Binnen dezelfde termijn, in geval van verschil van mening en indien ten minste negen lidstaten nauwere samenwerking wensen aan te gaan op grond van de betrokken ontwerp-maatregelen, stellen zij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie daarvan in kennis. In dat geval wordt de in artikelen 10, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en 280 D, lid 1, van dit Verdrag bedoelde machtiging tot nauwere samenwerking geacht te zijn verleend en zijn de bepalingen betreffende nauwere samenwerking van toepassing.

    De in de tweede en derde alinea bedoelde procedure is niet van toepassing op handelingen die een ontwikkeling vormen van het Schengenacquis.

Artikel 69 G
  • 1. De opdracht van Europol is het optreden van de politie-instanties en andere wetshandhavingsdiensten van de lidstaten, alsmede hun wederzijdse samenwerking bij de voorkoming en bestrijding van zware criminaliteit waardoor twee of meer lidstaten worden getroffen, van terrorisme en van vormen van criminaliteit die een schending inhouden van een gemeenschappelijk belang dat tot het beleid van de Unie behoort, te ondersteunen en te versterken.

  • 2. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen de structuur, de werking, het werkterrein en de taken van Europol vast. Deze taken kunnen het volgende omvatten:

    • a. de verzameling, opslag, verwerking, analyse en uitwisseling van informatie die met name door de autoriteiten van de lidstaten of van derde landen of instanties worden verstrekt;

    • b. de coördinatie, organisatie en uitvoering van onderzoeken en operationele acties, die gezamenlijk met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of in gezamenlijke onderzoeksteams worden uitgevoerd, in voorkomend geval in samenwerking met Eurojust.

    Bij deze verordeningen wordt tevens bepaald op welke wijze de activiteiten van Europol door het Europees Parlement, tezamen met de nationale parlementen, worden gecontroleerd.

  • 3. Iedere operationele actie van Europol moet worden uitgevoerd in overleg en overeenstemming met de autoriteiten van de lidstaat op wiens of de lidstaten op wier grondgebied de actie wordt uitgevoerd. Over het gebruik van dwangmiddelen beslissen alleen de bevoegde nationale autoriteiten.

Artikel 69 H

De Raad stelt volgens een bijzondere wetgevingsprocedure de voorwaarden en de beperkingen vast waarbinnen de in de artikelen 69 A en 69 F bedoelde bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het grondgebied van een andere lidstaat in overleg en overeenstemming met de autoriteiten van die staat mogen optreden. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.

Vervoer

69. In artikel 70 wordt „van het Verdrag” vervangen door „van de Verdragen” en „door de lidstaten” wordt geschrapt.

70. In artikel 71 wordt lid 2 vervangen door de onderstaande tekst:

  • „2. Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde maatregelen wordt rekening gehouden met gevallen waarin de toepassing ervan ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor de levensstandaard en de werkgelegenheid in bepaalde regio’s, en voor de exploitatie van de vervoersfaciliteiten.”

71. Aan het begin van artikel 72 wordt „en behoudens goedkeuring van de Raad, met eenparigheid van stemmen verleend” vervangen door „en behoudens vaststelling door de Raad, met eenparigheid van stemmen en volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, van een maatregel die in een afwijking voorziet …”.

72. Artikel 75 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1 wordt „In het verkeer binnen de Gemeenschap dienen de discriminaties te worden opgeheven…” vervangen door „In het verkeer binnen de Unie zijn discriminaties verboden…”;

  • b. In lid 2, wordt „ De Raad „ vervangen door „het Europees Parlement en de Raad”.

  • c. in lid 3, eerste alinea, wordt „van het Economisch en Sociaal Comité” vervangen door „van het Europees Parlement en van het Economisch en Sociaal Comité”.

73. Aan artikel 78 wordt de volgende zin toegevoegd:

„Vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon kan de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot intrekking van dit artikel vaststellen.”

74. In artikel 79 wordt „onverminderd de bevoegdheden van het Economisch en Sociaal Comité” geschrapt.

75. In artikel 80 wordt lid 2 vervangen door de onderstaande tekst:

  • „2. Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, passende bepalingen vaststellen voor de zeevaart en de luchtvaart. Zij besluiten na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.”

Regels betreffende de mededinging

76. Aan artikel 85 wordt een lid 3 toegevoegd:

  • „3. De Commissie kan verordeningen vaststellen betreffende groepen overeenkomsten ten aanzien waarvan de Raad overeenkomstig artikel 83, lid 2, onder b, een verordening of een richtlijn heeft vastgesteld.”

77. Artikel 87 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 2 wordt aan littera c de volgende zin toegevoegd:

    „Vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon kan de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot intrekking van dit punt vaststellen.”

  • b. in lid 3 wordt aan littera a het volgende toegevoegd: „….en van de in artikel 299 bedoelde regio’s, rekening houdend met hun structurele, economische en sociale situatie.”

78. Aan artikel 88 wordt een lid 4 toegevoegd:

  • „4. De Commissie kan verordeningen vaststellen betreffende de soorten van staatssteun waaromtrent de Raad overeenkomstig artikel 89 heeft bepaald dat zij van de in lid 3 van dit artikel bedoelde procedure kunnen worden vrijgesteld.”

Bepalingen betreffende belastingen

79. In artikel 93 wordt „binnen de in artikel 14 gestelde termijn” vervangen door „te bewerkstelligen en concurrentieverstoringen te voorkomen”.

Onderlinge aanpassing van de wetgevingen

80. De artikelen 94 en 95 verwisselen van plaats. Artikel 94 wordt artikel 95 en artikel 95 wordt artikel 94.

81. Artikel 95, hernummerd tot 94, wordt als volgt gewijzigd:

  • a. aan het begin van lid 1 worden de woorden „In afwijking van artikel 94 en” geschrapt;

  • b. aan het begin van lid 4 wordt „Wanneer een lidstaat het, nadat de Raad of de Commissie een harmonisatiemaatregel heeft genomen,…” vervangen door „Wanneer een lidstaat het, nadat door het Europees Parlement en de Raad, door de Raad of door de Commissie een harmonisatiemaatregel is genomen,…”;

  • c. aan het begin van lid 5 wordt „Wanneer een lidstaat het, na het nemen van een harmonisatiemaatregel door de Raad of de Commissie… voorts, onverminderd lid 4…” vervangen door „Wanneer een lidstaat het, nadat door het Europees Parlement en de Raad, door de Raad of door de Commissie… een harmonisatiemaatregel is genomen …”;

  • d. in lid 10 wordt „een communautaire toetsingsprocedure” vervangen door „een toetsingsprocedure van de Unie”.

82. In artikel 94, hernummerd tot 95, worden de woorden „De Raad stelt” vervangen door „Onverminderd artikel 94 stelt de Raad „.

83. In artikel 96, tweede alinea, eerste zin, wordt „, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie…” vervangen door „, stellen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure,…” De tweede zin wordt vervangen door „Ook andere dienstige maatregelen waarin de Verdragen voorzien, kunnen worden vastgesteld.”

Intellectuele eigendom

84. Onderstaand artikel 97 bis wordt ingevoegd als laatste artikel van titel VI:

„Artikel 97 bis

In het kader van de totstandbrenging en de werking van de interne markt stellen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure, de maatregelen vast voor de invoering van Europese titels om een eenvormige bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten in de hele Unie te bewerkstelligen, en voor de instelling van op het niveau van de Unie gecentraliseerde machtigings-, coördinatie- en controleregelingen.

De Raad stelt, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, bij verordeningen de talenregelingen met betrekking tot de Europese titels vast. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.”

Economisch en monetair beleid

85. Een artikel 97 ter wordt ingevoegd als eerste artikel van titel VII, met de tekst van artikel 4; het wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1 wordt „en volgens het tijdschema” geschrapt;

  • b. in lid 2 wordt „Gelijktijdig daarmee omvat dit optreden, onder de voorwaarden en volgens het tijdschema en de procedures waarin dit Verdrag voorziet, de onherroepelijke vaststelling van wisselkoersen, leidend tot de invoering van één munt, de Ecu,…” vervangen door „Gelijktijdig daarmee omvat dit optreden, onder de voorwaarden en volgens de procedures waarin de Verdragen voorzien, één munt, de euro,…”.

86. Artikel 99 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 4 wordt de eerste zin van de eerste alinea vervangen door:

    „Wanneer in het kader van de procedure van lid 3 blijkt dat het economisch beleid van een lidstaat niet overeenkomt met de in lid 2 bedoelde globale richtsnoeren of de goede werking van de economische en monetaire unie in gevaar dreigt te brengen, kan de Commissie een waarschuwing tot de betrokken lidstaat richten. De Raad kan op aanbeveling van de Commissie de nodige aanbevelingen tot de lidstaat richten.;”

  • b. de tweede alinea van lid 4 wordt lid 5 en het huidige lid 5 wordt hernummerd tot lid 6;

  • c. de onderstaande twee alinea’s worden in lid 4 ingevoegd:

    „In het kader van dit lid besluit de Raad zonder rekening te houden met de stem van het lid van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt.

    De gekwalificeerde meerderheid van de overige leden van de Raad wordt bepaald overeenkomstig artikel 205, lid 3, onder a..”

  • d. in lid 5, hernummerd tot 6, wordt „De Raad kan volgens de procedure van artikel 252 nadere bepalingen… vaststellen” vervangen door: „Het Europees Parlement en de Raad kunnen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen nadere bepalingen… vaststellen” en de woorden „van dit artikel” worden geschrapt.”

Problemen bij de voorziening van bepaalde producten (energie)

87. In artikel 100 wordt lid 1 vervangen door de onderstaande tekst:

  • „1. Onverminderd de overige procedures waarin de Verdragen voorzien, kan de Raad op voorstel van de Commissie in een geest van solidariteit tussen de lidstaten bij besluit de voor de economische situatie passende maatregelen vaststellen, met name indien zich bij de voorziening van bepaalde producten, in het bijzonder op energiegebied, ernstige moeilijkheden voordoen.”.

Overige bepalingen – Economisch en monetair beleid

88. Artikel 102, lid 2, wordt geschrapt en lid 1 blijft ongenummerd.

89. In artikel 103 wordt lid 2 vervangen door de onderstaande tekst:

  • „2. Indien nodig kan de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, definities vaststellen voor de toepassing van de in de artikelen 101 en 102 en in dit artikel bedoelde verbodsbepalingen.”

Procedure bij buitensporige tekorten

90. Artikel 104 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. lid 5 wordt vervangen door:

    • „5. Indien de Commissie van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan, richt zij een advies tot de betrokken lidstaat en brengt zij de Raad daarvan op de hoogte.”;

  • b. in lid 6 wordt „aanbeveling” vervangen door „voorstel”;

  • c. in lid 7 wordt de eerste zin vervangen door „Wanneer de Raad overeenkomstig lid 6 besluit dat er sprake is van een buitensporig tekort, stelt hij, op aanbeveling van de Commissie, zonder ongegronde vertraging de aanbevelingen vast die hij tot de betrokken lidstaat richt opdat deze binnen een bepaalde termijn een eind maakt aan het tekort.”;

  • d. in lid 11, eerste alinea, wordt, in de inleidende zin, „aanscherpen” vervangen door „versterken”;

  • e. in lid 12 wordt, aan het begin van de eerste zin, „besluiten” vervangen door „besluiten of aanbevelingen”;

  • f. lid 13 wordt vervangen door:

    • „13. De in de leden 8, 9, 11 en 12 bedoelde besluiten worden door de Raad op aanbeveling van de Commissie genomen.

      Wanneer de Raad de in de leden 6 tot en met 9, 11 en 12 bedoelde maatregelen neemt, houdt hij geen rekening met de stem van het lid van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt.

      De gekwalificeerde meerderheid van de overige leden van de Raad wordt bepaald overeenkomstig artikel 205, lid 3, onder a..”;

  • g. in lid 14, derde alinea, wordt „vóór 1 januari 1994” geschrapt.

Monetair beleid

91. Artikel 105 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1, eerste zin, wordt „ESCB” vervangen door „Europees Stelsel van Centrale Banken” hierna „ESCB” te noemen,”;

  • b. in lid 2, tweede streepje, wordt de verwijzing naar artikel 111 vervangen door een verwijzing naar artikel 188 O;

  • c. lid 6 wordt vervangen door:

    • „6. De Raad kan volgens een bijzondere wetgevingsprocedure bij verordeningen, na raadpleging van het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank, met eenparigheid van stemmen besluiten aan de Europese Centrale Bank specifieke taken op te dragen betreffende het beleid op het gebied van het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en andere financiële instellingen, met uitzondering van verzekeringsondernemingen.”

92. Artikel 106 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1 wordt in de eerste zin na „bankbiljetten” toegevoegd „in euro”;

  • b. in lid 2 wordt in de eerste zin na „munten” toegevoegd „in euro”; aan het begin van de tweede zin wordt „De Raad kan volgens de procedure van artikel 252 en na raadpleging van de ECB,…” vervangen door: „De Raad kan, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank,…”.

93. Artikel 107 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. de leden 1 en 2 worden geschrapt en de leden 3, 4, 5 en 6 worden respectievelijk de leden 1, 2, 3 en 4;

  • b. in lid 4, hernummerd tot 2, wordt „de statuten van het ESCB” vervangen door: „de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank, hierna genoemd „statuten van het ESCB en van de ECB”…”;

  • c. lid 5, hernummerd tot 3, wordt vervangen door:

    • „3. Artikel 5, leden 1, 2 en 3, de artikelen 17, 18 en 19, lid 1, de artikelen 22, 23, 24, 26, 32, leden 2, 3, 4, 6, artikel 33, lid 1, onder a. en artikel 36 van de statuten van het ESCB en van de ECB kunnen door het Europees Parlement en de Raad worden gewijzigd volgens de gewone wetgevingsprocedure. Zij besluiten hetzij op aanbeveling van de Europese Centrale Bank en na raadpleging van de Commissie, hetzij op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Europese Centrale Bank.”

94. In artikel 109 wordt „… uiterlijk op de datum van oprichting van het ESCB…” geschrapt.

95. In artikel 110 worden de eerste vier alinea’s van lid 2 geschrapt.

Maatregelen betreffende het gebruik van de euro

96. In artikel 111 worden de leden 1, 2, 3 en 5 respectievelijk de leden 1 tot en met 4 van artikel 188 O; zij worden gewijzigd zoals aangegeven onder punt 174. De tekst van lid 4 wordt lid 1 van artikel 115 bis en wordt gewijzigd zoals aangegeven onder punt 100.

97. Artikel 111 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 111 bis

Onverminderd de bevoegdheden van de Europese Centrale Bank, stellen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure, de maatregelen vast die nodig zijn voor het gebruik van de euro als enige munteenheid. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Centrale Bank.”

Institutionele bepalingen (emu)

98. De tekst van artikel 112 wordt artikel 245 ter en wordt gewijzigd zoals aangegeven onder punt 228. De tekst van artikel 113 wordt artikel 245 quater.

99. Artikel 114 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1, eerste alinea, wordt „Monetair Comité van raadgevende aard” vervangen door „economisch en financieel comité”;

  • b. in lid 1 worden de tweede en de derde alinea geschrapt;

  • c. in lid 2 wordt de eerste alinea geschrapt; in het derde streepje wordt de verwijzing naar artikel 99, leden 2, 3, 4 en 5 vervangen door een verwijzing naar artikel 99, leden 2, 3, 4 en 6, en de verwijzingen naar artikel 122, lid 2, en naar artikel 123, leden 4 en 5, worden vervangen door een verwijzing naar artikel 117 bis, leden 2 en 3;

  • d. in lid 4 wordt de verwijzing naar de artikelen 122 en 123 vervangen door een verwijzing naar artikel 116 bis.

Specifieke bepalingen voor de lidstaten die de euro als munt hebben

100. Het volgende hoofdstuk 3 bis en de volgende artikelen 115 A, 115 B en 115 C worden ingevoegd:

„Hoofdstuk 3 bis Specifieke bepalingen voor de lidstaten die de euro als munt hebben
Artikel 115 A
  • 1. Om bij te dragen aan de goede werking van de economische en monetaire unie, en overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de Verdragen stelt de Raad, overeenkomstig de procedure van artikel 99 of van artikel 104, al naar het geval, met uitzondering van de procedure van artikel 104, lid 14, maatregelen vast voor de lidstaten die de euro als munt hebben:

    • a. ter versterking van de coördinatie en de bewaking van hun begrotingsdiscipline;

    • b. houdende bepaling van de richtsnoeren voor hun economisch beleid, met dien verstande dat deze verenigbaar moeten zijn met de richtsnoeren welke voor de gehele Unie zijn vastgesteld, en met het oog op de bewaking ervan.

  • 2. Met betrekking tot de in lid 1 bedoelde maatregelen hebben alleen leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen welke de euro als munt hebben, stemrecht.

    De gekwalificeerde meerderheid van deze leden wordt bepaald overeenkomstig artikel 205, lid 3, onder a.

Artikel 115 B

De nadere regels voor vergaderingen van de ministers van de lidstaten die de euro als munt hebben, worden vastgesteld in het protocol betreffende de Eurogroep.

Artikel 115 C
  • 1. Teneinde de positie van de euro in het internationaal monetair stelsel veilig te stellen, stelt de Raad op voorstel van de Commissie een besluit vast houdende de gemeenschappelijke standpunten in de bevoegde internationale financiële instellingen en conferenties over kwesties die voor de Economische en Monetaire Unie van bijzonder belang zijn. De Raad besluit na raadpleging van de Europese Centrale Bank.

  • 2. De Raad kan op voorstel van de Commissie passende maatregelen vaststellen met het oog op een gezamenlijke vertegenwoordiging in de internationale financiële instellingen en conferenties. De Raad besluit na raadpleging van de Europese Centrale Bank.

  • 3. Met betrekking tot de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen hebben alleen de leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen welke de euro als munt hebben, stemrecht.

    De gekwalificeerde meerderheid van deze leden wordt bepaald overeenkomstig artikel 205, lid 3, onder a.”.

Overgangsbepalingen met betrekking tot de lidstaten die onder een derogatie vallen

101. Artikel 116 wordt geschrapt en een artikel 116 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 116 bis
  • 1. De lidstaten ten aanzien waarvan de Raad niet heeft besloten dat zij voldoen aan de nodige voorwaarden voor de invoering van de euro, worden hierna „lidstaten die vallen onder een derogatie” genoemd.

  • 2. De onderstaande bepalingen van de Verdragen zijn niet van toepassing op de lidstaten die onder een derogatie vallen:

    • a. de aanneming van de onderdelen van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid die in algemene zin betrekking hebben op de eurozone (artikel 99, lid 2);

    • b. dwingende maatregelen om buitensporige tekorten te verminderen (artikel 104, leden 9 en 11);

    • c. doelstellingen en taken van het ESCB (artikel 105, leden 1, 2, 3 en 5);

    • d. uitgifte van de euro (artikel 106);

    • e. handelingen van de Europese Centrale Bank (artikel 110);

    • f. maatregelen met betrekking tot het gebruik van de euro (artikel 111 bis);

    • g. monetaire overeenkomsten en andere maatregelen in verband met het wisselkoersbeleid (artikel 188 O);

    • h. aanwijzing van de leden van de directie van de Europese Centrale Bank (artikel 245 ter, lid 2);

    • i. besluiten houdende gemeenschappelijke standpunten in de bevoegde internationale financiële instellingen en conferenties over kwesties die voor de economische en monetaire unie van bijzonder belang zijn (artikel 115 C, lid 1);

    • j. maatregelen die een gezamenlijke vertegenwoordiging in de internationale financiële instellingen en conferenties verzekeren (artikel 115 C, lid 2).

    Derhalve wordt in de onder a tot en met j genoemde artikelen onder „lidstaten” verstaan „de lidstaten die de euro als munt hebben”.

  • 3. De lidstaten die onder een derogatie vallen, alsmede hun nationale centrale banken, zijn uitgesloten van de rechten en plichten in het kader van het ESCB, overeenkomstig hoofdstuk IX van de statuten van het ESCB en van de ECB.

  • 4. De stemrechten van de leden van de Raad die de lidstaten vertegenwoordigen welke onder een derogatie vallen, worden geschorst tijdens de aanneming door de Raad van de maatregelen bedoeld in de in lid 2 opgesomde artikelen, alsmede in de volgende gevallen:

    • a. bij de vaststelling van aanbevelingen die in het kader van het multilaterale toezicht worden gericht tot de lidstaten die de euro als munt hebben, met inbegrip van aanbevelingen over de stabiliteitsprogramma’s en waarschuwingen (artikel 99, lid 4);

    • b. bij de aanneming van maatregelen inzake buitensporige tekorten ten aanzien van lidstaten die de euro als munt hebben (artikel 104, leden 6, 7, 8, 12 en 13).

    De gekwalificeerde meerderheid van de overige leden van de Raad wordt bepaald overeenkomstig artikel 205, lid 3, onder a.”

102. Artikel 117 wordt geschrapt, met uitzondering van de eerste vijf streepjes van lid 2 die de eerste vijf streepjes van artikel 118 bis, lid 2 worden; zij worden gewijzigd zoals aangegeven onder punt 103. Een artikel 117 bis wordt als volgt ingevoegd:

  • a. in lid 1 wordt de tekst van lid 1 van artikel 121 overgenomen, met onderstaande wijzigingen:

    • i. in het gehele lid wordt „het EMI” vervangen door „de Europese Centrale Bank”;

    • ii. aan het begin van het lid worden de woorden „De Commissie en de Europese Centrale Bank brengen” vervangen door „Ten minste eens in de twee jaar of op verzoek van een lidstaat die onder een derogatie valt, brengen de Commissie en de Europese Centrale Bank”.

    • iii. in de eerste alinea wordt „de vooruitgang die door de lidstaten is geboekt bij de nakoming van hun verplichtingen…” vervangen door „de vooruitgang die door de onder een derogatie vallende lidstaten is geboekt bij de nakoming van hun verplichtingen…”;

    • iv. in de eerste alinea wordt in de tweede zin „… elke lidstaat…” vervangen door „… elk van deze lidstaten…” en wordt „van dit Verdrag” geschrapt;

    • v. in de eerste alinea, derde streepje, wordt „… ten opzichte van de munt van een andere lidstaat” vervangen door „… ten opzichte van de euro;”

    • vi. in de eerste alinea, vierde streepje wordt „… de lidstaat…” vervangen door „… de lidstaat die onder een derogatie valt…”;

    • vii. in de tweede alinea wordt „de ontwikkeling van de Ecu,” geschrapt;

  • b. in lid 2 wordt de tekst van artikel 122, lid 2, tweede zin, overgenomen, met de volgende wijzigingen:

    • i. aan het eind van de tekst wordt „van artikel 121, lid 1” vervangen door „van lid 1”;

    • ii. de onderstaande nieuwe tweede en derde alinea worden toegevoegd:

      „De Raad besluit na een aanbeveling te hebben ontvangen van een gekwalificeerde meerderheid van diegenen onder zijn leden die de lidstaten vertegenwoordigen welke de euro als munt hebben. Deze leden handelen binnen zes maanden nadat de Raad het Commissievoorstel heeft ontvangen.

      De gekwalificeerde meerderheid van deze leden wordt bepaald overeenkomstig artikel 205, lid 3, onder a.”

  • c. in lid 3 wordt de tekst van artikel 123, lid 5, overgenomen, met de volgende wijzigingen:

    • i. Het begin van het lid „Indien overeenkomstig de procedure van artikel 122, lid 2, wordt besloten tot intrekking van een derogatie,…” wordt vervangen door „Indien overeenkomstig de procedure van lid 2, wordt besloten tot intrekking van een derogatie…”;

    • ii. „stelt de Raad…. de koers vast…” wordt vervangen door „stelt de Raad onherroepelijk… de koers vast…”.

103. Artikel 118 wordt geschrapt. Een artikel 118 bis wordt ingevoegd:

  • a. in lid 1 wordt de tekst van lid 3 van artikel 123 overgenomen; „van dit Verdrag,” wordt geschrapt;

  • b. in lid 2 wordt de tekst van de eerste vijf streepjes van lid 2 van artikel 117 overgenomen; de vijf streepjes worden gewijzigd zoals hieronder aangegeven en worden vooraf gegaan door de volgende inleidende zin:

    „Indien en zolang er onder een derogatie vallende lidstaten zijn, heeft de Europese Centrale Bank ten aanzien van die lidstaten de taak:”

    • i. in het derde streepje wordt „Europees Monetair Stelsel” vervangen door „wisselkoersmechanisme”;

    • ii. het vijfde streepje wordt vervangen door:

      • „– de vroegere taken uit te oefenen van het Europees Fonds voor monetaire samenwerking, die eerder waren overgenomen door het Europees Monetair Instituut.”;

104. Een artikel 118 ter wordt ingevoegd, met de tekst van artikel 124, lid 1; het wordt als volgt gewijzigd:

  • a. „Tot de aanvang van de derde fase behandelt iedere lidstaat…” wordt vervangen door „Iedere onder een derogatie vallende lidstaat behandelt…”;

  • b. „…. van het Europees Monetair Stelsel (EMS) en bij de ontwikkeling van de Ecu, met inachtneming van de bestaande bevoegdheden” wordt vervangen door „… van het wisselkoersmechanisme.”

105. Artikel 119 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1 wordt in de eerste en tweede alinea „lidstaat” vervangen door „onder een derogatie vallende lidstaat” en wordt in de eerste alinea „geleidelijke” geschrapt;

  • b. in lid 2, onder a., wordt „de lidstaten” veranderd in „de onder een derogatie vallende lidstaten” en wordt onder b „het land dat in moeilijkheden verkeert” vervangen door „de onder een derogatie vallende lidstaat die in moeilijkheden verkeert…”;

  • c. in lid 3 wordt „machtigt de Commissie de in moeilijkheden verkerende staat…” vervangen door „machtigt de Commissie de onder een derogatie vallende lidstaat die in moeilijkheden verkeert…”;

  • d. lid 4 wordt geschrapt.

106. Artikel 120 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1 wordt „kan de betrokken lidstaat… treffen” vervangen door „kan een onder een derogatie vallende lidstaat… treffen”;

  • b. in lid 3 wordt „advies” vervangen door „aanbeveling” en „staat” door „lidstaat”;

  • c. lid 4 wordt geschrapt.

107. Artikel 121, lid 1, wordt lid 1 van artikel 117 bis; het wordt gewijzigd zoals aangegeven onder punt 102. De rest van artikel 121 wordt ingetrokken.

108. In artikel 122 wordt de tweede zin van lid 2 de eerste alinea van lid 2 van artikel 117 bis; de zin wordt gewijzigd zoals aangegeven onder punt 102. De rest van artikel 122 wordt ingetrokken.

109. Artikel 123, lid 3, wordt lid 1 van artikel 118 bis en lid 5 wordt lid 3 van artikel 117 bis; zij worden gewijzigd zoals aangegeven onder respectievelijk punt 103 en punt 102. De rest van artikel 123 wordt ingetrokken.

110. In artikel 124 wordt lid 1 het nieuwe artikel 118 ter; het wordt gewijzigd zoals aangegeven onder punt 104. De rest van artikel 124 wordt ingetrokken.

Werkgelegenheid

111. In artikel 125 wordt „en van artikel 2 van dit Verdrag” geschrapt.

Verplaatste titels

112. Titel IX, „Gemeenschappelijke handelspolitiek”, en de artikelen 131 en 133 worden respectievelijk titel II in het vijfde deel over het externe optreden van de Unie en de artikelen 188 B en 188 C. Artikel 131 wordt gewijzigd zoals aangegeven onder punt 157 en artikel 133 wordt vervangen door artikel 188 C.

De artikelen 132 en 134 worden geschrapt.

113. Titel X, „Douanesamenwerking” en artikel 135 worden respectievelijk hoofdstuk 1 bis in titel I bis, genaamd „Vrij verkeer van goederen” en artikel 27 bis, zoals aangegeven onder punt 45.

Het sociaal beleid

114. Het opschrift van titel XI, „Sociale politiek, onderwijs, beroepsopleiding en jeugd”, wordt vervangen door het volgende opschrift: „Sociale politiek” en krijgt nummer IX; het opschrift „Hoofdstuk 1 – Sociale bepalingen” wordt geschrapt.

115. Het onderstaande artikel 136 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 136 bis

De Unie erkent en bevordert de rol van de sociale partners op het niveau van de Unie, en houdt daarbij rekening met de verschillen tussen de nationale stelsels. Zij bevordert hun onderlinge dialoog, met inachtneming van hun autonomie.

De tripartiete sociale top voor groei en werkgelegenheid levert een bijdrage tot de sociale dialoog.”

116. Artikel 137 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 2 wordt „kan de Raad:” in de inleidende zinsnede van de eerste alinea vervangen door „kunnen het Europees Parlement en de Raad:” de eerste zin van de tweede alinea wordt gesplitst in twee alinea’s die als volgt luiden:

    „Het Europees Parlement en de Raad besluiten volgens de gewone wetgevingsprocedure na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s.

    Op de in lid 1, onder c, d, f en g, bedoelde gebieden besluit de Raad volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement en de beide Comités.”

    De tweede zin van de tweede alinea wordt de laatste alinea, en de woorden „van dit artikel” worden geschrapt;

  • b. in lid 3, eerste alinea, wordt aan het eind toegevoegd „of, in voorkomend geval, de uitvoering van een overeenkomstig artikel 139 vastgesteld besluit van de Raad.” in de tweede alinea wordt „… een richtlijn overeenkomstig artikel 249 moet zijn omgezet,” vervangen door „… een richtlijn of een besluit moet zijn omgezet of uitgevoerd,” en wordt na „betrokken richtlijn” toegevoegd „of het betrokken besluit”.

117. In artikel 138, lid 4, eerste zin, wordt „Ter gelegenheid van deze raadpleging…” vervangen door „Ter gelegenheid van de in de leden 2 en 3 bedoelde raadplegingen…” en wordt in de tweede zin „De procedure” vervangen door „Dit proces”.

118. Artikel 139, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

  • a. aan het eind van de eerste alinea wordt toegevoegd: „Het Europees Parlement wordt hiervan in kennis gesteld.”;

  • b. in de tweede alinea wordt „De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, tenzij de betrokken overeenkomst…” vervangen door „De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen wanneer de betrokken overeenkomst…” en wordt de rest van de zin na „genoemde gebieden” geschrapt.

119. In artikel 140 wordt aan het eind van de tweede alinea toegevoegd: „…, met name initiatieven om richtsnoeren en indicatoren vast te stellen, de uitwisseling van beste praktijken te regelen en de nodige elementen met het oog op periodieke controle en evaluatie te verzamelen. Het Europees Parlement wordt ten volle in kennis gesteld.”

120. In artikel 143 wordt de tweede alinea geschrapt.

Het Europees Sociaal Fonds

121. Hoofdstuk 2 wordt „Titel X”.

122. In artikel 148 wordt „uitvoeringsbesluiten” vervangen door „uitvoeringsverordeningen”.

Onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport

123. Hoofdstuk 3 wordt „Titel XI” en aan het eind van het opschrift wordt „en jeugd” vervangen door „, jeugd en sport”.

124. Artikel 149 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1 wordt de volgende alinea wordt toegevoegd:

    „De Unie draagt bij tot de bevordering van de Europese inzet op sportgebied, rekening houdend met haar specifieke kenmerken, haar op vrijwilligerswerk berustende structuren en haar sociale en educatieve functie.”;

  • b. in lid 2, vijfde streepje, wordt aan het eind „… en de deelneming van jongeren aan het democratisch leven van Europa aan te moedigen.”toegevoegd; het onderstaande streepje wordt toegevoegd als laatste streepje:

    • „– de Europese dimensie van de sport te ontwikkelen, door de eerlijkheid en de openheid van sportcompetities en de samenwerking tussen de verantwoordelijke sportorganisaties te bevorderen, en door de fysieke en morele integriteit van sportlieden, met name jonge sporters, te beschermen.”;

  • c. in lid 3 wordt „inzake onderwijs” vervangen door „inzake onderwijs en sport”;

  • d. in lid 4 wordt „neemt de Raad” geschrapt, het eerste streepje begint met „nemen het Europees Parlement en de Raad, volgens…”; het tweede streepje begint met „neemt de Raad, op voorstel…”.

125. In artikel 150, lid 4, wordt na „in de lidstaten” toegevoegd: „en de Raad neemt, op voorstel van de Commissie, aanbevelingen aan.”

Cultuur

126. Artikel 151, lid 5, wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in de inleidende zin wordt „neemt de Raad” geschrapt;

  • b. de eerste zin van het eerste streepje begint met „nemen het Europees Parlement en de Raad, volgens…” en de tweede zin wordt geschrapt;

  • c. in het tweede streepje wordt „met eenparigheid van stemmen geschrapt” en het streepje begint met „neemt de Raad, op voorstel…”.

Volksgezondheid

127. Artikel 152 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1, tweede alinea, wordt „menselijke” vervangen door „lichamelijke en geestelijke” en aan het einde van de alinea wordt de volgende zin toegevoegd: „, en de controle van, de alarmering bij en de bestrijding van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid.”;

  • b. in lid 2 wordt aan het eind van de eerste alinea toegevoegd: „Zij moedigt in het bijzonder aan dat de lidstaten samenwerken ter verbetering van de complementariteit van hun gezondheidsdiensten in de grensgebieden.”;

  • c. in lid 2 wordt aan het eind van de tweede alinea de volgende tekst toegevoegd: „…, met name initiatieven om richtsnoeren en indicatoren vast te stellen, de uitwisseling van beste praktijken te regelen en de nodige elementen met het oog op periodieke controle en evaluatie te verzamelen. Het Europees Parlement wordt ten volle in kennis gesteld.”;

  • d. lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

    • i. in de eerste alinea, in de inleidende zin, worden de woorden „De Raad draagt” vervangen door „In afwijking van artikel 2 A, lid 5, en artikel 2 E, onder a, en overeenkomstig artikel 2 C, lid 2, onder k, draagt de Raad” en aan het eind wordt toegevoegd: „… om gemeenschappelijke veiligheidskwesties het hoofd te bieden:”;

    • ii. onder b. wordt „In afwijking van artikel 37” geschrapt;

    • iii. een littera c wordt ingevoegd:

      • „c. maatregelen waarbij hoge kwaliteits- en veiligheidseisen worden gesteld aan geneesmiddelen en medische hulpmiddelen.”;

    • iv. het huidige c wordt lid 5 en wordt vervangen door:

      • „5. Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, ook stimuleringsmaatregelen vaststellen die gericht zijn op de bescherming en de verbetering van de menselijke gezondheid en met name de bestrijding van grote grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid, maatregelen betreffende de controle van, de vroegtijdige alarmering bij en de bestrijding van ernstige grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid, alsook maatregelen die rechtstreeks verband houden met de bescherming van de volksgezondheid ter zake van tabak en misbruik van alcohol, met uitsluiting van enige harmonisering van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten.”;

  • e. de tweede alinea van het huidige lid 4 wordt lid 6; lid 5 wordt lid 7, en wordt vervangen door:

    • „7. Het optreden van de Unie eerbiedigt de verantwoordelijkheden van de lidstaten met betrekking tot de bepaling van hun gezondheidsbeleid, alsmede de organisatie en de verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging. De verantwoordelijkheden van de lidstaten omvatten het beheer van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging, alsmede de allocatie van de daaraan toegewezen middelen. De in lid 4, onder a, bedoelde maatregelen doen geen afbreuk aan de nationale voorschriften inzake donatie en geneeskundig gebruik van organen en bloed.”

Consumentenbescherming

128. Artikel 153, lid 2, wordt artikel 6 bis en de leden 3, 4 en 5 worden respectievelijk de leden 2, 3 en 4.

Industrie

129. Artikel 157 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 2 wordt aan het eind de volgende tekst toegevoegd: „…, met name initiatieven om richtsnoeren en indicatoren vast te stellen, de uitwisseling van beste praktijken te regelen en de nodige elementen met het oog op periodieke controle en evaluatie te verzamelen. Het Europees Parlement wordt ten volle in kennis gesteld.”;

  • b. in lid 3, eerste alinea, wordt aan het eind van de tweede zin toegevoegd: „… met uitsluiting van enige harmonisering van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten.”

Economische, sociale en territoriale samenhang

130. Het opschrift van titel XVII wordt vervangen door: „Economische, sociale en territoriale samenhang”.

131. Artikel 158 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in de eerste alinea wordt „de economische en sociale samenhang” vervangen door „de economische, sociale en territoriale samenhang”;

  • b. in de tweede alinea wordt „of eilanden, met inbegrip van de plattelandsgebieden” geschrapt;

  • c. de volgende nieuwe alinea wordt toegevoegd:

    „Wat betreft die regio’s wordt bijzondere aandacht besteed aan de plattelandsgebieden, de regio’s die een industriële overgang doormaken, en de regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals de meest noordelijke regio’s met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden.

132. In artikel 159, tweede alinea, wordt „economische en sociale” vervangen door „economische, sociale en territoriale „.

133. Artikel 161 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. aan het begin van de eerste alinea, eerste zin, wordt „Onverminderd artikel 162 stelt de Raad op voorstel van de Commissie, en na instemming van het Europees Parlement… vast” vervangen door „Onverminderd artikel 162 stellen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen… vast” en in de tweede zin wordt „De Raad stelt volgens dezelfde procedure tevens de algemene regels vast…” vervangen door „Volgens dezelfde procedure worden tevens de algemene regels vastgesteld…”;

  • b. in de tweede alinea wordt „door de Raad” geschrapt;

  • c. de derde alinea wordt geschrapt.

134. In artikel 162, eerste alinea, wordt „De toepassingsbesluiten” vervangen door „De toepassingsverordeningen”.

Onderzoek en technologische ontwikkeling

135. In het opschrift van titel XVIII wordt „en ruimte” toegevoegd.

136. Artikel 163 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. lid 1 wordt vervangen door:

    • „1. De Unie heeft tot doel haar wetenschappelijke en technologische grondslagen te versterken door de totstandbrenging van een Europese onderzoeksruimte waarbinnen onderzoekers, wetenschappelijke kennis en technologieën vrij circuleren, tot de ontwikkeling van het concurrentievermogen van de Unie en van haar industrie bij te dragen en de onderzoeksactiviteiten te bevorderen die uit hoofde van andere hoofdstukken van de Verdragen nodig worden geacht.”;

  • b. in lid 2 wordt „… waarbij haar beleid er vooral op gericht is de ondernemingen in staat te stellen ten volle de mogelijkheden van de interne markt te benutten,…” vervangen door „waarbij het beleid er vooral op gericht is onderzoekers in staat te stellen vrijelijk samen te werken over de grenzen heen, en ondernemingen in staat te stellen de mogelijkheden van de interne markt ten volle te benutten,…”;

137. In artikel 165, lid 2, wordt na „in de lidstaten” toegevoegd: „…, met name initiatieven om richtsnoeren en indicatoren vast te stellen, de uitwisseling van beste praktijken te organiseren en in de nodige elementen te voorzien met het oog op periodieke controle en evaluatie te verzamelen. Het Europees Parlement wordt ten volle in kennis gesteld.”

138. Artikel 166 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 4 worden de woorden „met gekwalificeerde meerderheid vast op voorstel van de Commissie” vervangen door „overeenkomstig een bijzondere wetgevingsprocedure vast.”

