Wet van 30 september 2015 tot aanpassing van enige arbeidsrechtelijke bepalingen die een belemmering kunnen vormen voor werknemers en ambtenaren die na de AOW-gerechtigde leeftijd willen blijven werken (Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enige arbeidsrechtelijke belemmeringen voor het werken na de AOW-gerechtigde leeftijd weg te nemen en tevens het risico op verdringing van nog niet AOW-gerechtigde werknemers en ambtenaren te beperken;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGINGEN VAN BOEK 7 VAN HET BURGERLIJK WETBOEK

Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 629 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. In afwijking van lid 1 geldt het in dat lid bedoelde recht voor een tijdvak van zes weken voor de werknemer die:

    • a. doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat; of

    • b. de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

    Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in onderdeel b bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in dit lid genoemde termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

2. In het dertiende lid wordt «lid 2» vervangen door: lid 2, aanhef en onderdeel a,.

B

Artikel 658a wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid, tweede zin, wordt, onder vervanging van de punt door een komma, toegevoegd: tenzij de werknemer de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

2. Aan het derde lid, eerste zin, wordt, onder vervanging van de punt door een komma, toegevoegd: tenzij de werknemer de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

C

Artikel 660a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Lid 1, aanhef en onderdeel b, is niet van toepassing op de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

D

Aan artikel 668a wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 12. De periode, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt verlengd tot ten hoogste 48 maanden, en het aantal, bedoeld in lid 1, onderdeel b, bedraagt ten hoogste zes, indien het betreft een arbeidsovereenkomst met een werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt. Voor de vaststelling of de in dit lid bedoelde periode of het bedoelde aantal arbeidsovereenkomsten is overschreden worden alleen arbeidsovereenkomsten in aanmerking genomen die zijn aangegaan na het bereiken van de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd.

E

Artikel 669 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, onder b en c, wordt «26 weken» vervangen door: 26 weken, of bij een werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt, 6 weken,.

2. In het vierde lid wordt «artikel 7a, lid 1 van de Algemene Ouderdomswet» vervangen door: artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet.

F

Artikel 670, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. ten minste twee jaren heeft geduurd, dan wel zes weken voor de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt, of.

2. Na onderdeel b wordt voor de daarop volgende zinnen ingevoegd: Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in onderdeel a bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in dat onderdeel genoemde termijn van zes weken, voor zover het totale tijdvak gedurende welke de werkgever niet kan opzeggen niet meer bedraagt dan twee jaren.

G

Artikel 672 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde tot en met tiende lid tot vierde tot en met elfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van lid 2 bedraagt de door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging één maand indien de werknemer de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

2. In het zesde lid (nieuw) wordt «bedoeld in lid 2» vervangen door: bedoeld in lid 2 of lid 3.

3. In het zevende lid (nieuw) wordt «bedoeld in lid 3» vervangen door: bedoeld in lid 4.

4. In het achtste lid (nieuw) wordt «bedoeld in lid 6» vervangen door: bedoeld in lid 7.

5. In het elfde lid (nieuw) wordt «lid 9» vervangen door: lid 10.

H

In artikel 673, zevende lid, onder b, wordt «artikel 7a, lid 1, van de Algemene Ouderdomswet» vervangen door: artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet.

ARTIKEL II. WIJZIGINGEN VAN DE AMBTENARENWET

De Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef van artikel 2, eerste lid, komt als volgt te luiden:

  • 1. Titel III en IIIa zijn niet van toepassing op:

2. In het tweede lid wordt na «126» ingevoegd: , alsmede Titel IIIa,.

B

Na artikel 126 wordt een titel ingevoegd, luidende:

TITEL IIIA BEPALINGEN VOOR AMBTENAREN DIE DE AOW-GERECHTIGDE LEEFTIJD HEBBEN BEREIKT

Artikel 127
  • 1. Voor de ambtenaar die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt en die is aangesteld in tijdelijke dienst wordt bij voorschriften of regels op grond van artikel 125, eerste en tweede lid, van de Ambtenarenwet en van artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012 bepaald dat die aanstelling als een aanstelling in vaste dienst geldt vanaf de dag waarop:

    • a. de door hetzelfde bevoegd gezag verleende aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar met tussenpozen van niet meer dan zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 48 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden;

    • b. meer dan zes door hetzelfde bevoegd gezag verleende aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan zes maanden.

