Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2011, 25 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2011, 25 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 26 november 2010, directie Wetgeving, nr. 5676519/10/6,
Gelet op de artikelen 86, achtste lid, 145, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie en de artikelen 5d, 7, derde lid, 9, tweede lid, 19a, 19b en 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 20 december 2010, nr. W03.10.0545/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 26 januari 2011, nr. 5683380/11/6;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
a. Onderdeel c komt te luiden:
arbeidsongeschikt als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO of volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als bedoeld in artikel 4 van de WIA of gedeeltelijk arbeidsgeschikt als bedoeld in artikel 5 van de WIA;
b. Onderdelen x en y worden geletterd y en z.
c. Na onderdeel w wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
B
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
a. De onderdelen a tot en met z worden geletterd b tot en met aa.
b. Voor onderdeel b (nieuw) wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
ABP ArbeidsongeschiktheidsPensioen als bedoeld in hoofdstuk 11 van het Pensioenreglement;
C
Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt.
a. Het vijfde lid wordt vernummerd tot zesde lid.
b. Na het vierde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:
5. Indien na 52 weken ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte de doorbetaling van het salaris van de rechterlijk ambtenaar op grond van artikel 17, tweede lid, wordt teruggebracht tot 70%, wordt de korting, bedoeld in het vierde lid, teruggebracht tot 70% van 5% onderscheidenlijk 10% van het salaris.
D
Artikel 6a, derde lid, komt te luiden:
3. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, wordt:
a. een bijeenkomst in raadkamer met een of meer zittingen gelijkgesteld, indien het een raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad betreft; en
b. een schriftelijke conclusie met een of meer zittingen gelijkgesteld, indien het een advocaat-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad of een op de voet van artikel 119, vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie als waarnemend advocaat-generaal bij de Hoge Raad aangewezen lid in buitengewone dienst van de Hoge Raad betreft.
E
Artikel 6a wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «€ 414» vervangen door: € 466.
b. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «€ 317» vervangen door: € 356.
c. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «€ 240» vervangen door: € 271.
F
Artikel 6a wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «€ 466» vervangen door: € 480.
b. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «€ 356» vervangen door: € 367.
c. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «€ 271» vervangen door: € 279.
G
In artikel 6d, eerste lid, vervalt na de woorden «aanspraak op een vakantieuitkering»: een ziektekostenvergoeding,.
H
Artikel 6e wordt gewijzigd als volgt.
a. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «0,8%» vervangen door: 1,6%.
b. In het tweede lid wordt «WAO-uitkering» telkens vervangen door: WAO-uitkering, WIA-uitkering.
I
Artikel 6e wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid komt onderdeel a te luiden:
a. 1,75% van het in dat jaar, uitgezonderd de maand december, genoten salaris; en.
b. In het eerste lid komt onderdeel b te luiden:
b. een bedrag van € 129,55 per maand.
c. Het derde lid komt te luiden:
3. De procentuele eindejaarsuitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt uitbetaald in de maand november. De uitbetaling van de nominale eindejaarsuitkering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, geschiedt:
a. in de maand april over de maanden januari tot en met april;
b. in de maand augustus over de maanden mei tot en met augustus; en
c. in de maand november over de maanden september tot en met november.
J
In artikel 6e, eerste lid, onderdeel a, wordt «1,75%» gewijzigd in: 2,8%.
K
Artikel 6e, derde lid, komt te luiden:
3. De eindejaarsuitkering wordt jaarlijks uitbetaald in de maand november en wordt berekend over de periode van twaalf maanden die is aangevangen met de maand december van het voorafgaande kalenderjaar.
L
Artikel 6e, eerste lid, komt te luiden:
1. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding heeft recht op een eindejaarsuitkering ter hoogte van 2,8% van het over de periode van twaalf maanden, bedoeld in het derde lid, genoten salaris.
M
In artikel 6e, eerste lid, wordt «2,8%» gewijzigd in: 4,0%.
N
In artikel 6e, eerste lid, wordt «4,0%» gewijzigd in: 5,4%.
O
In artikel 6e, eerste lid, wordt «5,4%» gewijzigd in: 8,3%.
P
Artikel 7, tweede lid, komt te luiden als volgt:
2. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding heeft, wanneer aan hem buitengewoon verlof, al dan niet met behoud van bezoldiging, voor zijn volledige arbeidsduur is verleend voor de periode van ten minste een maand, in afwijking van het eerste lid, gedurende de periode van het buitengewoon verlof geen aanspraak op een algemene onkostenvergoeding.
Q
Artikel 8b, derde lid, wordt gewijzigd als volgt.
a. In onderdeel d wordt «Regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 1.5 van het pensioenreglement» vervangen door: regeling van flexibel pensioen en uittreden, zoals vastgelegd in het FPU-Reglement basisuitkering en aanvullende uitkering.
b. In onderdeel e wordt «of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten is toegekend» vervangen door: of de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten is toegekend, recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten,.
R
Artikel 8d wordt gewijzigd als volgt:
a. Het zevende tot en met negende lid worden vernummerd tot achtste tot en met tiende lid.
b. Na het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
7. De korting, bedoeld in het zesde lid, wordt teruggebracht tot 70% van 5% onderscheidenlijk 10% van het salaris voor zover op grond van artikel 17, tweede lid, 70% van de bezoldiging wordt doorbetaald.
S
Aan artikel 8e wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De korting, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt teruggebracht tot 70% van 5% onderscheidenlijk 10% van de het salaris voor zover op grond van artikel 17, tweede lid, 70% van de bezoldiging wordt doorbetaald.
T
Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het vierde lid wordt «WAO-uitkering» vervangen door: WAO-uitkering of een WIA-uitkering.
b. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt «WAO-uitkering» vervangen door «WAO-uitkering of WIA-uitkering».
c. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt «invaliditeitspensioen of een hem toegekende herplaatsingstoelage» vervangen door: invaliditeitspensoen, een hem toegekende herplaatsingstoelage dan wel een aan hem toegekende AAOP-uitkering.
d. Het zesde lid komt te luiden:
6. Het percentage, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer: 90,02%;
65 tot 80%: 65,26%;
55 tot 65%: 54,01%;
45 tot 55%: 45,01%;
35 tot 45%: 36,01%.
e. Het zevende lid vervalt.
f. Het achtste lid wordt vernummerd tot het zevende lid.
g. In het zevende lid (nieuw) wordt «Regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 3 van de Centrale vut-overeenkomst en artikel 1.5 van het pensioenreglement» vervangen door: regeling van flexibel pensioen en uittreden, zoals vastgelegd in het FPU-Reglement basisuitkering en aanvullende uitkering.
U
Artikel 19 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «WAO-uitkering» vervangen door: WAO-uitkering, een WIA-uitkering.
b. In het tweede lid, onderdeel b, «een invaliditeitspensioen of een herplaatsingstoelage» vervangen door: een invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage, of een AAOP-uitkering.
c. Het derde lid komt te luiden:
3. Het percentage, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer: 90,02%;
65 tot 80%: 65,26%;
55 tot 65%: 54,01%;
45 tot 55%: 45,01%;
35 tot 45%: 36,01%.
V
In artikel 23, eerste lid, onderdeel q, en artikel 24a, vierde lid, wordt «artikel 71a, tweede lid, van de WAO» telkens vervangen door: artikel 71a, tweede lid, van de WAO dan wel artikel 25, tweede lid, van de WIA.
W
Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid wordt «WAO-uitkering» telkens vervangen door: WAO-uitkering, een WIA-uitkering.
b. In het tweede en derde lid wordt «WAO-uitkering» vervangen door: WAO-uitkering, de WIA-uitkering.
c. In het vierde lid wordt «WAO-uitkering» vervangen door WAO-uitkering, WIA-uitkering.
d. In het eerste lid wordt na «WIA-uitkering» telkens ingevoegd: , een AAOP-uitkering.
e. In het tweede lid wordt na «WIA-uitkering» telkens ingevoegd: , de AAOP-uitkering.
X
Artikel 27a komt te vervallen.
Y
Artikel 30 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste en tweede lid wordt «WAO-uitkering» telkens vervangen door: WAO-uitkering, een WIA-uitkering.
b. In het derde lid wordt «of artikel 53 van de WAO» vervangen door: , 53 van de WAO of artikel 74 van de WIA.
c. In het derde lid wordt «artikel 74 van de WIA» vervangen door: artikel 74 van de WIA of artikel 11.17 van het pensioenreglement.
Z
Artikel 31 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het tweede lid wordt «artikel 53 van de WAO» vervangen door: artikel 53 van de WAO, artikel 74 van de WIA.
b. In het tweede lid wordt «artikel 74 van de WIA» vervangen door: artikel 74 van de WIA, artikel 11.17 van het pensioenreglement.
AA
Artikel 33 vervalt.
BB
Aan artikel 33e worden twee leden toegevoegd, luidende:
7. Een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan worden toegestaan in enig kalenderjaar meer uren vakantie op te nemen dan zijn aanspraak op vakantie ingevolge de artikelen 33b, vierde tot en met zesde lid, 33c en het zesde lid van dit artikel, tot en met het lopende jaar bedraagt, met dien verstande dat de op te nemen vakantie de aanspraak tot en met het lopende kalenderjaar niet met meer dan 57,6 uren mag overschrijden. Het in de vorige volzin bedoelde aantal uren van de maximaal toegestane overschrijding wordt vermenigvuldigd met de voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding geldende arbeidsduurfactor.
De in een kalenderjaar op grond van de artikelen 33b, vierde tot en met zesde lid, 33c en het zesde lid van dit artikel teveel genoten vakantie wordt in mindering gebracht op zijn aanspraak op vakantie over het eerstvolgende kalenderjaar.
8. Op verzoek van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan in bijzondere gevallen worden afgeweken van de op grond van het zesde lid berekende vakantie-aanspraak die maximaal naar een volgend kalenderjaar overgeboekt kan worden.
CC
Na artikel 33o worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Onverminderd het bepaalde in artikel 33p wordt, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet, door de functionele autoriteit aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:
a. voor het zoeken van een woning in geval van herplaatsing in de zin van artikel 35d en artikel 46k, van de weten artikel 36c, eerste lid, onderdeel b, onder 2° en 3°: ten hoogste twee dagen.
b. bij verhuizing in geval van herplaatsing in de zin van artikel 35d en artikel 36c, eerste lid, onderdeel b, onder 2° en 3°: indien hij een eigen huishouding heeft: twee dagen, zo nodig te verlengen tot drie en in zeer bijzondere gevallen vier dagen en indien hij niet een eigen huishouding heeft: ten hoogste twee dagen.
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 33p wordt, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet, door de functionele autoriteit aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:
a. bij zijn huwelijk: twee dagen;
b. tot het bijwonen van een huwelijk van bloed- of aanverwanten in de eerste en de tweede graad: één dag;
c. bij het overlijden van:
1°. de echtgenote, echtgenoot, ouders, stiefouders, pleegouders, schoonouders, kinderen, stiefkinderen, pleegkinderen of aangehuwde kinderen: vier dagen;
2°. bloed- of aanverwanten in de tweede graad: twee dagen of, indien hij is belast met de regeling van de lijkbezorging of van de nalatenschap dan wel van beide, ten hoogste vier dagen;
d. bij bevalling van zijn echtgenote: ten hoogste twee dagen.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder huwelijk mede begrepen het aangaan van een geregistreerd partnerschap of het met de levenspartner met wie de niet-gehuwde rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding samenwoont en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert, notarieel verlijden van een samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding.
3. Buitengewoon verlof dat aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding op grond van het eerste lid wordt verleend in verband met aanverwantschap die door zijn huwelijk is ontstaan met bloedverwanten van zijn echtgenote wordt op gelijke wijze verleend aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die samenwoont en, met het oogmerk duurzaam samen te leven, een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen terzake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding of aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die een geregistreerd partnerschap is aangegaan, met betrekking tot dezelfde bloedverwanten van zijn levenspartner of geregistreerd partner.
DD
Artikel 35b wordt gewijzigd als volgt:
a. In het vijfde lid worden de onderdelen b en c geletterd c en d en wordt na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:
b. indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de WIA, later wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven, met de duur van die vertraging;.
b. In het vijfde lid wordt na onderdeel d (nieuw) een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. indien het UWV op grond van artikel 24, eerste lid dan wel artikel 25, negende lid, van de WIA, een tijdvak heeft vastgesteld: met de duur van dit tijdvak.
EE
Artikel 35c wordt gewijzigd als volgt.
a. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 35b, tweede lid, betrekt de functionele autoriteit de uitslag van de beoordeling door het UWV van de aanvraag op grond van artikel 64 van de WIA.
b. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien de beoordeling bedoeld in de vorige volzin door het UWV niet of langer dan een jaar geleden heeft plaatsgevonden, dan wel indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding en diens functionele autoriteit het oneens zijn over het ontslag, kan aan het UWV een oordeel als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet Suwi worden gevraagd en betrekt de functionele autoriteit dit bij zijn beoordeling.
c. Het derde en vierde lid vervallen.
FF
In artikel 35d wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt de rechterlijk ambtenaar die door het UWV in het kader van de uitvoering van de WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard op voorstel van de functionele autoriteit herplaatst in een ander ambt of andere functie bij een parket of gerecht of anderszins binnen het gezagsbereik van Onze Minister, indien sprake is van passende arbeid, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.
GG
Artikel 35e wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «71a, tweede lid, van de WAO» vervangen door: 71a, tweede lid, van de WAO dan wel artikel 25, tweede lid, van de WIA.
b. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij de beoordeling of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, kan de functionele autoriteit de uitslag van de beoordeling door het UWV van de aanvraag op grond van artikel 64 van de WIA betrekken.