  • b. het volgende lid 5 wordt toegevoegd:

    • „5. Ter aanvulling op de in het meerjarenkaderprogramma geplande activiteiten stellen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité, de maatregelen vast die nodig zijn om de Europese onderzoeksruimte te realiseren.”

139. In artikel 167 wordt „de Raad” vervangen door „de Unie”.

140. In artikel 168, tweede alinea, wordt „De Raad” vervangen door „De Unie”.

141. In artikel 170, tweede alinea, wordt „…, waarover wordt onderhandeld en die worden gesloten overeenkomstig artikel 300” geschrapt.

Ruimte

142. Het onderstaande artikel 172 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 172 bis
  • 1. Om de wetenschappelijke en technische vooruitgang, het industriële concurrentievermogen en de uitvoering van haar beleid te bevorderen, stippelt de Unie een Europees ruimtevaartbeleid uit. Daartoe kan zij gemeenschappelijke initiatieven bevorderen, onderzoek en technologische ontwikkeling steunen en de nodige inspanningen coördineren voor de verkenning en het gebruik van de ruimte.

  • 2. Om bij te dragen aan de verwezenlijking van de in lid 1 bedoelde doelstellingen, stellen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure, de nodige maatregelen vast, die de vorm kunnen hebben van een Europees ruimtevaartprogramma, met uitsluiting van enige harmonisering van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten.”

  • 3. De Unie gaat elke nuttige relatie aan met het Europees Ruimteagentschap.

  • 4. Dit artikel laat de overige bepalingen van deze titel onverlet.”

Milieu (klimaatverandering)

143. Artikel 174 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1 wordt het vierde streepje vervangen door:

    • „– bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering.”;

  • b. in lid 2, tweede alinea, wordt „een communautaire toetsingsprocedure” vervangen door „een toetsingsprocedure van de Unie”.

  • c. in lid 4, eerste alinea, wordt „waarover wordt onderhandeld en die worden gesloten overeenkomstig artikel 300” geschrapt.

144. Artikel 175 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 2 wordt de tweede alinea vervangen door:

    „De Raad kan, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, van het Economisch en Sociaal Comité en van het Comité van de Regio’s, met eenparigheid van stemmen de gewone wetgevingsprocedure van toepassing verklaren op de in de eerste alinea genoemde gebieden.”;

  • b. in lid 3, eerste alinea, wordt „Op andere gebieden” geschrapt en de zinsvolgorde wordt aangepast; de tweede alinea wordt vervangen door de onderstaande tekst:

    „De voor de uitvoering van die programma’s nodige maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig lid 1, respectievelijk lid 2.”;

  • c. in lid 4 wordt „… bepaalde maatregelen met een communautair karakter, …” vervangen door „… bepaalde door de Unie vastgestelde maatregelen, …”

  • d. in lid 5 wordt „treft de Raad… in het besluit betreffende de aanneming van die maatregel… voorzieningen…” vervangen door „omvat deze maatregel voorzieningen…”.

Verplaatste titels

145. Titel XX, „Ontwikkelingssamenwerking”, en de artikelen 177, 179, 180 en 181 worden respectievelijk hoofdstuk 1 van titel III van het vijfde deel over het externe optreden van de Unie en de artikelen 188 D tot en met en 188 G; deze artikelen worden gewijzigd zoals aangegeven onder de punten 161 tot en met 164. Artikel 178 wordt ingetrokken.

146. Titel XXI, „Economische, financiële en technische samenwerking met derde landen”, en artikelen 181 A worden respectievelijk hoofdstuk 2 van titel III van het vijfde deel over het externe optreden van de Unie en het nieuwe artikel 188 H; dit artikel wordt gewijzigd zoals aangegeven onder punt 166.

Energie

147. Titel XX wordt vervangen door onderstaande nieuwe titel en onderstaand nieuw artikel 176 A:

„Titel XX Energie
Artikel 176 A
  • 1. In het kader van de totstandbrenging en de werking van de interne markt en rekening houdend met de noodzaak om het milieu in stand te houden en te verbeteren, is het beleid van de Unie op het gebied van energie, in een geest van solidariteit tussen de lidstaten, erop gericht:

    • a. de werking van de energiemarkt te waarborgen;

    • b. de continuïteit van de energievoorziening in de Unie te waarborgen,

    • c. energie-efficiëntie, energiebesparing en de ontwikkeling van nieuwe en duurzame energie te stimuleren; en

    • d. de interconnectie van energienetwerken te bevorderen.

  • 2. Onverminderd de toepassing van andere bepalingen van de Verdragen stellen het Europees Parlement en de Raad, volgens de gewone wetgevingsprocedure, de maatregelen vast die noodzakelijk zijn om de in lid 1 genoemde doelstellingen te verwezenlijken. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en van het Comité van de Regio’s.

    Zij zijn, onverminderd artikel 175, lid 2, onder c, niet van invloed op het recht van een lidstaat de voorwaarden voor de exploitatie van zijn energiebronnen te bepalen, op zijn keuze tussen verschillende energiebronnen of op de algemene structuur van zijn energievoorziening.

  • 3. In afwijking van lid 2, stelt de Raad volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, met eenparigheid van stemmen en na raadpleging van het Europees Parlement, de daarin bedoelde maatregelen vast die voornamelijk van fiscale aard zijn.”

Toerisme

148. Titel XXI wordt vervangen door onderstaande nieuwe titel en onderstaand nieuw artikel 176 B:

Titel XXI Toerisme
Artikel 176 B
  • 1. De Unie zorgt voor aanvulling van het optreden van de lidstaten in de toerismesector, met name door bevordering van het concurrentievermogen van de ondernemingen van de Unie in die sector.

    In dit verband is het optreden van de Unie gericht op:

    • a. het bevorderen van een klimaat dat gunstig is voor de ontwikkeling van bedrijven in deze sector;

    • b. het stimuleren van de samenwerking tussen de lidstaten, met name door uitwisseling van goede praktijken.

  • 2. Het Europees Parlement en de Raad stellen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, de bijzondere maatregelen vast ter aanvulling van de acties die in de lidstaten worden ondernomen om de in dit artikel genoemde doelstellingen te verwezenlijken, met uitsluiting van enige harmonisatie van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten.

Civiele bescherming

149. Een nieuwe titel XXII en een nieuw artikel 176 C worden ingevoegd:

Titel XXII Civiele bescherming
Artikel 176 C
  • 1. De Unie bevordert de samenwerking tussen de lidstaten om zodoende te komen tot een grotere doeltreffendheid van de systemen ter voorkoming van en bescherming tegen natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen.

    Het optreden van de Unie is erop gericht:

    • a. het optreden van de lidstaten op nationaal, regionaal en lokaal niveau met betrekking tot risicopreventie, het voorbereiden van de instanties op het gebied van civiele bescherming in de lidstaten en het optreden bij natuurrampen of door de mens veroorzaakte calamiteiten binnen de Unie te steunen en aan te vullen;

    • b. snelle operationele en doeltreffende samenwerking tussen de nationale civiele beschermingsdiensten binnen de Unie te bevorderen;

    • c. de samenhang tussen internationale acties op het gebied van civiele bescherming te stimuleren.

  • 2. Het Europees Parlement en de Raad stellen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, de maatregelen vast die nodig zijn om bij te dragen aan de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen, met uitsluiting van enige harmonisatie van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten.”

Administratieve samenwerking

150. Een nieuwe Titel XXIII en een nieuw artikel 176 D worden ingevoegd:

„Titel XXIII Administratieve samenwerking
Artikel 176 D
  • 1. De doeltreffende uitvoering van het recht van de Unie door de lidstaten, die van wezenlijk belang is voor de goede werking van de Unie, wordt beschouwd als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang.

  • 2. De Unie kan de inspanningen van de lidstaten ter verbetering van hun administratieve vermogen om het recht van de Unie uit te voeren, steunen. Dergelijke steun kan behalve het vergemakkelijken van de uitwisselingen van informatie en van ambtenaren ook ondersteunende opleidings- en ontwikkelingsregelingen omvatten. Geen enkele lidstaat is verplicht gebruik te maken van dergelijke steun. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen de daartoe noodzakelijke maatregelen vast, met uitsluiting van enige harmonisering van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten.”

  • 3. Dit artikel laat de verplichting van de lidstaten om het recht van de Unie uit te voeren, alsook de prerogatieven en taken van de Commissie, onverlet. Het laat ook de andere bepalingen van de verdragen die voorzien in administratieve samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Unie, onverlet.”

Associatie van de landen en gebieden overzee

151. In artikel 182, eerste alinea, wordt aan het eind „een lijst die als bijlage II aan dit Verdrag is gehecht” veranderd in „de lijst in bijlage II”.

152. In artikel 186 wordt „… worden geregeld door later te sluiten overeenkomsten, waarvoor eenstemmigheid van de lidstaten is vereist.” vervangen door „… vallen onder volgens artikel 187 vastgestelde instrumenten.”

153. In artikel 187 wordt „met eenparigheid van stemmen” vervangen door „met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie” en wordt aan het eind de volgende zin toegevoegd: „Wanneer de bepalingen door de Raad volgens een bijzondere wetgevingsprocedure worden vastgesteld, besluit hij met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement.”.

Extern optreden van de Unie

154. Een nieuw vijfde deel wordt ingevoegd. Het draagt het opschrift „Extern optreden van de Unie” en bevat de volgende titels en hoofdstukken:

Titel I: Algemene bepalingen inzake het extern optreden van de Unie

Titel II: De gemeenschappelijke handelspolitiek

Titel III: Samenwerking met derde landen en humanitaire hulp

Hoofdstuk 1: Ontwikkelingssamenwerking

Hoofdstuk 2: Economische, financiële en technische samenwerking met derde landen

Hoofdstuk 3: Humanitaire hulp

Titel IV: Beperkende maatregelen

Titel V: Internationale overeenkomsten

Titel VI: Betrekkingen van de Unie met internationale organisaties en derde landen en delegaties van de Unie

Titel VII: Solidariteitsclausule

Algemene bepalingen

155. Een nieuwe titel I en een nieuw artikel 188 A worden ingevoegd:

„Titel I Algemene bepalingen inzake het extern optreden van de Unie
Artikel 188 A

Het internationaal optreden van de Unie berust, voor de toepassing van dit deel, op de beginselen en is gericht op de doelstellingen van, en wordt uitgevoerd overeenkomstig de algemene bepalingen van hoofdstuk 1 van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie.”

De gemeenschappelijke handelspolitiek

156. Een titel II wordt ingevoegd, „De gemeenschappelijke handelspolitiek”, met het opschrift van titel IX van het derde deel.

157. Een artikel 188 B wordt ingevoegd, met de tekst van artikel 131; het wordt als volgt gewijzigd:

  • a. De eerste alinea wordt vervangen door:

    „Door de oprichting van een douane-unie, overeenkomstig de artikelen 23 tot en met 27, levert de Unie in het gemeenschappelijk belang een bijdrage tot een harmonische ontwikkeling van de wereldhandel, tot de geleidelijke afschaffing van de beperkingen voor het internationale handelsverkeer en voor buitenlandse directe investeringen, en tot de vermindering van de douane- en andere belemmeringen.”;

  • b. de tweede alinea wordt geschrapt.

158. Een artikel 188 C wordt ingevoegd ter vervanging van artikel 133;

„Artikel 188 C
  • 1. De gemeenschappelijke handelspolitiek wordt gegrond op eenvormige beginselen, met name aangaande tariefwijzigingen, het sluiten van tarief- en handelsakkoorden betreffende handel in goederen en diensten, en de handelsaspecten van intellectuele eigendom, de directe buitenlandse investeringen, het eenvormig maken van liberalisatiemaatregelen, de uitvoerpolitiek alsmede de handelspolitieke beschermingsmaatregelen, waaronder de te nemen maatregelen in geval van dumping en subsidies. De gemeenschappelijke handelspolitiek wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie.

  • 2. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen de maatregelen vast die het kader voor de uitvoering van de gemeenschappelijke handelspolitiek van de Unie bepalen.

  • 3. Bij de onderhandelingen over en sluiting van akkoorden met een of meer derde landen of internationale organisaties, is artikel 188 N van toepassing, behoudens de bijzondere bepalingen van dit artikel.

    De Commissie doet aanbevelingen aan de Raad, die haar machtigt de vereiste onderhandelingen te openen. De Raad en de Commissie zien erop toe dat die akkoorden verenigbaar zijn met het interne beleid en de interne voorschriften van de Unie.

    De Commissie voert de onderhandelingen in overleg met een speciaal comité dat door de Raad is aangewezen om haar daarin bij te staan, en binnen het bestek van de richtsnoeren welke de Raad haar kan verstrekken. De Commissie brengt aan het speciaal comité en het Europees Parlement regelmatig verslag uit over de stand van de onderhandelingen.

  • 4. Ten aanzien van de onderhandelingen over en de sluiting van de in lid 3 bedoelde akkoorden besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

    Ten aanzien van de onderhandelingen over en de sluiting van akkoorden betreffende de handel in diensten en betreffende de handelsaspecten van intellectuele eigendom en betreffende buitenlandse directe investeringen besluit de Raad met eenparigheid van stemmen voor zover het akkoord bepalingen bevat die met eenparigheid van stemmen worden vastgesteld wat interne voorschriften betreft.

    De Raad besluit ook met eenparigheid van stemmen ten aanzien van de onderhandelingen over en de sluiting van akkoorden betreffende:

    • a. de handel in culturele en audiovisuele diensten, indien deze akkoorden afbreuk dreigen te doen aan de verscheidenheid aan cultuur en taal in de Unie;

    • b. sociale, onderwijs- en gezondheidsdiensten wanneer deze akkoorden de nationale organisatie van die diensten ernstig dreigen te verstoren en afbreuk dreigen te doen aan de verantwoordelijkheid van de lidstaten om die diensten te leveren.

  • 5. Op de onderhandelingen over en de sluiting van internationale akkoorden betreffende vervoer zijn de bepalingen van Deel III, titel V, alsmede artikel 188 N, van toepassing.

  • 6. De uitoefening van de bij dit artikel verleende bevoegdheden op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek laat de afbakening van de bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten onverlet en leidt niet tot enige harmonisering van de wettelijke of bestuursrechtelijke regelingen van de lidstaten voor zover de Verdragen een dergelijke harmonisering uitsluiten.

Ontwikkelingssamenwerking

159. Een titel III, „Samenwerking met derde landen en humanitaire hulp”, wordt ingevoegd.

160. Een hoofdstuk 1, „Ontwikkelingssamenwerking”, wordt ingevoegd met het opschrift van titel XX van het derde deel.

161. Een artikel 188 D wordt ingevoegd, met de tekst van artikel 177; het wordt als volgt gewijzigd:

  • a. de leden 1 en 2 worden vervangen door:

    • „1. Het beleid van de Unie op het gebied van ontwikkelingssamenwerking wordt gevoerd in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie. Het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van de Unie en dat van de lidstaten completeren en versterken elkaar.

      Hoofddoel van het beleid van de Unie op dit gebied is de armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen. De Unie houdt bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking.”

  • b. lid 3 wordt lid 2.

162. Een artikel 188 E wordt ingevoegd, met de tekst van artikel 179; het wordt als volgt gewijzigd:

  • a. lid 1 wordt vervangen door:

    • „1. Het Europees Parlement en de Raad stellen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, de maatregelen vast die nodig zijn voor de uitvoering van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, die betrekking kunnen hebben op meerjarenprogramma’s voor samenwerking met ontwikkelingslanden of op thematische programma’s.”;

  • b. een nieuw lid 2 wordt ingevoegd:

    • „2. De Unie kan met derde landen en de bevoegde internationale organisaties alle overeenkomsten sluiten die dienstig zijn om de in artikel 10 A van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 188 D van dit Verdrag genoemde doelstellingen te verwezenlijken.

      De eerste alinea laat de bevoegdheid van de lidstaten om in internationale fora te onderhandelen en overeenkomsten te sluiten, onverlet.”

  • c. het huidige lid 2 wordt lid 3 en het huidige lid 3 wordt geschrapt.

163. Een artikel 188 F wordt ingevoegd, met de tekst van artikel 180; het wordt als volgt gewijzigd:

Aan het begin van lid 1 worden de woorden „De Gemeenschap en de lidstaten coördineren hun ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en plegen overleg” vervangen door: „Om de complementariteit en de doeltreffendheid van hun optreden te bevorderen, coördineren de Unie en de lidstaten hun ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en plegen zij overleg”.

164. Een artikel 188 G wordt ingevoegd, met de tekst van artikel 181; de tweede zin van de eerste alinea en de tweede alinea worden geschrapt.

Economische, financiële en technische samenwerking met derde landen

165. Een hoofdstuk 2, „Economische, financiële en technische samenwerking met derde landen”, wordt ingevoegd met het opschrift van titel XXI van het derde deel.

166. Een artikel 188 H wordt ingevoegd, met de tekst van artikel 181 A; het wordt als volgt gewijzigd:

  • a. lid 1 wordt vervangen door:

    • „1. Onverminderd de overige bepalingen van de Verdragen, met name de artikelen 188 D tot en met 188 G, onderneemt de Unie activiteiten voor economische, financiële en technische samenwerking, met inbegrip van bijstand op met name financieel gebied, met derde landen die geen ontwikkelingsland zijn. Deze activiteiten zijn coherent met het ontwikkelingsbeleid van de Unie en vinden plaats in het kader van de beginselen en doelstellingen van haar externe optreden. De acties van de Unie en die van de lidstaten completeren en versterken elkaar.”;

  • b. lid 2 wordt vervangen door:

    • „2. Het Europees Parlement en de Raad stellen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, de voor de uitvoering van lid 1 nodige maatregelen vast.”;

  • c. in lid 3, eerste alinea, tweede zin, wordt „waarover onderhandeld wordt en die gesloten worden overeenkomstig artikel 300” geschrapt.

167. Het volgende artikel 188 I wordt ingevoegd:

„Artikel 188 I

Wanneer wegens de situatie in een derde land dringende financiële hulp van de Unie vereist is, stelt de Raad op voorstel van de Commissie de nodige besluiten vast.”

Humanitaire hulp

168. Een nieuw hoofdstuk 3 en een nieuw artikel 188 J worden ingevoegd:

„Hoofdstuk 3 Humanitaire hulp
Artikel 188 J
  • 1. De acties van de Unie op het gebied van humanitaire hulp vinden plaats in het kader van de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de Unie. Deze acties hebben tot doel aan de bevolking van derde landen die het slachtoffer is van natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen, specifieke bijstand en hulp te bieden en haar te beschermen om de uit die situaties voortvloeiende humanitaire noden te lenigen. De acties van de Unie en die van de lidstaten completeren en versterken elkaar.

  • 2. Humanitaire hulpacties worden uitgevoerd overeenkomstig de beginselen van het internationaal recht, en de beginselen van onpartijdigheid, neutraliteit en non-discriminatie.

  • 3. Het Europees Parlement en de Raad stellen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, de maatregelen vast die het kader voor de uitvoering van de humanitaire hulpacties van de Unie bepalen.

  • 4. De Unie kan met derde landen en de bevoegde internationale organisaties alle overeenkomsten sluiten die dienstig zijn om de in lid 1 en in artikel 10 A van het Verdrag betreffende de Europese Unie genoemde doelstellingen te verwezenlijken.

    De eerste alinea laat de bevoegdheid van de lidstaten om in internationale fora te onderhandelen en overeenkomsten te sluiten, onverlet.

  • 5. Er wordt een Europees vrijwilligerskorps voor humanitaire hulpverlening opgericht, als kader voor gemeenschappelijke bijdragen van Europese jongeren aan de humanitaire hulpacties van de Unie. Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen het statuut en de regels voor de activiteiten van het korps vast.”

  • 6. De Commissie kan ieder initiatief nemen dat dienstig is om de coördinatie tussen de acties van de Unie en die van de lidstaten te bevorderen, en zodoende de doeltreffendheid en de complementariteit van de humanitaire hulpmiddelen van de Unie en van de lidstaten te verbeteren.

  • 7. De Unie ziet erop toe dat haar humanitaire hulpacties gecoördineerd worden en coherent zijn met die van internationale organisaties en instanties, met name die welke tot het bestel van de Verenigde Naties behoren.”

Beperkende maatregelen

169. Artikel 301 wordt vervangen door een titel IV en een artikel 188 K:

„Titel IV Beperkende maatregelen
Artikel 188 K
  • 1. Wanneer een overeenkomstig hoofdstuk 2 van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgesteld besluit voorziet in verbreking of gehele of gedeeltelijke beperking van de economische en financiële betrekkingen met een of meer derde landen, stelt de Raad, op gezamenlijk voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de nodige maatregelen vast. De Raad stelt het Europees Parlement daarvan in kennis.

  • 2. Wanneer een overeenkomstig hoofdstuk 2 van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgesteld besluit daarin voorziet, kan de Raad volgens de in lid 1 bedoelde procedure jegens natuurlijke personen, rechtspersonen dan wel niet-statelijke groepen of entiteiten beperkende maatregelen vaststellen.

  • 3. De in dit artikel bedoelde handelingen bevatten de nodige bepalingen inzake juridische waarborgen.”

Internationale overeenkomsten

170. Een titel V, „Internationale overeenkomsten”, wordt ingevoegd na artikel 188 K.

171. Het volgende artikel 188 L wordt ingevoegd:

„Artikel 188 L
  • 1. De Unie kan een overeenkomst met een of meer derde landen of internationale organisaties sluiten wanneer de Verdragen daarin voorzien of wanneer het sluiten van een overeenkomst ofwel nodig is om, in het kader van het beleid van de Unie, een van de in de Verdragen bepaalde doelstellingen te verwezenlijken, of wanneer daarin bij een juridisch bindende handeling van de Unie is voorzien of wanneer zulks gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen.

  • 2. De door de Unie gesloten overeenkomsten zijn verbindend voor de instellingen van de Unie en voor de lidstaten.”

172. Een artikel 188 M wordt ingevoegd, met de tekst van artikel 310; „staten” wordt vervangen door „derde landen”.

173. Een artikel 188 N wordt ingevoegd ter vervanging van artikel 300;

„Artikel 188 N
  • 1. Onverminderd de bijzondere bepalingen van artikel 188 C wordt bij het onderhandelen over en het sluiten van overeenkomsten tussen de Unie en derde landen of internationale organisaties de volgende procedure gevolgd.

  • 2. De Raad verleent machtiging tot het openen van de onderhandelingen, stelt de onderhandelingsrichtsnoeren vast, verleent machtiging tot ondertekening en sluit de overeenkomsten.

  • 3. De Commissie of, indien de voorgenomen overeenkomst uitsluitend of hoofdzakelijk betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, doet aanbevelingen aan de Raad, die een besluit vaststelt houdende machtiging tot het openen van de onderhandelingen en waarbij, naar gelang van de inhoud van de voorgenomen overeenkomst, de onderhandelaar of het hoofd van het onderhandelingsteam van de Unie wordt aangewezen.

  • 4. De Raad kan de onderhandelaar richtsnoeren geven en een bijzonder comité aanwijzen; de onderhandelingen moeten in overleg met dat comité worden gevoerd.

  • 5. De Raad stelt op voorstel van de onderhandelaar een besluit vast waarbij machtiging wordt verleend tot ondertekening van de overeenkomst en, in voorkomend geval, in afwachting van de inwerkingtreding, tot de voorlopige toepassing ervan.

  • 6. De Raad stelt op voorstel van de onderhandelaar een besluit houdende sluiting van de overeenkomst vast.

    Tenzij de overeenkomst uitsluitend betrekking heeft op het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, stelt de Raad het besluit houdende sluiting van de overeenkomst vast:

    • a. na goedkeuring door het Europees Parlement, in de volgende gevallen:

      • i. associatieovereenkomsten;

      • ii. toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;

      • iii. overeenkomsten die door de instelling van samenwerkingsprocedures een specifiek institutioneel kader scheppen;

      • iv. overeenkomsten die aanzienlijke gevolgen hebben voor de begroting van de Unie;

      • v. overeenkomsten betreffende gebieden waarop de gewone wetgevingsprocedure, of, indien de goedkeuring van het Europees Parlement vereist is, de bijzondere wetgevingsprocedure van toepassing is.

      In dringende gevallen kunnen het Europees Parlement en de Raad een termijn voor het geven van de goedkeuring overeenkomen.

    • b. na raadpleging van het Europees Parlement in de overige gevallen. Het Europees Parlement brengt advies uit binnen een termijn die de Raad naar gelang van de urgentie kan bepalen. Indien er binnen die termijn geen advies is uitgebracht, kan de Raad besluiten.

  • 7. Bij de sluiting van een overeenkomst kan de Raad, in afwijking van de leden 5, 6 en 9, de onderhandelaar machtigen om de wijzigingen die krachtens de overeenkomst volgens een vereenvoudigde procedure of door een bij de overeenkomst opgericht orgaan worden aangenomen, namens de Unie goed te keuren. De Raad kan aan deze machtiging bijzondere voorwaarden verbinden.

  • 8. Tijdens de gehele procedure besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

    De Raad besluit evenwel met eenparigheid van stemmen wanneer de overeenkomst een gebied betreft waarop handelingen van de Unie met eenparigheid van stemmen worden vastgesteld, alsmede ten aanzien van de associatieovereenkomsten en de in artikel 188 H bedoelde overeenkomsten met de kandidaat-lidstaten. De Raad besluit eveneens met eenparigheid van stemmen over de overeenkomst inzake toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Dit besluit houdende sluiting van die overeenkomst treedt pas in werking nadat de lidstaten het overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen hebben goedgekeurd.

  • 9. De Raad stelt, op voorstel van de Commissie of van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, een besluit vast tot schorsing van de toepassing van een overeenkomst en tot bepaling van de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het akkoord.

  • 10. Het Europees Parlement wordt in iedere fase van de procedure onverwijld en ten volle geïnformeerd.

  • 11. Een lidstaat, het Europees Parlement, de Raad of de Commissie kan het advies inwinnen van het Hof van Justitie over de verenigbaarheid van een voorgenomen overeenkomst met de Verdragen. Indien het Hof afwijzend adviseert, kan het voorgenomen akkoord niet in werking treden, behoudens in geval van wijziging daarvan of herziening van de Verdragen.”

174. Een artikel 188 O wordt ingevoegd, met de tekst van de leden 1, 2, 3 en 5 van artikel 111, waarbij de laatste twee zinnen van lid 1 de tweede alinea van dit lid worden; het wordt als volgt gewijzigd:

  • a. lid 1, eerste alinea, wordt vervangen door:

    • „1 .In afwijking van artikel 188 N kan de Raad hetzij op aanbeveling van de Europese Centrale Bank, hetzij op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van de Europese Centrale Bank, met het oog op een consensus die verenigbaar is met de doelstelling van prijsstabiliteit, formele overeenkomsten sluiten over een stelsel van wisselkoersen van de euro ten opzichte van valuta’s van derde staten. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen na raadpleging van het Europees Parlement en volgens de procedure van lid 3.”.

      In de tweede alinea wordt „… op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van de ECB, of op aanbeveling van de ECB, …” vervangen door „… hetzij op aanbeveling van de Europese Centrale Bank, hetzij op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van de Europese Centrale Bank,…”

  • b. in lid 2 wordt „niet-Gemeenschapsvaluta’s” vervangen door „valuta’s van derde staten”;

  • c. in lid 3 wordt in de eerste zin van de eerste alinea de verwijzing naar artikel 300 vervangen door een verwijzing naar artikel 188 N en wordt „staten” vervangen door „derde staten”; de tweede alinea wordt geschrapt;

  • d. lid 5 wordt lid 4.

Betrekkingen van de Unie met internationale organisaties en derde landen en delegaties van de Unie

175. Titel VI en de artikelen 118 P en 188 Q worden ingevoegd, waarbij artikel 118 P de artikelen 302 tot en met 304 vervangt:

„Titel VI Betrekkingen van de Unie met internationale organisaties, met derde landen en delegaties van de Unie
Artikel 188 P
  • 1. De Unie brengt iedere dienstige samenwerking tot stand met de organen en de gespecialiseerde organisaties van de Verenigde Naties, de Raad van Europa, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling.

    De Unie onderhoudt voorts met andere internationale organisaties de betrekkingen die wenselijk worden geacht.

  • 2. De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid organiseert de coördinatie en de Commissie zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 188 Q
  • 1. De Unie wordt in derde landen en bij internationale organisaties vertegenwoordigd door de delegaties van Unie.

  • 2. De delegaties van de Unie staan onder het gezag van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid. Zij handelen in nauwe samenspraak met de diplomatieke en consulaire missies van de lidstaten.”

Solidariteitsclausule

176. Een nieuwe titel VII en een nieuw artikel 188 R worden ingevoegd:

„Titre VII Solidariteitsclausule
Artikel 188 R
  • 1. De Unie en de lidstaten treden uit solidariteit gezamenlijk op indien een lidstaat getroffen wordt door een terroristische aanval, een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp. De Unie maakt van alle tot haar beschikking staande instrumenten, waaronder de door de lidstaten ter beschikking gestelde militaire middelen, gebruik om:

    • a.

      • de dreiging van het terrorisme op het grondgebied van de lidstaten te keren;

      • de democratische instellingen en de burgerbevolking tegen een eventuele terroristische aanval te beschermen;

      • op verzoek van de politieke autoriteiten van een lidstaat op diens grondgebied bijstand te verlenen in geval van een terroristische aanval;

    • b. op verzoek van de politieke autoriteiten van een lidstaat op diens grondgebied bijstand te verlenen in geval van een natuurramp of van een door de mens veroorzaakte ramp.

  • 2. Een lidstaat die getroffen wordt door een terroristische aanval, een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp, wordt op verzoek van zijn politieke autoriteiten door de andere lidstaten bijstand verleend. De lidstaten coördineren daartoe hun optreden in het kader van de Raad.

  • 3. De toepassing door de Unie van deze solidariteitsclausule wordt geregeld bij een besluit, dat door de Raad op gezamenlijk voorstel van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid wordt vastgesteld. Indien dit besluit gevolgen heeft op defensiegebied, besluit de Raad overeenkomstig artikel 15 ter, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Het Europees Parlement wordt geïnformeerd.

    In het kader van dit lid en onverminderd artikel 207 wordt de Raad bijgestaan door het politiek en veiligheidscomité met ondersteuning van de structuren die in het kader van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid zijn ontwikkeld, en door het comité van artikel 61 D, welke comités hem in voorkomend geval gezamenlijke adviezen verstrekken.

  • 4. Teneinde de Unie en haar lidstaten in staat te stellen doeltreffend op te treden, evalueert de Europese Raad regelmatig de dreigingen waarmee de Unie wordt geconfronteerd.”

Institutionele en financiële bepalingen

177. Het vijfde deel wordt: „Zesde deel” en het opschrift wordt vervangen door „Institutionele en financiële bepalingen”.

Europees parlement

178. Artikel 189 wordt ingetrokken.

179. Artikel 190 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. de leden 1, 2 en 3 worden geschrapt en de leden 4 en 5 worden respectievelijk de leden 1 en 2;

  • b. lid 4 wordt lid 1 en wordt als volgt gewijzigd:

    • i. in de eerste alinea wordt „… voor het houden van rechtstreekse algemene verkiezingen …” vervangen door „… met het oog op de vaststelling van de nodige bepalingen voor de rechtstreekse algemene verkiezing van zijn leden …”;

    • ii. de tweede alinea wordt vervangen door:

      „De Raad stelt met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure en na goedkeuring van het Europees Parlement, dat met meerderheid van stemmen van zijn leden een besluit neemt, de nodige bepalingen vast. Deze bepalingen treden pas in werking nadat zij door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen zijn goedgekeurd.”;

  • c. in lid 5, hernummerd tot 2, wordt na „Het Europees Parlement bepaalt” toegevoegd „op eigen initiatief volgens een bijzondere wetgevingsprocedure bij verordeningen”.

180. In artikel 191 wordt de eerste alinea geschrapt; in de tweede alinea wordt „ De Raad stelt volgens de procedure van artikel 251” vervangen door „Het Europese Parlement en de Raad stellen bij verordeningen volgens de gewone wetgevende procedure…” en wordt na „partijen” toegevoegd „, bedoeld in artikel 8 A, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,”.

181. In artikel 192 wordt de eerste alinea geschrapt; in de tweede alinea wordt „van zijn leden” vervangen door „van de leden waaruit het bestaat” en wordt aan het einde de onderstaande zin toegevoegd: „Indien de Commissie geen voorstel indient, deelt zij de redenen daarvoor aan het Europees Parlement mee.”

182. Artikel 193 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in de eerste alinea wordt „van zijn leden” vervangen door „van de leden waaruit het bestaat”;

  • b. de derde alinea wordt vervangen door:

    „De nadere bepalingen betreffende de uitoefening van het enquêterecht worden volgens een bijzondere wetgevingsprocedure bij verordeningen vastgesteld door het Europees Parlement, na goedkeuring door de Raad en de Commissie.”

183. Artikel 195 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1, eerste alinea, wordt „Het Europees Parlement benoemt een ombudsman die bevoegd is kennis te nemen van klachten…” vervangen door „Een door het Europees Parlement gekozen ombudsman krijgt de bevoegdheid om kennis te nemen van klachten…”, „en het Gerecht van eerste aanleg bij de uitoefening van hun gerechtelijke taak.” wordt vervangen door „… bij de uitoefening van zijn gerechtelijke taak.” en onderstaande slotzin wordt toegevoegd: „Hij onderzoekt die klachten en brengt ter zake verslag uit.”

  • b. in lid 2 wordt „benoemd” vervangen door „gekozen”;

  • c. in lid 3 wordt „van enig lichaam” vervangen door „enige regering, instelling, orgaan of instantie”;

  • d. in lid 4 wordt na „Het Europees Parlement stelt” toegevoegd „ op eigen initiatief volgens een bijzondere wetgevingsprocedure bij verordeningen”.

184. In artikel 196, tweede alinea, wordt „in buitengewone zitting” vervangen door „in buitengewone vergaderperiode” en wordt „van zijn leden” vervangen door „van de leden waaruit het bestaat”.

185. Artikel 197 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. de eerste alinea wordt geschrapt;

  • b. de tweede alinea wordt vervangen door:

    „De Commissie kan alle vergaderingen bijwonen en wordt op haar verzoek gehoord.”;

  • c. De vierde alinea wordt vervangen door:

    „De Europese Raad en de Raad worden door het Europees Parlement gehoord onder de voorwaarden waarin het reglement van orde van de Europese Raad en het reglement van orde van de Raad voorzien.”

186. In artikel 198 wordt in de eerste alinea „volstrekte” geschrapt.

187. In artikel 199, tweede alinea, wordt „… bepalingen van dat reglement” vervangen door „… bepalingen van de Verdragen en dat reglement”.

188. In artikel 201 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Indien de motie van afkeuring wordt aangenomen met een meerderheid van twee derde van de uitgebrachte stemmen, welke een meerderheid van de leden van het Europees Parlement vertegenwoordigt, moeten de leden van de Commissie collectief ontslag nemen en moet ook de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid zijn functie in de Commissie neerleggen.” Zij blijven in functie en blijven de lopende zaken behartigen totdat overeenkomstig artikel 9 D van het Verdrag betreffende de Europese Unie in hun vervanging is voorzien. In dat geval verstrijkt de ambtsperiode van de ter vervanging benoemde Commissieleden op de datum waarop de ambtstermijn van de collectief tot ontslag gedwongen Commissieleden zou zijn verstreken.”

Europese raad

189. Onderstaande nieuwe afdeling 1 bis en onderstaande nieuwe artikelen 201 bis en 201 ter worden ingevoegd:

„Afdeling 1 bis De Europese Raad
Artikel 201 bis
  • 1. Ieder lid van de Europese Raad kan slechts door één ander lid worden gemachtigd om namens hem te stemmen.

    Artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 205, lid 2, van dit Verdrag zijn van toepassing op de Europese Raad wanneer deze met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit. Wanneer de Europese Raad zich in een stemming uitspreekt, nemen de voorzitter van de Europese Raad en die van de Commissie niet aan de stemming deel.

    Onthouding van stemming door aanwezige of vertegenwoordigde leden vormt geen beletsel voor het vaststellen van beslissingen van de Europese Raad waarvoor eenparigheid van stemmen is vereist.

  • 2. De voorzitter van het Europees Parlement kan worden uitgenodigd om door de Europese Raad te worden gehoord.

  • 3. De Europese Raad besluit met gewone meerderheid van stemmen over procedurekwesties en over de vaststelling van zijn reglement van orde.

  • 4. De Europese Raad wordt bijgestaan door het secretariaat-generaal van de Raad.

Artikel 201 ter

De Europese Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen:

  • a. een besluit houdende de lijst van Raadsformaties andere dan die van algemene zaken en buitenlandse zaken, overeenkomstig artikel 9 C, lid 6, van het Verdrag betreffende de Europese Unie vast;

  • b. een besluit betreffende het voorzitterschap van de andere Raadsformaties dan die van buitenlandse zaken, overeenkomstig artikel 9 C, lid 9, van het Verdrag betreffende de Europese Unie vast.”

Raad

190. De artikelen 202 en 203 worden geschrapt.

191. Artikel 205 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. de leden 1 en 2 worden vervangen door:

    • „1. Voor de besluiten van de Raad waarvoor een gewone meerderheid vereist is, besluit de Raad bij meerderheid van zijn leden.

    • 2. In afwijking van artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt, met ingang van 1 november 2014 en onder voorbehoud van het bepaalde in het protocol inzake de overgangsbepalingen, wanneer de Raad niet besluit op voorstel van de Commissie of van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, onder gekwalificeerde meerderheid verstaan ten minste 72% van de leden van de Raad, die lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van de Unie.

    • 3. Met ingang van 1 november 2014 en onder voorbehoud van het bepaalde in het protocol inzake de overgangsbepalingen, wordt, in de gevallen waarin, overeenkomstig de Verdragen niet alle leden van de Raad aan de stemming deelnemen, gekwalificeerde meerderheid aldus gedefinieerd:

      • a. Onder gekwalificeerde meerderheid wordt verstaan ten minste 55% van de leden van de Raad die deelnemende lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van alle deelnemende staten.

        Een blokkerende minderheid moet ten minste uit het minimum aantal van de leden van de Raad bestaan die meer dan 35% van de bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen.

      • b. In afwijking van a wordt, wanneer de Raad niet besluit op voorstel van de Commissie of van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, onder gekwalificeerde meerderheid van stemmen verstaan ten minste 72% van de leden van de Raad die deelnemende lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van alle deelnemende staten.”

  • b. lid 4 wordt geschrapt en lid 3 wordt lid 4.

192. Artikel 207 wordt vervangen door:

„Artikel 207
  • 1. Een comité, bestaande uit de permanente vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de werkzaamheden van de Raad en voor de uitvoering van de door de Raad verstrekte opdrachten. Het comité kan in de in het reglement van orde van de Raad genoemde gevallen procedurebesluiten nemen.

  • 2. De Raad wordt bijgestaan door een secretariaat-generaal onder leiding van een secretaris-generaal, die door de Raad wordt benoemd.

    De Raad beslist met gewone meerderheid van stemmen over de organisatie van het secretariaat-generaal.

  • 3. De Raad besluit bij gewone meerderheid van stemmen over procedurekwesties en over de vaststelling van zijn reglement van orde.”

