Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2017, 490 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatsblad 2017, 490 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 13 oktober 2017, nr. 2017-0000508098, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Financiën;
Gelet op artikel 8, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 oktober 2017, nr. W04.17.0346/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 november 2017, nr. 2017-0000547069, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Financiën;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit financiële verhouding 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Bijlage 1. De verdeelmaatstaven voor het provinciefonds (bijlage bij artikel 3, eerste lid) komt te luiden:
Nummer en korte omschrijving |
Definitie verdeelmaatstaf |
Bron |
Peildatum of tijdsaanduiding (indien deze anders luidt dan 1 januari van het uitkeringsjaar) |
---|---|---|---|
1. Maatstaf opcenten motorrijtuigenbelasting |
Het voor het kalenderjaar bepaalde totaal van de hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, van de in de provincie wonende of gevestigde houders van een personenauto of motorrijwiel gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het totaal wordt bepaald door de in het kalenderjaar ontvangen provinciale opcenten te delen door het door de provincie in dat kalenderjaar gehanteerde tarief. |
Onze Minister van Financiën |
31 december van het uitkeringsjaar |
2. Maatstaf rendement eigen vermogen |
Eén eenheid voor iedere provincie. |
||
3. Maatstaf provinciespecifiek vast bedrag |
Eén eenheid voor iedere provincie. |
||
4. Maatstaf inwoners provincie |
Het aantal inwoners van de provincie. |
CBS |
|
5. Maatstaf miljoenen inwoners |
Het aantal inwoners van de provincie vermenigvuldigd met het aantal inwoners van de provincie in miljoenen. |
CBS |
|
6. Maatstaf aandeel binnenwater |
Het aantal hectaren binnenwater in de provincie gedeeld door het totaal aantal hectaren in de provincie. Dit getal wordt vermenigvuldigd met het aantal inwoners van de provincie. |
CBS |
|
7. Maatstaf oeverlengte |
De totale lengte in hectometers van de oevers van het binnenwater in de provincie. |
CBS |
|
8. Maatstaf inwoners vervoerregio |
Het aantal inwoners van de provincie dat woont in een vervoerregio die rechtstreeks door het Rijk wordt gefinancierd. |
CBS |
|
9. Maatstaf inwoners landelijk gebied |
Het aantal inwoners van binnen de provincie gelegen landelijk gebied. |
CBS |
B
Bijlage 2. De verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds (bijlage bij artikel 3, tweede lid) wordt als volgt gewijzigd:
1. Maatstaf 2a vervalt.
2. Na maatstaf 3 wordt een maatstaf ingevoegd, luidende:
3a. Maatstaf éénpersoonshuishoudens |
Het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon. |
CBS |
3. Maatstaf 8 komt te luiden:
8. Bijstandsmaatstaf |
Het driejarig gemiddelde van het totaal aantal huishoudens – voor zover alle personen die deel uitmaken van het huishouden thuiswonend en beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet zijn – dat in een gemeente een periodieke uitkering ontvangt op grond van: 1. de Participatiewet; 2. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW); 3. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). |
CBS |
31 december van elk van de drie jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar |
Indien een huishouden zowel een periodieke uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet als een periodieke uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, dan telt dat huishouden twee keer mee. |
4. Na maatstaf 8 wordt een maatstaf ingevoegd, luidende:
8a. Maatstaf loonkostensubsidie |
Het aantal verstrekte loonkostensubsidies door een gemeente op grond van de Participatiewet. |
