Wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen alsmede invoering van een regeling voor de toepassing van artikel 122ca van de Wet financiering sociale verzekeringen

17 juni 2014

Nr. IZV 2014/120

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken; Directie Directe Belastingen; Directie Internationale Zaken en Verbruiksbelastingen; Directie Algemene Fiscale Politiek

De Staatssecretaris van Financiën,

Handelende wat artikel 3.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001 betreft, in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu;

Handelende wat artikel 3.42 van de Wet inkomstenbelasting 2001 betreft, in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en na overleg met de Minister van Infrastructuur en Milieu;

Handelende wat artikel 122ca van de Wet financiering sociale verzekeringen betreft, in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 3.13, 3.42, 3.87, 5.14 en 6.14 van de Wet inkomstenbelasting 2001, artikel 25 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de artikelen 28, 28a, 29, 31 en 33 van de Wet op de loonbelasting 1964, artikel 122ca van de Wet financiering sociale verzekeringen, de artikelen 27, 69a, 70 en 91 van de Wet op de accijns, de artikelen 3, 8, 9, 10, 14a, 15a en 16 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, de artikelen 3 en 15 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, de artikelen 3, 4, 5, 7, 10, 20, 32 en 33 van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken, artikel 14 van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken in samenhang met de artikelen 40 en 41 van de Wet op de accijns, de artikelen 15, 23 en 29 van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken in samenhang met respectievelijk de artikelen 42, 56 en 65 van de Wet op de accijns, artikel 31 van de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken in samenhang met de artikelen 68 en 69 van de Wet op de accijns, de artikelen 62 en 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 7a, 19, 26, 67 en 70b van de Invorderingswet 1990 en artikel 10 van de Registratiewet 1970;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 6a worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • j. Mobiliteitsproject Spitsmijden Personen op Ruit Rotterdam (Stcrt. 2014, 9406);

  • k. Mobiliteitsproject Spitsmijden Algeracorridor (regio Rotterdam) (Stcrt. 2014, 9406).

B

Artikel 16, derde lid, vervalt.

C

Artikel 28, onderdeel a, vervalt, onder verlettering van de onderdelen b tot en met f tot onderdelen a tot en met e.

D

In artikel 29b, zesde en zevende lid, wordt ‘artikel 29a, vierde lid’ vervangen door: artikel 29a, zesde lid.

E

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ‘Kinderbijslagwet’ vervangen door: Algemene Kinderbijslagwet.

2. In het tweede lid, onderdelen a en b, wordt ‘artikel 5a van het Samenloopbesluit kinderbijslag’ vervangen door: artikel 10 van het Besluit uitvoering kinderbijslag.

ARTIKEL II

De Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 6, tweede lid, onderdeel f, wordt ‘een derde’ vervangen door: een derde, die meerderjarig en handelingsbekwaam is,.

B

In artikel 9ter wordt ‘30 juni 2014’ vervangen door: 30 juni 2015.

ARTIKEL III

De Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7.9, derde lid, onderdeel f, wordt ‘artikel 10 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten’ vervangen door: artikel 11a van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, artikel 63a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 65l van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 67i van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of artikel 3:75 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.

B

Artikel 8.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ‘artikel 10 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten’ vervangen door: artikel 11a van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, artikel 63a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 65l van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 67i van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en artikel 3:75 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. uitkeringen verstrekt door de Conterganstiftung für behinderte Menschen.

C

In artikel 9.4, tweede lid, onderdeel a, wordt ‘artikel 10 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten’ vervangen door: artikel 11a van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, artikel 63a van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 65l van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 67i van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of artikel 3:75 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.

ARTIKEL IV

In de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte wordt artikel 1a.1 als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onderdeel a, vervallen de onderdelen 13° en15°, onder vernummering van onderdeel 14° tot onderdeel 13°en onder vernummering van de onderdelen 16° tot en met 24° tot onderdelen 14° tot en met 22°, en wordt, onder vernummering van de onderdelen 25° en 26° tot onderdelen 24° en 25°, na onderdeel 22°(nieuw) een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • 23°. premiekorting jongere werknemers;.

2. In het vierde lid, onderdeel e, wordt na onderdeel 10°, onder vernummering van de onderdelen 11° tot en met 25° tot onderdelen 12° tot en met 26°, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • 11°. indicatie premiekorting jongere werknemers;.

ARTIKEL V

Voor de toepassing van artikel 122ca, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen wordt niet in aanmerking genomen de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangegeven basispremie, bedoeld in artikel 34, eerste lid, van die wet, die het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is verschuldigd over op grond van de Ziektewet, de Wet arbeid en zorg, de Werkloosheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen verstrekte uitkeringen.

ARTIKEL VI

De Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 23a, eerste lid, wordt ‘lid-staten’ vervangen door: lidstaten.

B

In hoofdstuk XIV, opschrift, wordt ‘Lid-Staten’ vervangen door: lidstaten.

C

In Bijlage K wordt na de goederenomschrijving met vermelding van post 2613 ingevoegd:

Steenkool

2701;.

ARTIKEL VII

De Uitvoeringsregeling accijns wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 14, eerste lid, wordt ‘de gestandaardiseerde methoden ASTM-D1250/80 of NEN-ISO 91/1/1982’ vervangen door: de meest actuele versie van de gestandaardiseerde methoden ASTM-D1250 of ISO 91-1.

B

Artikel 33, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. de naam en het adres van degene die de accijnsgoederen levert;.

C

In artikel 35i, eerste lid, wordt ‘een vermogen van minimaal 1 MW’ vervangen door: een elektrisch vermogen van minimaal 60 kilowatt.

D

In artikel 60, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘vanwaaruit’ vervangen door: van waaruit.

ARTIKEL VIII

De Algemene douaneregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1:2 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel v door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • w. kentekenregister: het kentekenregister, genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Wegenverkeerswet 1994.

B

Aan artikel 2:10, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. een aangifte tot plaatsing onder een douaneregeling met gebruikmaking van het aangiftesysteem (AGS).

C

In artikel 2:11, tweede lid, wordt ‘codeboek Sagitta’ vervangen door: codeboek Douane.

D

In artikel 3:13a, eerste lid, artikel 3:13e, eerste en derde lid, artikel 3:16a, tweede lid, artikel 3:16b, eerste lid, artikel 3:16h, eerste en tweede lid, artikel 3:16j, artikel 3:21, tweede lid, artikel 3:23, tweede lid, artikel 3:25, tweede lid, artikel 3:26, tweede lid, artikel 3:27, tweede lid, artikel 3:29, tweede lid, artikel 3:30, tweede lid, en artikel 3:31, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘directeur van de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken’ vervangen door: Minister van Economische Zaken.

E

In artikel 3:13a, vierde lid, artikel 3:16a, tweede lid, artikel 3:16c, tweede lid, en artikel 3:16j wordt ‘www.drloket.nl’ vervangen door: mijn.rvo.nl.

F

In artikel 3:16d, eerste lid, wordt ‘directeur van de Dienst Regelingen van het Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Minister van Economische Zaken.

G

In artikel 3:24, eerste lid, wordt ‘directeur van de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken’ telkens vervangen door: Minister van Economische Zaken.

H

In artikel 4:8, eerste lid, wordt ‘waarvoor hier te lande een kentekenbewijs wordt afgegeven dat is voorzien van’ vervangen door: die hier te lande worden ingeschreven en te naam gesteld in het kentekenregister en waarvoor een kenteken wordt opgegeven bevattende.

I

Artikel 4:9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor vervoermiddelen die in overeenstemming met het eerste lid onder de regeling zijn geplaatst, wordt een kenteken opgegeven bevattende de letters BN of GN in combinatie met twee cijfergroepen van elk twee cijfers.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. In de gevallen, bedoeld in artikel 561, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de toepassingverordening Communautair douanewetboek, heeft de tenaamstelling in het kentekenregister een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden.

J

Artikel 7:10, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Voor een motorvoertuig waarvoor vrijstelling van rechten bij invoer is verleend, wordt in het kentekenregister de aantekening opgenomen ‘vrijstelling van rechten bij invoer en/of omzetbelasting en/of belasting van personenauto’s en motorrijwielen; vervalt bij vervreemding; vrijstelling niet overdraagbaar’. De motorvoertuigen mogen zonder een dergelijke aantekening niet worden gebruikt.

K

Bijlage III wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, derde asterisk, aanhef, wordt ‘Vlissingen:’ vervangen door: Ritthem:.