193. Aan artikel 208 wordt de volgende slotzin toegevoegd: „Indien de Commissie geen voorstellen doet, stelt zij de Raad in kennis van de redenen daarvoor.”

194. In artikel 209 wordt „advies” vervangen door „raadpleging”.

195. Artikel 210 wordt vervangen door:

„Artikel 210

De Raad stelt de bezoldigingen, de vergoedingen en pensioenen van de voorzitter van de Europese Raad, van de voorzitter van de Commissie, van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, van de leden van de Commissie, van de presidenten, de leden en de griffiers van het Hof van Justitie van de Europese Unie, alsmede van de secretaris-generaal van de Raad, vast. De Raad stelt tevens alle vergoedingen vast welke als beloning kunnen gelden.”

Commissie

196. Artikel 211 wordt geschrapt. Een artikel 211 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 211 bis

Overeenkomstig artikel 9 D, lid 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden de leden van de Commissie gekozen volgens een toerbeurtsysteem dat door de Europese Raad met eenparigheid van stemmen wordt vastgesteld en dat stoelt op de onderstaande beginselen:

  • a. de lidstaten worden volstrekt gelijk behandeld wat betreft de bepaling van de volgorde en de ambtstermijn van hun onderdanen als leden van de Commissie; derhalve kan het verschil tussen het totale aantal mandaten van onderdanen van twee willekeurige lidstaten nooit meer dan één bedragen;

  • b. behoudens het bepaalde onder a, weerspiegelt de samenstelling van de Commissie te allen tijde in voldoende mate de demografische en geografische verscheidenheid van alle lidstaten.”

197. Artikel 212 wordt lid 2 van artikel 218.

198. In artikel 213 wordt lid 1 geschrapt en blijft lid 2 ongenummerd; de eerste twee alinea’s worden samengevoegd en luiden als volgt:

„Zij onthouden zich van iedere handeling welke onverenigbaar is met het karakter van hun ambt. De lidstaten eerbiedigen hun onafhankelijkheid en trachten niet hen te beïnvloeden bij de uitvoering van hun taak.”

199. Artikel 214 wordt ingetrokken.

200. Artikel 215 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. de tweede alinea wordt vervangen door onderstaande twee alinea’s:

    „In geval van vrijwillig ontslag, ontslag ambtshalve of overlijden, wordt het lid voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen door een nieuw lid van dezelfde nationaliteit, dat overeenkomstig de criteria van artikel 9 D, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, in onderlinge overeenstemming met de voorzitter van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement door de Raad wordt benoemd.

    De Raad kan, met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de voorzitter van de Commissie besluiten dat in een dergelijke vacature niet behoeft te worden voorzien, met name indien de resterende duur van de ambtstermijn van het lid kort is.”;

  • b. onderstaande nieuwe, vijfde alinea wordt ingevoegd:

    „In geval van vrijwillig ontslag, ontslag ambtshalve of overlijden, wordt de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid voor de verdere duur van zijn ambtstermijn vervangen overeenkomstig artikel 9 E, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.”;

  • c. De laatste alinea wordt vervangen door:

    „In geval van vrijwillig ontslag van alle leden van de Commissie blijven zij in functie en blijven zij de lopende zaken behartigen totdat in hun vervanging voor het resterende deel van hun ambtstermijn is voorzien overeenkomstig artikel 9 D van het Verdrag betreffende de Europese Unie.”

201. In artikel 217 worden de leden 1, 3 en 4 geschrapt en blijft lid 2 ongenummerd. De eerste zin wordt vervangen door: „Onverminderd artikel 9 E, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden de taken van de Commissie overeenkomstig artikel 9 D, lid 6, van voornoemd Verdrag door de voorzitter gestructureerd en over de leden van de Commissie verdeeld.”

202. In artikel 218 wordt lid 1 geschrapt. Lid 2 wordt lid 1 en „overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag” wordt geschrapt. Een lid 2 wordt toegevoegd, met de tekst van artikel 212.

203. In artikel 219, eerste alinea, wordt „van het in artikel 213 bepaalde aantal leden” vervangen door „van haar leden” en de tweede alinea wordt vervangen door „Het quorum wordt bepaald in het reglement van orde”.

Hof van Justitie

204. In het opschrift bij de vierde afdeling wordt „van de Europese Unie” toegevoegd.

205. Artikel 220 wordt ingetrokken.

206. In artikel 221 wordt de eerste alinea geschrapt.

207. In artikel 223 wordt aan het eind van de eerste alinea toegevoegd „… na raadpleging van het in artikel 224 bis bedoelde comité.”

208. In artikel 224, eerste alinea, wordt de eerste zin geschrapt en na „rechters” wordt toegevoegd „van het Gerecht”. In de tweede alinea wordt aan de tweede zin toegevoegd „… na raadpleging van het in artikel 224 bis bedoelde comité.”

209. Een nieuw artikel 224 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 224 bis

Er wordt een comité opgericht dat de lidstaten van advies dient over de geschiktheid van de kandidaten voor de uitoefening van de ambten van rechter en advocaat-generaal van het Hof van Justitie en van het Gerecht, voordat de regeringen van de lidstaten overgaan tot de benoemingen overeenkomstig de artikelen 223 en 224.

Het comité bestaat uit zeven personen, gekozen uit voormalige leden van het Hof van Justitie en van het Gerecht, personen die de hoogste nationale rechterlijke ambten bekleden en personen die bekend staan als kundige rechtsgeleerden, waarvan er één wordt voorgedragen door het Europees Parlement. De Raad stelt een besluit vast houdende bepaling van de werkwijze van dit comité, alsmede een besluit tot benoeming van de leden. De Raad besluit op initiatief van de president van het Hof van Justitie.”

210. In artikel 225, lid 1, eerste alinea, eerste zin, wordt „… die waarvoor een rechterlijke kamer bevoegd is en die …” vervangen door „… die waarvoor een krachtens artikel 225 A ingestelde gespecialiseerde rechtbank bevoegd is en die …” en wordt in lid 2, eerste alinea, „krachtens artikel 225 A ingestelde” geschrapt.

211. Artikel 225 A wordt als volgt gewijzigd:

  • a. De eerste alinea wordt vervangen door:

    „Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, gespecialiseerde rechtbanken instellen die worden toegevoegd aan het Gerecht, en die in eerste aanleg kennis nemen van bepaalde categorieën van beroepen in specifieke aangelegenheden. Het Europees Parlement en de Raad besluiten bij verordeningen hetzij op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Hof van Justitie, hetzij op verzoek van het Hof van Justitie en na raadpleging van de Commissie.”;

  • b. in de tweede alinea wordt „het besluit” vervangen door „de verordening” en wordt „die kamer” vervangen door „die rechtbank”:

  • c. in de derde alinea wordt „het besluit tot instelling van de kamer” vervangen door „de verordening tot instelling van de gespecialiseerde rechtbank”;

  • d. in de zesde alinea wordt „het besluit” vervangen door „de verordening” en wordt aan het eind de volgende zin toegevoegd: „Titel I van het statuut en artikel 64 daarvan zijn in ieder geval van toepassing op de gespecialiseerde rechtbanken.”

212. Artikel 228 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 2 worden de eerste en de tweede alinea vervangen door onderstaande tekst, die de eerste alinea wordt:

    • „2. Indien de Commissie van oordeel is dat de betrokken lidstaat niet het nodige heeft gedaan om gevolg te geven aan het arrest van het Hof, kan zij, nadat zij deze staat de mogelijkheid heeft geboden zijn opmerkingen in te dienen, de zaak voor het Hof brengen. De Commissie vermeldt het bedrag van de door de betrokken lidstaat te betalen forfaitaire som of dwangsom die zij in de gegeven omstandigheden passend acht.”

    In de derde, thans de tweede alinea, wordt na „het Hof” „van Justitie” geschrapt.

  • b. het volgende lid 3 wordt toegevoegd:

    • „3. Wanneer de Commissie bij het Hof een zaak aanhangig maakt op grond van artikel 226 omdat zij van oordeel is dat de betrokken lidstaat zijn verplichting tot mededeling van maatregelen ter omzetting van een volgens een wetgevingsprocedure aangenomen richtlijn niet is nagekomen, kan de Commissie, indien zij dit passend acht, aangeven wat haars inziens gezien de omstandigheden een redelijke hoogte is voor de door deze lidstaat te betalen forfaitaire som of dwangsom.

      Indien het Hof de niet-nakoming vaststelt, kan het de betrokken lidstaat de betaling van een forfaitaire som of een dwangsom opleggen die niet hoger is dan de Commissie heeft aangegeven. De verplichting tot betaling gaat in op de door het Hof in zijn arrest bepaalde datum.”

213. In artikel 229 A wordt „… kan de Raad op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen…” vervangen door „… kan de Raad, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen…” en de woorden „communautaire industriële eigendomsrechten” worden vervangen door „Europese industriële eigendomsrechten”. De laatste zin wordt vervangen door: „Deze bepalingen treden pas in werking nadat zij door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen zijn goedgekeurd.”

214. Artikel 230 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in de eerste alinea wordt „… handelingen van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk,…” vervangen door „… wetgevingshandelingen…”, wordt na „Europees Parlement” toegevoegd „en de Europese Raad”, en aan de alinea wordt toegevoegd: „Het gaat ook de wettigheid na van de handelingen van de organen of instanties van de Unie waarmee rechtsgevolgen ten aanzien van derden worden beoogd.”;

  • b. in de derde alinea wordt „…door de Rekenkamer of de Europese Centrale Bank ingesteld beroep dat op vrijwaring van hun prerogatieven is gericht.” vervangen door „ … door de Rekenkamer, de Europese Centrale Bank of het Comité van de Regio’s ingesteld beroep dat op vrijwaring van hun prerogatieven is gericht.”;

  • c. De vierde alinea wordt vervangen door:

    „Iedere natuurlijke of rechtspersoon kan onder de in de eerste en tweede alinea vastgestelde voorwaarden beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn of die hem rechtstreeks en individueel raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen.”;

  • d. de vijfde alinea wordt de zesde alinea en de onderstaande nieuwe vijfde alinea wordt ingevoegd:

    „De handelingen tot oprichting van organen en instanties van de Unie kunnen voorzien in bijzondere voorwaarden en bepalingen inzake de beroepen welke door natuurlijke of rechtspersonen worden ingesteld tegen handelingen van deze organen of instanties waarmee rechtsgevolgen ten aanzien van hen worden beoogd.”;

215. In artikel 231 wordt de tweede alinea vervangen door: „Het Hof van Justitie bepaalt evenwel, zo het dit nodig oordeelt, welke gevolgen van de vernietigde handeling als definitief moeten worden beschouwd.”.

216. Artikel 232 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in de eerste alinea wordt „de Europese Raad” toegevoegd na „Europees Parlement”, wordt „of de Europese Centrale Bank” toegevoegd na „Commissie”, wordt „of” vóór „de Commissie” vervangen door een komma en wordt aan het eind toegevoegd: „Dit artikel is onder dezelfde voorwaarden van toepassing op de organen en de instanties van de Unie die nalaten een besluit te nemen.”

  • b. in de derde alinea wordt „, organen of instanties” toegevoegd na „een der instellingen”;

  • c. de vierde alinea wordt geschrapt.

217. In artikel 233, eerste alinea, wordt „of de instellingen” geschrapt, evenals „respectievelijk zijn”; de derde alinea wordt geschrapt.

218. In artikel 234, eerste alinea, onder b, wordt „en van de Europese Centrale Bank” geschrapt, en c vervalt. Aan het artikel wordt de volgende alinea toegevoegd: „Indien een dergelijke vraag wordt opgeworpen in een bij een nationale rechterlijke instantie aanhangige zaak betreffende een gedetineerde persoon, doet het Hof zo spoedig mogelijk uitspraak.”

219. In artikel 235 wordt de verwijzing naar artikel 288, tweede alinea, vervangen door een verwijzing naar artikel 288, tweede en derde alinea.

220. Onderstaand nieuw artikel 235 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 235 bis

Het Hof van Justitie kan uitsluitend op verzoek van de lidstaat ten aanzien waarvan de Europese Raad of de Raad een constatering heeft gedaan en uitsluitend wat de naleving van de procedurele bepalingen van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie betreft uitspraak doen over de wettigheid van een handeling die door de Europese Raad of door de Raad krachtens dit artikel is vastgesteld.

Dit verzoek moet binnen een maand na de constatering worden gedaan. Het Hof doet een uitspraak binnen een maand na de datum van het verzoek.”

221. In artikel 236 wordt „in het statuut of voortvloeiende uit de regeling welke voor hen toepasselijk is.” vervangen door „in het statuut van de ambtenaren van de Unie en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Unie.”.

222. In artikel 237, onder d., in de tweede zin, wordt „van bestuur” toegevoegd na „De Raad” en aan het eind wordt „van Justitie” na „Hof” geschrapt.

223. Twee nieuwe artikelen 240 bis en 240 ter worden ingevoegd:

„Artikel 240 bis

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is niet bevoegd ten aanzien van de bepalingen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid noch ten aanzien van de op grond daarvan vastgestelde besluiten.

Het Hof is evenwel bevoegd om toezicht te houden op de naleving van artikel 25 ter van het Verdrag betreffende de Europese Unie en uitspraak te doen inzake beroepen die onder de in artikel 230, vierde alinea, van dit Verdrag bepaalde voorwaarden worden ingesteld betreffende het toezicht op de wettigheid van besluiten houdende beperkende maatregelen jegens natuurlijke personen of rechtspersonen, die door de Raad op grond van titel V, hoofdstuk 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn vastgesteld.

Artikel 240 ter

Bij de uitoefening van zijn taken in verband met de bepalingen in de hoofdstukken 4 en 5 van titel IV van het derde deel, betreffende de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is het Hof van Justitie van de Europese Unie niet bevoegd om de geldigheid of de evenredigheid na te gaan van operaties van de politie of van andere instanties belast met wetshandhaving in een lidstaat, noch om zich uit te spreken over de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid.

224. Artikel 241 wordt vervangen door:

„Artikel 241

Iedere partij kan, ook na het verstrijken van de in artikel 230, vijfde alinea bedoelde termijn, naar aanleiding van een geschil waarbij een door een instelling, een orgaan of een instantie van de Unie vastgestelde handeling van algemene strekking in het geding is, de in artikel 230, tweede alinea, bedoelde middelen aanvoeren om voor het Hof van Justitie van de Europese Unie de niet-toepasselijkheid van deze handeling in te roepen.”

225. In artikel 242, tweede zin, wordt na „het Hof” „van Justitie” geschrapt.

226. In artikel 245 wordt de tweede alinea vervangen door:

„Het Europees Parlement en de Raad kunnen, volgens de gewone wetgevingsprocedure, het statuut wijzigen, met uitzondering van titel I en artikel 64 daarvan. Het Europees Parlement en de Raad besluiten hetzij op verzoek van het Hof van Justitie en na raadpleging van de Commissie, hetzij op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Hof van Justitie.”

De Europese Centrale Bank

227. Afdeling 4 bis en artikel 245 bis worden ingevoegd:

„Afdeling 4 bis De Europese Centrale Bank
Artikel 245 bis
  • 1. De Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken vormen het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESBC). De Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken van de lidstaten die de euro als munt hebben, welke het eurostelsel vormen, voeren het monetair beleid van de Unie.

  • 2. Het ESBC wordt geleid door de besluitvormingsorganen van de Europese Centrale Bank. Het hoofddoel van het ESCB is het handhaven van prijsstabiliteit. Onverminderd deze doelstelling ondersteunt het stelsel het algemeen economisch beleid in de Unie teneinde bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie.

  • 3. De Europese Centrale Bank bezit rechtspersoonlijkheid. Zij heeft het alleenrecht machtiging te geven tot uitgifte van de euro. Zij is onafhankelijk, zowel bij de uitoefening van haar bevoegdheden als met betrekking tot het beheer van haar financiële middelen. De instellingen, organen en instanties van de Unie en de regeringen van de lidstaten eerbiedigen deze onafhankelijkheid.

  • 4. De Europese Centrale Bank neemt de maatregelen die nodig zijn om haar taken te vervullen overeenkomstig de artikelen 105 tot en met 111 bis en artikel 115 C en de door de statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank bepaalde voorwaarden. Overeenkomstig voornoemde artikelen behouden de lidstaten die de euro niet als munt hebben en hun centrale banken hun bevoegdheden op monetair gebied.

  • 5. Op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen, wordt de Europese Centrale Bank geraadpleegd over ieder ontwerp van een handeling van de Unie, alsmede over ieder ontwerp van regelgeving op nationaal niveau, en kan zij advies uitbrengen.”

228. Een artikel 245 ter wordt ingevoegd, met de tekst van artikel 112; het wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1 wordt na „… nationale centrale banken” ingevoegd „van de lidstaten die de euro als munt hebben”;

  • b. in lid 2 vervalt de verdeling in a en b; littera a wordt de eerste alinea en de drie alinea’s van b worden respectievelijk de tweede, de derde en de vierde alinea; in de tweede alinea, wordt „door de regeringen van de lidstaten op het niveau van de staatshoofden en regeringsleiders benoemd” vervangen door „met gekwalificeerde meerderheid door de Europese Raad benoemd”.

229. Een artikel 245 quater wordt ingevoegd, met de tekst van artikel 113;

Rekenkamer

230. In artikel 246 wordt aan het eind toegevoegd „van de Unie” en de onderstaande alinea wordt ingevoegd als tweede alinea:

„In de Rekenkamer heeft één onderdaan van iedere lidstaat zitting. De leden van de Rekenkamer oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit, in het algemeen belang van de Unie.”

231. Artikel 247 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. lid 1 en de eerste alinea van lid 4 vervallen. De leden 2 tot en met 9 worden de leden 1 tot en met 8;

  • b. in lid 2, hernummerd tot 1, wordt „land” vervangen door „staat”;

  • c. in lid 4, hernummerd tot 3, wordt „zij” vervangen door „de leden van de Rekenkamer”.

232. In artikel 248 wordt „orgaan” vervangen door „orgaan of ingestelde instantie”.

De rechtshandelingen van de unie

233. Het opschrift van hoofdstuk 2 wordt vervangen door „Rechtshandelingen van de Unie, vaststellingsprocedures en overige bepalingen”.

234. Boven artikel 249 wordt een eerste afdeling ingevoegd:

„Eerste Afdeling Rechtshandelingen van de Unie”

235. Artikel 249 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. De eerste alinea wordt vervangen door:

    „Teneinde de bevoegdheden van de Unie te kunnen uitoefenen, stellen de instellingen verordeningen, richtlijnen, besluiten, aanbevelingen en adviezen vast.”

  • b. De vierde alinea wordt vervangen door:

    „Een besluit is verbindend in al haar onderdelen. Indien de adressaten worden vermeld, is zij alleen voor hen verbindend.”

236. De nieuwe artikelen 249 A tot en met 249 D worden ingevoegd:

„Artikel 249 A
  • 1. De gewone wetgevingsprocedure behelst de vaststelling van een verordening, een richtlijn of een besluit, door het Europees Parlement en de Raad tezamen, op voorstel van de Commissie. Deze procedure wordt beschreven in artikel 251.

  • 2. In de bij de Verdragen bepaalde specifieke gevallen bestaat een bijzondere wetgevingsprocedure in de vaststelling van een verordening, een richtlijn of een besluit door het Europees Parlement met deelname van de Raad, of door de Raad met deelname van het Europees Parlement.

  • 3. De volgens een wetgevingsprocedure vastgestelde rechtshandelingen vormen wetgevingshandelingen.

  • 4. In de bij de Verdragen bepaalde specifieke gevallen kunnen wetgevingshandelingen op initiatief van een groep lidstaten of van het Europees Parlement, op aanbeveling van de Europese Centrale Bank of op verzoek van het Hof van Justitie of van de Europese Investeringsbank worden vastgesteld.

Artikel 249 B
  • 1. In een wetgevingshandeling kan aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen niet-wetgevingshandelingen van algemene strekking vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-wezenlijke onderdelen van de wetgevingshandeling.

    In de wetgevingshandelingen worden uitdrukkelijk de doelstellingen, de inhoud, de strekking en de duur van de bevoegdheidsdelegatie afgebakend. Wezenlijke onderdelen van een gebied worden uitsluitend bij een wetgevingshandeling geregeld en kunnen derhalve niet het voorwerp zijn van bevoegdheidsdelegatie.

  • 2. In de wetgevingshandelingen worden de voorwaarden waaraan de delegatie is onderworpen, uitdrukkelijk vastgesteld. Dit kunnen de volgende voorwaarden zijn:

    • a. het Europees Parlement of de Raad kan besluiten de delegatie in te trekken;

    • b. de gedelegeerde handeling kan pas in werking treden indien het Europees Parlement of de Raad binnen de in de wetgevingshandeling gestelde termijn geen bezwaar heeft aangetekend.

    Voor de toepassing van het bepaalde onder a en b besluit het Europees Parlement bij meerderheid van zijn leden en besluit de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

  • 3. In de titel van de gedelegeerde handelingen wordt het bijvoeglijk naamwoord „gedelegeerde” toegevoegd.

Artikel 249 C
  • 1. De lidstaten nemen alle maatregelen van intern recht die nodig zijn ter uitvoering van de juridisch bindende handelingen van de Unie.

  • 2. Indien het nodig is dat juridisch bindende handelingen van de Unie volgens eenvormige voorwaarden worden uitgevoerd, worden bij die handelingen aan de Commissie, of, in naar behoren gemotiveerde specifieke gevallen en in de bij de artikelen 11 en 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalde gevallen, aan de Raad uitvoeringsbevoegdheden toegekend.

  • 3. Voor de toepassing van lid 2 leggen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen vooraf de algemene voorschriften en beginselen vast die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.

  • 4. In de titel van uitvoeringshandelingen wordt „uitvoerings-” toegevoegd.

Artikel 249 D

De Raad stelt aanbevelingen vast. De Raad besluit op voorstel van de Commissie in alle gevallen waarin in de Verdragen is bepaald dat hij handelingen op voorstel van de Commissie vaststelt. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen op de gebieden waarop handelingen van de Unie met eenparigheid van stemmen moeten worden vastgesteld. De Commissie, alsmede de Europese Centrale Bank in de in de Verdragen bepaalde specifieke gevallen, stellen aanbevelingen vast.”

Vaststellingsprocedures en overige bepalingen

237. Vóór artikel 250 wordt een tweede afdeling toegevoegd „Vaststellingsprocedures en overige bepalingen”.

238. In artikel 250 wordt lid 1 vervangen door de onderstaande tekst:

  • „1. Wanneer de Raad uit hoofde van de Verdragen op voorstel van de Commissie besluit, kan hij dat voorstel slechts met eenparigheid van stemmen wijzigen, behalve in de gevallen als bedoeld in artikel251, leden 10 en 13, artikel268, artikel 270 bis, artikel 124 en artikel 273, tweede alinea.”

239. Artikel 251 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1 wordt „naar dit artikel” vervangen door „naar de gewone wetgevingsprocedure”

  • b. lid 2, tweede en derde alinea, en de leden 3 tot en met 7, worden vervangen door:

    „Eerste lezing

    • 3. Het Europees Parlement stelt zijn standpunt in eerste lezing vast en deelt het mee aan de Raad.

    • 4. Indien de Raad het standpunt van het Europees Parlement goedkeurt, wordt de betrokken handeling vastgesteld in de formulering die overeenstemt met het standpunt van het Europees Parlement.

    • 5. Indien de Raad het standpunt van het Europees Parlement niet goedkeurt, stelt hij zijn standpunt in eerste lezing vast en deelt hij dit mee aan het Europees Parlement.

    • 6. De Raad stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van zijn redenen voor het vaststellen van zijn standpunt in eerste lezing. De Commissie stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van haar standpunt.

    Tweede lezing

    • 7. Indien het Europees Parlement binnen een termijn van drie maanden na deze mededeling:

      • a. het standpunt van de Raad in eerste lezing goedkeurt of zich niet heeft uitgesproken, wordt de betrokken handeling geacht te zijn vastgesteld in de formulering die overeenstemt met het standpunt van de Raad;

      • b. het standpunt van de Raad in eerste lezing met een meerderheid van zijn leden verwerpt, wordt de voorgestelde handeling geacht niet te zijn vastgesteld;

      • c. met een meerderheid van zijn leden amendementen op het standpunt van de Raad in eerste lezing voorstelt, wordt de aldus geamendeerde tekst toegezonden aan de Raad en aan de Commissie, die advies over deze amendementen uitbrengt.

    • 8. Indien de Raad binnen een termijn van drie maanden na ontvangst van de amendementen van het Europees Parlement met gekwalificeerde meerderheid van stemmen:

      • a. al deze amendementen goedkeurt, wordt de betrokken handeling geacht te zijn vastgesteld;

      • b. niet alle amendementen goedkeurt, roept de voorzitter van de Raad, in overeenstemming met de voorzitter van het Europees Parlement, binnen zes weken het bemiddelingscomité bijeen.

    • 9. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen over de amendementen waarover de Commissie negatief advies heeft uitgebracht.

    Bemiddeling

    • 10. Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen, en heeft tot taak binnen een termijn van zes weken nadat het is bijeengeroepen, met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en met een meerderheid van de leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen, overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke ontwerptekst op basis van de standpunten van het Europees Parlement en de Raad in tweede lezing.

    • 11. De Commissie neemt aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité deel en stelt alles in het werk om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen.

    • 12. Indien het bemiddelingscomité binnen een termijn van zes weken nadat het is bijeengeroepen, geen gemeenschappelijke ontwerptekst goedkeurt, wordt de voorgestelde handeling geacht niet te zijn vastgesteld.

    Derde lezing

    • 13. Indien het bemiddelingscomité binnen die termijn een gemeenschappelijke ontwerptekst goedkeurt, beschikken het Europees Parlement en de Raad over een termijn van zes weken na deze goedkeuring om de betrokken handeling overeenkomstig die ontwerptekst vast te stellen, waarbij het Europees Parlement besluit met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen, en de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Indien zulks niet geschiedt, wordt de handeling geacht niet te zijn vastgesteld.

    • 14. De in dit artikel vermelde termijnen van drie maanden en zes weken worden, op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad, met ten hoogste één maand, respectievelijk twee weken verlengd.

    Bijzondere bepalingen

    • 15. Wanneer in de in de Verdragen bepaalde gevallen, op initiatief van een groep lidstaten, op aanbeveling van de Europese Centrale Bank of op verzoek van het Hof van Justitie de gewone wetgevingsprocedure wordt gevolgd met betrekking tot een wetgevingshandeling, zijn lid 2, lid 6, tweede zin, en lid 9 niet van toepassing.

      In die gevallen zenden het Europees Parlement en de Raad de Commissie het ontwerp van handeling alsmede hun standpunten in eerste en tweede lezing toe. Het Europees Parlement of de Raad kan de Commissie in alle fasen van de procedure om advies verzoeken; de Commissie kan ook op eigen initiatief advies uitbrengen. Indien de Commissie dat nodig acht, kan zij overeenkomstig lid 11 ook deelnemen aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité.”

240. Artikel 252 wordt geschrapt. Een artikel 252 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 252 bis

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie raadplegen elkaar en bepalen in onderlinge overeenstemming de wijze waarop zij samenwerken. Daartoe kunnen zij, met inachtneming van de Verdragen, interinstitutionele akkoorden sluiten die een bindend karakter kunnen hebben.”

241. Artikel 253 wordt vervangen door:

„Artikel 253

Wanneer de Verdragen niet bepalen welk soort van handeling moet worden vastgesteld, maken de instellingen zelf per afzonderlijk geval een keuze, met inachtneming van de toepasselijke procedures en van het evenredigheidsbeginsel.

Rechtshandelingen worden met redenen omkleed en verwijzen naar de voorstellen, initiatieven, aanbevelingen, verzoeken of adviezen waarin de Verdragen voorzien.

Indien bij het Europees Parlement en de Raad een ontwerp van wetgevingshandeling is ingediend, stellen zij geen handelingen vast waarin de op het betrokken gebied toepasselijke wetgevingsprocedure niet voorziet.”

242. Artikel 254 wordt vervangen door:

„Artikel 254
  • 1. Wetgevingshandelingen die volgens de gewone wetgevingsprocedure zijn vastgesteld, worden door de voorzitter van het Europees Parlement en door de voorzitter van de Raad ondertekend.

    De volgens een bijzondere wetgevingsprocedure vastgestelde wetgevingshandelingen worden ondertekend door de voorzitter van de instelling waardoor zij zijn vastgesteld.

    De wetgevingshandelingen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij treden in werking op de datum die zij daartoe bepalen of, bij gebreke daarvan, op de twintigste dag volgende op die van hun bekendmaking.

  • 2. Niet-wetgevingshandelingen, vastgesteld in de vorm van verordeningen, richtlijnen en besluiten, worden ondertekend door de voorzitter van de instelling waardoor zij zijn vastgesteld.

    De verordeningen, de richtlijnen die tot alle lidstaten gericht zijn, evenals de besluiten, worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij treden in werking op de datum die zij daartoe bepalen of, bij gebreke daarvan, op de twintigste dag volgende op die van hun bekendmaking.

    Van de overige richtlijnen en van de besluiten die de adressaten vermelden, wordt kennis gegeven aan hen tot wie zij zijn gericht; zij worden door deze kennisgeving van kracht.”

243. Onderstaand nieuw artikel 254 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 254 bis
  • 1. Bij de vervulling van hun taken steunen de instellingen, organen en instanties van de Unie op een open, doeltreffend en onafhankelijk Europees ambtenarenapparaat.

  • 2. Met inachtneming van het statuut en de regeling vastgesteld op grond van artikel 283 stellen het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure bij verordeningen de bepalingen daartoe vast.”

244. Artikel 255 wordt artikel 16 A. Het wordt gewijzigd zoals aangegeven onder punt 28.

245. In artikel 256, eerste alinea, wordt „De beschikkingen van de Raad of van de Commissie welke” vervangen door „De besluiten van de Raad, de Commissie of de Europese Centrale Bank welke…”

Adviesorganen

246. Er worden een nieuw hoofdstuk 3 en een artikel 256 bis ingevoegd, en de hoofdstukken 3 en 4 worden respectievelijk eerste en tweede afdeling en hoofdstuk 5 wordt hoofdstuk 4.

„Hoofdstuk 3 De adviesorganen van de Europese Unie
Artikel 256 bis
  • 1. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie worden bijgestaan door een Economisch en Sociaal Comité en een Comité van de Regio’s, die een adviserende taak hebben.

  • 2. Het Economisch en Sociaal Comité bestaat uit vertegenwoordigers van de organisaties van werkgevers, werknemers en andere vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, met name sociaal-economische en culturele organisaties en burger- en beroepsorganisaties.

  • 3. Het Comité van de Regio’s bestaat uit vertegenwoordigers van de regionale en lokale gemeenschappen die in een regionaal of lokaal lichaam gekozen zijn of politiek verantwoording verschuldigd zijn aan een gekozen vergadering.

  • 4. De leden van het Economisch en Sociaal Comité en van het Comité van de Regio’s zijn niet gebonden door enig imperatief mandaat. Zij oefenen hun ambt volkomen onafhankelijk uit in het algemeen belang van de Unie.

  • 5. De in de leden 2 en 3 bedoelde regels betreffende de aard van de samenstelling van die comités worden door de Raad op gezette tijden getoetst aan de economische, sociale en demografische evolutie in de Unie. De Raad stelt daartoe op voorstel van de Commissie besluiten vast.”

Economisch en Sociaal Comité

247. De artikelen 257 en 261 worden geschrapt.

248. In artikel 258 worden de tweede en derde alinea vervangen door onderstaande alinea:

„De Raad stelt op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen een besluit vast waarbij de samenstelling van het Comité wordt bepaald.”

249. Artikel 259 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1 wordt de eerste zin wordt vervangen door: De leden van het Comité worden voor vijf jaar benoemd.”:

  • b. lid 2 wordt vervangen door:

    • „2. De Raad besluit na raadpleging van de Commissie. Hij kan de mening vragen van de Europese organisaties die representatief zijn voor de verschillende economische en sociale sectoren, en van het maatschappelijk middenveld, welke betrokken zijn bij de activiteit van de Unie.”

250. In artikel 260, eerste alinea, wordt „twee jaar” vervangen door „tweeënhalf jaar” en in de derde alinea wordt na „verzoek” toegevoegd „van het Europees Parlement,”.

251. Artikel 262 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in de eerste, tweede en derde alinea wordt vóór de Raad het Europees Parlement genoemd;

  • b. in de eerste alinea wordt „moet… worden geraadpleegd” vervangen door „wordt…. geraadpleegd”;

  • c. in de derde alinea wordt „en het advies van de gespecialiseerde afdeling” geschrapt;

  • d. de vierde alinea wordt geschrapt.

Comité van de regio’s

252. Artikel 263 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. de eerste alinea wordt geschrapt;

  • b. de derde alinea, thans de tweede alinea, wordt vervangen door de onderstaande tekst:

    „De Raad stelt op voorstel van de Commissie met eenparigheid van stemmen een besluit vast waarbij de samenstelling van het Comité wordt bepaald.”

  • c. in de eerste zin van de vierde alinea, thans de derde alinea, wordt „op voordracht van de onderscheiden lidstaten” geschrapt en wordt „vier” vervangen door „vijf”; in de vierde zin worden de woorden „de eerste alinea” vervangen door „artikel 256 bis, lid 3,”;

  • d. de laatste alinea wordt geschrapt.

253. In artikel 264, eerste alinea, wordt „twee jaar” vervangen door „tweeënhalf jaar” en in de derde alinea wordt „van het Europees Parlement,” toegevoegd na „verzoek”.

254. Artikel 265 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in de eerste, tweede, derde en laatste alinea wordt vóór de vermelding van de Raad een vermelding van het Europees Parlement ingevoegd.

  • b. in de eerste alinea wordt het woord „beide” geschrapt;

  • c. de vierde alinea wordt geschrapt;

Europese Investeringsbank

255. In artikel 266, derde alinea, wordt „op verzoek van de Commissie” vervangen door „op voorstel van de Commissie”, wordt na „statuten” toegevoegd „volgens een bijzondere wetgevingsprocedure” en worden de woorden „de artikelen 4, 11 en 12 en artikel 18, lid 5, van” geschrapt.

256. In artikel 267, onder b, wordt „voortvloeiende uit” vervangen door „teweeggebracht door” en wordt „geleidelijke instelling” vervangen door „instelling of de werking”.

Financiële bepalingen

257. Artikel 268 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in de eerste alinea wordt „, met inbegrip van die welke betrekking hebben op het Europees Sociaal Fonds,” geschrapt en de drie alinea’s worden lid 1;

  • b. de tweede alinea wordt vervangen door:

    „De jaarlijkse begroting van de Unie wordt door het Europees Parlement en de Raad vastgesteld volgens artikel 272.”

  • c. de volgende nieuwe leden 2 tot en met 6 worden ingevoegd:

    • „2. De op de begroting opgevoerde uitgaven worden toegestaan voor de duur van het begrotingsjaar, in overeenstemming met de in artikel 279 bedoelde verordening.

    • 3. Op de begroting opgevoerde uitgaven kunnen niet worden uitgevoerd dan nadat een juridisch bindende handeling van de Unie is vastgesteld die een rechtsgrond geeft aan haar optreden en aan de uitvoering van de overeenkomstige uitgave, in overeenstemming met het in artikel 279 bedoelde reglement, behoudens de daarin bepaalde uitzonderingen.

    • 4. Teneinde de begrotingsdiscipline zeker te stellen, stelt de Unie geen handelingen vast die aanzienlijke gevolgen kunnen hebben voor de begroting, zonder de verzekering te geven dat de uitgaven die uit die handelingen voortvloeien, gefinancierd kunnen worden binnen de grenzen van de eigen middelen van de Unie en met inachtneming van het in artikel 270 bis bedoelde meerjarig financieel kader.

    • 5. De begroting wordt uitgevoerd volgens het beginsel van goed financieel beheer. De lidstaten en de Unie dragen er samen zorg voor dat de op de begroting opgevoerde kredieten volgens dit beginsel worden gebruikt.

    • 6. De Unie en de lidstaten bestrijden overeenkomstig artikel 280 fraude en alle andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.”

De eigen middelen van de Unie

258. Vóór artikel 269 wordt een hoofdstuk 1, „De eigen middelen van de Unie”, ingevoegd.

259. Artikel 269 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. een nieuwe eerste alinea wordt ingevoegd:

    „De Unie voorziet zich van de middelen die nodig zijn om haar doelstellingen te verwezenlijken en aan haar beleid uitvoering te geven.”

  • b. de laatste alinea wordt vervangen door onderstaande twee alinea’s:

    „De Raad stelt, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen een besluit vast houdende de bepalingen die van toepassing zijn op het stelsel van eigen middelen van de Unie. In dit kader kunnen nieuwe categorieën van eigen middelen worden vastgesteld, dan wel bestaande categorieën worden ingetrokken. Dit besluit treedt pas in werking na door de lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen te zijn goedgekeurd.

    De Raad stelt volgens een bijzondere wetgevingsprocedure bij verordeningen de uitvoeringsmaatregelen voor het stelsel van eigen middelen van de Unie vast voor zover het krachtens de derde alinea vastgestelde besluit daarin voorziet. De Raad besluit na goedkeuring door het Europees Parlement.”

260. Artikel 270 wordt ingetrokken.

Meerjarig financieel kader

261. Een nieuw hoofdstuk 2 en een nieuw artikel 270 bis worden ingevoegd:

„Hoofdstuk 2 Meerjarig financieel kader
Artikel 270 bis
  • 1. Het meerjarig financieel kader beoogt een ordelijke ontwikkeling van de uitgaven van de Unie te waarborgen binnen de grenzen van haar eigen middelen.

    Het meerjarig financieel kader wordt vastgesteld voor een periode van ten minste vijf jaar.

    In de jaarlijkse begroting van de Unie wordt het meerjarig financieel kader in acht genomen.

  • 2. De Raad stelt volgens een bijzondere wetgevingsprocedure een verordening tot bepaling van het meerjarig financieel kader vast. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement, dat zich uitspreekt bij meerderheid van zijn leden.

    De Europese Raad kan met eenparigheid van stemmen een besluit vaststellen op grond waarvan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen kan besluiten bij de vaststelling van de in de eerste alinea bedoelde verordening.

  • 3. In het financieel kader worden de jaarlijkse maximumbedragen aan kredieten voor vastleggingen per uitgavencategorie vastgesteld, alsmede het jaarlijkse maximumbedrag van de kredieten voor betalingen. De uitgavencategorieën, die beperkt in aantal zijn, corresponderen met de grote beleidsdomeinen van de Unie.

    Het financieel kader omvat alle andere bepalingen die dienstig zijn voor het goede verloop van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

  • 4. Indien de verordening van de Raad tot bepaling van een nieuw financieel kader nog niet is vastgesteld wanneer het voorgaand financieel kader verstrijkt, blijven de maximumbedragen en de overige bepalingen betreffende het laatste jaar van het voorgaand financieel kader van toepassing totdat deze handeling vastgesteld.

  • 5. Tijdens de gehele procedure die leidt tot vaststelling van het financieel kader, nemen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie alle maatregelen die nodig zijn om de vaststelling te vergemakkelijken.”

