36 577 Wijziging van de Wet hersteloperatie toeslagen en van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen, houdende aanpassingen in de hersteloperatie toeslagen van bepaalde termijnen, van de peildatum voor brede ondersteuning voor gedupeerden in het buitenland en van de nabestaandenregeling (Wet aanpassing termijnen en nabestaandenregeling hersteloperatie toeslagen)

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoud

blz.

         

I.

ALGEMEEN

2

 

1

De termijnen verlengen voor het besluiten op een aanvraag voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade

2

   

1.1

Voorgestelde aanpassingen van de termijn voor het besluiten op een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade

2

   

1.2

Mogelijke beleidsalternatieven

6

   

1.3

De positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES)

8

 

2

De termijn verlengen voor het doen van een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor aanvrager van kinderopvangtoeslag

9

 

3

Aanpassing van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift

9

 

4

Aanpassing van de regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerden

11

 

5

Peildatum brede ondersteuning ouders in het buitenland

17

 

6

Grondslag voor commissies bij de uitvoering van de aanvullende regelingen

18

 

7

Budgettaire aspecten

20

 

8

Uitvoering

20

   

8.1

Dienst Toeslagen

20

   

8.2

Commissie Werkelijke Schade (CWS)

21

   

8.3

Ondersteuningsteam ouders in het buitenland (OTB)

22

 

9

Doenbaarheid van de maatregelen

22

 

10

EU-aspecten

23

 

11

Advies en consultatie

23

   

11.1

Raad voor de rechtspraak

23

   

11.2

Raad voor de rechtsbijstand

24

   

11.3

Nederlandse Orde van Advocaten

25

   

11.4

Adviescollege toetsing regeldruk

26

 

12

Comptabiliteitswet 2016

28

 

13

Evaluatie

28

II.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

29

I. ALGEMEEN

In het onderhavige wetsvoorstel wordt als eerste voorgesteld om de beslistermijn op aanvragen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en ex-toeslagpartners (hierna: ex-partners) te wijzigen van de huidige zes maanden na indiening van de aanvraag (met een mogelijke verlenging van maximaal zes maanden) naar twaalf maanden na indiening van de aanvraag (met een mogelijke verlenging van maximaal twaalf maanden).

Als tweede wordt voorgesteld de termijn voor het doen van een aanvraag voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht te verlengen van 1 januari 2024 naar 1 januari 2025, of zes maanden na afronding van de integrale beoordeling indien die na 1 juli 2024 onherroepelijk vast komt te staan.

Als derde wordt voorgesteld om de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op een beschikking van de Dienst Toeslagen te verlengen naar zestien weken vanaf de dagtekening van die beschikking.

Als vierde wordt een aantal wijzigingen voorgesteld met betrekking tot de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers, zodat de regeling die met het aannemen van het (gewijzigde) amendement van het lid Leijten1 werd aangepast, uitvoerbaar wordt.

Als vijfde wordt voorgesteld de peildatum voor brede ondersteuning in het buitenland met terugwerkende kracht te wijzigen naar 31 december 2021 in plaats van 7 juli 2020, zodat de groep gedupeerden die in aanmerking kan komen voor deze ondersteuning wordt uitgebreid.

Als zesde wordt voorgesteld de grondslag voor commissies uit te breiden zodat mogelijk wordt gemaakt dat commissies een rol zouden kunnen spelen bij de uitvoering van de aanvullende regelingen.

Als zevende wordt voorgesteld de uitvoering van de regeling voor de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor ex-partners te beleggen bij de Dienst Toeslagen.

Tot slot worden in dit wetsvoorstel enkele technische en redactionele wijzigingen voorgesteld.

1 De termijnen verlengen voor het besluiten op een aanvraag voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade

1.1 Voorgestelde aanpassingen van de termijn voor het besluiten op een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade

Het lukt de Dienst Toeslagen vaak niet om binnen de wettelijke termijn van zes maanden (met een mogelijke verlenging van zes maanden) te besluiten op een aanvraag voor aanvullende compensatie van werkelijke schade. Waar de wet voorschrijft dat op een aanvraag binnen zes maanden (met een mogelijke verlenging van zes maanden) wordt beschikt, wachten ouders momenteel gemiddeld 22 maanden op de afhandeling van hun aanvraag. De rechter heeft in het bredere kader van de hersteloperatie gewezen op de ongewenste effecten daarvan, namelijk dat dit leidt tot een oneerlijke situatie voor mogelijk gedupeerde ouders, veel extra rechtszaken en een fors verhoogde druk op zowel de uitvoering als de rechtspraak.2 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 23 augustus 2023 een uitspraak gedaan waarin zij constateert dat de termijnen in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) ook in de toekomst niet zullen worden gehaald en dat de hersteloperatie verder onder druk komt te staan door het instellen van talloze beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De Afdeling concludeert dat niet de bestuursrechter, maar alleen de wetgever een collectieve oplossing kan bieden voor onrealistische beslistermijnen bij de hersteloperatie toeslagen.3

De huidige wettelijke beslistermijn op aanvragen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade komt voort uit de beleidsbesluiten waarin de hersteloperatie in eerste instantie is vormgegeven. Deze zijn vervolgens door de wetgever gecodificeerd in de Wht. Die beslistermijn blijkt ondanks diverse versnellingsmaatregelen in de praktijk niet haalbaar, waardoor ouders er niet op kunnen rekenen. Dit leidt tot onzekerheid, die wordt versterkt doordat de behandelvolgorde van aanvragen sterk beïnvloed kan worden door het al dan niet instellen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen. Degenen die zo’n beroep instellen gaan als gevolg van gerechtelijke uitspraken vóór op personen die al (veel) langer geleden een aanvraag hebben ingediend. Dat betekent dat andere ouders, die er niet voor kiezen om via de rechter een tijdige beslissing af te dwingen, (nog) langer moeten wachten. Deze dynamiek leidt ertoe dat het recht van de een om binnen redelijke termijn een beslissing te krijgen direct ten koste gaat van het recht van de ander om binnen redelijke termijn een beslissing te krijgen. Hoe meer dit gebeurt, des te minder transparant de behandelvolgorde wordt, en hoe meer er een prikkel kan ontstaan voor anderen om ook een beroep niet tijdig beslissen in te stellen. Hierdoor ontstaat een vicieuze cirkel.

Om dit tegen te gaan zet het kabinet in op versnelling van de afhandeling van aanvragen. Zo is ten eerste een pilot gedaan met een forfaitaire schaderoute, voor ouders die hun schade op grofmazige wijze berekend willen hebben.4 Deze route biedt een mogelijk aanvulling op het maatwerkproces bij de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade (hierna Commissie Werkelijke Schade: CWS). De CWS blijft beschikbaar voor ouders die ervoor kiezen om een individuele, meer gedetailleerde schadeberekening te ontvangen.5 Om daar eveneens versnelling te bewerkstelligen zijn er aanpassingen in gang gezet in de structuur, de samenstelling en de interne werkwijze van de CWS.6 In de aangepaste structuur worden de (ambtelijk) schadejuristen aangestuurd door een operationeel directeur, verantwoordelijk voor het opstellen van de berekeningen terwijl de commissieleden een toetsende en kaderstellende rol vervullen. Deze taakverdeling moet zorgen voor een efficiëntere werkwijze en er, samen met de verhoogde beschikbaarheid van de commissieleden, toe leiden dat meer ouders sneller kunnen worden geholpen. Ten derde zet het kabinet in op de Regieroute Vaststellingsovereenkomst (VSO), waarin via maatwerk op basis van het schadekader van de CWS gewerkt wordt aan de afhandeling van aanvragen van aanvullende compensatie van werkelijke schade.

Hoewel deze verschillende maatregelen de overschrijdingen van de wettelijke beslistermijn dempen, leiden ze er in de praktijk helaas niet toe dat deze termijn daadwerkelijk wordt gehaald.

De keuze voor een aanpassing van de beslistermijnen

Als de wettelijke termijn blijft zoals deze nu is, is deze korter dan de termijn die in de uitvoeringspraktijk haalbaar is – zelfs met de maximale inspanningen die het kabinet doet en al heeft gedaan om ouders zo snel mogelijk duidelijkheid te geven. Zonder aanpassing blijven ouders in de situatie dat ze min of meer gedwongen worden om naar de rechter te gaan om door het instellen van een beroep niet tijdig beslissen een beslissing af te dwingen. Ook blijft in dat scenario de onduidelijkheid voortbestaan over wanneer ouders aan de beurt zijn. Kijkend naar het aantal aanvragen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade zal die onzekerheid en onduidelijkheid een grote groep ouders raken. Immers, nog een aanzienlijke groep ouders wacht op de integrale beoordeling en kan daarna de keuze maken om een aanvraag in te dienen voor de compensatie van aanvullende werkelijke schade. Dat doet momenteel zo’n 25% van de ouders.

De beslistermijn aanpassen naar de daadwerkelijk benodigde behandeltijd betekent dat de termijn langer wordt dan deze nu wettelijk gezien is, al wordt de daadwerkelijk benodigde behandeltijd er uiteraard niet langer van. Wél wordt hiermee voorkomen dat ouders zich min of meer gedwongen zien om een rechtszaak aan te spannen voor versnelde behandeling van hun aanvraag en wordt meer duidelijkheid over de behandelvolgorde geboden aan personen die een aanvraag indienen. Ten slotte heeft het verlengen van de beslistermijn tot gevolg dat de wachttijd voor degenen die geen beroep niet tijdig beslissen indienen, wordt verkort. Medewerkers die (structureel) niet meer nodig zijn om de beroepen niet tijdig beslissen af te wikkelen, kunnen op andere plekken binnen de hersteloperatie worden ingezet.

Het kabinet wil duidelijkheid boven onzekerheid plaatsen, en wil de belangen van het collectief plaatsen boven de individuele belangen van personen die een beroep niet tijdig beslissen indienen. Het kabinet begrijpt dat mensen er vanuit hun individuele belang voor kiezen een beroep niet tijdig beslissen in te dienen. Het kabinet heeft echter ook rekening te houden met het collectieve belang. Het kabinet constateert dat uiteindelijk het collectief de nadelen ondervindt van goed te begrijpen individuele acties die op grote schaal voorkomen. Mensen die wachten op een beslissing hebben last van steeds verder oplopende wachttijden en onzekerheid over de wachttijd op een beslissing. En er is de druk om naar de rechter te moeten gaan om een beslissing te krijgen op een aanvraag. Het instellen van een beroep niet tijdig beslissen door een ouder, zorgt er vervolgens weer voor dat anderen weer langer moeten wachten, tenzij zij ook naar de rechter gaan. Die vicieuze cirkel wil het kabinet doorbreken. Bovendien vraagt de verwerking van ingebrekestellingen en beroepen niet tijdig beslissen capaciteit van de uitvoering die niet besteed kan worden aan inhoudelijke beoordelingen. Naast het onwenselijke perspectief voor ouders van oplopende wachttijden, onzekerheid en druk om een beroep niet tijdig beslissen in te dienen, leidt het niet halen van de wettelijke termijnen ook tot knelpunten voor de uitvoering. Besluiten die de Dienst Toeslagen neemt die voortkomen uit een gerechtelijke uitspraak op een beroep niet tijdig beslissen, leiden in de praktijk veel vaker tot bezwaar. Daarom stelt het kabinet voor, hoe tegenstrijdig dit in eerste instantie lijkt, de wettelijke termijn voor het besluiten op een aanvraag voor aanvullende compensatie van werkelijke schade te verlengen.

Dit laat vanzelfsprekend onverlet dat het kabinet alles in het werk stelt en blijft stellen om, ongeacht de verlenging van de beslistermijn, ervoor te zorgen dat in de praktijk besluitvorming voor iedere gedupeerde zo spoedig mogelijk plaatsvindt. Dit bevordert dat gedupeerden hun leven weer op de rit krijgen. Waar het afhandelen van aanvragen mogelijk sneller kan, doen we dat natuurlijk ook, waarbij wel geldt dat er grenzen zijn aan het huidige proces. Verdere versnellingsmogelijkheden beginnen aan te lopen tegen de grenzen van wat er qua uitvoering nog mogelijk is of gaan te zeer ten koste van de kwaliteit en zorgvuldigheid richting de (mogelijk) gedupeerden. Het kabinet blijft hierover rapporteren in de voortgangsrapportages over de hersteloperatie.

Voorgestelde aanpassing beslistermijn aanvraag aanvullende compensatie van werkelijke schade

Tabel 1: voorgestelde aanpassingen beslistermijn voor aanvragen van compensatie voor werkelijke schade gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag ten opzichte van de in wetgeving opgenomen beslistermijnen
 

Huidige beslistermijn

Huidige wachttijd

Voorgestelde aanpassing

Aanvullende compensatie voor werkelijke schade van gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag

6+6 maanden

Circa 22 maanden

12+12 maanden

In het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld om, in aanvulling op de ingezette versnellingsacties, een realistische termijn te introduceren voor het besluiten op een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Deze termijn gaat gelden voor aanvragen die ingediend worden vanaf het moment dat dit wetsvoorstel in werking treedt. Voorgesteld wordt om de beslistermijn voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en ex-partners te wijzigen van de huidige zes maanden na indiening van de aanvraag (met een mogelijke verlenging van maximaal zes maanden) naar twaalf maanden na indiening van de aanvraag (met een mogelijke verlenging van maximaal twaalf maanden).

De verwachting is dat een beslistermijn van twaalf maanden met een mogelijke verlenging van maximaal twaalf maanden een realistischer termijn betreft en zal leiden tot besluiten binnen de wettelijke termijn. Zoals hiervoor aangegeven is de doorlooptijd voor aanvragen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag op dit moment circa 22 maanden. Deze loopt echter op als gevolg van een toenemend aantal aanvragen en als gevolg van de volgorde van het afhandelen van aanvragen. De Dienst Toeslagen hanteert namelijk het uitgangspunt dat de aanvragen voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade die als eerste zijn ontvangen ook als eerste worden behandeld («first in, first out»), uitgezonderd aanvragers in een urgentie situatie: zij kunnen zich melden om versneld in behandeling te worden genomen. Gezien de verwachte verdere toename van de instroom en de hiervoor omschreven systematiek dat nieuwe aanvragen in de regel achteraan de rij aansluiten, is het noodzakelijk om een langere beslistermijn dan 22 maanden te hanteren om de al ontstane en nog toenemende achterstand in te kunnen halen. Dit rechtvaardigt een beslistermijn op een aanvraag van compensatie voor werkelijke schade van gedupeerde aanvragers van twaalf maanden, eenmalig te verlengen met maximaal twaalf maanden. Voor deze verlenging wordt voorgesteld dat de nieuwe termijn zal gelden voor aanvragen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade van gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag die door de Dienst Toeslagen worden ontvangen vanaf de dag van inwerkingtreding.

Aanvragen van ex-partners

Tabel 2: voorgestelde aanpassingen beslistermijn voor aanvragen van compensatie voor werkelijke schade voor ex-partners ten opzichte van de in wetgeving opgenomen beslistermijnen
 

Huidige beslistermijn

Huidige wachttijd

Voorgestelde aanpassing

Aanvullende compensatie voor werkelijke schade van ex-partners

6+6 maanden

Nog niet in uitvoering

12+12 maanden

Op dit moment wordt nog gewerkt aan de voorbereiding van de uitvoering van de regeling voor aanvullende compensatie van werkelijke schade voor ex-partners. Ten tijde van het indienen van het wetsvoorstel Wht aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen, werd er gekeken naar een externe uitvoerder voor het bovengenoemde proces. Inmiddels is duidelijk geworden dat er onvoldoende interesse is vanuit de markt om dat proces uit te voeren. Daarom is besloten om dit proces, in lijn met de uitvoering voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag, door de Dienst Toeslagen en de CWS uit te laten voeren, al gaat dat zoals onder paragraaf 8.1 toegelicht ook gepaard met knelpunten.

Het kabinet wil ook voor ex-partners realistische termijnen stellen voor het beslissen op een aanvraag voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade. Ook wil het kabinet voorkomen dat er voor ex-partners kortere beslistermijnen gelden dan voor gedupeerde aanvragers. Dit zou er namelijk toe kunnen leiden dat ex-partners eerder een beroep niet tijdig beslissen kunnen indienen en daarmee de gedupeerde aanvragers verdringen. Het kabinet vindt het van belang dat de behandelvolgorde van gedupeerde aanvragers en ex-partners in balans is, en werkt een systematiek voor de behandelvolgorde bij de uitvoering van de schaderegeling voor ex-partners nader uit. Het kabinet wil de beslistermijnen op een aanvraag voor ex-partners daarop vooruitlopend verlengen naar twaalf maanden met de mogelijkheid om die termijn met nog twaalf maanden te verlengen. Hiermee wordt de beslistermijn voor ex-partners in lijn gebracht met die van de gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag.

1.2 Mogelijke beleidsalternatieven

Aanpassing andere beslistermijnen binnen de hersteloperatie

Het kabinet heeft mede naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van augustus 2023 overwogen om ook de beslistermijn aan te passen voor de integrale beoordeling en voor bezwaren tegen beschikkingen in het kader van de Wht van de Dienst Toeslagen. De beslistermijn voor de integrale beoordeling (de beoordeling of en voor welk bedrag aanvragers recht hebben op compensatie vanwege institutionele vooringenomenheid, hardheid van het wettelijke systeem of een tegemoetkoming vanwege een onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld) is namelijk nu zes maanden, met een mogelijkheid tot verlenging met nog een zes maanden, en deze termijn wordt helaas structureel overschreden. Dat geldt spijtig genoeg ook voor de beslistermijn van achttien weken voor bezwaren tegen de integrale beoordeling of de beschikking op een aanvraag voor aanvullende compensatie van de werkelijke schade.

Het kabinet zet er daarom ten eerste met verschillende versnellings- en verbeteringsmaatregelen op in dat ook bij de integrale beoordeling en bij de bezwaarbehandeling de wettelijke beslistermijnen worden gehaald. Over de gehele linie in de hersteloperatie is er ingezet op forse opschaling van de uitvoeringscapaciteit: het personeelsbestand van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) groeide van 1379 begin 2023 naar 2277 in april 2024. Om de behandeling van integrale beoordelingen verder te versnellen krijgt een aanzienlijke groep vermoedelijk niet-gedupeerde ouders een versnelde integrale beoordeling, waardoor de wachtrij voor andere ouders kleiner wordt. Als gevolg van de ingezette maatregelen zullen de resterende integrale beoordelingen in 2024 en 2025 worden afgerond, waar eerder nog rekening diende te worden gehouden met afronding in 2027.

Om de bezwaarafhandeling te versnellen is op diverse manieren ingezet op het verlagen van de instroom van nieuwe bezwaarzaken. Zo krijgen ouders betere uitleg over hun beschikking, en krijgen zij de ruimte om vóór de definitieve beschikking hun zienswijze te geven. Er is ingezet op diverse alternatieve afhandelingswijzen van bezwaarzaken, zoals door middel van mediation. Ook wordt de Bezwaarschriftenadviescommissie (hierna: BAC) gerichter ingezet, waardoor ouders een kortere behandeling van hun bezwaar krijgen. Voor bezwaren die nog wel behandeld worden door de BAC is ingezet op verlichting van de bijbehorende werklast. Op dit moment wordt een aanvullend pakket aan (deels meer onconventionele) maatregelen voorbereid, dat eraan moet bijdragen dat de ouder die bezwaar aantekent sneller duidelijkheid heeft. Zo wordt onderzocht of aan indieners van een bezwaar een schikkingsvoorstel kan worden gedaan en wordt gewerkt aan het inhuren van complete teams voor de afhandeling van bezwaren om de capaciteit van de bezwaarafhandeling verder te kunnen vergroten.

Ondanks deze ingezette maatregelen is de realiteit dat het niet haalbaar is om binnen afzienbare tijd integrale beoordelingen en bovengenoemde typen bezwaren binnen de wettelijke beslistermijn af te handelen. Daarom heeft het kabinet overwogen om ook deze beslistermijnen aan te passen. Anders dan bij aanvragen van aanvullende compensatie voor werkelijke schade, geldt voor de integrale beoordeling echter dat alle aanmeldingen al door de Dienst Toeslagen zijn ontvangen. Het kabinet acht het niet haalbaar om reeds lopende beslistermijnen aan te passen, zoals hieronder wordt toegelicht. Daarom doet het kabinet geen voorstel om de beslistermijn op de integrale beoordeling aan te passen.

Er dient nog steeds rekening te worden gehouden met een aanzienlijke instroom van nieuwe bezwaren, ook al zet het kabinet zich er uiteraard voor in om zoveel mogelijk te voorkomen dat ouders zich genoodzaakt voelen die stap te zetten. Desalniettemin acht het kabinet een aanpassing naar de daadwerkelijk benodigde beslistermijnen voor bezwaarzaken juridisch te kwetsbaar. Artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omvat namelijk het recht op een eerlijk proces. Artikel 6, eerste lid, van het EVRM, bepaalt dat eenieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. Artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is van toepassing vanaf het moment dat tegen de eerste aanvraag bezwaar is ingediend. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft in haar advies op onderhavig wetsvoorstel aan dat de rechter in de regel zal vasthouden aan een maximaal redelijke termijn van zes maanden, waarmee het risico aanwezig is dat een wettelijke beslistermijn die zou aansluiten bij wat er in de praktijk daadwerkelijk nodig is – circa 20 maanden op een bezwaar tegen de integrale beoordeling – onverbindend zou worden verklaard. In dat geval wordt teruggevallen op de Awb-termijn van maximaal achttien weken voor het nemen van een beslissing op bezwaar. Het kabinet vindt het onwenselijk een beslistermijn in te stellen die – ook al zou die nodig zijn om aan te sluiten bij de uitvoeringspraktijk – ertoe leidt dat ouders voor ingewikkelde procedures naar de rechter moeten stappen om hun juridisch gelijk te halen waarna de uitvoering vervolgens terug bij af zou zijn met een onhaalbare beslistermijn, inclusief de vicieuze cirkel van beroepen niet tijdig beslissen.

Aanpassing van reeds lopende en verlopen beslistermijnen

Er is bezien of het mogelijk en wenselijk is om een nieuwe termijn te stellen voor reeds lopende en al verlopen beslistermijnen. Het aanpassen van reeds lopende en verlopen beslistermijnen komt neer op (materieel) terugwerkende kracht en zou de rechtspositie van de betrokkenen aantasten. Betrokkenen mochten vertrouwen op de beslistermijn die gold op het moment dat zij hun aanvraag deden of bezwaar indienden, en waaraan zij in het geval van de reeds verlopen beslistermijnen ook al rechtsgevolgen kunnen verbinden in de vorm van de ingebrekestelling of het beroep niet tijdig beslissen. Het kabinet acht een dergelijke aanpassing juridisch te kwetsbaar.

Geen of andersoortige aanpassing beslistermijn

Er is bezien of het wenselijk zou zijn om geen voorstel te doen voor het verlengen van de huidige beslistermijn voor aanvragen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade. Dan zou de huidige wettelijke beslistermijn blijven gelden van zes maanden (te verlengen met zes maanden). Als hiervoor gekozen zou worden, zouden ouders in de situatie blijven dat ze min of meer gedwongen worden om naar de rechter te gaan om met een beroep niet tijdig beslissen, een beslissing af te dwingen. Dat leidt vervolgens weer tot langere wachttijden voor andere ouders en een intransparante behandelvolgorde.

Verder is de mogelijkheid bezien van het verlengen van de beslistermijn(en) tot één einddatum. Bij verlenging tot één einddatum zou de beslistermijn voor latere aanvragers korter zijn dan voor personen die eerder een aanvraag hebben gedaan. Naar mate de termijn dichter bij de einddatum komt, zou er naar verhouding ook steeds minder tijd zijn om een (zorgvuldig) besluit te nemen. Ook is de keuze voor één einddatum een keuze die het meest afwijkt van de systematiek van de Awb. Een koppeling van de beslistermijn aan de datum van indiening sluit beter aan bij de Awb en acht het kabinet beter uitlegbaar dan één einddatum onafhankelijk van wanneer een aanvraag is ingediend.

