34 950 VI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Veiligheid en Justitie 2017

Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 juni 2018

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 16 mei 2018 inzake Jaarverslag Ministerie van Veiligheid en Justitie 2017 (Kamerstuk 34 950 VI, nr. 1).

De Minister van Justitie en Veiligheid heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

Vraag (1):

Welke onduidelijkheid over de verantwoording van geldelijke zaken is ontstaan met betrekking tot de executeerbare ontnemingsmaatregelen die het ministerie vanaf 2016 verantwoordt als openstaand recht? Kunt u dat toelichten?

Antwoord:

De onduidelijkheid betreft de vraag of bepaalde goederen, aangeduid als geldelijke zaken waaronder bankbeslag, cryptomunten, buitenlands beslag en effecten, die in beslag zijn genomen en waarbij de beslissing is genomen om deze verbeurd te verklaren ook opgenomen dienen te worden in de financiële verantwoording als openstaand recht. De vigerende financiële regelgeving biedt geen uitsluitsel of dit verplicht is. De huidige beleidslijn is dat alle executeerbare verbeurd verklaringen van goederen (waaronder deze geldelijke zaken) pas in de financiële verantwoording worden opgenomen op het moment dat de goederen ten gelde zijn gemaakt en in de financiële administratie van het OM zijn geboekt. Aangezien deze beleidslijn niet strijdig is met de genoemde financiële regelgeving is ervoor gekozen – in afstemming met het Ministerie van Financiën – om deze beleidslijn aan te houden bij het opstellen van de financiële verantwoording 2017. Voor 2018 zal – in afstemming met het Ministerie van Financiën – worden bezien of de financiële regelgeving aanscherping behoeft op dit specifieke punt.

Vraag (2):

Denkt u dat de prestaties van uitvoeringsorganisaties te meten zijn op basis van de output? Waarom wordt er niet meer gefinancierd op outcome in plaats van op output?

Antwoord:

Met de uitvoeringsorganisaties maak ik zoveel mogelijk afspraken over de te verrichten (meetbare) prestaties, zodanig dat er een duidelijk verband is tussen deze prestaties en de daarvoor ter beschikking te stellen (financiële) middelen. Bij het maken van deze afspraken beoordeel ik of deze prestaties bijdragen aan de gewenste outcome. Periodiek evalueer ik of de prestaties ook (voldoende) bijdragen aan de outcome, bijvoorbeeld door middel van beleidsdoorlichtingen. Bij de mogelijkheden om de financieren op basis van outcome dient er rekening mee gehouden te worden dat (1) het veelal een keten van organisaties (binnen en buiten mijn departement) is die een bijdrage levert aan de outcome en dat (2) de outcome veelal ook mede door andere factoren (zoals economisch, demografisch, cultuur) wordt beïnvloed. Vanzelfsprekend is mijn oogmerk wel om daar waar mogelijk deze relatie wel te leggen.

Vraag (3):

Kunt u een overzicht geven van de wijze waarop de extra middelen van structureel 450 mln. euro die het Ministerie van Veiligheid en Justitie in 2017 kreeg, zijn besteed?

Antwoord:

De € 450 mln. die bij de begroting 2017 extra beschikbaar is gesteld, wordt onder meer gebruikt voor het op orde brengen van de begrotingen van de Nationale Politie, het OM en de Rechtspraak. Hieronder vindt u nader uitgesplitst waaraan het geld wordt besteed.

Besteding enveloppe VenJ (in € mln.)

2017

2018

2019

2020

2021

Nederland veiliger

         

Investering prestaties Nationale Politie

221

199

252

221

180

Versterken gebiedsgerichte inzet politie

10

10

10

10

10

Investering ondermijnende criminaliteit en afpakken

7

10

10

10

10

Investering Cybersecurity

5

14

14

14

14

Versterken grens- en vreemdelingentoezicht

20

       

Uitbreiden speciale interventieteams (DSI's)

10

18

22

22

22

           

Bestendiging en versterking Rechtstaat

         

Investeringen Openbaar Ministerie en Rechtspraak

13

17

19

19

19

Investering kwaliteit Rechtspraak

35

35

35

35

35

DJI: investering in vakmanschap

10

10

     
           

Oplossing knelpunten1

120

136

88

119

160

Totaal

450

450

450

450

450

X Noot
1

In de oplossing knelpunten zijn onder andere extra middelen opgenomen voor kleinere organisaties in de strafrechtketen (waaronder CJIB, SGM, Reclassering) en het bijstellen van de griffierechten raming.

Vraag (4):

Hoe bent u van plan de meldingsbereidheid van burgers over criminaliteit te vergroten? Kunt u in uw antwoord specifiek ingaan op cybercrime?