De jaarlijkse begroting van de Unie

262. Na artikel 270 bis wordt een hoofdstuk 3, „De jaarlijkse begroting van de Unie”, ingevoegd.

263. Er wordt een artikel 270 ter ingevoegd, met de tekst van artikel 272, lid 1.

264. Artikel 271 wordt het nieuwe artikel 273 bis en wordt gewijzigd zoals aangegeven onder punt 267.

265. Artikel 272, lid 1, wordt artikel 270 ter en artikel 272, leden 2 tot en met 10 worden vervangen door:

„Artikel 272

De jaarlijkse begroting van de Unie wordt door het Europees Parlement en de Raad volgens een bijzondere wetgevingsprocedure vastgesteld overeenkomstig de volgende bepalingen:

  • 1. Iedere instelling, met uitzondering van de Europese Centrale Bank, maakt voor 1 juli een raming op van haar uitgaven voor het volgende begrotingsjaar. De Commissie voegt die ramingen samen in een ontwerpbegroting, die afwijkende ramingen mag inhouden.

    Dit ontwerp omvat een raming van de uitgaven en een raming van de ontvangsten.

  • 2. De Commissie dient uiterlijk op 1 september van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar bij het Europees Parlement en bij de Raad een voorstel in dat de ontwerpbegroting bevat.

    De Commissie kan de ontwerpbegroting in de loop van de procedure wijzigen totdat het in punt 5 bedoelde bemiddelingscomité bijeen wordt geroepen.

  • 3. De Raad stelt zijn standpunt over de ontwerpbegroting vast en deelt dit standpunt uiterlijk op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar aan het Europees Parlement mee. De Raad stelt het Europees Parlement ten volle in kennis van de redenen die hem hebben geleid tot het vaststellen van zijn standpunt.

  • 4. Indien het Europees Parlement binnen een termijn van tweeënveertig dagen na deze mededeling:

    • a. het standpunt van de Raad goedkeurt, is de begroting vastgesteld;

    • b. geen besluit heeft genomen, wordt de begroting geacht te zijn vastgesteld;

    • c. met een meerderheid van zijn leden amendementen aanneemt, wordt het aldus geamendeerde ontwerp toegezonden aan de Raad en aan de Commissie. De voorzitter van het Europees Parlement roept in overleg met de voorzitter van de Raad onverwijld het bemiddelingscomité bijeen. Het bemiddelingscomité komt evenwel niet bijeen indien de Raad het Europees Parlement binnen een termijn van tien dagen na de toezending van het ontwerp meedeelt dat hij alle amendementen van het Parlement aanvaardt.

  • 5. Het bemiddelingscomité bestaat uit de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en een gelijk aantal leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen en heeft tot taak om, op basis van de standpunten van het Europees Parlement en van de Raad, binnen een termijn van eenentwintig dagen nadat het is bijeengeroepen, met een gekwalificeerde meerderheid van de leden van de Raad of hun vertegenwoordigers en met een meerderheid van de leden die het Europees Parlement vertegenwoordigen, overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijk ontwerp.

    De Commissie neemt deel aan de werkzaamheden van het bemiddelingscomité en neemt alle initiatieven die nodig zijn om de standpunten van het Europees Parlement en de Raad nader tot elkaar te brengen.

  • 6. Indien het bemiddelingscomité binnen de in punt 5 bedoelde termijn van eenentwintig dagen overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk ontwerp, beschikken het Europees Parlement en de Raad over een termijn van veertien dagen, te rekenen vanaf de datum van deze overeenstemming, om het gemeenschappelijk ontwerp goed te keuren.

  • 7. Indien, binnen de in lid 6 genoemde termijn van veertien dagen:

    • a. zowel het Europees Parlement als de Raad het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt of geen besluit neemt, of één van deze instellingen het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt terwijl de andere geen besluit neemt, wordt de begroting geacht definitief te zijn vastgesteld overeenkomstig het gemeenschappelijk ontwerp, of

    • b. zowel het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden, als de Raad het gemeenschappelijk ontwerp afwijst, of indien één van deze instellingen het gemeenschappelijk ontwerp afwijst en de andere geen besluit neemt, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerp-begroting ingediend, of

    • c. het Europees Parlement met een meerderheid van zijn leden het gemeenschappelijk ontwerp afwijst terwijl de Raad het goedkeurt, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerpbegroting ingediend, of

    • d. het Europees Parlement het gemeenschappelijk ontwerp goedkeurt, terwijl de Raad het afwijst, kan het Europees Parlement binnen veertien dagen na de afwijzing door de Raad met een meerderheid van zijn leden en van drie vijfde van het aantal uitgebrachte stemmen besluiten alle of een aantal van de in punt 4, onder c, bedoelde amendementen te bevestigen. Indien een amendement van het Europees Parlement niet wordt bevestigd, wordt het in het bemiddelingscomité overeengekomen standpunt ten aanzien van de begrotingsonderdelen waarop het amendement betrekking heeft, ingenomen. de begroting geacht definitief te zijn vastgesteld op deze basis.

  • 8. Indien het bemiddelingscomité niet binnen de in lid 5 genoemde termijn van eenentwintig dagen overeenstemming bereikt over een gemeenschappelijk ontwerp, wordt door de Commissie een nieuwe ontwerpbegroting ingediend.

  • 9. Wanneer de in dit artikel omschreven procedure is afgesloten, constateert de voorzitter van het Europees Parlement dat de begroting definitief is vastgesteld.

  • 10. Iedere instelling oefent de haar bij dit artikel toegekende bevoegdheden uit met inachtneming van de Verdragen en van de krachtens deze Verdragen vastgestelde handelingen, in het bijzonder die welke betrekking hebben op de eigen middelen van de Unie en op het evenwicht tussen ontvangsten en uitgaven.

266. Artikel 273 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in de eerste alinea wordt „is aangenomen” vervangen door „definitief is vastgesteld”, „of per andere afdeling” wordt geschrapt en „zonder dat zij een twaalfde der bij de begroting van het vorige begrotingsjaar geopende kredieten mogen overschrijden en zonder dat deze maatregel tot gevolg mag hebben, dat de Commissie meer dan een twaalfde van de kredieten van de in voorbereiding zijnde ontwerp-begroting ter beschikking krijgt.” wordt vervangen door „met een maximum van een twaalfde van de in hetzelfde hoofdstuk van de begroting van het vorige begrotingsjaar geopende kredieten, en zonder meer dan een twaalfde te mogen bedragen van de in hetzelfde hoofdstuk van de ontwerpbegroting opgenomen kredieten.”

  • b. in de tweede alinea wordt na „De Raad kan” toegevoegd „op voorstel van de Commissie” en aan de alinea wordt toegevoegd: „…overeenkomstig het ter uitvoering van artikel 279 vastgestelde reglement. De Raad zendt dit besluit onverwijld aan het Europees Parlement.”

  • c. de derde alinea wordt geschrapt;

  • d. De laatste alinea wordt vervangen door:

    „Het in de tweede alinea bedoelde besluit voorziet in de beschikbaarstelling van de nodige middelen voor de toepassing van dit artikel, met inachtneming van de in artikel 269 bedoelde handelingen.

    Het besluit wordt van kracht op de dertigste dag volgende op de vaststelling ervan indien het Europees Parlement binnen die termijn niet bij meerderheid van zijn leden besluit die uitgaven te verminderen.”

267. Er wordt een artikel 273 bis ingevoegd, met de tekst van artikel 271; het wordt als volgt gewijzigd:

  • a. de eerste alinea wordt geschrapt;

  • b. in de derde alinea, thans de tweede alinea, wordt „voor zover nodig” geschrapt.

  • c. in de laatste alinea wordt „van het Europees Parlement, van de Raad, van de Commissie en van het Hof van Justitie” vervangen door „van de Europese Raad en van de Raad, van de Commissie, evenals van het Hof van Justitie van de Europese Unie”.

Uitvoering van de begroting en kwijtingverlening

268. Een hoofdstuk 4, „Uitvoering van de begroting en kwijtingverlening”, wordt ingevoegd vóór artikel 274, dat als volgt wordt gewijzigd:

  • a. in de eerste alinea wordt „De Commissie voert de begroting” vervangen door „De Commissie voert de begroting in samenwerking met de lidstaten”;

  • b. de tweede alinea wordt vervangen door:

    „Bij het reglement worden de met de uitvoering van de begroting verbandhoudende controle- en auditverplichtingen van de lidstaten en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden vastgesteld. Het reglement voorziet ook in de wijze waarop en de mate waarin iedere instelling haar eigen uitgaven doet.”

269. In artikel 275, wordt „aan de Raad en aan het Europees Parlement” vervangen door „aan het Europees Parlement en aan de Raad”. De onderstaande tweede alinea wordt toegevoegd:

„De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad ook een evaluatieverslag over de financiën van de Unie in, waarin de bereikte resultaten worden getoetst aan de door het Europees Parlement en de Raad krachtens artikel 276 verstrekte aanwijzingen.”

270. In artikel 276, lid 1, wordt „de rekeningen en de financiële balans genoemd in artikel 275,” vervangen door „de rekeningen, de financiële balans en het evaluatieverslag genoemd in artikel 275,”

Gemeenschappelijke financiële bepalingen

271. Vóór artikel 277 wordt een hoofdstuk 5, „Gemeenschappelijke bepalingen”, ingevoegd.

272. Artikel 277 wordt vervangen door:

„Artikel 277

Het meerjarig financieel kader en de jaarlijkse begroting luiden in euro.”

273. Artikel 279 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. lid 1 wordt vervangen door:

    • „1. „Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van de Rekenkamer bij verordeningen:

      • a. de financiële regels vast, met name betreffende de wijze waarop de begroting wordt opgesteld en uitgevoerd, alsmede de wijze waarop rekening en verantwoording wordt gedaan en de rekeningen worden nagezien;

      • b. de regels vast betreffende de controle van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren, met name van ordonnateurs en rekenplichtigen.”

  • b. in lid 2 worden „met eenparigheid van stemmen” en „advies” geschrapt.

274. De nieuwe artikelen 279 bis en 279 ter worden ingevoegd:

„Artikel 279 bis

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zien erop toe dat de Unie beschikt over de financiële middelen waarmee de Unie haar juridische verplichtingen jegens derden kan voldoen.

Artikel 279 ter

In het kader van de in dit hoofdstuk bedoelde begrotingsprocedures roept de Commissie regelmatig de voorzitters van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie bijeen. De voorzitters nemen alle maatregelen die nodig zijn om het overleg te bevorderen en de standpunten van hun respectieve instellingen dichter bij elkaar te brengen, om de uitvoering van deze titel te vergemakkelijken.”

Fraudebestrijding

275. Vóór artikel 280 wordt een hoofdstuk 6, „Fraudebestrijding”, ingevoegd.

276. Artikel 280 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. in lid 1 wordt na „de lidstaten” ingevoegd: „, alsmede in de instellingen, organen en instanties van de Unie,”

  • b. in lid 4 wordt na „in de lidstaten” ingevoegd „alsmede in de instellingen, de organen en de instanties van de Unie” en de laatste zin wordt geschrapt.

Nauwere samenwerking

277. Na artikel 280 wordt een titel III, „Nauwere samenwerking”, ingevoegd.

278. De volgende artikelen 280 A tot en met 280 I worden ingevoegd die, samen met artikel 10 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de artikelen 27 A tot en met 27 E, 40 tot en met 40 B van het huidige Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 11 tot en met 11 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vervangen:

„Artikel 280 A

Bij nauwere samenwerking worden de Verdragen en het recht van de Unie geëerbiedigd.

Nauwere samenwerking mag geen afbreuk doen aan de interne markt, noch aan de economische, sociale en territoriale samenhang. Zij mag geen belemmering of discriminatie in de handel tussen de lidstaten vormen, en zij mag de mededinging tussen de lidstaten niet verstoren.

Artikel 280 B

Bij nauwere samenwerking worden de bevoegdheden, rechten en verplichtingen van de niet-deelnemende lidstaten geëerbiedigd. De niet-deelnemende lidstaten belemmeren niet de uitvoering ervan door de deelnemende lidstaten.

Artikel 280 C
  • 1. Nauwere samenwerking staat open voor alle lidstaten op het moment waarop zij wordt aangegaan, mits de deelnemingsvoorwaarden worden nageleefd die eventueel zijn vastgesteld bij het besluit waarbij toestemming wordt verleend. Deelneming op een later tijdstip blijft steeds mogelijk, mits, naast de genoemde voorwaarden, de in dit kader reeds vastgestelde handelingen worden nageleefd.

    De Commissie en de aan een nauwere samenwerking deelnemende lidstaten, zien erop toe dat de deelneming van zoveel mogelijk lidstaten wordt bevorderd.

  • 2. De Commissie en in voorkomend geval de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid stellen het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte van het verloop van de nauwere samenwerking.

Artikel 280 D
  • 1. De lidstaten die onderling een nauwere samenwerking wensen aan te gaan op een van de gebieden die onder de Verdragen vallen, met uitzondering van de gebieden van exclusieve bevoegdheid en het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, richten een verzoek tot de Commissie, met opgave van het toepassingsgebied en de met de voorgenomen nauwere samenwerking nagestreefde doelstellingen. De Commissie kan bij de Raad een voorstel in die zin indienen. Indien de Commissie geen voorstel indient, deelt zij de redenen daarvan mee aan de betrokken lidstaten.

    De toestemming om een in de eerste alinea 1 bedoelde nauwere samenwerking aan te gaan, wordt verleend door de Raad, op voorstel van de Commissie en na goedkeuring door het Europees Parlement.

  • 2. De lidstaten die onderling een nauwere samenwerking wensen aan te gaan in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, richten een verzoek tot de Raad. Het verzoek wordt doorgezonden aan de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, die advies uitbrengt over de samenhang van de voorgenomen nauwere samenwerking met het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, alsmede aan de Commissie, die advies uitbrengt over met name de samenhang van de voorgenomen nauwere samenwerking met het beleid van de Unie op andere gebieden. Het verzoek wordt ter informatie ook toegezonden aan het Europees Parlement.

    De toestemming om een nauwere samenwerking aan te gaan, wordt verleend bij een besluit van de Raad, die met eenparigheid van stemmen besluit.

Artikel 280 E

Alle leden van de Raad kunnen deelnemen aan de beraadslagingen van de Raad, maar alleen de leden van de Raad die de aan een nauwere samenwerking deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, nemen deel aan de stemming.

Eenparigheid van stemmen wordt alleen door de stemmen van de vertegenwoordigers van de deelnemende staten gevormd.

De gekwalificeerde meerderheid wordt bepaald overeenkomstig artikel 205, lid 3.

Artikel 280 F
  • 1. Een lidstaat die wil deelnemen aan een bestaande nauwere samenwerking op een van de in artikel 280 D, lid 1 bedoelde gebieden, stelt de Raad en de Commissie van zijn voornemen in kennis.

    Binnen vier maanden na ontvangst van de kennisgeving bevestigt de Commissie de deelneming van de betrokken lidstaat. Zij constateert, in voorkomend geval, dat aan de voorwaarden voor deelneming is voldaan en stelt de nodige overgangsmaatregelen vast voor de toepassing van de reeds in het kader van de nauwere samenwerking vastgestelde handelingen.

    Is de Commissie evenwel van mening dat aan de voorwaarden voor deelneming niet is voldaan, dan geeft zij aanwijzingen omtrent de te nemen maatregelen opdat aan deze voorwaarden wel wordt voldaan, en stelt zij een termijn vast waarbinnen zij het verzoek opnieuw in overweging zal nemen. Bij het verstrijken van die termijn neemt zij het verzoek opnieuw in overweging overeenkomstig de in de tweede alinea omschreven procedure. Indien de Commissie van mening is dat aan de voorwaarden voor deelneming nog steeds niet is voldaan, kan de betrokken lidstaat de kwestie voorleggen aan de Raad, die zich uitspreekt over het verzoek. De Raad besluit overeenkomstig artikel 280 E. Hij kan ook, op voorstel van de Commissie, de in de tweede alinea bedoelde overgangsmaatregelen vaststellen.

  • 2. Een lidstaat die wil deelnemen aan een bestaande nauwere samenwerking in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, stelt de Raad, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de Commissie van zijn voornemen in kennis.

    De Raad bevestigt de deelneming van de betrokken lidstaat, na de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid te hebben geraadpleegd en na in voorkomend geval te hebben geconstateerd dat aan de voorwaarden voor deelneming is voldaan. De Raad kan op voorstel van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid ook de nodige overgangsbepalingen vaststellen voor de toepassing van de handelingen die al zijn vastgesteld in het kader van de nauwere samenwerking. Is de Raad evenwel van mening dat aan de voorwaarden voor deelneming niet is voldaan, dan geeft hij aanwijzingen omtrent de te nemen maatregelen opdat aan deze voorwaarden wel wordt voldaan, en stelt hij een termijn vast waarbinnen hij het verzoek tot deelneming opnieuw in overweging zal nemen.

    Voor de toepassing van dit lid besluit de Raad met eenparigheid van stemmen en overeenkomstig artikel 280 E.

Artikel 280 G

De uitgaven die voortvloeien uit de uitvoering van een nauwere samenwerking, met uitzondering van de administratieve kosten voor de instellingen, komen ten laste van de deelnemende lidstaten, tenzij de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen van al zijn leden anders besluit.

Artikel 280 H
  • 1. Indien een bepaling van de Verdragen die in het kader van een nauwere samenwerking kan worden toegepast, bepaalt dat de Raad met eenparigheid van stemmen besluit, kan de Raad met eenparigheid van stemmen overeenkomstig het bepaalde in artikel 280 E, een besluit vaststellen waarin wordt bepaald dat hij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen zal besluiten.

  • 2. Indien een bepaling van de Verdragen die in het kader van een nauwere samenwerking kan worden toegepast, bepaalt dat de Raad handelingen volgens een bijzondere wetgevingsprocedure vaststelt, kan de Raad met eenparigheid van stemmen overeenkomstig het bepaalde in artikel 280 E, een besluit vaststellen waarin wordt bepaald dat hij volgens de gewone wetgevingsprocedure zal besluiten. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.

  • 3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op besluiten die gevolgen hebben op militair of defensiegebied.

Artikel 280 I

De Raad en de Commissie zorgen voor de samenhang van ieder optreden in het kader van een nauwere samenwerking, zowel onderling als met het beleid van de Unie, en werken daartoe samen.”

Algemene en slotbepalingen

279. Het zesde deel wordt „Zevende Deel”.

280. De artikelen 281, 293, 305 en 314 worden geschrapt. Artikel 286 wordt vervangen door artikel 16 B.

281. Aan artikel 282 wordt de volgende zin toegevoegd: „De Unie wordt evenwel door elk van de instellingen vertegenwoordigd, uit hoofde van hun administratieve autonomie, voor de aangelegenheden die verband houden met hun respectieve werking.”

282. In artikel 283 wordt „De Raad stelt gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging.” vervangen door „Het Europees Parlement en de Raad stellen, volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging …, bij verordeningen …” en aan het eind wordt „personeelsleden van deze Gemeenschappen” vervangen door „personeelsleden van de Unie”.

283. In artikel 288 wordt de derde alinea vervangen door:

„In afwijking van de tweede alinea moet de Europese Centrale Bank overeenkomstig de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, de schade vergoeden die door haar zelf of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies is veroorzaakt.”

284. In artikel 290 wordt na „stemmen” ingevoegd „bij verordeningen”.

285. In artikel 291 wordt „, en het Europees Monetair Instituut” geschrapt.

286. Artikel 294 wordt artikel 48 bis.

287. Artikel 299 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. lid 1 wordt geschrapt. De eerste alinea van lid 2 en de leden 3 tot en met 6 worden artikel 311 bis; zij worden gewijzigd zoals aangegeven onder punt 293.

    Lid 2 blijft ongenummerd;

  • b. in de eerste alinea wordt „evenwel” geschrapt en wordt „de Franse overzeese departementen” vervangen door „Guadeloupe, Frans Guyana, Martinique, Réunion, Saint Barthélemy en Saint Martin”; aan de alinea wordt toegevoegd: „Wanneer de betrokken specifieke maatregelen volgens een bijzondere wetgevingsprocedure door de Raad worden vastgesteld, besluit hij eveneens op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement.”;

  • c. in de tweede alinea wordt „Bij de aanneming van de in de tweede alinea bedoelde maatregelen houdt de Raad rekening met zaken als” vervangen door „De in de eerste alinea bedoelde maatregelen hebben met name betrekking op”.

  • d. in de derde alinea wordt de verwijzing naar de tweede alinea vervangen door een verwijzing naar de eerste alinea.

288. De artikelen 300 en 301 worden vervangen door respectievelijk de artikelen 188 N en 188 K en de artikelen 302 tot en met 304 worden vervangen door artikel 188 P.

289. Artikel 308 wordt vervangen door:

„Artikel 308
  • 1. Indien een optreden van de Unie in het kader van de beleidsgebieden van de Verdragen nodig blijkt om een van de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken zonder dat deze Verdragen in de daartoe vereiste bevoegdheden voorzien, stelt de Raad, op voorstel van de Commissie en na goedkeuring door het Europees Parlement, met eenparigheid van stemmen passende bepalingen vast. „Wanneer de bepalingen door de Raad volgens een bijzondere wetgevingsprocedure worden vastgesteld, besluit hij eveneens met eenparigheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na goedkeuring van het Europees Parlement.

  • 2. In het kader van de in artikel 3 ter, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde procedure voor toetsing aan het subsidiariteitsbeginsel vestigt de Commissie de aandacht van de nationale parlementen op de voorstellen die op het onderhavige artikel worden gebaseerd.

  • 3. De op het onderhavige artikel gebaseerde maatregelen mogen in gevallen waarin de Verdragen zulks uitsluiten geen harmonisatie van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inhouden.

  • 4. Dit artikel kan niet als basis kan dienen voor het verwezenlijken van doelstellingen die tot het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid behoren en elke overeenkomstig het huidige artikel vastgestelde handeling eerbiedigt de in artikel 25 ter, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie gestelde beperkingen.”

290. Onderstaand nieuw artikel 308 bis wordt ingelast:

„Artikel 308 bis

Artikel 48, lid 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie is niet van toepassing op onderstaande artikelen:

  • artikel 269, derde en vierde alinea,

  • artikel 270 bis, lid 2, eerste alinea

  • artikel 308, en

  • artikel 309.”

291. Artikel 309 wordt vervangen door:

„Artikel 309

Voor de toepassing van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie in verband met de schorsing van bepaalde rechten die voortvloeien uit het lidmaatschap van de Unie, neemt het lid van de Europese Raad of van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt, niet deel aan de stemming, en de betrokken lidstaat wordt niet in aanmerking genomen bij de berekening van het in de leden 1 en 2 van dat artikel voorgeschreven derde of vier vijfde deel van de lidstaten. Onthouding van stemming door aanwezige of vertegenwoordigde leden vormt geen beletsel voor het vaststellen van de in lid 2 van dat artikel bedoelde besluiten.

Voor de vaststelling van de in artikel 7, leden 3 en 4 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde besluiten, wordt de gekwalificeerde meerderheid bepaald overeenkomstig artikel 205, lid 3, onder b, van dit Verdrag.

Indien de Raad, ten vervolge op een overeenkomstig artikel 7, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgesteld besluit tot schorsing van de stemrechten, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit op basis van een van de bepalingen van de Verdragen, wordt de gekwalificeerde meerderheid van stemmen gedefinieerd overeenkomstig artikel 205, lid 3, onder b, van dit Verdrag, en indien de Raad besluit op voorstel van de Commissie of van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, wordt de gekwalificeerde meerderheid gedefinieerd overeenkomstig artikel 205, lid 3, onder a.

Voor de toepassing van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie besluit het Europees Parlement met een meerderheid van twee derde der uitgebrachte stemmen welke tevens de meerderheid van zijn leden vertegenwoordigt.”

292. Artikel 310 wordt artikel 188 M.

293. Artikel 311 wordt geschrapt. Een artikel 311 bis wordt ingevoegd, met de tekst van lid 2, eerste alinea, en de leden 3 tot en met 6 van artikel 299; deze tekst wordt als volgt gewijzigd:

  • a. lid 2, eerste alinea, en de leden 3 tot en met 6 worden 1 tot en met 5 en het artikel begint met onderstaande nieuwe inleidende zin:

    „Naast de bepalingen van artikel 49C van het Verdrag betreffende de Europese Unie over het territoriale toepassingsgebied van de Verdragen, gelden onderstaande bepalingen:”

  • b. in de eerste alinea van lid 2, hernummerd tot 1, wordt „op de Franse overzeese departementen” vervangen door „op Guadeloupe, Frans Guyana, Martinique, Réunion, Saint Barthélemy en Saint Martin” en aan de alinea wordt toegevoegd „, overeenkomstig artikel 299”;

  • c. in lid 3, hernummerd tot 2, vervalt „aan dit Verdrag”, evenals „van dit Verdrag”;

  • d. in lid 6, hernummerd tot 5, wordt de inleidende zin „In afwijking van de voorgaande leden:” vervangen door „In afwijking van artikel 49C van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de leden 1 tot en met 4 van dit artikel:”

  • e. aan het einde van het artikel wordt onderstaand nieuw lid toegevoegd:

    • „6. De Europese Raad kan op initiatief van de betrokken lidstaat een besluit vaststellen tot wijziging van de status ten aanzien van de Unie van een Deens, Frans of Nederlands land of gebied als bedoeld in de leden 1 en 2. De Europese Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van de Commissie.”

294. De titel „Slotbepalingen” voor artikel 313 wordt geschrapt.

295. Een artikel 313 bis wordt ingevoegd:

„Artikel 313 bis

De bepalingen van artikel 53 van het Verdrag betreffende de Europese Unie gelden voor dit Verdrag.”

Slotbepalingen
Artikel 3

Dit Verdrag wordt voor onbeperkte tijd gesloten.

Artikel 4
  • 1. Protocol nr. 1, gehecht aan dit Verdrag, bevat de wijzingen op de protocollen die zijn gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en/of het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

  • 2. Protocol nr. 2, gehecht aan dit Verdrag, bevat de wijzingen op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

Artikel 5
  • 1. De artikelen, afdelingen, hoofdstukken, titels en delen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd bij dit Verdrag, worden hernummerd volgens de concordantietabellen in de bijlage bij dit Verdrag, die hiervan een integrerend onderdeel uitmaakt.

  • 2. De kruisverwijzingen naar artikelen, afdelingen, hoofdstukken, titels en delen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en de verwijzingen tussen beide Verdragen, worden gewijzigd overeenkomstig lid 1, en de verwijzingen naar de leden of alinea’s van deze artikelen zoals hernummerd of herschikt door gegeven bepalingen van dit Verdrag, worden overeenkomstig deze genoemde bepalingen aangepast.

    De verwijzingen naar de artikelen, afdelingen, hoofdstukken, titels en delen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap in andere verdragen en handelingen van primair recht waarop de Unie is gegrondvest worden aangepast overeenkomstig lid 1. De verwijzingen naar de overwegingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie of naar de leden of alinea’s van de artikelen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap zoals hernummerd of herschikt door dit Verdrag worden aangepast overeenkomstig laatstgenoemd Verdrag.

    Deze aanpassingen vinden in voorkomend geval ook plaats wanneer de betrokken bepaling wordt geschrapt.

  • 3. De verwijzingen naar de overwegingen, artikelen, afdelingen, hoofdstukken, titels en delen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd door het onderhavige Verdrag, vervat in andere instrumenten of handelingen, worden opgevat als verwijzingen naar de overwegingen, artikelen, afdelingen, hoofdstukken, titels en delen van genoemde Verdragen, zoals hernummerd overeenkomstig lid 1 en, respectievelijk, naar de leden of alinea’s van de genoemde artikelen, zoals hernummerd of herschikt overeenkomstig een aantal bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 6
  • 1. Dit Verdrag wordt door de hoge verdragsluitende partijen bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen. De akten van bekrachtiging worden nedergelegd bij de regering van de Italiaanse Republiek.

  • 2. Dit Verdrag treedt in werking op 1 januari 2009, mits alle akten van bekrachtiging zijn nedergelegd, of bij gebreke daarvan op de eerste dag van de maand die volgt op het nederleggen van de akte van bekrachtiging door de ondertekenende staat die als laatste deze handeling verricht.

Artikel 7

Dit Verdrag, het Verdrag van Lissabon genaamd, opgesteld in één exemplaar, in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Spaanse, de Slowaakse, de Sloveense, de Tsjechische en de Zweedse taal, zijnde de teksten in elk van deze talen gelijkelijk authentiek, wordt nedergelegd in het archief van de regering van de Italiaanse Republiek, die een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toezendt aan de regeringen der andere ondertekenende staten.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit Verdrag hebben gesteld.

GEDAAN te Lissabon, de dertiende december tweeduizend zeven


Protocollen
A. Protocollen gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en, in voorkomend geval, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie

De Hoge Verdragsluitende Partijen,

Eraan herinnerend dat de wijze waarop de nationale parlementen de controle uitoefenen op hun regering met betrekking tot de activiteiten van de Europese Unie, onder de eigen constitutionele inrichting en praktijk van de lidstaten valt;

Geleid door de wens om een grotere betrokkenheid van de nationale parlementen bij de activiteiten van de Europese Unie te stimuleren en hun betere mogelijkheden te bieden om uiting te geven aan hun zienswijze op de ontwerpen van wetgevingshandelingen van de Europese Unie en andere aangelegenheden die voor hen van bijzonder belang kunnen zijn,

Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen welke aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:

TITEL I INFORMATIE VOOR DE NATIONALE PARLEMENTEN

Artikel 1

Discussiedocumenten van de Commissie (groenboeken, witboeken en mededelingen) worden bij publicatie door de Commissie rechtstreeks aan de nationale parlementen toegezonden. De Commissie zendt de nationale parlementen ook het jaarlijkse wetgevingsprogramma en alle andere instrumenten voor wetgevingsprogrammering en beleidsstrategie, op hetzelfde tijdstip als aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 2

De tot het Europees Parlement en de Raad gerichte ontwerpen van wetgevingshandelingen worden aan de nationale parlementen toegezonden.

Voor de toepassing van dit protocol worden onder „ontwerp van een wetgevingshandeling” verstaan, de voorstellen van de Commissie, de initiatieven van een groep lidstaten, de initiatieven van het Europees Parlement, de verzoeken van het Hof van Justitie, de aanbevelingen van de Europese Centrale Bank en de verzoeken van de Europese Investeringsbank met het oog op de vaststelling van een wetgevingshandeling.

De Commissie zendt haar ontwerpen van wetgevingshandelingen rechtstreeks toe aan de nationale parlementen op hetzelfde tijdstip als aan het Europees Parlement en de Raad.

Het Europees Parlement zendt zijn ontwerpen van wetgevingshandelingen rechtstreeks toe aan de nationale parlementen.

De ontwerpen van wetgevingshandelingen die uitgaan van een groep lidstaten, het Hof van Justitie, de Europese Centrale Bank of de Europese Investeringsbank worden door de Raad aan de nationale parlementen toegezonden.

Artikel 3

De nationale parlementen kunnen de voorzitter van het Europees Parlement, van de Raad en van de Commissie een met redenen omkleed advies toezenden betreffende de overeenstemming van een ontwerp van een wetgevingshandeling met het subsidiariteitsbeginsel, volgens de procedure van het protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

Indien het ontwerp van een wetgevingshandeling uitgaat van een groep lidstaten, zendt de voorzitter van de Raad het/de met redenen omklede advies/adviezen toe aan de regeringen van deze lidstaten.

Indien het ontwerp van een wetgevingshandeling uitgaat van het Hof van Justitie, de Europese Centrale Bank of de Europese Investeringsbank, zendt de voorzitter van de Raad het/de met redenen omklede advies/adviezen toe aan de/het betrokken instelling of orgaan.

Artikel 4

Er dient een periode van acht weken te verstrijken tussen het tijdstip waarop een ontwerp van een wetgevingshandeling aan de nationale parlementen in de officiële talen van de Unie beschikbaar wordt gesteld, en de datum waarop het met het oog op de vaststelling ervan of op de vaststelling van een standpunt in het kader van een wetgevingsprocedure op de voorlopige agenda van de Raad wordt geplaatst. Uitzonderingen zijn mogelijk in spoedeisende gevallen, waarvoor de redenen in de handeling of het standpunt van de Raad worden aangegeven. Behalve in naar behoren gemotiveerde dringende gevallen kan tijdens deze acht weken niet worden geconstateerd dat er over een ontwerp van een wetgevingshandeling een akkoord bestaat. Behalve in naar behoren gemotiveerde dringende gevallen moeten tussen de plaatsing van een ontwerp van een wetgevingshandeling op de voorlopige agenda van de Raad en de vaststelling van een standpunt tien dagen verstrijken.

Artikel 5

De agenda’s en de resultaten van de Raadszittingen, waaronder begrepen de notulen van de Raadszittingen waarin over ontwerpen van wetgevingshandelingen is beraadslaagd, worden rechtstreeks naar de nationale parlementen gezonden, op hetzelfde tijdstip als aan de regeringen van de lidstaten.

Artikel 6

Indien de Europese Raad artikel 48, lid 7, eerste of tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie wil toepassen, worden de nationale parlementen tenminste zes maanden voordat een besluit wordt vastgesteld op de hoogte gebracht van het initiatief van de Europese Raad.

Artikel 7

De Rekenkamer zendt haar jaarverslag ter informatie toe aan de nationale parlementen, op hetzelfde tijdstip als aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 8

Wanneer het nationale parlementaire stelsel geen eenkamerstelsel is, gelden de artikelen 1 tot en met 7 voor de kamers waaruit het bestaat.

TITEL II SAMENWERKING TUSSEN DE PARLEMENTEN

Artikel 9

Het Europees Parlement en de nationale parlementen bepalen samen hoe binnen de Unie een efficiënte en regelmatige samenwerking tussen de verschillende parlementen kan worden georganiseerd en gestimuleerd.

Artikel 10

Een conferentie van de organen van de parlementen die gespecialiseerd zijn in de aangelegenheden van de Unie kan iedere door haar passend geachte bijdrage ter attentie van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie leveren. Deze conferentie bevordert voorts de uitwisseling van informatie en beste praktijken tussen de nationale parlementen en het Europees Parlement, alsook tussen hun respectieve gespecialiseerde commissies. Zij kan ook interparlementaire conferenties over specifieke onderwerpen organiseren, met name om vraagstukken op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, waaronder het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, te bespreken. De bijdragen van de conferentie binden de nationale parlementen niet en laten hun standpunt onverlet.


Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid

De Hoge Verdragsluitende Partijen,

Geleid door de wens ervoor te zorgen dat besluiten zo dicht mogelijk bij de burgers van de Unie worden genomen;

Vastbesloten de voorwaarden vast te stellen voor de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid van artikel 3 ter van het Verdrag betreffende de Europese Unie en een systeem in te stellen voor toezicht op de toepassing van deze beginselen,

Hebben overeenstemming bereikt over de volgende bepalingen, die aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gehecht:

Artikel 1

Iedere instelling draagt er voortdurend zorg voor dat de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid van artikel 3 ter van het Verdrag betreffende de Europese Unie in acht worden genomen.

Artikel 2

Alvorens een wetgevingshandeling voor te stellen, houdt de Commissie brede raadplegingen. Daarbij wordt, in voorkomend geval, rekening gehouden met de regionale en de lokale dimensie van het beoogde optreden. In buitengewoon dringende gevallen houdt de Commissie geen raadplegingen. Zij motiveert haar besluit in haar voorstel.

Artikel 3

Voor de toepassing van dit protocol worden onder „ontwerp van wetgevingshandeling” verstaan, de voorstellen van de Commissie, de initiatieven van een groep lidstaten, de initiatieven van het Europees Parlement, de verzoeken van het Hof van Justitie, de aanbevelingen van de Europese Centrale Bank en de verzoeken van de Europese Investeringsbank met het oog op de vaststelling van een wetgevingshandeling.

Artikel 4

De Commissie zendt haar ontwerpen van wetgevingshandelingen en gewijzigde ontwerpen gelijktijdig toe aan de nationale parlementen en aan de wetgever van de Unie.

Het Europees Parlement zendt zijn ontwerpen van wetgevingshandelingen en gewijzigde ontwerpen toe aan de nationale parlementen.

De Raad zendt de ontwerpen van wetgevingshandelingen en gewijzigde ontwerpen die uitgaan van een groep lidstaten, het Hof van Justitie, de Europese Centrale Bank of de Europese Investeringsbank toe aan de nationale parlementen.

De wetgevingsresoluties van het Europees Parlement en de standpunten van de Raad worden, zodra zij zijn aangenomen respectievelijk vastgesteld, door de betrokken instelling aan de nationale parlementen toegezonden.

Artikel 5

De ontwerpen van wetgevingshandelingen worden gemotiveerd in het licht van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid. Ieder ontwerp van wetgevingshandeling bevat een subsidiariteits- en evenredigheidsmemorandum, met een uitgebreide toelichting van de elementen op basis waarvan de naleving van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid kan worden beoordeeld. Dat memorandum moet elementen bevatten waarmee de financiële gevolgen van het ontwerp kunnen worden beoordeeld, alsook – in het geval van een richtlijn – het effect ervan op de door de lidstaten vast te stellen regelgeving, inclusief – waar toepasselijk – de regionale regelgeving. De redenen voor de conclusie dat een doelstelling van de Unie beter bereikt kan worden door de Unie, worden met kwalitatieve en, zo mogelijk, kwantitatieve indicatoren gestaafd. In de ontwerpen van wetgevingshandelingen wordt er rekening mee gehouden dat alle, financiële of administratieve, lasten voor de Unie, de nationale regeringen, de regionale of lokale overheden, het bedrijfsleven en de burgers tot een minimum moeten worden beperkt en in verhouding moeten staan tot het te bereiken doel.

Artikel 6

Ieder nationaal parlement en iedere kamer van een van die parlementen kan binnen een termijn van acht weken vanaf de datum van toezending van een ontwerp van wetgevingshandeling aan de voorzitters van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, in de officiële talen van de Unie, een gemotiveerd advies toezenden waarin wordt uiteengezet waarom het betrokken ontwerp zijns inziens niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel. Ieder nationaal parlement of iedere kamer van een nationaal parlement raadpleegt, in voorkomend geval, de regionale parlementen met wetgevingsbevoegdheid.

Indien het ontwerp van wetgevingshandeling uitgaat van een groep lidstaten zendt de voorzitter van de Raad het advies toe aan de regeringen van die lidstaten.

Indien het ontwerp van wetgevingshandeling afkomstig is van het Hof van Justitie, de Europese Centrale Bank of de Europese Investeringsbank zendt de voorzitter van de Raad het advies toe aan de betrokken instelling of het betrokken orgaan.

Artikel 7

  • 1. Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, alsmede in voorkomend geval, de groep lidstaten, het Hof van Justitie, de Europese Centrale Bank of de Europese Investeringsbank, indien het ontwerp van wetgevingshandeling van hen uitgaat, houden rekening met de gemotiveerde adviezen die de nationale parlementen of een kamer van een van deze parlementen tot hen richten.

    Ieder nationaal parlement heeft twee stemmen, die worden toegewezen op grond van het nationale parlementaire stelsel. In een nationaal parlementair stelsel met twee kamers heeft elk van de twee kamers een stem.