1.3 De positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES)

Het onderhavige wetsvoorstel is niet van toepassing op de BES. De regelgeving inzake de hersteloperatie toeslagen ziet op herstel van situaties die zich hebben voorgedaan bij het toeslagenstelsel zoals dat geldt in het Europese deel van Nederland. Dit toeslagenstelsel geldt niet op de BES-eilanden. Dit is de reden dat ook qua herstel niet wordt voorzien in regelgeving ten aanzien van de BES-eilanden.

2 De termijn verlengen voor het doen van een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor aanvrager van kinderopvangtoeslag

Aanvragers van een herstelmaatregel krijgen bij de Dienst Toeslagen een eerste toets en vervolgens een integrale beoordeling waarin wordt bepaald of zij in aanmerking komen voor een compensatie of tegemoetkoming vanwege een onterechte kwalificatie van opzet of grove schuld (OG/S). In de eerste toets wordt in de systemen van de Dienst Toeslagen gekeken of een aanvrager als gedupeerde kan worden aangemerkt en wordt er in het geval van gedupeerdheid onder andere € 30.000 betaald. Bij de integrale beoordeling wordt samen met een persoonlijk zaakbehandelaar onderzocht of een aanvrager gedupeerd is, of sprake is van onterechte terugbetalingen en op welke berekeningsjaren dit ziet. Er wordt compensatie betaald indien en voor zover de uitkomst van de integrale beoordeling € 30.000 overschrijdt.

Aanvragers die van mening zijn dat de geleden schade hoger is dan een al toegekend bedrag bij de integrale beoordeling, kunnen een aanvraag doen voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade. Het indienen van een dergelijke aanvraag is op dit moment wettelijk mogelijk tot 1 januari 2024, of – als dat leidt tot een latere datum – zes maanden na het onherroepelijk worden van de beschikking inzake de integrale beoordeling. Het kabinet stelt voor om de aanvraagtermijn van 1 januari 2024 te verruimen met twaalf maanden of – als dat leidt tot een latere datum – zes maanden na het onherroepelijk worden van de beschikking inzake de integrale beoordeling. Aanleiding is de wens om gedupeerden de mogelijkheid te bieden om gebruik te maken van mogelijke alternatieve schaderoutes. Het mogelijk aanbieden van nieuwe, alternatieve, schaderoutes noopt tot aanpassing van de aanvankelijke aanvraagtermijn voor aanvullende werkelijke schade. Door gedupeerden meer tijd voor het indienen van deze aanvraag te geven kan, naast de bovengenoemde keuzevrijheid voor het selecteren van een passende schaderoute, spreiding van de aanmeldingen over de beschikbare schaderoutes vergroot worden. Betere spreiding kan helpen bij een effectievere schadeafhandeling. Ook biedt dit meer tijd om de communicatie richting ouders over de schaderoutes te verfijnen. Voorgesteld wordt om aan de verruiming van de aanmeldtermijn terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2024, zoals ook is aangekondigd in de Kamerbrief van 24 oktober 2023.7

Mogelijke beleidsalternatieven

Het doel van deze maatregel is om gedupeerden in staat te stellen om gebruik te kunnen maken van alternatieve schaderoutes. Er is gekozen voor een termijn van twaalf maanden, omdat dit de gedupeerde voldoende tijd geeft zich te oriënteren op een schaderoute. Daarnaast geeft dit meer tijd om te zorgen voor duidelijke communicatie rondom de alternatieve schaderoutes en inzichten uit de uitvoering mee te nemen.

3 Aanpassing van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift

Iemand die in het kader van de Wht een beschikking ontvangt, heeft op basis van de Awb zes weken de tijd voor het indienen van een bezwaarschrift (met ingang van de dag na die van dagtekening van de beschikking). Tot voor nam de Dienst Toeslagen te laat ingediende bezwaarschriften, ondanks dat die te laat worden ingediend, in behandeling. Dit leidde enerzijds tot de situatie dat het voor (mogelijk) gedupeerden niet duidelijk was hoeveel tijd zij hadden om een bezwaar in te dienen, en anderzijds was het voor de Dienst Toeslagen moeilijk om in te spelen op de instroom aan bezwaren. Dat gold ook voor het inspelen op de instroom aan aanvragen tot het toekennen van aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. De aanvraagtermijn voor het doen van een dergelijke aanvraag loopt namelijk door tot zes maanden na het moment dat de compensatiebeschikking onherroepelijk wordt.

Het kabinet heeft daarom besloten om de termijn om een bezwaar in te kunnen dienen te gaan handhaven, zij het met een aangepaste wettelijke bezwaartermijn van niet zes maar zestien weken. Vooruitlopend op en in lijn met deze voorgestelde wettelijke aanpassing wordt in bezwaarclausules per 1 juli 2024 reeds tien weken coulance toegepast, bovenop de zes weken uit de Awb.8 Deze coulancetermijn van tien weken geldt voor alle beschikkingen die worden afgegeven tot aan de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, en op dat moment wordt de termijn van zestien weken wettelijk verankerd. Als een termijn van zestien weken is geboden om bezwaar te maken, maar er pas buiten deze termijn bezwaren worden ingediend, worden deze (behoudens verschoonbare termijnoverschrijdingen) niet-ontvankelijk verklaard

In de praktijk blijkt op dit moment namelijk dat mensen meestal meer tijd nodig hebben dan die wettelijke zes weken om te komen tot een beslissing om een bezwaar in te dienen en doen termijnoverschrijdingen zich regelmatig voor. In veel gevallen maken ouders rondom de integrale beoordeling gebruik van professionele rechtsbijstand en de bezwaartermijn verloopt vaak voordat ouder en advocaat de balans op kunnen maken ten aanzien van het indienen van een rechtsmiddel. Het kabinet wil dat gedupeerde ouders en andere belanghebbenden in staat worden gesteld om tijdig bezwaar in te dienen. Er is een bezwaartermijn van zestien weken voorgesteld, omdat dit de gemiddelde tijd is die ouders die hun bezwaar tegen een beschikking op de integrale beoordeling niet binnen de termijn indienen op dit moment nodig hebben om hun bezwaar in te dienen. Het kabinet wil daarmee voorkomen dat zij zich onder druk voelen gezet om snel een bezwaar in te dienen of zelfs besluiten helemaal geen bezwaar meer in te dienen.

Onderhavig wetsvoorstel zet de beleidsregel van zes weken om in bezwaar te gaan, plus een coulancetermijn van tien weken, om naar een wettelijke termijn om in bezwaar te gaan van zestien weken. Voorgesteld wordt dat de bezwaartermijn van zestien weken zal gelden voor personen die vanaf het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel een beschikking van de Dienst Toeslagen ontvangen in het kader van de Wht. Voor beschikkingen genomen vanaf 1 juli 2024 tot aan inwerkingtreding van de wet blijft de huidige termijn van zes weken van toepassing waarbij een coulancetermijn van tien weken wordt gehanteerd, zodat in die gevallen er in de praktijk reeds een termijn van zestien weken wordt geboden. Voor beschikkingen die zijn genomen vóór 1 juli 2024 beleidswijziging, wordt de termijnoverschrijding alleen tegengeworpen indien een bezwaar onredelijk laat wordt ingediend. Wat daaronder wordt verstaan is nader uitgewerkt in het beleid.9

Het kabinet zal de termijn om een bezwaar in te dienen niet gaan handhaven voor bezwaren die reeds zijn ingediend op het moment van inwerkingtreding van deze wet. Op het moment van indienen van die bezwaren gold immers de uitvoeringspraktijk om te laat ingediende bezwaren gewoon in behandeling te nemen.

De beslistermijn op bezwaar vangt voor de Dienst Toeslagen aan op het moment van dagtekening van het bezwaar, met een minimum van zes weken na dagtekening van de beschikking. Met dit minimum wordt voorkomen dat de aanpassing van de termijn om in bezwaar te gaan niet leidt tot een eerdere start van de beslistermijn dan de zes weken die daar in de huidige wetgeving voor geldt (namelijk de in de Awb opgenomen periode tot wanneer een belanghebbende een bezwaar kan indienen).

4 Aanpassing van de regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerden

In 2023 is de Wet hersteloperatie toeslagen uitgebreid met onder meer de nog niet in werking getreden regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerden (nabestaandenregeling). Deze regeling heeft tot doel om de toeslagpartner10 op het moment van overlijden van de aanvrager van kinderopvangtoeslag aanspraak te geven op de herstelregelingen waarvoor de overledene bij leven in aanmerking zou zijn gekomen. Als de aanvrager op het moment van overlijden geen partner had die in aanmerking komt voor de nabestaandenregeling, dan komen de eigen kinderen van de overledene in aanmerking voor de nabestaandenregeling. Dit houdt in dat de toeslagpartner of de kinderen van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag recht kunnen krijgen op het forfaitaire bedrag van € 30.000, een integrale beoordeling en brede ondersteuning. Ook krijgen de toeslagpartner of de kinderen het recht om een aanvraag te doen voor het betalen of overnemen van privaatrechtelijke schulden van de overleden gedupeerde voor zover deze ten laste van de partner of het kind zijn gekomen en worden de publiekrechtelijke schulden van de overleden gedupeerde kwijtgescholden.

Amendement Leijten

Het amendement Leijten11 heeft de nabestaandenregeling in de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen uitgebreid met de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Daarnaast is een ander, integraal proces voor nabestaanden geïntroduceerd dat de afwikkeling van de herstelregelingen waarvoor de nabestaande in aanmerking komt, persoonlijker en sneller beoogt te maken. Om dit mogelijk te maken zouden de integrale beoordeling, de afwikkeling van de werkelijke schade en de schuldenregelingen in één behandeling (gesprek) worden gecombineerd en zou bij voorkeur voor alle herstelregelingen binnen één dag worden besloten. Ook wordt betrokkenen een wettelijk recht op een persoonlijk zaakbehandelaar gegeven die de persoonlijke bijstand coördineert en fungeert als aanspreekpunt. Ten slotte is via het amendement aan de wet toegevoegd dat de Dienst Toeslagen, op verzoek van betrokkene, voor zover mogelijk, alle beslissingen op grond van de nabestaandenregeling samenvoegt in één beschikking.

Omdat deze aanpassingen van het eerder door het kabinet ingediende wetsvoorstel grote impact hebben op de uitvoeringspraktijk, is de nabestaandenregeling nog niet in werking getreden. Het kabinet heeft in de brief van 12 juli 202312 aangegeven een nieuwe uitvoeringstoets nodig te achten om in beeld te brengen of deze aanpassingen uitvoerbaar zijn. Tegelijkertijd deelt het Kabinet de wens van de Tweede Kamer om deze groep gedupeerden zo snel mogelijk te helpen gezien het dubbele leed dat zij hebben ervaren. In dat licht is daarom bekeken op welke manier uitvoering van de nabestaandenregeling wel uitvoerbaar zou zijn, terwijl tegelijkertijd zoveel mogelijk tegemoet wordt gekomen aan de doelstellingen van het amendement, namelijk het op persoonlijke wijze helpen van nabestaanden bij alle stappen in het herstelproces in een zo kort mogelijke tijd.

Uitkomsten uitvoeringstoets

De Dienst Toeslagen heeft een uitvoeringstoets opgesteld die als bijlage bij deze memorie van toelichting is gevoegd. Het blijkt niet mogelijk om alle onderdelen uit de nabestaandenregeling in één behandeling (gesprek) samen te voegen, maar de toets geeft ook inzicht in de wijze waarop de nabestaandenregeling wel uitvoerbaar is.13 Naar aanleiding van deze uitvoeringstoets wordt in het onderhavige wetsvoorstel een aantal wijzigingen in de nabestaandenregeling voorgesteld. Het Kabinet tracht zo veel mogelijk de uitkomst van deze uitvoeringstoets te combineren met de wens om deze groep gedupeerden zo snel mogelijk te helpen.

Er zijn twee fundamentele uitvoeringsproblemen aan het amendement Leijten. Ten eerste: doordat herstelmaatregelen elkaar opvolgen en veelal een eerdere uitkomst gebruiken voor de volgende stap (bijvoorbeeld de aanvullende compensatie voor werkelijke schade volgt op de integrale beoordeling), is het ondoenlijk om deze stappen in één dag uitmondend in één beschikking uit te voeren. Het tweede uitvoeringsprobleem zit erin dat een deel van het herstel wordt uitgevoerd door gespecialiseerde ketenpartners buiten de Dienst Toeslagen. Zo wordt een deel van schuldenaanpak uitgevoerd door Sociale Banken Nederland. Als gevolg van het in de wet verwerkte amendement zou de Dienst Toeslagen de begunstigde moeten adviseren over het gebruik van alle regelingen waar deze recht op heeft. In de uitvoeringstoets wordt geconstateerd dat deze bepaling niet uitvoerbaar is omdat de Dienst Toeslagen niet de expertise heeft om advies te geven over herstelregelingen die door andere organisaties worden uitgevoerd. Ook het samenvoegen van meerdere besluiten in één beschikking is niet uitvoerbaar.

Met als uitgangspunt zoveel mogelijk gevolg te geven aan het amendement, geeft de uitvoeringstoets aan dat de Dienst Toeslagen wel de rol op zich kan nemen van coördinator van de werkzaamheden van andere binnen de hersteloperatie betrokken partijen. Met deze coördinatorrol kan de Dienst Toeslagen de nabestaande bij de hand nemen om zo de verschillende stappen in het herstel zo snel mogelijk na elkaar plaats te laten vinden.

Voorgesteld wordt om die coördinerende rol vorm te geven in de zogenoemde samengevoegde behandeling. Dit houdt in dat de Dienst Toeslagen zich inspant om de behandeling van de integrale beoordeling, de aanvullende compensatie van werkelijke schade en (private) schulden naadloos in elkaar over te laten lopen. Dit wordt mogelijk gemaakt met het aanstellen van een persoonlijk zaakbehandelaar regeling nabestaanden overleden aanvragers (hierna: persoonlijk zaakbehandelaar nabestaanden), die een team gaat vormen met een «reguliere» persoonlijke zaakbehandelaar, een screeningsjurist werkelijke schade en een expert werkelijke schade die vanaf de start van de integrale beoordeling betrokken zijn. De Dienst Toeslagen zorgt daarbij voor een warme overdracht tussen de verschillende betrokken uitvoeringsinstanties.

Uitgangspunt is dat nabestaanden niet meerdere keren hetzelfde verhaal hoeven te vertellen en dat behandeling zo snel mogelijk plaats vindt. De Dienst Toeslagen documenteert het verhaal van de nabestaande en brengt dat over aan de andere ketenpartners.

Met deze invulling hoopt het Kabinet de uitvoering van de nabestaandenregeling toch zo veel mogelijk in de geest van het amendement te laten plaats vinden en tegemoet te komen aan de benodigde urgentie in het herstel voor deze groep gedupeerden.

De persoonlijk zaakbehandelaar nabestaanden

In het amendement is bepaald dat een nabestaande op verzoek persoonlijke bijstand kan krijgen. Voorgesteld wordt om de persoonlijke begeleiding te integreren in het reguliere uitvoeringsproces van de nabestaandenregeling, zodat de nabestaande er niet om hoeft te verzoeken. Hiermee wil het kabinet tegemoet komen aan de wens om tot een persoonlijkere en snellere afhandeling van het herstelproces te komen. Een nabestaande heeft recht op persoonlijke bijstand als is vastgesteld dat de aanvrager van kinderopvangtoeslag bij leven in aanmerking gekomen zou zijn voor een onderdeel van de regeling en de nabestaande kwalificeert als begunstigde volgens de nabestaandenregeling.

Het kabinet stelt voor om de begeleiding van nabestaanden te laten plaatsvinden door speciaal daarvoor getrainde persoonlijk zaakbehandelaars nabestaanden. Op deze manier kan de «reguliere» persoonlijk zaakbehandelaar, evenals in het huidige proces van de gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag, zich richten op de begeleiding bij de integrale beoordeling. De persoonlijk zaakbehandelaar nabestaanden coördineert de procedure en fungeert voor de begunstigde(n) als aanspreekpunt. De nabestaande heeft daarbij de regie, bepaalt zelf hoeveel gesprekken nodig zijn en wanneer.

Persoonlijke gesprekken zien desgewenst op uitleg over de herstelregelingen, uitleg over de mogelijkheden voor persoonlijke begeleiding, ondersteuning bij het doen van een aanvraag voor bijvoorbeeld de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade en op informatie over het gebruik van de regelingen waar de betreffende nabestaande recht op heeft.

Zienswijze CWS

Met het amendement Leijten is een regeling voor de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade toegevoegd aan de nabestaandenregeling. Gelet op de rol van de CWS heeft de commissie hier een zienswijze op gegeven. Daarin geeft de CWS aan dat het naar verwachting voor nabestaanden moeilijk kan zijn om het verhaal van de overledene te vertellen en dat ook aannemelijk te maken. Dat zou ertoe kunnen leiden dat de CWS in veel gevallen geen advies kan geven over de hoogte van de werkelijke schade.

Uit de zienswijze blijkt dat ook de CWS een individuele aanvraag voor compensatie van werkelijke schade met voorrang op andere aanvragen binnen 6,5 week kan afronden, onder voorwaarde dat een dossier van de Dienst Toeslagen compleet en beschikbaar is en het schadeverzoek compleet is. In dat geval kan de CWS direct starten met de behandeling van een aanvraag als de Dienst Toeslagen de integrale beoordeling heeft afgerond. Deze termijn staat los van de tijd die het mogelijk kost om samen met nabestaanden de geleden schade zo goed als mogelijk aannemelijk te maken. Ook gaat het om de termijn die de behandeling an sich in beslag neemt, los van het aantal aanmeldingen van nabestaanden bij de CWS en mogelijke pieken in het verloop daarvan.

Aanvullende compensatie voor de werkelijke schade

Het kabinet realiseert zich dat het aannemelijk maken van de causaliteit tussen de toeslagenproblematiek en de geleden werkelijke schade door de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag voor een nabestaande moeilijk kan zijn. Het kan bijvoorbeeld ingewikkeld zijn om de benodigde informatie te verzamelen en aan te leveren. Het kabinet wil desalniettemin nabestaanden de mogelijkheid bieden om een aanvraag voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade in te dienen. Nabestaanden maken aanspraak op dezelfde aanvullende compensatie als die bij leven zou zijn toegekend aan de aanvrager van kinderopvangtoeslag. De nabestaande wordt in dit proces ondersteund en geïnformeerd door de persoonlijk zaakbehandelaar nabestaanden. Het bedrag aan werkelijke schade dat aan de kinderen van een overleden gedupeerde wordt toegekend, wordt naar evenredigheid verdeeld over het aantal kinderen dat zich voor aanvullende compensatie heeft gemeld en hiervoor in aanmerking komt.

De uitvoering van deze schaderegeling is op grond van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen nu nog belegd bij de Minister van Financiën. Voorgesteld wordt om de Dienst Toeslagen te laten beschikken op aanvragen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade van de overleden aanvrager en de bevoegdheid daarvoor direct aan deze dienst toe te kennen. Omdat de Dienst Toeslagen zelf niet de expertise heeft om de werkelijke schade te beoordelen zal de CWS daarover adviseren. De processen zijn daarmee grotendeels gelijk aan die van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag bij leven. Om de verschillende processtappen voor nabestaanden goed op elkaar te laten aansluiten, zal de CWS de verzoeken van nabestaanden met voorrang behandelen. Dit leidt tot verdringing ten opzichte van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag, maar het kabinet wil met deze keuze voor deze specifieke doelgroep zoveel mogelijk aansluiten bij het uitgangspunt van het amendement Leijten.

Uitvoering nabestaandenregeling

Op dit moment zijn circa 390 overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag bekend bij de Dienst Toeslagen. De begunstigde nabestaanden zullen worden benaderd met de vraag of zij een beroep willen doen op de nabestaandenregeling. Nabestaanden van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag die niet bekend zijn bij de Dienst Toeslagen kunnen zelf op laagdrempelige wijze een aanvraag doen. Nadat de aanvraag is ingediend stelt de Dienst Toeslagen vast of de nabestaande als begunstigde kan worden aangemerkt. Vervolgens wordt beoordeeld of de overledene gedupeerd is (indien dat niet eerder is komen vast te staan). De Dienst Toeslagen voert indien van toepassing de integrale beoordeling uit, neemt daarop een beslissing en beslist ook over de aanvullende compensatie van werkelijke schade, op basis van advies van de CWS.

Aanvraagtermijnen

De persoonlijk zaakbehandelaar nabestaanden ondersteunt de nabestaande bij het doorlopen van het herstelproces, waarbij separate aanvragen voor de verschillende herstelregelingen zullen worden ingediend. Op grond van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen is de termijn voor het indienen van een aanvraag voor de compensatie of tegemoetkoming en voor het overnemen of het betalen van privaatrechtelijke schulden zes maanden na de inwerkingtreding van de regeling (indien de aanvrager van kinderopvangtoeslag is overleden op of voor de datum van inwerkingtreding van de regeling) of zes maanden na het overlijden van de aanvrager van kinderopvangtoeslag.

Beslistermijnen op aanvraag en bezwaar voor nabestaanden

Tabel 3 Overzicht beslistermijnen nabestaandenregeling

Beslistermijnen

Voorgestelde beslistermijn

Een aanvraag voor compensatie (onder meer integrale beoordeling)

6+6 maanden

Een aanvraag voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade

6+6 maanden

Een aanvraag voor het overnemen of afbetalen van private schulden

6+6 maanden

Bezwaarzaken op beschikkingen nabestaandenregeling

6+6 weken

De Tweede Kamer heeft met het amendement Leijten de voorkeur uitgesproken voor een snelle uitvoering van de nabestaandenregeling, waarbij nabestaanden zo snel mogelijk door het proces worden geleid, inclusief het proces omtrent aanvullende compensatie voor werkelijke schade. Tegelijk blijkt uit pilots van de Dienst Toeslagen en gesprekken met nabestaanden dat zij behoefte hebben aan eigen regie op het proces, en aan tijd en ruimte voor het mentaal verwerken van de informatie en de bijkomende emoties. Daarnaast moeten de beslistermijnen zo worden gekozen dat ze realistisch zijn voor de Dienst Toeslagen en dat pieken in aanmelding gespreid in behandeling genomen kunnen worden. Met de in het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde beslistermijnen wordt een balans gevonden tussen deze aspecten, zoals hierna nader toegelicht.

Ongeacht de gestelde termijnen blijft de inzet van de Dienst Toeslagen en de andere uitvoerders om nabestaanden in zo kort mogelijke tijd te helpen met alle stappen in het herstelproces.

Ad 1 – beslistermijn aanvraag compensatie

Gelet op de uitvoeringstoets is bezien wat wel mogelijk is om zo spoedig mogelijk te beslissen op aanvragen van nabestaanden voor compensatie, en tegemoet te komen aan de wens tot een zo kort mogelijk proces.

Uit een nadere analyse is gebleken dat de behandeling van een individuele aanvraag, afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het dossier, voor een substantieel aantal nabestaanden naar verwachting in een korter tijdsbestek kan worden afgerond dan in de voorgestelde beslistermijn van zes maanden (met de mogelijkheid om die termijn eenmaal met ten hoogste zes maanden te verlengen). Deze beslistermijn zes met maximaal zes maanden verlenging is echter nodig om de Dienst Toeslagen voldoende ruimte te geven om de aanvragen gespreid te behandelen, ook als het aantal aanvragen hoger uitvalt dan nu verwacht. Het aantal verwachte aanvragen staat namelijk niet vast en de capaciteit die de Dienst Toeslagen kan inzetten in de specialistische teams voor nabestaanden is begrensd. Dit heeft tot gevolg dat niet alle aanvragen tegelijk in behandeling kunnen worden genomen. Een piek in de aanvragen kan zich bijvoorbeeld voordoen bij de start van de regeling en bij het aflopen van de aanvraagtermijn. De voorgestelde beslistermijn moet bovendien voldoende ruimte geven voor een zorgvuldig proces voor nabestaanden, waarin zij de regie kunnen houden en voldoende tijd hebben voor het verzamelen en aanleveren van informatie, inclusief ruimte voor de emotionele kanten van het herstelproces als dat gewenst is.