Antwoord:

Het doen van meldingen en aangiften is belangrijk voor zowel de informatiepositie van de politie als voor een effectieve aanpak van criminaliteit. Daarom is dit onderwerp ook onderdeel van het regeerakkoord en voer ik beleid dat gericht is op het bevorderen van laagdrempelige meldings- en aangiftemogelijkheden. Ik heb uw Kamer toegezegd voor de zomer een brief te sturen waarin ik onder meer in ga op het dienstverleningsconcept van de politie, de investeringen van de politie in het burgercontact en het vergroten van de meldings- en aangiftebereidheid van burgers, aansluitend op de ontwikkelagenda gebiedsgebonden politiezorg die ik in december 2017 aan uw Kamer zond.1

In mijn brief van 20 april 2018 merkte ik ten aanzien van cybercrime reeds op dat de politie voornemens is voor bepaalde vormen van cybercrime digitale melding/aangifte mogelijk te maken, zodat de drempel voor slachtoffers voor het doen van aangifte wordt verlaagd.

Vraag (5):

Op welke wijze bent u betrokken bij het initiatief van de Kamer teneinde een Wet bestuurlijk verbod rechtspersonen te ontwerpen?

Antwoord:

Op verzoek van de initiatiefnemers en met mijn toestemming verlenen mijn ambtenaren bijstand bij het formuleren van dit initiatiefvoorstel (zie aanwijzing 7.23 van de Aanwijzingen voor de regelgeving)

Vraag (6):

Waarom is ondanks de gestelde doelen ten aanzien van het aantal geregistreerde misdrijven, deze onverminderd hoog gebleven? Waarom worden deze doelen niet aangepast aan een trend die waarneembaar is?

Antwoord:

De cijfers van door de politie geregistreerde criminaliteit laten de afgelopen jaren een dalende trend zien. Die dalende trend blijkt ook uit de Veiligheidsmonitor, waarin burgers zelf opgeven van welke delicten ze het afgelopen jaar slachtoffer zijn geworden. Dat is positief. Tegelijkertijd is er aanleiding te onderzoeken of en hoe meer zicht verkregen kan worden op die vormen van criminaliteit die minder zichtbaar zijn of die niet of maar in beperkte mate via aangifte of in slachtofferenquêtes bekend worden, zoals bijvoorbeeld bij georganiseerde, ondermijnende criminaliteit of vormen van cybercrime. Het WODC-onderzoek hiernaar loopt nog, naar verwachting zal medio 2018 worden afgerond. In de Veiligheidsagenda 2015–2018 (Kamerstuk 29 684, nr. 412) zijn ten aanzien van een aantal criminaliteitsfenomenen landelijke beleidsdoelstellingen afgesproken ten aanzien van de taakuitvoering door de politie. De huidige doelstellingen lopen nog tot eind van dit jaar, het overleg met de gezagen (Openbaar Ministerie en regioburgemeesters) en de politie over een nieuwe Veiligheidsagenda voor de komende jaren is inmiddels gestart. In dat overleg wordt ook rekening gehouden met de actuele trends ten aanzien van de criminaliteitsontwikkeling.

Vraag (7):

Wanneer moet de volledige modernisering van het Wetboek van Strafvordering zijn afgerond en in werking zijn getreden?

Antwoord:

Bij de voorbereiding van de modernisering Wetboek van Strafvordering wordt gewerkt met een structuur die ketenorganisaties optimaal in de gelegenheid stelt bij te dragen aan de totstandkoming van de inhoud van het nieuwe Wetboek. Thans vindt consultatie plaats over de boeken 3 tot en met 6 van het nieuwe Wetboek. Aan het einde van dit kalenderjaar zullen de wetsvoorstellen die samen het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering vormen, gereed zijn om te worden voorgelegd aan de Raad van State voor advies. Na verwerking van het advies van de Raad van State, kan indiening bij de Tweede Kamer volgen in de tweede helft van 2019. Afhankelijk van de vraag hoeveel tijd de parlementaire behandeling van de nieuwe wetgeving precies in beslag neemt, zou deze kunnen worden afgerond in 2021. Vervolgens zal in samenspraak met de ketenorganisaties het tijdstip van inwerkingtreding worden bepaald.

Vraag (8):

Wat is de inhoud van het wetsvoorstel tot aanpassing van de Algemene wet bestuursrecht teneinde te komen tot een integrale geschilbeslechting in het sociaal domein? Wat wordt ermee beoogd?

Antwoord:

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de regeringscommissaris voor algemene regels van bestuursrecht, de heer prof. mr. M. Scheltema, verzocht een advies uit te brengen over de geschilbeslechting in het sociaal domein. De regeringscommissaris heeft op 30 mei 2017 zijn advies uitgebracht. Hierin concludeert de regeringscommissaris dat de huidige vormgeving van de rechtsbescherming niet goed aansluit op het in het sociaal domein beoogde «maatwerk» en «integraal bestuur». In de optiek van de regeringscommissaris is in het huidige stelsel van rechtsbescherming geen sprake van integrale geschilbeslechting, omdat geschillen over het handelen van bestuursorganen en private aanbieders in het kader van de ondersteuning van burgers niet in een integrale procedure kunnen worden beslecht, maar al snel versnipperd (dreigen te) raken over verschillende procedures (bezwaar/beroep bij de bestuursrechter, klachtbehandeling bij het bestuur, een aanbieder of een ombudsman, procedure bij de civiele rechter). In zijn advies schetst de regeringscommissaris ook de contouren van een wettelijke (experimenteer)regeling om de rechtsbescherming in het sociaal domein te verbeteren.