2. In het eerste lid, vierde asterisk, wordt ‘Den Helder’ vervangen door: Den Helder, Den Oever.

3. In het tweede lid wordt ‘In de havens van’ vervangen door: In de havens van Den Oever, Lauwersoog.

L

In bijlage IV, eerste lid, zesde asterisk, wordt ‘Vlissingen:’ vervangen door: Ritthem:.

M

Bijlage VI wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘Codeboek Sagitta’ wordt telkens vervangen door: codeboek Douane.

2. ‘codeboek Sagitta’ wordt telkens vervangen door: codeboek Douane.

3. In titel II, deel C, vak 8, wordt voor de vijfde alinea een opschrift ingevoegd, luidende:

OB-plichtige

4. In titel II, deel C, vak 8, laatste volzin, wordt ‘Wet op de Omzetbelasting’ vervangen door: Wet op de omzetbelasting 1968.

5. In titel II, deel C, vak 31, vervalt: 4. In de gevallen waarin de productschapsgoederencode moet worden vermeld, deze code vermelden zoals die voor die goederen is vastgesteld in het gebruikstarief, voorafgegaan door de vermelding ‘PGC’.

6. In titel II, deel D, paragraaf II, vak 37, A. Eerste deelvak, komt de alinea die aanvangt met ‘Code 63’ te luiden:

Code 63: (Wederinvoer met gelijktijdige aangifte tot verbruik voor het vrije verkeer van goederen, die in een andere lidstaat worden geleverd, met vrijstelling van omzetbelasting en, indien van toepassing, met schorsing van accijns).

N

In bijlage X wordt in de rangschikking na ‘– Stichting Rijksmuseum voor Volkenkunde, Leiden’ een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • Stichting tot Beheer Museum Boijmans van Beuningen, Rotterdam.

O

In bijlage XI wordt in de rangschikking na ‘– Centrum Wiskunde & Informatica, Amsterdam’ een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • Erasmus MC, Rotterdam.

ARTIKEL IX

De Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, vervalt: 9b, derde lid, 9c, derde lid,.

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De administratie dient in ieder geval te bevatten de regelmatige aantekening van de data waarop de motorrijtuigen te naam worden gesteld in het kentekenregister.

2. In het derde lid wordt ‘een kenteken is aangevraagd’ vervangen door: inschrijving in het kentekenregister is verzocht.

C

In artikel 6a, aanhef, wordt ‘de artikelen 9, elfde lid, en 9c, derde lid,’ vervangen door: artikel 9, elfde lid, van de wet.

D

Artikel 7 vervalt.

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde en zesde lid vervalt: , na toepassing van artikel 9a, artikel 9b en artikel 9c, tweede lid, van de wet.

2. In het zevende lid wordt ‘het tweede lid en het derde lid’ vervangen door ‘het eerste lid en het tweede lid’. Voorts wordt ‘het zesde lid’ vervangen door: het vijfde lid.

F

In artikel 8d, eerste lid, vervalt: , na toepassing van artikel 9a, artikel 9b en artikel 9c, tweede lid, van de wet.

ARTIKEL X

De Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting normalisation ‘Duizendtallen signaleren’ 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘eerste tenaamstelling van het voor het motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs’ vervangen door: eerste tenaamstelling van het motorrijtuig in het kentekenregister.

B

Artikel 4c, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De in het eerste lid bedoelde vergunning alsmede de in dat lid bedoelde machtiging heeft betrekking op:

    • a. elke personenauto, bestelauto en autobus en elk motorrijwiel die of dat op naam van de aanvrager is gesteld of zal worden gesteld, tenzij de aanvrager in zijn verzoek aangeeft dat het verzoek uitsluitend geldt voor een bepaald motorrijtuig; of

    • b. elk kenteken als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 dat op naam van de aanvrager is gesteld of zal worden gesteld.

ARTIKEL XI

De Uitvoeringsregeling verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken wordt als volgt gewijzigd:

A

In hoofdstuk I, afdeling 2, opschrift, artikel 11, eerste lid, artikel 15, eerste lid, onderdelen b en d, artikel 22 en artikel 43, eerste, tweede en derde lid, vervalt: , pruimtabak of snuiftabak.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt als volgt gewijzigd: ‘Als vervoersopdracht bedoeld in artikel 2’ vervangen door: Als vervoersopdracht als bedoeld in artikel 2.

2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘de desbetreffende goederen’ vervangen door: de desbetreffende alcoholvrije dranken.

3. In het tweede lid, aanhef, wordt ‘Als vervoersopdracht bedoeld in artikel 8’ vervangen door: Als vervoersopdracht als bedoeld in artikel 8.

4. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘de desbetreffende goederen’ vervangen door: de desbetreffende alcoholvrije dranken.

5. In het tweede lid, onderdeel c, wordt ‘accijnsgoederen’ vervangen door: desbetreffende alcoholvrije dranken.

C

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

Artikel 4, derde lid, van de wet vindt uitsluitend toepassing indien de hoeveelheid, bedoeld in artikel 6 van het besluit, niet meer bedraagt dan 25 liter.

D

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘vruchtesap’ telkens vervangen door: vruchtensap.

2. In het tweede lid wordt ‘vruchtesap’ vervangen door: vruchtensap.

E

In artikel 7, eerste en tweede lid, wordt ‘vruchtesap’ vervangen door: vruchtensap.

F

In artikel 10, onderdelen a en b, wordt ‘vanwaaruit’ vervangen door: van waaruit.

G

In artikel 12, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘de desbetreffende goederen’ telkens vervangen door: alcoholvrije dranken.

H

In artikel 13, eerste lid, aanhef, wordt ‘te zamen’ vervangen door: tezamen.

I

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, aanhef, vervalt: , pruimtabak of snuiftabak.

2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot derde tot en met vijfde lid.

3. In het derde lid (nieuw) wordt ‘te zamen’ vervangen door ‘tezamen’. Voorts vervalt: en het derde lid.

J

In artikel 18, eerste lid, aanhef, tweede lid, aanhef en onderdelen b, c en d, en derde lid, vervalt: , pruimtabak of snuiftabak.

K

In artikel 19, eerste lid, vervalt: , pruimtabak en snuiftabak.

L

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een verzoek om teruggaaf van belasting als bedoeld in artikel 32 van de wet wordt ingediend uiterlijk drie maanden na afloop van het kalenderkwartaal waarin:

    • a. de vruchten- of groentesappen, bedoeld in artikel 28 van de wet, zijn vervaardigd;

    • b. de alcoholvrije dranken zijn gebruikt overeenkomstig een bestemming als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de wet; of

    • c. de alcoholvrije dranken een bestemming als bedoeld in artikel 30 van de wet hebben gevolgd.

2. In het derde lid, onderdeel b, wordt ‘accijnsgoederen’ vervangen door: alcoholvrije dranken.

M

In artikel 21, eerste lid, vervalt telkens: , pruimtabak of snuiftabak.

N

Hoofdstuk V, afdeling 1, en de hoofdstukken VI en VII vervallen.

O

In de bijlage wordt in het opschrift van de tabel ‘Gehalte aan vruchtesap of vruchtenmoes, bedoeld in artikel 6’ vervangen door ‘Gehalte aan vruchtensap of vruchtenmoes als bedoeld in artikel 6’. Voorts wordt ‘eindprodukt’ vervangen door: eindproduct.

ARTIKEL XII

De Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, tweede lid, wordt ‘Een lichaam’ vervangen door ‘Een rechtspersoon’ en wordt ‘dat weet’ vervangen door ‘die weet’. Voorts wordt ‘dat lichaam’ vervangen door ‘die rechtspersoon’. Ten slotte wordt ‘het lichaam’ vervangen door: de rechtspersoon.

B

Na artikel 20 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20a

De Belastingdienst kan ondersteuning verlenen bij het doen van aangifte. Deze ondersteuning vindt plaats in het algemeen belang als bedoeld in artikel 25h, vijfde lid, van de Mededingingswet. Onder ondersteuning bij het doen van aangifte wordt in elk geval mede verstaan:

  • a. het ter beschikking stellen van middelen om aangifte te doen;

  • b. het ter beschikking stellen van middelen voor het elektronisch indienen en ondertekenen van aangiften;

  • c. het ter beschikking stellen van middelen ten behoeve van de betrouwbare toegang tot de middelen, bedoeld in de onderdelen a en b;

  • d. het bieden van hulp bij het doen van aangifte, en

  • e. het ondersteunen van partijen die hulp bieden bij het doen van aangifte zonder dat daar een vergoeding tegenover staat.