Ad 2 – beslistermijn aanvraag aanvullende compensatie

Ook voor een aanvraag voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade is bezien in hoeverre het mogelijk is om daarop zo spoedig mogelijk te beslissen. Zoals hiervoor beschreven is het voor de CWS in theorie mogelijk om binnen 6,5 week in een individueel geval te adviseren. Tegelijk moet de beslistermijn uitvoerbaar zijn voor de CWS op het moment dat er meerdere aanvragen tegelijk binnenkomen. Bovendien is het afhandelen van werkelijke schade voor nabestaanden naar verwachting complex, omdat het voor hen moeilijk kan zijn om de schade van de overledene aannemelijk te maken. De beslistermijn moet voldoende ruimte geven om dit proces zorgvuldig te doorlopen. Om deze redenen wordt ook voor de aanvraag aanvullende compensatie werkelijke schade voorgesteld een beslistermijn van zes maanden te hanteren met de mogelijkheid om die termijn met ten hoogste zes maanden te verlengen.

Om het gehele proces voor nabestaanden na de start zo snel mogelijk te laten doorlopen is met de CWS afgesproken om voor nabestaanden zo min mogelijk wachttijden te hanteren en aanvragen van nabestaanden met voorrang te behandelen. Om het proces efficiënter te maken is bovendien al tijdens de integrale beoordeling een screeningsjurist van CWS betrokken om met de nabestaande na te gaan in hoeverre een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade kans van slagen heeft. De persoonlijk zaakbehandelaar nabestaanden kan daarnaast helpen bij het achterhalen van de benodigde informatie. Ook voor de werkelijke schade geldt daarmee dat een individuele aanvraag naar verwachting in een substantieel aantal gevallen sneller kan worden afgerond dan exact binnen de voorgestelde wettelijke beslistermijn.

Door de prioritering voor nabestaanden zullen andere groepen gedupeerden bij de CWS, zoals gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en ex-partners, wel langer moeten wachten voordat hun aanvraag kan worden afgehandeld.

Ad 3 – beslistermijn overnemen of betalen privaatrechtelijke schulden

Ook voor de regeling voor het overnemen of betalen van privaatrechtelijke schulden is bezien wat de kortst mogelijke beslistermijn is. Ook hiervoor wordt een termijn van zes maanden voorgesteld met de mogelijkheid om die termijn met zes maanden te verlengen. Deze termijn is nodig, omdat de uitvoerder Sociale Banken Nederland (SBN) afhankelijk is van de snelheid waarmee nabestaanden schulden indienen en de snelheid waarmee schuldeisers reageren op verzoeken. Ook voor SBN geldt dat het uitgangspunt is om nabestaanden zo snel als mogelijk te helpen en dat de gestelde termijn in een substantieel aantal gevallen waarschijnlijk niet nodig zal zijn.

Termijn voor het beslissen op bezwaar

Ten slotte is bezien hoe de beslistermijnen voor de Dienst Toeslagen op bezwaarschriften zo goed mogelijk kunnen aansluiten bij het streven naar een zo snel mogelijke uitvoering. Voorgesteld wordt om voor bezwaren tegen beslissingen op grond van de nabestaandenregeling de op grond van de Algemene wet bestuursrecht geldende termijnen te hanteren. Dit houdt in een termijn van zes weken met de mogelijkheid om die met zes weken te verdagen. Deze termijn wordt voorgesteld voor bezwaren tegen een beschikking op een aanvraag voor compensatie (onder meer integrale beoordeling), een beschikking op een aanvraag voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade en een beslissing op het overnemen of betalen van privaatrechtelijke schulden.

Een korte beslistermijn op bezwaar heeft een positieve invloed op de doorlooptijd van het herstelproces. Een beschikking voor de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade kan namelijk pas worden vastgesteld als de integrale beoordeling onherroepelijk vaststaat. Hoe sneller een beslissing op bezwaar tegen een beschikking op de integrale beoordeling wordt genomen, des te eerder de nabestaande door kan met de aanvraag voor werkelijke schade. Om de voorgestelde termijnen te halen zal de Dienst Toeslagen bij bezwaar voorrang geven aan nabestaanden ten opzichte van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en van ex-partners. Hiervoor geldt dat het verdringingseffect voor andere groepen naar verwachting beperkt is, gelet op het naar verwachting geringe aantal nabestaanden dat een aanvraag zal indienen.

De beslistermijn van zes weken met de mogelijkheid tot verdagen met zes weken is daarnaast haalbaar doordat de BAC in principe geen rol heeft bij bezwaren van nabestaanden.

Aanspraak voor kinderen na overlijden van de toeslagpartner

In de nabestaandenregeling zoals nu opgenomen in de Wht is bepaald dat de eigen kinderen van de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag alleen aanspraak kunnen maken op de regeling als er op het moment van overlijden van die aanvrager geen partner had die in aanmerking komt voor de nabestaandenregeling. Als de toeslagpartner vervolgens overlijdt binnen de aanvraagtermijn en nog geen aanvraag heeft gedaan of overlijdt nadat deze tijdig een aanvraag heeft ingediend voor de nabestaandenregeling op een of meerdere onderdelen daarvan nog geen toekenning heeft plaatsgevonden, kunnen de kinderen geen aanspraak maken. Dit is echter een onbedoeld gevolg van de manier waarop de regeling is vormgegeven. Daarom wordt voorgesteld om de kinderen van de overleden aanvrager in deze situaties aanspraak te geven op de nabestaandenregeling.

5 Peildatum brede ondersteuning ouders in het buitenland

Een deel van de door de toeslagenproblematiek gedupeerde ouders is vanwege de problemen met de kinderopvangtoeslag naar het buitenland vertrokken. Voor deze ouders is, naast de algemene herstelregelingen, brede ondersteuning beschikbaar en ondersteuning bij terugkeer naar Nederland. Deze ondersteuning voor ouders, ex-partners en nabestaanden van overleden gedupeerden14 wordt verleend door het Ondersteuningsteam voor ouders in het buitenland (OTB).

Om te bepalen of iemand in aanmerking komt voor deze ondersteuning, is in de Wht een peildatum opgenomen, namelijk 7 juli 2020. Degene die een beroep wil doen op brede ondersteuning in het buitenland dient op deze datum niet meer in Nederland te wonen. Aan deze peildatum ligt de veronderstelling ten grondslag dat vanaf dat moment voor een ieder die dat wenste, uitzicht bestond op hulp en herstel. Op 7 juli 2020 is namelijk de Wet hardheidsaanpassing Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) in werking getreden waarmee vanaf die datum een wettelijke basis bestond voor onder andere de invoering van een hardheidsregeling, een vangnetbepaling, een grondslag voor een compensatieregeling alsmede een O/GS-tegemoetkomingsregeling. Met het treffen van deze maatregelen hoefden ouders niet naar het buitenland te vertrekken vanwege de problemen met de kinderopvangtoeslag, zo was de veronderstelling. In de praktijk is echter gebleken dat na die datum nog enkele tientallen gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en hun gezin zijn vertrokken naar het buitenland. Zij komen derhalve niet in aanmerking voor brede ondersteuning, terwijl zij in veel gevallen aangeven wel vanwege de problemen met de kinderopvangtoeslag naar het buitenland te zijn vertrokken. De brede ondersteuning door gemeenten kwam eind 2020 op gang en kreeg in de loop van 2021 steeds meer vorm. Dat er brede ondersteuning beschikbaar was voor aangemelde ouders, was echter niet bij alle ouders bekend. Bovendien bleek dat ouders het vertrouwen in de overheid kwijt waren en zich daarom vaak niet meldden bij hun gemeente. In combinatie met alle andere herstelregelingen die eind 2021 bestonden, en het zicht dat er toen was op het starten van de schuldenaanpak, is het onwaarschijnlijk dat ouders na 31 december 2021 nog de noodzaak voelden te verhuizen vanwege de toeslagenproblematiek.

Om ondersteuning voor deze groep gedupeerden mogelijk te maken, wordt daarom voorgesteld de peildatum van 7 juli 2020 te verschuiven naar 31 december 2021. Alle gedupeerde ouders, ex-partners en nabestaanden van gedupeerde overleden aanvragers kinderopvangtoeslag (deze laatste na inwerkingtreding van de betreffende regeling) die voor 31 december 2021 naar het buitenland zijn verhuisd, en daar ook nog wonen op het moment dat zij een aanvraag doen, komen daarmee in aanmerking voor brede ondersteuning.

Voorgesteld wordt aan het wetsvoorstel terugwerkende kracht te verlenen tot en met 24 juni 2022, waarmee aangesloten wordt bij de terugwerkende kracht die is gegeven aan de relevante bepalingen in de Wht. Voorgesteld wordt aan de wijziging met betrekking tot ex-partners terugwerkende kracht te verlenen tot en met 15 juli 2023, de datum waarop de brede ondersteuning in het buitenland voor ex-partners in werking is getreden.

6 Grondslag voor commissies bij de uitvoering van de aanvullende regelingen

De Commissie van onafhankelijke deskundigen hersteloperatie toeslagen (hierna: Commissie van Wijzen, CvW), de BAC en de CWS hebben een rol in de hersteloperatie toeslagen ten aanzien van mogelijk gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag.

De CvW beoordeelt voorgenomen beschikkingen van de Dienst Toeslagen tot het geheel of gedeeltelijk afwijzen van een aanvraag van de aanvrager van kinderopvangtoeslag tot compensatie of een OG/S-tegemoetkoming. Ook adviseert de commissie over de vraag of sprake is van een schrijnend geval volgens de vangnetbepaling.

De BAC heeft tot taak het adviseren van de Dienst Toeslagen over bezwaren van aanvragers van kinderopvangtoeslag tegen beschikkingen die zijn vastgesteld betreffende de compensatie en OG/S-tegemoetkoming, aanvullende compensatie en aanvullende tegemoetkoming voor de werkelijke schade en de vangnetbepaling. De BAC adviseert ongeacht de vraag of een aanvraag geheel of gedeeltelijk is afgewezen. Wel geldt op grond van de Instellingsregeling Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen dat de Dienst Toeslagen in bepaalde gevallen bezwaren zelf af kan doen zonder deze ter advisering aan de BAC voor te leggen.

De CWS adviseert de Dienst Toeslagen met betrekking tot het toekennen van aanvullende compensatie en aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade van de gedupeerde aanvrager kinderopvangtoeslag. In het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld om ook de uitvoering van de werkelijke schaderegeling voor nabestaanden en ex-partners neer te leggen bij de Dienst Toeslagen. Voorgesteld wordt daarom om ook voor die regeling een grondslag op te nemen, op grond waarvan de CWS een rol kan spelen.

Het onderhavige wetsvoorstel beoogt mogelijk te maken de taken van de commissies uit te breiden naar de onderdelen van de uitvoering van de ex-partnerregeling, de kindregeling en de nabestaandenregeling. De wet bepaalt niet wanneer de commissies worden ingezet, de specifieke taken van deze commissies worden geregeld in de Instellingsregeling Commissie van onafhankelijke deskundigen hersteloperatie toeslagen, de Instellingsregeling Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen en de Instellingsregeling Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade. Op basis van een nadere afweging kan in de respectievelijke instellingsregelingen worden geregeld of de betreffende commissies een taak krijgen en zo ja, welke.

Bij de beoordeling binnen de kindregeling en de ex-partnerregeling15 wordt voorgesteld de rol van de commissies te beperken tot een ingekaderde situatie, namelijk de situatie waarin als gevolg van het overlijden van de aanvrager kinderopvangtoeslag eerder nog niet is vastgesteld dat deze gedupeerd is. Als in het kader van de kindregeling en de ex-partnerregeling geoordeeld wordt dat er geen sprake is van gedupeerdheid van de kinderopvangtoeslag om toegang tot die regelingen te bepalen, moeten de CvW en de BAC daarin een rol kunnen vervullen.

Voor de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag wordt er tevens voorgesteld een grondslag op te nemen voor het instellen van commissies. De nabestaandenregeling is aldus vormgegeven dat nabestaanden zich kunnen beroepen op compensatie, vergelijkbaar met hoe de overleden aanvrager dat zelf had gekund. Om die reden moet ook de inzet van de CvW en de BAC ten aanzien van de aanspraak op compensatie mogelijk zijn.

Zowel nabestaanden als ex-partners kunnen voorts een aanvraag doen voor aanvullende werkelijke schade. Ook daarvoor is een grondslag in de wet opgenomen, zodat er commissies kunnen worden ingezet die adviseren over aanvragen om aanvullende schade en eventuele bezwaarprocedures.

7 Budgettaire aspecten

Budgettaire aspecten hebben geen enkele rol gespeeld bij de voorstellen in het onderhavige wetsvoorstel, maar moeten conform afspraak wel in deze memorie van toelichting in kaart worden gebracht.

Aanpassing beslistermijnen

Het verlengen van de beslistermijn op aanvragen van aanvullende compensatie van werkelijke schade kan er in de praktijk toe leiden dat het aantal ingebrekestellingen, verzoeken om een dwangsom en beroepen niet tijdig beslissen bij de rechtbank op dit onderdeel steeds beperkter zal zijn. Afhankelijk van de inwerkingtreding van de aangepaste beslistermijn zal dat naar verwachting leiden tot een beperking van het verwachte te betalen volume aan dwangsommen.

Aanpassing aanvraagtermijn werkelijke schade

De budgettaire gevolgen van de verlenging van de aanmeldtermijn voor aanvullende schade zijn tweevoudig. Wanneer de aanvraagtermijn niet opgeschoven zou worden, dan zou heden een piek in aanmeldingen bij de CWS ontstaan, met meer ingebrekestellingen en dwangsommen voor niet tijdig beslissen tot waarschijnlijk gevolg. Tegelijkertijd zou het opschuiven van de aanvraagtermijn kunnen leiden tot meer aanmeldingen, wat zou kunnen resulteren in meer uitbetalingen, maar dan wel meer verspreid over de tijd.

Aanpassing nabestaandenregeling

Voor de bouw van de nabestaandenregeling zijn circa 200 IV-dagen nodig. Hiervoor is reeds een bedrag van € 220.000 gereserveerd.

Aanpassing peildatum brede ondersteuning ouders in het buitenland

De budgettaire impact van deze wijziging is relatief klein. Uit analyse van de Dienst Toeslagen blijkt dat de groep ouders die tussen de huidige en de voorgestelde peildatum naar het buitenland is verhuisd relatief klein is (122 gezinnen). Daarnaast wordt ervan uitgegaan dat niet meer dan de helft van de ouders die onder de nieuwe afbakening vallen, ondersteuning van OTB wenst (op basis van het percentage van de reguliere populatie dat ondersteuning wenst). Dat betekent dus een toename van 60 gezinnen en dit is op te vangen binnen het beschikbare budget.

8 Uitvoering

8.1 Dienst Toeslagen

Aanpassing beslistermijnen

De voorgestelde verlenging van de aanvraag- en beslistermijnen op aanvragen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en bezwaren is beoordeeld met uitvoeringstoetsen. Voor de voorstellen uit het onderhavige wetsvoorstel geldt dat de Dienst Toeslagen deze uitvoerbaar acht per de voorgestelde inwerkingtredingsdatum. De maatregelen leiden tot beperkte complexiteitsgevolgen. Daarnaast vraagt de Dienst Toeslagen aandacht voor communicatie over de aanpassingen.

Aanpassen uitvoerder schaderegeling ex-partners

Uit de uitvoeringstoets van de Dienst Toeslagen blijkt dat het niet mogelijk is om de afhandeling van aanvragen van aanvullende compensatie van werkelijke schade van ex-partners op korte termijn in uitvoering te brengen, vanwege de hoge druk op de Dienst Toeslagen en de CWS met name op het terrein van dossiers en bezwaar. De regeling is technisch uitvoerbaar, maar pas op het moment dat de werkvoorraad dat toelaat. De schaderegeling voor ex-partners is op dit moment nog niet van kracht. Inwerkingtreding hiervan zal plaatsvinden bij koninklijk besluit. Hierdoor heeft dit onderdeel van het wetsvoorstel op dit moment nog geen directe gevolgen voor Dienst Toeslagen. De timing van de inwerkingtreding van de regeling zal worden afgestemd op de capaciteit bij de Dienst Toeslagen en de CWS. Tegelijkertijd wordt gekeken op welke manier de druk op de Dienst Toeslagen en de CWS verminderd kan worden, om een zo snel en zo goed mogelijke inwerkingtreding mogelijk te maken.

Aanpassingen van de nabestaandenregeling

De voorgestelde aanpassingen van de nabestaandenregeling vloeien grotendeels voort uit de door de Dienst Toeslagen verrichte uitvoeringstoets. Uit die uitvoeringstoets komt naar voren dat de huidige nabestaandenregeling, zoals die luidt na de toevoeging van het amendement Leijten, niet uitvoerbaar is. Deze regeling is wel uitvoerbaar indien de Dienst Toeslagen de coördinatie van de werkzaamheden van de uitvoerders binnen de hersteloperatie toeslagen voor zijn rekening neemt en de huidige systematiek van beschikken kan worden voortgezet. Dit betekent dat zowel na de integrale beoordeling als voor de werkelijke schade separate beschikkingen worden vastgesteld. Nabestaanden worden hierbij zoveel mogelijk ondersteund en zo snel als mogelijk en wenselijk door het herstelproces begeleid. In hoofdstuk 4 van deze memorie worden de voorstellen inzake de nabestaandenregeling toegelicht.

Peildatum brede ondersteuning ouders buitenland

De gevolgen van de aanpassing van de peildatum zijn voor de Dienst Toeslagen beperkt. Wel is er een aantal eenmalige acties nodig naar aanleiding van de wetswijziging. Dat betreft onder meer een belactie naar ouders die nieuw in aanmerking komen, en het aanpassen van een aantal interne werkinstructies.

8.2 Commissie Werkelijke Schade (CWS)

De CWS is om een reactie gevraagd op de aanpassing van de aanvraag- en beslistermijnen voor verzoeken van aanvullende compensatie van werkelijke schade voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. De CWS geeft desgevraagd aan geen bezwaar te hebben tegen het aanpassen van de aanvraagtermijn en dat deze uitvoerbaar is. Over de aangepaste beslistermijn geeft de CWS aan de aanpassing voor de gedupeerde aanvragers te ondersteunen. De aanpassing zal leiden tot meer zaken die binnen de wettelijke termijn worden behandeld. Omdat het lastig is om prognoses te geven over het behandeltempo, en de CWS bovendien ook afhankelijk is van derden, kan de CWS niet garanderen dat de wettelijke beslistermijn in alle gevallen zal worden gehaald.

Ook is de CWS gevraagd om een zienswijze te geven op de mogelijkheid om een aanvraag te doen voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade die door het amendement Leijten aan de nabestaandenregeling is toegevoegd. De CWS verwacht dat het voor nabestaanden moeilijk kan zijn om het verhaal van de overledene te vertellen en dat aannemelijk te maken. Dat zou ertoe kunnen leiden dat de CWS in veel gevallen geen advies kan geven over de hoogte van de werkelijke schade.

8.3 Ondersteuningsteam ouders in het buitenland (OTB)

De voorgestelde verlenging van de peildatum van 7 juli 2020 naar 31 december 2021 biedt een grotere groep ouders die in het buitenland woont de mogelijkheid om ondersteuning vanuit OTB te krijgen. Aangezien de ondersteuning aan deze ouders inhoudelijk gelijk is aan de ondersteuning van de huidige groep ouders die OTB begeleidt, ziet OTB op inhoud geen nieuwe uitvoeringsuitdagingen.

Wel betekent de verwachte instroom van een groep van ongeveer 60 ouders bij OTB dat er meer ouders instromen dan eerder voorzien. De snelheid waarmee deze «nieuwe» groep ouders instroomt heeft invloed op de caseload van de OTB casemanagers. Stromen er veel ouders tegelijk in, dan betekent dat dat casemanagers mogelijk aan de grenzen van hun caseload komen. Om te voorkomen dat ouders in een dergelijke situatie op een wachtlijst komen, is het wenselijk de dienstverlening te borgen door een tijdelijke uitbreiding van het aantal casemanagers bij OTB met maximaal 4 fte. Dat is naar verwachting haalbaar, maar het is belangrijk om de instroom de komende periode goed te blijven monitoren.

9 Doenbaarheid van de maatregelen

Het aanpassen van de beslistermijnen vraagt geen acties van aanvragers van aanvullende compensatie voor werkelijke schade. Wel kan het voor de doelgroep lastig te volgen zijn dat de wettelijke beslistermijn wordt aangepast en deze voor nieuwe aanvragers anders is dan voor reeds ingediende aanvragen. Dit vraagt zorgvuldige communicatie. Via de communicatiekanalen van de Dienst Toeslagen zal ingezet worden op communicatie rondom inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

Het verlengen van de aanvraagtermijn voor aanvullende compensatie voor werkelijke schade vraagt geen aanvullende acties van aanvragers en doet als zodanig geen direct beroep op hun doenvermogen.

Gebruik maken van de nabestaandenregeling kan iets vragen van het doenvermogen van de toeslagpartner of de eigen kinderen van de overleden aanvrager. Zij moeten bijvoorbeeld kunnen aantonen dat de overledene betalingsachterstanden had of werkelijke schade van de overledene aannemelijk kunnen maken. Dit is naar verwachting het meest lastig voor kinderen van de overleden gedupeerde, als zij de begunstigden van de regeling zijn.

De aanpassingen van de nabestaandenregeling leiden ertoe dat nabestaanden bij het herstelproces worden begeleid door een persoonlijk zaakbehandelaar nabestaanden. De Dienst Toeslagen heeft hierin een zorgplicht en zal de nabestaande ondersteunen, informeren en door het proces heen begeleiden.

Het aanpassen van de peildatum voor brede ondersteuning voor ouders in het buitenland vraagt geen aanvullende acties van aanvragers en doet als zodanig ook geen direct beroep op hun doenvermogen. Dat aan een ruimere groep brede ondersteuning wordt geboden, komt het doenvermogen van deze mensen juist ten goede.

10 EU-aspecten

Dit voorstel heeft geen EU-aspecten.

11 Advies en consultatie

Zoals onder paragraaf 1.2 is toegelicht, is overwogen om de beslistermijnen op bezwaarzaken aan te passen, en is bovendien overwogen om een aanpassing van beslistermijnen toe te passen op reeds lopende beslistermijnen, maar kiest het kabinet vanwege de juridische consequenties er niet voor dat voor te stellen. Deze elementen zijn wel voorgelegd aan de adviesorganen. In het onderstaande gaat het kabinet alleen in op de onderdelen van de adviezen die deel uitmaken van het voorliggende wetsvoorstel.

11.1 Raad voor de rechtspraak

Verlenging van de termijn om bezwaar te maken

De Raad voor de rechtspraak vindt de onderbouwing van de verlenging van de termijn om bezwaar te maken niet voldoende overtuigend om daarmee af te wijken van de voor het gehele bestuursrecht geldende termijn16. De Raad voor de rechtspraak merkt daarbij op dat de Dienst Toeslagen te laat ingediende bezwaren gewoon in behandeling neemt en adviseert daarom om hierop in deze memorie nader in te gaan. In paragraaf 3 van deze memorie wordt toegelicht dat een bezwaartermijn van zestien weken wordt voorgesteld, omdat dit de gemiddelde tijd is die ouders die hun bezwaar tegen een beschikking op de integrale beoordeling niet binnen de termijn indienen op dit moment nodig hebben om hun bezwaar in te dienen. Met het van kracht worden van aangepast uitvoeringsbeleid17 is er reeds geen sprake meer van de situatie dat ieder te laat aangetekend bezwaarschrift nog als ontvankelijk in behandeling wordt genomen. Bezwaren die langer dan zestien weken na het afgeven van een beschikking door de Dienst Toeslagen worden ingediend, worden (behoudens verschoonbare termijnoverschrijdingen) niet ontvankelijk verklaard, met dien verstande dat met betrekking tot de in hoofdstuk 3 toegelichte oude zaken een coulanter uitgangspunt wordt gehanteerd.

