Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2014, 354 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2014, 354 | Wet |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Advocatenwet en enige andere wetten te wijzigen in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde en herziening van het toezicht op advocaten, alsmede om enkele andere wijzigingen in de Advocatenwet door te voeren;
Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Advocatenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, derde lid, komt te luiden:
3. Voorwaardelijke inschrijving vindt plaats indien de verzoeker die op grond van artikel 9b de praktijk onder begeleiding van een patroon dient uit te oefenen niet beschikt over een ten aanzien van het beroep van advocaat afgegeven erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties. In alle overige gevallen alsmede in het geval, bedoeld in artikel 2a, eerste lid, geschiedt de inschrijving onvoorwaardelijk. Wordt een verklaring of erkenning als bedoeld in de eerste volzin nadien alsnog overgelegd, dan wordt van rechtswege aan de inschrijving het voorwaardelijk karakter ontnomen.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bevoegd om te verzoeken om inschrijving als advocaat is een ieder:
a. aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van het recht door een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad Master op het gebied van het recht is verleend;
b. die op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen;
c. die beschikt over een ten aanzien van het beroep van advocaat afgegeven erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties.
2. Het tweede, derde en zesde lid worden vernummerd tot zesde, achtste en tiende lid.
3. Na het eerste lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen graden, verleend door een universiteit, de Open Universiteit of een hogeschool als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of daaraan gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de toepasselijkheid van het eerste lid, onderdeel a, gelijk worden gesteld aan de in dat onderdeel bedoelde graad Bachelor op het gebied van het recht.
4. Het vierde en vijfde lid komen te luiden:
4. Eveneens is bevoegd inschrijving te verzoeken degene die in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland met goed gevolg het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit of daaraan gelijkwaardige opleiding heeft afgelegd. In dat geval onderzoekt de algemene raad in hoeverre het afsluitend examen en de in deze andere lidstaat door de verzoeker verworven beroepservaring gelijkwaardig zijn aan de ingevolge het tweede lid gestelde beroepsvereisten. Indien blijkt dat het afsluitend examen en de beroepservaring niet gelijkwaardig zijn aan de ingevolge het tweede lid gestelde beroepsvereisten, kan de algemene raad eisen dat de verzoeker een proeve van bekwaamheid of aanvullende examens aflegt. De algemene raad draagt zorg voor de mogelijkheid tot het kunnen afleggen van een proeve van bekwaamheid of het afleggen van aanvullende examens.
5. Een verzoek tot inschrijving als advocaat wordt ingediend bij de raad van de orde in het arrondissement waar de verzoeker kantoor wenst te houden.
5. In het zesde lid (nieuw) wordt «als bedoeld in het eerste lid» vervangen door: «als bedoeld in het eerste en vierde lid», en wordt «raad van toezicht» telkens vervangen door: raad van de orde.
6. Na het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
7. Tenzij de raad toepassing geeft aan artikel 4, eerste lid, zendt hij een afschrift van het verzoek en de daarbij overgelegde verklaringen en documenten aan de rechtbank in het arrondissement waarin de verzoeker kantoor wenst te houden ten behoeve van de beëdiging van de verzoeker.
7. Na het achtste lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
9. Indien een beslissing van de raad tot weigering van het in behandeling nemen van de inschrijving als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onherroepelijk is geworden, wordt een nieuw verzoek dat is ingediend binnen een jaar na het geweigerde verzoek buiten behandeling gelaten. Indien wijziging in de omstandigheden of het feit dat het verzoek wordt ingediend bij een andere raad dit rechtvaardigt, kan de raad in het arrondissement waar de verzoeker kantoor wenst te houden beslissen het verzoek tot inschrijving alsnog in behandeling te nemen. In dat geval geeft de raad toepassing aan het zevende lid.
8. In het tiende lid (nieuw) wordt «in het eerste lid» vervangen door: in het eerste of vierde lid.
Ba
In de artikelen 2a, tweede lid, 9aa, eerste lid, 60af, tweede lid, 60g, tweede lid, en 60h, eerste lid, wordt «raad van toezicht» telkens vervangen door: raad van de orde.
Bb
In de artikelen 2a, vierde lid, 2b, eerste lid, tweede volzin, 6, 7, onderdeel b, 9, derde, vijfde en zesde lid, 9aa, vierde tot en met zevende lid, 9b, tweede lid, derde volzin, en derde lid, 22, eerste lid, 23, tweede lid, 32, derde lid, en 38, tweede lid, wordt «raad van toezicht» telkens vervangen door: raad.
C
In artikel 2a, vijfde lid, wordt «het tweede lid van artikel 2» vervangen door: «artikel 2, zesde lid,» en vervalt de laatste volzin.
Ca
In artikel 2b, eerste lid, eerste volzin, wordt «raad van toezicht» vervangen door: raad van de orde in het arrondissement waarin de advocaat kantoor kan houden.
D
In artikel 2c, eerste lid, wordt aan het slot voor de punt ingevoegd:, indien hij onder die beroepstitel is ingeschreven in de staat van herkomst.
E
Artikel 3, eerste lid, eerste volzin, komt te luiden: Na ontvangst van het afschrift van het verzoek en de daarbij overlegde verklaringen en documenten, bedoeld in artikel 2, zesde lid, worden advocaten op requisitoir van het openbaar ministerie beëdigd door de rechtbank in het arrondissement waarin zij kantoor wensen te houden.
F
Artikel 4 komt te luiden:
1. De raad van de orde in het arrondissement waarbij het verzoek, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, is ingediend kan weigeren het verzoek in behandeling te nemen, indien:
a. de verzoeker niet voldoet aan de in de artikelen 2 en 2a gestelde vereisten voor de inschrijving, dan wel indien hij de in deze artikelen bedoelde verklaringen of documenten niet heeft overgelegd;
b. de gegronde vrees bestaat dat de verzoeker als advocaat inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of zich anderszins zal schuldig maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt; of
c. de verzoeker op grond van artikel 8c, tweede lid, van het tableau is geschrapt zonder dat alsnog de daar bedoelde verklaring kan worden overgelegd en het verzoek wordt ingediend binnen een door de algemene raad nader te bepalen termijn na de schrapping.
2. Indien het verzoek, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, is ingediend door een verzoeker die eerder als advocaat ingeschreven is geweest, kan de raad het verzoek tevens weigeren in behandeling te nemen indien hij van oordeel is dat de verzoeker niet voldoet aan de bij of krachtens verordening gestelde eisen om voor hernieuwde inschrijving in aanmerking te komen.
3. Een beslissing tot weigering van het in behandeling nemen van het verzoek wordt genomen binnen zes weken na de indiening ervan.
4. De in artikel 3 bedoelde beëdiging kan plaatsvinden nadat de raad niet binnen de in het derde lid bedoelde termijn heeft besloten tot weigering van het in behandeling nemen van het verzoek, of indien de raad heeft verklaard het verzoek in behandeling te nemen.
5. Bij of krachtens verordening wordt bepaald in hoeverre na schrapping op grond van artikel 8c, tweede lid, nog examen in onderdelen van de opleiding kan worden afgelegd alsmede onder welke voorwaarden dit examen kan worden afgelegd.
G
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De secretaris van de raad maakt de beslissing tot weigering van het in behandeling nemen van het verzoek, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onverwijld bekend aan de verzoeker.
2. De eerste twee volzinnen van het derde lid komen te luiden: Het beklag wordt gedaan bij verzoekschrift, waarbij een afschrift wordt gevoegd van de beslissing waartegen het beklag is gericht. De griffier zendt onverwijld een afschrift van het verzoekschrift aan de raad die de beslissing heeft genomen.
Ga
Artikel 7 komt te luiden:
H
Artikel 8 komt te luiden:
1. Met het oog op het in het belang van een goede rechtsbedeling vaststellen van de hoedanigheid van de advocaat verwerkt de secretaris van de algemene raad op het tableau van iedere advocaat gegevens met betrekking tot:
a. de naam;
b. de plaats en datum van geboorte;
c. de datum van beëdiging;
d. het adres waar de advocaat kantoor houdt, alsmede overige contactgegevens en de naam van het kantoor;
e. voor zover van toepassing: de naam van de patroon, het adres waar deze kantoor houdt, alsmede de naam van dat kantoor;
f. de raad van de orde waartoe de advocaat behoort;
g. voor zover van toepassing: het lidmaatschap van specialisatieverenigingen, de rechtsgebieden waarop de advocaat gespecialiseerd is, alsmede de aanduiding dat het een advocaat betreft als bedoeld in artikel 16h dan wel een advocaat bij de Hoge Raad betreft als bedoeld in artikel 9j, eerste lid;
h. beslissingen op grond van artikel 48, eerste lid;
i. beslissingen op grond van artikel 48, derde lid;
j. beslissingen op grond van artikel 48, vijfde lid;
k. beslissingen op grond van artikel 48a, eerste lid, en artikel 48b, met vermelding van de gestelde bijzondere voorwaarden;
l. beslissingen op grond van artikel 60ab, eerste en tweede lid, en artikel 60b, eerste lid, voor zover van toepassing met vermelding van de getroffen voorziening; en
m. andere beslissingen waarbij een schorsing wordt opgelegd;
n. beslissingen tot oplegging van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 45g, eerste lid, en de artikelen 26, tweede lid, en 27, tweede lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
2. Bij de in het eerste lid, onder h tot en met n, bedoelde gegevens worden op het tableau tevens verwerkt de datum en het kenmerk van de daarop betrekking hebbende beslissing of beslissingen, alsmede de instantie die deze heeft genomen.
I
Na artikel 8 worden de volgende artikelen ingevoegd:
1. De advocaat waarop de gegevens betrekking hebben, de algemene raad, de secretaris van de algemene raad, de raden van de orden in de arrondissementen, het college van toezicht alsmede de griffiers, voorzitters, plaatsvervangend voorzitters, leden en plaatsvervangende leden van een raad van discipline en het hof van discipline hebben kosteloos inzage in de op grond van artikel 8 op het tableau verwerkte gegevens.