  • 2. Voor de vaststelling of de in het eerste lid bedoelde periode of het aantal opvolgende aanstellingen is overschreden, wordt bij de in het eerste lid genoemde voorschriften of regels bepaald dat slechts de aanstellingen in tijdelijke dienst in aanmerking worden genomen die zijn aangegaan na het bereiken van de in het eerste lid bedoelde leeftijd.

Artikel 127a

Indien bij voorschriften of regels op grond van artikel 125, eerste en tweede lid, van de Ambtenarenwet of van artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012 een in acht te nemen termijn van opzegging van het dienstverband van de ambtenaar is bepaald, bedraagt die termijn voor de ambtenaar die de in artikel 127, eerste lid, bedoelde leeftijd heeft bereikt, een maand.

Artikel 127b
  • 1. Voor zover in verband met een reorganisatie arbeidsplaatsen vervallen, wordt de ambtenaar die de in artikel 127, eerste lid, bedoelde leeftijd heeft bereikt het eerst voor ontslag in aanmerking gebracht. In deze leeftijdsgroep worden vervolgens de ambtenaren met het kortste dienstverband het eerst voor ontslag in aanmerking gebracht.

  • 2. Bij voorschriften of regels op grond van artikel 125, eerste en tweede lid, van de Ambtenarenwet of van artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012 wordt bepaald welke diensttijd wordt meegeteld voor de berekening van de duur van het dienstverband, bedoeld in de tweede volzin van het eerste lid.

Artikel 127c
  • 1. De ambtenaar die de in artikel 127, eerste lid, bedoelde leeftijd heeft bereikt, kan worden ontslagen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, indien:

    • a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van zes weken, en

    • b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes weken na de in onderdeel a genoemde periode van zes weken te verwachten is.

    Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de ambtenaar de in artikel 127, eerste lid, bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in onderdeel a genoemde termijn van zes weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan twee jaar.

  • 2. Voor de berekening van de periode van zes weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3. Om te beoordelen of sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en b, kan het bevoegd gezag een onderzoek naar en een oordeel over het bestaan van ongeschiktheid tot werken als bedoeld in artikel 32, zesde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen aanvragen.

Artikel 127ca
  • 1. In afwijking van de in artikel 127c, eerste en tweede lid, genoemde termijn van 6 weken, geldt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een termijn van dertien weken voor de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

  • 2. Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in het eerste lid bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in het eerste lid genoemde termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

  • 3. Met ingang van het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, geldt de in artikel 127c, eerste lid, onderdeel a, genoemde termijn van zes weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan dertien weken.

  • 4. Het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder vastgesteld, dan nadat:

    • a. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd (Kamerstukken 34 073) in de praktijk gedurende de eerste twee jaren na inwerkingtreding van die wet, aan de beide kamers der Staten-Generaal heeft gezonden; en

    • b. acht weken zijn verstreken nadat het voornemen tot het vaststellen van dat tijdstip is meegedeeld aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 127d
  • 1. De op grond van artikel 125, eerste en tweede lid, van de Ambtenarenwet of van artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012, vastgestelde voorschriften of regels, voor zover het de daarin opgenomen bepalingen betreffende ontslag op grond van ongeschiktheid voor zijn arbeid wegens ziekte of gebrek betreft, zoals deze bepalingen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, blijven gedurende zes maanden na dat tijdstip van inwerkingtreding van toepassing op de ambtenaar:

    • a. die op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding ten minste de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft, dan wel binnen zes maanden na dat tijdstip deze leeftijd bereikt, en

    • b. die voor het tijdstip van inwerkingtreding en tevens, al dan niet na een onderbreking gedurende minder dan vier weken, na dat tijdstip verhinderd is om de dienst te verrichten of het ambt te vervullen wegens ongeschiktheid als gevolg van ziekte.