HH
De bijlage, bedoeld in artikel 5, eerste lid, komt te luiden:
Salariscategorie | per 1 januari 2006 | |||
---|---|---|---|---|
1 | 9764,25 | |||
2 | 9159,24 | |||
3 | 8592,42 | |||
4 | 8058,55 | |||
5 | aanvang | 6672,32 | ||
na 1 jaar | 7105,90 | |||
na 2 jaar | 7567,20 | |||
na 3 jaar | 8058,55 | |||
6 | 7332,26 | |||
7 | aanvang | 6265,96 | ||
na 1 jaar | 6672,32 | |||
na 2 jaar | 7105,90 | |||
na 3 jaar | 7332,26 | |||
8 | aanvang | 6265,96 | ||
na 1 jaar | 6466,99 | |||
na 2 jaar | 6672,32 | |||
na 3 jaar | 6885,77 | |||
9 | aanvang | 4835,32 | ||
na 1 jaar | 4968,07 | |||
na 2 jaar | 5098,43 | |||
na 3 jaar | 5237,88 | |||
na 4 jaar | 5380,65 | |||
na 5 jaar | 5526,77 | |||
na 6 jaar | 5702,98 | |||
na 7 jaar | 5885,38 | |||
na 8 jaar | 6073,05 | |||
na 9 jaar | 6265,96 | |||
10 | aanvang | 4130,04 | ||
na 1 jaar | 4235,10 | |||
na 2 jaar | 4335,84 | |||
na 3 jaar | 4441,37 | |||
na 4 jaar | 4572,22 | |||
na 5 jaar | 4704,01 | |||
na 6 jaar | 4835,32 | |||
na 7 jaar | 4968,07 | |||
na 8 jaar | 5030,15 | |||
11 | aanvang | 3607,16 | ||
na 1 jaar | 3712,68 | |||
na 2 jaar | 3817,73 | |||
na 3 jaar | 3921,85 | |||
na 4 jaar | 4023,07 | |||
na 5 jaar | 4130,04 | |||
na 6 jaar | 4235,10 | |||
na 7 jaar | 4335,84 | |||
na 8 jaar | 4441,37 | |||
na 9 jaar | 4572,22 | |||
na 10 jaar | 4638,11 | |||
11a | aanvang | 4130,04 | ||
na 1 jaar | 4235,10 | |||
na 2 jaar | 4335,84 | |||
na 3 jaar | 4441,37 | |||
na 4 jaar | 4572,22 | |||
na 5 jaar | 4704,01 | |||
na 6 jaar | 4835,32 | |||
na 7 jaar | 4968,07 | |||
na 8 jaar | 5030,15 | |||
12 | aanvang | 2205,17 | ||
na 1 jaar | 2310,22 | |||
na 2 jaar | 2422,91 | |||
na 3 jaar | 2969,20 | |||
na 4 jaar | 3082,36 | |||
na 5 jaar | 3187,90 | |||
na 6 jaar | 3283,40 | |||
na 7 jaar | 3383,20 | |||
na 8 jaar | 3495,41 |
II
De bijlage, bedoeld in artikel 5 eerste lid, komt te luiden:
Salariscategorie | per 1 januari 2007 | |||
---|---|---|---|---|
1 | 9861,89 | |||
2 | 9250,83 | |||
3 | 8678,34 | |||
4 | 8139,14 | |||
5 | aanvang | 6739,05 | ||
na 1 jaar | 7176,96 | |||
na 2 jaar | 7642,87 | |||
na 3 jaar | 8139,14 | |||
6 | 7405,58 | |||
7 | aanvang | 6328,62 | ||
na 1 jaar | 6739,05 | |||
na 2 jaar | 7176,96 | |||
na 3 jaar | 7405,58 | |||
8 | aanvang | 6328,62 | ||
na 1 jaar | 6531,66 | |||
na 2 jaar | 6739,05 | |||
na 3 jaar | 6954,63 | |||
9 | aanvang | 4883,68 | ||
na 1 jaar | 5017,75 | |||
na 2 jaar | 5149,42 | |||
na 3 jaar | 5290,26 | |||
na 4 jaar | 5434,45 | |||
na 5 jaar | 5582,04 | |||
na 6 jaar | 5760,01 | |||
na 7 jaar | 5994,23 | |||
na 8 jaar | 6133,78 | |||
na 9 jaar | 6328,62 | |||
10 | aanvang | 4171,34 | ||
na 1 jaar | 4277,45 | |||
na 2 jaar | 4379,20 | |||
na 3 jaar | 4485,79 | |||
na 4 jaar | 4617,94 | |||
na 5 jaar | 4751,05 | |||
na 6 jaar | 4883,68 | |||
na 7 jaar | 5017,75 | |||
na 8 jaar | 5080,45 | |||
11 | aanvang | 3643,23 | ||
na 1 jaar | 3749,81 | |||
na 2 jaar | 3855,91 | |||
na 3 jaar | 3961,07 | |||
na 4 jaar | 4063,30 | |||
na 5 jaar | 4171,34 | |||
na 6 jaar | 4277,45 | |||
na 7 jaar | 4379,20 | |||
na 8 jaar | 4485,79 | |||
na 9 jaar | 4617,94 | |||
na 10 jaar | 4684,49 | |||
11a | aanvang | 4171,34 | ||
na 1 jaar | 4277,45 | |||
na 2 jaar | 4379,20 | |||
na 3 jaar | 4485,79 | |||
na 4 jaar | 4617,94 | |||
na 5 jaar | 4751,05 | |||
na 6 jaar | 4883,68 | |||
na 7 jaar | 5017,75 | |||
na 8 jaar | 5080,45 | |||
12 | aanvang | 2227,22 | ||
na 1 jaar | 2333,32 | |||
na 2 jaar | 2447,14 | |||
na 3 jaar | 2998,89 | |||
na 4 jaar | 3113,19 | |||
na 5 jaar | 3219,78 | |||
na 6 jaar | 3316,23 | |||
na 7 jaar | 3417,03 | |||
na 8 jaar | 3530,37 |
JJ
De bijlage, bedoeld in artikel 5, eerste lid, komt te luiden:
Salariscategorie | Per 1 augustus 2007 | |||
---|---|---|---|---|
1 | 10093,42 | |||
2 | 9474,42 | |||
3 | 8894,48 | |||
4 | 8348,27 | |||
5 | aanvang | 6929,98 | ||
na 1 jaar | 7373,59 | |||
na 2 jaar | 7845,55 | |||
na 3 jaar | 8348,27 | |||
6 | 7605,18 | |||
7 | aanvang | 6514,22 | ||
na 1 jaar | 6929,98 | |||
na 2 jaar | 7373,59 | |||
na 3 jaar | 7605,18 | |||
8 | aanvang | 6514,22 | ||
na 1 jaar | 6719,90 | |||
na 2 jaar | 6929,98 | |||
na 3 jaar | 7148,36 | |||
9 | aanvang | 5050,49 | ||
na 1 jaar | 5186,31 | |||
na 2 jaar | 5319,69 | |||
na 3 jaar | 5462,36 | |||
na 4 jaar | 5608,43 | |||
na 5 jaar | 5757,93 | |||
na 6 jaar | 5938,21 | |||
na 7 jaar | 6124,83 | |||
na 8 jaar | 6316,84 | |||
na 9 jaar | 6514,22 | |||
10 | aanvang | 4328,89 | ||
na 1 jaar | 4436,38 | |||
na 2 jaar | 4539,45 | |||
na 3 jaar | 4647,43 | |||
na 4 jaar | 4781,30 | |||
na 5 jaar | 4916,14 | |||
na 6 jaar | 5050,49 | |||
na 7 jaar | 5186,31 | |||
na 8 jaar | 5249,82 | |||
11 | aanvang | 3793,92 | ||
na 1 jaar | 3901,89 | |||
na 2 jaar | 4009,36 | |||
na 3 jaar | 4115,89 | |||
na 4 jaar | 4219,45 | |||
na 5 jaar | 4328,89 | |||
na 6 jaar | 4436,38 | |||
na 7 jaar | 4539,45 | |||
na 8 jaar | 4647,43 | |||
na 9 jaar | 4781,30 | |||
na 10 jaar | 4848,72 | |||
11a | aanvang | 4328,89 | ||
na 1 jaar | 4436,38 | |||
na 2 jaar | 4539,45 | |||
na 3 jaar | 4647,43 | |||
na 4 jaar | 4781,30 | |||
na 5 jaar | 4916,14 | |||
na 6 jaar | 5050,49 | |||
na 7 jaar | 5186,31 | |||
na 8 jaar | 5249,82 | |||
12 | aanvang | 2359,50 | ||
na 1 jaar | 2466,98 | |||
na 2 jaar | 2804,10 | |||
na 3 jaar | 3141,20 | |||
na 4 jaar | 3256,99 | |||
na 5 jaar | 3364,96 | |||
na 6 jaar | 3462,67 | |||
na 7 jaar | 3564,78 | |||
na 8 jaar | 3679,59 |
KK
De bijlage, bedoeld in artikel 5 eerste lid, komt te luiden:
Salariscategorie | per 1 april 2008 | |||
---|---|---|---|---|
1 | 10295,29 | |||
2 | 9663,90 | |||
3 | 9072,37 | |||
4 | 8515,24 | |||
5 | aanvang | 7068,58 | ||
na 1 jaar | 7521,06 | |||
na 2 jaar | 8002,46 | |||
na 3 jaar | 8515,24 | |||
6 | 7757,28 | |||
7 | aanvang | 6644,50 | ||
na 1 jaar | 7068,58 | |||
na 2 jaar | 7521,06 | |||
na 3 jaar | 7757,28 | |||
8 | aanvang | 6644,50 | ||
na 1 jaar | 6854,30 | |||
na 2 jaar | 7068,58 | |||
na 3 jaar | 7291,33 | |||
9 | aanvang | 5151,50 | ||
na 1 jaar | 5290,03 | |||
na 2 jaar | 5526,08 | |||
na 3 jaar | 5571,60 | |||
na 4 jaar | 5720,60 | |||
na 5 jaar | 5873,09 | |||
na 6 jaar | 6056,98 | |||
na 7 jaar | 6247,33 | |||
na 8 jaar | 6443,18 | |||
na 9 jaar | 6644,50 | |||
10 | aanvang | 4415,47 | ||
na 1 jaar | 4525,11 | |||
na 2 jaar | 4630,24 | |||
na 3 jaar | 4740,38 | |||
na 4 jaar | 4876,93 | |||
na 5 jaar | 5014,46 | |||
na 6 jaar | 5151,50 | |||
na 7 jaar | 5290,03 | |||
na 8 jaar | 5354,82 | |||
11 | aanvang | 3869,80 | ||
na 1 jaar | 3979,92 | |||
na 2 jaar | 4089,55 | |||
na 3 jaar | 4198,20 | |||
na 4 jaar | 4303,84 | |||
na 5 jaar | 4415,47 | |||
na 6 jaar | 4525,11 | |||
na 7 jaar | 4630,24 | |||
na 8 jaar | 4740,38 | |||
na 9 jaar | 4876,93 | |||
na 10 jaar | 4945,69 | |||
11a | aanvang | 4415,47 | ||
na 1 jaar | 4525,11 | |||
na 2 jaar | 4630,24 | |||
na 3 jaar | 4740,38 | |||
na 4 jaar | 4876,93 | |||
na 5 jaar | 5014,46 | |||
na 6 jaar | 5151,50 | |||
na 7 jaar | 5290,03 | |||
na 8 jaar | 5354,82 | |||
12 | aanvang | 2406,69 | ||
na 1 jaar | 2516,32 | |||
na 2 jaar | 2860,18 | |||
na 3 jaar | 3204,03 | |||
na 4 jaar | 3322,13 | |||
na 5 jaar | 3432,26 | |||
na 6 jaar | 3531,92 | |||
na 7 jaar | 3636,07 | |||
na 8 jaar | 3753,18 |
LL
De bijlage, bedoeld in artikel 5 eerste lid, komt te luiden:
Salariscategorie | per 1 april 2009 | |||
---|---|---|---|---|
1 | 10501,20 | |||
2 | 9857,18 | |||
3 | 9253,82 | |||
4 | 8685,54 | |||
5 | aanvang | 7209,95 | ||
na 1 jaar | 7671,48 | |||
na 2 jaar | 8162,51 | |||
na 3 jaar | 8685,54 | |||
6 | 7912,43 | |||
7 | aanvang | 6777,39 | ||
na 1 jaar | 7209,95 | |||
na 2 jaar | 7671,48 | |||
na 3 jaar | 7912,43 | |||
8 | aanvang | 6777,39 | ||
na 1 jaar | 6991,39 | |||
na 2 jaar | 7209,95 | |||
na 3 jaar | 7437,16 | |||
9 | aanvang | 5254,53 | ||
na 1 jaar | 5395,83 | |||
na 2 jaar | 5534,60 | |||
na 3 jaar | 5683,04 | |||
na 4 jaar | 5835,01 | |||
na 5 jaar | 5990,55 | |||
na 6 jaar | 6178,12 | |||
na 7 jaar | 6372,28 | |||
na 8 jaar | 6572,04 | |||
na 9 jaar | 6777,39 | |||
10 | aanvang | 4503,78 | ||
na 1 jaar | 4615,61 | |||
na 2 jaar | 4722,84 | |||
na 3 jaar | 4835,19 | |||
na 4 jaar | 4974,47 | |||
na 5 jaar | 5114,75 | |||
na 6 jaar | 5254,53 | |||
na 7 jaar | 5395,83 | |||
na 8 jaar | 5461,91 | |||
11 | aanvang | 3947,19 | ||
na 1 jaar | 4059,52 | |||
na 2 jaar | 4171,34 | |||
na 3 jaar | 4282,17 | |||
na 4 jaar | 4389,91 | |||
na 5 jaar | 4503,78 | |||
na 6 jaar | 4615,61 | |||
na 7 jaar | 4722,84 | |||
na 8 jaar | 4835,19 | |||
na 9 jaar | 4974,47 | |||
na 10 jaar | 5044,61 | |||
11a | aanvang | 4503,78 | ||
na 1 jaar | 4615,61 | |||
na 2 jaar | 4722,84 | |||
na 3 jaar | 4835,19 | |||
na 4 jaar | 4974,47 | |||
na 5 jaar | 5114,75 | |||
na 6 jaar | 5254,53 | |||
na 7 jaar | 5395,83 | |||
na 8 jaar | 5461,91 | |||
12 | aanvang | 2454,83 | ||
na 1 jaar | 2566,64 | |||
na 2 jaar | 2917,38 | |||
na 3 jaar | 3268,11 | |||
na 4 jaar | 3388,57 | |||
na 5 jaar | 3500,91 | |||
na 6 jaar | 3602,56 | |||
na 7 jaar | 3708,80 | |||
na 8 jaar | 3828,24 |
Het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:
a. Na onderdeel k wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
een ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen toegekende uitkering.
b. Onderdeel k vervalt.
c. Onderdeel l wordt geletterd k.
