36 577 Wijziging van de Wet hersteloperatie toeslagen en van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen, houdende aanpassingen in de hersteloperatie toeslagen van bepaalde termijnen, van de peildatum voor brede ondersteuning voor gedupeerden in het buitenland en van de nabestaandenregeling (Wet aanpassing termijnen en nabestaandenregeling hersteloperatie toeslagen)

Nr. 8 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 11 september 2024

Inhoudsopgave

I.

ALGEMEEN

1

1.1.

Mogelijke beleidsalternatieven

4

2.

De termijn voor het doen van een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor aanvrager van kinderopvangtoeslag

6

3.

Aanpassing van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift

8

4.

Aanpassing van de regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerden

12

5.

Peildatum brede ondersteuning ouders in het buitenland

15

6.

Grondslag voor commissies bij de uitvoering van de aanvullende regelingen

16

7.

Budgettaire aspecten

17

8.

Uitvoerders

18

8.1.

Dienst Toeslagen

18

8.2.

Commissie werkelijke schade (CWS)

19

8.3.

Ondersteuningsteam ouders in het buitenland (OTB)

19

9.

Doenbaarheid van de maatregelen

20

10.

Adviesorganen

20

10.1.

Raad voor rechtsbijstand

20

I. ALGEMEEN

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de PVV, de VVD, NSC, GroenLinks-PvdA, D66, het CDA en de SGP. De vragen van diverse fracties van uw Kamer inzake het wetsvoorstel, en een aantal belangrijke ontwikkelingen rondom de hersteloperatie toeslagen, hebben het kabinet ertoe gebracht het wetsvoorstel bij nota van wijziging aan te passen. Het kabinet kiest ervoor om de beslistermijn voor de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade niet meer te verlengen naar maximaal twaalf maanden, met de mogelijkheid om die termijn met maximaal twaalf maanden te verlengen. Dit betekent dat de huidige beslistermijn van maximaal zes maanden, met een verlengingsmogelijkheid van maximaal zes maanden blijft bestaan. Hierna wordt dit besluit toegelicht.

Tot op heden lukt het helaas niet om ouders die via de bestuursrechtelijke route een aanvraag indienden voor aanvullende compensatie van de werkelijke schade, binnen de wettelijke termijn van zes maanden – eenmalig te verlengen met maximaal zes maanden – een beschikking te geven. Het kabinet zet daarom al geruime tijd in op enerzijds versnelling van de afhandeling van aanvragen door de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade (CWS), en anderzijds op het verlichten van de druk op de CWS door alternatieve schaderoutes in te richten.

Op 16 juli 2024 is een dienstverleningsovereenkomst gesloten met de Stichting (Gelijk)waardig Herstel (SGH), waarmee een grote groep gedupeerden de mogelijkheid heeft gekregen om op een vereenvoudigde wijze aanvullende compensatie te krijgen voor werkelijke schade. De verwachting is dat een groot deel van de ouders die nu nog in de wachtrij staan bij de CWS, of ouders die zich daar in de toekomst zouden hebben aangemeld, niet meer door de CWS maar via de alternatieve schaderoute, uitgevoerd door SGH, geholpen zal worden om hun financieel herstel af te ronden. Daarmee zal de druk op de CWS aanzienlijk afnemen, al blijft er een aanzienlijke groep ouders over die (nog) niet de route van de SGH kunnen of willen bewandelen. Mede om de druk op de CWS verder te verlichten wordt momenteel gewerkt aan opschaling van de Regieroute VSO, en worden voorbereidingen getroffen voor de introductie van een digitale schaderoute.

Tegelijkertijd blijft het kabinet volop inzetten op het versnellen van de afhandeling door de CWS. Er blijft immers nog steeds een groep ouders die ervoor zal kiezen om hun aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade via de CWS te laten afhandelen. Dit kan zijn omdat zij schadeposten hebben die zich niet lenen voor vergoeding door de SGH (zoals medische gevolgschade, omdat zij vinden dat een meer fijnmazige aanpak beter bij hun situatie past of omdat zij op dit moment nog niet terecht kunnen bij de SGH-route omdat zij (nog) niet binnen de aanmeldingscriteria vallen. Uw Kamer is met de brief van de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane van 31 mei 20241 geïnformeerd dat het kabinet met de CWS afspraken heeft gemaakt om het aantal adviezen dat de CWS vaststelt te laten groeien. In haar plan van aanpak spreekt de CWS de wens uit grondig te vernieuwen door aan de ene kant de eigen beleidskaders te heroverwegen ten opzichte van ruimhartigheid en aan de andere kant door organisatorische maatregelen te nemen om de productiesnelheid te verhogen.2

In het onderhavige wetsvoorstel, zoals dat luidde op het moment van indiening bij uw Kamer op 18 juni 2024, werd voorgesteld om de beslistermijnen op aanvragen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade te verlengen. Met de grote stappen die met de opschaling van de SGH-route, de opschaling van de Regieroute VSO en de ontwikkeling van de digitale schaderoute zijn gezet om de druk op de CWS te verlichten en de voortdurende inzet om de afhandeling bij de CWS te versnellen, vindt het kabinet het noodzakelijk noch wenselijk om de beslistermijn op aanvragen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade aan te passen. Voor ouders die zich aanmelden voor een alternatieve schaderoute geldt immers dat de wettelijke beslistermijn voor hun aanvraag wordt opgeschort. De beslistermijn van deze ouders start weer op het moment dat onverhoopt geen vaststellingsovereenkomst zou worden gesloten. Met betrekking tot de ouders die nog wel de CWS-route willen volgen, geldt dat nog niet met zekerheid te zeggen is tot welke doorlooptijd de nieuw ontstane situatie gaat leiden en of de verbeteringen voldoende zullen zijn om aanvragen binnen de wettelijke beslistermijn af te handelen. De keuze om de beslistermijn niet aan te passen is daarmee een dilemma, want het brengt het risico met zich dat de huidige termijnen toch niet toereikend zijn. Het kabinet wil echter voorkomen dat er op voorhand ruimere termijnen worden ingesteld dan nodig zullen zijn.

De nota van wijziging die met deze nota bij uw Kamer aan uw Kamer is aangeboden past het wetsvoorstel op zo’n manier aan dat de beslistermijn op aanvragen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade ongewijzigd blijft met een duur van zes maanden, maximaal te verlengen met zes maanden. Met deze wijziging zijn over dit onderwerp gestelde vragen niet meer aan de orde. Om deze reden worden die vragen niet beantwoord.

Hierna wordt bij de beantwoording van de overige vragen zo veel mogelijk de volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat gelijkluidende of in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.

De leden van de fractie van NSC vragen een reflectie op hoe het komt dat het voorliggende wetsvoorstel nu behandeld moet worden. Deze leden geven aan dat de termijnen worden verlengd naar jaren, terwijl de meeste gedupeerden binnen weken in de ellende zaten. Hierboven is toegelicht dat de aanpassing van de beslistermijn op aanvragen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade niet langer onderdeel is van dit wetsvoorstel. Een ander onderdeel van het wetsvoorstel ziet op noodzakelijke aanpassingen in de nabestaandenregeling om deze na de aanpassingen door het gewijzigde amendement Leijten3 weer uitvoerbaar te maken. Nabestaanden van overleden gedupeerden wachten al lange tijd voor zij een start kunnen maken met het herstel, waardoor spoedige behandeling van het wetsvoorstel gewenst is.

De leden van de fractie van NSC vragen expliciet aan te geven hoe de voorgestelde wijzigingen zich verhouden tot de Grondwet en het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), meer in het bijzonder artikel 17 Grondwet en artikel 6 EVRM. De leden vragen zich af of er is gewaarschuwd voor grondwettelijke bezwaren bij het voorliggende wetsvoorstel en vragen om de ambtelijke adviezen van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Justitie en Veiligheid die betrekking hebben op de grondwettelijke aspecten als bijlage bij de antwoorden mee te sturen.