Peildatum brede ondersteuning ouders in het buitenland

De Raad voor de rechtspraak geeft aan dat niet is toegelicht waarom is gekozen voor de datum van 31 december 2021 als de nieuwe peildatum voor brede ondersteuning voor ouders in het buitenland en adviseert om dit nader toe te lichten. Hoofdstuk 5 van deze memorie van toelichting is naar aanleiding van dit advies aangevuld. Er werd eerder door de wetgever gekozen voor de peildatum van 7 juli 2020, omdat werd verondersteld dat gedupeerden vanaf deze datum (van inwerkingtreding van de Wet hardheidsaanpassing Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen) voor een ieder uitzicht bestond op hulp en herstel. Hiervan bleek geen sprake. Er wordt in deze memorie van toelichting toegelicht dat de reden van het hanteren van de (latere) peildatum van 31 december 2021 is dat de brede ondersteuning vanaf deze datum wel voldoende in Nederland beschikbaar was.

11.2 Raad voor de rechtsbijstand

Mogelijk negatieve gevolgen voor de rechtszekerheid

De Raad voor Rechtsbijstand geeft mee dat de substantiële verruiming van beslistermijnen zoals voorgesteld in principe de rechtszekerheid negatief kan beïnvloeden18. Daarnaast geeft de Raad mee dat de hersteloperatie forse uitdagingen kent in de uitvoering en vooral daardoor kampt met lange doorlooptijden. De Raad geeft aan dat op korte termijn het ouderdossier ter beschikking komt en dat dit belangrijk is, omdat een volledig dossier een noodzakelijke voorwaarde is voor adequate bepaling van de rechtspositie van de gedupeerde en voor goede advisering van de advocaat. Het kabinet erkent dat de nieuw voorgestelde beslistermijn op aanvragen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade lang is, en dat de aanvrager daarmee lang in onzekerheid is over de beschikking op een aanvraag. Tegelijkertijd is die onzekerheid er nu ook, omdat de daadwerkelijk benodigde tijd om tot een beslistermijn te komen niet realistisch is. Die onzekerheid wordt versterkt door de goed te begrijpen keuze van een deel van de groep om een beroep niet tijdig beslissen in te dienen, waardoor anderen langer moeten wachten. Met de voorgestelde verlenging van de beslistermijn voor aanvragen van aanvullende compensatie van werkelijke schade tot een realistische beslistermijnen, plaatst het kabinet duidelijkheid boven onzekerheid en de belangen van het collectief boven de individuele belangen van personen die een beroep niet tijdig beslissen indienen. Het kabinet beseft dat enkel het verlengen van beslistermijnen onvoldoende is om de hersteloperatie te versnellen. In de inleiding van deze memorie van toelichting wordt uiteengezet welke maatregelen zijn genomen om de hersteloperatie toeslagen te verbeteren en versnellen.

Resultaten pilot vaststellingsovereenkomst

De Raad voor Rechtsbijstand geeft aan dat de pilot voor het bepalen van de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade met vaststellingsovereenkomsten hopelijk bijdraagt aan het herstel voor gedupeerden, door kortere doorlooptijden en minder capaciteitsproblemen bij de Dienst Toeslagen en de CWS. De Raad voor Rechtsbijstand geeft aan dat deze effecten niet meegenomen lijken te worden door de wetgever bij de vraag hoe om te gaan met organisatorische problemen. Verder is voor de Raad voor Rechtsbijstand niet duidelijk of, hoe en wanneer deze pilots doorgang vinden en voor een bredere groep gedupeerden beschikbaar komen. Het klopt dat de mogelijke effecten van de pilot alternatieve schaderoute niet ingecalculeerd zijn bij de aanpassing van de beslistermijn voor aanvragen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade. Deze effecten zijn op het moment van schrijven namelijk niet bekend, omdat nog een besluit dient te worden genomen over hoe het vervolg rondom de alternatieve schaderoutes eruit komt te zien. Dit laat vanzelfsprekend onverlet dat het kabinet alles in het werk stelt en blijft stellen om, ongeacht de verlenging van de beslistermijn, ervoor te zorgen dat in de praktijk besluitvorming voor iedere gedupeerde zo spoedig mogelijk plaatsvindt, zodat deze zo snel mogelijk duidelijkheid krijgt.

11.3 Nederlandse Orde van Advocaten

Aanpassingen van de termijn voor het besluiten op een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade

De werkgroep toeslagenadvocaten van de Nederlandse Orde van advocaten (de werkgroep) heeft op 14 februari 2024 geadviseerd met betrekking tot de maatregelen in dit wetsvoorstel19. De werkgroep adviseert negatief over de genoemde aanpassing, omdat die een onaanvaardbare inbreuk op de rechten van ouders maken en de ouders (weer) rechtsbescherming wordt ontzegd. De werkgroep geeft aan dat het uitgangspunt moet zijn dat voor elke aanvraag om aanvullende compensatie voor de werkelijke schade de termijnen blijven gelden zoals die golden op het moment van indiening. De werkgroep geeft verder aan dat de oorzaak voor het niet halen van beslistermijnen is gelegen in het niet op orde zijn van de werkprocessen. De werkgroep ziet de oplossing van de problematiek van het structureel niet halen van termijnen door de Dienst Toeslagen niet in een verlenging van de huidige termijnen. De werkgroep geeft aan dat hiermee slechts aan symptoombestrijding wordt gedaan. Ook ontbreekt volgens de werkgroep een antwoord op de vraag waarom de voorgestelde termijnen nodig en wel haalbaar zijn.

Het kabinet spant zich voortdurend in om de hersteloperatie toeslagen te verbeteren en versnellen. De uitdrukkelijke inzet is om elke gedupeerde zo snel mogelijk weer perspectief te geven en naar voren te kunnen laten kijken. Zo zijn onder meer de volgende maatregelen genomen: capaciteitsvergroting bij UHT van bijna 1.400 naar ruim 2.277 FTE (peildatum april 2024), een groot aantal procesverbeteringen waardoor dossiers veel sneller kunnen worden verstrekt, flexibeler afhandeling van bezwaarzaken, gerichtere inzet van de BAC, opschaling en aanpassing in de structuur bij CWS, en de ontwikkeling van een forfaitaire schaderoute. Ook wordt doorlopend bezien op welke manier werkprocessen kunnen worden verbeterd en welke maatregelen leiden tot versnelling en verbetering van de hersteloperatie toeslagen. Het kabinet bestrijdt dan ook dat het enkel aan symptoombestrijding doet.

Het kabinet beseft dat enkel het verlengen van een beslistermijn niet de enige oplossing is of kan zijn om het herstel van gedupeerden te bespoedigen. Een aanpassing kan slechts een sluitstuk zijn als mogelijkheden om de afhandeling te versnellen niet voldoende soelaas bieden. Op dit moment gelden óók na invoering van allerlei maatregelen om te versnellen, onrealistische wettelijke beslistermijnen. Aanvragers weten daardoor niet altijd goed waar zij aan toe zijn en voelen zich gedwongen om naar de rechter te stappen. De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State heeft geconcludeerd dat niet de bestuursrechter, maar alleen de wetgever een collectieve oplossing kan bieden voor onrealistische beslistermijnen bij de hersteloperatie toeslagen.20 Dit wetsvoorstel is daar een reactie op.

De werkgroep vraagt zich daarnaast af of er minder verstrekkende maatregelen zijn overwogen die minder inbreuk maken op de rechtsbescherming van betrokkene en geeft aan dat het ouderbelang door het verlengen van beslistermijnen in het geding komt en dat voor de Dienst Toeslagen geen enkele prikkel meer bestaat om wel te voorzien in een goede procedure om termijnen te halen. Het kabinet gaat in paragraaf 1.2 van deze memorie van toelichting in op de overwogen beleidsalternatieven en heeft deze op basis van het advies van de werkgroep aangevuld. Daaruit blijkt dat verstrekkender en minder verstrekkende alternatieven zijn overwogen. Het voorliggende voorstel poogt daarin een adequate balans te vinden. Er blijft door het verlengen van de huidige beslistermijnen een prikkel voor de Dienst Toeslagen bestaan om tijdig te beslissen. Indien de Dienst Toeslagen niet tijdig beslist, bestaat immers nog steeds de mogelijkheid om een ingebrekestelling in te dienen, te verzoeken om een dwangsom of een beroep niet tijdig beslissen in te dienen.

Aanpassing van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift

De werkgroep geeft ten aanzien van de voorgestelde verlenging van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift naar zestien weken aan dat de huidige termijn voor het indienen van een bezwaarschrift door de Dienst Toeslagen op dit moment niet wordt gehandhaafd en daarmee alle bezwaarschriften, dus ook degenen die te laat zijn ingediend, door de Dienst Toeslagen in behandeling worden genomen. Dit voorstel om de verlengde wettelijke termijn te gaan hanteren leidt volgens de werkgroep tot een verminderd niveau van rechtsbescherming van ouders. Per juli 2024 wordt het uitvoeringsbeleid reeds aangepast waardoor er geen sprake meer is van de situatie dat ieder te laat aangetekend bezwaarschrift nog als ontvankelijk in behandeling wordt genomen zoals nader is toegelicht in hoofdstuk 3. Het onderhavig wetsvoorstel verankert deze beleidsaanpassing ook in de wet. Hiermee biedt het kabinet enerzijds duidelijkheid aan bezwaarmakers en krijgt anderzijds de Dienst Toeslagen de mogelijkheid om beter in te spelen op de instroom aan bezwaren en op de instroom aan aanvragen tot het toekennen van aanvullende compensatie voor de werkelijke schade.

De werkgroep geeft daarnaast aan dat niet duidelijk is of de Dienst Toeslagen ook ten aanzien van al ingediende bezwaarschriften zal overgaan tot een striktere beoordeling van de tijdigheid daarvan. Indien dit het geval is, is dit wat betreft de werkgroep niet aanvaardbaar. Het kabinet deelt deze visie. In hoofdstuk 3 is toegelicht dat het kabinet de termijn om een bezwaar in te dienen niet zal gaan handhaven voor bezwaren die reeds zijn ingediend op het moment van inwerkingtreding van deze wet.

11.4 Adviescollege toetsing regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft geadviseerd op de voorgenomen verlenging van de beslistermijnen voor de aanvraag voor aanvullende compensatie van werkelijke schade21. Het college merkt op dat de voorgestelde verlenging neerkomt op een tussentijdse wijziging van de spelregels die de huidige situatie met (te) lange doorlooptijden codificeert en de mogelijkheden beperkt voor gedupeerde ouders om hiertegen verzet te bieden. Het college constateert dat nut en noodzaak van de voorgestelde maatregelen op zich zijn onderbouwd, maar tekent daarbij aan dat de verlengingen van de beslistermijnen mogelijk niet zullen bijdragen aan het vertrouwen in de hersteloperatie en dat ze in die zin de ervaren regeldruk kunnen vergroten.

Minder belastende alternatieven

Het ATR geeft aan dat het voorstel om de beslistermijnen te verlengen een ultimum remedium lijkt te zijn. Het college adviseert een minder belastend alternatief te onderzoeken, namelijk of meer aanvragen kunnen vallen onder een forfaitaire aanpak.

In de zomer van 2023 is een breed pakket aan maatregelen geïntroduceerd om ouders versneld duidelijkheid te geven over hun herstelproces. Daaruit is voortgekomen dat er een pilot wordt gedaan met een vereenvoudigde schaderoute waarin gewerkt wordt met forfaitaire bedragen. Bij hetzelfde maatregelenpakket is overwogen om ouders een financieel aanbod te doen van een vast bedrag na de eerste toets en vóór de integrale beoordeling, waarmee zij af zouden zien van verdere stappen in het herstelproces. Mogelijk zou dit – in het meest gunstige scenario – de gehele hersteloperatie met enkele maanden kunnen versnellen, doordat minder mensen een integrale beoordeling nodig hebben of bijvoorbeeld een bezwaar indienen of een verzoek doen over aanvullende werkelijke schade. Daar staat tegenover dat deze maatregel voor veel ouders voor een onwenselijke situatie zorgt. Ouders kunnen zonder informatie uit de integrale beoordeling moeilijk inschatten of dit aanbod hen financieel rechtdoet. Daarnaast voelt het mogelijk oneerlijk voor ouders die al een integrale beoordeling hebben gehad en deze keuze niet konden maken. Bovendien zou deze extra optie ook veel vragen van de uitvoering bij Dienst Toeslagen in het verstrekken van informatie aan ouders en in het aanpassen van de systemen en processen bij de eerste toets en de integrale beoordeling. Hierdoor zou de invoering van de verbetermaatregelen bij Dienst Toeslagen die al in gang zijn gezet mogelijk vertraging oplopen. Daarmee zou deze optie in een ongunstig scenario zelfs voor vertraging van het gehele herstelproces zorgen. Daarom is deze maatregel niet doorgezet.

Ook is eerder overwogen om de hoogte van de forfaitaire schadevergoedingen in de integrale beoordeling aan te passen. Voor deze benadering is niet gekozen omdat naar schatting minder dan de helft van de gedupeerden aanvullende schade zal hebben, en deze schade bovendien sterk varieert, waardoor er alsnog een noodzaak voor werkelijke schade blijft, terwijl dit bij de andere helft van de gedupeerden juist tot overcompensatie zou leiden.

Informatievoorziening

Het ATR adviseert op tijd te starten met informatievoorziening over waarom aanpassingen nodig zijn en wat dat voor mensen kan betekenen. Ook het monitoren van gedragseffecten in de uitvoering hoort daarbij. Het kabinet onderschrijft het belang van goede en tijdige informatievoorziening, de toelichting in hoofdstuk 9 van deze memorie van toelichting is hierop aangevuld.

Regeldrukkosten

Het ATR adviseert de wijziging regeldrukkosten in kaart te brengen conform de Rijksbrede methodiek en daarbij aandacht te besteden aan de mogelijk toename van ervaren regeldruk. Enerzijds verwacht het ATR een toename omdat de termijn om in bezwaar te gaan verlengd wordt, anderzijds is er mogelijk een afname omdat er minder rechtszaken te verwachten zijn.

Een accurate inschatting van de daling van regeldrukkosten is lastig te geven. De bandbreedtes over de nog te verwachten aanvragen van aanvullende compensatie van werkelijke schade zijn ruim. Bovendien hebben budgettaire aspecten zoals eerder toegelicht geen enkele rol gespeeld bij de voorstellen in het onderhavige wetsvoorstel.

12 Comptabiliteitswet 2016

Het instellen van een realistische beslistermijn moet voorkomen dat bij gedupeerden verkeerde verwachtingen worden gewekt over wanneer hun aanvraag voor aanvullende compensatie van werkelijke schade wordt afgehandeld, en bovendien moet dit voorkomen dat de behandelvolgorde bij de Dienst Toeslagen bepaald wordt door de keuze van ouders om wel of niet naar de rechter te gaan en een beroep niet tijdig in te dienen.

Doordat de beslistermijnen niet voor álle onderdelen in de hersteloperatie worden aangepast, en de aanpassing daarnaast niet geldt voor reeds aangevangen beslistermijnen, zal er ook na inwerkingtreding binnen de hersteloperatie nog sprake zijn van beroepen niet tijdig beslissen. Het aanpassen van de beslistermijn op aanvragen voor aanvullende compensatie van werkelijke schade leidt er wel toe dat er wat minder capaciteit benodigd zal zijn om beroepen niet tijdig beslissen af te handelen. Dat vermindert niet alleen enigszins de druk op de Dienst Toeslagen, maar ook de druk op de rechtspraak.

Het doel van de aanpassing van de aanvraagtermijn voor verzoeken van aanvullende compensatie is dat aanvragers van kinderopvangtoeslag voldoende de tijd krijgen om een beslissing te nemen over het doen van een aanvraag, in het licht van de nieuwe mogelijkheden hieromtrent, met name met betrekking tot de aanvullende schaderoutes. De aanpassing leidt tevens tot effectievere uitvoering door spreiding van de aanvragen.

Het doel van de aanpassing van de peildatum voor brede ondersteuning aan ouders in het buitenland is aan meer ouders brede ondersteuning te kunnen bieden als zij door de problemen met de kinderopvangtoeslag zich genoodzaakt zagen te vertrekken naar het buitenland. De eerdere peildatum bood daarvoor onvoldoende ruimte. Er bestond een groep ouders die wel vanwege de problemen was vertrokken, maar niet in aanmerking kwam voor hulp. De maatregel is doeltreffend omdat hiermee de ouders bereikt worden die nog niet onder door OTB geholpen konden worden maar ook geen reëel alternatief hadden op het moment van vertrek uit Nederland. De mogelijkheid bestaat, net als bij de oude peildatum, dat ook ouders die om andere redenen zijn vertrokken naar het buitenland, een beroep kunnen doen op brede ondersteuning door OTB. Dit zullen er iets meer zijn dan bij de oude peildatum, omdat de nieuwe peildatum minder ver in het verleden ligt.

13 Evaluatie

Het kabinet heeft aangekondigd in te zetten op een evaluatie van de Wht in 2025. Daarbij wordt niet enkel de doeltreffendheid en doelmatigheid van de maatregelen geëvalueerd, maar ook ruim aandacht besteed aan onder andere: de uitvoering van de maatregelen door de Dienst Toeslagen, hoeveel de maatregelen vergden van het doenvermogen van gedupeerden, de mate van tevredenheid van de gedupeerden en de ervaringen met de inzet van de onafhankelijke commissies (CvW, BAC en CWS). De in dit wetsvoorstel opgenomen wijzigingen zullen bij die evaluatie betrokken worden. Tot aan het moment van evaluatie blijft het kabinet de voortgang van de hersteloperatie volgen en hiervan verslag doen in de periodieke voortgangsrapportages herstel toeslagen.

Op grond van het door het amendement Leijten aan de Wht toegevoegde artikel Ia Wht wordt binnen één jaar na inwerkingtreding van deze wet een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk aan de Staten-Generaal gezonden. Deze evaluatie vindt daarmee plaats één jaar na inwerkingtreding van de nabestaandenregeling.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Inleidend

De Wht bevat de wettelijke bepalingen betreffende de hersteloperatie toeslagen. Met de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen is de Wht uitgebreid met maatregelen voor ex-partners van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. Daarnaast is met die wijzigingswet onder meer de kindregeling in de Wht uitgebreid. Ook is in de Wht een regeling opgenomen voor nabestaanden in het geval een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag22 of een overleden kind bij leven recht zou hebben gehad op compensatie of een tegemoetkoming in het kader van de hersteloperatie toeslagen.

In navolging van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen zijn er nog twee wijzigingswetten die leiden tot wijziging en uitbreiding van de maatregelen in het kader van de hersteloperatie toeslagen: de Fiscale verzamelwet 2024 en Overige fiscale maatregelen 2024.23 Beide wijzigingswetten bevatten aanpassingen van de Wht. Daarnaast bevatten deze wijzigingswetten aanpassingen24 van en aanvullingen25 op de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen voor zover het gaat om wettelijke bepalingen die nog niet in werking zijn getreden. Dit betreft met name de nabestaandenregeling. Omdat het daar gaat om wettelijke bepalingen die nog in werking moeten treden, is ervoor gekozen om niet de Wht, maar de wijzigingswet – de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen – aan te passen dan wel aan te vullen voordat de betreffende wijzigingsopdrachten van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking zullen treden.

Het onderhavige wetsvoorstel bevat wederom wijzigingen van enkele bepalingen inzake de hersteloperatie toeslagen. Hoewel het voor een deel gaat om voorgestelde wijzigingen van bepalingen die nog niet in werking zijn getreden, in het bijzonder de bepalingen inzake de nabestaandenregeling, is ervoor gekozen om de wijzigingsopdrachten van het onderhavige wetsvoorstel in beginsel te formuleren als wijziging van de Wht ongeacht of de onderliggende wettelijke bepalingen reeds in werking zijn getreden. De reden hiervoor is de samenhang tussen de voorgestelde aanpassingen van de nabestaandenregeling en de voorgestelde aanpassingen van de termijnen die niet alleen betrekking hebben op de nabestaandenregeling, maar ook op andere regelingen binnen de Wht26. Uitzondering hierop zijn bepalingen die een wijzigingsopdracht bevatten die niet kan worden verwerkt, bepalingen waarvan in het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld die niet op te nemen in de Wht27 en onderdelen die in verband met de volgorde van inwerkingtreding van de diverse onderdelen van de hersteloperatie toeslagen direct weer geschrapt zouden moeten worden om vervolgens op een later moment weer in werking te laten treden. Het ligt in die laatste twee situaties niet voor de hand die eerst in werking te laten treden om vervolgens direct weer te schrappen. Bij koninklijk besluit zal worden geregeld dat deze aanpassingen van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen de dag na publicatie in het Staatsblad in werking zullen treden. Voor zover het gaat om wijziging van bepalingen die ingevolge de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen in de Wht zijn opgenomen maar nog niet in werking zijn getreden, zullen de aanpassingen van de Wht ingevolge het onderhavige wetsvoorstel op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treden direct nadat die onderliggende wettelijke bepalingen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treden. Dit moment van inwerkingtreding kan voor de verschillende onderliggende wettelijke bepalingen verschillen.

Artikel I

Artikel I, onderdeel A (artikel 2.9a van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om in artikel 2.9a, eerste lid, Wht, dat betrekking heeft op de nabestaandenregeling voor partners van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag, «de overleden aanvrager» te vervangen door «een overleden aanvrager». Het gaat immers om de partners van alle personen die vallen onder het begrip overleden aanvrager en niet om een specifieke overleden aanvrager.

In artikel 2.9a, tweede lid, Wht, is de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade (hierna: aanvullende compensatie voor de werkelijke schade) aan degene die partner was van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag op de dag van overlijden van die gedupeerde aanvrager opgenomen. Voorgesteld wordt artikel 2.9a, tweede lid, Wht op diverse onderdelen te wijzigen. Om te beginnen wordt voorgesteld dat de voorwaarde dat al een toekenning plaatsgevonden moet hebben van een compensatie, tegemoetkoming of het forfaitaire bedrag op grond van artikel 2.9a, eerste lid, Wht, vervalt. Die voorwaarde zou namelijk betekenen dat wanneer het forfaitaire bedrag, bedoeld in artikel 2.7 Wht, en de compensatie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, Wht, of de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, Wht, al aan de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag is toegekend, de nabestaande partner van die overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag niet in aanmerking zou komen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Die nabestaande partner heeft dan namelijk op grond van artikel 2.9a, eerste lid, Wht geen recht op toekenning van de daar genoemde voorzieningen.

Daarnaast wordt voorgesteld om de bevoegdheid om besluiten te nemen op aanvragen van nabestaande partners voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade niet te beleggen bij Onze Minister, maar bij de Dienst Toeslagen, evenals bij de regeling van aanvullende compensatie voor de werkelijke schade van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag. In de artikelsgewijze toelichting bij de wijziging van artikel 5.2 Wht wordt voorts toegelicht dat voorgesteld wordt dat de CWS de Dienst Toeslagen zal adviseren. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemeen deel van deze memorie.

