34 950 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2017

Nr. 10 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 juni 2018

Hierbij zenden wij u de antwoorden op de Kamervragen over de verantwoordingsstukken van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstuk 34 950 XV, nrs 7 t/m 9). De verantwoordingsstukken betreffen het Jaarverslag 2017, de Slotwet 2017 en het bijbehorende verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk 34 950 XV, nrs. 1 t/m 4). Daarnaast ontvangt u de antwoorden op de vragen over het jaarverslag van de zogenoemde V-100. Drie vragen van de V-100 die exclusief onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vallen, hebben wij doorgeleid.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

Vraag 1

In het jaarverslag 2017 van het Ministerie van SZW (pagina 42) wordt uitleg gegeven over de scholingsvouchers als een van de instrumenten in het kader van leven lang leren, met als doel de baankansen van werkzoekenden te vergroten. Lopend onderzoek van UWV moet inzage geven in de besteding van de scholingsvouchers.

Op pagina 77 van het betreffende jaarverslag wordt aangegeven dat er sprake is van terugontvangsten. Kan de Minister aangeven of dit impliceert dat er middelen onbenut zijn gebleven? Zo ja, wat is daar de reden voor? En is er dan met name sprake van onderbenutting in een bepaalde doelgroep? Welke doelgroep heeft wel en welke doelgroep heeft hier geen gebruik van gemaakt?

Antwoord 1

De tekst op pagina 42 van het jaarverslag heeft betrekking op de scholingsvouchers voor scholing richting een «kansberoep». Van mei 2016 tot eind 2017 zijn ruim 20.000 (in het jaarverslag staat nog 18.500, dat is op basis van oudere gegevens) vouchers toegekend. UWV onderzoekt de besteding ervan. De Tweede Kamer zal voor het zomerreces worden geïnformeerd over het onderzoek.

De tekst op pagina 77 heeft betrekking op de subsidieregeling «scholing en plaatsing van oudere werklozen» welke onderdeel uitmaakte van het Actieplan 50pluswerkt. De Tweede Kamer is met de brief van de Minister van SZW van 19 december 2017 (Kamerstuk 29 544, nr. 810) geïnformeerd over de eindresultaten. Hieruit blijkt onder andere dat het aantal gerealiseerde plaatsingsfees (19.570) is achtergebleven bij de raming (22.500), wat leidt tot terugontvangsten.

Vraag 2

In de jaarverslagen van de Ministeries van OCW en SZW (Kamerstuk 34 950 VIII, nr. 1 en Kamerstuk 34 950 XV, nr. 1) valt op dat de genoemde initiatieven voor leven lang leren versnipperd zijn en niet duidelijk lijken samen te hangen. Kunnen de Ministers toelichten hoe deze schijnbaar versnipperde aanpak kan bijdragen aan een doorbraak op het terrein van leven lang leren, waaraan gerefereerd wordt in het regeerakkoord op pagina 28 (bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34)?

Antwoord 2

De Ministeries van SZW en OCW zorgen er in gezamenlijkheid voor dat er samenhang is in de beleidsinspanningen in het kader van Leven lang leren. Wij herkennen ons dus niet in het beeld dat deze initiatieven «versnipperd» zijn. Er gebeurt veel op dit vlak, op veel verschillende plekken, door veel verschillende partijen, maar de samenhang tussen die inspanningen is er zeker. In het kader van Leven lang leren worden grote inspanningen geleverd door (individuele) werkgevers en door O&O-fondsen. Daarnaast is in het regeerakkoord afgesproken dat de fiscale aftrekpost voor scholingskosten vervangen wordt door een individuele leerrekening. Een uitwerking van deze plannen zal worden gegeven in een brief die eind juni aan uw Kamer zal worden gezonden en daarin wordt nogmaals uiteengezet hoe alle inspanningen samenhangen en tot de beoogde doorbraak moeten leiden.

Vraag 3

Op welke manier denken de Ministers een leven lang leren toegankelijk te maken voor de Nederlandse beroepsbevolking? Hoe zorgen de Ministers dat een leven lang leren ook toegankelijk wordt voor de door u benoemde risicogroepen zzp’ers en flexwerkers, zoals benoemd in het jaarverslag 2017 van het Ministerie van SZW op pagina 14?