Het kabinet acht het voorliggende wetsvoorstel in lijn met de genoemde artikelen van de Grondwet en het EVRM. Het oorspronkelijke voorstel dat voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State aanhangig is gemaakt, bevatte, anders dan het voorliggende voorstel, een verlenging van de termijnen voor het beslissen op aanvragen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade en op bezwaar en een aanpassing van lopende beslistermijnen. De bijbehorende versie van de memorie van toelichting bevatte passages over de verhouding van deze onderdelen van het wetsvoorstel tot het hogere recht. Uit ambtelijke adviezen en het advies van de Afdeling bleek evenwel dat de aanpassing van de beslistermijn op bezwaar en de bijbehorende toelichting zich slecht verhield tot het recht op een besluit binnen een redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, artikel 17, eerste lid, Grondwet en het rechtszekerheidsbeginsel. Uit de adviezen die bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel zijn ingewonnen, blijkt dat de redelijke termijn voor afdoening van geschillen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM en artikel 17, eerste lid, Grondwet aanvangt op het moment dat tegen de beslissing op de eerste aanvraag bezwaar is gemaakt. De daaraan voorafgaande fase, waarin op een aanvraag wordt besloten, valt buiten het bereik van de door het EVRM en de Grondwet geboden aanspraak op een redelijke termijn voor de afdoening van geschillen. Deze adviezen zijn betrokken in de integrale afwegingen die op meerdere momenten in het voorbereidingstraject zijn gemaakt. Uiteindelijk heeft het kabinet besloten niet langer voor te stellen om de diverse beslistermijnen aan te passen. De verschillende ambtelijke adviezen met betrekking tot deze keuze zijn als bijlage bij deze nota naar aanleiding van het verslag gevoegd4.

1.1. Mogelijke beleidsalternatieven

De leden van de fractie van de VVD lezen dat een aanzienlijke groep vermoedelijk niet-gedupeerde ouders versneld een integrale beoordeling krijgen waardoor de wachtrij voor andere ouders kleiner wordt. Deze leden vragen hoe groot de afname in wachttijd voor ouders naar inschatting is. Een van de versnellingsmaatregelen die de Uitvoeringsorganisatie Hersteloperatie Toeslagen (UHT) heeft getroffen is dat met extra personele capaciteit versnelde integrale beoordelingen plaatsvinden voor een groep aanvragers waarvan op basis van de eerste toets de inschatting is dat zij niet zijn gedupeerd. Hierdoor wordt meer voortgang gemaakt bij de integrale beoordelingen van ouders die wel als gedupeerd zijn aangemerkt in de eerste toets. Hoeveel versnelling dit oplevert, valt niet te zeggen, omdat meerdere variabelen hierop van invloed zijn. Naast het aantal aanmeldingen, dat varieert in de tijd, is dit bijvoorbeeld ook afhankelijk van aanvragen die voorrang krijgen, zoals urgente casussen en beroepen niet tijdig beslissen.

De leden van de fractie van de VVD vragen onder welke voorwaarden een schikkingsvoorstel zal worden gedaan wanneer in bezwaar wordt gegaan. Ook vragen zij onder welke omstandigheden een schikkingsvoorstel logisch is en hoe wordt voorkomen dat personen in bezwaar gaan met als enkel doel het krijgen van een schikkingsvoorstel. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor een gestandaardiseerd schikkingsvoorstel zijn dat er sprake dient te zijn van een toekennende beschikking op de integrale beoordeling. Het moet dus gaan om een ouder die gedupeerd is, het bezwaar dient te zijn ingediend vóór 1 juni 2024 en de Dienst Toeslagen heeft op 1 september 2024 nog geen beslissing op bezwaar genomen. Ouders die na 1 juni 2024 bezwaar maken komen dus niet in aanmerking voor het gestandaardiseerde schikkingsvoorstel. Op deze manier wordt voorkomen dat personen enkel omwille van het schikkingsvoorstel in bezwaar gaan.

De leden van de fractie van NSC lezen dat op diverse manieren wordt ingezet op het versnellen van bezwaarafhandeling, onder andere door pogingen de instroom van bezwaren te verlagen. Daarbij worden onder andere genoemd het geven van betere uitleg aan ouders over hun beschikking, de zienswijzemogelijkheid voor de definitieve beschikking en alternatieve afhandeling zoals mediation. Deze leden vragen of dit op heden succesvol verloopt. Het blijkt in de praktijk dat deze inzet succesvol verloopt. Ouders geven aan dat de nieuwe mogelijkheden in een behoefte voorzien en het bezwaarpercentage lijkt in de afgelopen maanden licht te dalen. Over deze trend kunnen echter nog geen definitieve uitspraken worden gedaan, omdat ouders in veel gevallen nog in bezwaar kunnen gaan tegen beschikkingen. Tegen beschikkingen van voor 2024 kan immers nog tot het einde van dit jaar bezwaar worden gemaakt. Tegen beschikkingen uit 2024 die zijn bekendgemaakt voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Beleid procesrecht hersteloperatie toeslagen5 kan binnen één jaar na bekendmaking van de beschikking bezwaar worden gemaakt. Mogelijke positieve effecten van de genoemde maatregelen op het percentage ouders dat zich genoodzaakt ziet om in bezwaar te gaan, worden dus pas in de loop van de tijd in volle omvang zichtbaar.

De leden van de fractie van NSC vragen of het kabinet zicht heeft op de ervaringen van ouders en of hierop een toelichting gegeven kan worden. UHT doet elk kwartaal onderzoek naar de beleving van ouders omtrent de integrale beoordeling. Daarbij wordt gevraagd hoe ouders het contact met hun persoonlijk zaakbehandelaar hebben ervaren, hoe ouders het proces als geheel hebben ervaren, maar ook of hun zaak voor het gevoel van de ouders financieel en emotioneel afgerond voelt. Uit het laatste onderzoek onder circa 200 ouders, komt naar voren dat 80 tot 90 procent tevreden is met hun persoonlijk zaakbehandelaar op het gebied van samenwerken, zorgvuldigheid, betrouwbaarheid en menselijke maat. Ook vindt eenzelfde percentage ouders dat ze goede uitleg kregen over de uitkomst van de beoordeling. Daarnaast geven meer ouders aan geen aanvullende actie naar aanleiding van de beschikking te overwegen, waaronder het indienen van een bezwaar. Tot slot geeft een groot deel van de ouders aan dat hun financieel en emotioneel herstel naar tevredenheid is afgerond. Hierop is sinds vorig jaar een stijgende lijn te zien. Er blijven daarbij wel grote verschillen tussen erkend gedupeerden en aanvragers die niet als gedupeerden zijn erkend.

De leden van de fractie van het CDA willen weten wat de maatregelen uit een pakket van deels meer onconventionele maatregelen zijn en willen de garantie dat deze rechten van ouders niet inperken. Er wordt doorlopend gekeken naar maatregelen om de afhandeling van bezwaren te versnellen zonder afbreuk te doen aan de rechtsbescherming voor ouders. De deels onconventionele maatregelen die in de voortgangsrapportage (VGR) januari tot en met april 2024 worden genoemd zijn maatregelen om de instroom te beperken, processen te versnellen en de capaciteit verder te verhogen.6

Om de instroom te beperken is gekeken naar andere hersteloperaties, waaruit het afdoen van bezwaren door middel van een schikkingsvoorstel als effectieve maatregel naar voren is gekomen. Dit kan voor ouders een snellere oplossing bieden, waardoor andere ouders sneller kunnen worden geholpen. Om de processen te versnellen wordt beter gestuurd op termijnen, zodat de voortgang van de bezwaarafhandeling beter kan worden bewaakt. Daartoe is het Beleid procesrecht herstel toeslagen gepubliceerd, zoals aangekondigd in genoemde VGR.7 Hierbij is vanzelfsprekend gekeken naar termijnen die ook voor ouders en hun gemachtigden redelijk zijn. Er worden duidelijke en haalbare termijnen gehanteerd, waarmee geen afbreuk wordt gedaan aan de rechtsbescherming. Om de capaciteit verder te vergroten wordt gewerkt aan het door middel van «hybride insourcing» uitbesteden van de behandeling van specifieke groepen bezwaren. De insourcing vindt plaats onder resultaatverplichting, waarvan naast de doorlooptijd ook onder meer de juridische correctheid en de ouderbeleving onderdeel uitmaken. De verschillende prestatie-indicatoren worden door UHT gemonitord, met het oog op onder andere kwaliteit en uniformiteit.