2. Een ieder heeft kosteloos inzage in de op het tableau verwerkte gegevens, bedoeld in:
a. artikel 8, eerste lid, onder a, c tot en met g, j en m;
b. artikel 8, eerste lid, onder h, voor zover het betreft een onherroepelijke beslissing tot het onvoorwaardelijk opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder d of e;
c. artikel 8, eerste lid, onder h, voor zover het betreft een onherroepelijke beslissing met betrekking tot een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder c, en voor zover deze gelijktijdig is opgelegd met een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder d of e;
d. artikel 8, eerste lid, onder k, voor zover het betreft een onherroepelijke beslissing met betrekking tot een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder d of e;
e. artikel 8, eerste lid, onder k, voor zover het betreft een onherroepelijke beslissing met betrekking tot een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder c, en voor zover deze gelijktijdig is opgelegd met een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder d of e; en
f. artikel 8, eerste lid, onder l, voor zover het betreft een onherroepelijke beslissing met betrekking tot een schorsing of het treffen van een voorziening en voor zolang de opgelegde schorsing of getroffen voorziening van kracht is.
3. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder b tot en met e, voor zover deze betrekking hebben op het opleggen van de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk en een gelijktijdig daarmee opgelegde boete, kunnen door anderen dan de in het eerste lid bedoelde personen en instanties niet worden ingezien, indien tien jaren zijn verstreken na het onherroepelijk worden van de beslissing waarop de gegevens betrekking hebben. De raad van discipline of het hof van discipline kan bij zijn beslissing bepalen dat de in de eerste volzin bedoelde termijn wordt verkort, met dien verstande dat de termijn niet korter kan zijn dan de duur van de schorsing.
De secretaris van de algemene raad maakt schriftelijk een lijst openbaar van gegevens over advocaten ten aanzien van wie een beslissing tot het onvoorwaardelijk opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder d of e, onherroepelijk is geworden. In deze lijst worden opgenomen:
a. de naam van de advocaat en het advocatenkantoor waar de advocaat werkzaam is;
b. de plaats waar de advocaat kantoor houdt;
c. de vermelding van de raad van de orde in het arrondissement waartoe de advocaat behoort;
d. de maatregel die aan de advocaat is opgelegd, voor zover van toepassing met vermelding van de duur van de maatregel; en
e. de datum van de beslissing waarbij de maatregel is opgelegd alsmede de datum waarop de maatregel ingaat.
1. Zij die verlangen niet langer op het tableau ingeschreven te staan of enige betrekking verkrijgen waarmee het beroep van advocaat onverenigbaar is, worden op hun aangifte door de secretaris van de algemene raad van het tableau geschrapt. In het laatstbedoelde geval kan eveneens de rechtbank in het arrondissement waarin de advocaat kantoor houdt tot schrapping beslissen op requisitoir van het openbaar ministerie, de raad van de orde in het arrondissement gehoord. Van de beslissing tot schrapping wordt door de griffier van de rechtbank kennisgegeven aan de secretaris van de algemene raad met het oog op de verwerking op het tableau.
2. Van het tableau worden eveneens geschrapt zij die, hetzij onafgebroken, hetzij met onderbrekingen, gedurende een tijdvak van drie jaar voorwaardelijk als advocaat ingeschreven hebben gestaan:
a. zonder dat de verklaring kan worden overgelegd dat met gunstig gevolg de in artikel 9b bedoelde stage is voltooid; of
b. zonder dat het bewijs kan worden overgelegd dat met gunstig gevolg het in artikel 9c bedoelde examen is afgelegd.
3. Indien het in het tweede lid bedoelde tijdvak is onderbroken en de in het tweede lid, onder a en b, bedoelde bewijzen niet kunnen worden overgelegd, kan betrokkene verzoeken om opnieuw gedurende een tijdvak van drie jaar voorwaardelijk als advocaat te worden ingeschreven. Dit verzoek kan worden ingediend binnen drie jaar na onderbreking van het tijdvak.
4. Voor voorwaardelijk ingeschreven advocaten die in deeltijd werkzaam zijn, wordt het in het tweede lid bedoelde tijdvak naar evenredigheid verlengd, met dien verstande dat deze verlenging niet meer dan drie jaar kan bedragen. Indien de raad op grond van artikel 9b, tweede lid, de stage heeft verlengd, wordt het in het tweede lid bedoelde tijdvak verlengd met de in de beslissing opgenomen termijn, met dien verstande dat deze verlenging niet meer dan drie jaar kan bedragen.
5. De in het tweede lid bedoelde schrapping geschiedt na kennisgeving door de algemene raad met ingang van een tijdstip dat ten minste twee maanden en ten hoogste zes maanden na de datum van kennisgeving gelegen is. Van de kennisgeving wordt gelijktijdig mededeling gedaan aan de betrokken advocaat, diens patroon, de raad van de orde in het arrondissement waar de advocaat kantoor houdt en aan het openbaar ministerie.
6. De secretaris van de algemene raad geeft van de inschrijving of de schrapping binnen acht dagen kennis aan de algemene raad, de raad van de orde in het arrondissement en het college van toezicht.
De artikelen 8, eerste lid, aanhef en onder a, b, d, en f tot en met m, en tweede lid, 8a, 8b, en 8c, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op advocaten die hun werkzaamheden uitoefenen onder hun oorspronkelijke beroepstitel als bedoeld in artikel 16h, met dien verstande dat:
– in artikel 8, eerste lid, onderdeel h, voor «artikel 48, eerste lid,» wordt gelezen: artikel 48, eerste lid, en artikel 60aa, tweede lid; en
– in artikel 8a, tweede lid, onderdelen b tot en met e, en artikel 8b voor «artikel 48, tweede lid, onder d of e» telkens wordt gelezen: artikel 48, tweede lid, onder e, of artikel 60aa, tweede lid.
1. De raad van de orde in een arrondissement kan de raad van discipline verzoeken te beslissen dat de advocaat die niet duurzaam en stelselmatig het beroep van advocaat uitoefent, van het tableau wordt geschrapt.
2. Op de behandeling van het verzoek zijn de artikelen 47, 49 en 50 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in de artikelen 49 en 50 voor «de klager» wordt gelezen: de raad van de orde in een arrondissement.
3. Van de beslissing van de raad van discipline kunnen de betrokken advocaat en de raad van de orde in een arrondissement binnen zes weken na de verzending van het in artikel 50 bedoelde afschrift beroep instellen bij het hof van discipline.
4. Artikel 9, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Ia
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «De raad van toezicht» vervangen door «De raad van de orde in een arrondissement» en wordt «de raad van toezicht» telkens vervangen door: de raad.
2. In het vierde lid wordt «in hoger beroep komen» vervangen door: beroep instellen.
Ib
Artikel 9a komt te luiden:
J
Artikel 9aa wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «tijdelijke of blijvende schrapping» vervangen door: schorsing of schrapping.
2. In het tweede lid wordt «en artikel 8, vierde en vijfde lid» vervangen door: , 8c, zesde lid, en 8f.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. De secretaris van de algemene raad verwerkt de beslissing van de raad op het tableau, nadat deze onherroepelijk is geworden.
4. In het zesde lid wordt «schrapping» vervangen door: schorsing of schrapping.
Ja
In de artikelen 9b, tweede lid, tweede volzin, 23, eerste lid, 37, eerste lid, 46fa, eerste lid en 53, vierde lid, wordt «raad van toezicht» telkens vervangen door: raad van de orde in het arrondissement.
K
Artikel 9b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «in het bezit is van een ten aanzien van het beroep van advocaat afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties» vervangen door: «beschikt over een ten aanzien van het beroep van advocaat afgegeven erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties», en wordt «onder toezicht van» vervangen door: onder begeleiding van.
2. In het vierde lid wordt «het vereiste toezicht» vervangen door: de vereiste begeleiding.
Ka
De artikelen 9d, 9e en 9i vervallen.
Kb
Artikel 9j wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «algemeen secretaris» telkens vervangen door: secretaris van de algemene raad.
2. In het derde lid wordt «bij verordening» vervangen door: bij of krachtens verordening.
3. In het vierde lid wordt «Bij de verordening» vervangen door: Bij of krachtens de verordening.
Kc
Artikel 9k wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «De raad van toezicht» vervangen door: «De raad van de orde in het arrondissement waartoe de advocaat behoort» en wordt «onderdelen a en c» vervangen door: onderdeel a.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Op de behandeling van het verzoek zijn de artikelen 47, 49 en 50 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in de artikelen 49 en 50 voor «de klager» wordt gelezen: de raad van de orde in het arrondissement.
L
Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In het belang van een goede rechtsbedeling draagt de advocaat zorg voor de rechtsbescherming van zijn cliënt. Daartoe is de advocaat bij de uitoefening van zijn beroep:
a. onafhankelijk ten opzichte van zijn cliënt, derden en de zaken waarin hij als zodanig optreedt;
b. partijdig bij de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van zijn cliënt;
c. deskundig en kan hij beschikken over voldoende kennis en vaardigheden;
d. integer en onthoudt hij zich van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt; en
e. vertrouwenspersoon en neemt hij geheimhouding in acht binnen de door de wet en het recht gestelde grenzen.
2. De algemene raad en de raden van de orden in de arrondissementen bevorderen in het belang van een goede rechtsbedeling een behoorlijke uitoefening van de praktijk en nemen alle maatregelen die daaraan kunnen bijdragen. Zij komen op voor de rechten en belangen van de advocaten en vervullen de taken die hun bij verordening zijn opgedragen.
La
In artikel 11 wordt «Zowel in burgerlijke als in strafzaken hebben de advocaten» vervangen door: Onverminderd het bepaalde in artikel 9j, hebben advocaten zowel in burgerlijke als in strafzaken.
Lb
Na artikel 11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Voor zover niet bij wet of bij verordening van het college van afgevaardigden anders is bepaald, is de advocaat ten aanzien van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn beroepsuitoefening als zodanig kennis neemt tot geheimhouding verplicht. Dezelfde verplichting geldt voor medewerkers en personeel van de advocaat, alsmede andere personen die betrokken zijn bij de beroepsuitoefening.