Antwoord 3

De Ministeries van SZW en OCW zorgen er in gezamenlijkheid voor dat Leven lang ontwikkelen/leren beter toegankelijk wordt voor de beroepsbevolking. In de Kamerbrief van 12 maart jl. is uiteengezet wat de globale plannen zijn (Kamerstuk 30 012, nr. 77). Een meer concrete uitwerking hiervan zal eind juni aan uw Kamer worden gezonden.

Vraag 7

De kostendelersnorm

Uit de verantwoordingsstukken over 2017 lijkt de compensatieregeling voor ouderen met een kleine AOW te hebben bijgedragen aan het verminderen van armoede en het verkleinen van de armoedeval. In hoeverre ziet de Minister het wenselijk en mogelijk om de compensatieregeling uit te breiden naar ouders met opgroeiende kinderen tot en met 27 jaar (kostendelersnorm)? Kan de Minister zijn antwoord onderbouwen?

Antwoord 7

In 2017 en 2018 hebben gemeenten aanvullende middelen gekregen voor armoedebestrijding bij ouderen met een onvolledige AOW die aanvullende inkomensondersteuning (AIO) krijgen van de SVB. Die middelen waren onder meer bedoeld voor tijdelijke kosten in de periode waarin zij zich moet aanpassen aan situaties waarin de kostendelersnorm van toepassing is. Andere groepen ontvangen bijstand van de gemeente, waarbij de gemeente ook bijzondere bijstand kan verstrekken indien nodig. In het algemeen geldt dat het doel van de bijstand is te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan. Als mensen samen in een huis wonen, dan hebben ze schaalvoordelen. Daar houdt de kostendelersnorm rekening mee. Jongeren tot 21 jaar en studenten zijn uitgezonderd van de kostendelersnorm. Indien blijkt dat gezinnen noodzakelijke kosten hebben die zij niet kunnen dragen, dan kunnen zij aankloppen bij de gemeente voor bijzondere bijstand.

Vraag 8

Integrale toepassing beleid en bekostiging

In hoeverre is de Minister bereid voor alle beschikbare beleidsinstrumenten en regelingen voor alleenstaande ouders met opgroeiende kinderen en jongeren tot 27 jaar en ouderen vanaf 55 jaar in de bijstand een integrale voucher, waaronder de structurele vangnetsubsidie, beschikbaar te stellen? Hiermee kan een perspectief voor jongeren worden gerealiseerd en worden voorkomen dat er versnippering plaatsvindt. In hoeverre neemt u educatie en scholing mee in uw beleid en welke andere middelen zet u in tegen armoede?

Antwoord 8

De overheid zorgt ervoor dat niemand onder het bestaansminimum zakt. Daarvoor is er onder meer de bijstand. Daarnaast biedt de rijksoverheid specifieke inkomensondersteuning onder andere via het kindgebonden budget, de alleenstaande ouderkop en de toeslagen. Ook is het de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het college om op lokaal niveau op basis van de Participatiewet aanvullende inkomensondersteuning te bieden met toepassing van individueel maatwerk. Gemeenten staan immers het dichtst bij de burger waardoor tevens een integrale aanpak van de individuele problematiek kan worden geboden. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten inzetten op toeleiding naar betaald werk. Indien aanvullende educatie of scholing zoals taalles daarvoor nodig is, biedt de Participatiewet daarvoor verschillende mogelijkheden. Betaald werk is immers de belangrijkste manier om uit armoede te komen. Huishoudens die uit de armoede zijn gekomen, hebben dit in de meeste gevallen te danken aan het feit dat er inkomsten uit arbeid zijn gekomen of dat de arbeidsinkomsten zijn toegenomen. Vooral voor alleenstaande ouders met opgroeiende kinderen is toeleiding naar betaald werk belangrijk om intergenerationele overdracht van armoede te voorkomen.

Vraag 9

Kinderen en Armoede

In 2017 is er 100 miljoen euro beschikbaar gesteld om kinderen uit gezinnen met een laag inkomen te ondersteunen. Van een artikel in Trouw d.d. 3 maart 2018 luidt de titel: «« Gemeenten zien veel kinderen over het hoofd die niet op schoolreis gaan of niet hun verjaardag vieren, constateert Gaby van den Biggelaar, directeur van Stichting Leergeld.»« Op welke manier is het voorgenoemde geld bij deze kinderen terechtgekomen in 2017? Is dit geld bij de kinderen terecht gekomen die het nodig hebben? Op welke wijze kan de Minister controleren of het geld goed besteed is? In hoeverre is de Minister bereid deze middelen in de toekomst te oormerken?