  • 2. Na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van zes maanden, geldt de in artikel 127ca, eerste lid, genoemde termijn van dertien weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

Artikel 127e

Bij voorschriften of regels op grond van artikel 125, eerste en tweede lid, van de Ambtenarenwet en van artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012, kan ten gunste van de ambtenaar die de in artikel 127, eerste lid, bedoelde leeftijd heeft bereikt, van de artikelen 127 tot en met 127d worden afgeweken.

ARTIKEL III. WIJZIGINGEN VAN DE ZIEKTEWET

De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, vervalt «die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt en».

B

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «binnen het in het vijfde lid genoemde tijdvak van 104 weken» vervangen door: binnen het op grond van het vijfde lid van toepassing zijnde tijdvak.

2. In het vierde lid wordt na «bereikt» ingevoegd: , indien de eerste dag van ongeschiktheid tot werken is gelegen voor die leeftijd.

3. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Aan de eerste volzin wordt toegevoegd: met dien verstande dat het tijdvak zes weken bedraagt indien de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken is gelegen op of na de dag dat de verzekerde de leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt.

b. In de tweede volzin wordt «dit tijdvak» vervangen door: het in de eerste volzin bedoelde tijdvak.

c. In de derde volzin wordt «desbetreffende periode van 104 weken» vervangen door: desbetreffende periode van 104 weken onderscheidenlijk zes weken.

C

Aan artikel 45, eerste lid, onderdelen o en p, wordt telkens toegevoegd: tenzij de belanghebbende de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

D

Na hoofdstuk IIIA wordt een hoofdstuk met opschrift ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IIIB VERHAAL ZIEKENGELD AAN AOW-GERECHTIGDE WERKNEMER

Artikel 63e
  • 1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verhaalt op de werkgever, bedoeld in artikel 9, 10 of 12, het ziekengeld, alsmede de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 35, vermeerderd met de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is betaald aan de verzekerde ten aanzien van wie de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken is gelegen op of na de dag dat de verzekerde de leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt, met uitzondering van het ziekengeld, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen e, f en g.

  • 2. Indien de werkgever, bedoeld in het eerste lid, de onderneming overdraagt in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, verhaalt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de in het eerste lid bedoelde bedragen op de werkgever die de onderneming verkrijgt.

  • 3. Indien slechts een deel van een onderneming als bedoeld in het tweede lid overgaat, blijft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de in het eerste lid bedoelde bedragen verhalen op de werkgever die een deel van de onderneming overdraagt.

  • 4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de in het eerste lid bedoelde bedragen invorderen bij dwangbevel.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de kosten ter zake van de voorbereiding en het nemen van besluiten op grond van deze wet ten aanzien van de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, en de kosten die voortvloeien uit het eerste, tweede en derde lid, in rekening worden gebracht bij de werkgever, genoemd in deze leden.

Artikel 63f
  • 1. Een beschikking tot verhaal van ziekengeld als bedoeld in artikel 63e wordt niet meer gegeven indien meer dan vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar zijn verstreken, waarin zij is betaald.

  • 2. Ziekengeld dat niet is ingevorderd binnen tien jaren na het geven van de beschikking tot verhaal, wordt niet meer ingevorderd.

  • 3. De rechtsvordering tot terugbetaling van een onverschuldigd betaald bedrag in verband met verhaal van ziekengeld verjaart door verloop van vijf jaren sedert het einde van het kalenderjaar waarin de beschikking tot verhaal is gegeven.