2. De geheimhoudingsplicht, bedoeld in het eerste lid, blijft voortbestaan na beëindiging van de beroepsuitoefening of de betrekking waarin de werkzaamheden zijn verricht.
M
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde en vierde lid van artikel 12 komen te luiden:
3. Door de algemene raad kan om bijzondere redenen aan een advocaat, die zijn kantoor buiten Nederland wenst te vestigen, ontheffing van het in het eerste lid vervatte voorschrift worden verleend. De raad van de orde in het arrondissement waar de advocaat het laatst kantoor heeft gehouden, wordt tevoren gehoord. Indien ontheffing wordt verleend, blijft de advocaat na vestiging van zijn kantoor buiten Nederland behoren tot de orde in het arrondissement waar hij het laatst kantoor heeft gehouden. Indien de advocaat niet eerder in een arrondissement kantoor heeft gehouden, behoort hij na verlening van de ontheffing en vestiging van zijn kantoor buiten Nederland tot de orde in het arrondissement Den Haag.
4. Door de algemene raad kan aan een advocaat die in het kader van detachering elders kantoor wenst te houden, tijdelijk ontheffing van het in het eerste lid vervatte voorschrift worden verleend. De raad van de orde in het arrondissement waar de advocaat op het moment van het verzoek om ontheffing kantoor houdt, wordt tevoren gehoord. Indien ontheffing wordt verleend, blijft de advocaat behoren tot de orde in het arrondissement waar hij kantoor heeft gehouden op het moment van het verzoek om ontheffing.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Advocaten die niet aan de voorschriften van dit artikel voldoen, worden, na aanmaning daartoe door de raad van de orde in het arrondissement, op requisitoir van het openbaar ministerie en nadat de rechtbank tot schrapping heeft beslist, van het tableau geschrapt. Van de beslissing tot schrapping wordt door de griffier van de rechtbank kennis gegeven aan de secretaris van de algemene raad met het oog op de verwerking op het tableau.
Ma
In artikel 12a wordt «artikel 12, derde lid» vervangen door: artikel 12, derde en vierde lid.
N
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Ook indien de rechtzoekende naar het voorlopig oordeel van de deken in aanmerking komt voor verlening van rechtsbijstand ingevolge het bepaalde bij of krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wijst de deken een advocaat aan.
2. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De advocaat die door de raad voor rechtsbijstand als raadsman is toegevoegd, treedt als zodanig op of doet zich overeenkomstig artikel 46 van het Wetboek van Strafvordering waarnemen, zolang niet een gekozen raadsman is opgetreden of op de voet van artikel 45 van het Wetboek van Strafvordering een ander is toegevoegd.
Na
Aan het slot van artikel 16 wordt toegevoegd: Schorsing brengt mee het verlies van de betrekkingen, waarbij de hoedanigheid van advocaat vereiste voor verkiesbaarheid of benoembaarheid is.
Nb
In artikel 16f wordt «(b) het beroepsgeheim, (c) de verhouding tot andere advocaten, (d) het verbod van bijstand door een zelfde advocaat aan partijen met tegenstrijdige belangen en (e) de publiciteit» vervangen door: «(b) de verhouding tot andere advocaten en (c) het verbod van bijstand door een zelfde advocaat aan partijen met tegenstrijdige belangen.
Nc
Artikel 16h wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bij de raad van toezicht in het arrondissement waarin hij kantoor houdt» vervangen door: op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten.
2. In het tweede en derde lid wordt «De raad van toezicht» telkens vervangen door: De secretaris van de algemene raad.
3. Het vierde lid vervalt.
Nd
In artikel 16i, tweede lid, wordt «bij de raad van toezicht» vervangen door: op het tableau.
Ne
In artikel 16k, tweede lid, wordt na «De artikelen 10,» ingevoegd: 10a, eerste lid, 11a,.
Nf
Na artikel 17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De Nederlandse orde van advocaten kent de volgende organen:
a. de algemene raad, bedoeld in artikel 18, eerste lid;
b. de deken van de algemene raad, bedoeld in artikel 18, eerste lid;
c. het college van afgevaardigden, bedoeld in artikel 19, eerste lid;
d. de raad van advies, bedoeld in artikel 32a, eerste lid; en
e. het college van toezicht, bedoeld in artikel 36a, eerste lid.
2. De orde van advocaten in een arrondissement kent de volgende organen:
a. de raad, bedoeld in artikel 22, eerste lid;
b. de deken, bedoeld in artikel 22, tweede lid; en
c. de jaarlijkse vergadering van de orde, bedoeld in artikel 22, tweede lid.
O
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De deken en de overige leden van de algemene raad worden gekozen door een college van afgevaardigden. Het college van afgevaardigden komt ten minste eenmaal per jaar bijeen.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De vergaderingen van het college van afgevaardigden zijn openbaar. Er wordt met gesloten deuren vergaderd indien de voorzitter, de aard van het te behandelen onderwerp in aanmerking genomen, zulks nodig oordeelt of indien de meerderheid van de aanwezige leden daarom verzoekt.
3. [Vervallen].
P
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De afgevaardigden en hun plaatsvervangers worden voor de tijd van drie jaren gekozen in vergaderingen van de orden in de arrondissementen. Zij zijn herkiesbaar.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De aantallen afgevaardigden en plaatsvervangers bedragen:
a. voor de orden, bestaande uit minder dan 1.500 advocaten: vier afgevaardigden en drie plaatsvervangers;
b. voor de orden, bestaande uit 1.500 advocaten of meer, doch minder dan 3.000: zes afgevaardigden en drie plaatsvervangers; en
c. voor de orden, bestaande uit 3.000 advocaten of meer: acht afgevaardigden en drie plaatsvervangers.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. Voor de toepassing van het tweede lid is beslissend het aantal advocaten dat in een arrondissement kantoor houdt op de eerste werkdag vóór de verkiezing als bedoeld in het eerste lid.
4. Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. De hoedanigheid van afgevaardigde of plaatsvervanger is niet verenigbaar met het lidmaatschap van de raad van de orde in een arrondissement.
Pa
In artikel 21 wordt «artikel 20, vierde lid» vervangen door: artikel 20, vijfde lid.
Q
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De deken en de overige leden van de raad worden uit de leden van de orde gekozen in de jaarlijkse vergadering van de orde.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Jaarlijks treden twee leden volgens een door de raad vast te stellen rooster af. De deken is herkiesbaar. Een lid van de raad kan steeds tot deken gekozen worden. De leden van de raad zijn niet herkiesbaar, tenzij het huishoudelijk reglement anders bepaalt.
Qa
In de artikelen 24, eerste lid, en 32, eerste lid wordt «raden van toezicht» telkens vervangen door: raden van de orden in de arrondissementen.
Qb
In artikel 24, tweede lid, wordt «raad van toezicht van die orde» vervangen door: raad.
R
Artikel 26 komt te luiden:
1. De algemene raad is verantwoordelijk voor het uitvoeren van kwaliteitstoetsen bij advocaten. De kwaliteitstoetsen worden verricht door deskundigen die zijn aangewezen door de algemene raad.
2. Op het verrichten van de kwaliteitstoetsen en de krachtens het eerste lid aangewezen deskundigen zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:14, 5:15, eerste en derde lid, 5:16, 5:17 en 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Bij het opdragen van een kwaliteitstoets bepaalt de algemene raad over welke bevoegdheden als bedoeld in de eerste volzin de aangewezen deskundigen beschikken.
3. Ten behoeve van het verrichten van de kwaliteitstoetsen door de aangewezen deskundigen, bedoeld in het eerste lid, zijn de advocaat, zijn medewerkers en personeel, alsmede andere personen die betrokken zijn bij de beroepsuitoefening, niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 11a. In dat geval geldt voor de betrokken aangewezen deskundigen een geheimhoudingsplicht, gelijk aan die bedoeld in artikel 11a, en is artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
4. Bij of krachtens verordening als bedoeld in artikel 28, eerste lid, worden nadere regels gesteld betreffende het verrichten van de kwaliteitstoetsen.
S
Artikel 28 komt te luiden:
1. Het college van afgevaardigden stelt verordeningen vast in het belang van de goede uitoefening van de praktijk, alsmede ter waarborging van de eisen die op grond van artikel 10a daaraan worden gesteld.
2. Het college van afgevaardigden stelt bij of krachtens verordening voorts regels betreffende:
a. de eisen ter bevordering van de vakbekwaamheid van advocaten en de kwaliteit van de beroepsuitoefening;
b. de verplichte aansluiting bij een klachten- en geschillenregeling, waaronder de verplichte aansluiting bij een regeling waarbij sprake is van een overeenkomst tot arbitrage, bedoeld in artikel 1020 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of van een vaststellingsovereenkomst, bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, op grond waarvan geschillen omtrent de hoogte van een declaratie worden afgedaan;
c. een behoorlijke inrichting van de administratie van praktijkvoering voor advocaten;
d. de verzekering ter zake van het risico van de beroepsaansprakelijkheid van advocaten; en
e. de huishouding en de organisatie van de Nederlandse orde van advocaten.
3. voorstellen voor verordeningen worden aan het college van afgevaardigden gedaan door de algemene raad of door tenminste vijf afgevaardigden. Voordat de algemene raad een voorstel bij het college van afgevaardigden indient, kan het de raden van de orden in de arrondissementen uitnodigen hun oordeel kenbaar te maken.
4. Verordeningen worden na vaststelling onverwijld medegedeeld aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie en gepubliceerd in de Staatscourant.
5. Het college van afgevaardigden stelt geen verordeningen vast met betrekking tot de uitoefening door de deken van de orde in het arrondissement van het in artikel 45a bedoelde toezicht of met betrekking tot de uitoefening door het college van toezicht van de in paragraaf 3a bedoelde taken en bevoegdheden.
T
[vervallen]
Ta
Artikel 29, eerste lid, komt te luiden:
1. De verordeningen zijn verbindend voor:
a. advocaten, ingeschreven op het tableau, bedoeld in artikel 1, eerste lid;
b. bezoekende advocaten volgens het bepaalde in de artikelen 16d, tweede lid, en 16f; en
c. rechtspersonen of samenwerkingsverbanden waarbinnen de in de onderdelen a en b bedoelde personen werkzaam zijn en die uitsluitend de rechtspraktijk uitoefenen of doen uitoefenen door advocaten dan wel door advocaten en andere beroepsbeoefenaren.