Het advies van de regeringscommissaris is op 4 augustus 2017 gepubliceerd op www.internconsultatie.nl en voorgelegd aan diverse instanties. Tot 1 november 2017 bestond voor een ieder de gelegenheid om op de internetconsultatie te reageren. Op het advies van de regeringscommissaris zijn groot aantal reacties binnengekomen. Binnenkort zal een verslag van de (internet)consultatie openbaar worden gemaakt.

Vraag (9):

Hoeveel fte wordt door het ministerie ingezet voor de modernisering van het Wetboek van Strafvordering?

Antwoord:

Op dit moment is de inzet vanuit het ministerie beperkt tot de medewerkers van de Directie wetgeving en het programma Wetboek van Strafvordering Consequenties voor de keten (WSvCK). Bij de Directie Wetgeving wordt aan het nieuwe wetboek gewerkt binnen de bestaande formatie, met tijdelijke ondersteuning (detachering) van ca 4 fte, waaronder adviseur prof. Knigge. Het programma WSvCK dat de werklast- en financiële gevolgen in kaart brengt en de implementatie voorbereidt werken nu circa 3,5 fte. Op enig moment zal de nadruk meer op implementatie komen te liggen. Voor de implementatie wordt vanuit het ministerie een coördinatie-eenheid voorzien. De omvang en taken van deze eenheid worden in de komende periode samen met betrokken partijen nader ingevuld.

Vraag (10):

Wat is de stand van zaken ten aanzien van de implementatie en de inwerkingtreding van het landelijk en uniform vrijwilligersbeleid met betrekking tot rechtspositie, werkzaamheden, werving en opleiding waaraan is samengewerkt door het ministerie, de politie, de politiebonden en de Landelijke Organisatie van Politievrijwilligers (LOPV)?

Antwoord:

Met de politievakorganisaties is overeenstemming bereikt over het zogenoemde Inzetkader Politievrijwilligers en het Sturingsconcept Politievrijwilligers. Met het «Inzetkader» wordt geregeld welke taken en werkzaamheden door politievrijwilligers kunnen worden uitgevoerd. Ook worden normen gesteld voor de minimale en maximale inzeturen van politievrijwilligers. Het «Sturingsconcept» heeft betrekking op de operationele aansturing van politievrijwilligers in de eenheid. In de loop van 2018 zullen deze wezenlijke onderdelen van het vrijwilligersmanagement geïmplementeerd worden in de eenheden.

In de cao 2015–2017 is afgesproken dat de rechtspositie van de politievrijwilligers wordt opgenomen in de rechtspositionele regelingen van de bezoldigde politieambtenaren. Het gaat hier om aspecten als integriteit, ontslag, werktijden, verlof, en aanstellingen. Hierover vindt nauw overleg plaats met de politievakorganisaties en de LOPV.

Ten aanzien van het werven van nieuwe politievrijwilligers zal er vóór de zomer van 2018 een concept plan Werving & Selectie worden besproken met bonden en LOPV in de Werkgroep Politievrijwilligers. Op dit moment wordt gewerkt aan wijziging van regelgeving. Ten aanzien van het werven van nieuwe politievrijwilligers, zal er vóór de zomer van 2018 een concept plan Werving & Selectie worden besproken met de politievakorganisaties en de LOPV.

De jaren 2018 en 2019 staan in het teken van het behoud van reeds in dienst zijnde politievrijwilligers. In dat kader worden – naar aanleiding van de afspraak die de korpsleiding heeft gemaakt met de LOPV – reeds in dienst zijnde politievrijwilligers in de gelegenheid gesteld doorstroomonderwijs te volgen. Eind 2018 kunnen de eerste politievrijwilligers de betreffende opleidingen gaan volgen.

Vraag (11):

Kunt u met cijfers onderbouwen of het ophelderingspercentage in 2017 is gestegen of gedaald ten opzichte van de vijf jaar daarvoor?

Antwoord:

Het ophelderingspercentage schommelt al jaren rond de 25%. Met 26% was het ophelderingspercentage van 2017 vergelijkbaar met voorgaande jaren. In 2015 werd 25,4% van de misdrijven opgelost. Zoals uw Kamer eerder is geïnformeerd, verschillen de ophelderingspercentages van de verschillende misdrijven sterk.2

Vraag (12):

Op welke wijze is binnen de politie de kennis en kunde in de opsporing versterkt?