CBS |
31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar |
5. De maatstaven 9 en 10 vervallen.
6. Maatstaf 11 komt te luiden:
11. Maatstaf uitkeringsontvangers |
Het aantal huishoudens met een uitkering volgens maatstaf 8 plus: 1. Het aantal inwoners in een gemeente dat een dienstbetrekking heeft als bedoeld in artikel 1 van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw); 2. Het aantal personen in de gemeente beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van: a. bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen; b. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen; c. de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten; d. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; e. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; of f. het Reglement van het Algemeen Mijnwerkersfonds. |
1: SZW 2, onderdeel a: de Algemene Pensioen Groep (APG) 2, onderdelen b t/m e: het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) 2, onderdeel f: het Algemeen Mijnwerkersfonds van de steenkolenmijnen in Limburg |
31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar |
7. Na maatstaf 22 wordt een maatstaf ingevoegd, luidende:
22a. Maatstaf oppervlak bebouwing woonkern |
Het oppervlak van de bebouwing in hectaren binnen de woonkernen van de gemeente. |
CBS |
8. Na maatstaf 23 wordt een maatstaf ingevoegd, luidende:
23a. Maatstaf oppervlak bebouwing buitengebied |
Het oppervlak van de bebouwing in hectaren buiten de woonkernen van de gemeente. |
CBS |
9. Maatstaf 24 komt te luiden:
24. Maatstaf woonruimten |
Het totaal van: – het aantal verblijfsobjecten met woonfunctie in de gemeente; – het aantal verblijfsobjecten met logiesfunctie in de gemeente; – het aantal personen in zorginstellingen per 1.000 inwoners van de gemeente verminderd met het landelijk gemiddelde per 1.000 inwoners, vermenigvuldigd met het aantal inwoners van de gemeente gedeeld door 1.000. Een negatieve uitkomst wordt op nul gesteld; – voor de gemeenten Amersfoort, Amstelveen, Amsterdam, Arnhem, Barneveld, Breda, Delft, Ede, Eindhoven, Enschede, Groningen, Haarlem, Haarlemmermeer, Hattem, Hilversum, Leeuwarden, Leiden, Oegstgeest, Rheden, Rotterdam, ’s-Gravenhage, Sint-Michielsgestel, Tilburg, Utrecht, Vlissingen, Zandvoort en Zwolle: 25% van het aantal uitwonende studenten in de gemeente. |
CBS |
10. Maatstaf 24 komt te luiden:
24. Maatstaf woonruimten |
Het totaal van: – het aantal verblijfsobjecten met woonfunctie in de gemeente; – het aantal verblijfsobjecten met logiesfunctie in de gemeente; – het aantal personen in zorginstellingen per 1.000 inwoners van de gemeente verminderd met het landelijk gemiddelde per 1.000 inwoners, vermenigvuldigd met het aantal inwoners van de gemeente gedeeld door 1.000. Een negatieve uitkomst wordt op nul gesteld; – 25% van het aantal uitwonende studenten in de gemeente. |
CBS |
11. In maatstaf 45a vervalt in de vierde kolom de aanduiding «1».
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 22 november 2017
Willem-Alexander
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel
Uitgegeven de twintigste december 2017
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Het onderhavige wijzigingsbesluit brengt wijzigingen aan in het samenstel van de maatstaven voor de verdeling van de algemene uitkering uit het provinciefonds en het gemeentefonds.
Met de wet houdende wijziging van de Financiële-verhoudingswet in verband met een vereenvoudiging van het verdeelmodel van het provinciefonds zijn de wijzigingen in de Financiële-verhoudingswet (Fvw) aangebracht die nodig zijn om het verdeelmodel van het provinciefonds te kunnen wijzigen. Aanleiding voor deze wijziging zijn onder andere de voorstellen van de door het Interprovinciaal Overleg (IPO) ingestelde commissie, onder voorzitterschap van mr. G.J. Jansen, «Aanpak verdeelvraagstukken Provinciefonds» (hierna: de commissie-Jansen). In de memorie van toelichting bij voornoemde wijzigingswet zijn de hoofdlijnen van de bij amvb vast te stellen verdeelmaatstaven reeds beschreven. Met dit besluit wordt daaraan uitvoering gegeven door de benodigde verdeelmaatstaven op te nemen in het Besluit financiële verhouding 2001 (Bfv 2001).