U
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «de Nederlandse orde van advocaten» ingevoegd: , met uitzondering van besluiten van het college van toezicht, bedoeld in artikel 36a, eerste lid, en besluiten van de deken van de algemene raad, bedoeld in artikel 45b,.
2. In het tweede lid wordt «artikel 28, derde lid» vervangen door: «artikel 28, vierde lid» en wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
Ua
Artikel 31 komt te luiden:
V
Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde en vierde lid wordt «raden van toezicht» vervangen door «raden».
2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. In het verslag, bedoeld in het vierde lid, wordt tevens verslag gedaan over de stand van de beroepsuitoefening door advocaten en over de afhandeling van geschillen tussen advocaten en cliënten.
W
Na artikel 32 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Er is een raad van advies, bestaande uit vijf of zeven leden, de voorzitter daaronder begrepen. De raad van advies bestaat in meerderheid uit leden die geen advocaat zijn.
2. Alvorens een voorstel voor een verordening als bedoeld in artikel 28, eerste lid en tweede lid, onderdelen a tot en met d, bij het college van afgevaardigden wordt ingediend, wordt het ontwerp voor advies aan de raad van advies voorgelegd.
3. De raad van advies kan besluiten af te zien van advisering. Indien een advies is uitgebracht, wordt dit overgelegd bij het indienen van het voorstel bij het college van afgevaardigden.
4. Het lidmaatschap van de raad van advies is niet verenigbaar met het lidmaatschap van enig ander orgaan van de Nederlandse orde van advocaten, of van de orden in de arrondissementen, uitgezonderd de jaarlijkse vergadering van de orde, bedoeld in artikel 22, tweede lid.
5. Bij verordening worden regels vastgesteld over de samenstelling en de inrichting van de raad van advies. Bij verordening kan de adviestaak van de raad van advies worden uitgebreid.
X
De laatste volzin van artikel 34 wordt geschrapt.
Y
Artikel 35 komt te luiden:
1. De deken, bedoeld in artikel 22, tweede lid, licht de advocaten voor over al hetgeen verband houdt met de praktijkuitoefening.
2. De deken kan bemiddeling verlenen tot het bijleggen van geschillen tussen advocaten onderling.
3. De deken informeert een ieder over de mogelijkheid tot klacht- en geschillenbeslechting en de mogelijkheid voor partijen om zich tot de rechter te wenden. Zo nodig verwijst de deken door naar andere instanties.
4. De deken houdt toezicht op advocaten overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 3a.
Z
Artikel 36 komt te luiden:
Za
Na artikel 36 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
1. Er is een college van toezicht dat bestaat uit drie leden, waaronder de deken van de algemene raad, die tevens voorzitter is.
2. Met uitzondering van de deken van de algemene raad, worden de leden benoemd bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie. Een voordracht voor benoeming wordt niet gedaan dan op aanbeveling van de algemene raad. Daartoe maakt de algemene raad voor iedere vacature in het college een lijst van aanbeveling van zo mogelijk drie kandidaten op. Het college van afgevaardigden kan de algemene raad adviseren inzake de lijst van aanbeveling. De algemene raad zendt de lijst van aanbeveling, vergezeld van een op iedere kandidaat betrekking hebbende verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, en eventueel vergezeld van het advies van het college van afgevaardigden aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie. Een in de aanbeveling opgenomen kandidaat kan uitsluitend wegens zwaarwegende en te motiveren gronden worden geweigerd door Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
3. De in het tweede lid bedoelde leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaren. Zij kunnen na afloop van deze periode aansluitend eenmaal opnieuw worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaren.
4. De in het tweede lid bedoelde leden ontvangen een vergoeding voor hun werkzaamheden alsmede voor hun reis- en verblijfkosten, vast te stellen bij besluit van de algemene raad. Het college van afgevaardigden kan bij of krachtens verordening als bedoeld in artikel 28 nadere regels stellen over de vergoeding.
5. Het college wordt ondersteund door een secretaris. De secretaris wordt benoemd en ontslagen door het college. Hij is voor zijn werkzaamheden uitsluitend verantwoording verschuldigd aan het college. Bij of krachtens verordening als bedoeld in artikel 28 kunnen ten aanzien van de secretaris algemene regels van rechtspositionele aard worden gesteld.
6. Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan een besluit van de algemene raad als bedoeld in het vierde lid, vernietigen wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
7. Aan de besluitvorming door de algemene raad, bedoeld in het tweede lid, wordt niet deelgenomen door de deken.
1. De in artikel 36a, tweede lid, bedoelde leden van het college van toezicht kunnen niet tevens advocaat zijn.
2. De in artikel 36a, tweede lid, bedoelde leden kunnen niet tevens:
a. lid of medewerker zijn van een ander orgaan van de Nederlandse orde van advocaten of van een orgaan van de orden in de arrondissementen;
b. voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, lid, plaatsvervangend lid of griffier zijn van een raad van discipline of het hof van discipline;
c. het lidmaatschap bekleden van publiekrechtelijke colleges waarvoor de keuze geschiedt krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen;
d. een openbare betrekking bekleden waaraan een vaste beloning of toelage is verbonden; of
e. het lidmaatschap bekleden van vaste colleges van advies en bijstand aan de Regering.
3. Een lid van het college vervult geen nevenfuncties die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie, of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
4. Nevenfuncties van een lid worden openbaar gemaakt door het ter inzage leggen van een opgave daarvan bij het bureau van het college.
5. Onder het tweede lid, onderdeel d, worden niet begrepen betrekkingen bij een instelling als bedoeld in artikel 1.1., onderdeel f, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
6. Onder het tweede lid, onderdelen d en e, worden niet begrepen de leden van de Raad van State, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst die uitsluitend in de Afdeling advisering van de Raad van State zijn benoemd.
1. Voor zover het betreft de in artikel 36a, tweede lid, bedoelde leden, eindigt het lidmaatschap van het college van toezicht:
a. door het verstrijken van de periode waarvoor het lid is benoemd;
b. door ontslag op eigen verzoek bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, gehoord de algemene raad;
c. door het overlijden van het lid; en
d. door ontslag als bedoeld in het vijfde of zesde lid.
2. Het hof van discipline schorst op verzoek van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, gehoord de algemene raad, een in artikel 36a, tweede lid, bedoeld lid van het college, indien en voor zolang:
a. hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;
b. hij bij nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft; of
c. hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld.
3. Het hof van discipline kan op verzoek van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, gehoord de algemene raad, een in artikel 36a, tweede lid, bedoeld lid van het college schorsen, indien:
a. tegen hem een gerechtelijk vooronderzoek ter zake van een misdrijf is ingesteld; of
b. er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag zouden kunnen leiden.
4. Het hof van discipline beëindigt desgevraagd of ambtshalve een schorsing als bedoeld in het tweede of derde lid, wanneer de grond hiervoor is vervallen.
5. Het hof van discipline ontslaat op verzoek van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, gehoord de algemene raad, een in artikel 36a, tweede lid, bedoeld lid van het college, indien:
a. het lid bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft; of
b. het lid bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld.
6. Het hof van discipline kan op verzoek van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, gehoord de algemene raad, een in artikel 36a, tweede lid, bedoeld lid van het college ontslaan wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de functie dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen redenen.
7. Tegen een beslissing van het hof van discipline op grond van dit artikel kan door een belanghebbende overeenkomstig artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
8. Bij de toepassing van het tweede tot en met zesde lid maakt de deken geen deel uit van de algemene raad.
Zb
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «De deken van de Nederlandse orde van advocaten, onderscheidenlijk de deken der orde» vervangen door: De deken van de algemene raad onderscheidenlijk de deken van de orde in het arrondissement.
2. In het tweede lid wordt «De deken van de Nederlandse orde van advocaten en de» vervangen door: De deken en de overige.
Zc
Artikel 38, eerste lid, komt te luiden:
1. In de vergaderingen bekleedt de deken van de algemene raad onderscheidenlijk de deken van de orde in het arrondissement het voorzitterschap.
AA
Artikel 41, eerste lid, komt te luiden:
1. Over alle zaken wordt hoofdelijk gestemd.
AAa
Artikel 45, derde lid, komt als volgt te luiden:
3. Er vinden net zoveel afzonderlijke stemmingen plaats als personen te kiezen zijn. De stemming over de deken van de algemene raad of van een deken van een orde in het arrondissement vindt als eerste plaats.
AAb
Na artikel 45 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:
1. De deken van de orde in het arrondissement is belast met het toezicht op de naleving door advocaten die kantoor houden in dat arrondissement van het bepaalde bij of krachtens deze wet met inbegrip van toezicht op de zorg die zij als advocaten behoren te betrachten ten opzichte van degenen wiens belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, inbreuken op verordeningen van de Nederlandse orde van advocaten en enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
2. De deken is voorts belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
3. Ten behoeve van het houden van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, zijn de advocaat, zijn medewerkers en personeel, alsmede andere personen die bij de beroepsuitoefening betrokken zijn, niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 11a. In dat geval geldt voor de deken alsmede voor de door hem ten behoeve van de uitoefening van het toezicht ingeschakelde medewerkers, personeel en andere personen een geheimhoudingsplicht, gelijk aan die bedoeld in artikel 11a.
De deken van de algemene raad kan aan de deken van de orde in het arrondissement, gehoord de overige leden van het college van toezicht, aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 45a.
1. Het hof van discipline schorst op verzoek van het college van toezicht een deken in de taakuitoefening ingevolge de artikelen 45a, eerste of tweede lid, en 46c, indien en voor zolang:
a. hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;
b. hij bij nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft; of
c. hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld.
2. Het hof van discipline kan op verzoek van het college een deken schorsen in de taakuitoefening ingevolge de artikelen 45a, eerste of tweede lid, en 46c, indien:
a. tegen hem een gerechtelijk vooronderzoek ter zake van een misdrijf is ingesteld; of
b. er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag zouden kunnen leiden.