Voorts wordt voorgesteld om de formulering van artikel 2.9a, tweede lid, Wht meer in lijn te brengen met de wijze waarop artikel 2.9a, eerste lid, Wht geformuleerd is. Dit brengt het doel van de nabestaandenregeling beter tot uitdrukking, namelijk dat aan nabestaanden van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag de herstelmaatregelen worden geboden waarop de overledene bij leven aanspraak had kunnen maken. Daarnaast wordt hiermee ondervangen dat onduidelijkheid kan ontstaan over de vraag of een nabestaande partner in aanmerking komt voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade als de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag geen aanvraag heeft ingediend voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade en hij overlijdt nadat de aanvraagtermijn is verlopen. Als de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag gedurende zijn leven niet tijdig een aanvraag heeft ingediend, zou deze niet in aanmerking zijn gekomen voor een aanvullende compensatie voor diens werkelijke schade en komt de nabestaande partner hier dus ook niet voor in aanmerking. De beoordeling van de aanspraak op en de bepaling van de hoogte van de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade zullen dus voor de nabestaande partner op dezelfde wijze plaatsvinden als de wijze waarop deze plaatsgevonden zouden hebben bij de overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag indien deze niet zou zijn overleden. Dientengevolge is dit conform de beoordeling als beschreven in het CWS beleidskader begroting immateriële schadevergoeding en in het Beoordelingskader Materiële Schade van de CWS.28

Voorgesteld wordt om artikel 2.9a, tweede lid, Wht te vervangen en daarmee opnieuw in zijn geheel te formuleren en niet te werken met wijzigingsbepalingen op de specifieke tekstonderdelen, omdat dat gezien het grote aantal wijzigingen in dit geval niet ten goede zou komen aan de leesbaarheid en begrijpelijkheid.

Voor een meer uitgebreide onderbouwing van en toelichting op de voorgestelde wijzigingen van artikel 2.9a, tweede lid, Wht, wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemeen deel van deze memorie.

Ook wordt voorgesteld om artikel 2.9a, derde lid, Wht aan te passen. Dit heeft betrekking op de situatie dat aan het partnerschap feitelijk een einde is gekomen voor het overlijden van de gedupeerde aanvrager. In artikel 2.9a, derde lid, Wht wordt geregeld dat in een dergelijk geval deze voormalig partner niet in aanmerking komt voor de voorzieningen, bedoeld in artikel 2.9a, eerste lid, Wht. Het is in lijn met de bedoeling van artikel 2.9a, derde lid, Wht, dat dit artikellid niet uitsluitend ziet op aanspraken op grond van artikel 2.9a, eerste lid, Wht, maar ook op aanspraken op grond van artikel 2.9a, tweede lid, Wht. Omdat wordt voorgesteld dat in artikel 2.9a, tweede lid, Wht niet langer het vereiste wordt gesteld dat aan de partner compensatie, tegemoetkoming of een forfaitair bedrag als bedoeld in artikel 2.9a, eerste lid, Wht is toegekend, is het noodzakelijk dat artikel 2.9a, derde lid, niet uitsluitend betrekking heeft op artikel 2.9a, eerste lid, Wht, maar ook op artikel 2.9a, tweede lid, Wht.

Artikel I, onderdeel B (artikel 2.9b van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om artikel 2.9b, eerste lid, Wht, dat betrekking heeft op de nabestaandenregeling voor kinderen van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag, op een aantal onderdelen te wijzigen. Ten eerste wordt voorgesteld om «de overleden aanvrager» te vervangen door «een overleden aanvrager». Het gaat immers om de kinderen van alle personen die vallen onder het begrip overleden aanvrager in de situatie dat die overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag geen partner had of deze is overleden en niet om een specifieke overleden aanvrager. De overige wijzigingen van artikel 2.9b, eerste lid, Wht hangen samen met het volgende. Zoals in het algemeen deel van deze memorie is toegelicht, is gebleken dat de voorwaarden voor een kind om in aanmerking te komen voor de regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag meer beperkend zijn dan beoogd wordt. Een kind zal in beginsel29 uitsluitend in aanmerking komen voor de nabestaandenregeling indien de overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag geen partner had op de dag van overlijden. In de situatie waarin die partner is overleden na het overlijden van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag, zou dit betekenen dat de eventuele kinderen van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag niet in aanmerking kunnen komen voor de nabestaandenregeling. Dit wordt onwenselijk geacht. Daarom wordt voorgesteld artikel 2.9b, eerste en tweede lid, Wht zo te wijzigen dat een kind van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag ook in aanmerking komt voor de regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag op grond van die leden, indien de partner van de overleden aanvrager is overleden voorafgaand aan inwerkingtreding van artikel 2.9a Wht.

Voorgesteld wordt om artikel 2.9b, tweede lid, Wht, dat betrekking heeft op de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade in de nabestaandenregeling voor het kind van een overleden gedupeerde aanvrager, grotendeels te wijzigen overeenkomstig de wijzigingen die worden voorgesteld met betrekking tot artikel 2.9a, tweede lid, Wht. Alle wijzigingen met betrekking tot de werkelijke schaderegeling voor nabestaanden die zijn voorgesteld voor de partner van de overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag, worden ook voorgesteld voor zover het gaat om kinderen van de overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de voorgestelde wijziging van artikel 2.9a, tweede lid, Wht op grond van artikel I, onderdeel A, onder 2, van het onderhavige wetsvoorstel. Ook in artikel 2.9b, tweede lid, Wht wordt voorgesteld niet langer het vereiste te stellen dat aan het kind compensatie, tegemoetkoming of een forfaitair bedrag als bedoeld in artikel 2.9b, eerste lid, Wht is toegekend. In artikel 2.9b, eerste lid, aanhef, Wht wordt het vereiste gesteld dat het kind uitsluitend in aanmerking komt voor een voorziening op grond van dat eerste lid als de overleden aanvrager geen partner had op de dag van overlijden of wanneer aan het partnerschap feitelijk een einde is gekomen voor het overlijden van de gedupeerde aanvrager (wanneer artikel 2.9a, derde lid, Wht van toepassing is). Vanwege het in artikel 2.9b, tweede lid, Wht voorgestelde vervallen van het vereiste dat er een toekenning heeft plaatsgevonden op grond van artikel 2.9b, eerste lid, Wht wordt voorgesteld in artikel 2.9b, tweede lid, Wht te regelen dat het kind van de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag in aanmerking komt voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade als de overleden aanvrager geen partner had op de dag van overlijden, als die partner is overleden voor de dag van inwerkingtreding van artikel 2.9a Wht, of wanneer aan het partnerschap feitelijk een einde is gekomen voor het overlijden van de gedupeerde aanvrager.

Voorts wordt voorgesteld om in artikel 2.9b, derde lid, Wht de verwijzing naar artikel 6.1b Wht te vervangen door een verwijzing naar artikel 6.1b, eerste lid, Wht. Artikel 2.9b, derde lid, Wht ziet op de verdeling van het bedrag van de compensatie of de tegemoetkoming over de kinderen die binnen de daarvoor geldende aanvraagtermijn een aanvraag hebben ingediend. Deze wijziging is noodzakelijk, omdat in het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld artikel 6.1b Wht, dat betrekking heeft op de aanvraagtermijn voor de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag, aan te passen door een nieuw lid toe te voegen.

Verder wordt geregeld dat artikel 2.9b, derde lid, Wht uitsluitend betrekking heeft op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.9b, eerste lid, onderdeel a, Wht. Met het amendement Leijten was kennelijk beoogd om dit artikellid ook van toepassing te laten zijn op een aanvraag als bedoeld in artikel 2.9b, tweede lid, Wht. De bij het amendement Leijten ingevoegde aanpassing was echter niet volledig. Zo is bij het bedrag dat wordt verminderd, niet verwezen naar artikel 2.9b, tweede lid, Wht. Ook ontbrak een aanvraagtermijn voor de aanvragen voor aanvullende compensatie. Dat wordt hersteld in dit wetsvoorstel. Voorgesteld wordt om de verwijzing naar de aanvraag als bedoeld in 2.9b, tweede lid, Wht in artikel 2.9b, derde lid, Wht te schrappen en een vierde lid aan artikel 2.9b Wht toe te voegen waarin artikel 2.9b, derde lid, Wht van overeenkomstige toepassing wordt verklaard ter zake van de toekenning van aanvullende compensatie voor de werkelijke schade.

Zoals is toegelicht in het algemeen deel van deze memorie, wordt voorgesteld om de uitbreiding van de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers niet te beperken tot de situatie waarin de partner van de overleden aanvrager is overleden voorafgaand aan inwerkingtreding van artikel 2.9a Wht. Hiertoe wordt voorgesteld in artikel 2.9b Wht een extra lid in te voegen. In het voorgestelde artikel 2.9b, vijfde lid, Wht wordt geregeld dat kinderen van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag ook in aanmerking komen voor de nabestaandenregeling indien de partner van de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag overlijdt op of na de dag van inwerkingtreding van artikel 2.9a Wht. Hiertoe wordt voorgesteld dat artikel 2.9b, eerste tot en met vierde lid, Wht alsmede hoofdstuk 4a, artikel 5.3 en hoofdstuk 6 Wht in die situatie van overeenkomstige toepassing zijn. De kinderen komen dan voor die onderdelen van de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag in aanmerking, die op aanvraag aan de partner zouden zijn toegekend indien deze niet was overleden. Dit betekent dat de kinderen uitsluitend in aanmerking kunnen komen voor de nabestaandenregeling indien de partner is overleden voordat de voor die partner van toepassing zijnde aanvraagtermijn voor de desbetreffende onderdelen van de regeling is verlopen of indien die partner een aanvraag heeft gedaan binnen de van toepassing zijnde aanvraagtermijn. In die laatste situatie komt het kind uitsluitend in aanmerking voor dat onderdeel of die onderdelen van de regeling voor de nabestaanden van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag, indien de partner weliswaar in aanmerking was gekomen voor toekenning van dat onderdeel, maar dat nog geen toekenning aan die partner heeft plaatsgevonden.

Uitgangspunt is dus steeds dat in geval van overlijden van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag voordat deze aanspraak heeft kunnen maken op alle onderdelen van de regeling voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag waarop de nabestaandenregeling ziet, de partner of de kinderen in aanmerking komen voor toekenning van die onderdelen die nog niet aan de overleden aanvrager zijn toegekend. Dit recht is niet onbeperkt in de tijd. Als de partner de aanvraagtermijn heeft laten verlopen komt het kind van de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag niet alsnog in aanmerking. Het is dus bijvoorbeeld denkbaar dat aan de aanvrager van kinderopvangtoeslag voor diens overlijden toekenning heeft plaatsgevonden van het forfaitaire bedrag van € 30.000 op grond van artikel 2.7 Wht en dat na inwerkingtreding van artikel 2.9a Wht de partner een bedrag toegekend krijgt op grond van artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel a, onder 1° of 2°, Wht. In de situatie waarin aanvullende compensatie zou zijn toegekend aan de overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag indien deze niet was overleden werkt dit als volgt. Er moet bepaald worden of de partner van de overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag vervolgens is overleden gedurende de voor die partner van toepassing zijnde aanvraagtermijn voor die aanvullende compensatie voor de werkelijke schade of tijdig een aanvraag hiertoe heeft gedaan waarop nog geen toekenning heeft plaatsgevonden. Als aan die voorwaarde is voldaan, komen de kinderen van de overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag die tijdig een aanvraag hebben ingediend in aanmerking voor de aanvullende compensatie of de aanvullende O/GS-tegemoetkoming. De hoogte wordt vastgesteld naar rato van het aantal kinderen van die overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag dat tijdig een aanvraag heeft gedaan.30

In artikel 2.9b, vijfde lid, Wht wordt voorgesteld dat niet alleen artikel 2.9b, eerste tot en met vierde lid, Wht van overeenkomstige toepassing is, maar ook de overige relevante onderdelen van de Wht die van belang zijn bij de toepassing van de regeling voor kinderen die nabestaande zijn van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag. Dit ziet onder meer op de persoonlijke bijstand (hoofdstuk 4a Wht), de rol van adviescommissies (hoofdstuk 5.3 Wht) en de aanvraag-, beslis- en betaaltermijnen (hoofdstuk 6 Wht). Bij het vaststellen van de aanvraagtermijn wordt rekening gehouden met het feit dat niet alleen het overlijden van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag een rol speelt, maar ook het daaropvolgende overlijden van diens partner.31 Dit betekent dat de aanvraagtermijn in beginsel aanvangt op de dag van overlijden van de partner van de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag. Voorts wordt voorgesteld dat artikel 6.1b, tweede lid, Wht, dat betrekking heeft op de aanvraagtermijn voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade, van toepassing is als aan de partner van de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag geen toekenning heeft plaatsgevonden op grond van artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel a, onder 1° of 2°, Wht, dat wil zeggen compensatie of tegemoetkoming op grond van de integrale beoordeling.32 Als die toekenning wel heeft plaatsgevonden aan de overleden partner, kan direct een aanvraag worden ingediend voor de toekenning van de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Als aan de partner van de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag geen toekenning heeft plaatsgevonden, is artikel 6.1b, tweede lid, Wht wel van toepassing. In de situatie waarin ook aan de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag nog geen toekenning heeft plaatsgevonden in het kader van de integrale beoordeling, is de aanvraagtermijn voor de kinderen afhankelijk van het moment waarop de beschikking tot toekenning van compensatie of O/GS-tegemoetkoming op hun aanvraag daartoe onherroepelijk is geworden.

Artikel I, onderdeel C (artikel 2.14f van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om de komma die ten onrechte ontbreekt na «artikel 6.1a» in artikel 2.14f Wht in te voegen.

Artikel I, onderdeel D (artikel 2.14h van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om in artikel 2.14h, derde lid, Wht, zoals dat komt te luiden na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, onder 3, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen «Onze Minister» te vervangen door «de Dienst Toeslagen». Dat artikellid heeft betrekking op de aanvullende compensatie voor werkelijke schade voor ex-partners. Zoals in het algemeen deel van deze memorie is aangegeven is het de bedoeling dat de Dienst Toeslagen de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor ex-partners zal gaan uitvoeren.

Artikel I, onderdelen E en F (artikelen 2.15 en 2.15a van de Wet hersteloperatie toeslagen)

De voorgestelde wijzigingen van de artikelen 2.15 en 2.15a, eerste lid, onderdeel a, Wht voorzien in een aanpassing van de datum waarop een aanvrager of ex-partner niet in Nederland diende te wonen om in aanmerking te komen voor brede ondersteuning in het buitenland. Indien een aanvrager op 7 juli 2020 niet in Nederland woonde, wordt verondersteld dat deze is geëmigreerd vanwege de toeslagenproblematiek. Op die datum is de Wet hardheidsaanpassing Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen in werking getreden, waarmee er voor een ieder uitzicht was op hulp en herstel en waardoor er vanaf die datum geen reden meer zou zijn voor ouders om naar het buitenland te vertrekken. Degenen die na 7 juli 2020 zijn geëmigreerd hebben daarom geen recht op brede ondersteuning in het buitenland. Voorgesteld wordt om de datum van 7 juli 2020 te vervangen door 31 december 2021. Voor een onderbouwing van deze nieuwe peildatum wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie. Hierdoor wordt het mogelijk om brede ondersteuning te bieden aan gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag en ex-partners die tussen 7 juli 2020 en 31 december 2021 zijn geëmigreerd.

Artikel I, onderdeel G (artikel 2.15b van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In artikel I, onderdeel Q, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen is artikel 2.15b Wht opgenomen. Dat onderdeel treedt bij koninklijk besluit in werking op het moment dat kan worden gestart met de uitvoering van de nabestaandenregeling in de hersteloperatie toeslagen. Artikel 2.15b Wht biedt de Minister van Financiën de bevoegdheid om ambtshalve brede ondersteuning in het buitenland te bieden aan de partner en diens gezin of het kind van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag woonachtig buiten Nederland. Om dezelfde redenen die gelden voor de voorgestelde wijzigingen in artikel I, onderdelen E en F, van dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om in artikel 2.15b Wht de datum van 7 juli 2020 te vervangen door 31 december 2021. Deze wijziging zal in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, direct na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Q, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen. Voor een inhoudelijk toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie en de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdelen E en F, van dit wetsvoorstel.

Artikel I, onderdeel H (hoofdstuk 4a van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om in het opschrift van hoofdstuk 4a Wht te verduidelijken dat de persoonlijke bijstand betrekking heeft op bijstand aan nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag.

Artikel I, onderdeel I (artikel 4a.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om artikel 4a.1 Wht aan te passen. Artikel 4a.1 Wht is onderdeel van hoofdstuk 4a Wht dat betrekking heeft op persoonlijke bijstand bij de afhandeling van het herstel voor nabestaanden. Dit hoofdstuk is toegevoegd aan de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen nadat het eerdergenoemde amendement Leijten is aangenomen.33 In artikel 4a.1 Wht is een begripsbepaling opgenomen van het begrip betrokkene. Dit kan zowel gaan om de partner van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag als om het kind van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag. In die definitie wordt voorgesteld zowel bij de partner als bij het kind te schrappen dat een voorziening als bedoeld in artikel 2.9a, eerste lid, Wht, onderscheidenlijk artikel 2.9b, eerste lid, Wht, moet zijn toegekend om te kwalificeren als betrokkene. De reden hiervoor is dat het wenselijk is deze persoonlijke bijstand niet te beperken tot nabestaanden aan wie een toekenning van een voorziening op grond van artikel 2.9a, eerste lid, Wht onderscheidenlijk artikel 2.9b, eerste lid, Wht, heeft plaatsgevonden. Het is de bedoeling dat bijvoorbeeld een nabestaande die uitsluitend nog aanspraak kan maken op aanvullende compensatie of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade, ook persoonlijke bijstand kan krijgen. Om aanspraak te kunnen maken op persoonlijke bijstand moet door de nabestaande wel aan een tweetal voorwaarden zijn voldaan. Ten eerste moet zijn vastgesteld dat de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag gedupeerd is. Dit vereiste vloeit voort uit het begrip overleden aanvrager zoals opgenomen in artikel 1.1 Wht. In die definitie is opgenomen dat ten aanzien van die overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht is toegepast of dat aannemelijk is dat deze zou zijn toegepast. Daarnaast is een voorwaarde dat men in aanmerking moet komen voor een voorziening, aanvullende tegemoetkoming of aanvullende compensatie op grond van artikel 2.9a Wht (de partner van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag) of op grond van artikel 2.9b Wht (het kind van een overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag). Dit betekent dat het kind alleen in aanmerking komt als er geen partner is die in aanmerking komt. Voor de partner geldt dat deze niet in aanmerking komt voor persoonlijke bijstand wanneer aan het partnerschap feitelijk een einde is gekomen voor het overlijden van de gedupeerde aanvrager (artikel 2.9a, derde lid, Wht). Voor zowel een partner als een kind geldt dat zij niet in aanmerking komen voor persoonlijke bijstand als op alle onderdelen van de regeling al toekenning heeft plaatsgevonden aan de overleden aanvrager. Zij kunnen dan immers geen aanspraak meer maken op een van de onderdelen van de nabestaandenregeling. Het zou onlogisch zijn wanneer deze partner of dit kind niet in aanmerking komt voor een aanspraak op een voorziening op grond van artikel 2.9a Wht, maar vervolgens wel in aanmerking zou komen voor persoonlijke bijstand. Daarnaast wordt voorgesteld een begripsbepaling toe te voegen aan artikel 4a.1 Wht, namelijk de begripsbepaling persoonlijke bijstand. Dit begrip wordt genoemd in artikel 4a.2, eerste lid, Wht, maar ook op andere plaatsen in hoofdstuk 4a Wht. Daarom ligt het in de rede om een begripsbepaling op te nemen. Persoonlijke bijstand is bijstand door de Dienst Toeslagen bij aanvragen en regelingen waar de betrokkene op grond van de Wht aanspraak op kan maken. Dit is grotendeels overgenomen uit de tekst van artikel 4a.2, eerste lid, Wht. Uit die tekst is verwijderd dat het ziet op de overige aanvragen en regelingen, omdat het zoals eerder is toegelicht wenselijk is deze persoonlijke bijstand niet te beperken tot nabestaanden aan wie een toekenning van een voorziening op grond van artikel 2.9a, eerste lid, Wht (partner), onderscheidenlijk artikel 2.9b, eerste lid, Wht (kind), heeft plaatsgevonden. Ook een nabestaande die bijvoorbeeld alleen nog voor de aanvullende compensatie voor werkelijke schade in aanmerking kan komen, kan gebaat zijn bij persoonlijke bijstand.

Artikel I, onderdeel J (artikel 4a.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om in het opschrift van artikel 4a.2 en in artikel 4a.2, tweede lid (nieuw), Wht, aan het begrip persoonlijk zaakbehandelaar toe te voegen «regeling nabestaanden overleden aanvragers». Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd, maar uitsluitend een verduidelijking ten opzichte van de functie van persoonlijk zaakbehandelaar in het proces van integrale beoordeling van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag. Voor een onderbouwing hiervan wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemeen deel van deze memorie.

Voorts wordt voorgesteld dat in artikel 4a.2, eerste lid, Wht «op verzoek» vervalt. De reden hiervoor is dat het de bedoeling is dat de persoonlijke bijstand niet uitsluitend wordt gegeven op verzoek, maar dat dit onderdeel wordt van het reguliere proces. Voor een nadere onderbouwing wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemeen deel van deze memorie. Daarnaast wordt voorgesteld om de passage «door de Dienst Toeslagen bij de overige aanvragen en regelingen waar de betrokkene op grond van deze wet aanspraak op kan maken» te laten vervallen. Reden hiervoor is dat wordt voorgesteld om een begripsbepaling op te nemen voor het begrip «persoonlijke bijstand», waardoor deze tekst overbodig wordt. Zie voor een aanvullende toelichting de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel I, van dit wetvoorstel.

Ook wordt voorgesteld artikel 4a.2, tweede lid, Wht te laten vervallen. Dit lid is niet noodzakelijk nu uit de voorgestelde definitie van persoonlijke bijstand al blijkt dat deze ziet op de aanvragen en regelingen waarop de Wht betrekking heeft. Dit betreft daarmee ook de regeling van aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor nabestaanden van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag.

Artikel I, onderdeel K (artikel 4a.3 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om artikel 4a.3, eerste lid, Wht, dat betrekking heeft op het persoonlijk gesprek bij de nabestaandenregeling, op een aantal manieren aan te passen. Om te beginnen wordt voorgesteld om het persoonlijk gesprek niet te beperken tot één gesprek, maar de mogelijkheid open te houden voor meerdere persoonlijk gesprekken. Voorts wordt voorgesteld de verwijzing naar artikel 4a.2, eerste lid, Wht in verband met de persoonlijke bijstand te schrappen, aangezien voorgesteld wordt het begrip persoonlijke bijstand te definiëren in artikel 4a.1 Wht. Tot slot wordt, zoals in de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel J, toegelicht, voorgesteld in artikel 4a.3, eerste lid, Wht het begrip persoonlijk zaakbehandelaar te vervangen door «persoonlijk zaakbehandelaar regeling nabestaanden overleden aanvragers».

Ook wordt voorgesteld om artikel 4a.3, tweede lid, Wht op diverse plekken te wijzigen. Voorgesteld wordt in artikel 4a.3, tweede lid, aanhef, Wht «Het persoonlijk gesprek» te vervangen door «Een persoonlijk gesprek». Dit vloeit voort uit de voorgestelde wijziging van artikel 4a.3, eerste lid, Wht om de mogelijkheid open te houden dat er meerdere persoonlijk gesprekken gevoerd worden met een nabestaande. Daarnaast wordt voorgesteld om in artikel 4a.3, tweede lid, aanhef, Wht na «ziet» in te voegen «desgewenst». Hiermee wordt voorgesteld te regelen dat de nabestaande die geen behoefte heeft aan alle onderdelen die aan bod kunnen komen gedurende een persoonlijk gesprek, dit aan kan geven. De in artikel 4a.3, tweede lid, Wht opgenomen opsomming van onderdelen waaruit het persoonlijk gesprek kan bestaan is niet limitatief. Het persoonlijk gesprek ziet immers «in ieder geval» op de daar genoemde onderdelen. Voorts wordt voorgesteld aan artikel 4a.3, tweede lid, onderdeel a, Wht ter verduidelijking toe te voegen «waarop de persoonlijke bijstand betrekking heeft». Ook wordt voorgesteld in artikel 4a.3, tweede lid, onderdeel b, Wht «ondersteuning als bedoeld in artikel 4a.2, eerste lid» te vervangen door «persoonlijke bijstand» aangezien in artikel 4a.2, eerste lid, Wht niet wordt gesproken over ondersteuning. Het ligt voor de hand dat bedoeld is hier te verwijzen naar persoonlijke bijstand. Omdat wordt voorgesteld de definitie van persoonlijke bijstand op te nemen als begripsbepaling in artikel 4a.1 Wht is een verwijzing naar artikel 4a.2, eerste lid, Wht niet meer nodig. Verder wordt voorgesteld in artikel 4a.3, tweede lid, onderdeel c, Wht het begrip «advies» te vervangen door «informatie». Dit onderscheidt zich van artikel 4a3, tweede lid, onderdeel a, Wht, omdat laatstgenoemd onderdeel betrekking heeft op algemene informatie over de regelingen. Artikel 4a.3, tweede lid, onderdeel c, Wht heeft betrekking op informatie die meer specifiek is toegesneden op regelingen in het licht van de situatie van die nabestaande. Tevens wordt voorgesteld dat in dat onderdeel «, indien de betrokkene dit wenst» vervalt. Die toevoeging is niet meer noodzakelijk nu wordt voorgesteld «desgewenst» toe te voegen aan artikel 4a3, tweede lid, aanhef, Wht. Voor een nadere toelichting op deze wijzigingen wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemeen deel van deze memorie.