Deze wijzigingen houden voor het merendeel verband met de invoering per 1 januari 2016 van de uitkomsten van de tweede fase van het zogeheten groot onderhoud van het gemeentefonds. Aanleiding voor het groot onderhoud is het Periodiek Onderhoudsrapport (POR) uit 2010. Daaruit bleek dat de verdeling van de algemene uitkering niet goed meer aansloot bij de kosten die gemeenten maken. Om deze scheefheden in de verdeling weg te werken hebben de fondsbeheerders besloten tot nader onderzoek. De onderzoeken zijn uitgevoerd in twee fasen. De uitkomsten van de onderzoeken in de eerste fase van het groot onderhoud hebben per 2015 reeds tot aanpassingen in de verdeling van het fonds geleid. Deze aanpassingen zijn in een eerder wijzigingsbesluit verwerkt.1
Ook de onderzoeken in de tweede fase van het groot onderhoud hebben geleid tot voorstellen voor wijzigingen in de verdeling van het fonds. De tweede fase omvat de taakgebieden Werk en inkomen (W&I), Brandweer & Rampenbestrijding (B&R, onderdeel van Openbare Orde en Veiligheid) en Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing (VHROSV, onderdeel van Infrastructuur en Gebiedsontwikkeling). Ook is het subcluster Onderwijshuisvesting (onderdeel van Educatie) op verzoek van de VNG opnieuw onderzocht. De onderzoeken hebben tot de aanpassing van verscheidene maatstaven geleid. Zo is bijvoorbeeld in het taakgebied Werk en inkomen de verdeelmaatstaf «bijstandsontvangers» aangepast: met ingang van 2016 wordt in plaats van een eenjarig gemiddelde een driejarig gemiddelde gehanteerd, waarmee de algemene uitkering stabieler wordt. Een ander voorbeeld is de introductie van de maatstaf «loonkostensubsidies». Na consultatie van de VNG en de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) is de Tweede Kamer over de uitkomsten van de tweede fase groot onderhoud per brief geïnformeerd.2 De gemeenten zijn in de meicirculaire 2015 geïnformeerd.
Naar aanleiding van de bovengenoemde adviezen van de VNG en de Rfv hebben de fondsbeheerders besloten om de nieuwe verdeling van het onderdeel Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing (VHROSV) in 2016 gedeeltelijk in te voeren (33%). Tevens is besloten tot een verdiepend onderzoek naar het onderdeel. Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat de nieuwe verdeling per 2017 opnieuw voor 33% wordt doorgevoerd. Hiermee komt het aandeel van de nieuwe verdeelformule met ingang van het uitkeringsjaar 2017 uit op 66%. Op 8 juli 2016 hebben de fondsbeheerders de Tweede Kamer hierover per brief geïnformeerd.3 Gemeenten hebben tegelijkertijd – vooruitlopend op de septembercirculaire 2016 – informatie ontvangen over de financiële gevolgen. Het feit dat in 2017 de verdeling van het onderdeel VHROSV opnieuw wijzigt, leidt niet tot een verandering van de betreffende maatstaven; de maatstaven zoals die met dit besluit worden vastgesteld kunnen ongewijzigd blijven. Wel worden bij de betreffende maatstaven per 2017 andere bedragen per eenheid vastgesteld in het ministerieel besluit als bedoeld in artikel 9 Fvw.
Na het groot onderhoud en de aanpassing van het onderdeel VHROSV is de verdeling van het fonds weer kostengeoriënteerd4 en sluit deze weer aan bij de systematiek zoals neergelegd in de Financiële-verhoudingswet (Fvw). Naast de wijzigingen in verband met de tweede fase van het groot onderhoud aan het fonds en het onderdeel VHROSV zijn in het onderhavige besluit enkele andere wijzigingen in de maatstaven van het fonds opgenomen.
Het ontwerpbesluit is voor advies voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).
Beide partijen stemmen in met de wijzigingen in het onderhavige besluit. Aan het advies van het IPO om de nota van toelichting op een punt te verbeteren, is gevolg gegeven.