Verder vragen de leden van de fractie van het CDA hoe het staat met de uitvoering van motie Stultiens en Inge van Dijk8, of al in overleg is getreden met de Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen (BAC) en of oplossingen zijn gevonden voor situaties waarin de inperking van de BAC leidt tot nadelige gevolgen voor de gedupeerde ouders. In de VGR over de periode januari tot en met april 2024 is opgenomen hoe aan deze motie invulling is gegeven. Er bestaat regulier overleg tussen de BAC en het Ministerie van Financiën waarin ook de gerichtere inzet van deze commissie aan de orde komt. Op dit moment handelt UHT bezwaren af van ouders waarbij deze ouders op grond van de instellingsregeling BAC het laatste woord hebben over het antwoord op de vraag of zij langs de BAC willen. Gelet op dat uitgangspunt is van nadelige gevolgen voor gedupeerde ouders geen sprake. UHT analyseert de adviezen van de BAC en hoe daar opvolging aan wordt gegeven. Als er sprake is van een advieslijn op basis waarvan de uitkomst een bezwaargrond zich evident laat voorspellen, dan publiceert UHT deze lijnen op haar website. UHT monitort deze lijnen en actualiseert deze waar nodig.

De leden van de fractie van het CDA vragen daarnaast hoe het staat met de inspanningen om het zienswijzegesprek tijdens de integrale beoordeling beter in te richten en daarmee bezwaren te voorkomen. Er zijn verschillende stappen gezet om de zienswijze beter in te richten. De werkwijze bij de integrale beoordeling is dat met ouders in een gesprek de uitslag van de integrale beoordeling wordt besproken. Deze uitkomst krijgen zij ook schriftelijk: de vooraankondiging. Ouders kunnen een zienswijze geven op deze vooraankondiging en UHT bekijkt deze zienswijze voordat een ouder een definitieve beschikking krijgt. Daarnaast zijn maatregelen getroffen om het informeren van en afstemmen met ouders tijdens de integrale beoordeling te verbeteren. Zo wordt bijvoorbeeld eerder en beter informatie gedeeld en zijn persoonlijk zaakbehandelaars getraind om de compensatieberekening, een belangrijk onderdeel van de beschikking, beter uit te leggen. Deze maatregelen kunnen zowel een bijdrage leveren aan het voorkomen van bezwaren als aan hoe de ouder de integrale beoordeling ervaart.

2. De termijn voor het doen van een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor aanvrager van kinderopvangtoeslag

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen om toe te lichten in hoeverre de huidige deadline van 1 januari 2024 voor het doen van een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade wordt nageleefd. Daarbij vragen zij of het klopt dat gedupeerde ouders van wie de integrale beoordeling vóór 1 juli 2023 is vast komen te staan op dit moment geen aanvraag kunnen doen voor aanvullende compensatie, maar na inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel (indien dat vóór 1 januari 2025 is) wel. Bij de aankondiging van de verlenging van de termijn voor aanvragen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade in oktober 20239 is meegedeeld dat de nieuwe termijn in de praktijk al toegepast zou worden, vooruitlopend op de aanpassing van de wet. Ouders met een integrale beoordeling van vóór 1 juli 2023 hebben dus ook na de voormalige deadline een aanvraag kunnen indienen en deze worden in behandeling genomen.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen wanneer wordt verwacht dat het voorliggende wetsvoorstel in werking treedt. Het kabinet hoopt zo spoedig mogelijk. Het uitgangspunt is dat het grotendeels de dag na publicatie in het Staatsblad in werking zal treden. Het kabinet heeft uw Kamer in de aanbiedingsbrief bij het onderhavige wetsvoorstel verzocht om het spoedig te behandelen, zodat nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag zo snel mogelijk kunnen worden geholpen.10 Het is aan uw Kamer en aan de Eerste Kamer om te bepalen of u hiermee instemt.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen in hoeverre wordt verwacht dat deze maatregel zal leiden tot meer gedupeerden die een aanvraag doen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Op dit moment is er geen reden om aan te nemen dat de verruiming van de aanmeldtermijn voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade zal leiden tot meer aanvragen. Ook onder de oude aanmeldtermijn gold voor veel ouders dat zij nog niet of minder dan een half jaar geleden een beschikking op hun integrale beoordeling hadden ontvangen, waardoor de groep potentiële aanvragers groot was.

De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet kan aangeven in hoeverre door het verlengen van bovenstaande termijn de druk op de hersteloperatie wordt verminderd en of wordt verwacht dat het verlengen van de termijn ervoor zorgt dat de totale duur van de hersteloperatie langer wordt. De verlenging van de aanvraagtermijn en het hierop vooruitlopen in de praktijk beoogde te voorkomen dat er eind 2023 een grote piek aan aanvragen zou binnenkomen van ouders die nog niet konden afwegen of zij wellicht beter geholpen zouden kunnen worden in de SGH-route en uit voorzorg alvast een aanvraag zouden doen voor de bestuursrechtelijke schaderoute. Deze piek zou vervolgens een jaar later hebben kunnen leiden tot versterking van de dynamiek rondom beroepen niet tijdig beslissen. Meer ruimte voor ouders om te komen tot een afweging en een betere spreiding van aanvragen heeft deze extra druk op de hersteloperatie weggenomen. Het is niet aan te geven of de verlenging van de aanvraagtermijn leidt tot een verlengde duur van de hersteloperatie. Het is ook denkbaar dat deze juist tot versnelling leidt.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe ouders geholpen worden bij de oriëntatie op de verschillende alternatieve schaderoutes. Naast publiek beschikbare informatie via onder andere de website van UHT, wordt gewerkt aan een centraal aanmeldportaal voor de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Ouders kunnen zich via dit portaal niet alleen aanmelden voor een schaderoute, maar ook informatie vinden over de verschillende routes aan de hand van een routewijzer. Het aanmeldportaal is naar verwachting per september 2024 in de lucht.

De leden van de fractie van NSC vragen waarom ervoor gekozen is om de aanmeldtermijn met twaalf maanden te verlengen en of met voldoende zekerheid te zeggen is dat twaalf maanden gedupeerde ouders genoeg ruimte biedt. De leden van de fractie van D66 vragen op basis waarvan het kabinet inschat dat vóór 1 januari 2025 voldoende helderheid zal bestaan over de verschillende schaderoutes. De leden van de fractie van D66 vragen of alternatieven zijn overwogen voor een wettelijk vastgelegde datum, zoals een datum die per beleidsbesluit ingevuld kan worden. Zij vragen daarnaast waarom de voorkeur is gegeven aan een vastgeprikte datum die wellicht in de toekomst weer met terugwerkende kracht aangepast moet worden, met grote onzekerheid als gevolg.

De voorgenomen wettelijke verlenging van de termijn voor het doen van een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade van 1 januari 2024 naar 1 januari 2025 leidt tot duidelijkheid en coulance voor alle gedupeerden. Voor een groot deel van de gedupeerden zou deze termijn zonder deze wetswijziging immers al per 1 januari 2024 zijn verstreken. Bij het voorstel om te komen tot een aangepaste aanvraagtermijn voor aanvullende compensatie van werkelijke schade, heeft het kabinet gepoogd het midden te houden tussen enerzijds voldoende tijd voor de aanvragers om een afweging te maken, en anderzijds duidelijkheid voor de uitvoering met betrekking tot instroom van aanvragen. Hierbij speelt ook dat het kabinet een piek van aanvragen in een korte tijd wil voorkomen, omdat dat kan leiden tot langere wachttijden voor de aanvragers. Daarom is gekozen voor een verruiming van twaalf maanden. Een alternatief voor een wettelijk vastgestelde datum is niet overwogen. Als het kabinet aanleiding ziet om de uiterste aanvraagdatum aan te passen, zal het kabinet de Kamer daar vóór de volgende fase van de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel nader over informeren.

De leden van de fractie van het CDA vragen of de verruiming van de aanvullende schaderoutes tot 1 januari 2025 betekent dat ouders die al een schaderoute hebben doorlopen, zich kunnen melden voor een andere schaderoute. Het antwoord luidt ontkennend. Het onderhavige wetsvoorstel voorziet daar niet in.