Ten slotte wordt voorgesteld aan artikel 4a.3, tweede lid, Wht twee onderdelen toe te voegen. Deze zijn feitelijk verplaatst van artikel 4a.3, derde lid, Wht naar artikel 4a.3, tweede lid, Wht, omdat zij onderdeel kunnen uitmaken van de persoonlijke bijstand en dus van het persoonlijk gesprek. Om die reden wordt ook voorgesteld dat artikel 4a.3, derde lid, Wht vervalt.

Artikel I, onderdeel L (artikel 4a.4 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om ook in artikel 4a.4 Wht34 gebruik te maken van het begrip persoonlijke bijstand nu voorgesteld wordt om in artikel 4a.1 Wht een definitie op te nemen van dat begrip. Er wordt van uitgegaan dat met persoonlijke behandeling eigenlijk persoonlijke bijstand werd bedoeld. Ook wordt voorgesteld dat «tevens» vervalt, aangezien dit begrip hier geen toegevoegde waarde heeft.

Artikel I, onderdelen M, N en O (artikelen 5.2 en 5.3 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In artikel 5.2 Wht is de grondslag opgenomen voor het instellen van commissies met het oog op de uitvoering van bepaalde artikelen van de Wht die betrekking hebben op de regelingen voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. Voorgesteld wordt om die commissies ook een rol te geven met betrekking tot bepaalde onderdelen van de aanvullende regelingen, te weten de kindregeling, de ex-partnerregeling en de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers.

Voorgesteld wordt de grondslag voor het instellen van commissies met betrekking tot nabestaanden van overleden aanvragers op te nemen in artikel 5.2 Wht. Dit betekent dat het mogelijk is in een of meer van de relevante instellingsregelingen35 te regelen wanneer de desbetreffende commissie een rol heeft met betrekking tot een bepaald onderdeel van de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers. De Instellingsregeling Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade zal worden aangepast, gezien de rol die is voorzien voor de CWS bij de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor overleden aanvragers. Voor een nadere toelichting op de rol van de commissies met betrekking tot de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie.

Zoals in het algemeen deel van deze memorie is aangegeven, wordt voorgesteld het mogelijk te maken om de taken van de BAC en de CvW voor de kindregeling en voor de regeling voor ex-partners uit te breiden met de situatie waarin de gedupeerdheid van de aanvrager van kinderopvangtoeslag niet is vastgesteld omdat deze is overleden. Voorgesteld wordt om de grondslag voor het instellen van commissies met betrekking tot de kindregeling en de regeling voor ex-partners op te nemen in een nieuw aan hoofdstuk 5 Wht toe te voegen artikel (artikel 5.3 Wht), in plaats van een wijziging van artikel 5.2 Wht. Dit wordt ten eerste voorgesteld omdat er op een aantal punten sprake is van een afwijking van de grondslag zoals die is opgenomen in artikel 5.2 Wht. Dit ziet om te beginnen op het feit dat wordt voorgesteld dat het instellen van een of meer van deze commissies geen verplichting is36, maar een bevoegdheid voor de Minister van Financiën. Dit ziet er voorts op dat wordt voorgesteld in de wettelijke grondslag een inperking op te nemen ten aanzien van de situaties waarin deze commissies een rol kunnen krijgen, namelijk bij de toets of sprake is van een overleden aanvrager met betrekking tot de kindregeling en de ex-partnerregeling en met betrekking tot de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade in de ex-partnerregeling. Voor een onderbouwing hiervan wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie. Ook biedt deze keuze een voordeel vanuit wetgevingstechnisch oogpunt. Het is nog niet zeker of de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers eerder in werking zal treden dan de regeling voor werkelijke schade voor ex-partners. Door de grondslag voor het instellen van commissies op te nemen in separate artikelen, is de volgorde van inwerkingtreding niet van invloed op de formulering van de wijzigingsbepalingen en worden mogelijke complicaties met betrekking tot de inwerkingtreding voorkomen.

In artikel I, onderdeel N, wordt voorgesteld om in artikel 5.3, eerste lid, Wht te regelen dat commissies ingesteld kunnen worden met betrekking tot de toets of sprake is van een overleden aanvrager met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 2.14 en 2.14g, tweede lid, Wht. De commissies kunnen dus uitsluitend een taak verrichten met betrekking tot de toets of de aanvrager van kinderopvangtoeslag die is overleden, kan worden aangemerkt als een «overleden aanvrager» conform de begripsbepaling die is opgenomen in artikel 1.1 Wht en niet met betrekking tot andere aspecten. Artikel 2.14 Wht ziet op de tegemoetkoming voor het kind, pleegkind of voormalig pleegkind van een aanvrager van kinderopvangtoeslag in geval van overlijden van de aanvrager van kinderopvangtoeslag voordat is vastgesteld is dat deze gedupeerd is. Artikel 2.14g, tweede lid, Wht ziet op het gelijkstellen van een overleden aanvrager met een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag in het kader van de toets of er sprake is van een ex-partner die in aanmerking komt voor de regeling voor ex-partners in de Wht. In beide hiervoor genoemde situaties is de toets op de gedupeerdheid van de aanvrager van kinderopvangtoeslag die is overleden, oftewel de vraag of deze is aan te merken als overleden aanvrager als bedoeld in artikel 1.1 Wht, van belang. Daarnaast wordt voorgesteld in artikel 5.3, tweede lid, Wht te regelen dat artikel 5.2, tweede tot en met vijfde lid, Wht van overeenkomstige toepassing is met betrekking tot commissies die zijn ingesteld op grond van het voorgestelde artikel 5.3 Wht en de bevoegdheden en verplichtingen die samenhangen met de taak van deze commissies. Dit betekent dat dezelfde uitgangspunten gelden, alleen met betrekking tot de artikelen die worden opgenomen in artikel 5.3 Wht en met betrekking tot de aldaar genoemde personen: kinderen en ex-partners van aanvragers van kinderopvangtoeslag die zijn overleden. Dat wil zeggen dat zij, voor zover dit is geregeld in de relevante instellingsregeling, in het kader van de kindregeling en de ex-partnerregeling een adviestaak hebben met betrekking tot de toets of de aanvrager van kinderopvangtoeslag die is overleden kwalificeert als een overleden aanvrager en dat de Dienst Toeslagen hiertoe een afschrift verstrekt van de op de zaak betrekking hebbende gegevens. Ook betekent dit dat de Dienst Toeslagen een afschrift van het advies zal verstrekken in het kader van de kindregeling aan het kind van de aanvrager die is overleden en in het kader van de ex-partnerregeling aan de voormalig partner van de aanvrager die is overleden. Het betekent voorts dat de Dienst Toeslagen desgevraagd aan het kind of de voormalig partner het onderzoekdossier verstrekt, inclusief de informatie die niet aan het dossier is toegevoegd, maar wel van invloed is geweest op de beoordeling. Tot slot betekent dit dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld over de commissies.

In artikel I, onderdeel O, wordt voorgesteld in het voorgestelde artikel 5.3 Wht een lid in te voegen dat voorziet in een grondslag om ook commissies in te kunnen stellen met het oog op de uitvoering van artikel 2.14h, derde lid, Wht. Hiermee wordt gedoeld op de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor ex-partners op grond van artikel 2.14h, derde lid, Wht zoals dat luidt na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, onder 3, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen. Het is daarom de bedoeling dat artikel I, onderdeel O, in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, gelijktijdig met de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, onder 3, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen. Het opnemen van deze grondslag is onder meer van belang om mogelijk te kunnen maken dat de CWS de Dienst Toeslagen ook bij uitvoering van deze regeling zou kunnen adviseren over de werkelijke schade. Ook maakt deze grondslag het mogelijk de BAC en de CvW in te stellen met betrekking tot de uitvoering van die regeling indien dit wenselijk is. Als het wenselijk is een of meerdere commissies in te stellen met betrekking tot de uitvoering van de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade, zal dit geregeld worden in de desbetreffende instellingsregeling en daarin kan dan ook worden geregeld wat de omvang is van de adviestaak van de desbetreffende commissie en kan een nadere invulling worden geregeld. Er is voor gekozen om na artikel 5.3, eerste lid, Wht een lid 1a in te voegen en niet aan artikel 5.3 Wht een lid toe te voegen of artikel 5.3, tweede lid, Wht te vernummeren, omdat dit de kenbaarheid niet ten goede komt. Het toevoegen van een lid ligt niet voor de hand, omdat artikel 5.3, tweede lid, Wht erop ziet te regelen dat artikel 5.2, tweede tot en met vijfde lid, Wht van overeenkomstige toepassing is met betrekking tot alle commissies die worden ingesteld op grond van artikel 5.3 Wht. Het is niet wenselijk om te vernummeren, omdat het voorgestelde artikel 5.3, lid 1a, Wht juncto artikel 5.2, vijfde lid, Wht de grondslag biedt om nadere regels te stellen over de commissies die worden ingesteld met het oog op de uitvoering van de kindregeling en de ex-partnerregeling. Er is voor gekozen om dit niet direct in het voorgestelde artikel 5.3 Wht op te nemen in verband met het feit dat nog niet bekend is of de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor ex-partners al direct bij inwerkingtreding van artikel 5.3 Wht in werking kan treden.

Artikel I, onderdeel P (artikel 6.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

De voorgestelde wijziging van artikel 6.1, eerste lid, Wht voorziet in de introductie van een verlengde termijn voor het doen van een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Er wordt een zin aan artikel 6.1, eerste lid, Wht toegevoegd waarin wordt bepaald dat een aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, derde lid, Wht (aanvullende compensatie voor de werkelijke schade gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag) of 2.6, derde lid, Wht (aanvullende O/GS-tegemoetkoming gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag) wordt ingediend vóór 1 januari 2025 in plaats van vóór 1 januari 2024. Een dergelijke aanvraag kan worden gedaan door een aanvrager van kinderopvangtoeslag aan wie de compensatie, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, Wht, of de OG/S-tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, Wht, is toegekend.

De voorgestelde wijziging van artikel 6.1, derde lid, Wht en het voorstel om een lid in te voegen37, hangen samen met de verlenging van de aanvraagtermijn conform de voorgestelde wijziging van artikel 6.1, eerste lid, Wht. De voorgestelde wijziging van artikel 6.1, derde lid, Wht voorziet erin dat de verwijzing naar de artikelen 2.1, derde lid, en 2.6, derde lid, Wht komt te vervallen. Met de voorgestelde verlenging van de aanvraagtermijn naar 1 januari 2025 zou deze bepaling in die gevallen feitelijk geen betekenis meer hebben. In het in te voegen artikel 6.1 lid 3a Wht wordt daarom voorgesteld dat gedupeerden waarvan de beschikking tot toekenning van de compensatie of de O/GS-tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, Wht, onderscheidenlijk artikel 2.6, eerste lid, Wht, na 1 juli 2024 komt vast te staan tot uiterlijk zes maanden na de datum waarop die beschikking onherroepelijk vast komt te staan een aanvraag kunnen indienen voor aanvullende compensatie of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade. Er is voor gekozen om na artikel 6.1, derde lid, Wht een lid 3a in te voegen en niet aan artikel 6.1 Wht een lid toe te voegen of de leden van artikel 6.1 Wht te vernummeren, omdat dit de kenbaarheid niet ten goede komt. Het toevoegen van een lid ligt niet voor de hand, omdat er in artikel 6.1 Wht voor is gekozen om de beslistermijnen in het kader van de hersteloperatie toeslagen in volgorde van plaatsing van het relevante artikel in de Wht te volgen. Het ligt niet voor de hand hier nu vanaf te wijken. Ook is het niet wenselijk te vernummeren, omdat elders in de Wht verwezen wordt naar verschillende leden van artikel 6.1 Wht en omdat hiermee de connectie met de toelichting op de diverse leden minder duidelijk zou worden.

Artikel I, onderdeel Q (artikel 6.1a van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om een lid toe te voegen aan artikel 6.1a van de Wht. Hiertoe wordt voorgesteld voor de huidige tekst de aanduiding «1.» te plaatsen, aangezien artikel 6.1a Wht nog geen onderverdeling in artikelleden kent. Artikel 6.1a Wht regelt de aanvraagtermijn voor de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen op grond van afdeling 2.2a Wht. Voorgesteld wordt in artikel 6.1a, eerste lid (nieuw), Wht te verduidelijken hoe de aanvraagtermijn wordt bepaald in de situatie dat het overleden kind is overleden op of voor de dag van inwerkingtreding van afdeling 2.2a Wht en hoe dit wordt bepaald als het overleden kind is overleden na de dag van inwerkingtreding van die afdeling. Deze verduidelijking wordt voorgesteld in verband met de voorgestelde toevoeging van een lid aan artikel 6.1a Wht enerzijds en in verband met de samenhang met de wijze waarop de aanvraagtermijn voor de nabestaanden van overleden kinderen is bepaald, zoals opgenomen in artikel 6.1b Wht38, anderzijds. Er wordt voorgesteld aan artikel 6.1a Wht een lid toe te voegen, omdat de aanvraagtermijn op grond van artikel 6.1a, eerste lid (nieuw), Wht geen rekening houdt met de situatie dat aan de aanvrager van kinderopvangtoeslag39 nog geen herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht is opgelegd voor 22 april 2024. Dit betekent dat nabestaanden in die situatie minder dan een half jaar de tijd zouden hebben om een aanvraag in te dienen of zelfs geen aanvraag zouden kunnen indienen, indien het kind is overleden na 22 april 2024. Voorgesteld wordt deze omissie te herstellen door, vergelijkbaar met de aanvraagtermijn voor de kindregeling, te regelen dat de aanvraag in die situatie kan worden ingediend tot een half jaar na dagtekening van de beschikking tot het toepassen van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht.

Artikel I, onderdeel R (artikel 6.1b van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om artikel 6.1b Wht, dat betrekking heeft op de aanvraagtermijnen voor nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag, te wijzigen.40

Op dit moment is geen aanvraagtermijn geregeld voor de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade op grond van de artikelen 2.9a, tweede lid, of 2.9b, tweede lid, Wht voor nabestaanden. Voorgesteld wordt daarom om die toe te voegen aan artikel 6.1b Wht. Voorgesteld wordt dat een dergelijke aanvraag wordt ingediend binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van artikel 2.9a Wht, onderscheidenlijk artikel 2.9b Wht, indien de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag is overleden voor inwerkingtreding van die artikelen. Voorgesteld wordt voorts dat de aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade door de nabestaande partner of het nabestaande kind van de overleden aanvrager binnen zes maanden na de datum van overlijden van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag gedaan dient te zijn indien de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag overlijdt na de inwerkingtreding van artikel 2.9a Wht, onderscheidenlijk artikel 2.9b Wht. Ook wordt voorgesteld te verduidelijken dat het in artikel 6.1b, eerste lid, onderdeel a, Wht opgenomen uitgangspunt dat een aanvraag wordt ingediend binnen zes maanden na inwerkingtreding van de artikelen 2.9a en 2.9b Wht ook van toepassing is indien de aanvrager kinderopvangtoeslag overlijdt op de dag van inwerkingtreding van die artikelen. De aanvraagtermijn die van toepassing is op grond van het voorgestelde artikel 6.1b, eerste lid, Wht is niet goed toepasbaar als aan de overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag in het kader van de integrale beoordeling nog geen toekenning heeft plaatsgevonden van compensatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, Wht of van een O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, Wht. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemene deel van deze memorie. Daarom wordt voorgesteld een tweede lid toe te voegen aan artikel 6.1b Wht dat een afwijkende aanvraagtermijn regelt voor de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade in die situatie. Voorgesteld wordt dat in een dergelijke situatie een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade op grond van artikel 2.9a, tweede lid, Wht pas gedaan kan worden door de nabestaande nadat aan die nabestaande toekenning heeft plaatsgevonden van compensatie41 of een O/GS-tegemoetkoming42, oftewel na de integrale beoordeling. Ook wordt voorgesteld dat deze aanvraag ingediend moet zijn uiterlijk zes maanden na de datum waarop die beschikking tot toekenning van compensatie of een O/GS-tegemoetkoming onherroepelijk is geworden (het voorgestelde artikel 6.1b, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, Wht). In de situatie dat het gaat om een aanvraag als bedoeld in artikel 2.9b, tweede lid, Wht, wordt voorgesteld dat kinderen van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag de aanvraag kunnen indienen tot zes maanden na de datum waarop de beschikking tot toekenning van compensatie of een O/GS-tegemoetkoming onherroepelijk is geworden voor alle kinderen van de overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag die tijdig een aanvraag tot toekenning van die compensatie of O/GS-tegemoetkoming hebben ingediend (het voorgestelde artikel 6.1b, tweede lid, onderdeel b, onder 2°, Wht). De kinderen zullen door de Dienst Toeslagen worden geïnformeerd over het moment waarop de termijn voor het indienen van een aanvraag voor aanvullende compensatie of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming verloopt.

Artikel I, onderdeel S (artikel 6.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In artikel 6.2 Wht zijn de beslistermijnen geregeld ten aanzien van beschikkingen op aanvraag in het kader van de hersteloperatie toeslagen. In artikel 6.2, eerste lid, Wht is onder meer de beslistermijn opgenomen voor aanvragen die worden gedaan voor aanvullende compensatie of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade door de aanvrager van kinderopvangtoeslag op grond van artikel 2.1, derde lid, Wht, onderscheidenlijk artikel 2.6, derde lid, Wht. Hiervoor is geregeld dat een beslistermijn van toepassing is van zes maanden, die eenmaal met een termijn van maximaal zes maanden kan worden verlengd. Voorgesteld wordt om de verwijzing naar artikel 2.1, derde lid, en 2.6, derde lid, Wht te schrappen en een lid in te voegen in artikel 6.2 Wht. In dit in te voegen artikel 6.2, lid 1a, Wht wordt voorgesteld dat de Dienst Toeslagen besluit binnen een termijn van twaalf maanden na ontvangst van de aanvraag van de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming. Deze termijn kan eenmaal met maximaal twaalf maanden worden verlengd. Voor een toelichting met betrekking tot het voorgestelde overgangsrecht met betrekking tot deze wijzigingen wordt verwezen naar de toelichting bij het in artikel I, onderdeel EE, van het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde artikel 8.9 Wht. Er is voor gekozen om na artikel 6.2, eerste lid, Wht een lid 1a in te voegen en niet aan artikel 6.2 Wht een lid toe te voegen of de leden van artikel 6.2 Wht te vernummeren, omdat dit de kenbaarheid niet ten goede komt. Het toevoegen van een lid ligt niet voor de hand, omdat er in artikel 6.2 Wht voor is gekozen om de beslistermijnen in het kader van de hersteloperatie toeslagen in volgorde van plaatsing van het relevante artikel in de Wht te volgen. Het ligt niet voor de hand hier nu vanaf te wijken. Ook is het niet wenselijk te vernummeren, omdat elders in de Wht verwezen wordt naar verschillende leden van artikel 6.2 Wht en omdat hiermee de connectie met de toelichting op de diverse leden minder duidelijk zou worden. Dat wordt gezien het belang van het onderwerp beslistermijnen in het kader van de hersteloperatie toeslagen onwenselijk geacht.

Tot slot wordt voorgesteld dat voor het beslissen op aanvragen op grond van artikel 2.14h, derde lid, Wht eveneens een beslistermijn van twaalf maanden van toepassing zal zijn die eenmaal kan worden verlengd met een termijn van ten hoogste twaalf maanden. Hiermee wordt gedoeld op de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor ex-partners op grond van artikel 2.14h, derde lid, Wht zoals dat komt te luiden na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, onder 3, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen. Voor een nadere onderbouwing hiervan wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie. In artikel I, onderdeel NN, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen is een wijziging opgenomen van artikel 6.2, eerste lid, Wht die na inwerkingtreding regelt dat voor de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor ex-partners een beslistermijn van toepassing is van zes maanden die eenmaal met ten hoogste zes maanden kan worden verlengd. Dit artikel is nog niet in werking getreden. In artikel II, onderdeel A, onder 3, van het onderhavige wetsvoorstel wordt daarom voorgesteld artikel I, onderdeel NN, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen te laten vervallen.

Artikel I, onderdeel T (artikel 6.2bis van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In artikel 6.2bis Wht, dat ziet op de beslistermijn met betrekking tot een aanvraag inzake de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen in het kader van de hersteloperatie toeslagen, wordt ten onrechte nog verwezen naar de Belastingdienst/Toeslagen in plaats van naar de Dienst Toeslagen. Voorgesteld wordt om deze omissie te herstellen. Daarnaast wordt voorgesteld in artikel 6.2bis Wht een lid in te voegen, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid. In het voorgestelde artikel 6.2bis, derde lid, Wht wordt geregeld dat de Dienst Toeslagen beslist binnen zes maanden na de datum van dagtekening van de beschikking tot het toepassen van een herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 Wht, indien door de partner van het overleden kind een aanvraag is ingediend met betrekking tot de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen in het kader van de hersteloperatie toeslagen. Dit borgt dat de Dienst Toeslagen de mogelijkheid heeft deze aanvragen in behandeling te nemen vanaf het moment dat kan worden vastgesteld of een aanvrager voor deze regeling in aanmerking komt voor een tegemoetkoming en de Dienst Toeslagen ingediende aanvragen niet hoeft af te wijzen om overschrijding van de beslistermijn te voorkomen met als gevolg dat de partner van een overleden kind opnieuw een aanvraag zou moeten indienen. Het laat onverlet de mogelijkheid voor de Dienst Toeslagen om al wel eerder te beslissen op de aanvraag. Een vergelijkbare regeling is niet opgenomen met betrekking tot artikel 2.14d Wht (voor het kind van het overleden kind) en met betrekking tot artikel 2.14e Wht (voor de ouder van het overleden kind), aangezien dan meerdere personen in aanmerking zouden kunnen komen voor een tegemoetkoming op grond van afdeling 2.2A Wht. In die gevallen is het dus noodzakelijk dat de volledige aanvraagtermijn wordt afgewacht, voordat de Dienst Toeslagen kan beslissen.

Artikel I, onderdeel U (artikel 6.2ter van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om artikel 6.2ter Wht op een aantal onderdelen te wijzigen. Artikel 6.2ter Wht heeft betrekking op de beslistermijn bij de beschikking op aanvraag van nabestaanden van de overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag.43 De voorgestelde wijzigingen leiden tot vernummering van artikel 6.2ter, derde lid, Wht tot artikel 6.2ter, zevende lid, Wht. In artikel 6.2ter, eerste en tweede lid, Wht en in artikel 6.2ter, zevende lid (nieuw), Wht wordt ten onrechte nog verwezen naar de Belastingdienst/Toeslagen in plaats van naar de Dienst Toeslagen. Voorgesteld wordt om deze omissie te herstellen.