Antwoord 9

De middelen «armoedebestrijding kinderen» zijn beschikbaar gesteld aan gemeenten op basis van een decentralisatie-uitkering. Gemeenten rapporteren aan de gemeenteraad over de inzet van middelen, instrumenten en behaalde resultaten. Over de inzet van de middelen zijn bestuurlijke afspraken met de VNG gemaakt (Kamerstuk 24 515, nr. 380). Bureau Bartels voert in opdracht van het Ministerie van SZW en de VNG een tussenevaluatie uit naar de bestuurlijke afspraken die er met de VNG over de inzet van deze middelen zijn gemaakt. De centrale vraagstelling van deze tussentijdse evaluatie luidt: Hoe geven gemeenten (met de extra middelen) invulling aan hun beleid voor kinderen in armoede, welk deel van de doelgroep wordt daarmee bereikt en hoe kunnen gemeenten op dit terrein leren van elkaar? (Kamerstuk 24 515, nr. 430). Dit najaar worden de resultaten van de evaluatie verwacht. Het Rijk en de VNG zullen aan de hand van de tussenresultaten met elkaar en met relevante samenwerkingspartners in overleg treden en voor zover nodig afspraken maken over eventuele bijstelling van de afspraken of nadere ondersteuning (zoals kennisdeling).

Vraag 10

Armoede uit taboe halen

Armoede is een taboeonderwerp. Dit geldt voor volwassen, maar vooral ook voor kinderen op school. Armoede is zichtbaar in de klas en ook op het schoolplein. Dit vormt echter geen onderwerp in het Jaarverslag. Hoe heeft de Minister hier in 2017 landelijk aandacht aan gegeven? Op welke manier heeft de Minister hier een verandering teweeg willen brengen?

Antwoord 10

Het tegengaan van armoede onder kinderen heeft de aandacht van het kabinet. Inzet is o.a. om zo veel mogelijk kinderen te bereiken. Schaamte kan een van de belemmeringen zijn waarom kinderen nog niet worden bereikt. Vanaf 2017 is jaarlijks 100 miljoen euro extra uitgetrokken voor de aanpak van armoede onder kinderen (Kamerstuk 24 515, nrs. 380 en 387). Hiervan gaat jaarlijks 85 miljoen euro naar gemeenten. Over de inzet van deze middelen zijn bestuurlijke afspraken met de VNG gemaakt. Daarbij is de gezamenlijke ambitie geformuleerd om alle kinderen voor wie meedoen niet vanzelfsprekend is te bereiken en te ondersteunen, onder meer via goede samenwerking op lokaal niveau met maatschappelijke organisaties en scholen. Om het bereik onder kinderen in armoede te verhogen ondersteunt SZW ook vier partijen financieel bij de aanpak van armoede onder kinderen (Stichting Leergeld, stichting Jarige Job, Jeugdfonds Sport en Cultuur en Nationaal Fonds Kinderhulp). Ook zij ondernemen activiteiten om de drempels om aanvragen in te dienen (waaronder schaamte) te verlagen.

Verder is in 2017 een publiekscampagne gevoerd, in nauwe samenwerking met gemeenten, maatschappelijke organisaties en met ondersteuning van andere partijen om ouders en verzorgers bekend te maken met het aanbod van de vier bovengenoemde partijen. Daarnaast is het, mede om zoveel mogelijk kinderen te bereiken, wenselijk om kinderen zelf te betrekken bij de aanpak van armoede kinderen. Zo ondersteunt SZW een project van de Missing Chapter Foundation waarbij in vijf gemeenten een Raad van Kinderen is ingesteld die advies uitbrengt hoe de extra middelen voor kinderen in armoede ingezet kunnen worden.

In de kabinetsreactie op het rapporten van de SER en de Kinderombudsman over kinderen in armoede (Kamerstuk 24 515, nr. 430) is de Staatssecretaris ingegaan op de rol van scholen bij de aanpak van armoede onder kinderen. Er wordt thans bezin hoe scholen, gemeenten en eventuele andere partijen geholpen kunnen worden bij vraagstukken die rondom armoede die op scholen gesignaleerd wordt.

In 2017 hebben een aantal organisaties subsidie toegekend gekregen voor hun projecten vanuit de subsidieregeling aanpak armoede en schulden, die mede als doelstelling hebben het taboe op armoede (en schulden) weg te nemen door het bespreekbaar te maken. Deze projecten zijn gericht op gezinnen, jongeren en kinderen en beogen een aanpak op te leveren die landelijk ingezet kan worden.