3. Aanpassing van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen of het kabinet kan bevestigen dat bezwaren op beschikkingen genomen voor 1 juli 2024 uiterlijk tussen 31 december 2024 en 1 juli 2025 kunnen worden ingediend, afhankelijk van de dagtekening van de beschikking. In de bezwaarclausule die is opgenomen in de beschikking van iedere ouder staat welke termijn de ouder heeft vanaf dagtekening van de beschikking. Op basis van het met ingang van 10 juli 2024 in werking getreden11 Beleid procesrecht herstel toeslagen geldt een bezwaartermijn van zestien weken. Dat betreft de wettelijke termijn van zes weken en een coulancetermijn van tien weken. Voor beschikkingen waarin niet is gewezen op de coulanceperiode van tien weken12, geldt dat bezwaren in beginsel inhoudelijk worden behandeld, tenzij deze bezwaren onredelijk laat zijn ingediend. Een bezwaar wordt dan in ieder geval niet als onredelijk laat ingediend aangemerkt, indien het in 2024 is ingediend. Voor beschikkingen die zijn bekendgemaakt in 2024 geldt dat wanneer daarin nog de oude bezwaarclausule van zes weken is opgenomen zonder een verwijzing naar de coulanceperiode van tien weken, bezwaar kan worden gemaakt binnen een jaar volgend op de dagtekening van de beschikking. Tegen een beschikking met bijvoorbeeld dagtekening 9 juli 2024 dient dan dus vóór 9 juli 2025 bezwaar te worden gemaakt. Met betrekking tot een beschikking met een dagtekening van bijvoorbeeld 9 augustus 2024 heeft men zestien weken de tijd om een bezwaarschrift in te dienen.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen of het klopt dat bezwaren op beschikkingen die zijn genomen vóór 1 juli 2024 in veel gevallen later ingediend kunnen worden dan bezwaren op beschikkingen die na die datum zijn genomen. Ook vragen de leden toe te lichten waarom hiervoor is gekozen en of dit wordt beschouwd als een evenwichtige uitkomst.

Bezwaren tegen oude beschikkingen van vóór het op 10 juli 2024 in werking getreden Beleid procesrecht herstel toeslagen worden inderdaad anders behandeld dan bezwaren die onder het nieuwe beleid vallen, zoals eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag toegelicht. In de oude situatie gold als uitgangspunt dat termijnoverschrijdingen burgers niet werden tegengeworpen. In nieuwe gevallen, waarin op basis van aangepast beleid een ruimere termijn van zestien weken is gehanteerd, geldt dat uitgangspunt niet meer. De bezwaarclausules en de communicatie zijn daar ook op aangepast. In die gevallen is voor burgers duidelijk dat van hen gevraagd wordt binnen zestien weken bezwaar te maken. Daarbij wordt er ook op gewezen dat zij zonder inhoudelijke gronden bezwaar kunnen maken en op een later moment die gronden nog aan kunnen vullen. Dat geeft burgers ruim de tijd om bezwaar te maken, zo nodig door na de beschikking eerst nog rechtsbijstand te zoeken. Mocht er later dan na zestien weken bezwaar worden gemaakt, dan wordt steeds beoordeeld of er sprake is van een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding, zoals later in deze nota naar aanleiding van het verslag toegelicht. Gelet hierop meent het kabinet dat er sprake is van een evenwichtige uitkomst van het beleid.

Daarnaast vragen de leden van de fractie GroenLinks-PvdA waarom niet gekozen is de beleidsregels in voorliggend wetsvoorstel op te nemen. Een gedeelte van dit beleid, te weten de bezwaartermijn van zestien weken, wordt voorgesteld in het onderhavige wetsvoorstel. Voor die gevallen waarin vóór inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel bezwaartermijnen al zijn verstreken is er voor gekozen beleidsregels te formuleren. Deze beleidsregels vervangen de voorheen geldende vaste gedragslijn zoals gepubliceerd op de website van UHT om termijnoverschrijdingen nooit tegen te werpen. In het Beleid procesrecht hersteloperatie toeslagen wordt – onder meer – inzicht gegeven hoe wordt omgegaan met verschoonbare termijnoverschrijdingen. Dat leent zich niet voor opname in een wettelijke bepaling, omdat het gaat om de concrete en individuele toepassing van een reeds bestaande wettelijke bepaling. Evenmin lag het in de rede om belanghebbenden die al eerder een wettelijke bezwaartermijn hebben gehad opnieuw een wettelijke termijn te bieden om in bezwaar te gaan. In plaats daarvan is in beleid neergelegd tot wanneer een bezwaarschrift in ieder geval niet als onredelijk laat ingediend wordt beschouwd. In die gevallen wordt het bezwaarschrift dus in ieder geval in behandeling genomen.

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de verlengde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift betekent voor gedupeerden die toch langer dan zestien weken nodig hebben om een bezwaar in te dienen en of er coulance of uitzonderingssituaties mogelijk zijn. Ook vragen deze leden hier voorbeelden van te geven. De leden van de fractie van D66 vragen hoe zal worden omgegaan met bezwaarschriften die na zestien weken worden ingediend.

De termijn van zestien weken is een aanzienlijke verruiming ten opzichte van de gebruikelijke bezwaartermijn van zes weken. Het kabinet verwacht dat dat ruim voldoende tijd biedt voor belanghebbenden om in bezwaar te gaan. Daarbij moet worden bedacht dat een bezwaar ook zonder inhoudelijke gronden kan worden ingediend en op grond van het Beleid procesrecht herstel toeslagen worden belanghebbenden daar ook op gewezen. De individuele verschoonbaarheidstoets laat bovendien ruimte om belanghebbenden die niet eerder bezwaar in konden dienen, toch in dat bezwaar te ontvangen. Het eerder genoemde beleid noemt daarbij één voorbeeld dat wordt betrokken bij de verschoonbaarheid: als een ouder tijdens de integrale beoordeling een dossier vraagt en dat pas later ontvangt, wordt ouders de gelegenheid geboden na de ontvangst van dat dossier alsnog in bezwaar te gaan.

In overige situaties gaat het om de individuele merites van het geval. Het gaat op grond van de geldende jurisprudentie dan om bijzondere omstandigheden die de indiener van het bezwaarschrift betreffen. Hierbij valt in de eerste plaats te denken aan persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de indiener zelf, zoals psychisch onvermogen, ernstige ziekte of ongeval van de indiener of ziekte of overlijden van diens naasten en de zorgtaken die daarmee gepaard gaan. In de tweede plaats kan worden gedacht aan externe omstandigheden die voor overbelasting of stress bij de indiener zorgen, zoals een natuurramp, een besmettelijke dierziekte op het bedrijf of een brand in de woning of in een bedrijfspand. Overeenkomstig de uitgangspunten in de jurisprudentie13 geeft de Dienst Toeslagen de indiener daarbij zo nodig uitdrukkelijk voorlichting over de punten waarover deze nog bewijs van extra feiten en (bijzondere) omstandigheden zou moeten aanvoeren.

De leden van de fractie van de VVD vragen waarom is gekozen voor specifiek zestien weken, terwijl dit de tijd is die gedupeerden gemiddeld nodig hebben voor het opstellen van een bezwaarschrift. Tevens vragen deze leden of dit betekent dat veel gedupeerden belang hebben bij een langere termijn. In een overgrote meerderheid van de gevallen worden bezwaren binnen zestien weken ingediend. In een beperkt aantal gevallen zijn de termijnoverschrijdingen aanmerkelijk ruimer, sporadisch oplopend tot meer dan een jaar. Omdat termijnoverschrijdingen nooit werden tegengeworpen, was dit voor belanghebbenden ook geen prikkel om bezwaren binnen een bepaalde termijn in te dienen. Het kabinet vindt het wenselijk om een ruime, haalbare termijn te kiezen, waarover duidelijk wordt gecommuniceerd richting belanghebbenden. In die gevallen waarin het dan toch niet lukt om binnen de termijn bezwaar te maken, wordt met oog voor de individuele omstandigheden gekeken of er voor ouders toch nog een mogelijkheid is.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het kabinet de kritiek van de Nederlandse orde van advocaten (NovA) ziet dat een wetswijziging niet noodzakelijk is. De NovA geeft aan dat vanuit het oogpunt van de betrokken ouders geen sprake is van een probleem in de uitvoeringspraktijk dat noopt tot aanpassing van de Wht en dat het voorstel tot aanpassing van de bezwaartermijn naar zestien weken leidt tot een verminderd niveau van rechtsbescherming.14 De leden van de fractie van D66 vragen toe te lichten welk belang van gedupeerden wordt gediend met deze maatregel en welk belang van de uitvoering.

Zoals uiteengezet in de brief aan uw Kamer van 31 mei 202415 is ervoor gekozen om de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift te verlengen en vervolgens te handhaven. Het in voornoemde brief aangekondigde beleid is op 9 juli 2024 gepubliceerd in de Staatscourant (Beleid procesrecht herstel toeslagen).16 Op grond hiervan wordt in beschikkingen aan iedere ouder de geldende bezwaartermijn gecommuniceerd. Hiermee worden burgers geïnformeerd dat ze meer tijd hebben dan de gebruikelijke zes weken om bezwaar te maken, namelijk zestien weken.

