34 000 B Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2015

31 757 Stedenbeleid

Nr. 29 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 september 2015

Eerder bent u geïnformeerd over de evaluatie van de tijdelijke krimpmaatstaf in het gemeentefonds en het voornemen om in de verdeling van het fonds deze verdeelmaatstaf te beëindigen en per 2016 over te gaan tot de instelling van de decentralisatie-uitkering Bevolkingsdaling (Kamerstuk 34 000 B, nr. 25). Een voorstel voor de uitwerking van de decentralisatie-uitkering is voor advies voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv)1. De ontvangen adviezen geven het kabinet aanleiding de voorgenomen uitwerking te hanteren. Conform mijn toezegging aan uw Kamer van 29 juni 2015 (Kamerstuk 31 757, nr. 74) (brief moties VAO bevolkingsdaling/krimp van 20 mei 2015; Handelingen II 2014/15, nr. 85, item 3) informeer ik u over deze uitwerking, met het oog op de bekendmaking aan gemeenten in de septembercirculaire gemeentefonds 2015. Met de uitwerking geef ik tevens uitvoering aan de motie Veldman/De Vries (Kamerstuk 31 757, nr. 65) en beantwoord ik de brief van 3 september 2015 van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken.

De VNG en de Rfv achten het vanuit een oogpunt van kostenoriëntatie juist dat in de gemeentefondsverdeling een plaats wordt ingeruimd voor krimp en achten een decentralisatie-uitkering de geëigende vormgeving. Ook steunen zij de toekenning van de decentralisatie-uitkering aan één gemeente, die de uitkering ontvangt voor alle gemeenten in de krimpregio. De Rfv ziet daarbij wel een zekere spanning tussen twee uitgangspunten: kostenoriëntatie en de behoefte aan een regionale aanpak. In verband met het laatste punt ziet hij een rol voor de provincies.

Het kabinet onderschrijft dat provincies bij de krimpaanpak een signalerende, bemiddelende of regisserende rol vervullen, in het bijzonder op het ruimtelijk-economisch terrein. Daarnaast zijn provincies belangrijke investeerders. De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft geregeld overleg met de provincies in het kader van het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling. De Rfv vraagt daarnaast aandacht voor een goede balans tussen het belang van de afzonderlijke gemeenten en de regio, aangezien de toekenning van de decentralisatie-uitkering niet aan de afzonderlijke gemeenten plaatsvindt. In verband met de toekenning aan één gemeente per regio vraagt hij aandacht voor de governance. Het kabinet onderschrijft het belang van een goede samenwerking en is van mening dat de bestaande samenwerking binnen de regio’s door de gekozen aanpak verder kan worden gestimuleerd.

De toekenning mag daarnaast naar de Rfv opmerkt niet afhangen van de (mate van) samenwerking in de regio. De toekenning van de decentralisatie-uitkering wordt daarvan inderdaad niet afhankelijk gesteld. Het kabinet vertrouwt erop dat de in de krimpregio’s samenwerkende gemeenten hun opgaven gezamenlijk weten te bepalen en de besteding van de regionaal ter beschikking gestelde middelen daarop afstemmen.

De VNG en de Rfv dringen aan op heldere criteria bij de toekenning. Daaraan wordt voldaan in de zin dat elke krimpregio de decentralisatie-uitkering zal ontvangen. De definitie van een krimpregio is helder afgebakend: het gaat om regio’s met een geprognosticeerde huishoudensdaling van tenminste 2,5% in 20402. Voor de verdeling van het totaal beschikbare bedrag over de krimpregio’s is het criterium minimaal 3% bevolkingsdaling. Dat percentage is gebaseerd op de uitkomst van de evaluatie van de tijdelijke krimpmaatstaf, waaruit naar voren kwam dat gemeenten met sterke krimp in de onderzoekperiode in vergelijking met andere groepen gemeenten meer uitgaven op het taakgebied Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en stedelijke vernieuwing.

In aanvulling hierop is op verzoek van uw Kamer ook Noordoost-Fryslân als krimpregio aangemerkt. Hoewel de regio niet aan de gestelde criteria voldoet om als krimpregio te worden aangewezen, wordt de regio gezien uw verzoek toch ontvanger van de decentralisatie-uitkering.3

De VNG vraagt het bedrag voor de krimpgemeenten niet te verhogen, terwijl de Rfv een inhoudelijke onderbouwing en meer inzicht in de investeringsopgaven van krimpgemeenten vraagt. Mede in het belang van (meerjarige) zekerheid voor de krimpregio’s is er voor gekozen de bedragen van de decentralisatie-uitkering voor de periode 2016–2020 vast te leggen.

Tegen het einde van de looptijd is voorzien in een evaluatie van de uitkering. De totale omvang van de uitkering voor genoemde periode bedraagt per jaar € 11,2 miljoen. De verdeling van dit bedrag is zowel gebaseerd op de bevolkingsdaling in het verleden als de verwachte krimp in de toekomst. Hiermee wordt beoogd recht te doen aan enerzijds de directe gevolgen van de reeds gerealiseerde bevolkingsdaling en anderzijds de verwachte opgave richting de toekomst.

De bedragen per krimpregio zijn opgenomen in onderstaande tabel. Ze zijn conform de bedragen in de adviesaanvraag aan de VNG en Rfv, met dien verstande dat de toevoeging van Noordoost-Fryslân als krimpregio voor de overige acht regio’s tot een beperkte neerwaartse bijstelling leidt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
2

Kamerstuk 34 000, J.

X Noot
3

Kamerstuk 31 757, nr. 74.

Naar boven