C

Na artikel 29 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 6A VASTSTELLING AANSLAG VOOR TOEKENNING TEGEMOETKOMING

Artikel 29a

Voor de toepassing van artikel 19 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen worden aanslagen inkomstenbelasting over het kalenderjaar 2013 geacht zes maanden na de dagtekening te zijn vastgesteld.

D

Hoofdstuk 6a vervalt.

E

Artikel 43c, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan onderdeel j wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • 7°. gegevens die van belang kunnen zijn voor vergunningverlening en het houden van toezicht in het kader van de Wet milieubeheer;.

2. In onderdeel u wordt ‘(Stcrt. 2009, 71)’ vervangen door: (Convenant FEC 2014) (Stcrt. 2014, 2351).

ARTIKEL XIII

De Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1b, derde lid, wordt ‘1e, 1g’ vervangen door ‘1e’. Voorts wordt ‘6c en 6d’ vervangen door: 6c, 6d en 40g.

B

In artikel 1ca, onderdeel d, wordt ‘automatische incasso’ vervangen door: automatische afschrijving.

C

In artikel 1cd wordt ‘Nederlandse systematiek van automatische incasso’ vervangen door: Europese systematiek van automatische afschrijving.

D

Artikel 16, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘65 jaar of ouder zijn’ vervangen door ‘de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt’ en wordt ‘65 jaar of ouder is’ vervangen door ‘de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt’. Voorts wordt ‘€ 26,56’ vervangen door ‘€ 21,46’ en wordt ‘€ 13,28’ vervangen door: € 10,73.

2. In onderdeel b wordt ‘65 jaar of ouder zijn’ vervangen door ‘de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, hebben bereikt’. Voorts wordt ‘€ 13,28’ vervangen door: € 10,73.

E

In artikel 40ca, eerste lid, onderdeel d, wordt ‘een derde indien’ vervangen door: een derde, die meerderjarig en handelingsbekwaam is, indien.

F

In artikel 40e wordt ‘30 juni 2014’ vervangen door: 30 juni 2015.

G

In de bijlage wordt in onderdeel 2 ‘Nederlandse systematiek van automatische incasso’ vervangen door: Europese systematiek van automatische afschrijving.

ARTIKEL XIV

In bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 wordt in artikel 1, onderdeel C, onder 1.2, onder G, ‘op het kentekenbewijs’ vervangen door: in het kentekenregister.

ARTIKEL XV

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2014.

  • 2. Artikel I, onderdelen B en D, werkt terug tot en met 1 januari 2011.

  • 3. Artikel I, onderdeel C, en artikel XIII, onderdeel A, werken terug tot en met 1 januari 2013.

  • 4. Artikel V werkt terug tot en met 24 december 2013.

  • 5. Artikel VII, onderdeel C, artikel VIII, onderdelen A, H, I, J en M, onder 5 en 6, artikel X, artikel XII, onderdeel E, en artikel XIV werken terug tot en met 1 januari 2014.

  • 6. In afwijking van het eerste lid treedt artikel III, onderdeel B, onder 2, in werking met ingang van 1 augustus 2014 en werkt terug tot en met januari 2013.

  • 7. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XIII, onderdelen B, C en G, in werking met ingang van 1 oktober 2014.

  • 8. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen IV, XI en XII, onderdeel D, in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 9. In afwijking van het eerste lid treedt artikel III, onderdelen A, B, onder 1, en C, in werking op het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 9 september 2013 ingediende voorstel van wet tot afschaffing van de algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten, de compensatie voor het verplicht eigen risico, de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en de tegemoetkoming specifieke zorgkosten en wijziging van de grondslag van de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten (Kamerstukken 33 726) tot wet is verheven en die wet in werking treedt, en werkt terug tot en met 1 januari 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

TOELICHTING

I. Algemeen

De onderhavige regeling wijzigt verschillende fiscale uitvoeringsregelingen en bevat daarnaast een regeling voor de toepassing van artikel 122ca van de Wet financiering sociale verzekeringen. De onderhavige regeling bevat overwegend technische en redactionele wijzigingen.

Een deel van de maatregelen wordt toegelicht onder het algemene deel van deze nota. Voor een (nadere) toelichting op de afzonderlijke maatregelen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij deze regeling.

Mobiliteitsprojecten

Voordelen die behaald worden door deelname aan mobiliteitsprojecten in het kader van Anders Betalen voor Mobiliteit of in het kader van Beter Benutten zijn vrijgesteld van inkomstenbelasting als het mobiliteitsproject is aangewezen door de Minister van Financiën in overeenstemming met de Minister van Infrastructuur en Milieu. Met de onderhavige regeling wordt de lijst met aangewezen mobiliteitsprojecten uitgebreid met twee nieuwe projecten.

Verduidelijking gedeeltelijke teruggaaf basispremie arbeidsongeschiktheidsfonds

Bij de invoering van de wettelijke regeling voor de eenmalige teruggaaf van een gedeelte van de ten behoeve van het Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof) over de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 aangegeven basispremie werd beoogd om een lastenverlichting aan werkgevers te geven. Het was daarbij de bedoeling dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) alleen als werkgever en dus niet als uitkeringsinstantie recht heeft op bovengenoemde teruggaaf. Dit wordt in de onderhavige regeling verduidelijkt.

Modernisering tenaamstelling voertuigen

Bij wet van 19 juni 2013 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de modernisering van de wijze van tenaamstelling van kentekenbewijzen en enkele andere wijzigingen van uiteenlopende aard (Stb. 2013, 333) zijn wijzigingen aangebracht in de systematiek van tenaamstelling van voertuigen. Enige artikelen uit de Algemene douaneregeling (Adr), de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (UR BPM 1992), de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 (UR MRB 1994) en de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 behoren in lijn gebracht te worden met die wijzigingen. Dit vindt plaats met de onderhavige regeling.

Vervallen verbruiksbelasting op pruim- en snuiftabak

De Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en de daarop berustende bepalingen (waaronder de Uitvoeringsregeling verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken) zijn sinds 1 januari 2013 alleen nog van toepassing op alcoholvrije dranken. Omdat de Uitvoeringsregeling verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken sinds genoemde datum niet meer, zoals voorheen, van toepassing is op pruim- en snuiftabak, worden alle artikelen waarin gerefereerd wordt aan pruim- en snuiftabak aangepast.

Ondersteuning bij het doen van aangifte

Met de onderhavige regeling wordt tevens een bepaling in de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (UR AWR 1994) opgenomen inzake dienstverlening bij het doen van aangifte. Deze houdt in dat wordt vastgelegd dat de Belastingdienst ondersteuning bij het doen van aangifte kan verlenen en dat deze ondersteuning plaatsvindt in het algemeen belang in de zin van de Mededingingswet. Hierdoor zijn deze handelingen uitgesloten van de werking van de Wet markt en overheid. 1

De Wet markt en overheid brengt met zich mee dat bepaalde regels gelden voor activiteiten die een bestuursorgaan uitvoert, terwijl er ook commerciële aanbieders zijn die deze als dienst aanbieden. Zo dient onder andere de volledige kostprijs in rekening te worden gebracht, om marktverstoring te voorkomen. Voor bepaalde activiteiten is het echter wenselijk dat deze kosteloos door het bestuursorgaan worden verricht, ook wanneer deze activiteiten ook door andere marktaanbieders worden aangeboden. Dat is ook het geval bij het verlenen van ondersteuning bij het doen van aangifte. Het gaat bij die ondersteuning onder andere om het beschikbaar stellen van voorzieningen voor het doen van aangifte. Het doen van aangifte door belastingplichtigen is wettelijk voorgeschreven en onverbrekelijk verbonden met de juiste uitoefening door de Belastingdienst van zijn wettelijke taken. Van de Belastingdienst kan dan ook verwacht worden dat deze het nodige doet om belastingplichtigen in staat te stellen juist en tijdig aangifte te doen. De dienstverlening rondom het doen van aangifte wordt dan ook integraal aangewezen als plaatsvindend in het algemeen belang. Voor het deel van deze dienstverlening dat als economische activiteit is te kenschetsen betekent dit dat dit is uitgesloten van de werking van de Wet markt en overheid. Specifiek, maar niet uitputtend, worden daarbij onder meer genoemd het ter beschikking stellen van middelen om aangifte te doen (digitaal en analoog) en van middelen voor een betrouwbare toegang tot voorzieningen voor het elektronisch doen en het elektronisch ondertekenen van aangiftes (te denken valt aan authenticatievoorzieningen zoals een digitale handtekening), het bieden van hulp bij het doen van aangifte en het ondersteunen van partijen die hulp bieden bij het doen van aangifte zonder dat daar een vergoeding tegenover staat. Deze laatste hulpverlening betreft de zogenoemde hulp bij aangifte (HUBA) die behalve door baliemedewerkers van de Belastingdienst zelf, ook wordt verleend door onder andere vak- en ouderenbonden.