Tegenover deze langere termijn staat dat er strikter gekeken gaat worden naar termijnoverschrijdingen dan tot op heden het geval was in de hersteloperatie toeslagen. Tot de inwerkingtreding van het aangepaste beleid werden die niet aan burgers tegengeworpen. Met het voortschrijden van de hersteloperatie bestond er aanleiding om te komen tot een meer gewogen beleid. Daarbij geldt wel dat bij overschrijding van de termijn van zestien weken steeds rekening wordt gehouden met verschoonbare termijnoverschrijdingen, zoals eerder in deze nota naar aanleiding van het verslag is toegelicht.

Door beter te sturen op termijnen, waaronder de bezwaartermijn, kan de voortgang van de hersteloperatie toeslagen beter worden gewaarborgd. Belanghebbenden weten daardoor binnen welke termijn zij een relevante vervolgstap moeten zetten en UHT kan beter inschatten in welke gevallen zij nog bezwaren heeft te verwachten. Dat draagt bij aan het kunnen nemen van gerichte maatregelen om de hersteloperatie te versnellen en verbeteren.

De leden van de fractie van NSC vragen of het kabinet de komende tijd wil bezien hoe de situatie verloopt onder de nieuwe regeling en wat de verhouding is tussen ontvankelijke en niet-ontvankelijke verzoeken. Aan dit verzoek voldoet het kabinet graag en zal dit monitoren en daarover telkens rapporteren in de VGR.

De leden van de fractie van NSC vragen of het kabinet bereid is de vaststelling van een wettelijke termijn van zestien weken te heroverwegen als in praktijk blijkt dat deze voor veel ouders te kort is. Het uitgangspunt is dat iedere belanghebbende de gelegenheid heeft om desgewenst bezwaar te maken. De verwachting is dat de termijn van zestien weken volstaat. Er kan maatwerk worden geleverd als belanghebbenden toch te laat bezwaar aantekenen, op basis van de eerder beschreven verschoonbare termijnoverschrijding. Dat maatwerk geeft ook de gelegenheid om het bezwaar van ouders die toch te laat bezwaar maken in behandeling te nemen als er een goede reden is voor het te laat indienen van het bezwaar.

De leden van de fractie van de VVD vragen of het gevolg van deze maatregel is, zoals de NovA opmerkt, dat de afhandelingstermijn van bezwaren hiermee in feite verlengd wordt omdat deze aanvangt na het einde van de bezwaartermijn. In de versie van het wetsvoorstel dat voor advies is voorgelegd aan de NovA was hiervan inderdaad sprake. Dit was het gevolg van de koppeling in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de beslistermijn op bezwaar aan de duur van de bezwaartermijn. In het onderhavige wetsvoorstel is dit naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State aangepast. Op grond van het onderhavige wetsvoorstel vangt de beslistermijn in afwijking van de Awb aan op het moment dat een ingediend bezwaarschrift door de Dienst Toeslagen is ontvangen, met dien verstande dat de beslistermijn niet eerder aanvangt dan zes weken na aanvang van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift. Een bezwaarschrift dat in de eerste zes weken van de bezwaartermijn wordt ingediend, leidt dus niet tot een eerdere start van de beslistermijn dan zes weken na de start van de bezwaartermijn. Dat is in lijn met de huidige situatie op grond van de Awb.

De leden van de fractie van D66 vragen toe te lichten welk belang van gedupeerden wordt gediend met deze maatregel en welk belang van de uitvoering. Door beter te sturen op termijnen, waaronder de bezwaartermijn, kan de voortgang van de hersteloperatie beter worden gewaarborgd. Belanghebbenden weten daardoor binnen welke termijn zij een relevante vervolgstap moeten zetten en UHT kan beter inschatten in welke gevallen zij nog bezwaren heeft te verwachten. Dat draagt bij aan het kunnen nemen van gerichte maatregelen om de hersteloperatie te versnellen en verbeteren.

4. Aanpassing van de regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerden

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen een inschatting te maken hoeveel mensen gebruik zullen gaan maken van de nabestaandenregeling. Daarnaast vragen deze leden naar een inschatting hoeveel daarvan een verzoek zullen doen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. In totaal zijn circa 450 overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag bij UHT bekend.17 Het aantal nabestaanden dat van de regeling gebruik gaat maken en daarbinnen een aanvraag zullen doen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade is moeilijk in te schatten. In veel gevallen zal nog beoordeeld worden of aannemelijk is dat de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag gedupeerd was, namelijk wanneer die beoordeling nog niet heeft plaatsgevonden voorafgaand aan diens overlijden. Naast de nabestaanden van circa 450 overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag die UHT in beeld heeft, bestaat de mogelijkheid voor andere nabestaanden van overleden (mogelijk) gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag om zich te melden.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen of nabestaanden ook bij de SGH terecht kunnen. De leden van de fractie van het CDA vragen waarom niet andere aanvullende schaderoutes openstaan voor de nabestaanden. Het uitgangspunt voor de nabestaanden is dat zij in aanmerking komen voor hetgeen de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag bij leven zou hebben ontvangen. Voor de compensatie van de werkelijke schade geldt dan ook in principe hetzelfde uitgangspunt. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat CWS verwacht dat het voor de nabestaanden moeilijk kan zijn om het verhaal van de overledene te vertellen en aannemelijk te maken. Het gevolg hiervan kan zijn dat er geen advies gegeven kan worden en dus geen aanvullende compensatie uitgekeerd. Het kabinet treedt met SGH over onder andere deze groep in overleg.

De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet verdere invulling kan geven aan de coördinerende rol van Dienst Toeslagen binnen de hersteloperatie en hoeveel extra capaciteit hiervoor nodig is. Daarnaast vragen deze leden hoe de coördinerende rol van Dienst Toeslagen in verhouding staat tot de personen werkzaam bij de ketenpartners en hoeveel persoonlijk zaakbehandelaars er voor de nabestaandenregeling naar verwachting nodig zijn. Verder willen zij weten of deze extra taak voor nog meer druk zorg op de Dienst Toeslagen en of deze extra coördinatietaak voor vertraging zorgt op andere onderdelen.

Voor de uitvoering van de nabestaandenregeling wordt bij UHT extra capaciteit ingezet, waardoor er geen sprake is van een verhoogde druk op Dienst Toeslagen of vertraging op andere onderdelen. Circa twintig persoonlijk zaakbehandelaars nabestaanden18 gaan zich bezighouden met de uitvoering van de regeling. Nabestaanden krijgen een persoonlijk zaakbehandelaar nabestaanden die hen bijstaat gedurende het herstelproces, waar nodig tot en met het moment dat de werkelijke schade is vastgesteld. De persoonlijk zaakbehandelaar nabestaanden ondersteunt de nabestaande bij het aanvragen en heeft goede contacten bij de ketenpartijen, zodat het proces soepel verloopt.

De leden van de fractie van NSC vragen hoelang het proces normaal gesproken duurt voor een nabestaande die gebruikmaakt van de nabestaandenregeling. De leden van de fractie van het CDA vragen daarnaast wat de kortst mogelijke periode is waarin een (herstel)proces door een nabestaande kan worden afgerond.

De doorlooptijd voor een nabestaande is afhankelijk van het aantal regelingen binnen de hersteloperatie toeslagen waarvoor een nabestaande in aanmerking komt, en de complexiteit van de situatie. De integrale beoordeling kan binnen enkele weken zijn afgerond. Als een nabestaande zich vervolgens meldt voor de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade kan de CWS een dossier in zesenhalve week afronden waarna de Dienst Toeslagen een besluit neemt. Als een nabestaande zich meldt voor de schuldenaanpak geldt voor Sociale Banken Nederland (SBN) een beslistermijn van zes maanden19, te verlengen met maximaal zes maanden.

Verder hebben de leden van de fractie van NSC gevraagd hoe lang het (herstel)proces in het uiterste geval gaat duren als iedere keer de wettelijke termijnen precies worden gehaald, dus inclusief werkelijke schade en beroep. Bijvoorbeeld als een nabestaande zich op 1 januari 2025 meldt. In onderstaande tabel staan alle termijnen waar rekening mee gehouden kan worden. Dit is exclusief beroep, omdat de termijn waarop beroep behandeld kan worden afhankelijk is van de doorlooptijd bij de rechtbank. De tabel heeft betrekking op de situatie waarin het totale proces de meeste tijd in beslag zou kunnen nemen. Dit is de situatie waarin de kinderen van overleden aanvragers in aanmerking komen voor de nabestaandenregeling en nog geen toekenning heeft plaatsgevonden aan de overleden aanvrager in het kader van de hersteloperatie toeslagen. Het kabinet benadrukt dat dit uiterste termijnen zijn en dat voor het overgrote deel van de nabestaanden het proces naar verwachting niet zo lang gaat duren.