B
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het tweede lid wordt de zinsnede «75, 76 en 78 van de Werkloosheidswet» vervangen door: 75, 76, 76a en 78 van de Werkloosheidswet.
b. In het tweede lid wordt de zinsnede «75, 76, 76a en 78 van de Werkloosheidswet» vervangen door: 75, 76, 76a, 77a en 78 van de Werkloosheidswet.
c. In het tweede lid wordt de zinsnede «de afdelingen I van hoofdstukken IIA en IIB» vervangen door: hoofdstuk II, paragrafen 1 tot en met 3.
d. In het derde lid wordt de zinsnede «de artikelen 34 en 35 van de Werkloosheidswet» vervangen door: de artikelen 34, 35 en 35aa van de Werkloosheidswet.
e. In het derde lid wordt de zinsnede «de artikelen 34, 35 en 35aa van de Werkloosheidswet» vervangen door: de artikelen 34 en 35aa van de Werkloosheidswet.
f. In het derde lid wordt de zinsnede «de artikelen 34 en 35aa van de Werkloosheidswet» vervangen door: de artikelen 34, 35a en 35aa van de Werkloosheidswet.
C
In artikel 6, eerste lid, wordt de zinsnede «bedoeld in artikel 35 van de Ziektewet» vervangen door: bedoeld in artikel 35 of 36 van de Ziektewet.
D
Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het tweede lid wordt de zinsnede «75, 76 en 78 van de Werkloosheidswet» vervangen door: 75, 76, 76a en 78 van de Werkloosheidswet.
b. In het tweede lid wordt de zinsnede «75, 76, 76a en 78 van de Werkloosheidswet» vervangen door: 75, 76, 76a, 77a en 78 van de Werkloosheidswet.
c. In het tweede lid wordt de zinsnede «afdeling I van hoofdstuk IIA» vervangen door: hoofdstuk II, paragrafen 1 tot en met 3.
d. In het derde lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «onderdeel a en b» telkens vervangen door: onderdelen a, b en c.
e. In het vierde lid wordt de zinsnede «onderdeel i» vervangen door: onderdeel h.
E
Artikel 12 vervalt.
F
Artikel 13, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt.
a. In de eerste volzin wordt aan «een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer» toegevoegd: dan wel een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, of ingevolge hoofdstuk 6 of 7 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
b. In de tweede volzin wordt de zinsnede «Indien de uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, als bedoeld in de eerste volzin,» vervangen door: Indien de in de eerste volzin bedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkering.
G
Artikel 20 komt te luiden:
Het dagloon wordt steeds aangepast overeenkomstig een algemene wijziging van het salaris, van de vakantieuitkering en van de eindejaarsuitkering van rechterlijke ambtenaren, met ingang van de dag waarop die wijziging van het salaris, de vakantieuitkering respectievelijk de eindejaarsuitkering van kracht wordt.
Het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en leden Raad voor de rechtspraak wordt gewijzigd als volgt.
A
Artikel 9a komt te luiden:
De persoon, bedoeld in artikel 9, eerste of tweede lid, heeft, wanneer hij voor meer dan 50% van een volledige arbeidsduur ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, in afwijking van artikel 9, eerste en tweede lid, na ommekomst van het kalenderjaar waarin de ongeschiktheid is aangevangen en het kalenderjaar daaropvolgend, aanspraak op een onkostenvergoeding onderscheidenlijk representatiekostenvergoeding die een met zijn arbeidsduur overeenkomend deel bedraagt van de vergoeding die hij zou hebben ontvangen indien hij in het geheel niet ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte zou zijn.
B
Na artikel 9a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. De persoon, bedoeld in artikel 9, eerste of tweede lid, heeft, wanneer aan hem voor de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld buitengewoon verlof, al dan niet met behoud van bezoldiging, is verleend voor de periode van ten minste een maand, in afwijking van artikel 9, eerste en tweede lid, gedurende de periode van het buitengewoon verlof geen aanspraak op een onkostenvergoeding onderscheidenlijk representatiekostenvergoeding.
2. De persoon, bedoeld in artikel 9, eerste of tweede lid, heeft, wanneer aan hem voor 50% of meer van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld buitengewoon verlof, al dan niet met behoud van bezoldiging, is verleend voor de periode van ten minste een maand, in afwijking van artikel 9, eerste en tweede lid, gedurende de periode van het buitengewoon verlof, aanspraak op de onkostenvergoeding onderscheidenlijk representatiekostenvergoeding naar rato van het aantal uren dat hij geen buitengewoon verlof geniet.
In artikel 50, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Pacht, wordt «leggen» vervangen door: leggen de eed of belofte af.
1. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, aan wie overeenkomstig het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel, zoals dat luidde op 31 december 2005, over december 2005 een tegemoetkoming voor een gezinslid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, ten eerste, van dat besluit is verleend, heeft recht op een eenmalige uitkering van € 450,–.
2. De rechterlijk ambtenaar, die is aangesteld of aangewezen voor een minder dan volledige arbeidsduur, of de rechterlijk ambtenaar in opleiding ontvangt een tegemoetkoming die een met zijn arbeidsduur overeenkomend deel bedraagt van de tegemoetkoming bij een volledige arbeidsduur.
De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding aan wie een tegemoetkoming overeenkomstig de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel is verleend met betrekking tot een tijdvak dat loopt tot en met december 2005, heeft recht op een uitkering. Deze uitkering bedraagt 150% van de tegemoetkoming, bedoeld in de eerste volzin, die is verleend over het tot en met december 2005 lopende tijdvak, vermenigvuldigd met de breuk waarbij de teller staat voor het aantal maanden waarover die tegemoetkoming is verleend, en de noemer 12 bedraagt, met dien verstande dat de uitkering het bedrag van € 2500,– niet te boven gaat.
1. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding heeft aanspraak op een eenmalige uitkering. De eenmalige uitkering bedraagt 0,2% van het twaalfvoud van de door de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding over de maand januari 2007 genoten bezoldiging.
2. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding heeft aanspraak op een eenmalige uitkering. De eenmalige uitkering bedraagt 0,6% van het twaalfvoud van de door de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding over de maand juli 2007 genoten bezoldiging.
3. Ten aanzien van rechterlijke ambtenaren, die zijn aangesteld of aangewezen voor een minder dan volledige arbeidsduur, of de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die zijn aangesteld of aangewezen voor het vervullen van een meer dan volledige arbeidsduur in de zin van artikel 8d, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt de uitkering, bedoeld in het eerste of tweede lid, vermenigvuldigd met de arbeidsduurfactor, bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
1. Artikel 27a van het Besluit rechtspositie rechterlijk ambtenaren, zoals dat luidde op 31 december 2005, blijft van toepassing op tegemoetkomingen:
a. waarvoor binnen de termijnen, bedoeld in artikel 8 van de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel, zoals dat artikel luidde op 31 december 2005, een aanvraag is ingediend, met betrekking tot een aaneengesloten tijdvak als bedoeld in genoemd artikel, dat uiterlijk loopt tot en met december 2005;
b. waarvoor een aanvraag is ingediend die betrekking heeft op een tijdvak dat als gevolg van een eerder verleende tegemoetkoming is aangevangen na 1 januari 2005 en loopt tot en met december 2005.
2. Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt, wanneer de aanvraag betrekking heeft op een verkort tijdvak, de hoogte van het drempelbedrag, bedoeld in artikel 9 van de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel, zoals dat artikel luidde op 31 december 2005, vermenigvuldigd met de breuk waarbij de teller staat voor het aantal maanden waarop de aanvraag betrekking heeft, en de noemer 12 bedraagt.
1. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die door het UWV in het kader van de WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, en die vóór 1 januari 2011 is herplaatst in een functie die passende arbeid omvat, ontvangt bij voortdurende ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, met ingang van 29 december 2005, gedurende ten hoogste vijf jaar een uitkering van 70% van het verschil tussen:
a. zijn bezoldiging vermeerderd met de vakantieuitkering en de eindejaarsuitkering, zoals die zou zijn op de dag voor zijn herplaatsing, indien hij op die dag niet ongeschikt zou zijn geweest tot het verrichten van zijn arbeid; en
b. zijn bezoldiging na herplaatsing vermeerderd met de vakantieuitkering en de eindejaarsuitkering.
2. In afwijking van het eerste lid heeft de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding als bedoeld in het eerste lid en van wie de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, ook nadat de termijn van vijf jaar is verstreken, recht op een uitkering als bedoeld in het eerste lid.
3. De uitkering, bedoeld in het eerste en tweede lid, eindigt in ieder geval:
a. met ingang van de dag waarop de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding ontslag is verleend;
b. met ingang van de dag volgende op die waarop de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding is overleden.
1. Artikel 33 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, zoals dat luidde op 31 december 2006, blijft van toepassing ten aanzien van de gewezen rechterlijk ambtenaar of gewezen rechterlijk ambtenaar in opleiding van wie het ontslag is ingegaan vóór 1 januari 2007.
2. De gewezen rechterlijk ambtenaar of gewezen rechterlijk ambtenaar in opleiding die recht heeft op suppletie overeenkomstig de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk, heeft geen recht heeft op een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, zoals dat luidde op 31 december 2006, tenzij het recht op suppletie niet tot uitbetaling komt.
In afwijking van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren zoals dat luidde op 30 juni 2010 wordt voor de toepassing van dat besluit met ingang van 29 december 2005:
a. onder arbeidsongeschiktheid verstaan: volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als bedoeld in artikel 4 van de WIA of gedeeltelijk arbeidsongeschikt als bedoeld in artikel 5 van de WIA;
b. in artikel 36, zesde lid, onder b, onder verlenging van de wachttijd verstaan: de duur van de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de WIA, later wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven; alsmede de verlengde wachttijd, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de WIA;
c. in artikel 36, zesde lid, onder c, onder tijdvak verstaan: de verlenging van het tijdvak, bedoeld in artikel 25, negende lid, van de WIA;
d. voor de beoordeling, bedoeld in artikel 36, zevende lid, door de functionele autoriteit de uitslag van de beoordeling door het UWV van de aanvraag op grond van artikel 64 van de WIA betrokken en een door de functionele autoriteit of de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding aangevraagd deskundigenoordeel door het UWV.
e. artikel 36a, eerste lid, onder c onder plan van aanpak verstaan: het plan van aanpak als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA;
De artikelen 1, eerste lid, onderdeel k, en 12 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, zoals deze luidden op de dag voor 1 januari 2007, blijven van toepassing ten aanzien van de betrokkene die ter zake van eenzelfde ontslag recht heeft op een bovenwettelijke uitkering als bedoeld in het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren en recht heeft op suppletie overeenkomstig de suppletieregeling, bedoeld in artikel 33 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, zoals dat luidde op 31 december 2006.
De eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 6e, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, die van december 2006 tot en met juli 2007 is opgebouwd, wordt uitbetaald in november 2007.
In afwijking van artikel 38, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, zoals dat luidde op 30 juni 2010, worden in plaats van de bedragen, genoemd in de onderdelen a, b en c van dat lid, ter vergoeding van een zitting in een in de kolom vermeld kalenderjaar, de hierna in de tabel opgenomen bedragen gelezen:
2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
---|---|---|---|---|---|
Onderdeel a | € 417 | € 425 | € 439 | € 451 | € 466 |
Onderdeel b | € 319 | € 325 | € 336 | € 345 | € 356 |
Onderdeel c | € 242 | € 247 | € 255 | € 262 | € 271 |
In afwijking van artikel 38a van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, zoals dat luidde op 30 juni 2010, wordt de korting, bedoeld in het vierde lid van dat artikel, vanaf 1 augustus 2007 teruggebracht tot 70% van 5% onderscheidenlijk 10% van het salaris, indien na 52 weken ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte de doorbetaling van het salaris van de rechterlijk ambtenaar op grond van artikel 17, tweede lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt teruggebracht tot 70%.
In afwijking van artikel 38d van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, zoals dat luidde op 30 juni 2010, wordt de korting, bedoeld in het zesde lid van dat artikel, vanaf 1 augustus 2007 teruggebracht tot 70% van 5% onderscheidenlijk 10% van het salaris voor zover op grond van artikel 17, tweede lid, 70% van de bezoldiging wordt doorbetaald.
In afwijking van artikel 38da van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, zoals dat luidde op 30 juni 2010, wordt de korting, bedoeld in het eerste en tweede lid van dat artikel, vanaf 1 augustus 2007 teruggebracht tot 70% van 5% onderscheidenlijk 10% van het salaris voor zover op grond van artikel 17, tweede lid, 70% van de bezoldiging wordt doorbetaald.