Antwoord:

Zoals eerder aangegeven in de brief over de versterking van de opsporing3 hebben politie en het OM zeventien maatregelen ingezet om het vakmanschap en de professionaliteit van de opsporing te verhogen. Er is een opzet voor een integraal kwaliteitssysteem om kennis en kunde van politiepersoneel te verbeteren. Daarnaast heeft over geheel 2017 97% van de medewerkers van de basisteams een profcheck gedaan, een serious game om (juridische) kennis up-to-date te houden. Daarnaast is er IT ondersteuning die het mogelijk maakt om eenduidig te monitoren wat het retourpercentage is van de ingestuurde strafzaken en wat de reden van retourzending is door het OM. Bovendien monitoren OM en politie gezamenlijk de kwaliteit, waaronder ook zaken als doorlooptijden. Ook de opleiding van de hulpofficier is de afgelopen jaren door de Politieacademie op verzoek van de politie herzien en wordt op dit moment door politie geëvalueerd.

De genomen maatregelen ter verhoging van het vakmanschap en professionaliteit van de opsporing van deze zaken werpen hun vruchten af en de kwaliteit van de intake (het aangifteproces) en de screening (selectie van aangiften die worden opgepakt) zijn verhoogd. Zo is de kwaliteit van de opgemaakte processen-verbaal van veel voorkomende criminaliteit zaken (VVC) verbeterd. Bovenstaande maatregelen kunnen weliswaar op waardering rekenen maar tevens wordt aangegeven dat met deze maatregelen niet alle tekortkomingen worden weggenomen en dat de maatregelen nog niet overal voldoende beklijven. Zoals reeds toegezegd, zal ik uw Kamer na de zomer informeren over de voortgang van het lopende traject en de ontwikkelagenda opsporing.

Vraag (13):

Kunt u de operationele slagkracht van de nationale politie uitdrukken in cijfers en dit afzetten tegen de afgelopen vijf jaar? Welk percentage hiervan betreft vrijwilligers?

Antwoord:

De operationele slagkracht behelst meer dan alleen de operationele sterkte van de politie, ook medewerkers die geen onderdeel uitmaken van de operationele sterkte vergroten de operationele slagkracht. Ervan uitgaande dat met operationele slagkracht de aanwezige operationele sterkte van de politie wordt bedoeld op 31 december van enig jaar, dan kent die sinds de start van het nationale politiekorps in 2013 het volgende verloop.

Jaar

Operationele sterkte

2013

51.598

2014

51.442

2015

50.509

2016

50.747

2017

50.316

De aanwezige operationele sterkte beweegt zich geleidelijk naar de afgesproken omvang van 50.175 in 2018.

Vrijwilligers maken geen deel uit van de operationele sterkte. Op dit moment zijn er 2.511 vrijwilligers bij de politie.

Vraag (14):

Hoeveel vacatures staan binnen de basisteams van de politie momenteel nog open?

Antwoord:

Eind 2017 waren 262 vacatures opengesteld binnen de basisteams van de politie.

Vraag (15):

Welke aanpassingen zijn nodig in wet- en regelgeving teneinde specialisten, zoals financiële en cybercrime-deskundigen, na een korte politieopleiding als executieve politieambtenaar in te zetten? Wanneer verwacht u deze wet- en regelgeving aan te passen?

Antwoord:

De beoogde datum van inwerkingtreding van de wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie, de Regeling aanstellingseisen politie 2002 en de Regeling vaststelling Landelijk Functiehuis Nederlandse Politie is 1 juli 2018, onder voorbehoud van overeenstemming met de politievakbonden. Verwacht wordt dat in dat geval de eerste specialisten met het oog op aanstelling als executieve politieambtenaar met een specifieke inzetbaarheid in de eerste helft van 2019 kunnen worden opgeleid.

Vraag (16):

Wat is de aangiftebereidheid in 2017 geweest? Kunt u dit afzetten tegen de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

In de Veiligheidsmonitor (gezamenlijk product van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, CBS en politie) wordt jaarlijks gerapporteerd over veiligheid, leefbaarheid en slachtofferschap. U vindt hier data met betrekking tot aangifte en slachtofferschap (o.a. afgezet tegen voorgaande jaren). Op 1 maart 2018 is uw Kamer geïnformeerd over de cijfers uit de veiligheidsmonitor 20174.

Vraag (17):

Hoeveel van het totaal aantal aangiftes is in 2017 opgevolgd en/of afgedaan? Kunt u dit afzetten tegen de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

Onder andere de Veiligheidsmonitor (zie antwoord 16) en het jaarlijks overzicht van ontwikkelingen en samenhangen op het gebied van criminaliteit en rechtshandhaving (door het WODC) bieden inzicht in de ontwikkelingen van veiligheid, slachtofferschap, criminaliteit en rechtshandhaving. Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer in december 2017 de resultaten van een Focusonderzoek gepubliceerd «Focus op kansrijke aangiften bij de politie» uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd5.