Fase

Aanmeldtermijn

Termijn beschikking

Mogelijke verlenging termijn beschikking

Eerste toets en Integrale Beoordeling

6 maanden

6 maanden

6 maanden

Bezwaar integrale beoordeling

16 weken

6 weken

6 weken

Werkelijke schade

6 maanden

6 maanden

6 maanden

Bezwaar werkelijke schade

16 weken

6 weken

6 weken

De leden van de fractie van NSC merken op dat het erop lijkt dat de Dienst Toeslagen de nabestaandenregeling gaat uitvoeren en vragen waarom niet is gekozen voor de UHT. Het klopt dat in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om de Dienst Toeslagen aan te merken als bestuursorgaan dat (de coördinatie van) de nabestaandenregeling uitvoert. In de praktijk voert UHT de regeling uit. Die systematiek geldt voor alle onderdelen van de Wht die door UHT worden uitgevoerd. UHT is een onderdeel van de Dienst Toeslagen dat is opgericht om het herstel in het kader van de hersteloperatie toeslagen te verzorgen20. Aan de directeur van UHT is mandaat verleend voor het namens de Dienst Toeslagen nemen van besluiten ten aanzien van de wettelijke taken waarmee de Dienst Toeslagen is belast op grond van de Wht en besluiten op grond van de Awb die met deze wettelijke taken samenhangen. Aan bepaalde medewerkers van UHT is ondermandaat verleend.21

De leden van fractie van het CDA vragen op basis van welk dossier de processen van de nabestaandenregeling worden doorlopen en wat de verhouding is tussen het verhaal van de nabestaande en het aangelegde dossier. De beoordeling vindt plaats op basis van het verhaal van de overleden aanvrager (voor zover bekend), het verhaal van de nabestaande(n) en informatie uit de systemen van UHT. Hoe de verhouding hiertussen is, is afhankelijk van de individuele casus en de stand van zaken van de beoordeling van de aanvraag van de overleden aanvrager op het moment van overlijden.

De leden van de fractie van het CDA vragen naar de verwachting qua startdatum voor de CWS voor uitvoering van aanvragen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade door nabestaanden. De start van de uitvoering van de nabestaandenregeling hangt nauw samen met de inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel. Alle betrokken uitvoerders, inclusief de CWS, zullen na inwerkingtreding van de wet starten met de uitvoering van de regeling.

De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de ervaringen bij SGH met de werkwijze van «het verhaal doen» wordt overgenomen bij de route via de CWS. Allereerst geldt dat ouders die hun feitenrelaas bij SGH opstellen, maar later toch besluiten af te zien van een vaststellingsovereenkomst, eigenaar blijven van het feitenrelaas en dit desgewenst kunnen delen met de CWS. Wel is het zo dat de meer precieze methodiek van de CWS informatie kan vereisen die niet meteen voorhanden is op basis van het feitenrelaas dat met SGH is opgesteld.

Wat betreft ouders die geen feitenrelaas hebben opgesteld via de SGH-route en zich melden bij de CWS is uw Kamer met de brief van de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane van 31 mei 202422 geïnformeerd dat het proces bij de CWS voortaan start met het voeren van een intakegesprek tussen de ouder, de behandelend secretaris en een vaste gespreksleider, als vertrekpunt voor het schrijven van het advies. Naar aanleiding van de toezegging aan uw Kamer op 13 juni 2024 zal het kabinet blijven stimuleren dat er regelmatig overleg plaatsvindt tussen verschillende betrokken partijen van de verschillende schaderoutes om zodoende van elkaar te kunnen leren.23

De leden van de fractie van het CDA vragen om nader toe te lichten waarom de BAC geen rol heeft in de bezwaren van nabestaanden en of het klopt dat deze situatie onder paragraaf 6 van het voorliggende wetsvoorstel wordt opgelost.

In paragraaf 6 van de memorie van toelichting van het wetsvoorstel wordt nader toegelicht wat de rollen van de commissies in de hersteloperatie toeslagen zijn en stelt het kabinet voor om een wettelijke grondslag te introduceren voor het instellen van commissies in het kader van onder meer de nabestaandenregeling. Hiermee wordt het dus mogelijk gemaakt dat de BAC een rol kan krijgen met betrekking tot de nabestaandenregeling. De precieze rol en taken in de verschillende regelingen zal nog worden bepaald en opgenomen in de instellingsregelingen van de betreffende commissies.

5. Peildatum brede ondersteuning ouders in het buitenland

De leden van de fractie van de VVD vragen op basis van welke gegevens de nieuwe peildatum tot stand is gekomen en welke afwegingen zijn gemaakt in de peildatumbepaling. De peildatum veronderstelt een zeker causaal verband tussen de problemen met de kinderopvangtoeslag en het vertrek naar het buitenland, zonder dat hierop in de uitvoering op wordt getoetst. In de praktijk is gebleken dat na de aanvankelijke peildatum van 7 juli 2020 nog enkele tientallen gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en hun gezin zijn vertrokken naar het buitenland vanwege de problemen met de kinderopvangtoeslag. Dit is duidelijk geworden naar aanleiding van signalen hierover van ouders zelf en via ketenpartners (UHT, gemeenten en het Ondersteuningsteam voor ouders in het buitenland (OTB)). In 2021 is de brede ondersteuning door gemeenten aan ouders in Nederland en informatievoorziening hierover goed op gang gekomen. In combinatie met de herstelregelingen die eind 2021 bestonden en het zicht dat er toen was op het starten van de schuldenaanpak is het onwaarschijnlijk dat ouders na 31 december 2021 (de voorgestelde nieuwe peildatum) nog de noodzaak voelden te verhuizen vanwege de toeslagenproblematiek. Daarom is er gekozen voor deze nieuwe datum.

Bij de bepaling van een nieuwe peildatum is de inzet geweest om ouders en gezinnen voor wie de problemen met de kinderopvangtoeslag een rol hebben gespeeld bij een vertrek naar het buitenland, te kunnen helpen met brede ondersteuning. Er is gekeken naar een peildatum die aansluit op de beschikbaarheid van hulp en herstelregelingen in Nederland en naar doelmatigheid. Er zijn gedupeerden die inmiddels in het buitenland wonen maar bij wie het vertrek niet te maken heeft met de toeslagenproblematiek. Ook is er het besef dat een voorziening als deze niet onbeperkt beschikbaar kan zijn voor mensen in het buitenland, omdat de Nederlandse overheid daar geen formele verantwoordelijkheid en bevoegdheid heeft. Er is gekeken naar een nieuwe afbakening die hier zo goed mogelijk bij aansluit.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe groot de kans is dat er alsnog gedupeerde ouders in het buitenland pas na deze datum naar het buitenland zijn vertrokken, en hoe in een dergelijke – wellicht uitzonderlijke – situatie deze ouders toch kunnen worden ondersteund. Er zijn gedupeerde ouders na de voorgestelde peildatum vertrokken naar het buitenland, maar hun vertrek heeft vaak geen (direct) verband met de problematiek met de kinderopvangtoeslag en daarvoor is deze regeling niet bedoeld. Een groot deel van hen is vertrokken na afronding van de eerste toets of de integrale beoordeling. Deze mensen konden in Nederland een beroep doen op herstelmaatregelen en op brede ondersteuning van de gemeente in Nederland. De voorgestelde wetswijziging biedt voldoende basis om de gedupeerden die in Nederland geen ondersteuning konden krijgen te helpen. Als er sprake is van een onbillijke, onvoorziene situatie die niet voor rekening van de ouder kan worden gelaten waarin het toch noodzakelijk blijkt dat OTB de ouder ondersteunt omdat dit past bij de doelstellingen van de hersteloperatie, dan kan de hardheidsclausule toegepast worden.