De voorgestelde wijziging van artikel 6.2ter, eerste lid, Wht is een gevolg van het feit dat in dit lid uitsluitend wordt verwezen naar de Dienst Toeslagen als uitvoerend bestuursorgaan en niet naar de Minister van Financiën. Dit geldt ook voor artikel 6.2ter, tweede en zevende lid (nieuw), Wht. In artikel 6.2ter, eerste en tweede lid, en zevende lid (nieuw), Wht wordt verwezen naar onder meer artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel b, Wht en artikel 2.9b, eerste lid, onderdeel b, Wht. Dit betreft het toekennen aan de nabestaande van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag van de voorziening dat de regeling van private schulden44 van overeenkomstige toepassing is. In de Wht is geregeld dat de toekenning hiervan formeel plaatsvindt door de Minister van Financiën. Deze wordt echter niet genoemd in artikel 6.2ter Wht. Om deze omissie te herstellen wordt voorgesteld de verwijzing naar artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel b, Wht, te schrappen in artikel 6.2ter, eerste en tweede lid, Wht en wordt voorgesteld de verwijzing naar artikel 2.9b, eerste lid, onderdeel b, Wht te schrappen in artikel 6.2ter, zevende lid (nieuw), Wht. In het voorgestelde artikel 6.2ter, derde lid, Wht wordt de beslistermijn opgenomen met betrekking tot een aanvraag van de partner van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag voor de overeenkomstige toepassing van de regeling voor private schulden op grond van artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel b, Wht. In het voorgestelde artikel 6.2ter, achtste lid, Wht wordt de beslistermijn opgenomen met betrekking tot een aanvraag van kinderen van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag voor de overeenkomstige toepassing van de regeling voor private schulden op grond van artikel 2.9b, eerste lid, onderdeel b, Wht. Tot slot wordt met betrekking tot de aanvraagtermijn voor de regeling voor private schulden voor nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag in artikel 6.2ter, derde en achtste lid, Wht voorgesteld dat de beslistermijn niet eerder verstrijkt dan zes maanden nadat de gedupeerdheid van de aanvrager van kinderopvangtoeslag die is overleden, is vastgesteld indien die gedupeerdheid nog niet is vastgesteld voordat de aanvraag is ingediend door de nabestaande. Het is van belang dat deze toets is gedaan door de Dienst Toeslagen. Daarna kan de uitvoering van de regeling voor private schulden pas starten. Als al vaststaat dat er sprake is van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag die is overleden en uitsluitend getoetst hoeft te worden of de aanvrager kwalificeert als partner die of kind dat in aanmerking komt voor de nabestaandenregeling, is deze verlenging van de beslistermijn niet nodig en dan ook niet van toepassing. Er hoeft dan immers geen toets meer plaats te vinden door de Dienst Toeslagen op de gedupeerdheid.

Daarnaast is het noodzakelijk artikel 6.2ter Wht aan te passen, omdat op dit moment in de Wht geen beslistermijn geregeld is voor een aanvraag voor de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade door de nabestaande behalve voor de situatie waarin dit op verzoek wordt betrokken in het persoonlijk gesprek45. Voorgesteld wordt de bepaling die op de laatstgenoemde situatie ziet te laten vervallen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel II, onderdeel A, onder 4, en naar het algemeen deel van deze memorie. Daarbij wordt voorgesteld aan artikel 6.2ter Wht een aantal leden toe te voegen, zodat ook voor de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade door de nabestaande een beslistermijn wordt opgenomen in de Wht. In het voorgestelde artikel 6.2ter, vierde tot en met zesde lid, Wht is de beslistermijn opgenomen met betrekking tot een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade van de partner van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag. Voor de vraag welke beslistermijn voor een dergelijke aanvraag geldt, is bepalend of bij de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag een integrale beoordeling heeft plaatsgevonden. Dit is het geval als voorafgaand aan het overlijden van de overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag toekenning heeft plaatsgevonden van compensatie of een O/GS-tegemoetkoming aan die overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag in het kader van de integrale beoordeling.46 Als bij de overleden aanvrager een integrale beoordeling heeft plaatsgevonden dan geldt op grond van het voorgestelde artikel 6.2ter, vierde lid, Wht voor de partner van de overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag als uitgangspunt een beslistermijn van zes maanden na ontvangst van een aanvraag als bedoeld in artikel 2.9a, tweede lid, Wht (dus een aanvraag door de nabestaande partner voor de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade), welke eenmaal met ten hoogste zes maanden kan worden verlengd. Dat is de situatie waarin de aanvraagtermijn, bedoeld in artikel 6.1b, eerste lid, Wht, van toepassing is. Voorgesteld wordt om in artikel 6.2ter, vijfde lid, Wht te regelen dat in afwijking van artikel 6.2ter, vierde lid, Wht een beslistermijn geldt van zes maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 2.9a, tweede lid, Wht, indien een aanvraag is gedaan vóór het moment van inwerkingtreding van dat artikel. Dit is in lijn met hetgeen in artikel 6.2ter, tweede lid, Wht is geregeld met betrekking tot een aanvraag als bedoeld in artikel 2.9a, eerste lid, onderdelen a en b, Wht. Ook hier geldt dat de termijn eenmaal met ten hoogste zes maanden kan worden verlengd.

Het voorgestelde artikel 6.2ter, zesde lid, Wht regelt de beslistermijn ten aanzien van een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade op grond van artikel 2.9a, tweede lid, Wht door een partner van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag voor de situatie waarin voorafgaand aan het overlijden van die overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag geen toekenning heeft plaatsgevonden van compensatie of een O/GS-tegemoetkoming in het kader van de integrale beoordeling. Dat is de situatie waarin de aanvraagtermijn van het voorgestelde artikel 6.1b, tweede lid, Wht van toepassing is. Deze aanvraag wordt op grond van het voorgestelde artikel 6.1b, tweede lid, Wht niet eerder gedaan dan na toekenning van de compensatie of een O/GS-tegemoetkoming en binnen zes maanden na de datum waarop de beschikking tot toekenning hiervan onherroepelijk vast komt te staan. In vorengenoemde situatie besluit de Dienst Toeslagen binnen een termijn van zes maanden na ontvangst van de aanvraag, met dien verstande dat de beslistermijn niet eerder verstrijkt dan zes maanden nadat de beschikking tot toekenning aan de partner van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag van compensatie of een O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, onderscheidenlijk onder 2°, Wht in het kader van de integrale beoordeling onherroepelijk is geworden. Voorgesteld wordt dat ook deze termijn die van toepassing is op grond van artikel 6.2ter, zesde lid, eerste zin, Wht eenmaal met maximaal zes maanden kan worden verlengd.

In het voorgestelde artikel 6.2ter, negende en tiende lid, Wht is de beslistermijn opgenomen met betrekking tot een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade van de kinderen van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag op grond van artikel 2.9b, tweede lid, Wht. Voor de vraag welke beslistermijn voor een dergelijke aanvraag geldt, is ook hier bepalend of bij de overleden aanvrager van kinderopvangtoeslag een integrale beoordeling heeft plaatsgevonden. In artikel 6.2ter, negende lid, Wht wordt voorgesteld dat de Dienst Toeslagen binnen een termijn van zes maanden na het verstrijken van de op grond van artikel 6.1b, eerste lid, Wht geldende aanvraagtermijn beslist als de in dat artikel bedoelde aanvraagtermijn van toepassing is. Dit is het geval als aan de overleden gedupeerde ouder van het kind toekenning heeft plaatsgevonden van compensatie of van een O/GS-tegemoetkoming in het kader van de integrale beoordeling. Voorgesteld wordt dat deze beslistermijn eenmaal met maximaal zes maanden kan worden verlengd. In artikel 6.2ter, tiende lid, Wht wordt de beslistermijn voorgesteld die van toepassing is op een aanvraag van een kind van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag aan wie voor diens overlijden geen toekenning heeft plaatsgevonden van compensatie of een O/GS-tegemoetkoming in het kader van de integrale beoordeling. In die situatie wordt voorgesteld dat de Dienst Toeslagen besluit binnen een termijn van zes maanden na ontvangst van de aanvraag, met dien verstande dat de beslistermijn niet eerder verstrijkt dan zes maanden nadat de beschikking tot toekenning van compensatie of een O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.9b, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, onderscheidenlijk onder 2°, Wht, onherroepelijk is geworden voor alle kinderen van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag die tijdig een aanvraag tot toekenning daarvan hebben ingediend. Het is noodzakelijk om dit af te wachten in verband met de verdeling naar rato die van toepassing is voor de nabestaandenregeling indien meerdere kinderen van een overleden gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag in aanmerking komen. De beslistermijn die van toepassing is op grond van artikel 6.2ter, tiende lid, eerste zin, Wht, kan eenmaal met maximaal zes maanden worden verlengd.

Artikel I, onderdeel V (artikel 6.8 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om in artikel 6.8, negende lid, Wht na «Uitbetaling van» in te voegen «een voorziening, aanvullende compensatie of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.9a of 2.9b of van». Deze wijziging volgt om te beginnen op de voorgestelde wijziging ingevolge artikel II, onderdeel A, onder 5, van onderhavig wetsvoorstel. Laatstgenoemde wijziging bevat het voorstel om het in artikel I, onderdeel SSa, onder 3, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen opgenomen artikel 6.8, negende lid, Wht aan te passen. Die voorgestelde aanpassing houdt in dat de verwijzing naar de artikelen 2.9a en 2.9b Wht vervalt in verband met het feit dat die artikelen nog niet in werking zijn getreden, terwijl de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen als bedoeld in afdeling 2.2A Wht al wel in werking is getreden. Het is noodzakelijk de verwijzing naar de artikelen 2.9a en 2.9b Wht op een later moment weer toe te voegen, namelijk als de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers in werking treedt (artikel I, onderdeel C, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen). Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel FF, onder 2, en artikel II, onderdeel A, onder 5. Met de onderhavige wijziging is de verwijzing naar de artikelen 2.9a en 2.9b Wht weer terug in artikel 6.8, negende lid, Wht. Daarnaast wordt de verwijzing uitgebreid met een verwijzing naar de aanvullende compensatie en de aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade voor nabestaanden van overleden aanvragers in verband met de toevoeging daarvan aan de in de artikelen 2.9a en 2.9b Wht opgenomen nabestaandenregeling. Na de voorgestelde wijziging op grond van artikel II, onderdeel A, onder 5, is het de bedoeling dat de voorgestelde wijziging op grond van artikel I, onderdeel V, volgt op het moment dat de artikelen 2.9a en 2.9b Wht in werking treden.

Artikel I, onderdeel W (artikel 6.9 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In artikel 6.9, zesde lid, Wht is de betaaltermijn opgenomen voor een tegemoetkoming aan gedupeerde aanvragers van huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget op grond van de artikelen 2.16 en 2.17 Wht. Voorgesteld wordt om in artikel 6.9, zesde lid, Wht de uiterste betaaldatum van 31 december 2025 in de situatie dat gevraagd wordt om uitstel van betaling, te vervangen door een uiterste betaaldatum van een jaar na dagtekening van de beschikking tot toekenning van die compensatie. De reden hiervoor is dat de uitvoering van de regeling van gedupeerde aanvragers van huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget nog niet is aangevangen. Met de keuze voor een uiterste betaaldatum van een jaar na dagtekening van de beschikking tot toekenning van die compensatie in het geval van uitstel van betaling, wordt aangesloten bij de systematiek van de kindregeling (artikel 6.9, vijfde lid, Wht) en de systematiek van de ex-partnerregeling (artikel 6.9, negende lid, Wht).

Voorgesteld wordt om evenals met betrekking tot artikel 6.8, negende lid, Wht een verwijzing naar de artikelen 2.9a en 2.9b Wht op te nemen en ook een verwijzing toe te voegen naar de aanvullende compensatie of aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade voor nabestaanden, in verband met de toevoeging van die aanvullende compensatie en de aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade voor nabestaanden aan de artikelen 2.9a en 2.9b Wht. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel V, van het onderhavige wetsvoorstel. Het is de bedoeling dat deze wijziging in werking treedt gelijktijdig met de inwerkingtreding van de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers (artikel I, onderdeel C, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen).

Artikel I, onderdeel X (artikel 6.10 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt artikel 6.10, eerste lid, Wht te wijzigen. Dat artikel heeft betrekking op de terugvordering van verstrekkingen op grond van de Wht die ten onrechte zijn toegekend, indien opzettelijk onjuiste informatie is verstrekt of wanneer men wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat er geen recht bestond op die toekenning. Nu wordt voorgesteld de uitvoering van aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor de ex-partner als bedoeld in artikel 2.14h, derde lid, Wht zoals dat luidt na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, onder 3, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen te beleggen bij de Dienst Toeslagen, ligt het voor de hand de verwijzing naar genoemd artikel 2.14h, derde lid, Wht, op te nemen in artikel 6.10, eerste lid, Wht. De terugvordering van ten onrechte aan de ex-partner verstrekte compensatie als bedoeld in artikel 2.14h, eerste lid, Wht wordt namelijk ook geregeld in artikel 6.10, eerste lid, Wht. Hiermee kan artikel I, onderdeel WW, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen vervallen. Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel II, onderdeel A, onder 6.

Artikel I, onderdeel Y (artikel 6.10a van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Artikel 6.10a Wht regelt dat het moment waarop de termijn voor het maken van bezwaar tegen een beschikking van de Dienst Toeslagen in het kader van de hersteloperatie toeslagen aanvangt, afwijkt van hetgeen van toepassing zou zijn op grond van artikel 6:8 Awb. Op dit moment geldt voor de hersteloperatie toeslagen de in artikel 6:7 Awb opgenomen termijn van zes weken voor het indienen van een bezwaar na aanvang van die termijn. Voorgesteld wordt de termijn voor het indienen van een bezwaar tegen een beschikking op grond van de Wht te verruimen naar een termijn van zestien weken. Aangezien dit eveneens een afwijking van de Awb betreft die betrekking heeft op de bezwaartermijn, wordt voorgesteld deze afwijking eveneens op te nemen in artikel 6.10a Wht. Hiertoe wordt voor de huidige tekst van dat artikel de aanduiding «2.» geplaatst en wordt een eerste lid ingevoegd. Voor een uitleg van en toelichting op het voorgestelde overgangsrecht met betrekking tot deze wijziging, wordt verwezen naar de toelichting bij het in artikel I, onderdeel EE, voorgestelde artikel 8.10 Wht. Voor een nadere toelichting op de voorgestelde wijziging van de bezwaartermijn en het overgangsrecht dat daarop betrekking heeft, wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie.

Artikel I, onderdeel Z (artikel 6.10aa van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Zoals is toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij het voorgaande onderdeel, wordt voorgesteld om de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift gericht tegen een beschikking van de Dienst Toeslagen op grond van de Wht, te verlengen van zes weken naar zestien weken (op grond van het voorgestelde artikel 6.10a, eerste lid, Wht). Als een bezwaarschrift is ingediend vanwege een beschikking die is gegeven op grond van de Wht, wordt het moment waarop de beslistermijn met betrekking tot dit bezwaarschrift aanvangt, op dit moment bepaald door artikel 7:10, eerste lid, Awb. Dat wil zeggen dat de beslistermijn aanvangt vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De verlenging van de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift zou dus als gevolg van de toepassing van artikel 7:10, eerste lid, Awb leiden tot een onbedoelde verlenging van de beslistermijn. Om die onbedoelde verlenging van de beslistermijn op bezwaar te voorkomen, wordt voorgesteld af te wijken van artikel 7:10, eerste lid, Awb, wat betreft de start van de beslistermijn met betrekking tot een bezwaarschrift in een na artikel 6.10a Wht in te voegen artikel: artikel 6.10aa Wht.

In het voorgestelde artikel 6.10aa Wht wordt geregeld dat de beslistermijn met betrekking tot een bezwaar gericht tegen een beschikking van de Dienst Toeslagen op grond van de Wht aanvangt op de dag na ontvangst van het bezwaarschrift. Voorgesteld wordt dat deze beslistermijn echter niet eerder aanvangt dan zes weken na aanvang van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift. Dit laatste wordt voorgesteld om te voorkomen dat de voorgestelde afwijking van artikel 7:10, eerste lid, Awb, effectief zou kunnen leiden tot een verkorting van de beslistermijn van de Dienst Toeslagen in vergelijking met de huidige situatie. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie. Voor een uitleg van en toelichting op het voorgestelde overgangsrecht met betrekking tot deze wijziging, wordt verwezen naar de toelichting bij het in artikel I, onderdeel EE, van het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde artikel 8.10 Wht en het algemeen deel van deze memorie.

Artikel I, onderdeel AA (artikel 6.11 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

In artikel 6.11, tiende lid, Wht wordt ten onrechte nog verwezen naar de Belastingdienst/Toeslagen in plaats van naar de Dienst Toeslagen. Voorgesteld wordt om deze omissie te herstellen.

Artikel I, onderdeel BB (artikel 6.12 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Artikel 6.12 Wht heeft betrekking op de verstrekking en het gebruik van gegevens door de Dienst Toeslagen en de Minister van Financiën. Voorgesteld wordt om in artikel 6.12, achttiende en negentiende lid, Wht de verwijzing naar Onze Minister te vervangen door een verwijzing naar de Dienst Toeslagen respectievelijk de verwijzing naar Onze Minister te schrappen. Deze wijziging wordt voorgesteld in verband met het feit dat het de bedoeling is dat niet Onze Minister, maar de Dienst Toeslagen de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor ex-partners zal gaan uitvoeren.

Artikel I, onderdeel CC (artikel 8.4 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Artikel 8.4, onderdeel F, Wht regelt dat de artikelen 3.6 tot met 3.9 en 9.1, tweede lid, onderdelen a tot en met d, Wht vervallen op het moment dat het desbetreffende artikel in werking treedt. De artikelen 3.6 tot en met 3.9 Wht hebben betrekking op kwijtschelding van publieke schulden in het SZW-domein. In artikel 9.1, tweede lid, onderdelen b tot en met e, Wht is een hardheidsclausule opgenomen met betrekking tot die artikelen. Artikel 8.4, onderdeel F, ziet echter op het vervallen van artikel 9.1, tweede lid, onderdelen a tot en met d, Wht. Dit is onjuist. Artikel 9.1, tweede lid, onderdeel a, Wht ziet namelijk op de mogelijkheid voor de Minister van Financiën om af te wijken van de artikelen 2.15, 2.15a, 3.13, 4.1, 4.2 of 4.3 Wht en heeft dus geen betrekking op het SZW-domein. Artikel 9.1, tweede lid, onderdeel e, Wht heeft betrekking op de mogelijkheid voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om af te wijken van artikel 3.9 Wht en ziet dus wel op het SZW-domein. Bedoeld is die artikelen die betrekking hebben op kwijtschelding van publieke schulden in het SZW-domein gelijktijdig te laten vervallen. Deze omissie wordt hersteld.

Artikel I, onderdeel DD (artikel 8.8 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Artikel 8.8 Wht ziet op overgangsrecht voor kwijtschelding in het SZW-domein. Dit artikel is in werking getreden per 1 januari 2024.47 Bij die inwerkingtreding is toegelicht dat artikel 8.8 Wht overgangsrecht bevat voor artikelen waarvan het op grond van de Wht de bedoeling was dat deze met ingang van 1 januari 2024 zouden vervallen, namelijk de artikelen 3.6 tot en met 3.9 Wht. Die artikelen zijn echter niet vervallen per 1 januari 2024, omdat als gevolg van artikel I, onderdeel EEE, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen is geregeld dat deze niet per 1 januari 2024 vervallen, maar per 1 januari 2026 door (artikel 9.2, tweede lid, onderdeel e, Wht). Artikel 8.8 is echter ten onrechte wel in werking getreden per 1 januari 2024. Voorgesteld wordt daarom om artikel 8.8 Wht met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2024 te laten vervallen (artikel III, onderdeel d). In artikel I, onderdeel FF, onder 2, van het onderhavige wetsvoorstel wordt voorgesteld dat in artikel 9.2, tweede lid, onderdeel e, Wht «1 januari 2026» wordt vervangen door «een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip». Het laten vervallen van die artikelen zal niet gebeuren voor 1 januari 2026. Zie voor een toelichting hierop de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel FF, onder 2, en het algemeen deel van deze memorie. Daarom is het voorzienbaar dat geen overgangsrecht noodzakelijk meer zal zijn. Mocht dit toch het geval zijn dan zal een op later moment een voorstel worden ingediend om alsnog overgangsrecht op te nemen.

Artikel I, onderdeel EE (artikelen 8.9 en 8.10 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om aan afdeling 8.2 Wht twee artikelen toe te voegen die overgangsrecht regelen voor het voorstel tot verlenging van de beslistermijn op aanvraag voor aanvullende compensatie of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade voor aanvragers van kinderopvangtoeslag (het voorgestelde artikel 8.9 Wht) en voor het voorstel tot verlenging van de bezwaartermijn van zes weken naar zestien weken en daarmee samenhangende wijziging van het moment waarop de beslistermijn op bezwaar aanvangt (het voorgestelde artikel 8.10 Wht).

In het voorgestelde artikel 8.9 Wht wordt het overgangsrecht geregeld voor de verlenging van de beslistermijnen op aanvraag voor aanvullende compensatie of een aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade door gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. Die verlenging is opgenomen in de in artikel I, onderdeel S, van het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde wijziging van artikel 6.2 Wht. Daarin wordt voorgesteld om de verwijzing naar de artikelen 2.1, derde lid, en 2.6, derde lid, Wht in artikel 6.2, eerste lid, Wht te schrappen en de beslistermijnen met betrekking tot een aanvraag als bedoeld in die artikelen op te nemen in het voorgestelde artikel 6.2, lid 1a, Wht. Hiermee wordt voorgesteld om de huidige beslistermijn van zes maanden die met zes maanden verlengd kan worden, te wijzigen in een beslistermijn van twaalf maanden die verlengd kan worden met twaalf maanden met betrekking tot een aanvraag op grond van artikel 2.1, derde lid, Wht (aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag) of 2.6, derde lid, Wht (aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade voor de gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag). Voorgesteld wordt om eerbiedigende werking te regelen met betrekking tot deze wijziging. Dat wil zeggen dat wordt voorgesteld dat de voorgestelde wijziging van de genoemde beslistermijn van zes maanden naar twaalf maanden en de verlengingsmogelijkheid hiervan die eveneens wordt verhoogd van zes naar twaalf maanden, niet van toepassing zal zijn met betrekking tot een aanvraag voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade of aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade door een aanvrager van kinderopvangtoeslag die is ontvangen door de Dienst Toeslagen voor de dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel S, van dit wetsvoorstel. In die situatie blijft artikel 6.2 Wht zoals dat luidde voor die dag van inwerkingtreding van toepassing. Dit betekent dus dat die verlengde beslistermijn op grond van artikel 6.2 Wht zoals dat luidt na inwerkingtreding van het voorgestelde artikel I, onderdeel S, van dit wetsvoorstel uitsluitend van toepassing zal zijn op een door een aanvrager van kinderopvangtoeslag ingediende aanvraag voor de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade of voor de aanvullende O/GS-tegemoetkoming voor de werkelijke schade die door de Dienst Toeslagen is ontvangen op of na de dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel S, van dit wetsvoorstel.