De opvolging van alle bij de politie geregistreerde delicten wordt oa opgenomen in de factsheet Strafrechtsketenmonitor. De cijfers over 2017 ontvangt u nog voor het zomerreces. De cijfers over 2017 zullen in de factsheet worden vergeleken met voorgaande jaren.

Vraag (18):

Aan hoeveel aangiftes uit 2017 is geen vervolg gegeven? Kunt u dit afzetten tegen de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 17. Onder andere de Veiligheidsmonitor (zie antwoord 16) en het jaarlijks overzicht van ontwikkelingen en samenhangen op het gebied van criminaliteit en rechtshandhaving (door het WODC) bieden inzicht in de ontwikkelingen van veiligheid, slachtofferschap, criminaliteit en rechtshandhaving. Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer in december 2017 de resultaten van een Focusonderzoek gepubliceerd «Focus op kansrijke aangiften bij de politie» uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd6.

Vraag (19):

Welke vorderingen zijn gemaakt op het gebied van de vrijwilliger bij de politie en het voornemen te werken aan een landelijk beleid? Hoeveel nieuwe vrijwilligers zijn er in 2017 geworven? Worden opleidingsactiviteiten ten behoeve van vrijwilligers buiten de politie om, uitbesteed?

Antwoord:

Met betrekking tot de vorderingen inzake het landelijk, uniform vrijwilligersbeleid, zie de beantwoording van vraag 10. Voorts zijn in 2017 114 nieuwe politievrijwilligers geworven.

Het doorstroomonderwijs voor reeds in dienst zijnde politievrijwilligers (zie tevens beantwoording vraag 10) wordt ontwikkeld onder auspiciën van de Politieacademie, in opdracht van de politie. Hiervoor zal externe ontwikkel- en uitvoeringscapaciteit voor de doorstroomopleidingen worden ingekocht.

Vraag (20):

Hoeveel jihad-gerelateerde strafrechtelijke onderzoeken zijn er het afgelopen en het huidige jaar gestart?

Antwoord:

  • In 2017 zijn in totaal 35 aan terrorisme gerateerde zaken voor de rechter gebracht. Van deze 35 zaken is het in 24 tot een veroordeling gekomen, in 8 zaken is de verdachte vrijgesproken en 3 zaken is er anderszins besloten door de rechter.

  • In 2016 zijn in totaal 24 aan terrorisme gerateerde zaken voor de rechter gebracht. Van deze 24 zaken is het in 23 zaken tot een veroordeling gekomen en in slechts 1 geval tot vrijspraak.

  • Cijfers over 2018 zijn nog niet beschikbaar. Voorlopige cijfers zijn niet actueel, omdat niet alle zaken die in 2018 zijn gestart al bij het OM zijn ingestroomd. Ook is nog niet van alle zaken duidelijk op welke gronden uiteindelijk vervolgd zal worden.

Vraag (21):

In hoeveel zaken van uitreizigers is het afgelopen en het huidige jaar bekeken of er aanleiding is de Nederlandse nationaliteit in te trekken en in hoeveel gevallen is dat ook daadwerkelijk gebeurd?

Antwoord:

Na een onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf vindt onderzoek plaats naar de mogelijkheid om het Nederlanderschap in te trekken onder toepassing van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Dit kunnen personen betreffen die Nederland zijn uitgereisd alsook personen die niet zijn uitgereisd en bijvoorbeeld veroordeeld zijn wegens ronselen. In 2017 zijn drie voornemens tot intrekking van het Nederlanderschap uitgebracht aan personen die zijn uitgereisd naar het strijdgebied of hiertoe een poging hebben gedaan. Er hebben geen definitieve intrekkingen plaatsgevonden. In 2018 is in één geval het Nederlanderschap ingetrokken. In een aantal andere zaken is sprake van een lopend onderzoek naar de mogelijke toepassing van artikel 14 tweede lid, aanhef en onder b, RWN.

Vraag (22):

Hoe zijn de 5,8 mln. euro aan middelen voor gemeenten voor de versterking van de lokale aanpak van het jihadisme besteed? Welke resultaten zijn behaald? Welke gemeenten hebben onder gepresteerd?

Antwoord:

De afgelopen jaren is ruim geïnvesteerd in een integrale lokale aanpak ten behoeve van het onderkennen van radicalisering, extremisme en dreigingen en het interveniëren hierop. Gemeenten, als regiehouders in deze lokale aanpak, werken hierbij nauw samen met lokale en nationale partners.

De 20 meest betrokken gemeenten en regio’s zijn in 2017 door het Rijk ondersteund, waaronder met een bedrag van 5,8 miljoen euro Versterkingsgelden dat via het Gemeentefonds aan de gemeenten ter beschikking is gesteld. Met deze ondersteuning wordt onder andere de persoonsgerichte aanpak versterkt, zijn er signaleringsinstrumenten ontwikkeld en worden docenten, jongerenwerkers en sleutelfiguren getraind.