6. Grondslag voor commissies bij de uitvoering van de aanvullende regelingen

De leden van de fractie van de VVD vragen of het kabinet voorbeelden kan geven van gevallen waarin de Dienst Toeslagen zelf bezwaren af kan doen zonder deze ter advisering voor te leggen aan de BAC. Ook vragen deze leden welke criteria in deze beslissing worden gehanteerd en of deze speciale afhandeling door de Dienst Toeslagen wordt gecommuniceerd. In de Instellingsregeling bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen is een aantal gronden opgenomen om bezwaren niet aan de BAC te hoeven voorleggen.24 Deze gronden gaan ervan uit dat de uitkomst geen andere is dan als het bezwaar wel zou zijn voorgelegd aan de BAC. Dat ziet om te beginnen op de situatie dat een bezwaar kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is. Daarnaast kan voorleggen aan de BAC achterwege blijven als volledig tegemoetgekomen wordt aan het bezwaar of er sprake is van instemming van de ouder. Tot slot kan een bezwaar zonder BAC worden afgedaan als het bezwaar en de motivering ervan naar het oordeel van de Dienst Toeslagen evident in lijn zijn met eerdere adviezen van de adviescommissie. UHT publiceert de opvolging van de advieslijnen van de BAC op haar website, zodat voor alle betrokkenen te vinden is hoe de Dienst Toeslagen daar invulling aan geeft.

Ouders worden steeds in staat gesteld te reageren op een voorgenomen afdoening van het bezwaar zonder BAC. Dat volgt uit de Instellingsregeling bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen en is opgenomen in artikel 3.8 van het Beleid procesrecht herstel toeslagen. In aanvulling daarop geldt dat ouders worden gewezen op het overgangsrecht als zij voor 26 oktober 2023 bezwaar hebben ingediend. In dat geval houden zij het recht hun zaak ter advisering aan de BAC voor te leggen, ook als een van bovengenoemde uitzonderingsgronden van toepassing is.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel fte benodigd zijn als de Dienst Toeslagen de uitvoering van de werkelijke schaderegeling voor nabestaanden en ex-partners gaat vervullen. Ook vragen zij hoe zich dit verhoudt tot het al toenemend personeelstekort bij Dienst Toeslagen en hoe er wordt voorkomen dat deze tekorten zullen zorgen voor uitgestelde schaderegelingen.

De schaderegeling voor ex-partners zal voor wat betreft de bestuursrechtelijke route belegd worden bij Dienst Toeslagen met de CWS als adviseur. In de uitvoeringstoets25 van Dienst Toeslagen is aangegeven dat hiervoor naar verwachting ongeveer 85 fte bij UHT nodig is, waarbij ervan wordt uitgegaan dat er voor ex-partners ook een alternatieve route beschikbaar zal zijn naast de CWS.

Voor de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade in de nabestaandenregeling staat in de uitvoeringstoets van de Dienst Toeslagen dat de beoordeling van de werkelijke schade niet door UHT geschiedt (maar door een andere partij). Daarom is in deze uitvoeringstoets geen inschatting gegeven van het benodigd aantal extra fte bij UHT hiervoor. Ook is daarin aangegeven dat de Dienst Toeslagen na advisering over werkelijke schade de definitieve beschikking blijft vaststellen conform het reguliere proces. De inwerkingtreding van de bestuursrechtelijke schaderegelingen zal uiteraard worden afgestemd op de capaciteit bij de Dienst Toeslagen en de CWS, waarbij er rekening moet worden gehouden met de impact op andere regelingen.

De leden van de fractie van de VVD vragen wanneer en door wie de nadere afweging wordt gemaakt over de inzet van de commissies bij de uitvoering van de aanvullende regelingen en welke partijen en instanties daarbij betrokken zijn. Het bepalen van de inzet van de commissies wordt in overleg tussen het kabinet, UHT en de commissies gedaan. Voor de nabestaandenregeling wordt een brede grondslag voorgesteld voor het instellen van commissies. Voor de kindregeling en de ex-partnerregeling geldt dat wordt voorgesteld dat de commissies een rol kunnen krijgen voor zover sprake is van een toetsing op gedupeerdheid van de aanvrager van kinderopvangtoeslag die is overleden. Voor de ex-partnerregeling geldt verder dat er in het wetsvoorstel een grondslag is opgenomen met betrekking tot de regeling voor werkelijke schade, zodat de CWS kan worden ingeschakeld. Op basis daarvan zal een nadere invulling aan de taken van de commissies worden gegeven.

7. Budgettaire aspecten

De leden van de fractie van de PVV vragen om de stelling nader toe te lichten dat budgettaire aspecten geen enkele rol hebben gespeeld bij de voorstellen in het onderhavige wetsvoorstel en de budgettaire aspecten alsnog waar mogelijk te kwantificeren. Het kabinet had oorspronkelijk een aanpassing in de beslistermijnen voorgesteld waarbij het mogelijk was dat zich daarbij ook een financiële meevaller zou voordoen. Hierbij gold dat een mogelijke besparing niet drijfveer was voor de voorgestelde aanpassing maar het belang van de gedupeerde ouders.

De aanpassing van de aanvraagtermijn voor aanvullende compensatie van werkelijke schade leidt naar verwachting enerzijds tot een betere spreiding van de aanmeldingen en daarmee tot minder ingebrekestellingen en beroepen niet tijdig beslissen en anderzijds tot meer aanmeldingen. De raming voor de aanvullende schaderoutes is recent integraal herzien. De budgettaire effecten die direct gekoppeld zijn aan de aangepaste aanvraagtermijn voor werkelijke schade zijn daarin niet op zichzelf te kwantificeren.

De leden van de fractie van de VVD vragen of de IV-capaciteit (Informatievoorziening) voor de nabestaandenregeling beschikbaar is, wanneer deze werkzaamheden zijn ingepland en of deze werkzaamheden tijdig zijn ingepland voor de inwerkingtreding van de regeling. De voorbereiding op de uitvoering van de nabestaandenregeling loopt tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in het parlement door. Een van de onderdelen hiervan is de IV, waarvoor capaciteit beschikbaar is bij de Dienst Toeslagen. De voorbereidende werkzaamheden worden naar verwachting dit najaar afgerond, zodat gestart kan worden als en zodra de regeling door het parlement is aanvaard.

8. Uitvoerders

8.1. Dienst Toeslagen

De leden van de fracties van het CDA en de VVD vragen naar de status van de schaderegeling voor ex-partners en wanneer deze zal worden uitgevoerd. Voorts vragen de leden van de fractie van de VVD hoeveel fte er op dit moment beschikbaar is bij de Dienst Toeslagen voor deze inwerkingtreding, welke stappen er worden gezet om de druk op de Dienst Toeslagen en de CWS te verminderen en wat de stand van zaken is van de aanpak om de druk te verminderen. De leden van de fractie van het CDA vragen naar mogelijke vertraging als deze regeling zal worden uitgevoerd door dezelfde organisatie.

Met de aanbieding van onderhavig wetsvoorstel wordt de bestuursrechtelijke route voor afhandeling van aanvragen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade van ex-partners belegd bij de Dienst Toeslagen en daarmee feitelijk bij de UHT. UHT heeft in een uitvoeringstoets vastgesteld dat zij op zijn vroegst per 2027 de schaderegeling voor deze groep kan uitvoeren, omdat er nu nog geen capaciteit voor beschikbaar is. Bezien wordt of en zo ja, hoe hier versnelling in aangebracht kan worden. Ondertussen wordt er ook gezocht naar een alternatieve route om zoveel mogelijk ex-partners zo snel en zo goed mogelijk te voorzien van een aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Het kabinet heeft uw Kamer op 16 juli 202426 geïnformeerd dat ex-partners op dit moment niet in aanmerking komen voor de SGH-route en dat het kabinet aan de slag gaat met het vinden van een passende oplossing voor deze en andere groepen ouders die nu niet in aanmerking komen voor deze route. Het kabinet treedt daarbij ook in overleg met de SGH. Uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over het vervolg met betrekking tot de schaderegeling voor de ex-partners.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe ex-partners die in aanmerking komen voor de schaderegeling worden geïnformeerd en wat in de tussentijd voor deze groep wordt gedaan. Ex-partners worden zodra er meer over de mogelijke schaderoutes bekend is waar mogelijk persoonlijk geattendeerd op de mogelijkheden. Aanvullend wordt generieke communicatie op de communicatiekanalen van UHT ingericht. Ook wordt bezien of het aanmeldportaal met informatie over de routes voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade in de toekomst beschikbaar kan komen voor ex-partners.

Op dit moment zijn belangrijke onderdelen van de ex-partnerregeling al in uitvoering. Momenteel worden de ex-partners die bij UHT in beeld zijn door UHT per brief uitgenodigd zich aan te melden voor de ex-partnerregeling. Als zij een brief van UHT hebben ontvangen kunnen zij een aanvraag indienen (briefvereiste) en daarmee toegang krijgen tot de forfaitaire vergoeding van € 10.000, de schuldenaanpak en brede ondersteuning in Nederland en in het buitenland. Daarnaast komen kinderen van ex-partners aan wie het forfaitaire bedrag van € 10.000 is toegekend in aanmerking voor de kindregeling. Op dit moment worden de in de systemen van de Belastingdienst bekende ex-partners uitgenodigd zich te melden voor de regeling. Op termijn zal het, door het laten vervallen van het briefvereiste, ook mogelijk worden voor mensen om zichzelf te melden en te laten beoordelen of zij in aanmerking komen voor de ex-partnerregeling.