  • 2. Indien gemotiveerde adviezen waarin wordt gesteld dat een ontwerp van wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, ten minste eenderde vertegenwoordigen van alle stemmen die aan de nationale parlementen zijn toegedeeld overeenkomstig lid 1, tweede alinea, moet het ontwerp opnieuw in overweging worden genomen. Deze drempel bedraagt een vierde indien het een ontwerp van wetgevingshandeling betreft dat is ingediend op grond van artikel 61 I van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, inzake de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

    Op grond van de heroverweging kan de Commissie of, in voorkomend geval, de groep lidstaten, het Europees Parlement, het Hof van Justitie, de Europese Centrale Bank of de Europese Investeringsbank, indien het ontwerp van wetgevingshandeling van hen uitgaat, besluiten het ontwerp te handhaven, te wijzigen of in te trekken. Dit besluit moet worden gemotiveerd.

  • 3. Voorts moet, in het kader van de gewone wetgevingsprocedure, indien gemotiveerde adviezen waarin wordt gesteld dat een voorstel voor een wetgevingshandeling niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, ten minste een gewone meerderheid vertegenwoordigen van alle stemmen die aan de nationale parlementen zijn toegedeeld overeenkomstig de tweede alinea van lid 1, het voorstel opnieuw in overweging worden genomen. Op grond van die heroverweging kan de Commissie besluiten het voorstel te handhaven, te wijzigen of in te trekken.

    Indien de Commissie besluit het voorstel te handhaven, moet zij in een gemotiveerd advies verantwoorden waarom het voorstel haars inziens strookt met het subsidiariteitsbeginsel. Dit gemotiveerd advies, alsmede de gemotiveerde adviezen van de nationale parlementen, moeten ter overweging in de procedure worden voorgelegd aan de wetgever van de Unie.

    • a. alvorens de eerste lezing af te sluiten, beoordeelt de wetgever (het Europees Parlement en de Raad. of het wetgevingsvoorstel met het subsidiariteitsbeginsel strookt, waarbij hij met name rekening houdt met de door de meerderheid van de nationale parlementen geformuleerde en gedeelde redenen, alsook met het gemotiveerd advies van de Commissie;

    • b. indien de wetgever met een meerderheid van 55% van de leden van de Raad of een meerderheid van de uitgebrachte stemmen in het Europees Parlement van oordeel is dat het voorstel niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel, wordt het wetgevingsvoorstel niet verder in beschouwing genomen.

Artikel 8

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen inzake ieder beroep wegens schending door een wetgevingshandeling van het subsidiariteitsbeginsel, dat op de wijze als bepaald in artikel 230 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt ingesteld door een lidstaat, of door een lidstaat overeenkomstig zijn rechtsorde wordt toegezonden namens zijn nationaal parlement of een kamer van dat parlement.

Op de wijze als bepaald in datzelfde artikel kan ook het Comité van de Regio’s een dergelijk beroep instellen tegen wetgevingshandelingen voor de vaststelling waarvan het volgens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet worden geraadpleegd.

Artikel 9

De Commissie brengt jaarlijks aan de Europese Raad, aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de nationale parlementen verslag uit over de toepassing van artikel 3 ter van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Dit jaarverslag wordt ook aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio’s toegezonden.


Protocol betreffende de Eurogroep

De Hoge Verdragsluitende Partijen,

Verlangend de voorwaarden voor een sterkere economische groei in de Europese Unie te bevorderen en daartoe een steeds nauwere coördinatie van het economisch beleid in de eurozone te ontwikkelen;

Zich ervan bewust dat er bijzondere bepalingen voor een versterkte dialoog tussen de staten die de euro als munt hebben, moeten worden vastgesteld, in afwachting dat de euro de munt van alle lidstaten van de Unie wordt,

Hebben overeenstemming bereikt over de volgende bepalingen, die aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gehecht:

Artikel 1

De ministers van de lidstaten die de euro als munt hebben vergaderen in informeel verband. De vergaderingen worden, voor zover nodig, gehouden om van gedachten te wisselen over aangelegenheden die verband houden met de specifieke bevoegdheden van de ministers inzake de ene munt. De Commissie neemt deel aan de vergaderingen. De Europese Centrale Bank wordt uitgenodigd deel te nemen aan deze vergaderingen, die worden voorbereid door de vertegenwoordigers van de ministers van Financiën van de lidstaten die de euro als munt hebben en van de Commissie.

Artikel 2

De ministers van de lidstaten die de euro als munt hebben, kiezen met een meerderheid van die lidstaten een voorzitter voor de duur van tweeënhalf jaar.


Protocol betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 28 A van het Verdrag betreffende de Europese Unie

De Hoge Verdragsluitende Partijen,

Gelet op artikel 28 A, lid 6, en artikel 28 E van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

Memorerend dat de Unie een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid voert dat berust op een steeds toenemende mate van convergentie van het optreden van de lidstaten;

Memorerend dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid een integrerend deel van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is, dat het de Unie voorziet van een operationeel vermogen dat op civiele en militaire middelen steunt, en dat de Unie deze middelen kan gebruiken voor in artikel 28 B van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde missies buiten het grondgebied van de Unie, zulks met het oog op handhaving van de vrede, conflictpreventie en versterking van de internationale veiligheid overeenkomstig de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties. Bij de uitvoering van deze taken wordt gebruik gemaakt van de door de lidstaten beschikbaar te stellen vermogens, volgens het beginsel van „één set strijdkrachten”;

Memorerend dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de Unie het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten onverlet laat;

Memorerend dat het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid van de Unie de uit het Noord-Atlantisch Verdrag voortvloeiende verplichtingen van de lidstaten die van oordeel zijn dat hun gemeenschappelijke defensie gestalte krijgt in het kader van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, eerbiedigt en verenigbaar is met het in dat kader vastgestelde gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid;

In de overtuiging dat een meer nadrukkelijke rol van de Unie op het gebied van veiligheid en defensie de vitaliteit van een hernieuwd Atlantisch bondgenootschap ten goede zal komen, in overeenstemming met de „Berlijn Plus”-regeling;

Vastbesloten de Unie in staat te stellen haar verantwoordelijkheden in de internationale gemeenschap volledig op zich te nemen;

Erkennend dat de Verenigde Naties de hulp van de Unie kunnen inroepen met het oog op dringende uitvoering van de missies die uit hoofde van de hoofdstukken VI en VII van het Handvest van de Verenigde Naties worden ondernomen;

Erkennend dat de versterking van het veiligheids- en defensiebeleid van de lidstaten inspanningen op het gebied van vermogens zal vergen;

In het bewustzijn dat het aanbreken van een nieuwe fase in de ontwikkeling van het Europees veiligheids- en defensiebeleid vastberaden inspanningen zal vergen van de lidstaten die daartoe bereid zijn;

Memorerend hoezeer het van belang is dat de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid volledig bij de werkzaamheden van de permanente gestructureerde samenwerking wordt betrokken,

Hebben overeenstemming bereikt over de volgende bepalingen, die aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gehecht:

Artikel 1

De in artikel 28 A, lid 6, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde permanente gestructureerde samenwerking staat open voor alle lidstaten die, met ingang van de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, zich ertoe verbinden:

  • a. intensiever te werken aan de ontwikkeling van hun defensievermogens, door hun nationale bijdragen te ontwikkelen en in voorkomend geval deel te nemen aan multinationale strijdkrachten, aan de voornaamste Europese programma’s voor materieel en aan het werk van het Europees agentschap op het gebied van de ontwikkeling van defensievermogens, onderzoek, aankopen en bewapening (hierna het „Europees defensieagentschap” genoemd., en

  • b. uiterlijk in 2010 in staat te zijn tot levering, hetzij op nationale basis hetzij als component van multinationale taakgroepen, van specifiek voor de voorgenomen missies bestemde gevechtseenheden, die in tactisch opzicht als snellereactiegevechtsmacht samengesteld zijn en voorzien zijn van ondersteuningselementen, transport en logistiek inbegrepen, en die in staat zijn binnen een termijn van 5 tot 30 dagen missies als bedoeld in artikel 28 B van het Verdrag betreffende de Europese Unie te ondernemen, in het bijzonder om gevolg te geven aan verzoeken van de Verenigde Naties, en die missies kunnen volhouden gedurende een initiële periode van 30 dagen, te verlengen tot ten minste 120 dagen.

Artikel 2

Teneinde te voldoen aan de in artikel 1 genoemde doelstellingen verbinden de lidstaten die deelnemen aan de permanente gestructureerde samenwerking, zich ertoe:

  • a. vanaf de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon samen te werken met het oog op het halen van de overeengekomen streefcijfers betreffende het niveau van de investeringsuitgaven voor militair materieel en die streefcijfers regelmatig opnieuw te bezien in het licht van het veiligheidsklimaat en de internationale verantwoordelijkheden van de Unie;

  • b. hun defensie-instrumentarium zoveel mogelijk onderling af te stemmen, met name door de militaire behoeften op geharmoniseerde wijze vast te stellen door hun defensiemiddelen en defensievermogens te poolen en, in voorkomend geval, te specialiseren, alsmede door samenwerking ten aanzien van opleiding en logistiek te stimuleren;

  • c. concrete maatregelen te nemen om de beschikbaarheid, interoperabiliteit, flexibiliteit en inzetbaarheid van hun strijdkrachten te verbeteren, met name door gemeenschappelijke doelstellingen voor het inzetten van strijdkrachten te bepalen, en daarbij eventueel hun nationale besluitvormingsprocedures opnieuw te bezien;

  • d. samen te werken om ervoor te zorgen dat zij de nodige maatregelen nemen om, onder andere door multinationale benaderingen en onverminderd de verbintenissen dienaangaande in het kader van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, de in het kader van het vermogensontwikkelingsmechanisme geconstateerde leemten op te vullen;

  • e. in voorkomend geval samen te werken bij de ontwikkeling van gemeenschappelijke of Europese programma’s voor belangrijke uitrusting in het kader van het Europees Defensieagentschap.

Artikel 3

Het Europees Defensieagentschap draagt bij tot een regelmatige evaluatie van de bijdragen van de deelnemende lidstaten op het gebied van vermogens, in het bijzonder de bijdragen die worden geleverd volgens de onder meer op basis van artikel 2 vast te stellen criteria, en brengt daarover ten minste eenmaal per jaar verslag uit. De evaluatie kan dienen als uitgangspunt voor de aanbevelingen en de besluiten van de Raad die worden vastgesteld overeenkomstig artikel 28 E van het Verdrag betreffende de Europese Unie.


Protocol betreffende artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

De Hoge Verdragsluitende Partijen

Hebben overeenstemming bereikt over de volgende bepalingen, die aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gehecht:

Artikel 1

Het in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde akkoord betreffende de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna „Europees Verdrag” genoemd) voorziet in de instandhouding van de specifieke kenmerken van de Unie en het recht van de Unie, met name wat betreft:

  • a. de bijzondere voorwaarden van de eventuele deelneming van de Unie aan de controle-instanties van het Europees Verdrag;

  • b. de benodigde mechanismen om ervoor te zorgen dat door staten die geen lidstaat zijn ingeleide procedures en individuele beroepen correct tot de lidstaten en/of de Unie worden gericht, naargelang het geval.

Artikel 2

Het in artikel 1 bedoelde akkoord moet van dien aard zijn dat de toetreding de bevoegdheden van de Unie en die van haar instellingen onverlet laat. Het moet tevens waarborgen dat de situatie van de lidstaten ten aanzien van het Europees Verdrag, en met name ten aanzien van de bijbehorende protocollen, de door de lidstaten overeenkomstig artikel 15 van het Europees Verdrag genomen afwijkende maatregelen en de door de lidstaten overeenkomstig artikel 57 van dat verdrag gemaakte voorbehouden geheel onverlet blijft.

Artikel 3

Het in artikel 1 bedoelde akkoord laat artikel 292 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie geheel onverlet.


Protocol betreffende de interne markt en de mededinging

De Hoge Verdragsluitende Partijen,

Overwegende dat de interne markt als omschreven in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie een regime omvat dat verzekert dat de mededinging niet wordt verstoord,

Zijn overeengekomen dat

de Unie, met het oog daarop, indien nodig, maatregelen neemt overeenkomstig de bepalingen van de Verdragen, waaronder artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Dit protocol wordt gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.


Protocol betreffende de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op Polen en het Verenigd Koninkrijk

De Hoge Verdragsluitende Partijen,

Overwegende dat de Unie in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie de in het Handvest van de grondrechten van de Unie vervatte rechten, vrijheden en beginselen erkent;

Overwegende dat het Handvest moet worden toegepast in strikte overeenstemming met de bepalingen van voornoemd artikel 6 en titel VII van het Handvest zelf;

Overwegende dat het voornoemd artikel 6 vereist dat het Handvest door de rechtbanken van Polen en het Verenigd Koninkrijk wordt toegepast en uitgelegd in strikte overeenstemming met de in dat artikel bedoelde toelichtingen;

Overwegende dat het Handvest zowel in rechten als in beginselen voorziet;

Overwegende dat het Handvest zowel bepalingen van civiele als van politieke aard bevat alsmede bepalingen van economische en sociale aard;

Overwegende dat het Handvest de in de Unie erkende rechten, vrijheden en beginselen herbevestigt en deze rechten zichtbaarder worden gemaakt, maar dat het Handvest geen nieuwe rechten of beginselen schept;

Herinnerend aan de verplichtingen van Polen en het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het recht van de Unie in het algemeen;

Nota nemend van de wens van Polen en het Verenigd Koninkrijk dat meer duidelijkheid wordt gebracht in bepaalde aspecten van de toepassing van het Handvest;

Derhalve wensend de toepassing van het Handvest met betrekking tot de wetten en bestuursrechtelijke handelingen van Polen en het Verenigd Koninkrijk te verduidelijken evenals de wijze waarop rechtzoekenden zich in rechte op dit Handvest kunnen beroepen in Polen en in het Verenigd Koninkrijk;

Opnieuw bevestigend dat verwijzingen in dit protocol naar de werking van specifieke bepalingen van het Handvest de werking van andere bepalingen van het Handvest strikt onverlet laten;

Opnieuw bevestigend dat dit protocol de toepassing van het Handvest op andere lidstaten onverlet laat;

Opnieuw bevestigend dat dit protocol andere verplichtingen van Polen en het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het recht van de Unie in het algemeen onverlet laat;

Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gehecht:

Artikel 1

  • 1. Het Handvest verleent het Hof van Justitie van de Europese Unie noch enig hof of enige rechtbank van Polen of het Verenigd Koninkrijk de bevoegdheid te bepalen dat de wetten, regelgeving of administratieve bepalingen, praktijken of maatregelen van Polen of het Verenigd Koninkrijk in strijd zijn met de grondrechten, vrijheden en beginselen die in het Handvest zijn herbevestigd.

  • 2. Met name, en om twijfel te voorkomen, voorziet titel IV van het Handvest niet in rechten voor de justitiabele die op Polen of het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn, behalve voor zover de wetgeving van Polen of het Verenigd Koninkrijk in dergelijke rechten voorziet.

Artikel 2

Voor zover een bepaling van het Handvest verwijst naar de nationale wetgevingen en praktijken, is zij in Polen en het Verenigd Koninkrijk alleen van toepassing voor zover de daarin vervatte rechten of beginselen erkend zijn in het recht of de praktijken van Polen en het Verenigd Koninkrijk.


Protocol betreffende de uitoefening van de gedeelde bevoegdheden

De Hoge Verdragsluitende Partijen

Hebben overeenstemming bereikt over de volgende bepalingen, die aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gehecht:

Enig artikel

Wanneer de Unie overeenkomstig artikel 2 A, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie inzake gedeelde bevoegdheden op een bepaald gebied optreedt, heeft deze uitoefening van bevoegdheden enkel betrekking op de door de betrokken handeling van de Unie geregelde materie en niet op het gehele gebied.


Protocol betreffende de diensten van algemeen belang

De Hoge Verdragsluitende Partijen,

Wensend het belang van diensten van algemeen belang te benadrukken;

Hebben overeenstemming bereikt over de volgende interpretatieve bepalingen, die aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gehecht:

Artikel 1

De gedeelde waarden van de Unie met betrekking tot diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie omvatten met name:

  • de essentiële rol en de ruime discretionaire bevoegdheid van de nationale, regionale en lokale autoriteiten om diensten van algemeen economisch belang te verrichten, te doen verrichten en te organiseren op een manier die zoveel mogelijk in overeenstemming is met de behoeften van de gebruikers;

  • de diversiteit tussen verschillende diensten van algemeen economisch belang en de verschillen in de behoeften en voorkeuren van de gebruikers die kunnen voortvloeien uit verschillende geografische, sociale of culturele omstandigheden;

  • een hoog niveau van kwaliteit, veiligheid en betaalbaarheid, gelijke behandeling en de bevordering van de algemene toegang en van de rechten van de gebruiker;

Artikel 2

De bepalingen van de Verdragen doen op generlei wijze afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om niet-economische diensten van algemeen belang te verrichten, te doen verrichten en te organiseren.


Protocol inzake het besluit van de Raad betreffende de uitvoering van artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tussen 1 november 2014 en 31 maart 2017, enerzijds, en vanaf 1 april 2017, anderzijds

De Hoge Verdragsluitende Partijen,

Gelet op het grote belang dat een akkoord over het besluit van de Raad betreffende de uitvoering van artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tussen 1 november 2014 en 31 maart 2017 enerzijds, en vanaf 1 april 2017 anderzijds (hierna „het besluit” genoemd., had bij de goedkeuring van het Verdrag van Lissabon,

Hebben overeenstemming bereikt over de volgende bepalingen, die aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie worden gehecht:

Enig artikel

Alvorens de Raad een ontwerp behandelt dat een wijziging of intrekking van het besluit of van bepalingen ervan, of een indirecte wijziging van de werkingssfeer of betekenis van het besluit door het wijzigen van een andere rechtshandeling van de Unie tot doel zou hebben, voert de Europese Raad, handelend bij consensus overeenkomstig artikel 9 B, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, voorafgaand overleg over dat ontwerp.


Protocol betreffende de overgangsbepalingen

De Hoge Verdragsluitende Partijen,

Overwegende dat voor de overgang van, enerzijds, de institutionele bepalingen van de verdragen die van toepassing zijn tot de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon naar, anderzijds, de bepalingen van bedoeld verdrag, overgangsbepalingen moeten worden vastgesteld,

Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gehecht:

Artikel 1

In dit protocol wordt onder „de Verdragen” verstaan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie:

TITEL I BEPALINGEN INZAKE HET EUROPEES PARLEMENT

Artikel 2

Tijdig vóór de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2009 stelt de Europese Raad, overeenkomstig artikel 9 A, lid 2, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, een besluit inzake de samenstelling van het Europees Parlement vast.

Tot het einde van de zittingsperiode 2004-2009 blijven de samenstelling en het aantal leden van het Europees Parlement die welke bestonden bij de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon.

TITEL II BEPALINGEN INZAKE DE GEKWALIFICEERDE MEERDERHEID

Artikel 3
  • 1. Overeenkomstig artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden de bepalingen van dat lid en van artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie inzake de bepaling van de gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de Europese Raad en de Raad van kracht op 1 november 2014.

  • 2. Wanneer, tussen 1 november 2014 en 31 maart 2017, een besluit moet worden genomen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, kan een lid van de Raad verzoeken dat het besluit wordt genomen met de in lid 3 omschreven gekwalificeerde meerderheid. In dat geval zijn de leden 3 en 4 van toepassing.

  • 3. Tot en met 31 oktober 2014 zijn de volgende bepalingen van kracht, onverminderd artikel 201 bis, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie:

    Voor de besluiten van de Europese Raad en de Raad waarvoor een gekwalificeerde meerderheid van stemmen vereist is, worden de stemmen van de leden als volgt gewogen:

    België

    12

    Bulgarije

    10

    Tsjechië

    12

    Denemarken

    7

    Duitsland

    29

    Estland

    4

    Griekenland

    12

    Spanje

    27

    Frankrijk

    29

    Ierland

    7

    Italië

    29

    Cyprus

    4

    Letland

    4

    Litouwen

    7

    Luxemburg

    4

    Hongarije

    12

    Malta

    3

    Nederland

    13

    Oostenrijk

    10

    Polen

    27

    Portugal

    12

    Roemenië

    14

    Slovenië

    4

    Slowakije

    7

    Finland

    7

    Zweden

    10

    Verenigd Koninkrijk

    29

    De besluiten komen tot stand wanneer zij ten minste 255 stemmen hebben verkregen en de meerderheid van de leden voorstemt, indien zij krachtens de Verdragen op voorstel van de Commissie moeten worden genomen. In de overige gevallen komen de besluiten tot stand wanneer zij ten minste 255 stemmen hebben verkregen en ten minste twee derde van de leden voorstemmen.

    Een lid van de Europese Raad of van de Raad kan verlangen dat, in de gevallen waarin de Europese Raad of de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een handeling vaststelt, wordt nagegaan of de lidstaten welke die gekwalificeerde meerderheid vormen ten minste 62% van de bevolking van de Unie vertegenwoordigen. Indien blijkt dat niet aan deze voorwaarde is voldaan, is de handeling niet vastgesteld.

  • 4. Tot en met 31 oktober 2014 geldt, in gevallen waarin overeenkomstig de Verdragen niet alle leden van de Raad aan de stemming deelnemen, namelijk in de gevallen waarin verwezen wordt naar de gekwalificeerde meerderheid omschreven in artikel 205, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de gekwalificeerde meerderheid van stemmen als hetzelfde aantal gewogen stemmen en hetzelfde aantal leden van de Raad alsmede, in voorkomend geval, hetzelfde percentage van de bevolking van de betrokken lidstaten, als vastgesteld in lid 3 van het huidige artikel.

TITEL III BEPALINGEN INZAKE DE RAADSFORMATIES

Artikel 4

Tot aan de inwerkingtreding van het in artikel 9 C, lid 6, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde besluit kan de Raad bijeenkomen in de in de tweede en derde alinea van dat lid genoemde formaties en in de formaties voorkomende op een lijst die de Raad Algemene Zaken bij besluit vaststelt met gewone meerderheid van stemmen.

TITEL IV BEPALINGEN INZAKE DE COMMISSIE, MET INBEGRIP VAN DE HOGE VERTEGENWOORDIGER VAN DE UNIE VOOR BUITENLANDSE ZAKEN EN VEILIGHEIDSBELEID

Artikel 5

De leden van de Commissie die op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in functie zijn, blijven in functie tot het eind van hun ambtstermijn. Op de dag waarop de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid wordt benoemd, eindigt evenwel de ambtstermijn van het lid dat dezelfde nationaliteit heeft als de hoge vertegenwoordiger.

TITEL V BEPALINGEN INZAKE DE SECRETARIS-GENERAAL VAN DE RAAD, HOGE VERTEGENWOORDIGER VOOR HET GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS EN VEILIGHEIDSBELEID, EN DE PLAATSVERVANGEND SECRETARIS-GENERAAL VAN DE RAAD

Artikel 6

De ambtstermijnen van de secretaris-generaal van de Raad, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, en de plaatsvervangend secretaris-generaal van de Raad eindigen op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon. De Raad benoemt een secretaris-generaal overeenkomstig artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

TITEL VI BEPALINGEN INZAKE DE ADVIESORGANEN

Artikel 7

Tot aan de inwerkingtreding van het in artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde besluit is de zetelverdeling van de leden van het Economisch en Sociaal Comité als volgt:

België

12

 

Zweden

12

Bulgarije

12

 

Tsjechië

12

Denemarken

9

 

Duitsland

24

Estland

7

 

Griekenland

12

Spanje

21

 

Frankrijk

24

Ierland

9

 

Italië

24

Cyprus

6

 

Letland

7

Litouwen

9

 

Luxemburg

6

Hongarije

12

 

Malta

5

Nederland

12

 

Oostenrijk

12

Polen

21

 

Portugal

12

Roemenië

15

 

Slovenië

7

Slowakije

9

 

Finland

9

   

Verenigd Koninkrijk

24

Artikel 8

Tot aan de inwerkingtreding van het in artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde besluit is de zetelverdeling van de leden van het Comité van de Regio’s als volgt:

België

12

 

Zweden

12

Bulgarije

12

 

Tsjechië

12

Denemarken

9

 

Duitsland

24

Estland

7

 

Griekenland

12

Spanje

21

 

Frankrijk

24

Ierland

9

 

Italië

24

Cyprus

6

 

Letland

7

Litouwen

9

 

Luxemburg

6

Hongarije

12

 

Malta

5

Nederland

12

 

Oostenrijk

12

Polen

21

 

Portugal

12

Roemenië

15

 

Slovenië

7

Slowakije

9

 

Finland

9

   

Verenigd Koninkrijk

24

TITEL VII OVERGANGSBEPALINGEN INZAKE DE HANDELINGEN DIE ZIJN VASTGESTELD OP BASIS VAN DE TITELS V EN VI VAN HET VERDRAG BETREFFENDE VAN LISSABON

Artikel 9

De rechtsgevolgen van de handelingen van de instellingen, organen en instanties van de Unie die vastgesteld zijn op basis van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon gehandhaafd zolang deze handelingen niet krachtens de verdragen ingetrokken, nietig verklaard of gewijzigd zijn. Dit geldt ook voor de overeenkomsten tussen de lidstaten die gesloten zijn op basis van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Artikel 10
  • 1. Als overgangsmaatregel, en met betrekking tot de handelingen van de Unie op het gebied van de politiële samenwerking en de justitiële samenwerking in strafzaken die voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zijn vastgesteld, hebben de instellingen op de datum van inwerkingtreding van dat Verdrag de volgende bevoegdheden: de bevoegdheden van de Commissie uit hoofde van artikel 226 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn niet van toepassing en de bevoegdheden van het Hof van Justitie van de Europese Unie uit hoofde van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, blijven ongewijzigd, ook in die gevallen waarin deze uit hoofde van artikel 35, lid 2, van het bovengenoemde Verdrag betreffende de Europese Unie zijn aanvaard.

  • 2. Uit de wijziging van een in lid 1 bedoelde handeling volgt dat de bevoegdheden van de in dat lid genoemde instellingen zoals bepaald in de Verdragen van toepassing zijn ten aanzien van de gewijzigde handeling voor die lidstaten waarop de betrokken gewijzigde handeling van toepassing is.

  • 3. De overgangsmaatregel van lid 1 houdt in ieder geval op effect te sorteren vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon.

  • 4. Uiterlijk zes maanden vóór het verstrijken van de in lid 3 bedoelde overgangsperiode kan het Verenigd Koninkrijk de Raad ervan in kennis stellen dat het, met betrekking tot de in lid 1 bedoelde handelingen, de bevoegdheden van de in lid 1 genoemde instellingen zoals omschreven in de Verdragen niet aanvaardt. Indien het Verenigd Koninkrijk deze mededeling heeft gedaan, zijn alle in lid 1 genoemde handelingen niet langer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing zodra de in lid 3 bedoelde overgangsperiode verstreken is. Deze alinea is niet van toepassing op de gewijzigde handelingen die uit hoofde van lid 2 op het Verenigd Koninkrijk van toepassing zijn.

    De Raad stelt met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie de dientengevolge noodzakelijke regelingen, alsmede de noodzakelijke overgangsregelingen vast. Het Verenigd Koninkrijk neemt niet deel aan de aanneming van dit besluit. Een gekwalificeerde meerderheid in de Raad is in dat geval de meerderheid omschreven in artikel 205, lid 3, onder a, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

    De Raad kan tevens met gekwalificeerde meerderheid op een voorstel van de Commissie een besluit vaststellen waarbij bepaald wordt dat de eventuele directe financiële gevolgen, die noodzakelijkerwijs en onvermijdelijk voortvloeien uit de beëindiging van de deelname van het Verenigd Koninkrijk aan deze handelingen, worden gedragen door het Verenigd Koninkrijk.

  • 5. Nadien kan het Verenigd Koninkrijk de Raad te allen tijde kennis geven van zijn wens deel te nemen aan de handelingen die zijn opgehouden op hem van toepassing te zijn uit hoofde van lid 4, eerstealinea. In dat geval zijn de relevante bepalingen van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis of het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, al naar het geval, van toepassing. De bevoegdheden van de instellingen voor deze handelingen zijn in dat geval de bij de Verdragen vastgestelde bevoegdheden. Wanneer zij krachtens de betrokken Protocollen optreden, trachten de instellingen van de Unie en het Verenigd Koninkrijk opnieuw tot de ruimst mogelijke deelneming van het Verenigd Koninkrijk aan het acquis van de Unie op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht te komen zonder de praktische toepasbaarheid van de verschillende onderdelen daarvan ernstig in het gedrang te brengen en rekening houdend met de samenhang daarvan.


B. Protocollen gehecht aan het Verdrag van Lissabon

Protocol nr. 1 tot wijziging van de Protocollen gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en/of aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

De Hoge Verdragsluitende Partijen,

Geleid door de wens de protocollen gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en/of het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, te wijzigen teneinde deze aan te passen aan de nieuwe bepalingen van het Verdrag van Lissabon,

Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag van Lissabon worden gehecht:

Artikel 1

1.

De protocollen die van kracht zijn op de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag en die zijn gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en/of het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, worden gewijzigd overeenkomstig de bepalingen van dit artikel.

Artikel 2

  • 1. De artikelen van het Protocol betreffende de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken van de Europese centrale bank, het Protocol betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank en het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, zoals gewijzigd door het Verdrag van Lissabon, worden hernummerd volgens de concordantietabellen in bijlage bij dit protocol. De kruisverwijzingen naar de artikelen van genoemde protocollen die in deze protocollen zijn opgenomen, worden aangepast volgens deze tabellen.

  • 2. De verwijzingen naar de overwegingen van de in artikel 1, punt 1 bedoelde protocollen of naar de artikelen van genoemde protocollen, waaronder de leden of alinea’s ervan, zoals hernummerd of herschikt door het onderhavige protocol en die zijn opgenomen in de andere protocollen of handelingen van primair recht worden overeenkomstig het onderhavige protocol aangepast. Deze aanpassingen vinden in voorkomend geval ook plaats indien de betrokken bepaling wordt ingetrokken.

  • 3. De verwijzingen naar de overwegingen en artikelen, waaronder de leden of alinea’s ervan, van de in artikel 1, punt 1, bedoelde protocollen, zoals gewijzigd door de bepalingen van het onderhavige protocol en die zijn opgenomen in andere instrumenten of handelingen, worden beschouwd als verwijzingen naar overwegingen en artikelen, waaronder de leden en alinea’s ervan, van genoemde protocollen zoals hernummerd of herschikt overeenkomstig het onderhavige protocol.

Bijlage
Concordantietabellen als bedoeld in artikel 2 van Protocol nr. 1 houdende wijziging van de Protocollen gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

A. Protocol betreffende de Statuten van het Europees systeem van Centrale Banken en de Europese Centrale Bank

Oude nummering van het protocol

Nieuwe nummering van het protocol

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 24

Artikel 25

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 26

Artikel 27

Artikel 27

Artikel 28

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 33

Artikel 34

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 35

Artikel 36

Artikel 36

Artikel 37 (geschrapt)

 

Artikel 38

Artikel 37

Artikel 39

Artikel 38

Artikel 40

Artikel 39

Artikel 41

Artikel 40

Artikel 42

Artikel 41

Artikel 43

Artikel 42

Artikel 44

Artikel 43

Artikel 45

Artikel 44

Artikel 46

Artikel 45

Artikel 47

Artikel 46

Artikel 48

Artikel 47

Artikel 49

Artikel 48

Artikel 50 (geschrapt)

 

Artikel 51 (geschrapt)

 

Artikel 52

Artikel 49

Artikel 53

Artikel 50

B. Protocol betreffende de Statuten van de Europese Investeringsbank

Oude nummering van het protocol

Nieuwe nummering van het protocol

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6 (geschrapt)

 

Artikel 7 (geschrapt)

 

Artikel 8

Artikel 6

Artikel 9

Artikel 7

Artikel 10

Artikel 8

Artikel 11

Artikel 9

Artikel 12

Artikel 10

Artikel 13

Artikel 11

Artikel 14

Artikel 12

Artikel 15

Artikel 13

Artikel 16

Artikel 14

Artikel 17

Artikel 15

Artikel 18

Artikel 16

Artikel 19

Artikel 17

Artikel 20

Artikel 18

Artikel 21

Artikel 19

Artikel 22

Artikel 20

Artikel 23

Artikel 21

Artikel 24

Artikel 22

Artikel 25

Artikel 23

Artikel 26

Artikel 24

Artikel 27

Artikel 25

Artikel 28

Artikel 26

Artikel 29

Artikel 27

Artikel 30

Artikel 28

C. Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie

Oude nummering van het protocol

Nieuwe nummering van het protocol

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5 (geschrapt)

 

Artikel 6

Artikel 5

Artikel 7

Artikel 6

Artikel 8

Artikel 7

Artikel 9

Artikel 8

Artikel 10

Artikel 9

Artikel 11

Artikel 10

Artikel 12

Artikel 11

Artikel 13

Artikel 12

Artikel 14

Artikel 13

Artikel 15

Artikel 14

Artikel 16

Artikel 15

Artikel 17

Artikel 16

Artikel 18

Artikel 17

Artikel 19

Artikel 18

Artikel 20

Artikel 19

Artikel 21

Artikel 20

Artikel 22

Artikel 21

Artikel 23

Artikel 22


Protocol nr. 2 tot wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

De Hoge Verdragsluitende Partijen,

Eraan herinnerend hoe belangrijk het is dat de rechtsgevolgen van de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie ten volle bewaard blijven;

Verlangend om dat verdrag, met name op institutioneel en financieel gebied, aan te passen aan de nieuwe bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen, die aan het Verdrag van Lissabon worden gehecht en die het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie als volgt wijzigen:

Artikel 1

Dit protocol wijzigt het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna het „EGA-Verdrag” genoemd. in de versie die van kracht is op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon.

In de Nederlandstalige versie van het EGA-Verdrag, in de volgende artikelen, wordt het woord „beschikking” of „beschikkingen” respectievelijk vervangen door „besluit” of „besluiten”: artikel 49, eerste alinea, artikel 51, artikel 53, tweede alinea, artikel 59, eerste alinea, sub b, artikel 81, vierde en vijfde alinea, artikel 83, tweede lid, eerste en tweede alinea en artikel 176, eerste lid en vierde lid.

Artikel 2

Het opschrift van titel III van het EGA-Verdrag „Institutionele bepalingen” wordt vervangen door het opschrift „Institutionele en financiële bepalingen”.

Artikel 3

Aan het begin van titel III van het EGA-Verdrag wordt het volgende nieuwe hoofdstuk ingevoegd:

„Hoofdstuk 1 Toepassing van het aantal bepalingen van het verdrag betreffende de europese unie en het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
Artikel 106 bis
  • 1. Artikel 7, de artikelen 9 tot en met 9 F, artikel 48, leden 2 tot en met 5, en de artikelen 49 en 49 A van het Verdrag betreffende de Europese Unie, artikel 16 A van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de artikelen 190 tot en met 201 ter, de artikelen 204 tot en met 211 bis, artikel 213, de artikelen 215 tot en met 236, de artikelen 238, 239 en 240, de artikelen 241 tot en met 245, de artikelen 246 tot en met 262, de artikelen 268 tot en met 277, de artikelen 279 tot en met 280 en de artikelen 283, 290 en 292 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, alsmede het Protocol betreffende de overgangsbepalingen, zijn van toepassing op dit Verdrag.

  • 2. In het kader van het onderhavige Verdrag moeten de verwijzingen naar de Unie, naar het „Verdrag betreffende de Europese Unie”, naar het „Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie” of naar de „Verdragen” in de bepalingen die in lid 1 genoemd worden of die opgenomen zijn in de protocollen gehecht aan die Verdragen of aan het onderhavige Verdrag, gelezen worden als verwijzingen naar de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en naar het onderhavige Verdrag.

  • 3. De bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie laten de bepalingen van het onderhavige Verdrag onverlet.”

Artikel 4

In titel III van het EGA-Verdrag worden de hoofdstukken I, II en III omgenummerd tot II, III en IV.

Artikel 5

Artikel 3, de artikelen 107 tot en met 132, de artikelen 136 tot en met 143, de artikelen 146 tot en met 156, de artikelen 158 tot en met 163, de artikelen 165 tot en met 170, de artikelen 173, 173 A en 175, de artikelen 177 tot en met 179 bis, de artikelen 180 ter en 181, de artikelen 183, 183 A, 190 en 204 van het EGA-Verdrag worden ingetrokken.

Artikel 6

Het opschrift van titel IV „Financiële bepalingen” wordt vervangen door het opschrift: „Bijzondere financiële bepalingen”.

Artikel 7

1.

In de artikelen 38, derde alinea, en 82, derde alinea, van het EGA-Verdrag worden de verwijzingen naar de artikelen 141 en 142 vervangen door verwijzingen naar respectievelijk de artikelen 226 en 227 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

2.

In de artikelen 171, lid 2, en 176, lid 3, van het EGA-Verdrag wordt de verwijzing naar artikel 183 vervangen door een verwijzing naar artikel 279 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

3.

In artikel 172, lid 4, van het EGA-Verdrag wordt de verwijzing naar artikel 177, lid 5, vervangen door een verwijzing naar artikel 272 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

4.

In het EGA-Verdrag wordt „Hof van Justitie” vervangen door „Hof van Justitie van de Europese Unie”.

Artikel 8

Artikel 191 van het EGA-Verdrag wordt vervangen door de volgende tekst:

„Artikel 191

De Gemeenschap geniet op het grondgebied van de lidstaten de voorrechten en immuniteiten die nodig zijn voor de uitvoering van haar taak, overeenkomstig de voorwaarden van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie.”

Artikel 9

Artikel 206 van het EGA-Verdrag wordt vervangen door de volgende tekst:

„Artikel 206

De Gemeenschap kan met een of meer staten of internationale organisaties overeenkomsten sluiten waarbij een associatie wordt ingesteld die wordt gekenmerkt door wederkerige rechten en verplichtingen, gemeenschappelijk optreden en bijzondere procedures.

Die akkoorden worden gesloten door de Raad krachtens een na raadpleging van het Europees Parlement met eenparigheid van stemmen genomen besluit.

Wanneer die overeenkomsten wijzigingen van dit Verdrag vergen, moeten die wijzigingen vooraf volgens de procedure van artikel 48, leden 2 tot en met 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie worden aangenomen.”

Artikel 10

De ontvangsten en uitgaven van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden, met uitzondering van die van het Voorzieningsagentschap en die van gemeenschappelijke ondernemingen, in de begroting van de Unie opgenomen.