Meer inzicht in de effectiviteit van preventieve interventies stimuleert en ondersteunt gemeenten in de (door)ontwikkeling van de lokale aanpak en dat leidt tot een doelgerichter en effectiever preventiebeleid. Hiertoe wordt in de loop van dit jaar een evaluatietoolkit ontwikkeld, welke tevens kan worden gebruikt om te kijken in welke mate gemeenten effectieve interventies inzetten.

Daarnaast worden de gemeenten blijvend gestimuleerd om kennis uit te wisselen, onderling en met hun lokale en (inter-) nationale partners.

Vraag (23):

Zijn alle agenten op straat momenteel uitgerust met MEOS (Mobiel Effectiever Op Straat)? Zo nee, hoeveel agenten beschikken hier nog niet over?

Antwoord:

Alle operationele medewerkers zijn uitgerust met een smartphone waarop MEOS kan worden geïnstalleerd. Gebruik van de app wordt komende tijd actief door de politie gestimuleerd.

Vraag (24):

Op welke wijze functioneert het landelijk adviesteam over opvang, zorg, onderwijs en eventuele veiligheidsrisico’s van terugkerende minderjarigen? Welke organisaties hebben zitting in dit adviesteam, hoeveel minderjarigen worden/zijn hierin behandeld en wie draagt de verantwoordelijkheid voor dit adviesteam?

Antwoord:

De aanwezigheid van Nederlandse kinderen in jihadistisch strijdgebied en hun mogelijke terugkeer naar Nederland is een belangrijk punt van zorg. Deze kinderen zijn allereerst te beschouwen als slachtoffer. Zij zijn waarschijnlijk blootgesteld aan geweld. Hoewel geen enkele minderjarige hetzelfde is of hetzelfde heeft meegemaakt, moeten we ervan uitgaan dat het leven daar ernstige gevolgen kan hebben voor de verdere ontwikkeling van deze minderjarigen. Daarom wordt bij terugkeer per minderjarige bekeken welke zorg, veiligheidsmaatregelen en welke interventies passend zijn. Dit is, net als bij volwassenen, altijd maatwerk.

Wanneer sprake is van de terugkeer van een Nederlandse minderjarige met zijn of haar ouder(s) uit het jihadistisch strijdgebied en dit wordt gemeld aan het lokale casusoverleg radicalisering, schakelt de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK), als verantwoordelijke partij, het Landelijk Adviesteam minderjarige Terugkeerders (hierna: LAT) in. In dit team hebben onder andere zitting: een orthopedagoog, psychiater, een psycholoog en een (duidings)expert, allen experts op het gebied van radicalisering/jihadisme/(oorlogs)trauma. Deze verschillende experts worden geleverd door onder andere Arq Psychotrauma Expert Groep, Stichting Centrum «45, Horizon Jeugdzorg en Onderwijs en het Landelijk Steunpunt Extremisme. De RvdK neemt ook plaats in het LAT en vervult als landelijke organisatie met een regionale inbedding de verbindingsrol tussen het LAT en het lokale casusoverleg radicalisering, waar de gemeente regisseur is en OM, politie en diverse zorgpartners vertegenwoordigd kunnen zijn.

Wanneer een minderjarige zich nog in het ISIS strijdgebied bevindt, wint de RvdK, in samenwerking met partners in het lokale casusoverleg, reeds informatie in over de gezinssituatie/familie van de minderjarige, mede met het oog op de opvang na terugkeer. Bij binnenkomst van de minderjarige terugkeerders in Nederland voorziet het LAT in een eerste intake door een aantal gesprekken te voeren met de minderjarige me en geeft een advies aan het bestaande lokale casusoverleg radicalisering. Zij maken hierbij een inschatting van dreiging, trauma en mogelijk plan van aanpak. Het advies dat het LAT uitbrengt heeft betrekking op de opvang, zorg en onderwijs voor de betreffende minderjarige, alsmede op mogelijke veiligheidsrisico’s. Een raadsmedewerker van de RvdK kan het advies van het LAT toelichten in het casusoverleg radicalisering waarbij het aan het lokale partijen is om invulling te geven aan het advies.

Vraag (25):

Hoe vaak zijn tot nu toe een uitreisverbod, gebiedsverbod, meldplicht of contactverbod ingesteld bij personen die verdacht zijn van een misdrijf met terroristisch oogmerk?

Antwoord:

Sinds de inwerkingtreding van de Twbmt hebben 5 personen een bestuurlijke maatregel opgelegd gekregen. Momenteel lopen nog 2 maatregelen, namelijk 1 meldplicht (verlenging) en een gebiedsverbod (verlenging). Voor 1 persoon is de maatregel opgeheven, de overige maatregelen zijn verlopen.