Het feit dat dienstverlening in het kader van het doen van aangifte wordt aangewezen als algemeenbelangactiviteit laat onverlet dat de Belastingdienst steeds een afweging maakt over de wijze waarop dienstverlening wordt vormgegeven en in welke mate deze aan de markt kan worden overgelaten. Zo is het voornemen om de eigen voorzieningen voor authenticatie en machtiging die de Belastingdienst nu beschikbaar stelt aan ondernemers voor deze groep uit te faseren zodra hiervoor private diensten beschikbaar zijn in het kader van het zogenoemde eID-stelsel dat op dit moment in ontwikkeling is.

Eenbankrekeningmaatregel

Per 1 december 2013 is de eenbankrekeningmaatregel in werking getreden.2 Op grond van deze maatregel betaalt de Belastingdienst verleende tegemoetkomingen en toegekende voorschotten ingevolge de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), alsmede teruggaven inkomstenbelasting en omzetbelasting, slechts uit op een bankrekening die op naam staat van de rechthebbende. Voor toeslagen en inkomstenbelasting geldt bovendien dat er slechts één bankrekening aangewezen mag worden. Bij de invoering van de eenbankrekeningmaatregel is voorzien in een overgangsperiode tot en met 30 juni 2014. Gedurende deze periode kan de Belastingdienst de vermelde tegemoetkomingen, voorschotten en teruggaven uitbetalen op een bankrekening die voor 1 december 2013 voor deze uitbetalingen werd gebruikt, ook al staat de rekening niet op naam van de rechthebbende. De overgangsperiode voorkomt dat de uitbetalingen stopgezet worden bij rechthebbenden die nog geen, door de Belastingdienst geverifieerde, bankrekening op eigen naam hebben. Met de onderhavige regeling wordt de overgangsperiode met een jaar verlengd.

EU-aspecten, budgettaire aspecten, uitvoeringskosten en administratieve lasten

Aan de maatregelen in deze regeling zijn geen EU-aspecten verbonden. De budgettaire aspecten en de gevolgen voor de uitvoeringskosten van de Belastingdienst zijn verwaarloosbaar. Hetzelfde geldt voor de administratieve lasten.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A (artikel 6a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

In artikel 6a van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (URIB 2001) zijn de mobiliteitsprojecten opgenomen die in aanmerking komen voor de vrijstelling van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel i, van de Wet IB 2001. Er worden in artikel 6a van de URIB 2001 twee nieuwe mobiliteitsprojecten opgenomen die in aanmerking komen voor de vrijstelling van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel i, van de Wet IB 2001. Het betreft hier projecten die het mijden van de spits in de regio Rotterdam stimuleren door middel van een financiële prikkel.

Artikel I, onderdeel B (artikel 16 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

Met het vervallen van het derde lid van artikel 16 van de URIB 2001 vervalt de bij de reisaftrek, bedoeld in artikel 3.87 van de Wet IB 2001, geldende verplichting om desgevraagd de plaatsbewijzen aan de inspecteur te doen toekomen. Dat betekent dat de belastingplichtige bij de reisaftrek voortaan ook op andere wijze dan met de plaatsbewijzen aannemelijk kan maken dat hij de geclaimde reizen heeft gemaakt. Met deze aanpassing wordt de in het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 20 mei 2014, nr. BLKB2014-644M (Stcrt. 2014, 14684), vermelde goedkeuring gecodificeerd. De wijziging van artikel 16 van de URIB 2001 werkt in lijn met de genoemde goedkeuring terug tot en met 1 januari 2011.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de onderhavige wijziging geen gevolgen heeft voor de thans eveneens nog in artikel 16, derde lid, van de URIB 2001 opgenomen verplichting om desgevraagd de zogenoemde reisverklaring aan de inspecteur te doen toekomen. Deze verplichting volgt namelijk ook reeds uit artikel 3.87, negende lid, van de Wet IB 2001

Artikel I, onderdeel C (artikel 28 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

De wijziging van artikel 28, onderdeel a, van de URIB 2001 betreft het herstel van een omissie in verband met de aanpassing van de organisatie van de Belastingdienst per 1 januari 2013. De Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 (URBD 2003) is bij regeling van 7 maart 2013 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013 aangepast aan deze reorganisatie.3 Naast wijzigingen in de organisatieonderdelen van de Belastingdienst betrof vorengenoemde wijziging van de URBD 2003 ook het schrappen van een fors aantal zogenoemde ressorteerbepalingen. Informatie over de vraag welk organisatieonderdeel in beginsel het aanspreekpunt vormt voor de behandeling van bepaalde belastingzaken wordt niet langer door opname van ressorteerbepalingen in de URBD 2003 maar op andere wijze door de Belastingdienst bekendgemaakt, bijvoorbeeld via de website van de Belastingdienst. In verband hiermee dient ook artikel 28, onderdeel a, van de URIB 2001 te vervallen. Het is de bedoeling dat het kantoor Amsterdam, dat in genoemde bepaling overigens nog met de oude benaming wordt aangeduid, de belastingzaken rond groenfondsen, waar genoemd artikel op ziet, blijft behandelen. Aan de wijziging van artikel 28a van de URIB 2001 is terugwerkende kracht verbonden tot en met 1 januari 2013, zijnde de datum van de genoemde reorganisatie van de Belastingdienst

Artikel I, onderdeel D (artikel 29b van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

De vervanging van de verwijzing in artikel 29b, zesde en zevende lid, van de URIB 2001 naar artikel 29a, vierde lid, van die regeling hangt samen met de omstandigheid dat genoemd vierde lid per 1 januari 2011 is vernummerd tot zesde lid. De genoemde verwijzing wordt met terugwerkende kracht tot en met die datum dienovereenkomstig aangepast.

Artikel I, onderdeel E (artikel 35 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001)

In artikel 35, eerste lid, onderdeel b, van de URIB 2001 is een onvolledige verwijzing opgenomen naar de Algemene Kinderbijslagwet. Met de onderhavige wijziging wordt de verwijzing hersteld. In artikel 35, tweede lid, onderdelen a en b, van de URIB 2001 is een verwijzing opgenomen naar het Samenloopbesluit kinderbijslag. Dit besluit wordt met ingang van 1 juli 2014 vervangen door het Besluit uitvoering kinderbijslag. De verwijzing in artikel 35, tweede lid, onderdelen a en b, van de URIB 2001 wordt met de onderhavige wijziging overeenkomstig aangepast. Ook hierbij is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel II, onderdeel A (artikel 6 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

Artikel 6, tweede lid, onderdeel f, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (UR Awir) voorziet in een uitzondering op de eenbankrekeningmaatregel van artikel 25 van de Awir. Deze uitzondering geldt voor de situatie waarin een rechthebbende op een tegemoetkoming of voorschot als bedoeld in de Awir niet beschikt over een bankrekening op naam en hij lichamelijk of geestelijk niet in staat is om een bankrekening te openen. De rechthebbende kan dan om uitbetaling op de bankrekening van een derde verzoeken. Met de onderhavige wijziging wordt tot uitdrukking gebracht dat die derde meerderjarig en handelingsbekwaam moet zijn.

Artikel II, onderdeel B (artikel 9ter van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen)

In artikel 9ter van de UR Awir is een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt dat de Belastingdienst/Toeslagen, in afwijking van artikel 25 van de Awir, uitbetalingen van ingevolge de Awir verleende tegemoetkomingen en toegekende voorschotten tot en met 30 juni 2014 blijft doen op een bankrekening die voor 1 december 2013 voor dergelijke uitbetalingen en voorschotten werd gebruikt, ook al staat deze niet op naam van de rechthebbende. Deze overgangsperiode voorkomt dat de uitbetaling van dergelijke tegemoetkomingen en voorschotten stopgezet wordt bij rechthebbenden die geen, door de Belastingdienst/Toeslagen geverifieerde, bankrekening op eigen naam hebben. Omdat deze groep rechthebbenden nog steeds aanzienlijk is, wordt deze overgangsperiode voor de eenbankrekeningmaatregel verlengd tot en met 30 juni 2015. De verlenging geeft rechthebbenden een jaar langer de mogelijkheid om een bankrekening op eigen naam aan de Belastingdienst/Toeslagen op te geven, zonder dat lopende uitbetalingen van de hiervoor bedoelde tegemoetkomingen en voorschotten worden stopgezet.