1. Artikel II, onderdelen B, onder f, en D, onder e, treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
2. Artikel I, onderdelen D, voor zover betreffende onderdeel a, en F treden in werking met ingang van 1 januari 2011. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2010, treden de in de eerste zin genoemde onderdelen in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, en werken zij terug tot en met 1 januari 2011.
3. De overige artikelen van dit besluit treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werken terug als volgt:
a. wat de artikelen I, onderdeel H, onder a, en II, onderdelen B, onder a, D, onder a, en G, betreft: tot en met 1 januari 2005,
b. wat de artikelen I, onderdelen H, onder b, T, onder a, b en d, U, onder a en c, V, W, onder a tot en met c, Y, onder a en b, Z, onder a, en II, onderdelen A, onder a, D, onder d, en F, IX en XI, betreft: tot en met 29 december 2005;
c. wat de artikelen I, onderdelen I, X, en HH, en V, VI, VIII en XIV, betreft: tot en met 1 januari 2006;
d. wat artikel II, onderdelen B, onder b en d, en D, onder b, betreft: tot en met 1 juli 2006;
e. wat artikel II, onderdelen B, onder c en e, en D, onder c, betreft: tot en met 1 oktober 2006;
f. wat de artikelen I, onderdeel J, en XIII, betreft: tot en met 1 december 2006
g. wat de artikelen I, onderdelen K, T, onder c en e tot en met g, U, onder b, W, onder d en e, Y, onder c, Z, onder b, AA, II, en II, onderdelen A, onder b en c, en E, en VII, eerste en derde lid, X en XII, betreft: tot en met 1 januari 2007;
h. wat artikel II, onderdeel C, betreft: tot en met 1 mei 2007;
i. wat de artikel VII, tweede lid, betreft: tot en met 1 juli 2007;
j. wat artikelen I, onderdelen L en JJ, en XV, XVI en XVII betreft: tot en met 1 augustus 2007;
k. wat artikel I, onderdeel M, betreft: tot en met 1 december 2007;
l. wat de artikelen I, onderdelen P, DD, en III, betreft: tot en met 1 januari 2008;
m. wat artikel I, onderdeel KK, betreft: tot en met 1 april 2008;
n. wat artikel I, onderdeel N, betreft: tot en met 1 december 2008;
o. wat artikel I, onderdeel LL, betreft: vanaf 1 april 2009 tot en met 31 december 2010;
p. wat artikel I, onderdeel D, voor zover betreffende onderdeel b: 1 juli 2009;
q. wat artikel I, onderdeel O, betreft: tot en met 1 december 2009;
r. wat artikelen I, onderdelen A, B, C, E, G, Q, R, S, BB, CC, DD, EE, FF en GG, en IV betreft: tot en met 1 juli 2010.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
’s-Gravenhage, 31 januari 2011
Beatrix
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten
Uitgegeven de tiende februari 2011
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten
Dit besluit voorziet ten eerste in de formalisering van de verschillende onderdelen van de tussen de Minister van Justitie en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (hierna: NVvR) gesloten Arbeidsvoorwaardenovereenkomsten. Het betreft de op 31 augustus 2006 in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht gesloten Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Rechterlijke Macht 1/1/2005–31/7/2007 (hierna: Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2005–2007) en de op 28 november 2007 tussen de Minister van Justitie en de NVvR gesloten Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rechterlijke Macht 1/8/2007 tot 31/12/2010 (hierna: Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010). De Arbeidsvoorwaardenovereenkomsten zijn als bijlage bij deze nota van toelichting gevoegd. Een belangrijk deel van beide Arbeidsvoorwaardenovereenkomsten betreft de verhogingen van salarissen en de eindejaarsuitkering (zie onder punt 2 van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomsten). In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2005–2007 zijn voorts afspraken gemaakt inzake de toekenning van eenmalige uitkeringen vanwege de gevolgen van de afschaffing van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel en de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (zie punt 2b van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2005–2007). Een afspraak uit de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 is de verhoging van trede twee in salariscategorie 12 per 1 augustus 2007. Voorts is afgesproken dat in regelgeving de praktijk wordt vastgelegd dat het verlenen van buitengewoon verlof voor rechterlijke ambtenaren gelijk is aan die van rijksambtenaren. Tevens is in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 het buitengewoon verlof en de PAS-korting (Partiële Arbeidsparticipatie Senioren) nader uitgewerkt bij langdurige ziekte van rechterlijke ambtenaren, evenals de onkostenvergoeding.
De hiervoor benodigde aanpassingen van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (hierna: Brra) zijn opgenomen in artikel I, onderdelen C, H, onder a, I tot en met P, R, S, BB, CC en HH tot en met LL. In artikel III is de afspraak in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 betreffende de onkostenvergoeding bij langdurige ziekte nader uitgewerkt. Dit is verwerkt in het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en leden Raad voor de rechtspraak.
In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 is voorts het uitgangspunt onderschreven dat de wijzigingen in de WW vertaald worden in dienovereenkomstige wijzigingen van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren (zie punt 6 van de betreffende arbeidsvoorwaardenovereenkomst). Het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren bevat regels over de aanspraken van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, bestaande uit een aanvullende uitkering en een aansluitende uitkering. Ingevolge artikel 19 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren wordt een algemene neerwaartse wijziging van het niveau van de uitkering krachtens de WW in beginsel op overeenkomstige wijze doorgevoerd ten aanzien van de in het Besluit geregelde aanspraken. De Wet wijziging WW-stelsel (Stb. 2006, 303) brengt een neerwaartse wijziging in het niveau van de van de WW-uitkering met zich. Partijen spraken in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 af dat nader overleg over de precieze vertaling en daarmee samenhangende formuleringende nog zou volgen vóór 31 oktober 2007. Vóór de afgesproken datum van 31 oktober 2007 is echter geen nader overleg geweest met de Sectorcommissie rechterlijke macht. Mitsdien kunnen de wijzigingen op overeenkomstige wijze worden doorvertaald in het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren. Hiertoe strekt artikel II van dit besluit. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele technische wijzigingen door te voeren, waaronder de aanpassing van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren voortvloeiend uit de inwerkingtreding van de WIA (Stb. 2005, 572 en 619).
In artikel V, VI en VII is de toekenning van eenmalige uitkeringen opgenomen, zoals afgesproken in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2005–2007 (zie onder punt 2b).
Overigens is de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2005–2007 reeds deels bij wet geschied. Dit betreft de inhouding op de bezoldiging in geval van ouderschapsverlof (zie de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de formalisering van een onderdeel van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Rechterlijke Macht 1/1/2005–31/7/2007, Stb. 374).
Dit besluit bevat hiernaast nog enige andere aanpassingen van het Brra, zoals de aanpassing van de vergoedingen voor rechters-plaatsvervangers, plaatsvervangende officieren van justitie, etc.). Zie de artikelen I, onderdelen E en F, en XIV.
Voorts voorziet dit besluit erin de noodzakelijke aanpassingen aan te brengen in met name het Brra als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA, Stb. 2005, 572). De WIA heeft per 29 december 2005 de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en (deels) de Werkloosheidswet vervangen. De WIA wordt evenals de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) uitgevoerd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).
De WIA vormt het sluitstuk van het nieuwe stelsel rond ziekte op het werk, arbeids(on)geschiktheid en reïntegratie. Eerder al zijn de Wet verbetering poortwachter (Stb. 2001, 628) en de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (Stb. 2003, 555) ingevoerd. Deze laatstgenoemde wetten regelen hoe werkgever en werknemer in de eerste twee jaar van de ziekte van de werknemer er alles aan moeten doen om de werknemer weer aan het werk te krijgen. Als gevolg van de WIA is voor werknemers, en dus ook voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die op of na 1 januari 2004 ziek zijn geworden, komen te gelden dat zij na 104 weken arbeidsongeschiktheid wegens ziekte eventueel in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de WIA (in plaats van de WAO).
Voor het merendeel van de in dit besluit vervatte wijzigingen in verband met de inwerkingtreding van de WIA geldt dat zij er toe strekken om in de regeling van het onderwerp voorzieningen in verband met arbeidsongeschiktheid niet langer rekening te houden met de toepasselijkheid van de WAO, maar van de WIA. De hiervoor benodigde aanpassingen van het Brra zijn opgenomen in artikel I, onderdelen A, H, onder b, T, onder a, b en d, U, onder a en c, V, W, onder a tot en met c, Y onder a en b, Z, onder a, en DD tot en met GG. Hiernaast is ook het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren aangepast in verband met de inwerkingtreding van de WIA. De hiervoor benodigde aanpassingen in het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren zijn opgenomen in artikel II, onderdeel A, onder a, D, onder d, en onderdeel F. De bepalingen die worden aangepast aan de komst van de WIA, werken terug tot en met 29 december 2005, de datum waarop de WIA grotendeels in werking is getreden.
In de WIA is geen voorziening meer opgenomen voor de groep werknemers met een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35. Voor deze groep is binnen de sector Rijk een eigen regeling getroffen (vastgelegd in de «Circulaire afspraken inzake arbeidsongeschikten met een arbeidsongeschiktheidspercentage lager dan 35%», Stcrt. 2007, 131). Met de Sectorcommissie Rechterlijke Macht is overeengekomen dat voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding een overeenkomstige regeling komt te gelden. Dit is vastgelegd in artikel IX van dit besluit. Deze bepaling zal eveneens terugwerken tot en met 29 december 2005. Overgangsrecht voor degenen op wie het oude recht nog van toepassing is, is opgenomen in artikel XI.
Vanwege de introductie van de WIA is sinds 1 januari 2007 in het ABP Pensioenreglement (Stcrt. 2006, 251, p. 7) een nieuwe bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsregeling opgenomen: het ABP Arbeidsongeschiktheidspensioen (AAOP). Het AAOP vervangt per 1 januari 2007 het ABP Invaliditeitspensioen en de Herplaatsingstoelage. Naast de WIA kunnen overheidswerknemers, dus ook rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, recht hebben op een aanvulling vanuit het ABP Pensioenreglement. Dit besluit voorziet in de in verband hiermee noodzakelijke aanpassingen in het Brra. De hiervoor benodigde aanpassingen van het Brra zijn opgenomen in artikel I, onderdelen B, T, onder c, U, onder b, W, onder d en e, en Z, onder b. Omdat het AAOP per 1 januari 2007 zijn intrede heeft gedaan, werken genoemde bepalingen terug tot en met 1 januari 2007.
Voorts is in dit besluit voorzien in de noodzakelijke aanpassingen in het Brra vanwege de intrekking van de, eveneens op rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding van overeenkomstige toepassing verklaarde, Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk. De hiervoor benodigde aanpassingen van het Brra zijn opgenomen in artikel I, onderdeel AA. De benodigde aanpassing van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren is opgenomen in artikel II, onderdeel A, onder b en c, en onderdeel E. Overgangsrecht vanwege de intrekking van de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten Rijk is opgenomen in artikel X.
Voor de inhoud van onderhavig besluit is uitgegaan van de Wet van 11 december 2008 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 2009, 8) in werking is getreden, alsmede de daarmee samenhangende wijziging van het Brra (Stb. 2010, 210), waarbij aan diverse artikelen terugwerkende kracht is toegekend. Hierdoor zal aan in dit besluit onder andere de artikelen betreffende de salariswijzigingen terugwerkende kracht worden toegekend.
Uit dit besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het brengt alleen wijzigingen aan in de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding. Er zit geruime tijd tussen het sluiten van de Arbeidsovereenkomsten en de totstandkoming van deze algemene maatregel van bestuur. Er liggen, behoudens praktische oorzaken van capaciteitsverdeling, geen specifieke redenen aan deze tijdsspanne ten grondslag. Daarnaast vergde afstemming met de Raad voor de rechtspraak, het openbaar ministerie, de NVvR en andere ministeries tijd. Overigens is aan de Arbeidsvoorwaardenovereenkomsten uitvoering gegeven gedurende de looptijd ervan.
De Raad voor de rechtspraak, het College van procureurs-generaal en de president van en de procureur-generaal bij de Hoge Raad hebben positief geadviseerd over een ontwerp van dit besluit. De Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal hadden geen opmerkingen naar aanleiding van het ontwerp. Het voorstel van de president van en de procureur-generaal bij de Hoge Raad om hierin nog een aanpassing (naast de mogelijkheid tot een hogere vergoeding voor advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad eveneens de mogelijkheid tot een hogere vergoeding voor raadsheren in buitengewone dienst van de Hoge Raad) door te voeren is overgenomen (zie artikel I, onderdeel D).
Over de inhoud van dit besluit is in artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) bedoelde overeenstemming met de Sectorcommissie rechterlijke macht bereikt.
In verband met de inwerkingtreding van de WIA is het noodzakelijk om de termen arbeidsongeschiktheid en WIA te definiëren. Dit onderdeel behelst de opname van deze definities in artikel 1 van het Brra en werkt terug tot en met 1 juli 2010. In artikel XI is overgangsrecht opgesteld voor de term arbeidsongeschikt uit artikel 1, Brra.
De wijziging in dit onderdeel behelst de opname in artikel 1 van het Brra van de definitie van de arbeidsongeschiktheidsregeling (AAOP), zoals die per 1 januari 2007 is geïntroduceerd door het ABP. Het AAOP is sinds 1 januari 2007 een bovenwettelijke aanvulling op de WIA-uitkering, waarvoor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding onder omstandigheden in aanmerking komen. De AAOP-uitkering is geregeld in het ABP Pensioenreglement. Dit onderdeel werkt terug tot en met 1 juli 2010.