3. Het hof van discipline beëindigt desgevraagd of ambtshalve een schorsing als bedoeld in het eerste of tweede lid, wanneer de grond hiervoor is vervallen.
4. Het hof van discipline ontheft op verzoek van het college een deken van de taakuitoefening ingevolge de artikelen 45a, eerste of tweede lid, en 46c, indien:
a. de deken bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft; of
b. de deken bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld.
5. Tegen een beslissing van het hof van discipline op grond van dit artikel kan door een belanghebbende overeenkomstig artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
6. Ingeval het hof van discipline toepassing geeft aan het eerste tot en met vierde lid, wordt de taakuitoefening ingevolge de artikelen 45a, eerste en tweede lid, en 46c waargenomen door het in artikel 23, eerste lid, bedoelde lid van de raad van de orde in het arrondissement.
1. Het college van toezicht kan de jaarlijkse vergadering van de orde, bedoeld in artikel 22, tweede lid, schriftelijk verzoeken de deken van de orde in het arrondissement te ontslaan en in zijn plaats een andere deken te kiezen, wegens tekortschieten in de taakuitoefening ingevolge de artikelen 45a, eerste of tweede lid, of 46c, wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de functie dan wel andere zwaarwegende in de persoon van betrokkene gelegen redenen.
2. Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt gericht tot het in artikel 23, eerste lid, bedoelde lid van de raad van de orde in het arrondissement. De jaarlijkse vergadering van de orde in het arrondissement komt binnen zes weken na indiening van het verzoek bijeen om op het verzoek te beslissen.
1. Het college van toezicht stelt een jaarrekening en een begroting vast, welke de goedkeuring behoeft van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, gehoord de algemene raad.
2. Op de beslissing omtrent de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, is afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
3. Bij de toepassing van het eerste lid maakt de deken geen deel uit van de algemene raad.
1. Het college van toezicht stelt jaarlijks een werkplan vast, alsmede een verslag van werkzaamheden, waarin in ieder geval het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder in het afgelopen jaar worden neergelegd.
2. Het werkplan en het verslag worden toegezonden aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie, de algemene raad, het college van afgevaardigden en de raden van de orden in de arrondissementen, en worden voorts algemeen verkrijgbaar gesteld.
1. De deken kan voor de overtreding van het bepaalde bij of krachtens een verordening als bedoeld in de artikelen 9b, zesde lid, 9c, tweede lid, en 28, tweede lid, onderdelen a tot en met d, een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen.
2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste een bedrag van de geldboete van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3. Een bestuurlijke boete wordt niet opgelegd indien tegen de advocaat jegens dezelfde gedraging een klacht is ingediend op grond van artikel 46c.
4. Het bedrag van de opgelegde bestuurlijke boete en de verbeurde last onder dwangsom komt ten bate aan de Nederlandse orde van advocaten.
Het college van toezicht stelt beleidsregels vast voor de uitoefening van de taken ingevolge artikel 45a, eerste en tweede lid, en 46c.
1. Het college van toezicht ziet toe op de werking van het toezicht, bedoeld in artikel 45a en de klachtbehandeling door de deken ingevolge artikel 46c.
2. De deken van de orde in het arrondissement verstrekt aan het college alle informatie die deze redelijkerwijs nodig heeft voor de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde taak.
AAc
In artikel 46 wordt na «ter zake van inbreuken op» ingevoegd: het bepaalde bij of krachtens deze wet en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme,.
BB
Artikel 46a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Na «de griffier van de raden van discipline» wordt ingevoegd: , voor zover deze advocaat is,.
b. De tekst «alsmede aan de deken die de klacht ter kennis heeft gebracht van het hof van discipline» wordt vervangen door: , aan de raad van discipline waarvan de beklaagde lid-advocaat, plaatsvervangend lid of griffier is, aan de deken van de orde in het arrondissement waar de beklaagde advocaat kantoor houdt,.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Aanwijzing van een andere raad van discipline overeenkomstig het derde lid vindt ook plaats indien een klacht betrekking heeft op een deken binnen het rechtsgebied van een raad van discipline of afkomstig is van een lid-advocaat, een plaatsvervangend lid-advocaat of de griffier van een raad van discipline.
CC
Artikel 46b wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste lid wordt toegevoegd: De voorzitter en plaatsvervangende voorzitters onderscheidenlijk de leden-advocaten en plaatsvervangende leden-advocaten van een raad van discipline zijn van rechtswege plaatsvervangende voorzitters onderscheidenlijk plaatsvervangende leden-advocaten van de overige raden van discipline.
2. In het tweede en achtste lid wordt «Onze Minister van Justitie» telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
3. Het twaalfde lid komt te luiden:
12. Het lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap van een raad van discipline is niet verenigbaar met het lidmaatschap of het plaatsvervangend lidmaatschap van het hof van discipline, een orgaan van de Nederlandse orde van advocaten of een orgaan van de orden in de arrondissementen, uitgezonderd de jaarlijkse vergadering van de orde, bedoeld in artikel 22, tweede lid.
4. In het zestiende lid vervalt de tweede volzin.
DD
Artikel 46c wordt als volgt gewijzigd:
1. De eerste volzin van het eerste lid komt te luiden: Klachten tegen advocaten worden schriftelijk ingediend bij de deken van de orde waartoe zij behoren.
2. Het tweede tot en met vijfde lid worden genummerd derde tot en met zesde lid.
3. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien de klager bij indiening van de klacht daarom verzoekt, brengt de deken deze onmiddellijk ter kennis van de raad van discipline, onverminderd het bepaalde in het derde lid. De deken informeert de klager hierover bij de indiening van de klacht.
4. In het vierde en zesde lid (nieuw) wordt «raad van toezicht» telkens vervangen door: raad van de orde in het arrondissement.
5. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Klachten tegen een deken worden ingediend bij of terstond doorgezonden aan de voorzitter van het hof van discipline. De voorzitter verwijst de zaak naar een deken van een andere orde, ten einde haar te onderzoeken en af te handelen overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en de artikelen 46d en 46e. Na onderzoek en afhandeling brengt de deken naar wie de zaak is verwezen de klacht ter kennis van de raad van discipline in het ressort waartoe hij behoort.
DDa
Artikel 46d wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 46e» vervangen door: artikel 46c, tweede lid.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien na drie maanden na de indiening van de klacht bij de deken geen minnelijke schikking is bereikt, kan de klager de deken verzoeken de klacht ter kennis van de raad van discipline te brengen. Tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 45g, eerste lid, geeft de deken in dat geval toepassing aan het vierde lid. De deken brengt de klacht steeds ter kennis van de raad van discipline indien geen toepassing wordt gegeven aan artikel 45g, eerste lid, en aannemelijk is dat een minnelijke schikking niet kan worden bereikt of indien naar zijn oordeel de inhoud van de klacht een minnelijke schikking ongewenst of onmogelijk maakt. De deken informeert de klager hierover bij de indiening van de klacht.
3. Het vierde en vijfde lid komen te luiden:
4. De klacht wordt door middel van een klaagschrift ingediend. De deken stelt daarvan de betrokken advocaat en de klager schriftelijk op de hoogte. Het klaagschrift kan elektronisch naar de raad van discipline worden gezonden voor zover de raad kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. De artikelen 2:14 tot en met 2:17 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van «bestuursorgaan» wordt gelezen: raad van discipline.
5. Het klaagschrift wordt gedagtekend en ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de klager;
b. de naam en het werkadres van de advocaat tegen wie de klacht zich richt, voor zover bekend bij de klager;
c. een zo duidelijk mogelijke omschrijving van de klacht en van de feiten waarop deze rust.
4. Na het vijfde lid worden de volgende leden toegevoegd:
6. Tegelijkertijd met het klaagschrift worden alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de raad van discipline overgelegd.
7. In het klaagschrift wordt vermeld of de klacht voordien is voorgelegd aan de organisatie waarbinnen de advocaat werkzaam is of aan een klachten- of geschilleninstantie waarbij de advocaat of diens organisatie is aangesloten. Indien zulks niet het geval is geweest, wordt indien mogelijk de reden daarvoor in het klaagschrift vermeld. Indien zulks wel het geval is geweest, wordt de uitkomst van de procedure vermeld, zo mogelijk met bijvoeging van de relevante stukken.
8. Indien de deken op grond van zijn onderzoek van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is, deelt hij dat met redenen omkleed mee aan de betrokken advocaat, de klager en de raad van discipline.
9. De raad van discipline kan de klacht ambtshalve aanvullen.
DDb
Artikel 46e komt als volgt te luiden:
1. Alvorens een klacht ter kennis van de raad van discipline te brengen heft de deken van de klager een griffierecht van € 50. Het griffierecht komt ten bate van de raad van discipline.
2. De deken wijst de klager op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 46n, tweede lid, kan als onderdeel van de minnelijke schikking door partijen worden bepaald dat het door klager betaalde griffierecht wordt vergoed door de advocaat.
4. Indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, wordt het door de klager betaalde griffierecht vergoed door de betrokken advocaat.
5. In afwijking van het eerste lid wordt geen griffierecht geheven indien de klacht afkomstig is van de deken.
6. Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan het in het eerste lid bedoelde bedrag wijzigen voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.
DDc
In artikel 46f vervallen het tweede lid en de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
DDd
Na artikel 46fa wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De griffier van de raad van discipline zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van het klaagschrift, de daarbij gevoegde stukken en eventuele aanvullingen daarop aan de advocaat tegen wie de klacht zich richt en de deken van de orde waartoe de betrokken advocaat behoort.
2. Geen afschrift hoeft te worden gezonden aan de deken voor zover het klaagschrift door hem is ingediend, of indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 46i, eerste lid.
EE
[vervallen]
FF
De artikelen 46g en 46h komen te luiden:
1. Een klacht wordt door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard:
a. indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft; of
b. voor zover deze betrekking heeft op een gedraging waarvoor een boete is opgelegd als bedoeld in artikel 45g, eerste lid.