1. Deze maatstaf in het fonds wijzigt niet.
2. Het betreft een nieuwe maatstaf in het fonds. Door de verkoop van aandelen in energiebedrijven5 en door dividenduitkeringen van netwerk-, milieu- en afvalbedrijven die uit de (voormalige) energiebedrijven voortkomen, beschikt een aantal provincies over een groot vermogen en eigen inkomsten. Sinds 2011 wordt dit eigen vermogen verevend met de decentralisatie-uitkering «Ontwikkel/OEM-variabel». De introductie van deze maatstaf maakt het mogelijk deze decentralisatie-uitkering over te hevelen naar de algemene uitkering. Conform de aanbevelingen van de commissie-Jansen blijft de wijze van berekening van dit bedrag onveranderd ten opzichte van de wijze gehanteerd bij de decentralisatie-uitkering: het blijft gaan om een per provincie verschillend vast bedrag dat in 2011 is geraamd. Deze raming bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft een gefixeerd rendement van 3 procent over het geraamde vermogen dat provincies op 31 december 2016 hebben opgebouwd door de verkoop van aandelen van energiebedrijven. In deze berekening is verondersteld dat deze verkoopopbrengsten (in de periode tussen 1999 en 2016) jaarlijks een rendement van 3 procent hebben gehad. Het tweede deel van de berekening gaat uit van geraamde dividenduitkeringen die provincies in het jaar 2016 ontvangen van netwerk-, milieu- en afvalbedrijven die uit de (voormalige) energiebedrijven voortkomen. Van het totaalbedrag van beide componenten wordt uiteindelijk 35 procent in mindering gebracht op de algemene uitkering. In het ministerieel besluit als bedoeld in artikel 9 van de Fvw worden deze twaalf verschillende bedragen als bedragen per eenheid vastgesteld.
3. Hoewel de definitie van deze maatstaf tekstueel niet wijzigt, verandert de daadwerkelijke invulling van deze maatstaf wel. In het huidige verdeelmodel wordt een vast bedrag aan provincies toegekend dat voor alle provincies gelijk is. Op basis van de aanbevelingen van de commissie-Jansen wordt deze maatstaf dusdanig ingevuld dat het mogelijk wordt per provincie verschillende vaste bedragen toe te kennen. Zoals in de memorie van toelichting bij de wijzigingswet reeds is beschreven, worden de twaalf verschillende provinciespecifieke bedragen als bedragen per eenheid vastgesteld in het ministerieel besluit als bedoeld in artikel 9 van de Fvw. De introductie van de maatstaf provinciespecifiek bedrag vloeit voort uit de randvoorwaarde van de commissie om herverdeeleffecten te voorkomen en om, met het oog op de gewenste eenvoud, zo min mogelijk verdeelmaatstaven te gebruiken. De gewijzigde invulling van de maatstaf maakt het mogelijk om een groot bedrag aan decentralisatie-uitkeringen6 met een afwijkende verdeling ten opzichte van de maatstaven in de algemene uitkering, over te hevelen naar de algemene uitkering. Dit bevordert de integrale afwegingsruimte voor de provincies.
4. Deze maatstaf in het fonds («inwoners») wijzigt niet.
5. Het betreft een nieuwe maatstaf in het fonds gebaseerd op de aanbevelingen van de commissie-Jansen. In tegenstelling tot de maatstaf «inwoners» wordt in het ministerieel besluit als bedoeld in artikel 9 Fvw een negatief bedrag per eenheid aan deze maatstaf verbonden.
6. Het betreft een nieuwe maatstaf in het fonds gebaseerd op de aanbevelingen van de commissie-Jansen.
7. Deze maatstaf in het fonds wijzigt niet.
8. Het betreft een nieuwe maatstaf in het fonds gebaseerd op de aanbevelingen van de commissie-Jansen. In de provincies Zuid-Holland en Noord-Holland zijn per 1 januari 2015 de drie stadsregio’s (die gezamenlijk circa 50% van het budget van de Brede doeluitkering (BDU) verkeer en vervoer ontvingen) opgeheven. In plaats daarvan zijn twee brede vervoerregio’s7 (Amsterdam en Rotterdam-Den Haag) opgericht. De BDU voor deze vervoerregio’s is niet overgeheveld naar het provinciefonds, maar blijft een specifieke uitkering van het ministerie van IenM. Omdat de betreffende vervoerregio’s al rechtstreeks vanuit het Rijk bekostigd worden, kan de algemene uitkering van de betreffende provincies lager uitvallen. Met deze maatstaf wordt dit gerealiseerd.