Artikel 6, Brra, biedt de oudere rechterlijk ambtenaar de mogelijkheid van het teruggaan in functieniveau met behoud van het merendeel van het oorspronkelijke salaris. De rechterlijk ambtenaar behoudt bij gebruikmaking van deze terugtredingsregeling het voor hem geldende salaris maar op zijn salaris wordt een korting toegepast. Bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte van de rechterlijk ambtenaar bleef tot nu toe de korting doorlopen. Thans wordt in het nieuwe vijfde lid bepaald dat als ten gevolge van de lange duur van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte de bezoldiging van de rechterlijk ambtenaar (na 52 weken) daalt naar 70%, de korting, bedoeld in het vierde lid, wordt teruggebracht tot 70% van 5 onderscheidenlijk 10% van het salaris.
Artikel XV van dit besluit strekt ertoe dezelfde aanpassing te regelen voor de periode vóór de inwerkingtreding van het Besluit van 1 juni 2010 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere besluiten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 210), en de wijziging voor de genoemde periode door te voeren in artikel 38a van het Brra, zoals dat luidde op 30 juni 2010.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft te kennen gegeven dat het wenselijk is om de vergoeding, die advocaten-generaal in buitengewone dienst ontvangen voor het schrijven van een conclusie, te wijzigen. De reden voor deze wens is gelegen in het feit dat een advocaat-generaal in buitengewone dienst voor het schrijven van een conclusie eenzelfde vergoeding ontvangt, ongeacht de tijd die is gemoeid met het schrijven ervan. In veel gevallen staat de vergoeding die de advocaat-generaal in buitengewone dienst voor een conclusie ontvangt niet in verhouding tot de tijd die door hem daaraan is besteed. In plaats van één vergoeding per conclusie, ongeacht de lengte ervan, wordt het thans mogelijk om de vergoeding te variëren naar gelang de tijd die met het schrijven van een conclusie is gemoeid. Er zal voortaan worden uitgegaan van een equivalent van zittingen voor de vergoeding. Een zittingsdag wordt hierbij gelijkgesteld met twee tot twee en een halve werkdag. Wanneer een advocaat-generaal in buitengewone dienst bijvoorbeeld vier tot vijf werkdagen aan een conclusie heeft gewerkt, bedraagt de vergoeding hiervoor twee maal de vergoeding voor een zitting als bedoeld in het eerste lid, onder a.
De Hoge Raad heeft voorts te kennen gegeven dat eenzelfde wens bestaat ten aanzien de vergoeding voor raadsheren in buitengewone dienst. Wanneer de Hoge Raad gebruik maakt van de mogelijkheid die artikel 119, vijfde lid, Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) biedt, en de president, op aanbeveling van de procureur-generaal, een raadsheer in buitengewone dienst met diens instemming heeft aangewezen als waarnemend advocaat-generaal bij de Hoge Raad, is het evenzeer wenselijk dat bij omvangrijke conclusies een hogere vergoeding wordt verstrekt aan de raadsheer in buitengewone dienst. Daarnaast komt voor dat een raadsheer in buitengewone dienst wordt belast met het redigeren van een arrest in een zaak van buitengewone omvang. Onderdeel D, strekt ertoe dit in artikel 6a, derde lid, van het Brra te regelen.
In het Arbeidsvoorwaardenakkoord sector Rechterlijke Macht 2001–2002 is overeengekomen om de vergoedingen voor rechters-plaatsvervangers, plaatsvervangende officieren van justitie, etc., bedoeld in de artikelen 9, tweede lid en 10 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, die sinds 1996 niet meer waren gewijzigd, per 1 januari 2002 en 1 januari 2003 met een nominaal bedrag te verhogen en vanaf het jaar 2004 jaarlijks per 1 januari te indexeren met het percentage van de in het voorgaande kalenderjaar gerealiseerde contractloonmutatie op jaarbasis in de Sector Rechterlijke Macht. Artikel 6a, Brra, waarin deze vergoedingen zijn opgenomen, geldt vanaf 1 juli 2010, zie het inwerkingtredingsbesluit bij het eerder en hierna genoemde besluit van 1 juni 2010 (Stb. 225). De in deze onderdelen vervatte aanpassingen van artikel 6a, eerste lid, van het Brra behelzen mitsdien de indexering van de vergoedingen voor de plaatsvervangers vanaf 1 juli 2010 (E) en per 1 januari 2011 (F).
Artikel XIV van dit besluit strekt ertoe de indexering van de vergoedingen voor de plaatsvervangers in de jaren 2006, 2007, 2008, 2009 en het eerste half jaar van 2010 te verwerken in artikel 38, zoals dat luidde vóór de inwerkingtreding van het Besluit van 1 juni 2010 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere besluiten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 210).
Vanwege de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006, is het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel per diezelfde datum ingetrokken (Stb. 2006, 256). De rechterlijk ambtenaar en rechterlijk ambtenaar in opleiding kunnen mitsdien geen aanspraak meer maken op een ziektekostenvergoeding, als bedoeld in artikel 6d, eerste lid, van het Brra. Om die reden is in artikel 6d, eerste lid, van het Brra, de zinsnede aangaande de aanspraak op een ziektekostenvergoeding komen te vervallen.
In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2005–2007 is afgesproken dat de procentuele eindejaarsuitkering met ingang van 2005 structureel wordt verhoogd van 0,8% tot 1,6%. Tevens is op 29 december 2005 de WIA grotendeels in werking getreden. Dit vergt eveneens een wijziging van artikel 6e van het Brra daar waar in dit artikel nog naar de WAO wordt verwezen. De wijzigingen in dit onderdeel strekken ertoe artikel 6e van het Brra hieraan aan te passen. Dit artikel werkt terug tot en met 1 januari 2005 (onder a) respectievelijk 29 december 2005 (onder b).
In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2005–2007 is onder punt 2a opgenomen dat de procentuele eindejaarsuitkering met ingang van 2006 wordt uitbetaald in november. Tevens is onder punt 2b opgenomen dat de nominale eindejaarsuitkering met ingang van 2006 structureel wordt verhoogd tot 1425 euro. Deze nominale eindejaarsuitkering wordt in 2006 in tranches uitbetaald, waarbij de onderverdeling wordt gevolgd die in de sector Rijk is overeengekomen.
De wijzigingen in dit onderdeel strekken ertoe het bovenstaande vast te leggen in artikel 6e van het Brra.
Zowel de nominale als de procentuele eindejaarsuitkering wordt voortaan gebaseerd op een periode van twaalf maanden, die eindigt met de maand november waarin de betaling plaatsvindt en dus aanvangt met de maand december van het voorafgaande jaar.
Het jaar 2006 is daarbij een overgangsjaar. De eindejaarsuitkering heeft in 2006 betrekking op (maximaal) 11 maanden. Het gestelde in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2005–2007 houdt in dat de structurele verhoging van de eindejaarsuitkering per 1 januari 2005, ook in 2006 gebaseerd blijft op een jaarbedrag. Daarom wordt in de eerste 11 maanden van 2006 1,75% van het salaris als procentuele eindejaarsuitkering opgebouwd (zie onderdeel I, onder a). Dit bedrag komt overeen met 1,6% van het salaris over twaalf maanden. Ook voor de nominale eindejaarsuitkering geldt dat het voor het jaar 2006 overeengekomen bedrag van € 1425 in 11 maanden wordt opgebouwd. Per maand is dit € 1425:11 = 129,55 (zie onderdeel I, onder b).
De nominale eindejaarsuitkering wordt in 2006 in tranches uitbetaald, waarbij de onderverdeling wordt gevolgd die in de Sector Rijk is overeengekomen. Dit betekent dat de nominale eindejaarsuitkering in 2006 betaalbaar wordt gesteld in de maanden april, augustus en november (zie onderdeel I, onder c).
Met ingang van januari 2007 wordt ook de nominale eindejaarsuitkering uitbetaald in november. Vanaf januari 2007 geldt dus niet alleen dat de betaling plaatsvindt in november maar ook dat de eindejaarsuitkering weer wordt gebaseerd op een periode van twaalf maanden, die eindigt met de maand november waarin de betaling plaatsvindt. Onderdeel K strekt ertoe dit in artikel 6e van het Brra te regelen.
In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 is overeengekomen dat de procentuele eindejaarsuitkering met ingang van 2007 zal worden verhoogd tot 2,8% (zie punt 2). Onderdeel J strekt ertoe dit in artikel 6e van het Brra te regelen.
Tevens is in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 in onderdeel 2 afgesproken dat de nominale eindejaarsuitkering met ingang van 1 augustus 2007 wordt omgezet in een verhoging van het maandsalaris met € 102. Deze salarisverhoging is verwerkt in artikel I, onderdeel JJ, van dit besluit. Dit betekent dat de eindejaarsuitkering met ingang van laatstvermelde datum nog slechts bestaat uit een procentueel deel, dat wordt berekend over de periode van twaalf maanden die is aangevangen met de maand december van het voorafgaande kalenderjaar. Dit is vastgelegd in een nieuw artikel 6e, eerste lid, (zie onderdeel L). In onderdeel 2 van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 is voorts overeengekomen dat de procentuele eindejaarsuitkering met ingang van 2008 zal worden verhoogd tot 4,0%, met ingang van 2009 tot 5,4% en met ingang van 2010 tot 8,3%. De onderdelen M, N en O strekken ertoe dit in artikel 6e van het Brra te regelen.
Tot nu toe gold dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, na ommekomst van het kalenderjaar volgend op dat waarin de ongeschiktheid is aangevangen, geen aanspraak kan maken op een onkostenvergoeding. Met het vervallen van het oude tweede lid wordt bereikt dat in beginsel de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding na het jaar waarin hij ziek werd en het daaropvolgende kalenderjaar de algemene onkostenvergoedingen wordt toegekend die hij zou hebben ontvangen indien hij niet ziek zou zijn geweest. Dit is anders, zo is afgesproken in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 (punt 4a), wanneer de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding voor meer dan 50% van een volledige arbeidsduur ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte. De hoogte van de onkostenvergoeding in dat geval zal, op grond van het bestaande vijfde lid van artikel 7 van het Brra, bij ministeriële regeling nader worden geregeld.
In het nieuwe tweede lid van artikel 7 wordt geregeld dat wanneer aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding voor zijn volledige arbeidsduur buitengewoon verlof is verleend voor de duur van ten minste een maand, hij geen aanspraak kan maken op een algemene onkostenvergoeding. Dit is anders, zo is afgesproken in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 (punt 4b), wanneer de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding voor minder dan een volledige arbeidsduur buitengewoon verlof is verleend. De hoogte van de onkostenvergoeding in dat geval zal, op grond van het bestaande vijfde lid van artikel 7 van het Brra bij ministeriële regeling nader worden geregeld.
Onderdeel P strekt ertoe dit te verwerken in artikel 7, tweede lid, van het Brra en werkt terug tot en met 1 januari 2008.
De in dit onderdeel vervatte wijziging onder a betreft een verduidelijking van artikel 8b, derde lid, onderdeel d, van het Brra. De aanpassing in dit onderdeel houdt in dat ter verduidelijking in artikel 8b, derde lid, onderdeel d, voortaan rechtstreeks wordt verwezen naar het FPU-reglement van het ABP, zoals dat in werking is getreden met ingang van 1 april 1997 (niet gepubliceerd) en laatstelijk is gewijzigd met ingang van 1 augustus 2009 (zie Stcrt. 2009, 20464), en niet langer naar «de regeling bedoeld in artikel 1.5 van het pensioenreglement».
De wijziging onder b bevat een aanpassing van artikel 8b, derde lid, onderdeel e. Dit onderdeel is ontleend aan het voormalig artikel 20 Wrra, eerste lid, onderdeel e. Dit onderdeel is na de publicatie van de Wet van 11 december 2008 tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 2009, 8) gewijzigd (Stb. 2009, 580). Abusievelijk was deze wijziging in het Besluit van 1 juni 2010 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere besluiten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechtelijke ambtenaren in opleiding (Stb. 2010, 210) niet verwerkt in artikel 8b, derde lid, Brra. De wijziging onder b strekt ertoe de wijziging in het Wrra alsnog te verwerken in artikel 8b, derde lid, onderdeel e, van het Brra.
In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 is onder punt 5 vastgelegd dat de PAS-korting van artikel 8d, Brra, bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte langer dan een jaar verlaagd zal worden naar 70% van de oorspronkelijke inhouding op het moment dat het inkomen daalt naar 70% als gevolg van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Onderdeel R strekt ertoe dit per 1 juli 2010 te regelen in artikel 8d van het Brra.
Artikel XVI van dit besluit strekt ertoe dezelfde aanpassing te regelen voor de periode vóór de inwerkingtreding van het Besluit van 1 juni 2010 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere besluiten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 210), en de wijziging voor de periode na 1 augustus 2007 door te voeren in artikel 38d van het Brra, zoals dat luidde op 30 juni 2010.
Artikel 8e betreft de situatie dat een rechterlijk ambtenaar zowel van de PAS-regeling uit artikel 8d als van de terugtredingsregeling uit artikel 6 van het Brra gebruik maakt. In navolging van de in artikel I, onder onderdeel R, toegelichte afspraak uit de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 is thans in artikel 8e van het Brra verwerkt dat bij ziekte van de rechterlijk ambtenaar de korting wordt verlaagd naar 70% van de oorspronkelijke inhouding op het moment dat ook het inkomen van de rechterlijk ambtenaar daalt naar 70%.
Artikel XVII van dit besluit strekt ertoe dezelfde aanpassing te regelen voor de periode vóór de inwerkingtreding van het Besluit van 1 juni 2010 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere besluiten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 210), en de wijziging voor de periode na 1 augustus 2007 door te voeren in artikel 38da van het Brra, zoals dat luidde op 30 juni 2010.