Bijlage
Concordantietabellen als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag van Lissabon

A. Verdrag betreffende de Europese Unie

Oude nummering van het Verdrag betreffende de Europese Unie

Nummering

in het Verdrag van Lissabon

Nieuwe nummering in het Verdrag betreffende de Europese Unie

Titel I – Gemeenschappelijke bepalingen

Titel I – Gemeenschappelijke bepalingen

Titel I – Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 1

 

Artikel 1 bis

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3 (geschrapt)1)

  
 

Artikel 3 bis

Artikel 4

 

Artikel 3 ter2)

Artikel 5

Artikel 4 (geschrapt)3)

  

Artikel 5 (geschrapt)4)

  

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 7

 

Artikel 7 bis

Artikel 8

Titel II - Bepalingen houdende wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap met het oog op de oprichting van de Europese Gemeenschap

Titel II – Bepalingen inzake de democratische beginselen

Titel II – Bepalingen inzake de democratische beginselen

Artikel 8 (geschrapt)5)

Artikel 8

Artikel 9

 

Artikel 8 A6)

Artikel 10

 

Artikel 8 B

Artikel 11

 

Artikel 8 C

Artikel 12

Titel III – Bepalingen houdende wijzigingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal

Titel III – Bepalingen betreffende de instellingen

Titel III – Bepalingen betreffende de instellingen

Artikel 9 (geschrapt)7)

Artikel 9

Artikel 13

 

Artikel 9 A8)

Artikel 14

 

Artikel 9 B9)

Artikel 15

 

Artikel 9 C10)

Artikel 16

 

Artikel 9 D11)

Artikel 17

 

Artikel 9 E

Artikel 18

 

Artikel 9 F12)

Artikel 19

Titel IV – Bepalingen tot wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

Titel IV – Bepalingen inzake de nauwere samenwerking

Titel IV – Bepalingen inzake de nauwere samenwerking

Artikel 10 (geschrapt)13)

Artikelen 27 A tot en met 27 E (vervangen)

Artikelen 40 tot en met 40 B (vervangen)

Artikelen 43 tot en met 45 (vervangen)

Artikel 1014)

Artikel 20

Titel V – Bepalingen betreffende een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

Titel V – Algemene bepalingen inzake het extern optreden van de unie en specifieke bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

Titel V – Algemene bepalingen inzake het extern optreden van de Unie en specifieke bepalingen betreffende hetgemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

 

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen betreffende het extern optreden van de Unie

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen betreffende het extern optreden van de Unie

 

Artikel 10 A

Artikel 21

 

Artikel 10 B

Artikel 22

 

Hoofdstuk 2 – Specifieke bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

Hoofdstuk 2 – Specifieke bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

 

Eerste afdeling – Gemeenschappelijke bepalingen

Eerste afdeling – Gemeenschappelijke bepalingen

 

Artikel 10 C

Artikel 23

Artikel 11

Artikel 11

Artikel 24

Artikel 12

Artikel 12

Artikel 25

Artikel 13

Artikel 13

Artikel 26

 

Artikel 13 bis

Artikel 27

Artikel 14

Artikel 14

Artikel 28

Artikel 15

Artikel 15

Artikel 29

Artikel 22 (verplaatst)

Artikel 15 bis

Artikel 30

Artikel 23 (verplaatst)

Artikel 15 ter

Artikel 31

Artikel 16

Artikel 16

Artikel 32

Artikel 17 (verplaatst)

Artikel 28 A

Artikel 42

Artikel 18

Artikel 18

Artikel 33

Artikel 19

Artikel 19

Artikel 34

Artikel 20

Artikel 20

Artikel 35

Artikel 21

Artikel 21

Artikel 36

Artikel 22 (verplaatst)

Artikel 15 bis

Artikel 30

Artikel 23 (verplaatst)

Artikel 15 ter

Artikel 31

Artikel 24

Artikel 24

Artikel 37

Artikel 25

Artikel 25

Artikel 38

 

Artikel 25 bis

Artikel 39

Artikel 47 (verplaatst)

Artikel 25 ter

Artikel 40

Artikel 26 (geschrapt)

  

Artikel 27 (geschrapt)

  

Artikel 27 A (geschrapt)15)

Artikel 10

Artikel 20

Artikel 27 B (geschrapt)15)

Artikel 10

Artikel 20

Artikel 27 C (geschrapt)15)

Artikel 10

Artikel 20

Artikel 27 D (geschrapt)15)

Artikel 10

Artikel 20

Artikel 27 E (geschrapt)15)

Artikel 10

Artikel 20

Artikel 28

Artikel 28

Artikel 41

 

Tweede deel – Bepalingen inzake het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid

Tweede deel – Bepalingen inzake het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid

Artikel 17 (verplaatst)

Artikel 28 A

Artikel 42

 

Artikel 28 B

Artikel 43

 

Artikel 28 C

Artikel 44

 

Artikel 28 D

Artikel 45

 

Artikel 28 E

Artikel 46

Titel VI – Bepalingen inzake politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (geschrapt)16)

  

Artikel 29 (vervangen)17)

  

Artikel 30 (vervangen)18)

  

Artikel 31 (vervangen)19)

  

Artikel 32 (vervangen)20)

  

Artikel 33 (vervangen)21)

  

Artikel 34 (geschrapt)

  

Artikel 35 (geschrapt)

  

Artikel 36 (vervangen)22)

  

Artikel 37 (geschrapt)

  

Artikel 38 (geschrapt)

  

Artikel 39 (geschrapt)

  

Artikel 40 (vervangen)23)

Artikel 10

Artikel 20

Artikel 40 A (vervangen)23)

Artikel 10

Artikel 20

Artikel 40 B (vervangen)23)

Artikel 10

Artikel 20

Artikel 41 (geschrapt)

  

Artikel 42 (geschrapt)

  

Titel VII – Bepalingen inzake nauwere samenwerking (geschrapt)24)

  

Artikel 43 (vervangen)24)

Artikel 10

Artikel 20

Artikel 43 A (vervangen)24)

Artikel 10

Artikel 20

Artikel 43 B (vervangen)24)

Artikel 10

Artikel 20

Artikel 44 (vervangen)24)

Artikel 10

Artikel 20

Artikel 44 A (vervangen)24)

Artikel 10

Artikel 20

Artikel 45 (vervangen)24)

Artikel 10

Artikel 20

Titel VIII – Slotbepalingen

Titel VI – Slotbepalingen

Titel VI – Slotbepalingen

Artikel 46 (geschrapt)

  
 

Artikel 46 A

Artikel 47

Artikel 47 (verplaatst)

Artikel 25 ter

Artikel 40

Artikel 48

Artikel 48

Artikel 48

Artikel 49

Artikel 49

Artikel 49

 

Artikel 49 A

Artikel 50

 

Artikel 49 B

Artikel 51

 

Artikel 49 C

Artikel 52

Artikel 50 (geschrapt)

  

Artikel 51

Artikel 51

Artikel 53

Artikel 52

Artikel 52

Artikel 54

Artikel 53

Artikel 53

Artikel 55

1) Ten gronde vervangen door artikel 2 F van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: „VWEU” te noemen) (hernummerd tot artikel 7) en de artikelen 9, lid 1, 10 A, lid 3, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna: „VEU” te noemen) (hernummerd tot de artikelen 13 en 21).

2) Vervangt artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: „VEG” te noemen).

3) Ten gronde vervangen door artikel 9 B VEU (hernummerd tot artikel 15).

4) Ten gronde vervangen door artikel 9, lid 2 (hernummerd tot artikel 13).

5) Artikel 8 VEU dat van kracht was voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon (hierna het huidige VEU) wijzigde het VEG. Deze wijzigingen zijn opgenomen in laatstgenoemd verdrag en artikel 8 is geschrapt. Het nummer is gebruikt om een nieuwe bepaling te kunnen invoegen.

6) Lid 4 vervangt ten gronde artikel 191, eerste alinea, VEG.

7) Artikel 9 van het huidige VEU wijzigde het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. Dit verdrag is op 23 juli 2002 verstreken. Artikel 9 is geschrapt en het nummer is gebruikt om een andere bepaling in te voegen.

8) – De leden 1 en 2 vervangen ten gronde artikel 189 VEG;

  – de leden 1 tot en met 3 vervangen ten gronde artikel 190, leden 1 tot en met 3, VEG;

  – lid 1 vervangt ten gronde artikel 192, eerste alinea, VEG;

  – lid 4 vervangt ten gronde artikel 197, eerste alinea, VEG.

9) Vervangt ten gronde artikel 4.

10) – Lid 1 vervangt ten gronde artikel 202, eerste en tweede streepje, VEG;

  – de leden 2 en 9 vervangen ten gronde artikel 203 VEG;

  – de leden 4 en 5 vervangen ten gronde artikel 205, leden 2 en 4, VEG.

11) – Lid 1 vervangt ten gronde artikel 211 VEG;

  – de leden 3 en 7 vervangen ten gronde artikel 214 VEG;

  – lid 6 vervangt ten gronde artikel 217, leden 1, 3 en 4, VEG.

12) – Vervangt ten gronde artikel 220 VEG;

  – lid 2, eerste alinea, vervangt ten gronde artikel 221, eerste alinea, VEG

13) Artikel 10 van het huidige VEU wijzigde het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomernergie. Deze wijzigingen zijn opgenomen in laatstgenoemd verdrag en artikel 10 is geschrapt. Het nummer is gebruikt om een andere bepaling in te voegen.

14) Vervangt eveneens de artikelen 11 en 11 A VEG.

15) De artikelen 27 A tot en met 27 E van het huidige VEU, betreffende de nauwere samenwerking wordeneveneens vervangen door de artikelen 280 A tot en met 280 I VWEU (hernummerd tot artikelen 326 tot en met 334).

16) De bepalingen van titel VI van het huidige VEU, betreffende de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken worden vervangen door de bepalingen van de hoofdstukken 1, 4 en 5 van titel IV van het derde deel VWEU.

17) Vervangen door artikel 61 VWEU (hernummerd tot artikel 67).

18) Vervangen door de artikelen 69 F en 69 G VWEU (hernummerd tot artikelen 87 en 88).

19) Vervangen door de artikelen 69 A, 69 B en 69 D VWEU (hernummerd tot artikelen 82, 83 en 85).

20) Vervangen door artikel 69 H VWEU (hernummerd tot artikel 89).

21) Vervangen door artikel 61 E VWEU (hernummerd tot artikel 72).

22) Vervangen door artikel 61 D VWEU (hernummerd tot artikel 71).

23) De artikelen 40 tot en met 40 B van het huidige VEU, betreffende de nauwere samenwerking, worden eveneens vervangen door de artikelen 280 A tot en met 280 I VWEU (hernummerd tot de artikelen 326 tot en met 334).

24) De artikelen 43 tot en met 45 en titel VII van het huidige VEU, betreffende de nauwere samenwerking, worden eveneens vervangen door de artikelen 280 A tot en met 280 I VWEU (hernummerd tot de artikelen 326 tot en met 334).

B. Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bestaande nummering van het Verdrag betreffende de Europese Unie

Nummering in het Verdrag van Lissabon

Nieuwe nummering in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Eerste deel – De beginselen

Eerste deel – De beginselen

Eerste deel – De beginselen

Artikel 1 (geschrapt)

  
 

Artikel 1 bis

Artikel 1

Artikel 2 (geschrapt)1)

  
 

Titel I – Categorieën en gebieden van bevoegdheden van de Unie

Titel I – Categorieën en gebieden van bevoegdheden van de Unie

 

Artikel 2 A

Artikel 2

 

Artikel 2 B

Artikel 3

 

Artikel 2 C

Artikel 4

 

Artikel 2 D

Artikel 5

 

Artikel 2 E

Artikel 6

 

Titel II – Algemeen toepasselijke bepalingen

Titel II – Algemeen toepasselijke bepalingen

 

Artikel 2 F

Artikel 7

Artikel 3, lid 1 (geschrapt)2)

  

Artikel 3, lid 2

Artikel 3

Artikel 8

Artikel 4 (verplaatst)

Artikel 97 ter

Artikel 119

Artikel 5 (vervangen)3)

  
 

Artikel 5 bis

Artikel 9

 

Artikel 5 ter

Artikel 10

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 11

Artikel 153, lid 2 (verplaatst)

Artikel 6 bis

Artikel 12

 

Artikel 6 ter4)

Artikel 13

Artikel 7 (geschrapt)5)

  

Artikel 8 (geschrapt)6)

  

Artikel 9 (geschrapt)

  

Artikel 10 (geschrapt)7)

Artikelen 27 A tot en met 27 E (vervangen)

Artikelen 40 tot en met 40 B (vervangen)

Artikelen 43 tot en met 45 (vervangen)

  
   

Artikel 11 (vervangen)8)

Artikelen 280 A tot en met 280 I

Artikelen 326 tot en met 334

Artikel 11 A (vervangen)8)

Artikelen 280 A tot en met 280 I

Artikelen 326 tot en met 334

Artikel 12 (verplaatst)

Artikel 16 D

Artikel 18

Artikel 13 (verplaatst)

Artikel 16 E

Artikel 19

Artikel 14 (verplaatst)

Artikel 22 bis

Artikel 26

Artikel 15 (verplaatst)

Artikel 22 ter

Artikel 27

Artikel 16

Artikel 16

Artikel 14

Artikel 255 (verplaatst)

Artikel 16 A

Artikel 15

Artikel 286 (vervangen)

Artikel 16 B

Artikel 16

 

Artikel 16 C

Artikel 17

Tweede deel – Het burgerschap van de Unie

Tweede deel – Non-discriminatie en burgerschap van de Unie

Tweede deel – Non-discriminatie en burgerschap van de Unie

Artikel 12 (verplaatst)

Artikel 16 D

Artikel 18

Artikel 13 (verplaatst)

Artikel 16 E

Artikel 19

Artikel 17

Artikel 17

Artikel 20

Artikel 18

Artikel 18

Artikel 21

Artikel 19

Artikel 19

Artikel 22

Artikel 20

Artikel 20

Artikel 23

Artikel 21

Artikel 21

Artikel 24

Artikel 22

Artikel 22

Artikel 25

Derde deel – Het beleid van de unie

Derde deel – Het beleid en intern optreden van de unie

Derde deel – Het beleid en intern optreden van de unie

 

Titel I – De interne markt

Titel I – De interne markt

Artikel 14 (verplaatst)

Artikel 22 bis

Artikel 26

Artikel 15 (verplaatst)

Artikel 22 ter

Artikel 27

Titel I – Het vrije verkeer van goederen

Titel Ibis – Het vrije verkeer van goederen

Titel II – Het vrije verkeer van goederen

Artikel 23

Artikel 23

Artikel 28

Artikel 24

Artikel 24

Artikel 29

Hoofdstuk 1 – De douane–unie

Hoofdstuk 1 – De douane–unie

Hoofdstuk 1 – De douane-unie

Artikel 25

Artikel 25

Artikel 30

Artikel 26

Artikel 26

Artikel 31

Artikel 27

Artikel 27

Artikel 32

Derde deel, Titel X, Douanesamenwerking (verplaatst)

Hoofdstuk 1 bis – Douanesamenwerking

Hoofdstuk 2 – Douanesamenwerking

Artikel 135 (verplaatst)

Artikel 27 bis

Artikel 33

Hoofdstuk 2 – Verbod op kwantitatieve beperkingen tussen de lidstaten

Hoofdstuk 2 – Verbod op kwantitatieve beperkingen tussen de lidstaten

Hoofdstuk 3 – Verbod op kwantitatieve beperkingen tussen de lidstaten

Artikel 28

Artikel 28

Artikel 34

Artikel 29

Artikel 29

Artikel 35

Artikel 30

Artikel 30

Artikel 36

Artikel 31

Artikel 31

Artikel 37

Titel II – De landbouw

Titel II – Landbouw en visserij

Titel III – Landbouw en visserij

Artikel 32

Artikel 32

Artikel 38

Artikel 33

Artikel 33

Artikel 39

Artikel 34

Artikel 34

Artikel 40

Artikel 35

Artikel 35

Artikel 41

Artikel 36

Artikel 36

Artikel 42

Artikel 37

Artikel 37

Artikel 43

Artikel 38

Artikel 38

Artikel 44

Titel III – Het vrije verkeer van personen, diensten en kapitaal

Titel III – Het vrije verkeer van personen, diensten en kapitaal

Titel IV – Het vrije verkeer van personen, diensten en kapitaal

Hoofdstuk 1 – De werknemers

Hoofdstuk 1 – De werknemers

Hoofdstuk 1 – De werknemers

Artikel 39

Artikel 39

Artikel 45

Artikel 40

Artikel 40

Artikel 46

Artikel 41

Artikel 41

Artikel 47

Artikel 42

Artikel 42

Artikel 48

Hoofdstuk 2 – Het recht van vestiging

Hoofdstuk 2 – Het recht van vestiging

Hoofdstuk 2 – Het recht van vestiging

Artikel 43

Artikel 43

Artikel 49

Artikel 44

Artikel 44

Artikel 50

Artikel 45

Artikel 45

Artikel 51

Artikel 46

Artikel 46

Artikel 52

Artikel 47

Artikel 47

Artikel 53

Artikel 48

Artikel 48

Artikel 54

Artikel 294 (verplaatst)

Artikel 48 bis

Artikel 55

Hoofdstuk 3 – De diensten

Hoofdstuk 3 – De diensten

Hoofdstuk 3 – De diensten

Artikel 49

Artikel 49

Artikel 56

Artikel 50

Artikel 50

Artikel 57

Artikel 51

Artikel 51

Artikel 58

Artikel 52

Artikel 52

Artikel 59

Artikel 53

Artikel 53

Artikel 60

Artikel 54

Artikel 54

Artikel 61

Artikel 55

Artikel 55

Artikel 62

Hoofdstuk 4 – Kapitaal en betalingsverkeer

Hoofdstuk 4 – Kapitaal en betalingsverkeer

Hoofdstuk 4 – Kapitaal en betalingsverkeer

Artikel 56

Artikel 56

Artikel 63

Artikel 57

Artikel 57

Artikel 64

Artikel 58

Artikel 58

Artikel 65

Artikel 59

Artikel 59

Artikel 66

Artikel 60 (verplaatst)

Artikel 61 H

Artikel 75

Titel IV – Visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen

Titel IV – De ruimte van vrijheid, veiligheid en recht

Titel V – De ruimte van vrijheid, veiligheid en recht

 

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 61

Artikel 619)

Artikel 67

 

Artikel 61 A

Artikel 68

 

Artikel 61 B

Artikel 69

 

Artikel 61 C

Artikel 70

 

Artikel 61 D10)

Artikel 71

Artikel 64, lid 1 (verplaatst)

Artikel 61 E11)

Artikel 72

 

Artikel 61 F

Artikel 73

Artikel 66 (vervangen)

Artikel 61 G

Artikel 74

Artikel 60 (verplaatst)

Artikel 61 H

Artikel 75

 

Artikel 61 I

Artikel 76

 

Hoofdstuk 2 – Beleid inzake grenscontroles, asiel en immigratie

Hoofdstuk 2 – Beleid inzake grenscontroles, asiel en immigratie

Artikel 62

Artikel 62

Artikel 77

Artikel 63, punten 1 en 2 en Artikel 64, lid 212)

Artikel 63

Artikel 78

Artikel 63, punten 3 en 4

Artikel 63 bis

Artikel 79

 

Artikel 63 ter

Artikel 80

Artikel 64, lid 1 (vervangen)

Artikel 61 E

Artikel 72

 

Hoofdstuk 3 – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken

Hoofdstuk 3 – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken

Artikel 65

Artikel 65

Artikel 81

Artikel 66 (vervangen)

Artikel 61 G

Artikel 74

Artikel 67 (geschrapt)

  

Artikel 68 (geschrapt)

  

Artikel 69 (geschrapt)

  
 

Hoofdstuk 4 – Justitiële samenwerking in strafzaken

Hoofdstuk 4 – Justitiële samenwerking in strafzaken

 

Artikel 69 A13)

Artikel 82

 

Artikel 69B13)

Artikel 83

 

Artikel 69 C

Artikel 84

 

Artikel 69 D13)

Artikel 85

 

Artikel 69 E

Artikel 86

 

Hoofdstuk 5 – Politiële samenwerking

Hoofdstuk 5 – Politiële samenwerking

 

Artikel 69 F14)

Artikel 87

 

Artikel 69 G14)

Artikel 88

 

Artikel 69 H15)

Artikel 89

Titel V – Vervoer

Titel V – Vervoer

Titel VI – Vervoer

Artikel 70

Artikel 70

Artikel 90

Artikel 71

Artikel 71

Artikel 91

Artikel 72

Artikel 72

Artikel 92

Artikel 73

Artikel 73

Artikel 93

Artikel 74

Artikel 74

Artikel 94

Artikel 75

Artikel 75

Artikel 95

Artikel 76

Artikel 76

Artikel 96

Artikel 77

Artikel 77

Artikel 97

Artikel 78

Artikel 78

Artikel 98

Artikel 79

Artikel 79

Artikel 99

Artikel 80

Artikel 80

Artikel 100

Titel VI – Gemeenschappelijke regels betreffende de mededinging, de belastingen en de onderlinge aanpassing van de wetgevingen

Titel VI – Gemeenschappelijke regels betreffende de mededinging, de belastingen en de onderlinge aanpassing van de wetgevingen

Titel VII – Gemeenschappelijke regels betreffende de mededinging, de belastingen en de onderlinge aanpassing van de wetgevingen

Hoofdstuk 1 – Regels betreffende de mededinging

Hoofdstuk 1 – Regels betreffende de mededinging

Hoofdstuk 1 – Regels betreffende de mededinging

Eerste afdeling – Regels voor de ondernemingen

Eerste afdeling – Regels voor de ondernemingen

Eerste afdeling – Regels voor de ondernemingen

Artikel 81

Artikel 81

Artikel 101

Artikel 82

Artikel 82

Artikel 102

Artikel 83

Artikel 83

Artikel 103

Artikel 84

Artikel 84

Artikel 104

Artikel 85

Artikel 85

Artikel 105

Artikel 86

Artikel 86

Artikel 106

Tweede afdeling – Steunmaatregelen van de staten

Tweede afdeling – Steunmaatregelen van de staten

Tweede afdeling – Steunmaatregelen van de staten

Artikel 87

Artikel 87

Artikel 107

Artikel 88

Artikel 88

Artikel 108

Artikel 89

Artikel 89

Artikel 109

Hoofdstuk 2 – Bepalingen betreffende belastingen

Hoofdstuk 2 – Bepalingen betreffende belastingen

Hoofdstuk 2 – Bepalingen betreffende belastingen

Artikel 90

Artikel 90

Artikel 110

Artikel 91

Artikel 91

Artikel 111

Artikel 92

Artikel 92

Artikel 112

Artikel 93

Artikel 93

Artikel 113

Hoofdstuk 3 – De aanpassing van de wetgevingen

Hoofdstuk 3 – De aanpassing van de wetgevingen

Hoofdstuk 3 – De aanpassing van de wetgevingen

Artikel 95 (verplaatst)

Artikel 94

Artikel 114

Artikel 94 (verplaatst)

Artikel 95

Artikel 115

Artikel 96

Artikel 96

Artikel 116

Artikel 97

Artikel 97

Artikel 117

 

Artikel 97 bis

Artikel 118

Titel VII – Economisch en monetair beleid

Titel VII – Economisch en monetair beleid

Titel VIII – Economisch en monetair beleid

Artikel 4 (verplaatst)

Artikel 97 ter

Artikel 119

Hoofdstuk 1 – Economisch beleid

Hoofdstuk 1 – Economisch beleid

Hoofdstuk 1 – Economisch beleid

Artikel 98

Artikel 98

Artikel 120

Artikel 99

Artikel 99

Artikel 121

Artikel 100

Artikel 100

Artikel 122

Artikel 101

Artikel 101

Artikel 123

Artikel 102

Artikel 102

Artikel 124

Artikel 103

Artikel 103

Artikel 125

Artikel 104

Artikel 104

Artikel 126

Hoofdstuk 2 – Monetair beleid

Hoofdstuk 2 – Monetair beleid

Hoofdstuk 2 – Monetair beleid

Artikel 105

Artikel 105

Artikel 127

Artikel 106

Artikel 106

Artikel 128

Artikel 107

Artikel 107

Artikel 129

Artikel 108

Artikel 108

Artikel 130

Artikel 109

Artikel 109

Artikel 131

Artikel 110

Artikel 110

Artikel 132

Artikel 111, leden 1 tot en met 3 en 5 (verplaatst)

Artikel 188 O

Artikel 219

Artikel 111, lid 4 (verplaatst)

Artikel 115 C, lid 1

Artikel 138

 

Artikel 111 bis

Artikel 133

Hoofdstuk 3 – Institutionele bepalingen

Hoofdstuk 3 – Institutionele bepalingen

Hoofdstuk 3 – Institutionele bepalingen

Artikel 112 (verplaatst)

Artikel 245 ter

Artikel 283

Artikel 113 (verplaatst)

Artikel 245 quater

Artikel 294

Artikel 114

Artikel 114

Artikel 134

Artikel 115

Artikel 115

Artikel 135

 

Hoofdstuk 3 bis – Specifieke bepalingen voor de lidstaten die de euro als munt hebben

Hoofdstuk 4 – Specifieke bepalingen voor de lidstaten die de euro als munt hebben

 

Artikel 115 A

Artikel 136

 

Artikel 115 B

Artikel 137

Artikel 111, lid 4 (verplaatst)

Artikel 115 C

Artikel 138

Hoofdstuk 4 – Overgangsbepalingen

Hoofdstuk 4 – Overgangsbepalingen

Hoofdstuk 5 – Overgangsbepalingen

Artikel 116 (geschrapt)

  
 

Artikel 116 bis

Artikel 139

Artikel 117, leden 1, 2, zesde streepje, en 3 tot en met 9 (geschrapt)

  

Artikel 117, lid 2, vijf eerste streepjes (verplaatst)

Artikel 118 bis, lid 2

Artikel 141, lid 2

Artikel 121, lid 1 (verplaatst)

Artikel 122, lid 2, tweede zin (verplaatst)

Artikel 123, lid 5 (verplaatst)

Artikel 117 bis, lid 116)

Artikel 117 bis, lid 217)

Artikel 117 bis, lid 318)

Artikel 140

Artikel 118 (geschrapt)

  

Artikel 123, lid 3 (verplaatst)

Artikel 117, lid 2, vijf eerste streepjes (verplaatst)

Artikel 118 bis, lid 119)

Artikel 118 bis, lid 220)

Artikel 141

Artikel 124, lid 1 (verplaatst)

Artikel 118 ter

Artikel 142

Artikel 119

Artikel 119

Artikel 143

Artikel 120

Artikel 120

Artikel 144

Artikel 121, lid 1 (verplaatst)

Artikel 117 bis, lid 1

Artikel 140, lid 1

Artikel 121, leden 2 tot en met 4 (geschrapt)

  

Artikel 122, leden 1, 2, eerste zin, 3, 4, 5 en 6 (geschrapt)

  

Artikel 122, lid 2, tweede zin (verplaatst)

Artikel 117 bis, lid 2, eerste alinea

Artikel 140, lid 2, eerste alinea

Artikel 123, leden 1, 2 en 4 (geschrapt)

  

Artikel 123, lid 5 (verplaatst)

Artikel 117 bis, lid 3

Artikel 140, lid 3

Artikel 123, lid 3 (verplaatst)

Artikel 118 bis, lid 1

Artikel 141, lid 1

Artikel 124, lid 1 (verplaatst)

Artikel 118 ter

Artikel 142

Artikel 124, lid 2 (geschrapt)

  

Titel VIII – Werkgelegenheid

Titel VIII – Werkgelegenheid

Titel IX – Werkgelegenheid

Artikel 125

Artikel 125

Artikel 145

Artikel 126

Artikel 126

Artikel 146

Artikel 127

Artikel 127

Artikel 147

Artikel 128

Artikel 128

Artikel 148

Artikel 129

Artikel 129

Artikel 149

Artikel 130

Artikel 130

Artikel 150

Titel IX – Gemeenschappelijke handelspolitiek (verplaatst)

Vijfde deel, Titel II, Gemeenschappelijke handelspolitiek

Vijfde deel, Titel II, Gemeenschappelijke handelspolitiek

Artikel 131 (verplaatst)

Artikel 188 B

Artikel 206

Artikel 132 (geschrapt)

  

Artikel 133 (verplaatst)

Artikel 188 C

Artikel 207

Artikel 134 (geschrapt)

  

Titel X – Douanesamenwerking (verplaatst)

Derde deel, Titel II, Hoofdstuk 1 bis, Douanesamenwerking

Derde deel, Titel II, Hoofdstuk 2, Douanesamenwerking

Artikel 135 (verplaatst)

Artikel 27 bis

Artikel 33

Titel XI – Sociale politiek, onderwijs, beroepsopleiding en jeugd

Titel IX – Sociale politiek

Titel X – Sociale politiek

Hoofdstuk 1 – Sociale bepalingen (geschrapt)

  

Artikel 136

Artikel 136

Artikel 151

 

Artikel 136 bis

Artikel 152

Artikel 137

Artikel 137

Artikel 153

Artikel 138

Artikel 138

Artikel 154

Artikel 139

Artikel 139

Artikel 155

Artikel 140

Artikel 140

Artikel 156

Artikel 141

Artikel 141

Artikel 157

Artikel 142

Artikel 142

Artikel 158

Artikel 143

Artikel 143

Artikel 159

Artikel 144

Artikel 144

Artikel 160

Artikel 145

Artikel 145

Artikel 161

Hoofdstuk 2 – Het Europees Sociaal Fonds

Titel X – Het Europees Sociaal Fonds

Titel XI – Het Europees Sociaal Fonds

Artikel 146

Artikel 146

Artikel 162

Artikel 147

Artikel 147

Artikel 163

Artikel 148

Artikel 148

Artikel 164

Hoofdstuk 3 – Onderwijs, beroepsopleiding en jeugd

Titel XI – Onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport

Titel XII – Onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport

Artikel 149

Artikel 149

Artikel 165

Artikel 150

Artikel 150

Artikel 166

Titel XII – Cultuur

Titel XII – Cultuur

Titel XIII – Cultuur

Artikel 151

Artikel 151

Artikel 167

Titel XIII – Volksgezondheid

Titel XIII – Volksgezondheid

Titel XIV – Volksgezondheid

Artikel 152

Artikel 152

Artikel 168

Titel XIV – Consumentenbescherming

Titel XIV – Consumentenbescherming

Titel XV – Consumentenbescherming

Artikel 153, leden 1, 3, 4 en 5

Artikel 153

Artikel 169

Artikel 153, lid 2 (verplaatst)

Artikel 6 bis

Artikel 12

Titel XV – Trans–Europese netwerken

Titel XV – Trans–Europese netwerken

Titel XVI – Trans-Europese netwerken

Artikel 154

Artikel 154

Artikel 170

Artikel 155

Artikel 155

Artikel 171

Artikel 156

Artikel 156

Artikel 172

Titel XVI – Industrie

Titel XVI – Industrie

Titel XVII – Industrie

Artikel 157

Artikel 157

Artikel 173

Titel XVII – Economische en sociale samenhang

Titel XVII – Economische, sociale en territoriale samenhang

Titel XVIII – Economische, sociale en territoriale samenhang

Artikel 158

Artikel 158

Artikel 174

Artikel 159

Artikel 159

Artikel 175

Artikel 160

Artikel 160

Artikel 176

Artikel 161

Artikel 161

Artikel 177

Artikel 162

Artikel 162

Artikel 178

Titel XVIII – Onderzoek en technologische ontwikkeling

Titel XVIII – Onderzoek, technologische ontwikkeling en ruimte

Titel XIX – Onderzoek, technologische ontwikkeling en ruimte

Artikel 163

Artikel 163

Artikel 179

Artikel 164

Artikel 164

Artikel 180

Artikel 165

Artikel 165

Artikel 181

Artikel 166

Artikel 166

Artikel 182

Artikel 167

Artikel 167

Artikel 183

Artikel 168

Artikel 168

Artikel 184

Artikel 169

Artikel 169

Artikel 185

Artikel 170

Artikel 170

Artikel 186

Artikel 171

Artikel 171

Artikel 187

Artikel 172

Artikel 172

Artikel 188

 

Artikel 172 bis

Artikel 189

Artikel 173

Artikel 173

Artikel 190

Titel XIX – Milieu

Titel XIX – Milieu

Titel XX – Milieu

Artikel 174

Artikel 174

Artikel 191

Artikel 175

Artikel 175

Artikel 192

Artikel 176

Artikel 176

Artikel 193

 

Titel XX – Energie

Titel XXI – Energie

 

Artikel 176 A

Artikel 194

 

Titel XXI – Toerisme

Titel XXII – Toerisme

 

Artikel 176 B

Artikel 195

 

Titel XXII – Civiele bescherming

Titel XXIII – Civiele bescherming

 

Artikel 176 C

Artikel 196

 

Titel XXIII – Administratieve samenwerking

Titel XXIV – Administratieve samenwerking

 

Artikel 176 D

Artikel 197

Titel XX – Ontwikkelingssamenwerking (verplaatst)

Vijfde deel, Titel III, Hoofdstuk 1, Ontwikkelingssamenwerking

Vijfde deel, Titel III, Hoofdstuk 1, Ontwikkelingssamenwerking

Artikel 177 (verplaatst)

Artikel 188 D

Artikel 208

Artikel 178 (geschrapt)21)

  

Artikel 179 (verplaatst)

Artikel 188 E

Artikel 209

Artikel 180 (verplaatst)

Artikel 188 F

Artikel 210

Artikel 181 (verplaatst)

Artikel 188 G

Artikel 211

Titel XXI – Economische, financiële en technische samenwerking met derde landen (verplaatst)

Vijfde deel, Titel III, hoofdstuk 2, Economische, financiële en technische samenwerking met derde landen

Vijfde deel, Titel III, hoofdstuk 2, Economische, financiële en technische samenwerking met derde landen

Artikel 181 A (verplaatst)

Artikel 188 H

Artikel 212

Vierde deel – De associatie van de landen en gebieden overzee

Vierde deel – De associatie van de landen en gebieden overzee

Vierde deel – De associatie van de landen en gebieden overzee

Artikel 182

Artikel 182

Artikel 198

Artikel 183

Artikel 183

Artikel 199

Artikel 184

Artikel 184

Artikel 200

Artikel 185

Artikel 185

Artikel 201

Artikel 186

Artikel 186

Artikel 202

Artikel 187

Artikel 187

Artikel 203

Artikel 188

Artikel 188

Artikel 204

 

Vijfde deel – Extern optreden van de Unie

Vijfde deel – Extern optreden van de Unie

 

Titel I – Algemene bepalingen inzake het extern optreden van de Unie

Titel I – Algemene bepalingen inzake het extern optreden van de Unie

 

Artikel 188 A

Artikel 205

Derde deel, Titel IX, De gemeenschappelijke handelspolitiek (verplaatst)

Titel II – De gemeenschappelijke handelspolitiek

Titel II – De gemeenschappelijke handelspolitiek

Artikel 131 (verplaatst)

Artikel 188 B

Artikel 206

Artikel 133 (verplaatst)

Artikel 188 C

Artikel 207

 

Titel III – Samenwerking met derde landen en humanitaire hulp

Titel III – Samenwerking met derde landen en humanitaire hulp

Derde deel, Titel XX, Ontwikkelingssamenwerking (verplaatst)

Hoofdstuk 1 – Ontwikkelingssamenwerking

Hoofdstuk 1 – Ontwikkelingssamenwerking

Artikel 177 (verplaatst)

Artikel 188 D22)

Artikel 208

Artikel 179 (verplaatst)

Artikel 188 E

Artikel 209

Artikel 180 (verplaatst)

Artikel 188 F

Artikel 210

Artikel 181 (verplaatst)

Artikel 188 G

Artikel 211

Derde deel, Titel XXI, Economische, financiële en technische samenwerking met derde landen (verplaatst)

Hoofdstuk 2 – Economische, financiële en technische samenwerking met derde landen

Hoofdstuk 2 – Economische, financiële en technische samenwerking met derde landen

Artikel 181 A (verplaatst)

Artikel 188 H

Artikel 212

 

Artikel 188 I

Artikel 213

 

Hoofdstuk 3 – Humanitaire hulp

Hoofdstuk 3 – Humanitaire hulp

 

Artikel 188 J

Artikel 214

 

Titel IV – Beperkende maatregelen

Titel IV – Beperkende maatregelen

Artikel 301 (vervangen)

Artikel 188 K

Artikel 215

 

Titel V – Internationale overeenkomsten

Titel V – Internationale overeenkomsten

 

Artikel 188 L

Artikel 216

Artikel 310 (verplaatst)

Artikel 188 M

Artikel 217

Artikel 300 (vervangen)

Artikel 188 N

Artikel 218

Artikel 111, leden 1 tot en met 3 en 5 (verplaatst)

Artikel 188 O

Artikel 219

 

Titel VI – Betrekkingen van de Unie met internationale organisaties en derde landen en delegaties van de Unie

Titel VI – Betrekkingen van de Unie met internationale organisaties en derde landen en delegaties van de Unie

Artikelen 302 tot en met 304 (vervangen)

Artikel 188 P

Artikel 220

 

Artikel 188 Q

Artikel 221

 

Titel VII – Solidariteitsclausule

Titel VII – Solidariteitsclausule

 

Artikel 188 R

Artikel 222

Vijfde deel – De instellingen van de unie

Zesde deel – Institutionele en financiële bepalingen

Zesde deel – Institutionele en financiële bepalingen

Titel I – Bepalingen inzake de instellingen

Titel I – Institutionele bepalingen

Titel I – Institutionele bepalingen

Hoofdstuk 1 – De instellingen

Hoofdstuk 1 – De instellingen

Hoofdstuk 1 – De instellingen

Eerste afdeling – Het Europees Parlement

Eerste afdeling – Het Europees Parlement

Eerste afdeling – Het Europees Parlement

Artikel 189 (geschrapt)23)

  

Artikel 190, leden 1 tot en met 3 (geschrapt)24)

  

Artikel 190, leden 4 en 5

Artikel 190

Artikel 223

Artikel 191, eerste alinea (geschrapt)25)

  

Artikel 191, tweede alinea

Artikel 191

Artikel 224

Artikel 192, eerste alinea (geschrapt)26)

  

Artikel 192, tweede alinea

Artikel 192

Artikel 225

Artikel 193

Artikel 193

Artikel 226

Artikel 194

Artikel 194

Artikel 227

Artikel 195

Artikel 195

Artikel 228

Artikel 196

Artikel 196

Artikel 229

Artikel 197, eerste alinea (geschrapt)27)

  

Artikel 197, tweede, derde en vierde alinea

Artikel 197

Artikel 230

Artikel 198

Artikel 198

Artikel 231

Artikel 199

Artikel 199

Artikel 232

Artikel 200

Artikel 200

Artikel 233

Artikel 201

Artikel 201

Artikel 234

 

Eerste afdeling bis – De Europese Raad

Tweede afdeling – De Europese Raad

 

Artikel 201 bis

Artikel 235

 

Artikel 201 ter

Artikel 236

Tweede afdeling – De Raad

Tweede afdeling – De Raad

Derde afdeling – De Raad

Artikel 202 (geschrapt)28)

  

Artikel 203 (geschrapt)29)

  

Artikel 204

Artikel 204

Artikel 237

Artikel 205, leden 2 en 4 (geschrapt)30)

  

Artikel 205, leden 1 en 3

Artikel 205

Artikel 238

Artikel 206

Artikel 206

Artikel 239

Artikel 207

Artikel 207

Artikel 240

Artikel 208

Artikel 208

Artikel 241

Artikel 209

Artikel 209

Artikel 242

Artikel 210

Artikel 210

Artikel 243

Derde afdeling – De Commissie

Derde afdeling – De Commissie

Vierde afdeling – De Commissie

Artikel 211 (geschrapt)31)

  
 

Artikel 211 bis

Artikel 244

Artikel 212 (verplaatst)

Artikel 218, lid 2

Artikel 249, lid 2

Artikel 213

Artikel 213

Artikel 245

Artikel 214 (geschrapt)32)

  