Artikel III, onderdeel A (artikel 7.9 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011)

In artikel 7.9, derde lid, onderdeel f, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (URLB 2011) wordt verwezen naar artikel 10 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) inzake de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten (ao-tegemoetkoming). Laatstgenoemde bepaling komt als gevolg van het voorstel van wet tot afschaffing van de algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten, de compensatie voor het verplicht eigen risico, de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en de tegemoetkoming specifieke zorgkosten en wijziging van de grondslag van de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten4 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2014 te vervallen. Voor ao-tegemoetkomingen die betrekking hebben op de jaren tot en met 2013 wordt in voornoemd wetsvoorstel artikel 11a van de Wtcg ingevoerd. Voor ao-tegemoetkomingen vanaf 1 januari 2014 wordt in voornoemd wetsvoorstel een grondslag opgenomen in de betreffende materiewetten, te weten de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen en de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. De verwijzing in artikel 7.9 van de URLB 2011 wordt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2014 hierop aangepast. Hetzelfde geldt voor de artikelen 8.1, onderdeel b, en 9.4, tweede lid, onderdeel a, van de URLB 2011.

Artikel III, onderdeel B (artikel 8.1 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011)

De wijziging van artikel 8.1, onderdeel b, van de URLB 2011 is hiervoor bij de wijziging van artikel 7.9 van de URLB 2011 reeds toegelicht.

Met de invoering van artikel 8.1, onderdeel c, van de URLB 2011 wordt bewerkstelligd dat uitkeringen die worden verstrekt door de Conterganstiftung für behinderte Menschen worden aangemerkt als uitkeringen van publiekrechtelijke aard als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964), zodat de over deze uitkeringen verschuldigde belasting plaatsvindt via een zogenoemde eindheffing. Hierdoor behoren deze uitkeringen niet tot het voor de toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen relevante verzamelinkomen. Deze wijziging hangt samen met de verhoging per 1 januari 2013 van de onderhavige uitkeringen die door de Conterganstiftung worden verstrekt aan lichamelijk gehandicapt geboren personen van wie de moeder tijdens de zwangerschap het middel Softenon heeft ingenomen. Deze uitkeringen zijn per 1 augustus 2013 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013 verhoogd om deze slachtoffers in verband met hun verslechterende medische situatie nader tegemoet te komen. In Duitsland zijn deze uitkeringen van belasting en premie volksverzekeringen vrijgesteld, maar in Nederland worden deze uitkeringen op grond van de Wet IB 2001 als tot het verzamelinkomen behorende periodieke uitkeringen aangemerkt. Dit laatste wordt mede gelet op de gevolgen voor inkomensafhankelijke regelingen, zoals de zogenoemde toeslagen, niet wenselijk geacht. Daarom worden deze uitkeringen met ingang van 1 augustus 2014 door middel van opname in artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 onder de loonbelasting gebracht en per dezelfde datum ingevolge de onderhavige wijzigingsregeling door opname in artikel 8.1, onderdeel c, van het URLB 2011 aangemerkt als onder de eindheffing vallende publiekrechtelijke uitkeringen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel c, van de Wet LB 1964. Met de aanwijzing als eindheffingbestanddeel wordt bewerkstelligd dat de genoemde slachtoffers zelf geen heffing zijn verschuldigd over de genoemde uitkeringen en dat deze uitkeringen ook niet tot het verzamelinkomen worden gerekend.

De wijziging van artikel 8.1, onderdeel c, van het URLB 2011 werkt terug tot en met 1 januari 2013, zijnde de datum waarop de verhoging van de genoemde uitkeringen heeft plaatsgevonden.

Artikel III, onderdeel C (artikel 9.4 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011)

De wijziging van artikel 9.4, tweede lid, onderdeel a, van de URLB 2011 is hiervoor bij de wijziging van artikel 7.9 van de URLB 2011 reeds toegelicht.

Artikel IV (artikel 1a.1 van de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte)

De wijzigingen van artikel 1a.1, derde lid, onderdeel a, van de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte vloeien voort uit het vervallen van de rubriek voor de pseudo-eindheffing hoog loon (artikel 32bd van de Wet LB 1964) en de rubriek voor de afdrachtvermindering onderwijs (Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen). De wijziging van artikel 1a.1, vierde lid, onderdeel e, van de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte vloeit voort uit de toevoeging van twee nieuwe rubrieken aan de gegevensset loonaangifte in verband met de nieuwe premiekorting jongere werknemers (artikel 48 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv)). De genoemde wijzigingen van de Regeling gegevensuitvraag loonaangifte zien op de gegevensset 2015 en treden daarom in werking op 1 januari 2015.

Artikel V (nadere regels voor toepassing artikel 122ca van de Wet financiering sociale verzekeringen)

Op grond van het ingevolge het Belastingplan 2014 op 24 december 2013 ingevoerde artikel 122ca van de Wfsv is een eenmalige teruggaaf verleend van een gedeelte van de ten behoeve van het Aof over de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 aangegeven basispremie, bedoeld in artikel 34, eerste lid, van die wet. Met deze regeling werd beoogd om een lastenverlichting aan werkgevers te geven. De hiervoor beschikbare € 1,3 miljard is onttrokken aan het Aof.

Bij de bepaling van de hiervoor genoemde € 1,3 miljard is ervan uitgegaan dat geen teruggaaf aan het UWV hoefde plaats te vinden van de over de betreffende periode door het UWV aangegeven basispremie Aof die het UWV was verschuldigd over de op grond van de Ziektewet, de Wet arbeid en zorg, de Werkloosheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen door het UWV verstrekte uitkeringen. Met gebruikmaking van de in artikel 122ca, vijfde lid, van de Wfsv aan de Minister van Financiën gegeven bevoegdheid om in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nadere regels te stellen met betrekking tot de hiervoor bedoelde teruggaaf, wordt dit in de onderhavige regeling vastgelegd.

De onderhavige bepaling werkt terug tot en met 24 december 2013, zijnde de datum van inwerkingtreding van artikel 122ca van de Wfsv.

Artikel VI, onderdelen A en B (artikel 23a en hoofdstuk XIV van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968)

De wijzigingen van artikel 23a en het opschrift van hoofdstuk XIV van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 zijn van redactionele aard.

Artikel VI, onderdeel C (Bijlage K van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968)

Met dit artikel wordt een uitbreiding bewerkstelligd van bijlage K van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968. In deze bijlage zijn goederen vermeld die onder voorwaarden kunnen worden verhandeld tegen het tarief van nihil op grond van tabel II, onderdeel a, post 8, onder b, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het gaat daarbij om goederen die vallen onder de regeling voor de zogenoemde plaatsgebonden BTW-entrepots. Toepassing van het tarief van nihil is ingevolge artikel 36b van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 alleen mogelijk indien de in de bijlage genoemde producten niet geschikt zijn om zonder nadere be- of verwerking in de particuliere verbruikssfeer te worden gebracht. De BTW-heffing over het uiteindelijke verbruik van de goederen kan daardoor niet worden ontgaan. Met de onderhavige toevoeging – het gaat in dit geval om steenkool – wordt tegemoet gekomen aan een daartoe strekkend verzoek van het bedrijfsleven.

Artikel VII, onderdeel A (artikel 14 van de Uitvoeringsregeling accijns)

In artikel 14, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling accijns wordt verwezen naar de gestandaardiseerde methoden ASTM-D1250/80 en NEN-ISO 91/1/1982. De laatste cijfers van beide methoden geven het jaartal aan. Deze methoden worden echter met enige regelmaat geactualiseerd. Als gevolg daarvan zou telkens de verwijzing naar het jaar moeten worden aangepast. Om dit te voorkomen worden de jaartallen niet meer opgenomen, maar wordt aangegeven dat het moet gaan om de meest actuele versie van deze methoden. Tevens komt bij de laatstgenoemde methode de verwijzing ‘NEN’ te vervallen. Dit was feitelijk een aanduiding dat het ging om een Nederlandse vertaling van een Engelstalige ISO norm. Van de meeste ISO normen, waaronder ISO 91-1, is er inmiddels geen Nederlandse vertaling meer, hierdoor komt de NEN aanduiding te vervallen.