Artikel 18 van het Brra regelt voorzieningen in het geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte voor de gewezen rechterlijk ambtenaar, waaronder een aanvullende uitkering indien de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte. In het vierde en vijfde lid van artikel 18 wordt aan de verwijzing naar de WAO-uitkering thans toegevoegd een verwijzing naar de WIA-uitkering (zie onder a en b). Daarnaast wordt in het vijfde lid van artikel 18 de introductie van de AAOP-uitkering verwerkt (zie onder c).
In het zesde lid van artikel 18 worden de schijven aangaande arbeidsongeschiktheid omschreven. Met de introductie van de WIA is de ondergrens om in aanmerking te komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd van 15 procent naar 35 procent arbeidsongeschiktheid. Om die reden zijn thans in het zesde lid van artikel 18 Brra de schijven aangaande arbeidsongeschiktheid 15 tot 25 procent en van 25 tot 35 procent komen te vervallen (zie onder d). De percentages die zijn genoemd in de overgebleven schijven zijn overigens gelijk gebleven.
Voorts is de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk, die in artikel 33 Brra van overeenkomstige toepassing was verklaard op rechterlijke ambtenaren, per 1 januari 2007 ingetrokken. Hierdoor kan het zevende lid van artikel 18 eveneens vervallen (zie onder e en f).
De wijziging in onderdeel g bevat een technische aanpassing van artikel 18, zevende lid (nieuw), van het Brra, in verband met onder andere een wijziging van de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel (Stcrt. 2005, 248). De aanpassing houdt in dat in genoemd artikel voortaan rechtstreeks wordt verwezen naar het FPU-reglement van het ABP, zoals dat in werking is getreden met ingang van 1 april 1997 en laatstelijk is gewijzigd met ingang van 1 augustus 2009 (zie Stcrt. 2009, 20464).
Het tweede lid van artikel 19 wordt aangepast aan de introductie van de WIA (zie onder a van dit onderdeel). De wijziging van het tweede lid van artikel 19 strekt er voorts toe buiten twijfel te stellen dat de aldaar genoemde aanvullende uitkering, voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die arbeidsongeschikt zijn geworden door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, wordt toegekend bij een arbeidsongeschiktheid van ten minste 35%. Daarnaast wordt het tweede lid van artikel 19 aangepast aan de introductie van de AAOP-uitkering (zie onder b).
In het derde lid van artikel 19 worden voorts de percentages van arbeidsongeschiktheid aangepast, nu de ondergrens om in aanmerking te komen voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering met de inwerkingtreding van de WIA is verhoogd van 15 procent naar 35 procent arbeidsongeschiktheid. Om die reden zijn de schijven aangaande arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25 procent en van 25 tot 35 procent komen te vervallen (zie onder c). De percentages die zijn genoemd in de overgebleven schijven zijn overigens gelijk gebleven.
De inwerkingtreding van de WIA noopt ertoe dat waar in het Brra nog verwezen werd naar (artikelen in) de WAO, voortaan wordt tevens verwezen naar (gelijksoortige artikelen in) de WIA (zie onderdelen V, W, Y, onder a en b, en Z, onder a).
Tevens wordt aan de artikelen 30, derde lid, en 31, tweede lid, toegevoegd dat op de overlijdensuitkering ook de eventuele overlijdensuitkering uit artikel 11.17 van het pensioenreglement in mindering wordt gebracht (zie onderdelen Y, onder c en Z onder b).
Vanwege de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet per 1 januari 2006, is de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel per diezelfde datum ingetrokken (Stb. 2006, 256). Artikel 27a Brra, waarin de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel van overeenkomstige toepassing verklaard werd voor de rechterlijk ambtenaar en rechterlijk ambtenaar in opleiding, kan hierdoor eveneens per 1 januari 2006 vervallen. Onderdeel Y strekt daartoe.
In artikel VI van dit besluit is een regeling opgenomen die compensatie biedt voor eventuele negatieve inkomenseffecten van de intrekking van deze regeling.
De bestaande sectorale suppletieregelingen voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten zijn met ingang van 1 januari 2007 komen te vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de WIA (Stb. 2006, 459). Zo ook de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk (Suppletieregeling) die, met enkele aanpassingen, in artikel 33 Brra van overeenkomstige toepassing was verklaard op de rechterlijk ambtenaar en rechterlijk ambtenaar in opleiding. Vanwege intrekking van de Suppletieregeling kan ook artikel 33 Brra vervallen. Dit onderdeel strekt daartoe. In artikel X van dit besluit is overgangsrecht opgenomen voor aanspraken van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die vóór 1 januari 2007 recht op suppletie hadden verkregen.
In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 is onder punt 8 afgesproken dat de functionele autoriteit de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding op diens verzoek kan toestaan om in een kalenderjaar meer uren vakantie op te nemen dan zijn aanspraak daarop tot en met het lopende jaar bedraagt, met dien verstande dat de opgenomen vakantie aanspraak tot en met het lopende jaar niet met meer dan 57,6 uur mag worden overschreden. Hierbij wordt rekening gehouden met de arbeidsduurfactor. De in een kalenderjaar teveel genoten vakantie wordt in mindering gebracht op de aanspraak op vakantie over het eerstvolgende jaar. In onderdeel BB wordt hiertoe een zevende lid toegevoegd aan artikel 33e van het Brra.
Voorts is in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 neergelegd dat in bijzondere gevallen mag worden afgeweken van de op basis van artikel 33e, zesde lid, van het Brra, berekende vakantie-aanspraak die maximaal naar een volgend kalenderjaar overgeboekt mag worden. Het nieuwe achtste lid van artikel 33e strekt ertoe dit te regelen.
In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 is onder punt 3 vastgelegd dat partijen hebben geconstateerd dat de praktijk van het verlenen van buitengewoon verlof voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding in de praktijk gelijk is aan die voor burgerlijke rijksambtenaren. Met de in onderdeel CC vervatte invoering van buitengewoon verlof bij verhuizing en bepaalde familie-omstandigheden sluit voortaan ook de regelgeving voor rechterlijke ambtenaren of rechterlijk ambtenaar in opleiding inzake het verlenen van buitengewoon verlof aan bij de regeling van dit onderwerp voor burgerlijke rijksambtenaren, inclusief de beperking op het buitengewoon verlof zoals in de arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 voor de sector Rijk is afgesproken (Stb. 2007, 351). De beperking betekent dat vanaf 1 januari 2008 geen buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging zal worden verleend bij verhuizingen op eigen verzoek, ondertrouw, overlijden van verwanten in de 3e of 4e graad en bij ambts- of huwelijksjubilea. Buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging bij het huwelijk van de rechterlijk ambtenaar zelf wordt met ingang van 1 januari 2008 beperkt tot twee dagen en bij huwelijk van verwanten in de 1e en 2e graad tot één dag. Indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in deze gevallen verlof wil opnemen zal hij daartoe door de functionele autoriteit in de gelegenheid worden gesteld.
In de twee nieuwe artikelen 33oa en 33ob is thans expliciet vastgelegd in welke gevallen aanspraak op buitengewoon verlof bestaat. Het buitengewoon verlof in verband met het zoeken van een woning en verhuizing in geval van herplaatsing in de zin van artikel 35d en artikel 36c, eerste lid, onderdeel b, onder 2° en 3°, is opgenomen in het nieuwe artikel 33oa, en het buitengewoon verlof in verband met familie-omstandigheden is opgenomen in het nieuwe artikel 33ob.
Vanwege de spoed die soms met de verlening van deze vormen van verlof is gemoeid alsmede de kortlopende duur van deze verloven is met betrekking tot de in deze twee artikelen genoemde bevoegdheden geregeld dat de uitoefening hiervan, in afwijking van de voor deze paragraaf in beginsel geldende bevoegdheidstoedeling (zie artikel 33g van het Brra), niet geschiedt door het gezag dat budgetverantwoordelijk is met daaraan voorafgaand advies door de functionele autoriteit, maar door de functionele autoriteit.
Ontslag van een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding is op grond van artikel 35b, eerste lid, onder voorwaarden mogelijk. Eén van de voorwaarden is dat sprake moet zijn van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte gedurende twee onafgebroken jaren (artikel 35b, tweede lid, onderdeel a, van het Brra). In artikel 35b, vijfde lid, wordt vervolgens geregeld wanneer en voor welke duur in enkele specifiek genoemde situaties de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde ontslagtermijn van twee jaar wordt verlengd. In dit vijfde lid wordt thans een verwijzing opgenomen naar de artikelen in de WIA, waarin de met de WAO vergelijkbare verlengingsmogelijkheden worden geregeld (zie onder a). Tevens wordt in het vijfde lid een nieuw onderdeel b ingevoegd, waarin wordt bepaald dat bovenbedoelde ontslagtermijn ook wordt verlengd in de situatie dat de aanvraag voor een uitkering krachtens de WIA niet tijdig wordt ingediend (zie onder b). Hiermee wordt aangesloten bij de regeling voor de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren, zie artikel 46i, vierde lid, onderdeel b en d van de Wrra, alsmede het daaromtrent bepaalde in het Burgerlijk Wetboek (artikel 7:670, tiende lid, onderdeel b en d).
In artikel XI van dit besluit is overgangsrecht opgesteld behorende bij dit onderdeel.
In artikel 35b is vastgelegd dat een rechterlijk ambtenbaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan worden ontslagen op grond van ongeschiktheid wegens ziekte tot het verrichten van arbeid. In artikel 35b, tweede lid, zijn de vereisten voor ontslag nader uitgewerkt: de ongeschiktheid moet twee onafgebroken jaren hebben geduurd (onderdeel a), herstel van ziekte binnen een periode van zes maanden is redelijkerwijs niet te verwachten (onderdeel b), en duurzame reïntegratie is naar het oordeel van de functionele autoriteit niet te verwachten (onderdeel c). In artikel 35c was voorheen vervolgens uitgewerkt dat voor de beoordeling of voldaan was van de vereisten in vorengenoemde onderdelen a en b door de functionele autoriteit medisch advies werd ingewonnen bij een daartoe door het UWV aangewezen arts. Dit advies van het UWV over de medische geschiktheid van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, het functieongeschiktheidsadvies (FOA), beantwoordde de vraag of werd voldaan aan het gestelde onder de punten a en b zoals hierboven omschreven. Met de introductie van de WIA is het FOA feitelijk onderdeel geworden van de WIA-claimbeoordeling en hoeft niet meer apart te worden aangevraagd. Het voormalige eerste lid van artikel 35c, dat nog wel uitging van een aparte aanvraag, alsmede het tweede tot en met vierde lid, waarin dit verder werd uitgewerkt, zijn om die reden komen te vervallen.
In het kader van de WIA-beoordeling stelt het UWV vast dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding twee jaar ongeschikt is geweest voor zijn eigen werk (artikel 35b, tweede lid, onderdeel a) en dat de tot dat moment door de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding en functionele autoriteit geleverde reïntegratie-inspanningen voldoende zijn geweest (artikel 35b, tweede lid, onderdeel c).
Is ook herstel van zijn ziekte binnen zes maanden niet te verwachten, beoordeelt de functionele autoriteit of tot een ontslag wegens medische ongeschiktheid kan worden overgegaan. Het ontslagbesluit dient binnen één jaar na de datum van de beschikking wordt genomen. Wordt een ontslagbesluit niet genomen binnen één jaar na de datum van de beschikking, of zijn de functionele autoriteit en de rechterlijk ambtenaar of de rechterlijk ambtenaar in opleiding het niet eens over het ontslag, kan een deskundigenoordeel als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Wet Suwi, worden aangevraagd bij het UWV. Dit deskundigenoordeel dient de functionele autoriteit te betrekken in zijn oordeel of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 35b, tweede lid.
Onderdeel EE, strekt ertoe deze gewijzigde procesgang van het FOA te verwerken in artikel 35c van het Brra.
De wijzigingen in dit onderdeel hebben alleen betrekking op de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding. Dezelfde wijzigingen zullen ten aanzien van de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren worden doorgevoerd in artikel 46j van de Wrra.
In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 is onder punt 7 afgesproken dat een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die in het kader van de WIA voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, in beginsel niet wegens deze arbeidsongeschiktheid zal worden ontslagen tenzij een zwaarwegend dienstbelang dit noodzakelijk doet zijn. Er is sprake van een zwaarwegend dienstbelang in de zin van het tweede lid van artikel 35d van het Brra, als het in dienst houden van een rechterlijke ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die minder dan 35% arbeidsongeschikt is leidt tot ernstige problemen voor de organisatie, in financiële zin, in organisatorische zin of op het gebied van de bedrijfsvoering. Met de uitdrukking «zwaarwegend dienstbelang» wordt beoogd dat een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in beginsel recht heeft op herplaatsing in een passende functie wanneer deze in het kader van de WIA voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard. De in dit onderdeel vervatte wijziging strekt ertoe dit oogmerk vast te leggen in artikel 35d, tweede lid, van het Brra. De wijzigingen in dit onderdeel hebben alleen betrekking op de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding. Dezelfde wijzigingen zullen ten aanzien van de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren worden doorgevoerd in artikel 46k van de Wrra.
In artikel XI van dit besluit is overgangsrecht opgesteld behorende bij dit onderdeel.
De wijziging onder a van dit onderdeel strekt ertoe dat in het eerste lid van artikel 35e, onderdeel c, voortaan mede wordt verwezen naar het plan van aanpak zoals omschreven bij en krachtens artikel 25, tweede lid, van de WIA, naast artikel 71a van de WAO.