2. Ten aanzien van een na afloop van de in het eerste lid, onder a, bedoelde termijn ingediend klaagschrift blijft niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klaagschrift een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
3. Een klacht kan niet-ontvankelijk worden verklaard:
a. indien niet is voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de klacht, mits de klager de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een door de voorzitter van de raad van discipline te bepalen redelijke termijn; of
b. indien de klacht betrekking heeft op de hoogte van een declaratie en een geschil daarover reeds is of kan worden voorgelegd aan een klachten- of geschilleninstantie als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onder b, of waarvoor deze weg heeft open gestaan.
1. Tegen een beslissing als bedoeld in artikel 46g, eerste lid, aanhef en onder a, kunnen de klager, de betrokken advocaat en de deken binnen dertig dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk gemotiveerd verzet doen bij de raad van discipline.
2. Alvorens te beslissen op het verzet, stelt de raad van discipline de in het eerste lid bedoelde personen en instanties in de gelegenheid te worden gehoord.
3. Het verzet wordt behandeld in een samenstelling van de raad waarvan degenen die de in het eerste lid bedoelde beslissing hebben genomen geen deel uitmaken.
4. De beslissing op verzet is met redenen omkleed en strekt tot:
a. niet-ontvankelijkverklaring van het verzet;
b. ongegrondverklaring van het verzet; of
c. gegrondverklaring van het verzet.
5. Indien de raad het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaart, blijft de beslissing waartegen verzet was gedaan in stand.
6. Indien het verzet gegrond wordt verklaard, vervalt de beslissing waartegen verzet was gedaan en wordt de behandeling van de zaak voortgezet.
7. Tegen de beslissing op verzet staat geen rechtsmiddel open. Van de beslissing zendt de griffier van de raad onverwijld een afschrift aan de in het eerste lid bedoelde personen en instanties.
8. In afwijking van het zesde lid kan de raad onmiddellijk uitspraak doen op de klacht, indien het verzet gegrond is en nader onderzoek of nadere behandeling redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de klacht.
FFa
Na artikel 46h worden de volgende artikelen ingevoegd:
1. Indien de klacht zich naar het oordeel van de voorzitter van de raad van discipline daartoe leent, en uit het klaagschrift blijkt dat de klacht nog niet is voorgelegd aan een instantie die bevoegd is kennis te nemen van klachten of geschillen op grond van een regeling als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onder b, kan de voorzitter besluiten de klacht in handen te stellen van de bevoegde instantie. Hij doet hiervan schriftelijk mededeling aan de klager, de betrokken advocaat en de deken.
2. Indien de voorzitter toepassing geeft aan het eerste lid, stelt hij de op de zaak betrekking hebbende stukken in handen van de klachten- of geschilleninstantie. De beslissing schorst de termijn, bedoeld in artikel 46g, eerste lid, onder a. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.
1. Tot aan de behandeling van de klacht ter zitting kan de voorzitter van de raad van discipline besluiten dat:
a. de raad kennelijk onbevoegd is;
b. de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is;
c. de klacht kennelijk ongegrond is; of
d. de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is.
2. De beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt met redenen omkleed. Daarbij wordt gewezen op het bepaalde in het vierde lid.
3. Van de beslissing zendt de griffier van de raad onverwijld een afschrift aan de in het artikel 46i, eerste lid, tweede volzin, bedoelde personen en instanties.
4. Artikel 46h is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de beslissing in het eerste lid.
1. De voorzitter van de raad van discipline kan de betrokken advocaat in de gelegenheid stellen om binnen vier weken na de dag van verzending van het afschrift van het klaagschrift overeenkomstig artikel 46fb, eerste lid, een verweerschrift in te dienen. De griffier van de raad zendt een afschrift van het verweerschrift aan de klager en de deken.
2. Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid, kan de voorzitter de klager in de gelegenheid stellen te repliceren binnen vier weken na verzending van een afschrift van het verweerschrift. De griffier zendt een afschrift van het repliek aan de advocaat, alsmede aan de deken, voor zover deze niet de klager is.
3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, stelt de voorzitter de betrokken advocaat in de gelegenheid te dupliceren binnen een termijn van vier weken na verzending van een afschrift van het repliek. De griffier zendt een afschrift van het dupliek aan de klager en de deken.
4. De voorzitter kan de in het eerste tot en met derde lid genoemde termijnen verlengen of deze termijnen op een ander moment laten aanvangen, indien hem blijkt dat daartoe in redelijkheid aanleiding bestaat.
1. Tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 46g of 46i, kan de voorzitter van de raad van discipline, na verzending van een afschrift van het klaagschrift op grond van artikel 46fb, eerste lid, een vooronderzoek gelasten.
2. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, draagt de voorzitter het vooronderzoek op aan de deken van de orde waartoe de betrokken advocaat behoort, tenzij hij gronden aanwezig acht om het onderzoek op te dragen aan:
a. de deken van een andere orde;
b. een plaatsvervangend voorzitter;
c. een of meer leden of plaatsvervangende leden van de raad van discipline; of
d. de griffier.
3. De voorzitter bepaalt de omvang van het vooronderzoek. Het vooronderzoek kan zich mede uitstrekken tot andere dan de in het klaagschrift vermelde feiten.
4. De vooronderzoeker kan de voorzitter verzoeken de omvang van het vooronderzoek te wijzigen, binnen de grenzen van de klacht zoals deze op dat moment luidt.
5. Het onderzoek wordt gesloten door het uitbrengen van een verslag aan de voorzitter door de vooronderzoeker.
6. De voorzitter kan besluiten dat het vooronderzoek wordt opgeschort of beëindigd voordat het verslag wordt uitgebracht.
1. De voorzitter van de raad van discipline kan de vooronderzoeker aanwijzingen geven.
2. Op het vooronderzoek en de vooronderzoeker zijn de artikelen 5:13 tot en met 5:17 en 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Bij het opdragen van een vooronderzoek bepaalt de voorzitter welke bevoegdheden de vooronderzoeker namens de raad kan uitoefenen.
3. Ten behoeve van het verrichten van vooronderzoek door de vooronderzoeker zijn de betrokken advocaat, zijn medewerkers en personeel, alsmede andere personen die betrokken zijn bij de beroepsuitoefening, niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 11a. In dat geval geldt voor de betrokken vooronderzoeker een geheimhoudingsplicht, gelijk aan die in bedoeld in artikel 11a, en is artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
4. Bij het verrichten van het vooronderzoek wordt een afschrift van de last tot het verrichten van het onderzoek zo mogelijk aan de betrokken advocaat getoond.
5. De vooronderzoeker stelt de klager en de betrokken advocaat in de gelegenheid te worden gehoord.
6. Een lid of plaatsvervangend lid van de raad dat een vooronderzoek in een zaak heeft verricht, neemt op straffe van nietigheid van de beslissing van de raad in die zaak geen deel aan de behandeling van die zaak ter zitting.
7. Indien de klacht is ingediend door de deken, wordt het vooronderzoek niet aan hem opgedragen. In dat geval draagt de voorzitter het vooronderzoek op aan één van de personen, bedoeld in artikel 46l, tweede lid, onderdeel a tot en met d.
1. De voorzitter van de raad van discipline kan de vooronderzoeker opdragen te onderzoeken of de klacht minnelijk kan worden geschikt. Voorts kan de voorzitter tot het moment waarop de raad uitspraak doet onderzoeken of de klacht minnelijk kan worden geschikt.
2. Indien een minnelijke schikking van de klacht mogelijk blijkt, wordt deze op schrift gesteld en ondertekend door de klager en de betrokken advocaat. Een afschrift daarvan wordt gezonden aan de griffier van de raad, alsmede aan de deken en het college van toezicht.
3. Met het ondertekenen van de minnelijke schikking wordt de klacht geacht te zijn ingetrokken. Artikel 47a, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
FFb
Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Aan de behandeling en de beslissing van tuchtzaken wordt op straffe van nietigheid deelgenomen door de voorzitter of een van de plaatsvervangende voorzitters, alsmede twee leden-advocaten of plaatsvervangende leden-advocaten. Indien de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt is voor behandeling en beslissing door drie leden, wordt de behandeling voortgezet door vijf leden, onder wie de voorzitter of een van de plaatsvervangende voorzitters. Indien de voorzitter of plaatsvervangende voorzitter door na aanvang van de zaak opgekomen omstandigheden is verhinderd, kan deze worden vervangen door een plaatsvervangende voorzitter.
2. In het tweede lid wordt «De voorzitter» vervangen door: de voorzitter.
3. Het derde lid vervalt.
FFc
Artikel 47a komt te luiden:
1. De klager kan zijn klacht tot aan de uitspraak door de raad van discipline intrekken. De griffier van de raad zendt een afschrift hiervan aan de betrokken advocaat en, voor zover hij niet de klager was, de deken.
2. Indien de klacht wordt ingetrokken, wordt de behandeling daarvan gestaakt, tenzij:
a. de betrokken advocaat schriftelijk heeft verklaard voortzetting van de behandeling te verlangen, of
b. de raad om redenen van algemeen belang beslist dat de behandeling van de klacht wordt voortgezet.
3. De raad neemt een beslissing tot voortzetting van de behandeling van een klacht om redenen van algemeen belang niet dan nadat het de betrokken advocaat en, voor zover hij niet de klager was, de deken de gelegenheid heeft geboden tot het innemen van een standpunt hierin.
4. Indien om redenen van algemeen belang wordt beslist tot voortzetting van de klacht, kan de raad bepalen dat de deken voor het vervolg van de zaak als klager wordt aangemerkt.
5. Indien de betrokken advocaat overlijdt, wordt de behandeling van de klacht gestaakt.
6. Indien de klager overlijdt, kan de raad om redenen van algemeen belang beslissen dat de behandeling van de klacht wordt voortgezet. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
7. Tegen een beslissing tot voortzetting van de behandeling van een klacht staat geen zelfstandig rechtsmiddel open.
FFd
Na artikel 47a worden de volgende artikelen ingevoegd:
1. Niemand kan in gevolge de bepalingen in deze paragraaf andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing:
a. indien over het handelen of nalaten een klacht is ingediend en tevens toepassing wordt gegeven aan artikel 60ab, eerste en tweede lid;
b. indien toepassing is gegeven aan artikel 60ab, eerste en tweede lid, en op de voet van artikel 60ab, vierde lid, alsnog een klacht over het betrokken handelen of nalaten wordt ingediend.