9. Deze maatstaf in het fonds wijzigt niet.
1. Naar aanleiding van de evaluatie over de krimpmaatstaf is besloten de tijdelijke krimpmaatstaf – periode 2011 tot en met 2015 – in het fonds niet te continueren. Uit de evaluatie blijkt dat over het geheel genomen in het verdeelmodel van het fonds goed rekening wordt gehouden met de kosten van krimpgemeenten. Om een meer regionale en integrale aanpak van de krimpproblematiek te bevorderen is wel besloten voor de periode 2016–2020 een decentralisatie-uitkering toe te kennen aan de centrumgemeenten van de 9 krimpregio’s in Nederland. Na consultatie van de VNG en de Rfv is de Tweede Kamer per brief geïnformeerd8 en zijn de gemeenten geïnformeerd in de septembercirculaire 2015.
2. Het betreft een nieuwe maatstaf in het fonds als gevolg van de aanpassingen in de verdeling in het kader van het groot onderhoud (tweede fase).
3. De wijziging vloeit voort uit het groot onderhoud (tweede fase) en betreft het hanteren van een driejarig gemiddelde van het aantal bijstandsontvangers vanaf 2016. Voor een driejarig gemiddelde is onder meer gekozen om de dynamiek van de verdeelmaatstaf te verkleinen, zonder de kostenoriëntatie uit het oog te verliezen.
4. Het betreft een nieuwe maatstaf in het fonds als gevolg van de aanpassingen in de verdeling in het kader van het groot onderhoud (tweede fase).
5. De wijziging vloeit voort uit het groot onderhoud (tweede fase). Door toenemende samenwerking van vooral kleinere gemeenten is bij de uitvoering op het taakgebied Werk en inkomen nog maar beperkt sprake van schaaleffecten, waardoor deze maatstaven niet meer nodig zijn om aan te kunnen sluiten bij de huidige kostenstructuur van gemeenten op genoemd taakgebied.
6. De wijziging houdt verband met het beëindigen van de instroom in de Wsw met ingang van 1 januari 2015. Hierdoor is geen sprake meer van geïndiceerde Wsw-ers die op de wachtlijst staan en beschikbaar zijn om een dienstbetrekking te aanvaarden. Met ingang van uitkeringsjaar 2016 zijn alleen nog gegevens beschikbaar over het aantal gerealiseerde Wsw-ers, dus exclusief personen op een wachtlijst. Het ministerie van SZW hanteert daarbij een registratie op basis van het aantal voltijdse arbeidsplaatsen (FTE). Verder is het tweede onderdeel van de maatstaf aangepast vanwege de van jaar op jaar wijzigende AOW-leeftijd.
7. Het betreft een nieuwe maatstaf in het fonds als gevolg van de aanpassingen in de verdeling in het kader van het groot onderhoud (tweede fase).
8. Het betreft een nieuwe maatstaf in het fonds als gevolg van de aanpassingen in de verdeling in het kader van het groot onderhoud (tweede fase).
9. Het betreft een wijziging van de maatstaf woonruimten als gevolg van een toezegging aan de Tweede Kamer ten aanzien van gemeenten met studentenflats en/of zorginstellingen. Voor de maatstaf woonruimten wordt gebruik gemaakt van gegevens uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Aangezien de BAG een striktere definitie van het begrip studentenflat hanteert, valt in sommige gemeenten het aantal woonruimten lager uit. In het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer over de eerste fase van het groot onderhoud gemeentefonds op 4 september 2014 heeft de minister van BZK toegezegd een maatregel te treffen om de nadelige effecten als gevolg van de overgang op het gebruik van de BAG voor genoemde gemeenten te verkleinen. Met de wijziging van de maatstaf «woonruimten» wordt aan deze toezegging invulling gegeven. De maatregel is in samenwerking met het CBS en een klankbordgroep van gemeenten tot stand gekomen. Gemeenten zijn in de septembercirculaire 2015 geïnformeerd. Enkele gemeenten hebben de definitieaanscherping ten aanzien van studentenflats in 2016 reeds doorgevoerd. Daarom geldt de uitbreiding van de verdeelmaatstaf met 25% van het aantal uitwonende studenten voor deze gemeenten al met ingang van uitkeringsjaar 2016. Op 31 december 2016 dienen alle gemeenten de betreffende definitieaanscherping te hebben doorgevoerd. Daarom geldt de uitbreiding van de verdeelmaatstaf met 25% van het aantal uitwonende studenten vanaf 2017 voor alle gemeenten.