De NCTV registreert niet of een persoon die een maatregel ingevolgde de Twbmt opgelegd heeft (gehad) verdacht is of is geweest van een misdrijf met terroristisch oogmerk. Hoewel het opleggen van maatregelen ingevolge de Twbmt kan plaatsvinden als de inzet van het strafrecht het gevaar voor de nationale veiligheid dat van een persoon uitgaat (nog) niet kan wegnemen, is een dergelijke verdenking niet nodig voor het opleggen van een maatregel.

Vraag (26):

Hoe vaak is tot nu toe het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid ingetrokken? Wat is er met deze personen gebeurd en waar bevinden zij zich nu?

Antwoord:

In 2017 is in vier gevallen het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid ingetrokken onder toepassing van artikel 14, vierde lid, RWN. In 2018 hebben op deze grond vooralsnog geen intrekkingen plaatsgevonden. Een van de vereisten voor de intrekking is dat de persoon van wie het Nederlanderschap op grond van artikel 14, vierde lid, RWN wordt ingetrokken zich niet in het Koninkrijk der Nederlanden bevindt. Genoemde vier personen bevinden zich voor zover bekend ook nu niet in Nederland. In een aantal andere zaken is sprake van een lopend onderzoek naar de mogelijke toepassing van artikel 14 vierde lid, RWN.

Vraag (27):

Met hoeveel fte is de Dienst Speciale Interventies (DSI) in 2017 uitgebreid? Hoeveel fte is nog niet ingevuld voordat de DSI op optimale sterkte is?

Antwoord:

In de brief de Staatssecretaris van Defensie en mij van 27 maart 20187 is uw Kamer geïnformeerd over de uitbreiding en ontwikkelingen bij de DSI. Door deze inspanningen is in de periode 2013–2017 een grote instroom geweest binnen de politie- en defensie-eenheden van de DSI. Tegenover deze instroom staat echter ook een uitstroom, waardoor de feitelijke stijging van de bezetting in de periode 2013–2017 42 fte bedraagt. Op dit moment is 93 fte van in totaal 522 fte nog niet ingevuld. Voor het structureel waarborgen van de slagkracht van de DSI is een groeipad voorzien tot en met het jaar 2020.

Vraag (28):

Hoeveel geld wordt geïnvesteerd in het opleiden van helikopterpiloten voor de politie? Hoeveel piloten zijn er door de politie in 2017 zelf opgeleid tot helikopterpiloot? Hoeveel besteedt de politie aan het onderhoud van de helikopters?

Antwoord:

De investering in opleiding van helikoperpiloten is afhankelijk van de instroom en doorstroom. In 2017 zijn twee politiemedewerkers gestart met de opleiding voor helikoptervlieger. Zoals gesteld in de beantwoording op Kamervragen van het lid Van Dam kost het totale opleidingstraject tot politievlieger voor een executieve politiemedewerker zonder eigen vliegerervaring ongeveer € 400.000 inclusief salariskosten gedurende de opleiding van 36 maanden. De opleiding van de twee reeds gestarte medewerkers is nog gaande8.

In 2017 is circa € 15 mln. uitgegeven aan onderhoud, afschrijvingen en brandstof voor de helikopters.

Vraag (29):

Waaraan is het extra geld, circa 10 mln. euro, voor de DSI besteed? Heeft dat geresulteerd in een hogere bezettingsgraad voor de DSI? Hoeveel vacatures waren er eind 2017 bij DSI?

Antwoord:

Zoals gemeld in de brief van 27 maart 20189 is in 2017 aanvullende financiering verstrekt met het doel om het reactieconcept te versterken op het gebied van capaciteit, kwaliteit, flexibiliteit, paraatheid en snelle inzetbaarheid. Omdat de gewenste uitbreiding in personele zin helaas minder makkelijk verloopt dan voorzien, heeft dit ook effect op de besteding van deze extra gelden. Deze worden voor wat betreft de personele kosten op dit moment niet geheel uitgeput. Op dit moment is 93 fte in totaal 522 fte binnen de DSI nog niet ingevuld, waarvan er 35 de capaciteit van de Aanhoudings- en ondersteuningteams (AOT’s) van de politie betreffen en 8 de capaciteit van het AOT van de KMar.

De effecten van de in 2017 genomen maatregelen in het kader van werven, selecteren en opleiden worden pas vanaf het jaar 2018 zichtbaar in een hogere bezettingsgraad. De uitputting van de materiële middelen is gaande. In 2017 en 2018 werden en worden versneld forse investeringen gedaan in het materieel, om zo optimaal mogelijk voorbereid te zijn op de bestrijding van grof geweld en terrorisme. Uw Kamer is hier middels een vertrouwelijke bijlage bij voornoemde brief over geïnformeerd.

Vraag (30):

Hoeveel vacatures waren er eind 2017 bij de arrestatieteams van de politie?