Vraag 11

Schuldsituatie

In hoeverre heeft het kabinet zich geïnformeerd over de uitvoering van beschermingsbewindvoering bij schuldregelingen door de gemeenten, bij onder meer de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?

Antwoord 11

Het Ministerie van SZW heeft doorlopend contact met de VNG over de uitvoering van schuldhulpverlening en beschermingsbewindvoering. Ook wordt de VNG betrokken bij de voorbereiding van het wetsvoorstel adviesrecht gemeenten bij schuldenbewind. In januari 2018 organiseerden het Ministerie van JenV en het Ministerie van SZW een rondetafelgesprek met vertegenwoordigers van de VNG en gemeenten, rechters en beschermingsbewindvoerdersverenigingen. Vervolgens zijn de uitgangspunten van een eerdere versie van het voorontwerp besproken met deze stakeholders. Naar verwachting wordt een voorontwerp rond de zomer voor consultatie aangeboden. Voorts is de VNG geraadpleegd bij de evaluatie van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap. De uitkomsten van de evaluatie worden naar verwachting rond de zomer aan uw Kamer aangeboden.

Vraag 12

In hoeverre heeft de overheid bij de besluitvorming over een breed wettelijk moratorium en de vereenvoudiging van de beslagvrije voet zich laten informeren door onder meer de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK), de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) en de Recofa? In hoeverre is verder rekening gehouden met de NVVK-gedragscode die bepalend is voor de huidige schuldhulpverlening?

Antwoord 12

Het is goed gebruik dat binnen het beleidsvormende proces informatie wordt opgehaald bij vertegenwoordigers van de organisaties die door het besluit geraakt worden. In dat kader is met de NVVK, samen met de VNG en Divosa uitgebreid gesproken bij de vormgeving van het Besluit breed moratorium. Dit mede om tot een inrichting te komen die enerzijds recht doet aan het ultimum remedium karakter van het instrument en anderzijds ook rekening houdt met de ontwikkelingen binnen de schuldhulpverlening en de mede door de NVVK-modules vormgegeven uitvoeringspraktijk.

In gelijke zin is bij de vormgeving van de vereenvoudiging van de beslagvrije voet op meerdere momenten met de KBvG geschakeld en is bij de Recofa en de NVVK informatie opgehaald.

Vraag 13

In het kabinetsbesluit met betrekking tot het terugdringen van schulden en armoede wordt gesproken over de maximering van incassokosten, bijvoorbeeld door middel van een percentage van de schulden. In hoeverre heeft de overheid rekening gehouden met alle incasserende instanties zoals incassobureaus en gerechtsdeurwaarders?

Antwoord 13

Het kabinet pakt het oplopen van schulden door bijkomende kosten breed aan. In de brief van de Staatssecretaris over de brede schuldenaanpak (Kamerstuk 24 515, nr. 431) is uw Kamer nader geïnformeerd over de maatregelen op dit onderdeel.

De in de aangehaalde brief opgenomen voorstellen zien zowel op de incassokosten van incassobureaus (onderzoek naar verlaging minimumbedrag), als op de door de overheid bij uitblijvende betaling in rekening gebrachte ophogingen (maximering stapeling van boetes en bestuursrechtelijke premies). Meer in algemene zin zet het kabinet daarbij via de clustering van de Rijksincasso en de verbreding van het beslagregister in op het voorkomen van onnodige ophogingen.

Vraag 14

Gegeven het feit dat de werkloosheid van allochtonen met een niet-Westerse achtergrond (11,1%) bijna twee keer zo hoog is als allochtonen met een Westerse achtergrond (5,7%), ligt discriminatie als voorname oorzaak voor de hand. Ziet de Minister dat ook zo? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat de Minister doen om discriminatie tegen te gaan en het beeld van niet-Westerse allochtonen als werknemer te bevorderen?

Antwoord 14

Nederlanders met een niet-westerse migratieachtergrond zijn inderdaad vaker werkloos (2 á 3 keer zo vaak) dan autochtone Nederlanders.

Een deel van deze achterstand is te verklaren door kenmerken als opleidingsniveau, studierichting, werkervaring, taalachterstand of leeftijd. Een deel van de achterstand kan echter niet worden verklaard door deze kenmerken. Ook met gelijk opleidingsniveau en -richting zijn Nederlanders met een migratieachtergrond vaker werkloos dan autochtone Nederlanders. ROA en SCP noemen dit de onverklaarde achterstand of etnische boete. Volgens het SCP heeft dit te maken met discriminatie of minder efficiënt zoekgedrag.