Artikel 215

Artikel 215

Artikel 246

Artikel 216

Artikel 216

Artikel 247

Artikel 217, leden 1, 3 en 4 (geschrapt)33)

  

Artikel 217, lid 2

Artikel 217

Artikel 248

Artikel 218, lid 1 (geschrapt)34)

  

Artikel 218, lid 2

Artikel 218

Artikel 249

Artikel 219

Artikel 219

Artikel 250

Vierde afdeling – Het Hof van Justitie

Vierde afdeling – Het Hof van Justitie van de Europese Unie

Vijfde afdeling – Het Hof van Justitie

Artikel 220 (geschrapt)35)

  

Artikel 221, eerste alinea (geschrapt)36)

  

Artikel 221, tweede en derde alinea

Artikel 221

Artikel 251

Artikel 222

Artikel 222

Artikel 252

Artikel 223

Artikel 223

Artikel 253

Artikel 22437)

Artikel 224

Artikel 254

 

Artikel 224 bis

Artikel 255

Artikel 225

Artikel 225

Artikel 256

Artikel 225 A

Artikel 225 A

Artikel 257

Artikel 226

Artikel 226

Artikel 258

Artikel 227

Artikel 227

Artikel 259

Artikel 228

Artikel 228

Artikel 260

Artikel 229

Artikel 229

Artikel 261

Artikel 229 A

Artikel 229 A

Artikel 262

Artikel 230

Artikel 230

Artikel 263

Artikel 231

Artikel 231

Artikel 264

Artikel 232

Artikel 232

Artikel 265

Artikel 233

Artikel 233

Artikel 266

Artikel 234

Artikel 234

Artikel 267

Artikel 235

Artikel 235

Artikel 268

 

Artikel 235 bis

Artikel 269

Artikel 236

Artikel 236

Artikel 270

Artikel 237

Artikel 237

Artikel 271

Artikel 238

Artikel 238

Artikel 272

Artikel 239

Artikel 239

Artikel 273

Artikel 240

Artikel 240

Artikel 274

 

Artikel 240 bis

Artikel 275

 

Artikel 240 ter

Artikel 276

Artikel 241

Artikel 241

Artikel 277

Artikel 242

Artikel 242

Artikel 278

Artikel 243

Artikel 243

Artikel 279

Artikel 244

Artikel 244

Artikel 280

Artikel 245

Artikel 245

Artikel 281

 

Vierde afdeling bis – De Europese Centrale Bank

Zesde afdeling – De Europese Centrale Bank

 

Artikel 245 bis

Artikel 282

Artikel 112 (verplaatst)

Artikel 245 ter

Artikel 283

Artikel 113 (verplaatst)

Artikel 245 quater

Artikel 284

Vijfde afdeling – De Rekenkamer

Vijfde afdeling – De Rekenkamer

Zevende afdeling – De Rekenkamer

Artikel 246

Artikel 246

Artikel 285

Artikel 247

Artikel 247

Artikel 286

Artikel 248

Artikel 248

Artikel 287

Hoofdstuk 2 – Bepalingen welke verscheidene instellingen gemeen hebben

Hoofdstuk 2 – Rechtshandelingen van de Unie, vaststellingsprocedures en overige bepalingen

Hoofdstuk 2 – Rechtshandelingen van de Unie, vaststellingsprocedures en overige bepalingen

 

Eerste afdeling – Rechtshandelingen van de Unie

Eerste afdeling – Rechtshandelingen van de Unie

Artikel 249

Artikel 249

Artikel 288

 

Artikel 249 A

Artikel 289

 

Artikel 249 B38)

Artikel 290

 

Artikel 249 C38)

Artikel 291

 

Artikel 249 D

Artikel 292

 

Tweede afdeling – Vaststellingsprocedures en overige bepalingen

Tweede afdeling – Vaststellingsprocedures en overige bepalingen

Artikel 250

Artikel 250

Artikel 293

Artikel 251

Artikel 251

Artikel 294

Artikel 252 (geschrapt)

  
 

Artikel 252 bis

Artikel 295

Artikel 253

Artikel 253

Artikel 296

Artikel 254

Artikel 254

Artikel 297

 

Artikel 254 bis

Artikel 298

Artikel 255 (verplaatst)

Artikel 16 A

Artikel 15

Artikel 256

Artikel 256

Artikel 299

 

Hoofdstuk 3 – Adviesorganen

Hoofdstuk 3 – Adviesorganen

 

Artikel 256 bis

Artikel 300

Hoofdstuk 3 – Het Economisch en Sociaal Comité

Eerste afdeling – Het Economisch en Sociaal Comité

Eerste afdeling – Het Economisch en Sociaal Comité

Artikel 257 (geschrapt)39)

  

Artikel 258, eerste, tweede en vierde alinea

Artikel 258

Artikel 301

Artikel 258, derde alinea (geschrapt)40)

  

Artikel 259

Artikel 259

Artikel 302

Artikel 260

Artikel 260

Artikel 303

Artikel 261 (geschrapt)

  

Artikel 262

Artikel 262

Artikel 304

Hoofdstuk 4 – Het Comité van de Regio’s

Tweede afdeling – Het Comité van de Regio’s

Tweede afdeling – Het Comité van de Regio’s

Artikel 263, eerste en vijfde alinea (geschrapt)41)

  

Artikel 263, tweede tot en met vierde alinea

Artikel 263

Artikel 305

Artikel 264

Artikel 264

Artikel 306

Artikel 265

Artikel 265

Artikel 307

Hoofdstuk 5 – De Europese Investeringsbank

Hoofdstuk 4 – De Europese Investeringsbank

Hoofdstuk 4 – De Europese Investeringsbank

Artikel 266

Artikel 266

Artikel 308

Artikel 267

Artikel 267

Artikel 309

Titel II – Financiële bepalingen

Titel II – Financiële bepalingen

Titel II – Financiële bepalingen

Artikel 268

Artikel 268

Artikel 310

 

Hoofdstuk 1 – De eigen middelen van de Unie

Hoofdstuk 1 – De eigen middelen van de Unie

Artikel 269

Artikel 269

Artikel 311

Artikel 270 (geschrapt)42)

  
 

Hoofdstuk 2 – Meerjarig financieel kader

Hoofdstuk 2 – Meerjarig financieel kader

 

Artikel 270 bis

Artikel 312

 

Hoofdstuk 3 – De jaarlijkse begroting van de Unie

Hoofdstuk 3 – De jaarlijkse begroting van de Unie

Artikel 272, lid 1 (verplaatst)

Artikel 270 ter

Artikel 313

Artikel 271 (verplaatst)

Artikel 273 bis

Artikel 316

Artikel 272, lid 1 (verplaatst)

Artikel 270 ter

Artikel 313

Artikel 272, leden 2 tot en met 10

Artikel 272

Artikel 314

Artikel 273

Artikel 273

Artikel 315

Artikel 271 (verplaatst)

Artikel 273 bis

Artikel 316

 

Hoofdstuk 4 – Uitvoering van de begroting en kwijtingverlening

Hoofdstuk 4 – Uitvoering van de begroting en kwijtingverlening

Artikel 274

Artikel 274

Artikel 317

Artikel 275

Artikel 275

Artikel 318

Artikel 276

Artikel 276

Artikel 319

 

Hoofdstuk 5 – Gemeenschappelijke bepalingen

Hoofdstuk 5 – Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 277

Artikel 277

Artikel 320

Artikel 278

Artikel 278

Artikel 321

Artikel 279

Artikel 279

Artikel 322

 

Artikel 279 bis

Artikel 323

 

Artikel 279 ter

Artikel 324

 

Hoofdstuk 6 – Fraudebestrijding

Hoofdstuk 6 – Fraudebestrijding

Artikel 280

Artikel 280

Artikel 325

 

Titel III – Nauwere samenwerking

Titel III – Nauwere samenwerking

Artikelen 11 en 11A (vervangen)

Artikel 280 A43)

Artikel 326

Artikelen 11 en 11A (vervangen)

Artikel 280 B43)

Artikel 327

Artikelen 11 en 11A (vervangen)

Artikel 280 C43)

Artikel 328

Artikelen 11 en 11A (vervangen)

Artikel 280 D43)

Artikel 329

Artikelen 11 en 11A (vervangen)

Artikel 280 E43)

Artikel 330

Artikelen 11 en 11A (vervangen)

Artikel 280 F43)

Artikel 331

Artikelen 11 en 11A (vervangen)

Artikel 280 G43)

Artikel 332

Artikelen 11 en 11A (vervangen)

Artikel 280 H43)

Artikel 333

Artikelen 11 en 11A (vervangen)

Artikel 280 I43)

Artikel 334

Zesde deel – Algemene en slotbepalingen

Zevende deel – Algemene en slotbepalingen

Zevende deel – Algemene en slotbepalingen

Artikel 281 (geschrapt)44)

  

Artikel 282

Artikel 282

Artikel 335

Artikel 283

Artikel 283

Artikel 336

Artikel 284

Artikel 284

Artikel 337

Artikel 285

Artikel 285

Artikel 338

Artikel 286 (vervangen)

Artikel 16 B

Artikel 16

Artikel 287

Artikel 287

Artikel 339

Artikel 288

Artikel 288

Artikel 340

Artikel 289

Artikel 289

Artikel 341

Artikel 290

Artikel 290

Artikel 342

Artikel 291

Artikel 291

Artikel 343

Artikel 292

Artikel 292

Artikel 344

Artikel 293 (geschrapt)

  

Artikel 294 (verplaatst)

Artikel 48 bis

Artikel 55

Artikel 295

Artikel 295

Artikel 345

Artikel 296

Artikel 296

Artikel 346

Artikel 297

Artikel 297

Artikel 347

Artikel 298

Artikel 298

Artikel 348

Artikel 299, lid 1 (geschrapt)45)

  

Artikel 299, lid 2, tweede, derde en vierde alinea

Artikel 299

Artikel 349

Artikel 299, lid 2, eerste alinea, en leden 3 tot en met 6 (verplaatst)

Artikel 311 bis

Artikel 355

Artikel 300 (vervangen)

Artikel 188 N

Artikel 218

Artikel 301 (vervangen)

Artikel 188 K

Artikel 215

Artikel 302 (vervangen)

Artikel 188 P

Artikel 220

Artikel 303 (vervangen)

Artikel 188 P

Artikel 220

Artikel 304 (vervangen)

Artikel 188 P

Artikel 220

Artikel 305 (geschrapt)

  

Artikel 306

Artikel 306

Artikel 350

Artikel 307

Artikel 307

Artikel 351

Artikel 308

Artikel 308

Artikel 352

 

Artikel 308 bis

Artikel 353

Artikel 309

Artikel 309

Artikel 354

Artikel 310 (verplaatst)

Artikel 188 M

Artikel 217

Artikel 311 (geschrapt)46)

  

Artikel 299, lid 2, eerste alinea, en leden 3 tot en met 6 (verplaatst)

Artikel 311 bis

Artikel 355

Artikel 312

Artikel 312

Artikel 356

Slotbepalingen46)

  

Artikel 313

Artikel 313

Artikel 357

 

Artikel 313 bis

Artikel 358

Artikel 314 (geschrapt)47)

  

1) Ten gronde vervangen door artikel 2 VEU (hernummerd tot artikel 3).

2) Ten gronde vervangen door de artikelen 2 B tot en met 2 E VWEU (hernummerd tot artikel 3 tot en met 6).

3) Vervangen door artikel 3 ter VEU (hernummerd tot artikel 5).

4) Invoeging van het dispositief van het Protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren.

5) Ten gronde vervangen door artikel 9 VEU (hernummerd tot artikel 13).

6) Ten gronde vervangen door artikel 9 VEU (hernummerd tot artikel 13) en artikel 245 bis, lid 1 VWEU (hernummerd tot artikel 282).

7) Ten gronde vervangen door artikel 3 bis, lid 3 VEU (hernummerd tot artikel 4).

8) Eveneens vervangen door artikel 10 VEU (hernummerd tot artikel 20).

9) Vervangt eveneens artikel 29 van het huidige VEU.

10) Vervangt artikel 36 van het huidige VEU.

11) Vervangt eveneens artikel 33 van het huidige VEU.

12) Artikel 63, punten 1 en 2, VEG wordt vervangen door artikel 63, leden 1 en 2, VWEU en artikel 64, lid 2, wordt vervangen door artikel 63, lid 3, VWEU.

13) Vervangt artikel 31 van het huidige VEU.

14) Vervangt artikel 30 van het huidige VEU.

15) Vervangt artikel 32 van het huidige VEU.

16) Artikel 117 bis, lid 1, (hernummerd tot artikel 140) herneemt lid 1 van artikel 121.

17) Artikel 117 bis, lid 2, (hernummerd tot artikel 140) herneemt de tweede zin van lid 2 van artikel 122.

18) Artikel 117 bis, lid 3, (hernummerd tot artikel 140) herneemt lid 5 van artikel 123.

19) Artikel 118 bis, lid 1, (hernummerd tot artikel 141) herneemt lid 3 van artikel 123.

20) Artikel 118 bis, lid 2, (hernummerd tot artikel 141) herneemt de vijf eerste streepjes van lid 2 van artikel 117.

21) Ten gronde vervangen door artikel 188 D, lid 1, tweede alinea, tweede zin, VWEU.

22) Lid 1, tweede alinea, tweede zin, vervangt ten gronde artikel 178 VEG.

23) Ten gronde vervangen door artikel 9 A, leden 1 en 2, VEU (hernummerd tot artikel 14).

24) Ten gronde vervangen door artikel 9 A, leden 1 tot en met 3 VEU (hernummerd tot artikel 14).

25) Ten gronde vervangen door artikel 8 A, lid 4 VEU (hernummerd tot artikel 11).

26) Ten gronde vervangen door artikel 9 A, lid 1 VEU (hernummerd tot artikel 14).

27) Ten gronde vervangen door artikel 9 A, lid 4 VEU (hernummerd tot artikel 14).

28) Ten gronde vervangen door artikel 9 C, lid 1 VEU (hernummerd tot artikel 16) en de artikelen 249 B en 249 C VWEU (hernummerd tot artikel 290 en 291).

29) Ten gronde vervangen door artikel 9 C, leden 2 en 9 VEU (hernummerd tot artikel 16).

30) Ten gronde vervangen door artikel 9 C, leden 4 en 5 VEU (hernummerd tot artikel 16).

31) Ten gronde vervangen door artikel 9 D, lid 1 VEU (hernummerd tot artikel 17).

32) Ten gronde vervangen door artikel 9 D, leden 3 en 7 VEU (hernummerd tot artikel 17).

33) Ten gronde vervangen door artikel 9 D, lid 6 VEU (hernummerd tot artikel 17).

34) Ten gronde vervangen door artikel 252 bis VWEU (hernummerd tot artikel 295).

35) Ten gronde vervangen door artikel 9 F VEU (hernummerd tot artikel 19).

36) Ten gronde vervangen door artikel 9 F, lid 2, eerste alinea, VEU (hernummerd tot artikel 19).

37) De eerste zin van de eerste alinea is ten gronde vervangen door artikel 9 F, lid 2, tweede alinea VEU (hernummerd tot artikel 19).

38) Vervangt ten gronde artikel 202, derde streepje, VEG.

39) Ten gronde vervangen door artikel 256 bis, lid 2 VWEU (hernummerd tot artikel 300).

40) Ten gronde vervangen door artikel 256 bis, lid 4 VWEU (hernummerd tot artikel 300).

41) Ten gronde vervangen door artikel 256 bis, leden 3 en 4 VWEU (hernummerd tot artikel 300).

42) Ten gronde vervangen door artikel 268, lid 4 VWEU (hernummerd tot artikel 310).

43) Vervangt eveneens de artikelen 27 A tot en met 27 E, 40 tot en met 40 B en 43 tot en met 45 van het huidige VEU.

44) Ten gronde vervangen door artikel 46 A VEU (hernummerd tot artikel 47).

45) Ten gronde vervangen door artikel 49 C VEU (hernummerd tot artikel 52).

46) Ten gronde vervangen door artikel 49 B VEU (hernummerd tot artikel 51).

47) Ten gronde vervangen door artikel 53 VEU (hernummerd tot artikel 55).



Slotakte

De Conferentie van de vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lidstaten, bijeengeroepen te Brussel op 23 juli 2007, om in onderling overleg de wijzigingen vast te stellen die moeten worden aangebracht in het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, heeft de volgende teksten vastgesteld:

  • I. Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap

  • II. Protocollen

    • A. Protocollen gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en, in voorkomend geval, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie:

      • Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie

      • Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid

      • Protocol betreffende de Eurogroep

      • Protocol betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 28 A van het Verdrag betreffende de Europese Unie

      • Protocol betreffende artikel 6, lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

      • Protocol betreffende de interne markt en de mededinging

      • Protocolbetreffende de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op Polen en het Verenigd Koninkrijk

      • Protocol betreffende de uitoefening van de gedeelde bevoegdheden

      • Protocol betreffende de diensten van algemeen belang

      • Protocol inzake het besluit van de Raad betreffende de uitvoering van artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van 1 november 2014 en 31 maart 2017, enerzijds, en vanaf 1 april 2017, anderzijds

      • Protocol betreffende de overgangsbepalingen

    • B. Protocollen gehecht aan het Verdrag van Lissabon

      • Protocol nr. 1 tot wijziging van de protocollen gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en/of aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

      • Concordantietabellen als bedoeld in artikel 2 van Protocol nr. 1 houdende wijziging van de protocollen gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en/of het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

      • Protocol nr. 2 tot wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

  • III. Bijlage bij het Verdrag van Lissabon

    • Concordantietabellen als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag van Lissabon

De Conferentie heeft de volgende aan deze Slotakte gehechte verklaringen vastgesteld:

A. Verklaringen betreffende bepalingen van de Verdragen

  • 1. Verklaring betreffende het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

  • 2. Verklaring ad artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie

  • 3. Verklaring ad artikel 7 bis van het Verdrag betreffende de Europese Unie

  • 4. Verklaring betreffende de samenstelling van het Europees Parlement

  • 5. Verklaring betreffende het politieke akkoord van de Europese Raad over het ontwerp-besluit inzake de samenstelling van het Europees Parlement

  • 6. Verklaring ad artikelen 9 B, leden 5 en 6, artikel 9 D, leden 6 en 7, en artikel 9 E van het Verdrag betreffende de Europese Unie

  • 7. Verklaring ad artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 8. Verklaring betreffende de praktische maatregelen die moeten worden genomen op het tijdstip van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon wat betreft het voorzitterschap van de Europese Raad en van de Raad Buitenlandse Zaken

  • 9. Verklaring ad artikel 9 C, lid 9, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende het besluit van de Europese Raad inzake de uitoefening van het voorzitterschap van de Raad

  • 10. Verklaring ad artikel 9 D van het Verdrag betreffende de Europese Unie

  • 11. Verklaring ad artikel 9 D, leden 6 en 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie

  • 12. Verklaring ad artikel 9 E van het Verdrag betreffende de Europese Unie

  • 13. Verklaring betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

  • 14. Verklaring betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

  • 15. Verklaring ad artikel 13 bis van het Verdrag betreffende de Europese Unie

  • 16. Verklaring ad artikel 53, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie

  • 17. Verklaring betreffende de voorrang

  • 18. Verklaring betreffende de afbakening van de bevoegdheden

  • 19. Verklaring ad artikel 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 20. Verklaring ad artikel 16 B van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 21. Verklaring betreffende de bescherming van persoonsgegevens op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en op het gebied van politiële samenwerking

  • 22. Verklaring ad artikelen 42 en 63 bis van het Verdrag betreffende de werking van deEuropese Unie

  • 23. Verklaring ad artikel 42, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 24. Verklaring betreffende de rechtspersoonlijkheid van de Europese Unie

  • 25. Verklaring ad artikelen 61 H en 188 K van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 26. Verklaring over de niet-deelneming van een lidstaat aan een maatregel die gebaseerd is op titel IV van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 27. Verklaring ad artikel 69 D, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 28. Verklaring ad artikel 78 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 29. Verklaring ad artikel 87, lid 2, onder c, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 30. Verklaring ad artikel 104 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 31. Verklaring ad artikel 140 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 32. Verklaring ad artikel 152, lid 4, onder c van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 33. Verklaring ad artikel 158 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 34. Verklaring ad artikel 163 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 35. Verklaring ad artikel 176 A van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 36. Verklaring ad artikel 188 N van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende de onderhandelingen over en sluiting van internationale overeenkomsten inzake de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht door de lidstaten

  • 37. Verklaring ad artikel 188 R van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 38. Verklaring ad artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie over het aantal advocaten-generaal bij het Hof van Justitie

  • 39. Verklaring ad artikel 249 B van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 40. Verklaring ad artikel 280 D van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 41. Verklaring ad artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 42. Verklaring ad artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 43. Verklaring ad artikel 311 bis, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van deEuropese Unie

B. Verklaringen betreffende de aan de Verdragen gehechte protocollen

  • 44. Verklaring ad artikel 5 van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis

  • 45. Verklaring ad artikel 5, lid 2, van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis

  • 46. Verklaring ad artikel 5, lid 3, van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis

  • 47. Verklaring ad artikel 5, leden 3, 4 en 5, van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis

  • 48. Verklaring inzake het Protocol betreffende de positie Denemarken

  • 49. Verklaring inzake Italië

  • 50. Verklaring ad artikel 10 van het Protocol betreffende de overgangsbepalingen

De Conferentie heeft tevens akte genomen van de volgende aan deze Slotakte gehechte verklaringen:

  • 51. Verklaring van het Koninkrijk België inzake de nationale parlementen

  • 52. Verklaring van het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Oostenrijk, Roemenië, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek betreffende de symbolen van de Europese Unie

  • 53. Verklaring van de Tsjechische Republiek over het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

  • 54. Verklaring van de Bondsrepubliek Duitsland, Ierland, de Republiek Hongarije, de Republiek Oostenrijk en het Koninkrijk Zweden

  • 55. Verklaring van het Koninkrijk Spanje en van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

  • 56. Verklaring van Ierland ad artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht

  • 57. Verklaring van de Italiaanse Republiek betreffende de samenstelling van het Europees Parlement

  • 58. Verklaring van de Republiek Letland, de Republiek Hongarije en Malta over de spelling van de naam van de enige munteenheid in de Verdragen

  • 59. Verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden ad artikel 270 bis van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 60. Verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden ad artikel 311 bis van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • 61. Verklaring van de Republiek Polen betreffende het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

  • 62. Verklaring van de Republiek Polen over het Protocol inzake de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op Polen en het Verenigd Koninkrijk

  • 63. Verklaring van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de definitie van de term „onderdanen”

  • 64. Verklaring van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende het kiesrecht bij verkiezingen voor het Europees Parlement

  • 65. Verklaring van het Verenigd Koninkrijk van Groot- Brittannië en Noord-Ierland ad artikel 61 H van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

GEDAAN te Lissabon, 13 december tweeduizendzeven

A.
Verklaringen betreffende bepalingen van de Verdragen

1. Verklaring betreffende het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat juridisch bindend is, bevestigt de grondrechten die gewaarborgd zijn door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de grondrechten die voortvloeien uit de grondwettelijke tradities die de lidstaten gemeen hebben.

Het Handvest breidt het toepassingsgebied van het recht van de Unie niet uit tot buiten de bevoegdheden van de Unie en schept voor de Unie geen nieuwe bevoegdheden of taken, noch brengt het wijziging in de bevoegdheden en taken als omschreven in de Verdragen.


2. Verklaring ad artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie

De Conferentie is het erover eens dat bij de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, de specifieke kenmerken van de rechtsorde van de Unie in stand moeten worden gehouden. In dit verband neemt de Conferentie nota van het bestaan van een regelmatige dialoog tussen het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europese Hof voor de rechten van de mens; deze dialoog zou kunnen worden versterkt wanneer de Unie toetreedt tot dit Verdrag.


3. Verklaring ad artikel 7 bis van het Verdrag betreffende de Europese Unie

De Unie houdt rekening met de bijzondere situatie van de landen met een klein grondgebied die specifieke nabuurschapsbetrekkingen met haar onderhouden.


4. Verklaring betreffende de samenstelling van het Europees Parlement

De extra zetel in het Europees Parlement wordt toegewezen aan Italië.


5. Verklaring betreffende het politieke akkoord van de Europese Raad over het ontwerp-besluit inzake de samenstelling van het Europees Parlement

De Europese Raad zal zijn politieke akkoord hechten aan het herziene ontwerp-besluit inzake de samenstelling van het Europees Parlement, voor de zittingsperiode 2009-2014, dat gebaseerd is op het voorstel van het Europees Parlement.


6. Verklaring ad artikel 9 B, leden 5 en 6, artikel 9 D, leden 6 en 7, en artikel 9 E van het Verdrag betreffende de Europese Unie

Bij de keuze van de personen voor de ambten van voorzitter van de Europese Raad, voorzitter van de Commissie en hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid moet naar behoren rekening worden gehouden met de noodzaak tot eerbiediging van de geografische en demografische verscheidenheid van de Unie en van de lidstaten.


7. Verklaring ad artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie verklaart dat het besluit betreffende de uitvoering van artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie door de Raad zal worden vastgesteld op de dag van de ondertekening van het Verdrag van Lissabon, en in werking zal treden op de dag waarop dat Verdrag in werking treedt. Hieronder volgt het ontwerp-besluit:


Ontwerp-besluit van de Raad betreffende de uitvoering van artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tussen 1 november 2014 en 31 maart 2017, enerzijds, en vanaf 1 april 2017, anderzijds

De Raad van de Europese Unie,

Overwegende hetgeen volgt:

  • 1. Er dienen bepalingen te worden vastgesteld die een vlotte overgang mogelijk maken van het systeem van besluitvorming in de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen – als omschreven in artikel 3, lid 3, van het protocol betreffende de overgangsbepalingen, dat tot en met 31 oktober 2014 van toepassing zal blijven – naar de stemprocedure als bepaald bij artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die vanaf 1 november 2014 van toepassing zal zijn, met inbegrip van de in artikel 3, lid 2, van dat protocol vastgestelde specifieke bepalingen, die gedurende een overgangsperiode tot en met 31 maart 2017, van toepassing zullen zijn.

  • 2. Er zij aan herinnerd dat het gebruikelijk is dat de Raad zich zoveel mogelijk inspant om de democratische legitimiteit van met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgestelde handelingen te versterken.

Besluit:

Deel 1 Tussen 1 november 2014 en 31 maart 2017 toepasselijke bepalingen

Artikel 1

Indien, tussen 1 november 2014 en 31 maart 2017, leden van de Raad die:

  • a. ten minste driekwart van de bevolking, of

  • b. ten minste driekwart van het aantal lidstaten

vertegenwoordigen, zoals vereist voor het vormen van een blokkerende minderheid ingevolge de toepassing van artikel 9 C, lid 4, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie of artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aangeven zich ertegen te verzetten dat de Raad een handeling met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vaststelt, bespreekt de Raad de kwestie.

Artikel 2

De Raad doet tijdens deze besprekingen alles wat in zijn vermogen ligt om, binnen een redelijke tijd en zonder afbreuk te doen aan de dwingende termijnen die door het recht van de Unie worden voorgeschreven, een bevredigende oplossing te vinden om tegemoet te komen aan de bezwaren van de in artikel 1 bedoelde leden van de Raad.

Artikel 3

De voorzitter van de Raad neemt hiertoe, met de hulp van de Commissie en met inachtneming van het reglement van orde van de Raad, ieder initiatief dat nodig is om een grotere mate van overeenstemming in de Raad te vergemakkelijken. De leden van de Raad zijn hem daarbij behulpzaam.

Deel 2 Vanaf 1 april 2017 toepasselijke bepalingen

Artikel 4

Indien, vanaf 1 april 2017, leden van de Raad die:

  • c. ten minste 55% van de bevolking, of

  • d. ten minste 55% van het aantal lidstaten

vertegenwoordigen, zoals vereist voor het vormen van een blokkerende minderheid ingevolge de toepassing van artikel 9 C, lid 4, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie of artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, aangeven zich ertegen te verzetten dat de Raad een handeling met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vaststelt, bespreekt de Raad de kwestie.

Artikel 5

De Raad doet tijdens deze besprekingen alles wat in zijn vermogen ligt om, binnen een redelijke tijd en zonder afbreuk te doen aan de dwingende termijnen die door het recht van de Unie worden voorgeschreven, een bevredigende oplossing te vinden om tegemoet te komen aan de bezwaren van de in artikel 4 bedoelde leden van de Raad.

Artikel 6

De voorzitter van de Raad neemt hiertoe, met de hulp van de Commissie en met inachtneming van het reglement van orde van de Raad, ieder initiatief dat nodig is om een grotere mate van overeenstemming in de Raad te vergemakkelijken. De leden van de Raad zijn hem daarbij behulpzaam.

Deel 3 Inwerkingtreding en vankrachtwording van het besluit

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking op de dag van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon.


8. Verklaring betreffende de praktische maatregelen die moeten worden genomen op het tijdstip van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon wat betreft het voorzitterschap van de Europese Raad en van de Raad Buitenlandse Zaken

Ingeval het Verdrag van Lissabon na 1 januari 2009 in werking treedt, verzoekt de Conferentie de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad gedurende dat halfjaar bekleedt, enerzijds, en de persoon die tot voorzitter van de Raad wordt gekozen en de persoon die tot hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid wordt benoemd, anderzijds, in overleg met het voorzitterschap van het daaropvolgende halfjaar, de nodige concrete maatregelen te nemen die een efficiënte overgang van de materiële en organisatorische aspecten van de uitoefening van het voorzitterschap van de Europese Raad en de Raad Buitenlandse Zaken mogelijk maken.


9. Verklaring ad artikel 9 C, lid 9, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende het besluit van de Europese Raad inzake de uitoefening van het voorzitterschap van de Raad

De Conferentie verklaart dat de Raad, zodra het Verdrag van Lissabon is ondertekend, moet beginnen met de voorbereiding van het besluit tot vaststelling van de procedures voor de uitvoering van het besluit inzake de uitoefening van het voorzitterschap van de Raad en daaraan binnen zes maanden zijn politieke goedkeuring moet hechten. Hieronder volgt een ontwerp-besluit van de Europese Raad dat zal worden aangenomen op de dag waarop voornoemd Verdrag in werking treedt.


Ontwerp-besluit van de Europese Raad betreffende de uitoefening van het voorzitterschap van de Raad

Artikel 1

  • 1. Het voorzitterschap van de Raad, met uitzondering van de formatie Buitenlandse Zaken, wordt gedurende 18 maanden door vooraf bepaalde groepen van drie lidstaten vervuld. Deze groepen worden volgens een toerbeurtsysteem op basis van gelijkheid van de lidstaten samengesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de verscheidenheid van de lidstaten en het geografisch evenwicht binnen de Unie.

  • 2. Ieder lid van de groep zit bij toerbeurt gedurende een periode van zes maanden alle Raadsformaties voor, met uitzondering van de formatie Buitenlandse Zaken. De andere leden van de groep staan het voorzitterschap in al zijn verantwoordelijkheden bij op basis van een gemeenschappelijk programma. De leden van de groep kunnen onderling tot andere regelingen besluiten.

Artikel 2

Het Comité van permanente vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat die de Raad Algemene Zaken voorzit.

Het politiek en veiligheidscomité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid.

De voorbereidende instanties van de diverse Raadsformaties, met uitzondering van de formatie Buitenlandse Zaken, worden voorgezeten door het lid van de groep dat het voorzitterschap van de betrokken Raadsformatie vervult, behoudens een ander besluit overeenkomstig artikel 4.

Artikel 3

De Raad Algemene Zaken draagt in samenwerking met de Commissie in het kader van een meerjarenprogrammering zorg voor de samenhang en de continuïteit van de werkzaamheden van de verschillende Raadsformaties. De lidstaten die het voorzitterschap vervullen, treffen, met de hulp van het secretariaat-generaal van de Raad, alle nodige maatregelen voor de organisatie en het goede verloop van de werkzaamheden van de Raad.

Artikel 4

De Raad stelt een besluit houdende maatregelen tot uitvoering van dit besluit vast.


10. Verklaring ad artikel 9 D van het Verdrag betreffende de Europese Unie

De Conferentie is van mening dat, wanneer de Commissie niet langer uit onderdanen van alle lidstaten bestaat, zij bijzondere aandacht moet schenken aan de noodzaak om te zorgen voor volledige transparantie in haar betrekkingen met alle lidstaten. Bijgevolg moet de Commissie nauwe contacten onderhouden met alle lidstaten, ongeacht of een van hun onderdanen lid van de Commissie is, en in dit verband moet zij bijzondere aandacht schenken aan de noodzaak om met alle lidstaten informatie te delen en overleg te plegen.

De Conferentie is ook van mening dat de Commissie alle nodige maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat de politieke, sociale en economische realiteit in alle lidstaten, daaronder de lidstaten begrepen die geen onderdaan als lid van de Commissie hebben, volledig in aanmerking wordt genomen. Deze maatregelen zouden onder meer de waarborg moeten omvatten dat het standpunt van die lidstaten door de vaststelling van passende organisatorische regelingen in aanmerking wordt genomen.


11. Verklaring ad artikel 9 D, leden 6 en 7, van het Verdrag betreffende de Europese Unie

De Conferentie is van oordeel dat het Europees Parlement en de Europese Raad krachtens de bepalingen van de Verdragen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het goede verloop van het proces dat tot de verkiezing van de voorzitter van de Commissie leidt. Daarom zullen vertegenwoordigers van het Europees Parlement en van de Europese Raad voorafgaand aan het besluit van de Europese Raad in het daartoe meest geschikt geachte kader de nodige raadplegingen verrichten. Deze raadplegingen zullen handelen over het profiel van de kandidaten voor het ambt van voorzitter van de Commissie, waarbij overeenkomstig artikel 9 D, lid 7, eerste alinea, rekening zal worden gehouden met de uitslag van de verkiezingen voor het Europees Parlement. De wijze waarop deze raadplegingen plaatsvinden kan te gelegener tijd in onderlinge overeenstemming tussen het Europees Parlement en de Europese Raad gepreciseerd worden.


12. Verklaring ad artikel 9 E van het Verdrag de Europese Unie

  • 1. De Conferentie verklaart dat tijdens de voorbereidende besprekingen voorafgaand aan de benoeming van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, die op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moet geschieden overeenkomstig artikel 9 E van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 5 van het Protocol betreffende de overgangsbepalingen, en wiens ambtstermijn loopt van bovenbedoelde datum tot het einde van de ambtstermijn van de Commissie die op dat moment in functie is, de nodige contacten met het Europees Parlement zullen worden gelegd.

  • 2. De Conferentie memoreert tevens dat de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, wiens ambtstermijn in november 2009 een aanvang zal nemen op hetzelfde tijdstip en voor dezelfde duur als de volgende Commissie, zal worden benoemd overeenkomstig de artikelen 9 D en 9 E van het Verdrag betreffende de Europese Unie.


13. Verklaring betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

De Conferentie benadrukt dat de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie die het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid regelen, daaronder begrepen de instelling van het ambt van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de oprichting van een dienst voor extern optreden, geen afbreuk doen aan de huidige bevoegdheden van de lidstaten wat betreft de bepaling en uitvoering van hun buitenlands beleid, noch aan hun nationale vertegenwoordiging in derde landen en internationale organisaties.

De Conferentie herinnert er tevens aan dat de bepalingen die het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid beheersen, geen afbreuk doen aan de specifieke aard van het veiligheids- en defensiebeleid van de lidstaten.

Zij benadrukt dat de Europese Unie en haar lidstaten gebonden blijven door de bepalingen van het Handvest van de Verenigde Naties, in het bijzonder de bepaling dat de Veiligheidsraad en zijn leden de primaire verantwoordelijkheid dragen voor het handhaven van de internationale vrede en veiligheid.


14. Verklaring betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

Naast de specifieke regels en procedures vermeld in artikel 11, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie onderstreept de Conferentie dat de bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, mede met betrekking tot de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en de dienst voor extern optreden, de huidige rechtsgrondslag, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van elke afzonderlijke lidstaat onverlet laten wat betreft het bepalen en voeren van zijn buitenlands beleid, zijn nationale diplomatieke dienst, zijn betrekkingen met derde landen en zijn deelname aan internationale organisaties, waaronder het lidmaatschap van een lidstaat van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

Voorts merkt de Conferentie op dat de bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid geen nieuwe bevoegdheden aan de Commissie verlenen om besluiten te initiëren noch de rol van het Europees Parlement vergroten.

De Conferentie herinnert er tevens aan dat de bepalingen die het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid beheersen, geen afbreuk doen aan de specifieke aard van het veiligheids- en defensiebeleid van de lidstaten.


15. Verklaring ad artikel 13 bis van het Verdrag betreffende de Europese Unie

De Conferentie verklaart dat, zodra het Verdrag van Lissabon is ondertekend, de secretaris-generaal van de Raad, hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de Commissie en de lidstaten, de voorbereidingen in verband met de Europese dienst voor extern optreden dienen aan te vangen.


16. Verklaring ad artikel 53, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie

De Conferentie is van mening dat de mogelijkheid om de Verdragen in de in artikel 53, lid 2, bedoelde talen te vertalen bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstelling van eerbiediging van de rijke verscheidenheid van cultuur en taal van de Unie, waarvan sprake is in artikel 2, lid 3, vierde alinea. In dit verband bevestigt de Conferentie dat de Unie gehecht is aan de culturele verscheidenheid van Europa en bijzondere aandacht zal blijven schenken aan deze en andere talen.

De Conferentie beveelt aan dat lidstaten die van de in artikel 53, lid 2, geboden mogelijkheid gebruik wensen te maken, binnen zes maanden na de datum van ondertekening van het Verdrag van Lissabon aan de Raad meedelen in welke taal of talen de Verdragen zullen worden vertaald.


17. Verklaring betreffende de voorrang

De Conferentie memoreert dat, in overeenstemming met de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Verdragen en het recht dat de Unie op grond van de Verdragen vaststelt, voorrang hebben boven het recht van de lidstaten, onder de voorwaarden bepaald in die rechtspraak.

Voorts heeft de Conferentie besloten het advies van de Juridische dienst van de Raad betreffende de voorrang, als vervat in document 11197/07 (JUR 260), te hechten aan deze Slotakte:

„Advies van de Juridische dienst van de Raad van 22 juni 2007

Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie vloeit voort dat de voorrang van het EG-recht een fundamenteel beginsel van het communautair recht is. Volgens het Hof gaat dit beginsel samen met het specifieke karakter van de Europese Gemeenschap. Ten tijde van het eerste arrest dat tot deze vaste rechtspraak behoort (Zaak 6/64, Costa/ENEL11) , van 15 juli 1964), bevatte het Verdrag geen verwijzing naar zulk een voorrang. Dit is nog altijd het geval. Het feit dat het beginsel van voorrang niet in het nieuwe Verdrag wordt opgenomen, verandert hoegenaamd niets aan het bestaan van dit beginsel of aan de rechtspraak van het Hof van Justitie.”


18. Verklaring betreffende de afbakening van de bevoegdheden

De Conferentie onderstreept dat, conform het systeem van verdeling van bevoegdheden tussen de Unie en de lidstaten als bedoeld in het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bevoegdheden die in de Verdragen niet aan de Unie worden toegedeeld, aan de lidstaten toebehoren.