In het aanmeldformulier is aangeven dat er wordt gewerkt aan de aanvullende schaderoutes. Ex-partners kunnen aangeven geïnformeerd te willen worden over de schaderoutes die worden ontwikkeld.

8.2. Commissie werkelijke schade (CWS)

De leden van de fractie van de VVD merken op dat de CWS verwacht dat het voor nabestaanden moeilijk kan zijn om het verhaal van de overledene te vertellen en dat aannemelijk te maken, en dat dat ertoe kan leiden dat de CWS in veel gevallen geen advies kan geven over de hoogte van de werkelijke schade. Deze leden vragen wat de vervolgprocedure is voor gevallen waarover de CWS geen advies kan geven, op basis van welke gegevens de hoogte van de werkelijke schade dan wordt bepaald en welke alternatieve mogelijkheden er bij de CWS zijn voor deze gevallen.

Het kabinet erkent dat het lastig kan zijn voor nabestaanden om het verhaal van de overledene te vertellen en dat aannemelijk te maken. Dat deze regeling desalniettemin in de wet is opgenomen, komt voort uit het door de Kamer aangenomen amendement Leijten. De CWS zal op eenzelfde wijze de werkelijke schade van de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag vaststellen als dat bij de aanvrager bij leven gebeurt, waarbij er voor de nabestaande aanvullende persoonlijke bijstand wordt geboden. Hierbij is een wezenlijk verschil dat het verhaal alsook de ondersteunende stukken door een ander dan de gedupeerde zelf aangeleverd zal moeten worden. Er vindt bij nabestaanden evenals bij aanvragers bij leven geen toekenning plaats van aanvullende compensatie voor de werkelijke schade als de CWS geen advies kan geven. Er is geen vaste vervolgprocedure in deze gevallen. Uiteraard staat wel de mogelijkheid open voor bezwaar en beroep. Het kabinet beziet daarnaast of en zo ja op welke manier de schaderoute van SGH ook voor nabestaanden uitvoerbaar zou kunnen zijn.

8.3. Ondersteuningsteam ouders in het buitenland (OTB)

De leden van de fractie van de VVD geven aan het belang te onderschrijven dat ouders niet op een wachtlijst komen, maar vragen wel nader toe te lichten onder welke voorwaarden 4 fte extra nodig is. Vanwege extra instroom is er meer capaciteit nodig voor het helpen van ouders in het buitenland dan een jaar geleden. Het OTB kan relatief snel opschalen als dat nodig is; er zijn geen wachtlijsten. Dat is extra belangrijk omdat deze ouders en gezinnen langer dan anderen zonder ondersteuning in het buitenland hebben gezeten. Met de extra fte’s biedt het OTB noodzakelijke, passende ondersteuning.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel fte er momenteel bij OTB werkt en hoeveel ouders daardoor worden ondersteund. Per 1 augustus 2024 bedraagt het aantal casemanagers bij het OTB 42,1 fte. Er zijn momenteel 902 ouders met een ondersteuningstraject en 149 trajecten zijn inmiddels afgesloten. Het totale aantal lopende of afgeronde trajecten bedraagt daarmee 1.051.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoeveel extra toestroom er wordt verwacht. Er wordt door het OTB rekening gehouden met instroom van de groep die onder de nieuwe peildatum wel in aanmerking komt voor hulp, van ex-partners, van nabestaanden en nieuwe instroom van ouders die recent de eerste toets of integrale beoordeling hebben doorlopen. In totaal gaat het om een te verwachten instroom voor OTB van 300 tot 400 gezinnen in 2024.

9. Doenbaarheid van de maatregelen

De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en de SGP vragen in hoeverre gedupeerden van de toeslagenproblematiek en specifieker de Oudercommissie Kinderopvangtoeslag meegenomen zijn in de voorbereiding en uitwerking van het voorliggende wetsvoorstel, en zo ja, wat het advies was en wat met dit advies is gedaan. De problematiek rondom het overschrijden van beslistermijnen en de voorgestelde aanpassing daaraan en de aanpassing van de peildatum voor hulp aan gedupeerde ouders in het buitenland zijn destijds besproken met de Oudercommissie. Een aanpassing van de beslistermijnen maakt niet langer deel uit van het wetsvoorstel. Ten aanzien van de aanpassing van de peildatum voor ouders in het buitenland gaf de oudercommissie aan de wijziging als een positieve stap te zien.

10. Adviesorganen

10.1. Raad voor rechtsbijstand

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen waarom gedupeerden geen gebruik kunnen maken van de bijzondere regeling voor rechtsbijstand bij een beroep niet tijdig beslissen. Tijdens de totstandkoming van de subsidieregeling voor rechtsbijstand werd er niet vanuit gegaan dat de beslistermijnen niet gehaald zouden worden. Toen dit helaas wel het geval bleek, zijn dergelijke procedures daar ook bij herijkingen van de subsidieregeling niet onder geschaard, omdat – zoals dit wetsvoorstel ook betoogt – het instellen van een beroep vanuit het perspectief van het individu weliswaar begrijpelijk is, maar niet in het belang is van het collectief van aanvragers van een herstelregeling. Overigens volgt bij een toekenning van beroep niet tijdig beslissen door de rechter, in de regel een door de Staat te betalen proceskostenveroordeling.

De leden van de fractie van de VVD vragen op welke termijn er een besluit zal worden genomen rondom de alternatieve schaderoutes. Uw Kamer is op 16 juli 202427 geïnformeerd dat er een dienstverleningsovereenkomst is gesloten met SGH.

De Staatssecretaris van Financiën, N. Achahbar


X Noot
1

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1391.

X Noot
2

Het aangepaste kader is afgelopen 1 juli gepubliceerd op de website van de CWS.

X Noot
3

Kamerstukken II 2022/23, 36 352, nr. 19.

X Noot
4

Tevens ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
6

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1390, bijlage.

X Noot
7

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1390, bijlage.

X Noot
8

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1358.

X Noot
9

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1301.

X Noot
10

Kamerstukken II 2023/24, 36 577, nr. 5.

X Noot
11

Het Beleid procesrecht herstel toeslagen is in werking getreden op 10 juli 2024 en niet op 1 juli 2024 zoals aanvankelijk beoogd. De publicatie in de Staatscourant heeft namelijk plaatsgevonden op 9 juli 2024. Waar in de memorie van toelichting van dit wetsvoorstel wordt gesproken over 1 juli 2024 als startdatum voor de bezwaartermijn van in totaal zestien weken (zes weken vermeerderd met een coulanceperiode van tien weken) is dit uiteindelijk 10 juli 2024 geworden.

X Noot
12

Dat betreft beschikkingen van voor inwerkingtreding van het Beleid procesrecht herstel toeslagen.

X Noot
13

Cbb 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, ECLI:NL:CBB:2024:32, ECLI:NL:CBB:2024:33 en ECLI:NL-:CBB:2024:34.

X Noot
14

Kamerstukken II 2023/24, 36 577, nr. 3, p. 25–26 en bijlage Advies Nederlandse orde van advocaten, p. 7.

X Noot
15

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1390.

X Noot
17

Peildatum 2 juli 2024.

X Noot
18

In het wetsvoorstel worden deze aangeduid met de omschrijving «persoonlijk zaakbehandelaar regeling nabestaanden overleden aanvragers».

X Noot
19

Als de gedupeerdheid van de aanvrager van kinderopvangtoeslag nog niet is vastgesteld voor diens overlijden, eindigt de initiële beslistermijn van SBN zes maanden nadat is vastgesteld dat aannemelijk is dat die aanvrager gedupeerd was.

X Noot
20

Artikel 3, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003.

X Noot
21

Op grond van artikel 5, tweede lid, respectievelijk artikel 7 van het Besluit mandaatverlening, volmacht en machtiging Belastingdienst/Toeslagen 2023.

X Noot
22

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1391.

X Noot
23

Handelingen II 2023/24, nr. 84, item 10, p. 14.

X Noot
25

Kamerstukken II 2023/24, 36 577, nr. 3, bijlage.

X Noot
26

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1420.

X Noot
27

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1420.

Naar boven