3. Indien toepassing is gegeven aan artikel 60ab en nadien de klacht gegrond wordt verklaard, wordt bij het bepalen van de maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, rekening gehouden met de reeds opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk of voorlopige voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening.
1. Indien aan een advocaat een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdelen d of e, is opgelegd dan wel op grond van artikel 60ab, eerste lid, is geschorst in de uitoefening van de praktijk of tegen hem een voorlopige voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening is getroffen, blijft betrokkene onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten gedurende de tijd dat hij werkzaam was in de uitoefening van het beroep.
2. Advocaten die niet meer als zodanig zijn ingeschreven overeenkomstig artikel 1, eerste lid, blijven onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij ingeschreven waren.
FFe
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De maatregelen die bij gegrondverklaring van een klacht kunnen worden opgelegd, zijn:
a. een waarschuwing;
b. een berisping;
c. een geldboete;
d. de schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van ten hoogste een jaar; of
e. de schrapping van het tableau.
2. Onder vernummering van het derde lid en het vierde tot en met zevende lid tot het vijfde lid onderscheidenlijk het zevende tot en met tiende lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:
3. De raad kan bepalen dat, ondanks de gegrondverklaring van een klacht, geen maatregel wordt opgelegd.
4. De maatregel van een geldboete kan gelijktijdig worden opgelegd met een andere maatregel.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «van een der laatstgenoemde drie maatregelen» vervangen door: van een maatregel als bedoeld in het tweede lid, onder b tot en met e,.
4. Na het vijfde lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Indien de raad de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart en een maatregel als bedoeld in het tweede lid, onder a tot en met e, oplegt, kan hij in zijn beslissing opnemen dat de kosten, of een deel daarvan, die de klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, door de advocaat aan wie de maatregel wordt opgelegd aan de klager worden vergoed en de kosten, of een deel daarvan, die ten laste komen van de Nederlandse orde van advocaten in verband met de behandeling van de zaak, door de advocaat aan wie de maatregel wordt opgelegd aan de Nederlandse orde van advocaten worden vergoed. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de tenuitvoerlegging van de beslissing van de raad.
FFf
In het eerste lid van artikel 48a vervalt: ten aanzien van de openbaarmaking daarvan en.
FFg
Na artikel 48a worden de volgende artikelen ingevoegd:
1. De geldboete, bedoeld in artikel 48, tweede lid, onderdeel c, bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. De beslissing tot oplegging van de geldboete bevat de termijn waarbinnen en de wijze waarop het bedrag moet worden betaald. Op verzoek van de betrokken advocaat kan de voorzitter van de raad van discipline de termijn verlengen.
3. Het bedrag van de opgelegde geldboete komt ten bate van de Staat.
4. Wordt de boete niet voldaan binnen de in het tweede lid gestelde termijn, dan kan de raad, na de betrokken advocaat in de gelegenheid te hebben gesteld daarover te worden gehoord, ambtshalve beslissen op deze grond een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder c, d of e, op te leggen.
1. De beslissing tot het opleggen van een geldboete levert een executoriale titel op, die met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de tenuitvoerlegging van de beslissing, bedoeld in het eerste lid.
FFh
Artikel 48b, eerste lid, komt als volgt te luiden:
1. Bij de oplegging van de in artikel 48, tweede lid, genoemde maatregelen kan de raad van discipline, in afwijking van artikel 48a, eerste lid, als bijzondere voorwaarde stellen dat de betrokken advocaat geheel of gedeeltelijk de door hem veroorzaakte schade tot een door de raad vast te stellen bedrag van ten hoogste € 5.000 vergoedt binnen een door de raad te bepalen termijn, korter dan de proeftijd, en op een door de raad te bepalen wijze.
FFi
Artikel 48c wordt als volgt gewijzigd:
Het eerste lid komt te luiden:
1. De deken ziet toe op de nakoming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 48b. Indien de betrokken advocaat de deken is, wordt het in artikel 23, eerste lid, bedoelde lid van de raad van de orde belast met het toezien op de naleving van de voorwaarden.
FFj
In artikel 48d wordt «de betrokken deken of het in het eerste lid van artikel 48c bedoelde lid van de orde» vervangen door: degene die op grond van artikel 48c, eerste lid, toeziet op de nakoming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 48b.
FFk
Artikel 48e komt te luiden:
De raad van discipline die met toepassing van artikel 48a heeft bepaald dat de opgelegde maatregel voor een door hem te bepalen gedeelte niet zal worden tenuitvoergelegd, kan hetzij op vordering van degene die op grond van artikel 48c, eerste lid, toeziet op de nakoming van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 48a en 48b, hetzij ambtshalve, last geven dat alsnog tot tenuitvoerlegging zal worden overgegaan.
FFl
In artikel 48f wordt «de in het eerste lid van artikel 48c bedoelde toezichthouder» vervangen door: degene die op grond van artikel 48c, eerste lid, toeziet op de nakoming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 48b.
FFm
Aan het slot van artikel 48g wordt toegevoegd: , voor zover deze geen deel uitmaakt van een beslissing van de raad van discipline ter zake van een andere in artikel 46 bedoelde gedraging.
FFn
Artikel 48h vervalt.
FFo
Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:
1. [vervallen]
2. De onderdelen d en e worden geletterd f en g.
3. De onderdelen b tot en met e komen te luiden:
b. aan de klager;
c. aan de deken van de Nederlandse orde van advocaten;
d. aan de deken van de orde waartoe de betrokken advocaat behoort;
e. aan het college van toezicht;
4. Onderdeel g (nieuw) komt te luiden:
g. indien de betrokken advocaat is ingeschreven bij de raad voor rechtsbijstand en aan hem een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, is opgelegd en de beslissing waarbij de maatregel is opgelegd in kracht van gewijsde is gegaan dan wel de raad van discipline toezending nodig acht: aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
GG
Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. Het lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap van het hof van discipline of het zijn van griffier is niet verenigbaar met het lidmaatschap of het plaatsvervangend lidmaatschap van een raad van discipline, een orgaan van de Nederlandse orde van advocaten of een orgaan van de orden in de arrondissementen, uitgezonderd de jaarlijkse vergadering van de orde, bedoeld in artikel 22, tweede lid.
2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Artikel 46b, achtste tot en met elfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
GGa
Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komen de onderdelen a en b te luiden:
a. de klager die ingevolge artikel 46c, eerste lid, de klacht heeft ingediend die tot de beslissing heeft geleid, indien de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard of bij gegrondverklaring van de klacht het verzoek, bedoeld in artikel 48, tiende lid, wordt afgewezen;
b. de deken;.
2. In het derde lid wordt na «de deken van de orde waartoe de betrokken advocaat behoort,» ingevoegd: aan het college van toezicht,.
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. Aan de behandeling en de beslissing van beroepen door een kamer bij het hof wordt op straffe van nietigheid deelgenomen door de voorzitter of een van de plaatsvervangende voorzitters, alsmede een door Ons benoemd lid en een lid-advocaat of een plaatsvervangend lid-advocaat. Indien de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt is voor behandeling en beslissing door drie leden, wordt de behandeling voortgezet door vijf leden, onder wie de voorzitter of een van de plaatsvervangende voorzitters alsmede door twee door Ons benoemde leden. Indien de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter door na aanvang van de zaak opgekomen omstandigheden is verhinderd, kan deze worden vervangen door een door Ons benoemd lid of een door Ons benoemd plaatsvervangend lid.
GGb
In artikel 56a, tweede lid, wordt «Artikel 46g, tweede en derde lid» vervangen door: «Artikel 50, eerste lid» en wordt «de deken van de Nederlandse orde van advocaten» vervangen door: de deken van de algemene raad.
GGc
Artikel 56b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de deken van de Nederlandse orde van advocaten» vervangen door: de deken van de algemene raad.
2. In het tweede lid wordt «Artikel 46h, tweede tot en met vierde lid» vervangen door: «Artikel 46h, tweede tot en met achtste lid» en wordt «de deken van de Nederlandse orde van advocaten» vervangen door: de deken van de algemene raad.
GGd
Artikel 57 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Het hof van discipline beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping daartoe van de klager, de betrokken advocaat en degene die het beroep heeft ingesteld.
2. In het tweede lid wordt «48, eerste lid,» vervangen door: 48.
3. Het derde lid komt te luiden:
4. Het hof van discipline kan de deken en de deken van de algemene raad, voor zover deze klager zijn of het hoger beroep hebben ingesteld, de vooronderzoeker als bedoeld in artikel 46l, alsmede de raad van discipline die de beslissing heeft genomen waartegen het hoger beroep zich richt, uitnodigen nadere inlichtingen te verschaffen.
5. Het vijfde lid vervalt.
GGe
Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b komt te luiden:
b. aan de deken van de algemene raad;
2. Onderdeel d komt te luiden:
d. aan de deken van de orde waartoe de betrokken advocaat behoort;
3. De onderdelen e tot en met g worden geletterd f tot en met h.
4. Na onderdeel d wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. aan het college van toezicht;
5. De onderdelen g en h (nieuw) komen te luiden:
g. indien aan de betrokken advocaat die is ingeschreven bij de raad voor rechtsbijstand, een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, is opgelegd dan wel het hof van discipline toezending nodig acht, aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
h. aan de klager.
GGf
Artikel 59, tweede lid, komt te luiden:
2. De deken van de orde waartoe de betrokken advocaat behoort dan wel, indien de betrokken advocaat de deken is, het college van toezicht draagt zorg voor de openbaarmaking als bedoeld in artikel 48, vijfde lid.
GGg
Artikel 60a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De onderdelen c en d worden geletterd d en e.
b. Na onderdeel b wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
c. een geldboete;
2. In het derde lid wordt «artikel 48, derde lid» vervangen door: «artikel 48, vijfde lid» en wordt «onder b, c en d» vervangen door: onder b tot en met e.