Artikel VII, onderdeel B (artikel 33 van de Uitvoeringsregeling accijns)

In artikel 33, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling accijns wordt nog verwezen naar een vergunning als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van genoemde uitvoeringsregeling. Deze verwijzing zag op de tekst van artikel 60 zoals die luidde tot 1 januari 2013. In verband met het afschaffen van het verlaagde accijnstarief voor zogenoemde rode diesel is artikel 60 zoals dit luidde tot 1 januari 2013 en de daarin opgenomen vergunningplicht komen te vervallen. Als gevolg daarvan moet ook de verwijzing naar dit artikel en de daarin genoemde vergunning komen te vervallen.

Artikel VII, onderdeel C (artikel 35i van de Uitvoeringsregeling accijns)

Artikel 35i van de Uitvoeringsregeling accijns geeft uitvoering aan artikel 69a van de Wet op de accijns. Laatstgenoemd artikel maakt het mogelijk, onder voorwaarden, teruggaaf van accijns te verlenen voor minerale oliën die worden gebruikt voor de opwekking van elektriciteit in een installatie met een elektrisch vermogen van minimaal 60 kilowatt. Tot 1 januari 2014 was deze grens echter nog bepaald op 1 megawatt. Om ook voor kleinere installaties teruggaaf van accijns te kunnen verlenen is ingevolge artikel VII, onderdeel C, van Overige fiscale maatregelen 2014 de grens van 1 megawatt in genoemd artikel 69a teruggebracht naar 60 kilowatt. Abusievelijk is dit niet gebeurd in genoemd artikel 35i. Daarom wordt dit alsnog in overeenstemming gebracht met genoemd artikel 69a met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2014.

Artikel VII, onderdeel D (artikel 60 van de Uitvoeringsregeling accijns)

De wijziging van artikel 60 van de Uitvoeringsregeling accijns is van redactionele aard en brengt geen inhoudelijke wijziging met zich.

Artikel VIII, onderdelen A, H, I en J (artikelen 1:2, 4:8, 4:9 en 7:10 van de Algemene douaneregeling)

De artikelen 1:2, 4:8, 4:9 en 7:10 van de Adr worden gewijzigd in verband met de inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2014 van de wet van 19 juni 2013 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de modernisering van de wijze van tenaamstelling van kentekenbewijzen en enkele andere wijzigingen van uiteenlopende aard (Stb. 2013, 333). In verband met genoemde inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2014, wordt ook voor de onderhavige wijzigingen in terugwerkende kracht voorzien tot en met die datum. De wijzigingen brengen geen inhoudelijke veranderingen met zich.

Artikel VIII, onderdeel B (artikel 2:10 van de Algemene douaneregeling)

De wijziging van artikel 2:10 van de Adr betreft een aanpassing naar aanleiding van het nieuwe aangiftesysteem AGS. In tegenstelling tot het oude aangiftesysteem Sagitta wordt in AGS ook de mogelijkheid geboden om een aangifte tot plaatsing onder een douaneregeling te doen in het Frans, Duits of Engels.

Artikel VIII, onderdelen C en M, onder 1 en 2 (artikel 2:11 en bijlage VI van de Algemene douaneregeling)

De wijzigingen in artikel 2:11 en bijlage VI van de Adr zien op het nieuwe aangiftesysteem AGS. Vanwege het verdwijnen van Sagitta is ervoor gekozen om de benaming codeboek Sagitta te wijzigen in een meer algemene term, te weten codeboek Douane.

Artikel VIII, onderdelen D, F en G (artikelen 3:13e, 3:16b, 3:16d, 3:16h, 3:16j, 3:21, 3:23, 3:24, 3:25, 3:26, 3:27, 3:29, 3:30 en 3:31 van de Algemene douaneregeling)

In hoofdstuk 3, landbouwproducten, van de Adr wordt in de betreffende artikelen de verwijzing naar de directeur van de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken telkens vervangen door een verwijzing naar de Minister van Economische Zaken. De besluiten die voorheen werden genomen door genoemde directeur worden voortaan genomen door de Minister van Economische Zaken. Uiteraard heeft die minister de mogelijkheid deze bevoegdheid te mandateren.

Artikel VIII, onderdeel E (artikelen 3:13a, 3:16a, 3:16c en 3:16j van de Algemene douaneregeling)

De wijziging betreft een verandering van de naam van de website waarop de desbetreffende formulieren te vinden zijn.

Artikel VIII, onderdelen K, L, N en O (bijlagen III, IV, X en XI van de Algemene douaneregeling)

De wijzigingen van de bijlagen III, IV, X en XI van de Adr betreffen een actualisatie van de huidige situatie.

Artikel VIII, onderdeel M, onder 3 en 4 (bijlage VI van de Algemene douaneregeling)

In bijlage VI van de Adr wordt in titel II, deel C, vak 8, de tussenkop ‘OB-plichtige’ ingevoegd om zo de tekst met betrekking tot de gegevenselementen ‘EORI-nummer of NAW’ en ‘OB-plichtige’ beter van elkaar te scheiden.

Daarnaast wordt de foutieve aanhaling van de citeertitel van de Wet op de omzetbelasting 1968 gecorrigeerd.

Artikel VIII, onderdeel M, onder 5 (bijlage VI van de Algemene douaneregeling)

Artikel VII, onderdeel M, onder 5, betreft een wijziging van bijlage VI van de Adr als gevolg van de opheffing van de productschappen met ingang van 1 januari 2014, in verband daarmee wordt aan deze wijziging terugwerkende kracht verleend tot en met dezelfde datum.

Artikel VIII, onderdeel M, onder 6 (Bijlage VI van de Algemene douaneregeling)

Artikel VII, onderdeel M, onder 6, betreft een wijziging waarbij de tekst bij code 63 van bijlage VI, titel II, deel D, paragraaf II, vak 37, A, van de Adr in lijn wordt gebracht met de tekst van genoemde code 63, zoals deze luidt na de wijziging bij bijlage III, lid 5, onderdeel a), onder ii, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 756/2012 van de Commissie van 20 augustus 2012 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2454/93 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEU 2012, L 223). Genoemde bijlage VI ziet op de Toelichting Enig document.

In de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 30 december 2013, tot wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen en van enige overige uitvoeringsregelingen alsmede van de Wet belastingen op milieugrondslag (Stcrt. 2013, 36216) werd bij artikel XII, onderdeel I, subonderdeel 4, onder 3, beoogd titel II, deel D van bijlage VI van de Adr te wijzigen met ingang van 1 januari 2014. Door een foutieve wijzigingsopdracht heeft deze wijziging geen doorgang kunnen vinden. Reden om aan artikel VII, onderdeel M, onder 6, waarbij de omissie wordt hersteld, terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2014 te verlenen.

Artikel IX, onderdelen A, C, D, E en F (artikelen 1, 6a, 7, 8 en 8d van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992)

In artikel 1, eerste lid, van de UR BPM 1992 komt de verwijzing naar de artikelen 9b, derde lid, en 9c, derde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM 1992) te vervallen.

In artikel 6a, aanhef, van de UR BPM 1992 komt de verwijzing naar artikel 9c, derde lid, van de Wet BPM 1992 te vervallen.

Artikel 7 van de UR BPM 1992 stelt nadere regels ter uitvoering van artikel 9b van de Wet BPM 1992 en komt bij de onderhavige regeling te vervallen.

In artikel 8, vijfde en zesde lid, en artikel 8d, eerste lid, van de UR BPM 1992 komt de verwijzing naar de artikelen 9a, 9b en 9c, tweede lid, van de Wet BPM 1992 te vervallen.

Reden voor de hiervoor genoemde wijzigingen is dat de artikelen 9a en 9b van de Wet BPM 1992 met ingang van 1 januari 2012 respectievelijk 1 januari 2014 zijn vervallen bij het Belastingplan 2011 en dat artikel 9c, tweede en derde lid, van de Wet BPM 1992 is vervallen met ingang van 1 januari 2013 bij het Belastingplan 2009.

Voorts wordt artikel 8, zevende lid, van de UR BPM 1992 gewijzigd. In genoemd lid wordt abusievelijk verwezen naar het tweede, derde en zesde lid van genoemd artikel. Er wordt namelijk gedoeld op het eerste, tweede en vijfde lid van dit artikel. Die leden zijn met ingang van 1 januari 2013 vernummerd bij de regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 21 december 2012 houdende wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen en van enige overige uitvoeringsregelingen (Stcrt. 2012, 26349).