Artikel 63g

De vordering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wegens verhaal als bedoeld in artikel 63e, eerste lid, is bevoorrecht op alle goederen van de werkgever en gaat boven alle andere voorrechten met uitzondering van die van de artikelen 287 en 288 onder a, alsmede dat van artikel 284 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

E

In artikel 73b wordt «artikel 63a, derde lid, bedoelde betaling» vervangen door: artikel 63a, derde lid, bedoelde betaling dan wel tegen het verhaal, bedoeld in artikel 63e, eerste lid,.

F

Artikel 76a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt na «104 weken» ingevoegd: onderscheidenlijk het in het achtste lid, eerste volzin, bedoelde tijdvak van zes weken.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. In afwijking van het eerste lid bestaat de in dat lid bedoelde aanspraak gedurende een tijdvak van zes weken voor de persoon, bedoeld in artikel 76, die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt. Indien de ongeschiktheid als gevolg van ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in de vorige volzin bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum het in die volzin genoemde tijdvak, voor zover het totale tijdvak waarin aanspraak bestaat op bezoldiging, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, dan wel van hetgeen daarmee overeenkomt niet meer bedraagt dan 104 weken.

G

Aan artikel 76b wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het tweede lid, onderdeel i, is niet van toepassing indien de betrokkene de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

H

Artikel 76e wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid, tweede zin, wordt, onder vervanging van de punt door een komma, toegevoegd: tenzij de werknemer de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

2. Aan het derde lid, eerste zin, wordt, onder vervanging van de punt door een komma, toegevoegd: tenzij de werknemer de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

I

Aan hoofdstuk II van de vijfde afdeling worden drie artikelen waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van dat hoofdstuk toegevoegd, luidende:

Artikel 104

  • 1. In afwijking van het in de artikelen 29, vijfde lid, en 76a, derde en achtste lid, genoemde tijdvak van 6 weken, geldt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een tijdvak van dertien weken voor de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

  • 2. Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in het eerste lid bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in het eerste lid genoemde termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

  • 3. Met ingang van het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, geldt het in de artikelen 29, vijfde lid, en 76a, derde en achtste lid, genoemde tijdvak van zes weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan dertien weken.

  • 4. Het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, wordt niet eerder vastgesteld, dan nadat:

    • a. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd (Kamerstukken 34 073) in de praktijk gedurende de eerste twee jaren na inwerkingtreding van die wet, aan de beide kamers der Staten-Generaal heeft gezonden; en

    • b. acht weken zijn verstreken nadat het voornemen tot het vaststellen van dat tijdstip is meegedeeld aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 105

  • 1. Het in artikel 76a, eerste lid, genoemde tijdvak van 104 weken blijft gedurende zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel F, van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd van toepassing op de werknemer:

    • a. die op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding ten minste de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft, dan wel binnen zes maanden na dat tijdstip deze leeftijd bereikt, en

    • b. die voor het tijdstip van inwerkingtreding en tevens, al dan niet na een onderbreking gedurende minder dan vier weken, na dat tijdstip verhinderd is om de dienst te verrichten of het ambt te vervullen wegens ongeschiktheid als gevolg van ziekte.

  • 2. Na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van zes maanden, geldt het in artikel 104 genoemde tijdvak van dertien weken voor zover het totale tijdvak waarin aanspraak bestaat op bezoldiging, bedoeld in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, dan wel van hetgeen daarmee overeenkomt niet meer bedraagt dan 104 weken.

Artikel 106

Artikel 63e is niet van toepassing voor zover de eerste dag van ongeschiktheid tot werken is gelegen voor de datum van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel D, van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd.

ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN DE WET MINIMUMLOON EN MINIMUMVAKANTIEBIJSLAG

In artikel 7, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag vervalt «doch niet de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet».