De wijziging onder b houdt eveneens verband met de introductie van de WIA. Met een negatieve beschikking van het UWV op de aanvraag van een WIA-uitkering die gebaseerd is op onvoldoende medewerking van de werknemer is voldaan aan de ontslagvoorwaarden van artikel 35e Brra; de werkgever mag tot ontslag overgaan. Dit was reeds mogelijk op grond van het eerste lid van artikel 35e. Het advies van het UWV op basis van het voorheen geldende artikel 35e, tweede lid, Brra (advies over de vraag of de werknemer voldoende meewerkt aan zijn reïntegratie) vervalt. Het is overbodig omdat de werkgever op basis van artikel 32, eerste lid, van de Wet Suwi ook al aan het UWV om een deskundigenoordeel ten aanzien van werknemersinspanningen kan vragen. Een deskundigenoordeel kan ook worden gevraagd in het geval indien geen WIA-beoordeling heeft kunnen plaatsvinden omdat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding heeft geweigerd een aanvraag hiertoe in te dienen. In de situatie dat geen WIA-uitkering wordt toegekend vanwege onvoldoende medewerking door de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, is er wel een claimbeoordeling die bij het ontslag kan worden betrokken.
De wijzigingen in dit onderdeel hebben alleen betrekking op de niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding. Dezelfde wijzigingen zullen ten aanzien van de voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren worden doorgevoerd in artikel 46ka van de Wrra.
In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2005–2007 is in punt 2a afgesproken dat de salarissen van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding per 1 januari 2006 met 2% worden verhoogd, en per 1 januari 2007 met 1%. De verhoging per 1 januari 2006 is verwerkt in onderdeel HH, en de verhoging per 1 januari 2007 is verwerkt in onderdeel II.
In punt 2 van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 is vastgelegd dat de salarissen van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding structureel worden verhoogd. Deze verhoging bedraagt per 1 augustus 2007 1,3%, per 1 april 2008 2,0% en per 1 april 2009 2,0%. De wijziging van de bijlage bij artikel 5, eerste lid, van de wet, in onderdelen JJ, KK en LL strekken ertoe dit te regelen. In verband met de nieuwe salaristabel die in verband met de nieuwe functie- en bezoldigingstructuur per 1 januari 2011 van kracht is geworden (Stb. 2010, 858), werkt de salaristabel in onderdeel LL terug van 1 april 2009 tot en met 31 december 2010.
De inwerkingtreding van de WIA noopt tot enkele aanpassingen van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen van rechterlijke ambtenaren bij werkloosheid. Zo is de opsomming van definities in artikel 1 aangevuld met de definitie van het begrip arbeidsongeschiktheidsuitkering (zie onderdeel A, onder a). Hiermee is duidelijk dat met dit begrip gedoeld wordt op zowel een arbeidsongeschiktheidsuitkering als een uitkering op grond van de WAO als op grond van de WIA. Voorts noopt de intrekking van de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk (Stb. 2006, 459), dat in artikel 33 Brra – met enkele aanpassingen – van overeenkomstige toepassing is verklaard voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, tot aanpassing van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen van rechterlijke ambtenaren bij werkloosheid. De definitie van het begrip suppletie in artikel 1 kan vervallen (zie onderdeel A, onder b en c). Ook kan de situatie dat de gedeeltelijk ongeschikte rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding ter zake van eenzelfde ontslag zowel recht op een bovenwettelijke (werkloosheids)uitkering heeft als recht op een suppletie, zich niet meer voordoen. Dit maakt de samenloopbepaling van artikel 12 overbodig (zie onderdeel E).
Dit onderdeel bevat verschillende wijzigingen van artikel 3. Ten eerste is bij de Wet wijziging WW-stelsel (Stb. 2006, 303) de kortdurende WW-uitkering vervallen. Als gevolg daarvan is de hoofdstukindeling van de WW gewijzigd. Die nieuwe indeling van de WW wordt nu overgenomen in artikel 3, tweede lid van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen van rechterlijke ambtenaren bij werkloosheid (zie onder c). Ten tweede zijn in artikel 3, tweede lid, de reïntegratiemaatregelen uit de Werkloosheidswet van overeenkomstige toepassing op de aanvullende uitkering uit het Besluit bovenwettelijke uitkeringen van rechterlijke ambtenaren bij werkloosheid verklaard. De maatregelen die betrekking hebben op scholing (de artikelen 75, 76 en 78 van de WW) worden nu aangevuld met maatregelen betreffende de proefplaatsing (artikel 76a van de WW) en het werken als zelfstandige (artikel 77a van de WW). Artikel 76a van de WW is met ingang van 1 januari 2005 in werking getreden (vgl. Stb. 2004, 728 en 729) en artikel 77a van de WW met ingang van 1 juli 2006 (vgl. Stb. 2006, 303 en 304) (zie onder a onderscheidenlijk onder b). Aan de van overeenkomstige toepassingverklaring van die artikelen zal dan ook terugwerkende kracht tot en met de genoemde data worden verleend (vgl. artikel XVIII).
Ten derde is bij de Wet wijziging WW-stelsel met ingang van 1 oktober 2006 artikel 35 van de WW, zoals dat artikel voorafgaand aan die datum luidde, komen te vervallen. Daarmee is ook de reden voor overeenkomstige toepassing van dat artikel vervallen en kan de verwijzing naar dat artikel worden geschrapt uit artikel 3, derde lid (zie onder e).
Ten vierde wordt artikel 35aa van de WW, in artikel 3, derde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit betreft de anticumulatie van inkomsten geregeld als de betrokkene op grond van artikel 77a van de WW met toestemming werkzaamheden gaat verrichten als zelfstandige. De toevoeging van artikel 35aa van de WW in artikel 3, derde lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen van rechterlijke ambtenaren bij werkloosheid aan de reeks van WW-artikelen die van overeenkomstige toepassing zijn, werkt terug tot en met het moment waarop de artikelen 35aa en 77a van de WW in werking zijn getreden, te weten 1 juli 2006 (zie onder d).
Tot slot wordt artikel 35a van de WW in artikel 3, derde lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen van rechterlijke ambtenaren bij werkloosheid van overeenkomstige toepassing verklaard. In artikel 35a van de WW is bepaald dat als wordt deelgenomen aan een noodzakelijk geachte opleiding of scholing en het recht op WW-uitkering op grond van artikel 76 van de WW blijft bestaan, de inkomsten uit of in verband met de opleiding of scholing op de (WW)uitkering geheel in mindering worden gebracht voor zover zij meer bedragen dan een nader door Onze Minister vast te stellen bedrag. De overeenkomstige toepassing van dit WW-artikel kan waar het betreft de aanvullende uitkering bij werkloosheid in redelijkheid slechts inhouden dat het bedrag waarmee de in mindering te brengen inkomsten de WW-uitkering overtreffen, in mindering wordt gebracht op de aanvullende uitkering. Daarom wordt artikel 35a nu ook opgenomen in artikel 3, derde lid, aan de reeks van WW-artikelen die van overeenkomstige toepassing zijn (zie onder f). Nu deze bepaling ongunstig uitwerkt, zal hier geen terugwerkende kracht worden toegekend.
Bij de Wet wijziging WW-stelsel is ook artikel 29, tweede lid, onder d, van de Ziektewet (ZW) gewijzigd. Door die wijziging, die met ingang van 1 mei 2007 in werking is getreden (Stb. 2006, 303 en 304), krijgen zieke werklozen pas na 13 weken een uitkering op grond van de ZW. Door een wijziging van artikel 36 van de ZW blijft het mogelijk op grond van de ZW een overlijdensuitkering te betalen in de gevallen waarin de zieke werkloze tijden de eerste 13 weken van ziekte komt te overlijden. Het spreekt voor zich dat ook deze overlijdensuitkering op grond van artikel 6 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen van rechterlijke ambtenaren bij werkloosheid moet worden aangevuld tot 100% van het voor de betrokkene geldende dagloon. Om ieder misverstand uit te sluiten wordt dat tot uitdrukking gebracht in artikel 6, eerste lid, door te spreken over de uitkering, bedoeld in artikel 35 of 36 van de ZW. Deze wijziging werkt terug tot en met 1 mei 2007.
Evenals in artikel 3, tweede lid, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren is ook in artikel 8, tweede lid, de nieuwe hoofdstukindeling van de WW verwerkt en is de reeks van overeenkomstig van toepassing verklaarde reïntegratieartikelen aangevuld (zie onder a tot en met c).
De in dit onderdeel vervatte wijzigingen in artikel 8, derde lid, vloeien voort uit wijzigingen van artikel 19, eerste lid, van de WW in verband met de inwerkingtreding van de WIA per 29 december 2005 en een bij de Wet wijziging WW-stelsel per 1 januari 2007 doorgevoerde verlettering. Daarbij wordt nog kort opgemerkt dat in de fase van de aansluitende bovenwettelijke uitkering bij werkloosheid de betrokkene niet meer verzekerd is voor de ZW, de WAO en – sinds 29 december 2005 – de WIA. Bij ziekte en arbeidsongeschiktheid loopt de aansluitende uitkering dan ook door. Artikel 19, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de Werkloosheidswet kan dan ook niet van overeenkomstige toepassing zijn. Voor de duidelijkheid zijn deze onderdelen dan ook alle uitgezonderd in artikel 8, derde lid.
De wijziging onder e strekt ertoe een bij de Wet wijziging WW-stelsel ingevoerde verlettering in artikel 19, eerste lid, van de Werkloosheidswet te verwerken in artikel 8, vierde lid.
De wijziging van artikel 13 is een gevolg van de inwerkingtreding van de WIA. Met deze wijziging wordt bewerkstelligd dat er een recht op een bovenwettelijke uitkering kan ontstaan voor de betrokkene die op ontslagdatum recht had op een WIA-uitkering, maar bij wie het recht op een WIA-uitkering vervalt omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage op een later moment wordt vastgesteld op minder dan 35%.
Voorwaarde voor het recht op een bovenwettelijke uitkering blijft dat de betrokkene recht moet hebben op een WW-uitkering. Bij een uitkering op grond van de WAO kan er naast de WAO-uitkering ter zake van dezelfde dienstbetrekking een WW-recht bestaan als de arbeidsongeschiktheid minder dan 80% bedraagt. De loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in hoofdstuk 7 van de WIA, dekt zowel het loonverlies als gevolg van arbeidsongeschiktheid als het loonverlies als gevolg van werkloosheid. Hierdoor kan geen recht meer op WW bestaan.
De werkloosheidsuitkering voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers is in de WIA geregeld in hoofdstuk 7; uitkeringen in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten. In aanvulling op die WIA-uitkering bestaat mogelijk aanspraak op een ABP Arbeidsongeschiktheidspensioen. Voor een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering op grond van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen van rechterlijke ambtenaren bij werkloosheid is daarnaast geen plaats.
De wijziging van artikel 13 is begunstigend voor de betrokkene en werkt dan ook terug tot en met 29 december 2005, de datum waarop de WIA grotendeels in werking is getreden.
In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2005–2007 is onder punt 2c opgenomen dat de algemene verhogingen van het salaris en van de nominale en procentuele eindejaarsuitkering doorwerken naar ingegane wachtgelden en uitkeringen. De in dit onderdeel opgenomen wijziging van artikel 20 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren strekt daartoe.
In dit artikel wordt de regeling uitgewerkt zoals met ingang van 1 januari 2008 afgesproken in punt 4 van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 aangaande de onkostenvergoeding voor de rechterlijk ambtenaar die tevens is benoemd als lid van de Raad voor de rechtspraak of lid van een gerechtsbestuur, en de representatiekostenvergoeding voor de niet-rechterlijke leden van de Raad voor de rechtspraak in het geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte alsmede bij de toekenning van buitengewoon verlof.
Onderdeel A betreft de onkostenvergoeding dan wel representatiekostenvergoeding voor de rechterlijk ambtenaar, die tevens is benoemd als lid van de Raad voor de rechtspraak of een gerechtsbestuur in geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte. In het voorheen geldende artikel 9a bestond geen aanspraak op een onkostenvergoeding en een representatiekostenvergoeding na ommekomst van het kalenderjaar waarin de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte is aangevangen en het kalenderjaar daaropvolgend. Thans wordt de onkostenvergoeding en representatiekostenvergoeding pas beperkt wanneer de arbeidsongeschiktheid wegens ziekte meer dan 50% bedraagt. In die situatie bestaat aanspraak op een onkostenvergoeding dan wel representatiekostenvergoeding naar rato van de feitelijke werktijd. Het gestelde in onderdeel A strekt ertoe artikel 9a in die zin aan te passen in het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak.
Onderdeel B betreft de regeling inzake onkostenvergoeding voor de rechterlijk ambtenaar, die tevens is benoemd als lid van de Raad voor de rechtspraak of een gerechtsbestuur, en de niet-rechterlijke leden van de Raad voor de rechtspraak in het geval van buitengewoon verlof.
Wanneer aan een rechterlijk ambtenaar die tevens is benoemd als lid van de Raad voor de rechtspraak of lid van een gerechtsbestuur of een niet-rechterlijk lid van de Raad voor de rechtspraak ten minste een maand buitengewoon verlof wordt verleend voor de arbeidsduur waarvoor deze is aangesteld, vervalt de onkostenvergoeding onderscheidenlijk representatiekostenvergoeding gedurende de periode van het buitengewoon verlof. Wanneer voor ten minste een maand buitengewoon verlof wordt toegekend voor meer dan 50% van de arbeidsduur van de aanstelling, wordt de onkostenvergoeding en representatiekostenvergoeding toegekend naar rato van het aantal uren dat geen buitengewoon verlof wordt toegekend. Deze regeling is opgenomen in een nieuw artikel 9aa in het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak. Wordt voor minder dan 50% buitengewoon verlof toegekend dan blijft de aanspraak onkostenvergoeding en representatiekostenvergoeding in stand, op grond van artikel 9 van het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak.
Dit onderdeel strekt ertoe een vanwege de wijziging in artikel XI, onder a, van het Besluit van 1 juni 2010 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere besluiten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechtelijke ambtenaren in opleiding (Stb. 2010, 210) abusievelijk vervallen zinsnede weer op te nemen in artikel 50 van het Uitvoeringsbesluit pacht.