GGh
Artikel 60aa wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «De artikelen 46 tot en met 46f en 46g tot en met 60» vervangen door: De artikelen 46 tot en met 46d, 46g tot en met 48 en 48b tot en met 60.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. In afwijking van artikel 48, tweede lid, onderdeel d, kan als maatregel worden opgelegd de schorsing gedurende ten hoogste één jaar in de bevoegdheid om in Nederland de in artikel 16h bedoelde werkzaamheden uit te oefenen.
3. In het derde lid wordt «artikel 48, derde lid» vervangen door «artikel 48, vijfde lid,» en wordt «maatregelen» vervangen door: maatregel.
4. In het vierde lid wordt «de artikelen 46h, derde lid, 48f, 49, 56, vijfde lid» vervangen door: de artikelen 46h, vierde lid, 48f, 49, 56, vijfde lid.
5. In het vijfde lid wordt «De raad van toezicht» telkens vervangen door: De secretaris van de algemene raad.
6. In het zesde lid wordt «de raad van toezicht waarbij deze advocaat zich heeft laten inschrijven» vervangen door: de raad van de orde in het arrondissement waar deze advocaat kantoor houdt.
7. In het zevende lid wordt «de raad van toezicht» vervangen door: de raad van de orde.
GGi
Artikel 60ab wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «enig door artikel 46 beschermd belang zeer ernstig is geschaad» vervangen door: enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan ook worden ingediend ingeval een advocaat zich in voorlopige hechtenis bevindt of deze bij nog niet onherroepelijk of onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft, met dien verstande dat alleen een schorsing kan worden uitgesproken voor de duur van de vrijheidsbeneming. De griffier van het gerecht dat een van de in de eerste volzin genoemde beslissingen neemt, geeft van die beslissing kennis aan de deken van de orde in het arrondissement waartoe de advocaat behoort. Het vijfde lid is niet van toepassing.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «eerste lid» vervangen door: eerste en tweede lid.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «van de deken van de orde waartoe de advocaat behoort overeenkomstig het eerste» vervangen door: overeenkomstig het eerste of tweede.
5. De laatste volzin van het vijfde lid (nieuw) komt te luiden: Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 46c, eerste lid, 46i tot en met 46k en 46n.
6. In het zesde lid (nieuw) wordt «de deken van de orde waartoe de advocaat behoort» vervangen door: de deken.
GGj
In artikel 60ad, eerste lid, wordt «artikel 60ab, eerste en vijfde lid» vervangen door «artikel 60ab, eerste, tweede en zesde lid» en wordt: de deken van de Nederlandse orde van advocaten» vervangen door: de deken van de algemene raad.
GGk
In artikel 60ae wordt «artikel 60ab, vierde lid» vervangen door «artikel 60ab, vijfde lid» en wordt «artikel 60ab, eerste lid» vervangen door: artikel 60ab, eerste of tweede lid.
GGl
Artikel 60af wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikel 60ab, eerste lid» vervangen door: artikel 60ab, eerste en tweede lid.
2. In het vierde lid wordt «artikel 60ab, eerste en vijfde lid» vervangen door: artikel 60ab, eerste, tweede en zesde lid.
HH
Artikel 60b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «artikelen 47, eerste en tweede lid,» vervangen door: artikelen 47.
2. In het derde lid wordt «het eerste lid, onder a tot en met d van artikel 50» vervangen door: «artikel 50, eerste lid,» en wordt «een raad voor rechtsbijstand, aan de voorzitter van de desbetreffende raad voor rechtsbijstand» vervangen door: de raad voor rechtsbijstand, aan het bestuur van de raad.
3. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «de deken van de orde waartoe de advocaat behoort» vervangen door: degene die het in het eerste lid bedoelde verzoek heeft gedaan.
b. In de vijfde volzin wordt «Het eerste lid, onder a tot en met f van artikel 58» vervangen door: «Artikel 58, eerste lid, onder a tot en met g,» en wordt «de voorzitter van de raad van rechtsbijstand» vervangen door: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
c. In de zesde volzin vervalt na de zinsnede «de secretaris van de algemene raad»: ontvangt.
4. In het vijfde lid wordt «Het zesde lid van artikel 48» vervangen door: Het negende lid van artikel 48.
5. In het zevende lid wordt «de deken» vervangen door: degene die het in het eerste lid bedoelde verzoek heeft gedaan.
6. Na het zevende lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. De artikelen 60d en 60e zijn van overeenkomstige toepassing.
HHa
Artikel 60d wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste lid wordt toegevoegd: Ten behoeve van het verrichten van het onderzoek door de rapporteur zijn de advocaat, zijn medewerkers en personeel, alsmede andere personen die betrokken zijn bij de beroepsuitoefening, niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 11a. In dat geval geldt voor de betrokken rapporteur een geheimhoudingsplicht, gelijk aan die bedoeld in artikel 11a, en is artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
2. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot zesde en zevende lid.
3. Na het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
5. In afwijking van het vierde lid kan de raad van discipline, indien het daartoe gegronde redenen aanwezig acht, bepalen dat de betrokken advocaat de kosten van het onderzoek geheel of gedeeltelijk draagt, ook wanneer de raad naar aanleiding van de resultaten van het verslag niet beslist tot schorsing of het treffen van een voorziening als bedoeld in artikel 60b, eerste lid.
De Wet op de rechtsbijstand wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 1, eerste lid, wordt «Onze Minister van Justitie» vervangen door «Onze Minister van Veiligheid en Justitie».
2. In artikel 17, tweede lid, onderdeel c, wordt «artikel 60aa, tweede lid, onder a tot en met c» vervangen door: artikel 60aa, tweede lid.
3. De laatste volzin van artikel 38, vierde lid, vervalt.
De Wet tarieven in burgerlijke zaken wordt ingetrokken.
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vijfde lid komt te luiden:
5. In afwijking van het eerste lid zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet door notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen, de personen die bij of krachtens de Wet op het notarisambt zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bij of krachtens die wet bepaalde. Artikel 111a, derde lid, van de Wet op het notarisambt is van overeenkomstige toepassing.
2. Onder vernummering van het zesde en zevende lid tot zevende en achtste lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. In afwijking van het eerste lid zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet door advocaten, de personen die bij of krachtens de Advocatenwet zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bij of krachtens die wet bepaalde. Artikel 45a, derde lid, van de Advocatenwet is van overeenkomstige toepassing.
B
Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze Minister van Financiën kan een last onder dwangsom opleggen» vervangen door: Onze Minister van Financiën kan aan instellingen, met uitzondering van advocaten, notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen, een last onder dwangsom opleggen.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De deken, bedoeld in artikel 45g, eerste lid, van de Advocatenwet, kan aan advocaten een last onder dwangsom opleggen ter zake van overtreding van de in het eerste lid bedoelde artikelen.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het Bureau Financieel Toezicht, bedoeld in artikel 110, eerste lid, van de Wet op het notarisambt, kan aan notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen, een last onder dwangsom opleggen ter zake van overtreding van de in het eerste lid bedoelde artikelen.
C
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Onze Minister van Financiën kan een bestuurlijke boete opleggen» vervangen door: Onze Minister van Financiën kan aan instellingen, met uitzondering van advocaten, notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen, een bestuurlijke boete opleggen.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De deken, bedoeld in artikel 45g, eerste lid, van de Advocatenwet, kan aan advocaten een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van de in het eerste lid bedoelde artikelen.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het Bureau Financieel Toezicht, bedoeld in artikel 110, eerste lid, van de Wet op het notarisambt, kan aan notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen, een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van de in het eerste lid bedoelde artikelen.
D
In artikel 29 wordt «Onze Minister van Financiën kan» vervangen door: Onze Minister van Financiën, de deken, bedoeld in artikel 45g, eerste lid, van de Advocatenwet en het Bureau Financieel Toezicht, bedoeld in artikel 110, eerste lid, van de Wet op het notarisambt kunnen.
E
In artikel 32 wordt telkens na «de op grond van artikel 24, eerste lid, aangewezen persoon» ingevoegd: of de in artikel 24, vijfde of zesde lid, bedoelde persoon.
De artikelen 29 tot en met 40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken en artikel 38, vierde lid, van de Wet op de rechtsbijstand, zoals deze luidden vóór de inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op geschillen over het door de advocaat aan de cliënt berekende salaris, in gevallen waarin de rekening van de advocaat is begroot door de raad van toezicht vóór het tijdstip waarop deze wet in werking treedt.
De paragrafen 4, 4a en 4b van de Advocatenwet, zoals deze luidden vóór de inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op klachten die tegen advocaten zijn ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.
1. Op verzoeken tot inschrijving als advocaat, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Advocatenwet, ingediend vóór de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van deze wet, blijft het recht van toepassing zoals dat op dat moment gold.
2. Op besluiten krachtens artikel 9c van de Advocatenwet, die zijn genomen vóór de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Ka van deze wet, blijft het recht van toepassing zoals dat op dat moment gold.
Het bepaalde in artikel 20 van de Advocatenwet is van toepassing vanaf de eerste verkiezing als bedoeld in het eerste lid van dat artikel op of na de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel P, van deze wet.
[Vervallen]
In artikel 44, tweede lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt «waarbij hij als advocaat is ingeschreven onderscheidenlijk als raadsheer-plaatsvervanger in het gerechtshof tot het rechtsgebied waarvan de rechtbank behoort waarbij hij is ingeschreven» vervangen door: in het arrondissement waarin hij kantoor houdt onderscheidenlijk als raadsheer-plaatsvervanger in het gerechtshof tot het rechtsgebied waarvan het arrondissement behoort waarin hij kantoor houdt.
Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Kostuum- en titulatuurbesluit rechterlijke organisatie op artikel 70 van de Advocatenwet en artikel 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van artikel I, onderdelen H, I, La, Nd, R, S, T, Za, AAb, AAc, DD, DDa, DDb, FF, FFa, FFc, FFd, FFe, FFg en FFh van deze wet in de praktijk.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te Wassenaar, 1 oktober 2014
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven
Uitgegeven de vijftiende oktober 2014
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2014-354.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.