ARTIKEL V. WIJZIGING VAN DE WET AANPASSING ARBEIDSDUUR

Na artikel 1 van de Wet aanpassing arbeidsduur wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Beperking toepassingsbereik

Artikel 1a

Deze wet is niet van toepassing op de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

ARTIKEL VI. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN

Artikel 8, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen komt te luiden:

  • 1. Werknemer is de werknemer in de zin van de Ziektewet met uitzondering van de werknemer:

    • a. die zijn werknemerschap ontleent aan artikel 4, eerste lid, onderdeel g, van die wet, of

    • b. die de leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.

ARTIKEL VII. WIJZIGING VAN DE WET FINANCIERING SOCIALE VERZEKERINGEN

De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 50b, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De artikelen 47 en 49 zijn niet van toepassing, indien de werknemer:

    • a. arbeid verricht in een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 2 van de Wet sociale werkvoorziening, of

    • b. de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt, met ingang van de eerste dag van de maand waarin deze leeftijd is bereikt.

B

In artikel 114, onderdeel j, wordt «en 63c, tweede lid» vervangen door: 63c, tweede lid, en 63e.

C

Aan artikel 115, eerste lid, onderdeel e, wordt toegevoegd: en de op grond van de Ziektewet te betalen uitkeringen aan de verzekerde die de leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt.

D

Aan hoofdstuk 7a wordt een artikel waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van het hoofdstuk toegevoegd, luidende:

Artikel 122#. Overgangsrecht in verband met de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd

Artikel 40, eerste lid, aanhef en onderdeel a, blijft buiten toepassing op het ziekengeld op grond van de Ziektewet, alsmede de overlijdensuitkering, bedoeld in artikel 35 van de Ziektewet, vermeerderd met de verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, dat is of wordt betaald aan de verzekerde ten aanzien van wie de eerste dag van ongeschiktheid tot werken is gelegen op of na de dag dat de verzekerde de leeftijd, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt en voor de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel D, van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd.

ARTIKEL VIII. WIJZIGING VAN DE TOESLAGENWET

Aan artikel 2 van de Toeslagenwet wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Geen recht op toeslag heeft de gehuwde of ongehuwde die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt.

ARTIKEL VIIIA. OVERGANGSRECHT BURGERLIJK WETBOEK

  • 1. In afwijking van het in de artikelen 629, lid 2, en 670, lid 1, onder a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek genoemde tijdvak van 6 weken, geldt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een tijdvak van dertien weken voor de werknemer:

    • a. die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt, en

    • b. die geen werknemer als bedoeld in artikel 629, lid 2, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is.

  • 2. Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen voor de datum waarop de werknemer de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde leeftijd heeft bereikt, geldt vanaf die datum de in het eerste lid genoemde termijn, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

  • 3. In afwijking van het in artikel 669, lid 3, onderdelen b en c, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek genoemde tijdvak van 6 weken, geldt tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een tijdvak van dertien weken voor de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

  • 4. Met ingang van het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, geldt de in de artikelen 629, lid 2, en 670, lid 1, onder a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek genoemde termijn van zes weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan dertien weken.

  • 5. Het tijdstip, bedoeld in het eerste en derde lid, wordt niet eerder vastgesteld, dan nadat:

    • a. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd (Kamerstukken 34 073) in de praktijk gedurende de eerste twee jaren na inwerkingtreding van die wet, aan de beide kamers der Staten-Generaal heeft gezonden; en

    • b. acht weken zijn verstreken nadat het voornemen tot het vaststellen van dat tijdstip is meegedeeld aan de beide kamers der Staten-Generaal.

ARTIKEL IX. OVERGANGSRECHT BURGERLIJK WETBOEK

  • 1. Het in artikel 629, lid 1, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek genoemde tijdvak van 104 weken alsmede artikel 670, lid 1, onder a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zoals deze bepaling luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, blijven gedurende zes maanden na dat tijdstip van toepassing op de werknemer:

    • a. die op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd ten minste de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft, dan wel binnen zes maanden na dat tijdstip deze leeftijd bereikt, en

    • b. die voor het in onderdeel a bedoelde tijdstip en tevens, al dan niet na een onderbreking gedurende minder dan vier weken, na die dag verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, en

    • c. op wie op die dag het in artikel 629, lid 1, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek genoemde tijdvak van 104 weken van toepassing is.