Artikel IX, onderdeel B, en artikel X, onderdelen A en B (artikel 6 van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 en artikelen 4 en 4c van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994)

Artikel 6 van de UR BPM 1992 en artikel 4, eerste lid, onderdeel a, en artikel 4c, tweede lid, van de UR MRB 1994 worden gewijzigd in verband met de inwerkingtreding per 1 januari 2014 van de wet van 19 juni 2013 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de modernisering van de wijze van tenaamstelling van kentekenbewijzen en enkele andere wijzigingen van uiteenlopende aard (Stb. 2013, 333). In verband met de genoemde inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2014, wordt ook voor de onderhavige wijziging in terugwerkende kracht voorzien tot en met die datum. De wijzigingen brengen geen inhoudelijke veranderingen met zich.

Artikel XI, onderdelen A, B, C, G, I, J, K, L, M en N (artikelen 3, 5, 11, 12, 14, 15, 18, 19, 20, 21, 22, 43, hoofdstuk I, afdeling 2, hoofdstuk V, afdeling 1, hoofdstuk VI en hoofdstuk VII van de Uitvoeringsregeling verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken)

Aangezien de Uitvoeringsregeling verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken met ingang van 1 januari 2013 alleen nog van toepassing is op alcoholvrije dranken, vervallen alle artikelen die specifiek zien op pruim- en snuiftabak en worden de artikelen die niet specifiek zien op pruim- en snuiftabak, maar hiervan wel melding maken, aangepast. De onderhavige wijzigingen strekken daartoe.

De overige wijzigingen in deze artikelen zijn van redactionele aard.

Vergelijkbare wijzigingen zijn in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2014 opgenomen in de Wet op de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Omdat de Fiscale verzamelwet 2014 naar verwachting in werking zal treden met ingang van 1 januari 2015, is in verband met de uniformiteit ervoor gekozen ook de wijzigingen van de Uitvoeringsregeling verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken met ingang van laatstgenoemde datum in werking te laten treden.

Artikel XI, onderdelen D, E, F, H en O (artikelen 6, 7, 10 en 13 en de bijlage van de Uitvoeringsregeling verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken)

De wijzigingen in de artikelen 6, 7, 10 en 13 en in de bijlage van de Uitvoeringsregeling verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken zijn van redactionele aard onder andere vanwege veranderde schrijfwijzen. Ook hier is in verband met de uniformiteit gekozen voor het in werking laten treden van genoemde wijziging met ingang van 1 januari 2015.

Artikel XII, onderdeel A (artikel 3 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Bij Overige fiscale maatregelen 2014 is de regeling van artikel 4 van de Wet op belastingen van rechtsverkeer op grond waarvan de indirecte verkrijging van onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen wordt belast, beperkt tot rechtspersonen (de onroerendezaakrechtspersonen). De onderhavige wijziging van artikel 3, tweede lid, van de UR AWR 1994 strekt ertoe deze bepaling in overeenstemming te brengen met die wijziging en zodoende de verplichting te verzoeken om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte te laten gelden voor onroerendezaakrechtspersonen.

Artikel XII, onderdeel B (artikel 20a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

In de UR AWR 1994 wordt in hoofdstuk 4, dat ziet op het doen van aangifte en melding, een artikel ingevoegd, waarin wordt bepaald dat de dienstverlening door de Belastingdienst in het kader van het doen van aangifte plaatsvindt in het algemeen belang in de zin van artikel 25h, vijfde lid, van de Mededingingswet. Hiermee wordt deze dienstverlening uitgezonderd van de werking van de Wet markt en overheid. Het algemeen deel van deze toelichting bevat een nadere uiteenzetting.

Artikel XII, onderdelen C en D (artikel 29a en hoofdstuk 6a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

Artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. In de praktijk maakt de Belastingdienst nauwelijks gebruik van de maximale aanslagtermijn en streeft de Belastingdienst al enige jaren uitdrukkelijk naar een versnelling van het aanslagproces. In 2012 is de Belastingdienst daarnaast begonnen met een proef om aan belastingplichtigen die vóór 1 april aangifte inkomstenbelasting doen direct – dus zonder een voorafgaande (nadere) voorlopige aanslag inkomstenbelasting – vóór 1 juli de aanslag op te leggen. In 2012 is aan een groep van circa een half miljoen belastingplichtigen direct de aanslag opgelegd. In 2013 ontvingen 2,3 miljoen belastingplichtigen een versneld vastgestelde aanslag. In 2014 is het voornemen om deze groep verder uit te breiden tot 6,5 miljoen belastingplichtigen. Het direct en versneld vaststellen van de aanslag heeft voordelen voor zowel de belastingplichtige als de Belastingdienst. De belastingplichtige heeft eerder rechtszekerheid over de omvang van zijn belastingschuld. Op de vaststelling van de belastingschuld bij de aanslag kan de inspecteur immers uitsluitend terugkomen door middel van navordering, waaraan voorwaarden en termijnen zijn verbonden. Voor de Belastingdienst leidt het direct vaststellen van de aanslag met name tot een kostenbesparing.

Het versneld vaststellen van de aanslag heeft ook een onbedoeld neveneffect. Artikel 19 van de Awir bevat de beslistermijn voor het toekennen van een tegemoetkoming (een toeslag) door de Belastingdienst/Toeslagen. De beslistermijn die geldt met betrekking tot de tegemoetkoming van belanghebbenden die belastingplichtig zijn voor de inkomstenbelasting is thans als hoofdregel gekoppeld aan de indiening van de aangifte. De Belastingdienst/Toeslagen heeft negen maanden na de indiening van de aangifte inkomstenbelasting de tijd voor de toekenning. Daarnaast bevat artikel 19 van de Awir de uitzonderingsbepaling dat de tegemoetkoming in ieder geval moet zijn toegekend binnen acht weken na vaststelling van de laatste aanslag inkomstenbelasting die daarvoor van belang is. Tot voor kort kwam de toepasbaarheid van deze uitzonderingsbepaling nauwelijks voor omdat de aanslag gewoonlijk niet eerder dan een jaar na indiening van de aangifte werd vastgesteld. Door de versnelling in het aanslagproces zou de uitzondering echter de hoofdregel worden.

Naar de mening van het kabinet ligt een koppeling van de beslistermijn voor het toekennen van een tegemoetkoming aan de vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting meer voor de hand dan de koppeling aan de aangifte. Immers, bij het vaststellen van deze aanslag stelt de inspecteur de inkomensgegevens vast die nodig zijn voor de bepaling van het toetsingsinkomen door de Belastingdienst/Toeslagen. Het is voor de Belastingdienst/Toeslagen echter niet mogelijk om binnen acht weken na de versnelde vaststelling van de aanslag inkomstenbelasting de tegemoetkoming toe te kennen. Artikel 19, vierde lid, van de Awir voorziet voor dat geval in een regeling: de Belastingdienst /Toeslagen kan belanghebbenden schriftelijk een nadere termijn noemen waarbinnen de toekenning zal plaatsvinden. Met het verzenden van miljoenen brieven met een andere beslistermijn voor het toekennen is volgens het kabinet evenwel niemand gebaat. Daarom is in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 20145 een wijziging van artikel 19 van de Awir opgenomen. Daarop vooruitlopend wordt ingevolge de onderhavige regeling een hoofdstuk 6a opgenomen in de UR AWR 1994 met een overeenkomstig resultaat. Deze regeling in de UR AWR 1994 is tijdelijk en vervalt per 1 januari 2015, zijnde de beoogde datum van inwerkingtreding van de hiervoor genoemde wettelijke regeling.

Artikel XII, onderdeel E (artikel 43c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994)

De Belastingdienst verstrekt aan de provincies gegevens die van belang kunnen zijn voor vergunningverlening en het houden van toezicht in het kader van de Wet milieubeheer. Per 1januari 2014 is de (door de provincies af te gegeven) verklaring van geen bedenkingen afgeschaft. Sinds dat moment zijn de gemeenten volledig bevoegd gezag voor alle voormalige provinciale bedrijven met uitzondering van (provinciale) bedrijven met een IPCC-installatie als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of (provinciale) bedrijven die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen 1999. De gemeenten toetsen en vergunnen dan ook zelf het milieudeel van de vergunning. Met de wijziging van artikel 43c, eerste lid, onderdeel j, van de UR AWR 1994 kan de Belastingdienst op verzoek van de gemeenten voor de uitvoering van de Wet milieubeheer aan de gemeenten gegevens verstrekken. Aan deze wijziging wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2014, zijnde de datum waarop de (gedeeltelijke) overdracht van taken en bevoegdheden van de provincies naar de gemeenten heeft plaatsgevonden.