Arbeidsmarktdiscriminatie kan moedwillig zijn. Zo blijkt uit de recente uitzending van het televisieprogramma Radar dat discriminatoire verzoeken aan vestigingen van uitzendbureaus in bijna de helft van de gevallen ingewilligd werden. Naar aanleiding van deze uitzending en de vragen daarover in de Tweede Kamer, heeft de uitzendsector een stevige aanpak ontwikkeld, waarover de Staatssecretaris uw Kamer per brief van 1 mei jl. heeft geïnformeerd.

De Inspectie SZW kan een rol spelen bij de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie. Voor de Inspectie SZW is het relevante wettelijk kader om discriminatie op het werk tegen te gaan de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet). De Inspectie SZW ziet toe op het beleid dat werkgevers voeren om discriminatie op de werkvloer te voorkomen en tegen te gaan, maar heeft geen bevoegdheid om handhavend op te treden tegen discriminatie bij werving en selectie. De Staatssecretaris zal daarom nader verkennen wat de mogelijkheden zijn om de handhavende rol van de Inspectie SZW met betrekking tot toezicht op discriminatie bij werving en selectie te versterken.

Onderzoek laat trouwens zien dat juist onbewuste vooroordelen een belangrijke rol spelen bij discriminatie op de arbeidsmarkt.1 Werkgevers zijn op zoek naar kwaliteit maar kiezen onbewust toch voor de herkenbare kandidaat. Vanuit het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt wordt daarom ingezet op het ontwikkelen van HR-interventies voor het verminderen van de invloed van (onbewuste) vooroordelen bij werving en selectie. Hierbij maken we gebruik van elementen uit de gedragswetenschap zoals videosollicitaties waarbij de werkgever direct kennis maakt met een sollicitant. Tevens wordt gewerkt aan kennis opbouwen over een inclusieve werkcultuur, de rol van mentoring/coaching en de toegevoegde waarde van medewerkersnetwerken.

Vraag 15

Met het opleven van de economie kampen werkgevers steeds vaker met moeilijk vervulbare vacatures. Momenteel zijn er zeven beroepsgroepen waar volgens het UWV vacatures moeilijk te vervullen zijn, onder andere de techniek, zorg en ICT. Deze beroepsgroepen zijn toegankelijk vanaf MBO-niveau 3. Tegelijkertijd is het niet mogelijk voor Nieuwe Nederlanders om na een inburgeringscursus in te stromen op iets anders dan MBO-niveau 1. Wat gaat de Minister doen om dit probleem aan te pakken in het belang van de Nederlandse economie en de integratie van Nieuwe Nederlanders?

Antwoord 15

Vanuit het oogpunt van zowel de Nederlandse economie als de integratie van nieuwkomers is het van belang dat inburgeraars die daartoe in staat zijn zo snel mogelijk een Nederlands diploma halen waarmee ze met succes de arbeidsmarkt op kunnen. Zoals ik al eerder heb aangekondigd zal ik uw Kamer voor het zomerreces van 2018 schriftelijk informeren over de hervormingsopgave inburgering. In deze brief zal ik ook ingaan op de wijze waarop het onderwijspotentieel van inburgeraars beter benut zou kunnen worden en hoe we kunnen zorgen dat een grotere groep jonge statushouders een MBO- of HBO-diploma kan halen en niet strandt op het niveau van de entree opleiding. Het verhogen van de taaleis van A2- niveau naar B1-niveau zoals neergelegd in het Regeerakkoord speelt daarbij ook een belangrijke rol.

Overigens is het binnen het huidige stelsel voor inburgeraars niet onmogelijk om op een hoger niveau dan MBO-niveau 1 in te stromen. Sommige inburgeraars zijn daartoe prima in staat. Wanneer zij een diploma op MBO-niveau 2 of hoger halen kan dat een vrijstelling van de inburgeringsplicht opleveren.


X Noot
1

Op afkomst afgewezen: Onderzoek naar discriminatie op de Haagse arbeidsmarkt. SCP, 2015; de juiste persoon op de juiste plaats. De rol van stereotypering bij de toegang tot de arbeidsmarkt. College voor de Rechten van de Mens, 2013

Naar boven