Met ingang van 1 januari 2006 is de Zorgverzekeringswet in werking getreden (Stb. 2005, 358). Rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding zijn vanaf die datum, net als werknemers in de marktsector, verzekeringsplichtig ingevolge de Zorgverzekeringswet. Dat heeft geleid tot de intrekking met ingang van 1 januari 2006 van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (Btzr) bij het Besluit van 17 mei 2006, houdende intrekking van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel en de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (Stb. 256). Via artikel 6d, eerste lid, van het Brra, was het Btzr van overeenkomstige toepassing op rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding.
Om de inkomenseffecten van het vervallen van het Btzr te compenseren is in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2005–2007 onder punt 2b een maatregel afgesproken. Het betreft een eenmalige uitkering die wordt toegekend aan de rechterlijke ambtenaren of rechterlijke ambtenaren in opleiding die over de maand december 2005 ingevolge het Btzr een tegemoetkoming is verleend voor een partner als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1°, van dat besluit. Deze eenmalige uitkering van € 450 behoort tot de variabele toeslagen die tot het pensioengevend inkomen horen per 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin deze zijn genoten. Rechterlijke ambtenaren die zijn aangesteld of aangewezen voor het vervullen van een niet volledige arbeidsduur, en rechterlijke ambtenaren in opleiding, ontvangen een uitkering die een met hun arbeidsduur overeenkomend deel bedraagt van de tegemoetkoming bij een volledige arbeidsduur.
Bij bovenvermeld besluit van 17 mei 2006 is tevens de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (Zvr) met ingang van 1 januari 2006 ingetrokken. De Zvr, die op grond van artikel 27a Brra van overeenkomstige toepassing was op rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, had als doelstelling dat de ziektekosten in het algemeen geen hoger beslag behoren te leggen op het inkomen van het overheidspersoneel dan op dat van ziekenfondsverzekerde werknemers in de marktsector en dat ook geen hogere tegemoetkoming behoort te worden verleend dan elders regel is. Met de nieuwe Zorgverzekeringswet wordt er geen onderscheid meer gemaakt tussen overheidspersoneel en werknemers in de marktsector. Doordat de Zvr in de loop der jaren een gunstiger regeling is geworden dan oorspronkelijk bedoeld, leidt het nieuwe zorgverzekeringsstelsel voor (gewezen) rechterlijke ambtenaren of rechterlijke ambtenaren in opleiding, die soms al vele jaren een tegemoetkoming ontvingen op grond van de Zvr, tot negatieve inkomenseffecten ten opzichte van (voormalige) werknemers in de marktsector. Om enige vorm van compensatie te bieden voor deze relatief negatieve inkomenseffecten is in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2005–2007 onder punt 2b een regeling getroffen die is vastgelegd in artikel VI van dit besluit.
De regeling houdt in dat aanvragers die gebruik maken van de Zvr-regeling, bij de tegemoetkoming over (het laatste deel van) 2005 een slotuitkering ontvangen van 150% van de tegemoetkoming over 2005 met een maximum van € 2500. Als basis voor die uitkering dient de verleende tegemoetkoming over het laatste tot en met december 2005 lopende tijdvak. Heeft die tegemoetkoming betrekking op een tijdvak korter dan twaalf maanden dan vindt er een omrekening plaats naar twaalf maanden.
In onderdeel 2a van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2005–2007 is afgesproken dat rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, per 1 januari 2007 respectievelijk 1 juli 2007 recht hebben op een eenmalige uitkering van 0,2% respectievelijk 0,6% van het bruto maandsalaris van januari 2007 respectievelijk juli 2007, vermenigvuldigd met twaalf. Dit bedrag wordt vermenigvuldigd met een eventuele arbeidsduurfactor. Artikel VII van dit besluit vormt de wettelijk grondslag voor de uitbetaling van deze twee eenmalige uitkeringen.
Dit artikel behelst een overgangsregeling ten aanzien van de toepassing van de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (Zvr). Deze regeling is, zoals hierboven in de toelichting op artikel VI is aangegeven, ingetrokken met dien verstande dat de regeling, zoals deze luidde op 31 december 2005, ingevolge dit artikel van toepassing blijft ten aanzien van de aanvragen die betrekking hebben op een aaneengesloten tijdvak van twaalf maanden en op aanvragen als bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid, van de Zvr (Stb. 2006, 256). Dientengevolge blijft artikel 27a Brra, waarin de Zvr van overeenkomstige toepassing was verklaard op rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, voor deze tegemoetkomingen eveneens van toepassing. Dat is geregeld in het eerste lid van artikel VIII van dit besluit. In het eerste lid, onderdeel a, is vastgelegd dat de aanvraag binnen de termijn van artikel 8 van de Zvr gedaan moet zijn. Voorts loopt, op grond van artikel 7, eerste lid, van de Zvr, het tijdvak waarover een vergoeding kan plaatsvinden in beginsel uiterlijk tot en met december 2005. Het kan dan zijn dat, als gevolg van een eerder verleende tegemoetkoming over een tijdvak van twaalf maanden, het laatste tot en met december 2005 lopende tijdvak is aangevangen na 1 januari 2005 en derhalve korter is dan twaalf maanden. Voor deze gevallen biedt de Zvr, zoals die luidde op 31 december 2005, niet de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag. De mogelijkheid voor een aanvraag om tegemoetkoming over een verkort, tot en met december 2005 lopend, tijdvak is opgenomen in artikel VIII, eerste lid, onderdeel b, van dit besluit.
Het tweede lid van artikel VIII regelt tenslotte dat de hoogte van het drempelbedrag, genoemd in artikel 9 van de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel, naar evenredigheid wordt verminderd wanneer de aanvraag betrekking heeft op een verkort tijdvak.
In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 zijn onder punt 7 afspraken vastgelegd inzake de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding met een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35%. Beoogd is om aan te sluiten bij de tijdelijke regeling voor burgerlijke rijksambtenaren, zoals gepubliceerd in Stcrt. 2007, 131. Voor de rechterlijke ambtenaren en de rechterlijke ambtenaren in opleiding die in het kader van de WIA voor minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard, betekent dit een compensatie van het inkomensverlies dat degenen die zijn herplaatst in verband met een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%, kunnen ondervinden. Dit inkomensverlies kan ontstaan doordat de rechterlijk ambtenaar bijvoorbeeld minder uren dan wel op een lager niveau moet gaan werken.
Instroom in deze regeling is mogelijk van 29 december 2005 tot en met 2010 en houdt in dat gedurende een periode van maximaal vijf jaar het inkomensverlies ten gevolge van herplaatsing voor 70% wordt gecompenseerd. Dit is vastgelegd in het eerste lid van artikel IX. Voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding van wie het arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35% het gevolg is van een beroepsziekte of een dienstongeval, geldt de vijf-jaarstermijn niet. Een inkomensverlies na herplaatsing wordt voor hen langer gecompenseerd dan vijf jaar. Dit is vastgelegd in het tweede lid van artikel IX. Het tweede lid voorziet mitsdien in een aanvullende uitkering voor degenen die, ten gevolge van een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte, minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn geworden. Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van meer dan 35% die is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte bestond al recht op een uitkering bij inkomensachteruitgang na herplaatsing (zie artikel 19, tweede lid, Brra). De bepalingen in artikel IX werken terug tot en met 29 januari 2005, de datum dat de WIA grotendeels in werking trad.
Dit artikel behelst een overgangsregeling ten aanzien van de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk. Deze regeling is per 1 januari 2007 ingetrokken (Stb. 2006, 459). Artikel 33 Brra, dat deze suppletieregeling van overeenkomstige toepassing verklaarde op rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, is derhalve komen te vervallen (zie onderdeel AA van artikel I van dit besluit). Artikel X van dit besluit zorgt ervoor dat aanspraken van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die vóór 1 januari 2007 recht op suppletie hadden verkregen, niet worden aangetast.
Dit artikel bevat overgangsrecht behorende bij artikel I, onderdelen A, DD tot en met FF van dit besluit. De onderdelen strekken ertoe om artikel 1, 35b, 35c en 35d van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren te wijzigen in verband met de introductie van de WIA op 29 december 2005. Genoemde artikelen hebben werking vanaf 1 juli 2010, zie het inwerkingtredingsbesluit bij het Besluit van 1 juni 2010 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere besluiten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 225). Niettemin is het wenselijk om in enkele bepalingen uit het Brra, zoals dat luidde vóór 1 juli 2010, verwijzingen op te nemen naar de WIA, naast die naar de WAO. Dit betreft de definitiebepaling van de WIA uit artikel 1 van het Brra, maar ook voor de verlenging van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in artikel 36, derde lid, Brra of het plan van aanpak. Dit artikel strekt daartoe.
Dit artikel behelst overgangsrecht met betrekking tot de toepassing van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren. Met dit artikel blijven de regels ten aanzien van een samenloop van een recht op een bovenwettelijke uitkering en recht op suppletie, als bedoeld in artikel 12 van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, van toepassing voor betrokkenen die reeds vóór 1 januari 2007 een recht op suppletie hadden verkregen.
In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 is in onderdeel 2 afgesproken dat de nominale eindejaarsuitkering met ingang van 1 augustus 2007 wordt omgezet in een verhoging van het maandsalaris met € 102. Deze salarisverhoging is verwerkt in artikel I, onderdeel JJ, van dit besluit. De nominale eindejaarsuitkering die is opgebouwd van december 2006 tot en met juli 2007 is uitbetaald in november 2007. Dit onderdeel vormt daar de grondslag voor.
Artikel 6a, Brra, waarin de vergoedingen voor de plaatsvervangers thans zijn opgenomen, heeft werking vanaf 1 juli 2010, zie het inwerkingtredingsbesluit bij het meergenoemde besluit van 1 juni 2010 (Stb. 225). De aanpassingen van artikel 6a, eerste lid, van het Brra behelzen mitsdien de indexering van de vergoedingen voor de plaatsvervangers vanaf 1 juli 2010 (zie artikel I, onderdeel E) en per 1 januari 2011 (zie artikel I, onderdeel F).
Artikel XIV van dit besluit strekt ertoe de indexering van de vergoedingen voor de plaatsvervangers in de jaren 2006, 2007, 2008, 2009 en het eerste half jaar van 2010 te verwerken in artikel 38, zoals dat luidde vóór de inwerkingtreding van het Besluit van 1 juni 2010 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere besluiten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 210). Voor een goed overzicht zijn de per kalenderjaar geldende vergoedingen in een tabel gezet.
Aan artikel 6, Brra is in dit besluit een nieuw vijfde lid toegevoegd, dat ertoe strekt dat wanneer ten gevolge van de lange duur van de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte de bezoldiging van de rechterlijk ambtenaar (na 52 weken) daalt naar 70%, de korting, bedoeld in het vierde lid van artikel 6, wordt teruggebracht tot 70% van 5 onderscheidenlijk 10% van het salaris (zie artikel I, onderdeel C). Artikel 6 van het Brra heeft werking vanaf 1 juli 2010, zie het inwerkingtredingsbesluit bij het meergenoemde besluit van 1 juni 2010 (Stb. 225). Artikel XV van dit besluit strekt ertoe dezelfde aanpassing te regelen voor de periode vóór de inwerkingtreding van het Besluit van 1 juni 2010 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere besluiten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 210), en de wijziging voor de periode na 1 augustus 2007 door te voeren in artikel 38a van het Brra, zoals dat luidde op 30 juni 2010.
In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2007–2010 is onder punt 5 vastgelegd dat de PAS-korting van artikel 8d, Brra, bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte langer dan een jaar verlaagd zal worden naar 70% van de oorspronkelijke inhouding op het moment dat het inkomen daalt naar 70% als gevolg van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Artikel I, onderdeel R, van dit besluit strekt ertoe dit te regelen in artikel 8d van het Brra. Artikel 8d van het Brra heeft werking vanaf 1 juli 2010, zie het inwerkingtredingsbesluit bij het meergenoemde besluit van 1 juni 2010 (Stb. 225).
Artikel XVI van dit besluit strekt ertoe dezelfde aanpassing te regelen voor de periode vóór de inwerkingtreding van het Besluit van 1 juni 2010 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere besluiten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 210), en de wijziging voor de periode na 1 augustus 2007 door te voeren in artikel 38a van het Brra, zoals dat luidde op 30 juni 2010.
Artikel 8e van het Brra betreft de situatie dat een rechterlijk ambtenaar zowel van de PAS-regeling uit artikel 8d Brra als van de terugtredingsregeling uit artikel 6 Brra van het Brra gebruik maakt. In artikel 8e van het Brra is thans verwerkt dat bij ziekte van de rechterlijk ambtenaar de korting wordt verlaagd naar 70% van de oorspronkelijke inhouding op het moment dat ook het inkomen van de rechterlijk ambtenaar daalt naar 70% (zie artikel I, onderdeel S). Artikel 8e van het Brra heeft werking vanaf 1 juli 2010, zie het inwerkingtredingsbesluit bij het meergenoemde besluit van 1 juni 2010 (Stb. 225).
Artikel XVII van dit besluit strekt ertoe dezelfde aanpassing te regelen voor de periode vóór de inwerkingtreding van het Besluit van 1 juni 2010 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere besluiten in verband met de flexibilisering en verduidelijking alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding (Stb. 210), en de wijziging voor de periode na 1 augustus 2007 door te voeren in artikel 38da van het Brra, zoals dat luidde op 30 juni 2010.
Uit dit artikel blijkt wanneer de diverse wijzigingen hun werking verkrijgen. De diverse data vloeien logisch voort uit de in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst neergelegde afspraken of zijn verklaard in de toelichting bij de desbetreffende artikelen of onderdelen van artikelen.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2011-25.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.