10. Zie de toelichting bij wijziging 9.
11. De peildatum van maatstaf 45a is 1 januari van het uitkeringsjaar. In het voorgaande wijzigingsbesluit9 is in de kolom «Peildatum of tijdsaanduiding (indien deze anders luidt dan 1 januari van het uitkeringsjaar)» van bijlage 2 ten onrechte een «1» terechtgekomen. Met onderhavige wijziging wordt dit hersteld.
Aan dit besluit is een nahangprocedure verbonden. Ingevolge artikel 8, vierde lid, van de Financiële-verhoudingswet kan het besluit niet eerder in werking treden dan acht weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst. De inwerkingtreding wordt bij koninklijk besluit geregeld. Aan de verschillende onderdelen van artikel I van het onderhavige besluit kan terugwerkende kracht worden verleend.
– Artikel I, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 januari 2017.
– Artikel I, onderdeel B, onderdelen 1 tot en met 9 en 11, werken terug tot en met 1 januari 2016.
– Artikel I, onderdeel B, onderdeel 10, werkt terug tot en met 1 januari 2017.
De terugwerkende kracht is niet bezwaarlijk. Provincies en gemeenten zijn via de circulaires provinciefonds en gemeentefonds uitgebreid geïnformeerd over de aanpassingen en zij zijn daarnaast in de meeste gevallen betrokken geweest bij de (voorbereiding van) besluitvorming over deze aanpassingen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren
Besluit van 21 augustus 2015 tot wijziging van het Besluit financiële verhouding 2001 in verband met het groot onderhoud gemeentefonds (eerste fase), het vaststellen en wijzigen van enkele verdeelmaatstaven voor het provinciefonds en gemeentefonds en enkele technische wijzigingen (Stb. 2015, 326).
De Tweede Kamer is over de tweede fase van het groot onderhoud in mei 2015 geïnformeerd, Kamerstukken II 2014/15, 34 000-B, nr. 25.
Kostenoriëntatie wil zeggen dat de verdeling van het fonds rekening houdt met de objectieve kenmerken van gemeenten (zoals het aantal inwoners, de oppervlakte en de bodemgesteldheid) die een indicatie vormen voor verschillen in de taakopgave tussen gemeenten.
Deze onderdelen moesten vanwege de Wet Onafhankelijk Netbeheer (WON), ook wel de Splitsingswet genoemd, afgesplitst worden van het netwerkbeheer.
De overgehevelde decentralisatie-uitkeringen betreffen: Besluit Risico Ongevallen-inrichtingen, Brede Doeluitkering Verkeer en vervoer, Natuur en de Ontwikkel/OEM variabel.
De vervoerregio is een platform voor samenwerking van gemeenten en provincies op basis van een vrijwillige samenwerkingsregeling overeenkomstig de Wet gemeenschappelijke regelingen.
De Tweede Kamer is per brief van 9 september 2015 geïnformeerd, Kamerstukken II 2014/15, 34 000-B, nr. 29.
Besluit van 21 augustus 2015 tot wijziging van het Besluit financiële verhouding 2001 in verband met het groot onderhoud gemeentefonds (eerste fase), het vaststellen en wijzigen van enkele verdeelmaatstaven voor het provinciefonds en gemeentefonds en enkele technische wijzigingen (Stb. 2015, 326).
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-490.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.