In de gevallen waarin in de Verdragen op een bepaald gebied een bevoegdheid aan de Unie wordt toegedeeld die zij met de lidstaten deelt, oefenen de lidstaten hun bevoegdheid uit voor zover de Unie haar bevoegdheid niet heeft uitgeoefend of besloten heeft deze niet langer uit te oefenen. Deze laatste situatie doet zich voor wanneer de bevoegde EU-instellingen besluiten een wetgevingshandeling in te trekken, met name om beter te waarborgen dat de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid te allen tijde worden geëerbiedigd. De Raad kan, op initiatief van een of meer van zijn leden (vertegenwoordigers van de lidstaten) en overeenkomstig artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de Commissie verzoeken voorstellen in te dienen met het oog op de intrekking van een wetgevingshandeling. De Conferentie is verheugd over de verklaring van de Commissie dat zij bijzondere aandacht aan dergelijke verzoeken zal schenken.

Ook kunnen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van een intergouvernementele conferentie bijeen, overeenkomstig de gewone herzieningsprocedure bedoeld in artikel 48, leden 2 tot en met 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie besluiten tot wijziging van de verdragen waarop de Unie is gegrondvest, onder meer met het doel de in die Verdragen aan de Unie toegedeelde bevoegdheden uit te breiden of te beperken.


19. Verklaring ad artikel 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie is het erover eens dat de Unie, in het kader van haar algemene streven de ongelijkheden tussen vrouwen en mannen op te heffen, in haar beleidsinitiatieven zal trachten alle vormen van huiselijk geweld te bestrijden. De lidstaten moeten alle maatregelen nemen om deze strafbare feiten te voorkomen en te bestraffen en om de slachtoffers te steunen en te beschermen.


20. Verklaring ad artikel 16 B van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie verklaart dat in alle gevallen waarin op grond van artikel 16 B voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens moeten worden vastgesteld die rechtstreekse gevolgen voor de nationale veiligheid zouden kunnen hebben, daarmee naar behoren rekening moet worden gehouden. Zij memoreert dat de geldende wetgeving (zie met name Richtlijn 95/46/EG) ter zake specifieke afwijkingen bevat.


21. Verklaring betreffende de bescherming van persoonsgegevens op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en op het gebied van politiële samenwerking

De Conferentie erkent dat op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en op het gebied van politiële samenwerking specifieke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens en het vrije verkeer van die gegevens op basis van artikel 16 B van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie nodig zouden kunnen blijken vanwege de specifieke aard van deze gebieden.


22. Verklaring ad artikelen 42 en 63 bis van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie is van oordeel dat ingeval een op artikel 63 bis, lid 2, gebaseerde wetgevingshandeling afbreuk zou doen aan belangrijke aspecten van het socialezekerheidsstelsel van een lidstaat, met name het toepassingsgebied, de kosten en de financiële structuur ervan, of gevolgen zou hebben voor het financiële evenwicht van dat stelsel, zoals bepaald in artikel 42, tweede alinea, er naar behoren rekening zal worden gehouden met de belangen van die lidstaat.


23. Verklaring ad artikel 42, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie herinnert eraan dat in dat geval de Europese Raad overeenkomstig artikel 9 B, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bij consensus handelt.


24. Verklaring betreffende de rechtspersoonlijkheid van de Europese Unie

De Conferentie bevestigt dat het feit dat de Europese Unie rechtpersoonlijkheid bezit, de Unie geenszins machtigt wetgevend of anderszins op te treden buiten de bevoegdheden die de lidstaten haar in de Verdragen hebben toegedeeld.


25. Verklaring ad artikelen 61 H en 188 K van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie memoreert dat de eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele vrijheden met name inhoudt dat de nodige aandacht wordt geschonken aan de bescherming en de eerbiediging van het recht van de betrokken natuurlijke personen of entiteiten op het genot van de bij de wet bepaalde waarborgen. Daartoe, en om een grondige rechterlijke toetsing te waarborgen, moeten besluiten waarbij een natuurlijke persoon of entiteit aan beperkende maatregelen wordt onderworpen, op duidelijke en onderscheiden criteria gebaseerd zijn. Deze criteria dienen te worden toegesneden op de specifieke kenmerken van de beperkende maatregel.


26. Verklaring over de niet-deelneming van een lidstaat aan een maatregel die gebaseerd is op titel IV van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie verklaart dat de Raad, wanneer een lidstaat verkiest niet deel te nemen aan een maatregel die gebaseerd is op titel IV van het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, een diepgaande bespreking zal houden over de mogelijke implicaties en gevolgen van de niet-deelneming van deze lidstaat aan deze maatregel.

Voorts kan elke lidstaat de Commissie verzoeken de situatie te onderzoeken op basis van artikel 96 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Bovenstaande alinea’s laten de mogelijkheid dat een lidstaat deze kwestie aan de Europese Raad voorlegt, onverlet.


27. Verklaring ad artikel 69 D, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie is van oordeel dat de in 69 D, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde verordeningen rekening dienen te houden met de nationale voorschriften en gebruiken inzake het inleiden van strafrechtelijk onderzoek.


28. Verklaring ad artikel 78 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie merkt op dat de bepalingen van artikel 78 moeten worden toegepast in overeenstemming met de gangbare praktijk. De zinsnede „de maatregelen (…) [die] noodzakelijk zijn om de economische nadelen welke door de deling van Duitsland zijn berokkend aan de economie van de door de deling getroffen streken in de Bondsrepubliek te compenseren” moet worden uitgelegd in overeenstemming met de bestaande rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.


29. Verklaring ad artikel 87, lid 2, onder c, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie merkt op dat artikel 87, lid 2, onder c, moet worden uitgelegd in overeenstemming met de bestaande rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie betreffende de toepasselijkheid van die bepaling op de steun die wordt toegekend aan bepaalde gebieden van de Bondsrepubliek Duitsland die gevolgen ondervinden van de vroegere deling van Duitsland.


30. Verklaring ad artikel 104 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Met betrekking tot artikel 104 bevestigt de Conferentie dat het versterken van het groeipotentieel en het zorgen voor een gezonde begrotingssituatie de twee pijlers zijn van het economisch en het begrotingsbeleid van de Unie en de lidstaten. Het stabiliteits- en groeipact is een belangrijk werktuig om deze doelstellingen te verwezenlijken.

De Conferentie bevestigt dat zij achter de bepalingen betreffende het stabiliteits- en groeipact blijft staan, die zij beschouwt als het kader voor de coördinatie van het begrotingsbeleid van de lidstaten.

De Conferentie bevestigt dat een op regels gebaseerd systeem de beste garantie vormt voor het doen nakomen van de verbintenissen en voor een gelijke behandeling van alle lidstaten.

In verband hiermee bevestigt de Conferentie eveneens dat zij achter de doelstellingen van de strategie van Lissabon blijft staan: het creëren van werkgelegenheid, structurele hervormingen en sociale samenhang.

De Unie streeft naar evenwichtige economische groei en prijsstabiliteit. Het economisch en het begrotingsbeleid moeten dus de juiste prioriteiten bepalen voor economische hervormingen, innovatie, concurrentievermogen en stimulering van particuliere investeringen en consumptie in tijden van zwakke economische groei. Dit zou tot uiting moeten komen in de opzet van begrotingsbeslissingen op nationaal niveau en op het niveau van de Unie, met name door herstructurering van de overheidsinkomsten en -uitgaven, met inachtneming van de begrotingsdiscipline conform de Verdragen en het stabiliteits- en groeipact.

De budgettaire en economische uitdagingen waarmee de lidstaten worden geconfronteerd wijzen op het belang van een gezond begrotingsbeleid gedurende de gehele economische cyclus.

De Conferentie is het erover eens dat de lidstaten perioden van economisch herstel actief dienen te gebruiken om hun overheidsfinanciën te consolideren en hun begrotingssituatie te verbeteren. Doelstelling is om in goede tijden geleidelijk een begrotingsoverschot te realiseren, waardoor de noodzakelijke ruimte ontstaat om economische tegenvallers op te vangen en aldus bij te dragen tot de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn.

De lidstaten zien met belangstelling mogelijke voorstellen van de Commissie en verdere bijdragen van de lidstaten tegemoet, die de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact krachtiger en transparanter moeten maken. De lidstaten zullen alle nodige maatregelen nemen om het groeipotentieel van hun economieën te verbeteren. Een verbeterde coördinatie van het economisch beleid zou deze doelstelling kracht kunnen bijzetten. Met deze verklaring wordt niet vooruitgelopen op het toekomstige debat over het stabiliteits- en groeipact.


31. Verklaring ad artikel 140 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie bevestigt dat de in artikel 140 beschreven beleidsterreinen in essentie onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen. De ondersteunende en coördinerende maatregelen die overeenkomstig dit artikel op het niveau van de Unie moeten worden genomen, zijn van aanvullende aard. Zij hebben niet ten doel de nationale stelsels te harmoniseren, maar de samenwerking tussen de lidstaten te versterken. Zij laten de in elke lidstaat bestaande waarborgen en gebruiken in verband met de verantwoordelijkheid van de sociale partners onverlet.

Deze verklaring doet geen afbreuk aan de bepalingen van de Verdragen die de Unie bevoegdheid toedelen, daaronder begrepen op sociaal gebied.


32. Verklaring ad artikel 152, lid 4, onder c van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie verklaart dat de maatregelen die overeenkomstig artikel 152, lid 4, onder c, zullen worden vastgesteld, tegemoet moeten komen aan de gemeenschappelijke uitdagingen op veiligheidsgebied en ten doel moeten hebben hoge kwaliteits- en veiligheidsnormen vast te stellen, wanneer nationale normen die van invloed zijn op de interne markt de verwezenlijking van een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid anders zouden verhinderen.


33. Verklaring ad artikel 158 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie is van oordeel dat de woorden „insulaire gebieden” in artikel 158 ook betrekking kunnen hebben op insulaire staten in hun geheel, mits aan de vereiste criteria wordt voldaan.


34. Verklaring ad artikel 163 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie is het erover eens dat in het optreden van de Unie op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling naar behoren rekening zal worden gehouden met de fundamentele oriëntaties en keuzen van het onderzoeksbeleid van de lidstaten.


35. Verklaring ad artikel 176 A van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie is van oordeel dat artikel 176 A geen afbreuk doet aan het recht van de lidstaten om onder de in artikel 297 bepaalde voorwaarden de nodige voorzieningen te treffen om hun energievoorziening te waarborgen.


36. Verklaring ad artikel 188 N van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreffende de onderhandelingen over en sluiting van internationale overeenkomsten inzake de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht door de lidstaten

De Conferentie bevestigt dat de lidstaten op de door deel III, titel IV, hoofdstukken 3, 4 en 5 bestreken gebieden onderhandelingen kunnen aangaan over overeenkomsten met derde landen en internationale organisaties en zulke overeenkomsten kunnen sluiten, voor zover deze verenigbaar zijn met het recht van de Unie.


37. Verklaring ad artikel 188 R van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Onverminderd de maatregelen die de Unie vaststelt om te voldoen aan haar solidariteitsverplichting jegens een lidstaat die getroffen wordt door een terroristische aanval, een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp, beoogt geen van de bepalingen van artikel 188 R afbreuk te doen aan het recht van een andere lidstaat de geschiktste middelen te kiezen om aan zijn solidariteitsverplichting jegens eerstgenoemde lidstaat te voldoen.


38. Verklaring ad artikel 222 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie over het aantal advocaten-generaal bij het Hof van Justitie

De Conferentie verklaart dat indien het Hof van Justitie overeenkomstig artikel 222, eerste alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verzoekt om het aantal advocaten-generaal met drie te verhogen (van acht naar elf), de Raad met eenparigheid van stemmen met die verhoging zal instemmen.

De Conferentie komt overeen dat Polen in dat geval, zoals nu reeds Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk, een permanente advocaat-generaal zal hebben en niet langer zal deelnemen aan het toerbeurtsysteem; het bestaande toerbeurtsysteem zal dan betrekking hebben op vijf advocaten-generaal in plaats van drie.


39. Verklaring ad artikel 249 B van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie neemt er nota van dat de Commissie voornemens is de door de lidstaten aangewezen deskundigen te blijven raadplegen bij de voorbereiding van haar ontwerpen van gedelegeerde handelingen op het gebied van financiële diensten, overeenkomstig haar vaste praktijk.


40. Verklaring ad artikel 280 D van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie verklaart dat de lidstaten bij de indiening van hun verzoek om een nauwere samenwerking te mogen aangaan, kunnen aangeven of zij reeds in dat stadium voornemens zijn artikel 280 H toe te passen, dat voorziet in uitbreiding van de stemming bij gekwalificeerde meerderheid, of gebruik te maken van de gewone wetgevingsprocedure.


41. Verklaring ad artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie verklaart dat de verwijzing naar de doelstellingen van de Unie in artikel 308, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie een verwijzing is naar de doelstellingen bedoeld in artikel 2, leden 2 en 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en naar de doelstellingen van artikel 2, lid 5, van genoemd Verdrag met betrekking tot het externe optreden op basis van het vijfde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het is derhalve uitgesloten dat met een optreden op basis van artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie alleen de doelstellingen bedoeld in artikel 2, lid 1, worden nagestreefd. De Conferentie wijst er in dit verband op dat, overeenkomstig artikel 15 ter, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, geen wetgevingshandelingen kunnen worden aangenomen op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.


42. Verklaring ad artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Conferentie benadrukt dat, volgens de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, als bestanddeel van een op het beginsel van bevoegdheidstoedeling berustend institutioneel bestel, geen grondslag kan zijn voor een uitbreiding van het competentiegebied van de Unie tot buiten het algemene kader dat gevormd wordt door het geheel van de bepalingen van de Verdragen, en in het bijzonder die waarin de taken en het optreden van de Unie worden omschreven. In geen geval kan dit artikel als grondslag dienen voor de vaststelling van bepalingen die, wat hun gevolgen betreft, in wezen neerkomen op een wijziging van de Verdragen buiten de daartoe in de Verdragen voorziene procedure om.


43. Verklaring ad artikel 311 bis, lid 6, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

De Hoge Verdragsluitende Partijen komen overeen dat de Europese Raad krachtens artikel 311 bis, lid 6, een besluit zal vaststellen om Mayotte ten aanzien van de Unie de status van ultraperifeer gebied in de zin van artikel 311 bis, lid 1, en artikel 299 te verlenen wanneer de Franse autoriteiten de Europese Raad en de Commissie mededelen dat de huidige evolutie in de interne status van het eiland daarvoor de ruimte biedt.

B.
Verklaringen betreffende aan de Verdragen gehechte Protocollen

44. Verklaring ad artikel 5 van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis

De Conferentie neemt er nota van dat wanneer een lidstaat er uit hoofde van artikel 5, lid 2, van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis kennis van heeft gegeven dat hij niet wenst deel te nemen aan een voorstel of initiatief, die kennisgeving op elk tijdstip voor de aanneming van het voorstel waarmee wordt voortgebouwd op het Schengenacquis kan worden ingetrokken.


45. Verklaring ad artikel 5, lid 2, van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis

De Conferentie verklaart dat de Raad, wanneer het Verenigd Koninkrijk of Ierland de Raad mededeelt voornemens te zijn niet deel te nemen aan een maatregel waarmee wordt voortgebouwd op een deel van het Schengenacquis waaraan het wel deelneemt, een grondige bespreking zal houden over de mogelijke implicaties van de niet-deelneming van die lidstaat aan die maatregel. De bespreking in de Raad moet worden gevoerd in het licht van de door de Commissie verstrekte aanwijzingen over het verband tussen het voorstel en het Schengenacquis.


46. Verklaring ad artikel 5, lid 3, van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis

De Conferentie herinnert eraan dat de Commissie, indien de Raad na een eerste inhoudelijke bespreking van de kwestie geen besluit neemt, een gewijzigd voorstel met het oog op een inhoudelijke herbespreking door de Raad binnen een termijn van vier maanden kan indienen.


47. Verklaring ad artikel 5, leden 3, 4 en 5, van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis

De Conferentie neemt er nota van dat de voorwaarden die moeten worden gesteld in het besluit als bedoeld in artikel 5, leden 3, 4 en 5, van het Protocol betreffende het in het kader van de Europese Unie geïntegreerde Schengenacquis, kunnen voorschrijven dat de betrokken lidstaat de eventuele directe financiële gevolgen zal dragen die noodzakelijkerwijs en onvermijdelijk voortvloeien uit de beëindiging van zijn deelname aan enkele of alle bepalingen van het acquis, als vermeld in elk door de Raad overeenkomstig artikel 4 van genoemd Protocol genomen besluit.


48. Verklaring inzake het Protocol betreffende de positie Denemarken

De Conferentie neemt er nota van dat Denemarken, met betrekking tot rechtshandelingen die de Raad alleen of samen met het Europees Parlement moet vaststellen en die zowel bepalingen bevatten die op Denemarken van toepassing zijn als bepalingen die dat niet zijn omdat zij een rechtsgrondslag hebben waarop deel I van het Protocol betreffende de positie van Denemarken van toepassing is, verklaart dat het zijn stemrecht niet zal gebruiken om de vaststelling tegen te gaan van bepalingen die niet op Denemarken van toepassing zijn.

Voorts neemt de Conferentie er nota van dat Denemarken, op basis van de verklaring van de Conferentie over artikel 188 R, verklaart dat de Deense deelneming aan een optreden of aan rechtshandelingen op grond van artikel 188 R zal geschieden overeenkomstig deel I en deel II van het Protocol betreffende de positie van Denemarken.


49. Verklaring inzake Italië

De Conferentie neemt er akte van dat het Protocol betreffende Italië, dat in 1957 aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap is gehecht, zoals gewijzigd bij de goedkeuring van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het volgende bepaalde:

„De Hoge Verdragsluitende Partijen,

Verlangende bepaalde bijzondere vraagstukken te regelen welke voor Italië van belang zijn,

Hebben overeenstemming bereikt omtrent de volgende bepalingen, welke aan het Verdrag zijn gehecht:

De Lidstaten van de Gemeenschap

Nemen kennis van het feit dat de Italiaanse regering een aanvang heeft gemaakt met de tenuitvoerlegging van een tienjarenplan voor economische expansie, dat tot doel heeft een evenwicht tot stand te brengen in de structuur van de Italiaanse economie, met name door de minderontwikkelde streken in het zuiden en op de eilanden toe te rusten en door nieuwe werkgelegenheid te scheppen, ten einde de werkloosheid uit te schakelen.

Brengen in herinnering dat dit programma van de Italiaanse regering door organisaties van internationale samenwerking waarvan zij lid zijn, in zijn beginselen en zijn doelstellingen in beschouwing is genomen en goedgekeurd.

Erkennen dat het in hun gemeenschappelijk belang is dat de doelstellingen van het Italiaanse programma worden bereikt.

Komen overeen, ten einde de vervulling van de taak der Italiaanse regering te vergemakkelijken, aan de instellingen van de Gemeenschap aan te bevelen alle in het Verdrag bedoelde middelen en procedures aan te wenden, met name een doeltreffend gebruik te maken van de middelen van de Europese Investeringsbank en het Europees Sociaal Fonds.

Zijn van mening dat door de instellingen van de Gemeenschap bij de toepassing van het Verdrag rekening moet worden gehouden met de krachtsinspanning welke de Italiaanse economie zich gedurende de eerstkomende jaren moet getroosten, en met de wenselijkheid gevaarlijke spanningen te voorkomen, met name in de betalingsbalans en het peil van werkgelegenheid, welke de toepassing van dat Verdrag in Italië in gevaar zouden kunnen brengen.

Erkennen in het bijzonder dat er bij de toepassing van de artikelen 109 H en 109 I voor gewaakt moet worden dat de maatregelen welke van de Italiaanse regering worden verlangd, het volbrengen van haar programma voor economische expansie en voor verbetering van de levensstandaard van de bevolking niet aantasten.”


50. Verklaring ad artikel 10 van het Protocol betreffende de overgangsbepalingen

De Conferentie verzoekt het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, in het kader van hun respectieve bevoegdheden, zich in te spannen om, in de passende gevallen en voor zover mogelijk binnen de termijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 10, lid 3, van het Protocol betreffende de overgangsbepalingen, rechtshandelingen vast te stellen tot wijziging of vervanging van de in artikel 10, lid 1, van genoemd Protocol bedoelde besluiten.

C.
Verklaringen van lidstaten

De Conferentie heeft tevens akte genomen van de volgende aan deze Slotakte gehechte verklaringen:


51. Verklaring van het Koninkrijk België inzake de nationale parlementen

Het Koninkrijk België verduidelijkt dat, overeenkomstig zijn grondwettelijk recht, zowel de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat van het federaal Parlement als de parlementaire vergaderingen van de Gemeenschappen en Gewesten, in functie van de bevoegdheden die de Unie uitoefent, optreden als componenten van het nationaal parlementair stelsel of als kamers van het nationaal Parlement.


52. Verklaring van het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Oostenrijk, Roemenië, de Portugese Republiek, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek betreffende de symbolen van de Europese Unie

België, Bulgarije, Duitsland, Griekenland, Spanje, Italië, Cyprus, Litouwen, Luxemburg, Hongarije, Malta, Oostenrijk, Roemenië, Portugal, Slovenië en Slowakije verklaren dat de vlag met een cirkel van twaalf gouden sterren op een blauw veld, de hymne uit de „Ode aan de Vreugde” uit de negende symfonie van Ludwig van Beethoven, het devies „In verscheidenheid verenigd”, de euro als munt van de Europese Unie en de „Dag van Europa” op 9 mei voor hen de symbolen blijven van het gemeenschappelijk lidmaatschap van de burgers van de Europese Unie en van hun band met de Unie.


53. Verklaring van de Tsjechische Republiek over het handvest van de grondrechten van de Europese Unie

  • 1. De Tsjechische Republiek herinnert eraan dat de bepalingen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gericht zijn tot de instellingen en de organen van de Europese Unie, met passende inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en de verdeling van bevoegdheden tussen de Europese Unie en haar lidstaten, zoals opnieuw bevestigd in verklaring nr. 18 betreffende de afbakening van bevoegdheden. De Tsjechische Republiek benadrukt dat deze bepalingen alleen voor de lidstaten gelden wanneer zij de wetgeving van de Unie toepassen, en niet wanneer zij onafhankelijk van de wetgeving van de Unie nationale wetgeving aannemen en toepassen.

  • 2. De Tsjechische Republiek onderstreept tevens dat het Handvest het toepassingsgebied van de wetgeving van de Unie niet uitbreidt en de Unie geen nieuwe bevoegdheid verleent. Het houdt geen beperking van het toepassingsgebied van de nationale wetgeving in en geen inperking van de huidige bevoegdheden van de nationale autoriteiten op dit gebied.

  • 3. De Tsjechische Republiek legt er de nadruk op dat, voor zover het Handvest grondrechten en beginselen erkent zoals deze voortvloeien uit de grondwettelijke tradities die de lidstaten gemeenschappelijk hebben, die rechten en beginselen in harmonie met die tradities moeten worden geïnterpreteerd.

  • 4. De Tsjechische Republiek benadrukt voorts dat niets in het Handvest mag worden geïnterpreteerd als beperkend of met nadelige gevolgen voor de mensenrechten en fundamentele vrijheden zoals deze, op hun respectieve toepassingsgebied, worden erkend door de wetgeving van de Unie en door internationale overeenkomsten waarbij de Unie of alle lidstaten partij zijn, waaronder het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en door de grondwetten van de lidstaten.


54. Verklaring van de Bondsrepubliek Duitsland, Ierland, de Republiek Hongarije, de Republiek Oostenrijk en het Koninkrijk Zweden

Duitsland, Ierland, Hongarije, Oostenrijk en Zweden merken op dat de belangrijkste bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie sinds de inwerkingtreding van dat Verdrag inhoudelijk niet zijn gewijzigd en moeten worden geactualiseerd. Daarom steunen zij het idee van een zo spoedig mogelijk bijeen te roepen Conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, die bijeengeroepen zou moeten worden zodra dit mogelijk is.


55. Verklaring van het Koninkrijk Spanje en van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland

De Verdragen zijn van toepassing op Gibraltar als een Europees gebiedsdeel waarvan de buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden behartigd. Dit houdt geen wijziging van de respectieve standpunten van de betrokken lidstaten in.


56. Verklaring van Ierland ad artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht

Ierland bevestigt zijn gehechtheid aan de Unie als een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, waarin de grondrechten en de verschillende rechtsstelsels en -tradities van de lidstaten worden geëerbiedigd en waarin de lidstaten de burgers een hoog niveau van veiligheid bieden.

Ierland verklaart derhalve het vaste voornemen te hebben zo maximaal mogelijk gebruik te maken van zijn recht, krachtens artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, om deel te nemen aan de aanneming van maatregelen uit hoofde van het derde deel, titel IV, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Ierland zal met name zo maximaal mogelijk deelnemen aan de maatregelen op het gebied van de politiële samenwerking.

Voorts herinnert Ierland eraan dat het overeenkomstig artikel 8 van het protocol de Raad er schriftelijk van in kennis kan stellen dat het niet langer onder de bepalingen van dit protocol wenst te vallen. Ierland is voornemens om binnen drie jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon te evalueren hoe deze regelingen functioneren.


57. Verklaring van de Italiaanse Republiek over de samenstelling van het Europees Parlement

Italië constateert dat overeenkomstig artikel 8 A (hernummerd tot 10) en artikel 9 A (hernummerd tot 14) van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Europees Parlement bestaat uit vertegenwoordigers van de burgers van de Unie, die degressief evenredig zijn vertegenwoordigd.

Italië constateert eveneens dat krachtens artikel 8 (hernummerd tot 9) van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 17 (hernummerd tot 20) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, burger van de Unie eenieder is die de nationaliteit van een lidstaat bezit.

In dat verband is Italië van mening dat, onverminderd het besluit inzake de zittingsperiode 2009-2014, eender welk besluit van de Europese Raad op initiatief van het Europees Parlement en met goedkeuring van laatstgenoemde instelling betreffende de samenstelling van het Europees Parlement, dient te stroken met de beginselen van artikel 9 A (hernummerd tot 14), lid 2, eerste alinea.


58. Verklaring van de Republiek Letland, de Republiek Hongarije en de Republiek Malta over de spelling van de naam van de enige munteenheid in de Verdragen

Onverminderd de uniforme spelling van de naam van de in de Verdragen bedoelde enige munteenheid van de Europese Unie zoals die op de bankbiljetten en munten staat, verklaren Letland, Hongarije en Malta dat de spelling van de naam van de enige munteenheid en van de afgeleide vormen daarvan in de Letse, Hongaarse en Maltese tekst van de Verdragen geen gevolgen heeft voor de bestaande regels van de Letse, Hongaarse en Maltese taal.


59. Verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden ad artikel 270 bis van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Het Koninkrijk der Nederlanden zal instemmen met een besluit, bedoeld in artikel 270 bis, lid 2, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, zodra een herziening van de in artikel 269, derde alinea, van dat Verdrag bedoelde besluit Nederland een bevredigende oplossing heeft geboden voor zijn buitensporige negatieve nettobetalingspositie ten opzichte van de begroting van de Unie.


60. Verklaring van het Koninkrijk der Nederlanden ad artikel 311 bis van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Het Koninkrijk der Nederlanden verklaart dat een initiatief tot een besluit, als bedoeld in artikel 311 bis, lid 6, strekkende tot wijziging van de status van de Nederlandse Antillen en/of Aruba ten aanzien van de Unie alleen zal worden ingediend op grond van een besluit dat genomen is in overeenstemming met het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden.


61. Verklaring van de Republiek Polen betreffende het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Het Handvest heeft in geen enkel opzicht gevolgen voor het recht van de lidstaten om wetgeving vast te stellen op het gebied van de openbare zeden, het familierecht en de bescherming van de menselijke waardigheid alsmede de eerbiediging van de lichamelijke en morele integriteit van de mens.


62. Verklaring van de Republiek Polen over het Protocol inzake de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op Polen en het Verenigd Koninkrijk

Polen verklaart dat zij, gezien de traditie van de sociale beweging „Solidariteit” en haar belangrijke bijdrage aan de strijd voor sociale en werknemersrechten, de sociale en werknemersrechten, als vastgelegd in het recht van de Unie, en met name die welke zijn herbevestigd in Titel IV van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, ten volle eerbiedigt.


63. Verklaring van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de definitie van de term „onderdanen”

Wat betreft de Verdragen en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en handelingen die voortvloeien uit die Verdragen of van kracht blijven op grond van die Verdragen, herinnert het Verenigd Koninkrijk aan de verklaring die het op 31 december 1982 heeft afgelegd over de definitie van de term „onderdanen”, met dien verstande dat het begrip „burgers van Britse afhankelijke gebieden” gelezen moet worden als „burgers van Britse overzeese gebieden”.


64. Verklaring van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende het kiesrecht bij verkiezingen voor het Europees Parlement

Het Verenigd Koninkrijk merkt op dat artikel 9 A van het Verdrag betreffende de Europese Unie en andere bepalingen van de Verdragen niet bedoeld zijn om wijzigingen aan te brengen in de grondslagen voor het kiesrecht bij verkiezingen voor het Europees Parlement.


65. Verklaring van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland ad artikel 61 H van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Het Verenigd Koninkrijk staat volledig achter krachtige maatregelen met betrekking tot het opleggen van financiële sancties die zijn bedoeld om terrorisme en aanverwante activiteiten te voorkomen en te bestrijden. Het Verenigd Koninkrijk verklaart derhalve dat het voornemens is zijn uit artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht voortvloeiende recht om deel te nemen aan de aanneming van alle voorstellen uit hoofde van artikel 61 H van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, uit te oefenen.

D. PARLEMENT

Het Verdrag, met Protocollen en Bijlagen, behoeft ingevolge artikel 91 van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal, alvorens het Koninkrijk aan het Verdrag kan worden gebonden.

E. PARTIJGEGEVENS

Bekrachtiging van het Verdrag is voorzien in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag.

Partij

Ondertekening

Ratificatie

Type*

In werking

Opzegging

Buiten werking

België

13-12-06

     

Bulgarije

13-12-06

     

Cyprus

13-12-06

     

Denemarken

13-12-06

     

Duitsland

13-12-06

     

Estland

13-12-06

     

Finland

13-12-06

     

Frankrijk

13-12-06

     

Griekenland

13-12-06

     

Hongarije

13-12-06

     

Ierland

13-12-06

     

Italië

13-12-06

     

Letland

13-12-06

     

Litouwen

13-12-06

     

Luxemburg

13-12-06

     

Malta

13-12-06

     

Nederlanden, het Koninkrijk der

–Nederland

–Aruba

–Ned. Antillen

13-12-06

     

Oostenrijk

13-12-06

     

Polen

13-12-06

     

Portugal

13-12-06

     

Roemenië

13-12-06

     

Slovenië

13-12-06

     

Slowakije

13-12-06

     

Spanje

13-12-06

     

Tsjechië

13-12-06

     

Verenigd Koninkrijk, het

13-12-06

     

Zweden

13-12-06

     

* O=Ondertekening zonder voorbehoud of vereiste van ratificatie, R= Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of kennisgeving, T=Toetreding, VG=Voortgezette gebondenheid, NB=Niet bekend

G. INWERKINGTREDING

De bepalingen van dit Verdrag, met Protocollen en Bijlagen, zullen ingevolge artikel 6, tweede lid, juncto de preambules tot de Protocollen, in werking treden op 1 januari 2009, mits alle akten van bekrachtiging zijn nedergelegd, of bij gebreke daarvan op de eerste dag van de maand die volgt op het nederleggen van de akte van bekrachtiging door de ondertekenende staat die als laatste deze handeling verricht.

J. VERWIJZINGEN

Verbanden

Het Verdrag en de Protocollen wijzigen:

Titel

:

Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

Rome, 25 maart 1957

Tekst

:

Trb. 1957, 74 (Frans)

Trb. 1957, 91 (Nederlands)

Laatste Trb.

:

Trb. 2007, 116

   

Titel

:

Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (EURATOM);

Rome, 25 maart 1957

Tekst

:

Trb. 1957, 75 (Frans)

Trb. 1957, 92 (vertaling)

Laatste Trb.

:

Trb. 2007, 117

   

Titel

:

Verdrag betreffende de Europese Unie;

Maastricht, 7 februari 1992

Tekst

:

Trb. 1992, 74 (Nederlands)

Laatste Trb.

:

Trb. 2007, 114

   

Titel

:

Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben, met Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen;

Brussel, 8 april 1965

Tekst

:

Trb. 1965, 130 (Nederlands en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 2004, 101

   

Titel

:

Verdrag houdende wijziging van een aantal bepalingen van het Protocol betreffende de statuten van de Europese Investeringsbank;

Brussel, 10 juli 1975

Tekst

:

Trb. 1975, 119 (Nederlands)

Laatste Trb.

:

Trb. 1977, 159

   

Titel

:

Akte tot wijziging van het Protocol betreffende de Statuten van de Europese Investeringsbank waarbij de Raad van Gouverneurs de bevoegdheid wordt verleend tot de oprichting van een Europees Investeringsfonds;

Brussel, 25 maart 1993

Tekst

:

Trb. 1993, 95 (Nederlands)

Laatste Trb.

:

Trb. 1994, 128

   

Titel

:

Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende Akten;

Amsterdam, 2 oktober 1997

Tekst

:

Trb. 1998, 11 (Nederlands)

Laatste Trb.

:

Trb. 2002, 153

   

Titel

:

Verdrag van Nice houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten;

Nice, 26 februari 2001

Tekst

:

Trb. 2001, 47 (Nederlands)

Laatste Trb.

:

Trb. 2007, 115

   

Titel

:

Protocol betreffende het Statuut van het Hof van Justitie;

Nice, 26 februari 2001

Tekst

:

Trb. 2001, 47, blz. 54 e.v. (Nederlands)

Laatste Trb.

:

Trb. 2007, 115

   

Titel

:

Besluit van de Raad in de samenstelling van de Staatshoofden en regeringsleiders van 21 maart 2003 inzake een wijziging van artikel 10.2 van de Statuten van het Europees Stelsel van Centrale Banken en van de Europese Centrale Bank (2003/223/EG);

Brussel, 21 maart 2003

Tekst

:

Trb. 2003, 151 (Nederlands)

Laatste Trb.

:

Trb. 2004, 122

Overige verwijzingen

Titel

:

Handvest van de Verenigde Naties;

San Francisco, 26 juni 1945

Tekst

:

Stb. 1945, 253 (Engels)

Stb. 1945, 321 (vertaling)

Laatste Trb.

:

Trb. 2007, 50

   

Titel

:

Statuut van de Raad van Europa;

Londen, 5 mei 1949

Tekst

:

Stb. 1949, 341 (Engels, Frans en vertaling)

Laatste Trb.

:

Trb. 2007, 146

   

Titel

:

Noord-Atlantisch Verdrag;

Washington, 4 april 1949

Tekst

:

Stb. 1949, 355 (Engels, Frans en vertaling)

Laatste Trb.

:

Trb. 2004, 154

   

Titel

:

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;

Rome, 4 november 1950

Tekst

:

Trb. 1951, 154 (Engels, Frans en vertaling)

Laatste Trb.

:

Trb. 1998, 87

   

Titel

:

Verdrag betreffende de status van vluchtelingen;

Genève, 28 juli 1951

Tekst

:

Trb. 1951, 131 (Engels en Frans)

Trb. 1954, 88 (vertaling)

Laatste Trb.

:

Trb. 1995, 136

   

Titel

:

Verdrag nopens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling;

Parijs, 14 december 1960

Tekst

:

Trb. 1961, 42 (Frans en Engels)

Trb. 1961, 60 (vertaling)

Laatste Trb.

:

Trb. 1994, 193

   

Titel

:

Protocol betreffende de status van vluchtelingen;

New York, 31 januari 1967

Tekst

:

Trb. 1967, 76 (Engels, Frans en vertaling)

Laatste Trb.

:

Trb. 1995, 138

   

Titel

:

Akkoord tussen de Staten van de Benelux Economische Unie, van de Bondsrepubliek Duitsland en van de Franse Republiek betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen;

Schengen, 14 juni 1985

Tekst

:

Trb. 1985, 102 (Nederlands)

Laatste Trb.

:

Trb. 1997, 121

   

Titel

:

Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de Regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen;

Schengen, 19 juni 1990

Tekst

:

Trb. 1990, 145 (Nederlands, Frans en Duits)

Laatste Trb.

:

Trb. 2005, 253

   

Titel

:

Overeenkomst op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol-Overeenkomst);

Brussel, 26 juli 1995

Tekst

:

Trb. 1995, 282 (Nederlands, Engels en Frans)

Laatste Trb.

:

Trb. 2007, 60

Uitgegeven de eerste februari 2008.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

M. J. M. VERHAGEN

INHOUD

   

Blz.

A.

 

TITEL

1

    

B.

 

TEKST

1

  

Verdrag

1

  

Protocollen

145

  

Protocollen gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en, in voorkomend geval, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie:

145

  

Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie

145

  

Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid

148

  

Protocol betreffende de Eurogroep

152

  

Protocol betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 28 A van het Verdrag betreffende de Europese Unie

153

  

Protocol betreffende artikel 6, lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de toetreding van de Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

155

  

Protocol betreffende de interne markt en de mededinging

156

  

Protocol betreffende de toepassing van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op Polen en het Verenigd Koninkrijk

157

  

Protocol betreffende de uitoefening van de gedeelde bevoegdheden

158

  

Protocol betreffende de diensten van algemeen belang

159

  

Protocol inzake het besluit van de Raad betreffende de uitvoering van artikel 9 C, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 205, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van 1 november 2014 en 31 maart 2017, enerzijds, en vanaf 1 april 2017, anderzijds

160

  

Protocol betreffende de overgangsbepalingen

161

  

Protocollen gehecht aan het Verdrag van Lissabon

166

  

Protocol nr. 1 tot wijziging van de protocollen gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en/of aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

166

  

Bijlage bij Protocol nr. 1

206

  

Concordantietabellen als bedoeld in artikel 2 van Protocol nr. 1 houdende wijziging van de protocollen gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en/of het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

206

  

Protocol nr. 2 tot wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie

210

  

Bijlage bij het Verdrag van Lissabon

214

  

Concordantietabellen als bedoeld in artikel 5 van het Verdrag van Lissabon

214

  

Slotakte

256

  

Verklaringen betreffende bepalingen van de Verdragen

261

  

Verklaringen betreffende de aan de Verdragen gehechte protocollen

278

  

Verklaringen betreffende de Slotakte

280

    

D.

 

PARLEMENT

285

    

E.

 

PARTIJGEGEVENS

285

    

G.

 

INWERKINGTREDING

287

    

J.

 

VERWIJZINGEN

287


XNoot
1)

De Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Ierse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse tekst zijn niet afgedrukt.

Het voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het Verdrag is nog niet ontvangen. In de hierna volgende tekst kunnen derhalve onjuistheden voorkomen, die in een volgend Tractatenblad zullen worden gecorrigeerd.

XNoot
1)

„Het Verdragsrecht, dat uit een autonome bron voortvloeit, kan op grond van zijn bijzonder karakter niet door enig voorschrift van nationaal recht opzij worden gezet, zonder zijn gemeenschapsrechtelijk karakter te verliezen en zonder dat de rechtsgrond van de Gemeenschap zelf daardoor wordt aangetast.”

Naar boven