  • 2. Na afloop van de in lid 1 genoemde termijn van zes maanden, geldt de in artikel VIIIA genoemde termijn van dertien weken, voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.

ARTIKEL X. SAMENLOOP MET HET INITIATIEFWETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN DE WET AANPASSING ARBEIDSDUUR TEN EINDE FLEXIBEL WERKEN TE BEVORDEREN

A

Indien het bij geleidende brief van 9 september 2011 ingediende voorstel van wet van de leden Van Gent en Van Hijum tot wijziging van de Wet aanpassing arbeidsduur ten einde flexibel werken te bevorderen (Kamerstukken 32 889) tot wet is of wordt verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel V van deze wet, komt dat artikel te luiden:

ARTIKEL V. WIJZIGING VAN DE WET FLEXIBEL WERKEN

Na artikel 1 van de Wet flexibel werken wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Beperking toepassingsbereik
Artikel 1a

Deze wet is niet van toepassing ten aanzien van de aanpassing van de arbeidsduur van de werknemer die de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt.

B

Indien het bij geleidende brief van 9 september 2011 ingediende voorstel van wet van de leden Van Gent en Van Hijum tot wijziging van de Wet aanpassing arbeidsduur ten einde flexibel werken te bevorderen (Kamerstukken 32 889) tot wet is of wordt verheven en die wet later in werking treedt dan artikel V van deze wet, wordt in artikel 1a van de Wet flexibel werken «van toepassing op» vervangen door: van toepassing ten aanzien van de aanpassing van de arbeidsduur van.

ARTIKEL XA. WIJZIGING VAN DE WET MAATREGELEN WET WERK EN BIJSTAND EN ENKELE ANDERE WETTEN

Artikel IX, onderdeel A, subonderdeel 2, van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «Na het vijfde lid» vervangen door: Na het zesde lid.

2. Het voorgestelde zesde tot en met achtste lid wordt vernummerd tot het zevende tot en met negende lid.

3. In het achtste lid (nieuw) wordt «zesde lid» vervangen door: zevende lid.

4. In het negende lid (nieuw) wordt «zevende lid» vervangen door: achtste lid.

ARTIKEL XB. WIJZIGING VAN DE VERZAMELWET SZW 2015

Artikel X, onderdeel A, van de Verzamelwet SZW 2015 komt te luiden:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na het zevende lid wordt, onder vernummering van het achtste en negende lid tot negende en tiende lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 8. Het zevende lid is niet van toepassing op ongehuwden die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt.

2. Het negende lid (nieuw), onderdeel d, komt te luiden:

  • d. de persoon die onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering kan bestaan op grond van de Wet studiefinanciering 2000 en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering, de persoon die onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en de persoon die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt.

3. In het tiende lid (nieuw) wordt «achtste lid» vervangen door: negende lid.

ARTIKEL XC

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk gedurende de eerste twee jaren na inwerkingtreding.

ARTIKEL XI. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd.

ARTIKEL XII. INWERKINGTREDING

  • 1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Indien het bij geleidende brief van 16 november 2005 ingediende voorstel van wet van de leden Dubbelboer, Duyvendak en Van der Ham, houdende regels inzake het raadgevend referendum (Wet raadgevend referendum) (Kamerstukken 30 372) tot wet is verheven en deze wet is bekrachtigd op of na de datum waarop de Wet raadgevend referendum in werking is getreden, wordt in het in het eerste lid bedoelde besluit zo nodig toepassing gegeven aan artikel 12 van de Wet raadgevend referendum.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 30 september 2015

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Uitgegeven de twintigste oktober 2015

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 34 073

Naar boven