In het voorgestelde artikel 8.10 Wht wordt ten eerste geregeld dat de in artikel I, onderdeel Y, voorgestelde bezwaartermijn van zestien weken met betrekking tot beschikkingen van de Dienst Toeslagen in het kader van de hersteloperatie toeslagen (het voorgestelde artikel 6.10a, eerste lid, Wht) niet van toepassing is als een beschikking al is gegeven voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van het voorgestelde artikel 6.10a, eerste lid, Wht. Er wordt dus voorgesteld te regelen dat er sprake is van eerbiedigende werking met betrekking tot hetgeen wordt voorgesteld in artikel 6.10a, eerste lid, Wht. Voorgesteld wordt dat de daar voorgestelde bezwaartermijn van zestien weken uitsluitend van toepassing zal zijn met betrekking tot beschikkingen die zijn gegeven op of na de dag van inwerkingtreding van artikel 6.10a, eerste lid, Wht. Als de beschikking is gegeven voor de dag van inwerkingtreding van het voorgestelde artikel I, onderdeel Y, van het onderhavige wetsvoorstel, is dus de bezwaartermijn die geldt op grond van artikel 6:7 Awb van toepassing. Voor een onderbouwing hiervan wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie. De toepassing van artikel 7:10 Awb leidt ertoe dat deze verlenging van de bezwaartermijn ook leidt tot een onbedoelde verlenging van de beslistermijn. Om dit te voorkomen wordt voorgesteld in een nieuw in te voegen artikel 6.10aa Wht te regelen dat de beslistermijn op bezwaar voor de Dienst Toeslagen met betrekking tot bezwaarschriften in het kader van de hersteloperatie toeslagen aanvangt op de dag na ontvangst van het bezwaarschrift, maar niet eerder dan zes weken nadat de bezwaartermijn is gaan lopen. Deze wijziging hangt direct samen met de verlenging van de bezwaartermijn. Daarom wordt voorgesteld dat ook ter zake van deze wijziging sprake is van eerbiedigende werking indien een bezwaar is gericht tegen een beschikking die is gegeven voor de dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen Y en Z48, van het onderhavige wetsvoorstel. Dit betekent het volgende. Als een beschikking is gegeven voor de datum van inwerkingtreding van het voorgestelde artikel I, onderdeel Y, van het onderhavige wetsvoorstel blijft de bezwaartermijn op grond van artikel 6:7 Awb van toepassing (zes weken). Indien een bezwaarschrift wordt ingediend gericht tegen een beschikking die is gegeven voor die datum van inwerkingtreding, blijft ook artikel 7:10, eerste lid, Awb van toepassing met betrekking tot het bepalen van het moment waarop de beslistermijn op bezwaar aanvangt. Oftewel: de beslistermijn vangt aan vanaf de dag na het verstrijken van de bezwaartermijn. Als een beschikking is gegeven op of na de dag van inwerkingtreding van het voorgestelde artikel I, onderdeel Y, van het onderhavige wetsvoorstel is een bezwaartermijn van zestien weken (op grond van het voorgestelde artikel 6.10a, eerste lid, Wht) van toepassing. Voorts vangt de beslistermijn met betrekking tot een bezwaar gericht tegen die beschikking op grond van het voorgestelde artikel 6.10aa Wht aan op de dag na ontvangst van het bezwaarschrift, maar niet eerder dan zes weken nadat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is aangevangen.

Artikel I, onderdeel FF (artikel 9.2 van de Wet hersteloperatie toeslagen)

Artikel 9.2 Wht heeft betrekking op de inwerkingtreding en (indien van toepassing) terugwerkende kracht van artikelen in de Wht. In het onderhavige onderdeel wordt een aantal wijzigingen van dat artikel voorgesteld. Ten eerste wordt voorgesteld om terugwerkende kracht te verlenen aan artikel 8.7 Wht tot en met 26 januari 2021 door een wijziging van artikel 9.2, tweede lid, onderdeel a, Wht. Artikel 8.7 Wht ziet op overgangsrecht voor de eenmalige tegemoetkoming herstel (beschikkingen gebaseerd op artikel 49g Awir, dat is vervallen per 5 november 2022). Bij de totstandkoming van de Wht was deze terugwerkende kracht aanvankelijk geregeld in artikel 9.2, eerste lid, onderdeel e, Wht. Door een late invoeging van het huidige artikel 8.6 Wht is de bepaling inzake het overgangsrecht voor de eenmalige tegemoetkoming herstel (beschikkingen gebaseerd op artikel 49g Awir) verplaatst naar het huidige artikel 8.7 Wht, waarbij dit echter niet verwerkt is in de bepalingen met betrekking tot inwerkingtreding en terugwerkende kracht. Voorgesteld wordt die omissie te herstellen door alsnog terugwerkende kracht te verlenen tot en met 26 januari 2021, zoals aanvankelijk was beoogd.

Voorts wordt voorgesteld om in artikel 9.2, tweede lid, onderdeel b, Wht «1 januari 2025» en «eerder» te laten vervallen. In artikel 9.2, tweede lid, onderdeel b, Wht is geregeld dat artikel 8.4, onderdelen C en D, Wht in werking treedt met ingang van 1 januari 2025 of op een bij koninklijk besluit te bepalen eerder tijdstip. Artikel 8.4, onderdelen C en D, Wht ziet op het laten vervallen van de artikelen 2.8 en 2.18 Wht. Die artikelen hebben betrekking op de incidentele noodvoorziening voor aanvragers van kinderopvangtoeslag en voor aanvragers van huurtoeslag, zorgtoeslag of kindgebonden budget die onder het bereik van de Wht vallen. Omdat voorzienbaar is dat de incidentele noodvoorziening voor beide groepen nog van belang is vanaf 1 januari 2025, wordt voorgesteld te regelen dat deze artikelen vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie.

Daarnaast wordt voorgesteld om in artikel 9.2, tweede lid, onderdeel e, Wht «1 januari 2026» te vervangen door «een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip». Artikel 9.2, tweede lid, onderdeel e, Wht regelt dat artikel 8.4, onderdeel F, Wht in werking treedt met ingang van 1 januari 2026. Artikel 8.4, onderdeel F, regelt dat de artikelen 3.6 tot met 3.9 en 9.1, tweede lid, onderdelen a tot en met d, Wht vervallen. Die artikelen hebben betrekking op kwijtschelding van schulden in het SZW-domein in het kader van de hersteloperatie toeslagen. Dit gebeurt op het moment dat artikel 8.4, onderdeel F, Wht in werking treedt. Voorgesteld wordt in artikel 9.2, tweede lid, onderdeel e, Wht te regelen dat dit geschiedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. In het algemeen deel van deze memorie wordt toegelicht waarom het noodzakelijk is dit tijdstip uit te stellen.

In afdeling 2.2A zijn de artikelen opgenomen die zien op de tegemoetkoming voor nabestaanden van overleden kinderen. Op 22 april 2024 is deze regeling voor nabestaanden van overleden kinderen49 in werking getreden.50 De artikelen 6.8, negende lid, en 6.9, tiende lid, Wht zoals opgenomen ingevolge artikel I, onderdelen SSa, onder 3, en artikel I, onderdeel TTa, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen, zien op de wijze en het moment van uitbetalen van een voorziening als bedoeld in de artikelen 2.9a en 2.9b Wht (regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag) en van een tegemoetkoming als bedoeld in de artikelen 2.14c, 2.14d en 2.14e Wht (regeling voor nabestaanden van overleden kinderen). Het voorgestelde artikel 9.2, derde lid, Wht ziet op het verlenen van terugwerkende kracht tot en met 22 april 2024 aan de artikelen 6.8, negende lid, en 6.9, tiende lid, Wht met betrekking tot een tegemoetkoming op grond van afdeling 2.2A Wht omdat die artikelen abusievelijk niet op die datum in werking zijn getreden tegelijk met de inwerkingtreding van afdeling 2.2A Wht. Omdat artikel 6.8, negende lid, Wht en artikel 6.9, tiende lid, Wht niet alleen zien op de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen maar ook op de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag die op een later moment in werking treedt, wordt in dit wetsvoorstel voorts voorgesteld de verwijzing naar de nabestaandenregeling van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag (artikelen 2.9a en 2.9b Wht) eerst te laten vervallen en op een later moment51 weer toe te voegen. Dit wordt voorgesteld in artikel I, onderdelen V en W, onder 2, en artikel II, onderdeel A, onder 5, van het onderhavige wetsvoorstel.

Artikel II

Artikel II, onderdeel A (artikel I van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om in artikel I, onderdeel S, onder 6, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen telkens «in de» te laten vervallen. Die woorden zijn ten onrechte opgenomen in die wijzigingsbepaling, waardoor deze niet kan worden verwerkt bij inwerkingtreding. Voorgesteld wordt om die omissie te herstellen. Deze bepaling dient dan ook in werking te treden voorafgaand aan inwerkingtreding van artikel I, onderdeel 6, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen. Dit zal in het inwerkingtredingsbesluit worden geregeld.

Voorgesteld wordt om de in artikel I, onderdeel EEa, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen opgenomen artikelen 4a.5 en 4a.6 Wht te laten vervallen. Zoals toegelicht in het algemeen deel van deze memorie wordt voorgesteld dat de uitvoering van de regeling voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor nabestaanden door de Dienst Toeslagen wordt uitgevoerd met advisering door de CWS. De taak wordt dan dus niet neergelegd bij Onze Minister. De in artikel 4a.5 Wht opgenomen mandaatverlening aan de Dienst Toeslagen ter zake van het geven van beschikkingen inzake aanvullende compensatie voor de werkelijke schade voor nabestaanden is hiermee niet langer nodig. Daarnaast wordt voorgesteld dat artikel 4a.6 Wht vervalt. Uit de uitvoeringstoets van de Dienst Toeslagen komt naar voren dat het niet mogelijk is om beschikkingen samen te voegen. Voor een toelichting daarop wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemeen deel van deze memorie.

Ook wordt voorgesteld artikel I, onderdeel NN, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen te laten vervallen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting van deze memorie bij artikel I, onderdeel S.

Daarnaast wordt voorgesteld artikel I, onderdeel NNa, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie te laten vervallen. Na inwerkingtreding zou hiermee artikel 6.2a Wht worden toegevoegd aan de Wht. Dat artikel ziet op de beslistermijn in het geval van besluitvorming gedurende een persoonlijk gesprek in het kader van de nabestaandenregeling in de hersteloperatie toeslagen (hoofdstuk 4a Wht). Dit artikel is niet uitvoerbaar. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van het algemeen deel van deze memorie.

Tevens wordt voorgesteld in het in artikel I, onderdeel SSa, onder 3, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen opgenomen artikel 6.8, negende lid, Wht en in het in artikel I, onderdeel TTa, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen opgenomen artikel 6.9, tiende lid, Wht te laten vervallen «een voorziening als bedoeld in artikel 2.9a of 2.9b of van». Reden hiervoor is dat de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen (afdeling 2.2a Wht) per 22 april 2024 in werking is getreden, terwijl dit nog niet geldt voor de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers (artikelen 2.9a en 2.9b Wht) Zie voor een toelichting hierop de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdelen V en W, onder 2, en de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel FF, onder 2.

Tot slot wordt voorgesteld artikel I, onderdeel WW, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen te laten vervallen. Met de inwerkingtreding van dat onderdeel wordt een lid toegevoegd aan artikel 6.10 Wht. Artikel 6.10 Wht heeft betrekking op de terugvordering van verstrekkingen op grond van de Wht die ten onrechte zijn toegekend, indien opzettelijk onjuiste informatie is verstrekt of wanneer men wist of redelijkerwijze behoorde te weten dat er geen recht bestond op die toekenning. Het aan artikel 6.10 Wht toe te voegen lid heeft betrekking op de aanvullende compensatie voor de ex-partner van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag, bedoeld in artikel 2.14h, derde lid, Wht, na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel M, onder 3, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen. In artikel I, onderdeel X, wordt voorgesteld dit te regelen in artikel 6.10, eerste lid, Wht. Zie voor een nadere onderbouwing de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel X.

Artikel II, onderdeel B (artikel Ia van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen)

Voorgesteld wordt om artikel Ia van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen aan te passen. In artikel Ia van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen is geregeld dat binnen één jaar na inwerkingtreding van die wet een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van die wet in de praktijk plaatsvindt. Het doel van deze bepaling is om de regeling voor persoonlijke bijstand voor nabestaanden te evalueren. Deze regeling voor persoonlijke bijstand wordt geregeld in hoofdstuk 4a Wht en is nog niet in werking getreden. Er wordt daarom voorgesteld om te regelen dat een evaluatie plaatsvindt binnen een jaar na inwerkingtreding van de regeling voor persoonlijke bijstand. Dat wil zeggen binnen een jaar na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel EEa, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen, waarmee het genoemde hoofdstuk 4a Wht in werking treedt. In het amendement Leijten wordt aangegeven dat de evaluatie van belang is in verband met de mogelijk bredere groep waarvoor de regeling voor persoonlijke bijstand ingezet kan worden. Daarom wordt voorgesteld dat in artikel Ia, eerste lid, van de Wet aanvullende maatregelen hersteloperatie toeslagen de evaluatie van «deze wet»52 wordt vervangen door een evaluatie van hoofdstuk 4a Wht. Dat hoofdstuk heeft betrekking op de regeling voor persoonlijke bijstand van nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. Deze evaluatie zou gekoppeld kunnen worden aan de evaluatie van de Wht die is aangekondigd in paragraaf 15 van het algemeen deel van de memorie bij de Wht. Ook wordt voorgesteld een foutieve verwijzing in artikel Ia, tweede lid, van de Wet aanvullende maatregelen hersteloperatie toeslagen naar «hoofdstuk 4a van deze wet» te vervangen door een verwijzing naar «hoofdstuk 4a van de Wet hersteloperatie toeslagen». Deze wet zou hier immers de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen betekenen en dat is hier onjuist.

Artikel III

Het voorgestelde artikel III regelt de inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel nadat het wetsvoorstel is aangenomen en tot wet is verheven. Voorgesteld wordt dat de artikelen in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn van twee maanden. Gezien de aard van de aanpassingen wordt beoogd om een groot deel van de artikelen spoedig nadat het wetsvoorstel tot wet is verheven en is gepubliceerd in het Staatsblad in werking te laten treden. Voorts wordt in artikel III voorgesteld om aan een aantal aanpassingen terugwerkende kracht te verlenen. Dit betreft ten eerste de in artikel I, onderdeel E, voorgestelde wijziging van artikel 2.15 Wht, dat ziet op brede ondersteuning in het buitenland voor gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag. Voorgesteld wordt om aan de wijziging van de in dat artikel opgenomen peildatum terugwerkende kracht te verlenen tot en met 24 juni 2022. Aan artikel 2.15 Wht is namelijk terugwerkende kracht verleend tot en met die datum op grond van artikel 9.2, eerste lid, onderdeel l, Wht. Ook voor artikel I, onderdeel F, geldt dat er sprake is van een voorgestelde wijziging van de peildatum in het kader van brede ondersteuning in het buitenland. De in het genoemde onderdeel voorgestelde wijziging van artikel 2.15a Wht heeft betrekking op brede ondersteuning in het buitenland voor ex-partners. Aangezien dat artikel in werking is getreden op 15 juli 2023 wordt voorgesteld aan artikel I, onderdeel F, terugwerkende kracht te verlenen tot en met die datum. Voorts wordt voorgesteld aan de in artikel I, onderdeel P, van het onderhavige wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen van artikel 6.1 Wht, terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2024. Het onderhavige wetsvoorstel is niet voor die datum tot wet verheven en in werking getreden, waardoor het wenselijk is aan de beoogde verlenging van de aanvraagtermijn (die op dit moment loopt tot en met 31 december 2023) terugwerkende kracht te verlenen tot en met 1 januari 2024. Ook wordt voorgesteld terugwerkende kracht te verlenen aan de wijziging op grond van het voorgestelde artikel I, onderdeel DD, van het onderhavige wetsvoorstel. Dit ziet erop artikel 8.8 Wht, dat betrekking heeft op overgangsrecht met betrekking tot het laten vervallen van de bepalingen inzake het kwijtschelden van schulden in het SZW-domein in het kader van de hersteloperatie toeslagen. Dit artikel is ten onrechte in werking getreden per 1 januari 2024 en daarom wordt voorgesteld dit artikel te laten vervallen met terugwerkende kracht tot en met die datum. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel DD, en naar het algemeen deel van deze memorie.

De Staatssecretaris van Financiën, A. de Vries


X Noot
1

Kamerstukken II 2023/24, 36 352, nr. 19.

X Noot
2

Rechtbank Midden-Nederland 14 april 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:1702.

X Noot
3

ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209.

X Noot
4

Kamerstukken II 2022/23, 31 066, nr. 1165; Kamerstukken II 2022/23, 31 066, nr. 1235.

X Noot
5

Kamerstukken II 2022/23, 31 066, nr. 1165; Kamerstukken II 2022/23, 31 066, nr. 1235.

X Noot
6

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1282.

X Noot
7

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1301.

X Noot
8

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1390, bijlage.

X Noot
9

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1390, bijlage 5, Beleidsregels van de Dienst Toeslagen over procesrechtelijke aspecten van de uitvoering van de hersteloperatie toeslagen (Beleid procesrecht herstel toeslagen).

X Noot
10

Dit betreft de partner als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.

X Noot
11

Kamerstukken II 2022/23, 36 352, nr. 19.

X Noot
12

Kamerstukken II 2022/23, 36 352, nr. 26.

X Noot
13

Brief van de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane d.d. 10 juli 2023, Kamerstukken I 2022/23, 36 352, E.

X Noot
14

Na inwerkingtreding van de regeling voor nabestaanden van gedupeerde overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag wordt aan hen ook brede ondersteuning in het buitenland geboden.

X Noot
15

Met uitzondering van de regeling voor werkelijke schade voor ex-partners.

X Noot
16

Tevens ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
17

Kamerstukken II 2023/24, 31 066, nr. 1390, bijlage 5, Beleidsregels van de Dienst Toeslagen over procesrechtelijke aspecten van de uitvoering van de hersteloperatie toeslagen (Beleid procesrecht herstel toeslagen).

X Noot
18

Tevens ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
19

Tevens ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
20

ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3208.

X Noot
21

Tevens ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
22

De regeling voor nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers kinderopvangtoeslag is nog niet in werking getreden; de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen is in werking getreden per 22 april 2024.

X Noot
23

Artikel XII van de Fiscale verzamelwet 2024 en artikel IX van Overige fiscale maatregelen 2024 bevatten wijzigingen van artikelen opgenomen in de Wht.

X Noot
24

Artikel XIIA van de Fiscale verzamelwet 2024 en artikel IXA, onder 1 tot en met 4, 6 en 8, van Overige fiscale maatregelen 2024 bevatten wijzigingen van ingevolge de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen opgenomen maar nog niet in werking getreden artikelen in de Wht.

X Noot
25

Artikel IXA, onder 5 en 7, van Overige fiscale maatregelen 2024 bevat aanvullingen op de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen. Op grond van deze twee onderdelen zijn met ingang van 1 januari 2024 in artikel I van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen de onderdelen JJa, JJb, NNbis en NNter ingevoegd. Deze zullen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treden waarmee de artikelen 6.1a, 6.1b, 6.2bis en 6.2ter in de Wht worden ingevoegd. Voor de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen en daarmee ook de artikelen 6.1a en 6.2bis Wht die betrekking hebben op de aanvraag-en beslistermijnen voor die regeling, geldt dat deze met ingang van 22 april 2024 in werking zijn getreden (Stb. 2024, 99).

X Noot
26

Het feit dat naar aanleiding van het advies van de Raad van State besloten is geen verlenging van de beslistermijn op bezwaar voor te stellen, doet niet af aan deze keuze. In het wetsvoorstel wordt immers nog altijd voorgesteld wijzigingen aan te brengen met betrekking tot termijnen. Bovendien is het risico dat een late technische aanpassing zou leiden tot ongewenste omzettingsfouten te groot.

X Noot
27

Waar het gaat om het voorstel tot het laten vervallen van een volledig onderdeel, zoals een artikel, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen is ervoor gekozen om direct in die wet te wijzigen. Dit geldt niet indien, naast een andere wijziging, wordt voorgesteld om bijvoorbeeld slechts een lid te laten vervallen. Om versnippering van de wijzigingsopdracht te voorkomen, wordt die voorgestelde wijzigingsopdracht geformuleerd als wijziging van de Wht.

X Noot
28

Het genoemde beleidskader is gepubliceerd in oktober 2022 en het beoordelingskader in februari 2023. Deze documenten zijn onder meer terug te vinden via https://www.werkelijkeschade.nl/documenten.

X Noot
29

Met uitzondering van de situatie, bedoeld in artikel 2.9a, derde lid, Wht.

X Noot
30

Voorgesteld wordt immers dat artikel 2.9b, derde en vierde lid, Wht van overeenkomstige toepassing zijn.

X Noot
31

Het voorgestelde artikel 2.9b, vijfde lid, onderdeel c, onder 1°, Wht.

X Noot
32

Het voorgestelde artikel 2.9b, vijfde lid, onderdeel c, onder 2°, Wht.

X Noot
33

Na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel EEa, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen zal hoofdstuk 4a Wht gelden. De wijziging op grond van het onderhavige artikel zal zoals eerder toegelicht worden verwerkt direct na die inwerkingtreding van artikel I, onderdeel EEa, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen.

X Noot
34

Ook het opschrift van het artikel wordt gewijzigd.

X Noot
35

Dit heeft betrekking op de Instellingsregeling Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade, de Instellingsregeling Commissie van onafhankelijke deskundigen hersteloperatie toeslagen en de Instellingsregeling Bezwaarschriftenadviescommissie hersteloperatie toeslagen.

X Noot
36

Dit neemt niet weg dat het huidige artikel 5.2 Wht ook niet verplicht tot het voorleggen van alle zaken aan de commissies. In de desbetreffende instellingsregeling wordt bepaald welke zaken wel en niet voorgelegd worden. Het verschil is dát er commissies ingesteld moeten worden op grond van artikel 5.2 Wht.

X Noot
37

Het voorgestelde artikel 6.1, lid 3a, Wht.

X Noot
38

Dat artikel is nog niet in werking getreden, omdat de regeling voor nabestaanden van overleden aanvragers van kinderopvangtoeslag nog niet in werking is getreden.

X Noot
39

Dat wil zeggen dat nog geen herstelmaatregel is opgelegd aan de aanvrager kinderopvangtoeslag die de grondslag zou vormen voor een aanspraak van een kind op de kindregeling of een aanspraak voor een nabestaande van een overleden kind op de regeling voor nabestaanden van overleden kinderen.

X Noot
40

Dit artikel wordt ingevolge artikel I, onderdeel JJb, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen na inwerkingtreding van laatstgenoemd artikel van toepassing. Artikel I, onderdeel JJb, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen zal op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treden. Dit zal niet eerder geschieden dan dat het onderhavige wetsvoorstel tot wet is verheven. Het is de bedoeling dat artikel 6.1b Wht direct na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel JJb, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen wordt gewijzigd.

X Noot
41

Toekenning van compensatie aan partners van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag op grond van artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, Wht.

X Noot
42

Toekenning van O/GS-tegemoetkoming aan partners van overleden gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag op grond van artikel 2.9a, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, Wht.

X Noot
43

Dit artikel wordt met de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel NNter, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen in de Wht opgenomen. Artikel I, onderdeel NNter, van de Wet aanvullende regelingenhersteloperatie toeslagen is nog niet in werking getreden. Dit zal op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip geschieden. Het is de bedoeling dat artikel 6.2ter Wht direct na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel NNter, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen wordt gewijzigd.

X Noot
44

Dat betreft overeenkomstige toepassing van afdeling 4.1 Wht.

X Noot
45

Er is slechts in het in artikel I, onderdeel NNa, van de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen opgenomen artikel 6.2a Wht geregeld welke beslistermijn geldt indien de nabestaande kiest voor het persoonlijk gesprek, waarbij de werkelijke schade betrokken kan worden

X Noot
46

Dat betreft toekenning van compensatie als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, Wht of een O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, Wht.

X Noot
47

Besluit van 2 november 2022 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet hersteloperatie toeslagen (Stb. 2022, 434).

X Noot
48

Inwerkingtreding van artikel I, onderdelen Y en Z, zal op dezelfde dag plaatsvinden.

X Noot
49

Die regeling ziet op tegemoetkoming voor de partner van een overleden kind (artikel 2.14c Wht), tegemoetkoming voor het kind van een overleden kind (artikel 2.14d Wht) en tegemoetkoming voor de ouder van een overleden kind (artikel 2.14e Wht).

X Noot
50

Stb. 2024, 99.

X Noot
51

Het is de bedoeling dat die wijziging in werking treedt bij koninklijk besluit gelijktijdig met de inwerkingtreding van de artikelen 2.9a en 2.9b Wht.

X Noot
52

In dit geval is «deze wet» de Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen.

Naar boven