De wijziging van artikel 43c, eerste lid, onderdeel u, van de UR AWR 1994 houdt verband met de omstandigheid dat het Convenant houdende afspraken over de samenwerking in het kader van het Financieel Expertise Centrum (Convenant FEC 2009) (Stcrt. 2009, 71) per 1 januari 2014 is vervangen door het Convenant houdende afspraken over de samenwerking in het kader van het Financieel Expertise Centrum (Convenant FEC 2014) (Stcrt. 2014, 2351), naar aanleiding van de toetreding van de Financial Intelligence Unit tot het Financieel Expertise Centrum (FEC) en het beëindigen van de deelname van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst aan het FEC-convenant. Aan de wijziging van artikel 43c, eerste lid, onderdeel u, van de UR AWR 1994 wordt terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2014, zijnde de datum waarop het convenant is vervangen.

Artikel XIII, onderdeel A (artikel 1b van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

Artikel 1g van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (URIW 1990) is per 1 januari 2014, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013, komen te vervallen. De in dat artikel opgenomen uitstelfaciliteit is per die datum als overgangsrecht opgenomen in artikel 40g van de URIW 1990. Abusievelijk is de verwijzing in artikel 1b, derde lid, van de URIW 1990 niet overeenkomstig aangepast. Deze omissie wordt hersteld met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013.

Artikel XIII, onderdelen B, C en G (artikelen 1ca en 1cd van en bijlage bij de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

De overheidsvordering is een van de invorderingsmiddelen die de ontvanger tot zijn beschikking heeft op grond van de Invorderingswet 1990 (IW 1990) en omvat een vereenvoudigde vorm van derdenbeslag onder de bank. De overheidsvordering betreft als zodanig geen automatische incasso maar wordt uitgevoerd volgens de Nederlandse systematiek van automatische incasso. Door de invoering van de Europese betaalmarkt, de Single Euro Payments Area (SEPA), wordt de Nederlandse systematiek van automatische incasso vervangen door een Europese systematiek van automatische afschrijving. De URIW 1990 wordt overeenkomstig aangepast. Met de aanpassingen van de artikelen 1ca en 1cd van en de bijlage bij de URIW 1990 is geen inhoudelijke wijziging beoogd. Voor het tijdstip van inwerkingtreding wordt aangesloten bij de datum waarop de banken SEPA uiterlijk hebben ingevoerd, te weten 1 oktober 2014.

Artikel XIII, onderdeel D (artikel 16 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

De leeftijd waarop men recht krijgt op een AOW-uitkering wordt vanaf 2013 stapsgewijs verhoogd en uiteindelijk gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting. Als uitvloeisel hiervan is de leeftijdsgrens van 65 jaar in de relevante wet- en regelgeving vervangen door de term pensioengerechtigde leeftijd, zoals gedefinieerd in de Algemene Ouderdomswet. Abusievelijk heeft deze aanpassing niet plaatsgevonden in artikel 16, tweede lid, van de URIW 1990. Deze omissie wordt met de onderhavige wijziging hersteld.

Voorts wordt artikel 16, tweede lid, van de URIW 1990 aangepast in verband met de verlaging per 1 januari 2014 van de bedragen waarmee ouderen op grond van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (MKOB) worden gecompenseerd voor koopkrachtverlies. De kosten van bestaan, bedoeld in artikel 16 van de URIW 1990, worden voor ouderen vermeerderd met deze tegemoetkoming op grond van de MKOB. Daarmee wordt voorkomen dat oudere belastingplichtigen, die eerder wel kwijtschelding kregen, als gevolg van de tegemoetkoming daarvoor niet langer in aanmerking komen. De bedragen, genoemd in artikel 16, tweede lid, van de URIW 1990, zijn abusievelijk niet aangepast per 1 januari 2014. Deze omissie wordt met de onderhavige aanpassing hersteld.

Artikel XIII, onderdeel E (artikel 40ca van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

Artikel 40ca, eerste lid, onderdeel d, van de URIW 1990 voorziet in een uitzondering op de eenbankrekeningmaatregel van artikel 7a van de IW 1990. Deze uitzondering geldt voor de situatie waarin een rechthebbende op een teruggave inkomstenbelasting of omzetbelasting niet beschikt over een bankrekening op naam en hij lichamelijk of geestelijk niet in staat is om een bankrekening te openen. De rechthebbende kan dan om uitbetaling op de bankrekening van een derde verzoeken. Met de onderhavige wijziging wordt tot uitdrukking gebracht dat die derde meerderjarig en handelingsbekwaam moet zijn.

Artikel XIII, onderdeel F (artikel 40e van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990)

In artikel 40e van de URIW 1990 is een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt dat de Belastingdienst, in afwijking van artikel 7a van de IW1990, teruggaven inkomstenbelasting en omzetbelasting tot en met 30 juni 2014 blijft uitbetalen op een bankrekening die voor 1 december 2013 voor uitbetalingen van dergelijke teruggaven werd gebruikt, ook al staat deze niet op naam van de rechthebbende. Deze overgangsperiode voorkomt dat de uitbetaling van dergelijke teruggaven stopgezet wordt bij genoemde rechthebbenden die nog geen, door de Belastingdienst geverifieerde, bankrekening op eigen naam hebben. Omdat deze groep rechthebbenden nog steeds aanzienlijk is, wordt deze overgangsperiode voor de eenbankrekeningmaatregel verlengd tot en met 30 juni 2015. Deze verlenging geeft rechthebbenden een jaar langer de mogelijkheid om een bankrekening op eigen naam aan de Belastingdienst op te geven, zonder dat lopende uitbetalingen van teruggaven inkomstenbelasting en omzetbelasting worden stopgezet.

Artikel XIV (Bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001)

Artikel 1, onderdeel C, onder 1.2, onder G, van bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 wordt gewijzigd in verband met de inwerkingtreding per 1 januari 2014 van de wet van 19 juni 2013 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de modernisering van de wijze van tenaamstelling van kentekenbewijzen en enkele andere wijzigingen van uiteenlopende aard (Stb. 2013, 333). In verband met de genoemde inwerkingtreding met ingang van 1 januari 2014, wordt voor de onderhavige wijziging in terugwerkende kracht voorzien tot en met die datum. De wijziging brengt geen inhoudelijke veranderingen met zich.

Artikel XV (inwerkingtreding)

Deze regeling treedt ingevolge artikel XV, eerste lid, in werking met ingang van 1 juli 2014.

Voor verschillende artikelen en onderdelen is ingevolge de overige leden van het onderhavige artikel terugwerkende kracht dan wel een afwijkende datum van inwerkingtreding voorzien. Waar nodig is dat toegelicht bij het artikel of onderdeel waar de betreffende wijziging wordt toegelicht.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Wet van 24 maart 2011 tot wijziging van de Mededingingswet ter invoering van regels inzake ondernemingen die deel uitmaken van een publiekrechtelijke rechtspersoon of die hiermee zijn verbonden (aanpassing Mededingingswet ter invoering van gedragsregels voor de overheid) (Stb. 2011, 162).

X Noot
2

Stb. 2013, 468.

X Noot
3

Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 7 maart 2013, houdende wijziging van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994, de Algemene douaneregeling, de Uitvoeringsregeling Douane- en Accijnswet BES, de Uitvoeringsbeschikking Registratiewet 1970 en de Uitvoeringsregeling Wob Financiën in verband met enkele aanpassingen van de organisatie van de Belastingdienst (Stcrt. 2013, 6465).

X Noot
4

Bij koninklijke boodschap van 9 september 2013 ingediende voorstel van wet tot afschaffing van de algemene tegemoetkoming voor chronisch zieken en gehandicapten, de compensatie voor het verplicht eigen risico, de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en de tegemoetkoming specifieke zorgkosten en wijziging van de grondslag van de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten (Kamerstukken 33 726).

X Noot
5

Het bij koninklijke boodschap van 2 juni 2014 ingediende voorstel van wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2014) (Kamerstuk 33 950).

Naar boven