Antwoord:

Bij de vorming van de Nationale Politie zijn de regionale Aanhoudings- en ondersteuningteams (AOT’s) overgeheveld van de regionale politiekorpsen naar de Landelijke Eenheid als onderdeel van de DSI. Binnen de AOT’s waren per april 2018 35 fte nog niet ingevuld (van de 93 in totaal binnen de DSI).

Vraag (31):

Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel dat het mogelijk maakt dat een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) louter op basis van politiegegevens afgegeven kan worden?

Antwoord:

Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de verwerking van de ontvangen adviezen op het conceptwetsvoorstel. De verwachting is dat het aangepaste wetsvoorstel deze zomer voor advies kan worden aangeboden aan de Raad van State, waarna het wetsvoorstel begin 2019 bij uw Kamer kan worden ingediend.

Vraag (32):

In hoeverre bent u bereid de re-integratiepilot te verlengen, waarbij de reclassering binnen de muren van de penitentiaire instelling is gebracht?

Antwoord:

Op grond van de positieve resultaten wil ik de werkwijze van deze pilots verder uitrollen. Het succes van deze pilots ligt wat mij betreft in de nauwe samenwerking tussen DJI en de reclassering. Reclasseringswerkers en casemanagers van DJI kijken samen voor welke gedetineerde advisering door de reclassering nodig is bij het opstellen van het detentie en re-integratieplan. Hierdoor kan al snel na de aanvang van de detentie worden bepaald wat een gedetineerde nodig heeft om zijn re-integratie te bevorderen. De gedetineerde staat hierbij centraal. Voor de zomer stuur ik uw Kamer de visie van het kabinet op gevangenisstraffen, waarin ik nader toelicht hoe dit verder wordt vormgegeven.

De ervaringen in de pilots worden gemonitord door de Hogeschool Utrecht, in samenwerking met het Verwey-Jonker Instituut.

Vraag (33):

Bent u bereid de ervaringen te delen van de re-integratiepilots waarbij de reclassering binnen de muren van de penitentiaire instelling is gebracht?

Antwoord:

Op grond van de positieve resultaten wil ik de werkwijze van deze pilots verder uitrollen10. Het succes van deze pilots ligt wat mij betreft in de nauwe samenwerking tussen DJI en de reclassering. Reclasseringswerkers en casemanagers van DJI kijken samen voor welke gedetineerde advisering door de reclassering nodig is bij het opstellen van het detentie en re-integratieplan. Hierdoor kan al snel na de aanvang van de detentie worden bepaald wat een gedetineerde nodig heeft om zijn re-integratie te bevorderen. De gedetineerde staat hierbij centraal. Voor de zomer stuur ik uw Kamer de visie van het kabinet op gevangenisstraffen, waarin ik nader toelicht hoe dit verder wordt vormgegeven.

De ervaringen in de pilots worden gemonitord door de Hogeschool Utrecht, in samenwerking met het Verwey-Jonker Instituut.

Vraag (34):

Welke inspanningen zijn in 2017 verricht teneinde het aantal woninginbraken op te helderen? Wat is het oplossingspercentage voor woninginbraken in de ons omliggende landen?

Antwoord:

De volgende inspanningen zijn verricht:

  • Er zijn politie-interne kennissessies «Koppelzaken en schakelbewijs» georganiseerd om te bevorderen dat vaker gebruik wordt gemaakt van het koppelen van bewijs in meerdere zaken (schakelbewijs). Dit leidt tot de mogelijkheid om meer zaken op te lossen.

  • Er is door de politie een landelijke informatieorganisatie opgezet om informatie m.b.t. mobiel opererende (groepen) woninginbrekers te bundelen. Dit leidt geregeld tot samenwerking tussen eenheden waarbij tientallen zaken worden opgelost.

  • De politie blijft sturen op het juist registreren van de woninginbraken.

  • Ook is het gebruik van het Digitaal Opkopers Register (DOR) in de opsporing gepromoot.

  • De inzet van Buurtpreventie wordt gestimuleerd. Meldingen van burgers leiden namelijk nog al eens tot heterdaad-situaties.

  • Het bellen van 112 bij verdachte situaties wordt gestimuleerd; ook dat kan leiden tot het op heterdaad oppakken van inbrekers.

Het WODC constateert in zijn onderzoek «Het ophelderingspercentage nader beschouwd» uit 2003 al dat het aannemelijk is dat de ophelderings- en oplossingspercentages tussen landen niet zomaar vergelijkbaar zijn, maar dat er rekening moet worden gehouden met een aantal factoren, zoals het juridisch kader, de aangiftebereidheid en de definitie van termen als oplossings- en ophelderingspercentages.

Vraag (35):

Heeft het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Kamerstuk 34 086) gevolgen gehad voor het percentage van strafrechtelijke vonnissen dat daadwerkelijk geëxecuteerd wordt? Hoeveel nog te executeren onherroepelijke vonnissen waren er eind 2017 in voorraad en hoe verhoudt dat getal zich tot de voorraad te executeren vonnissen van eind 2015 en 2016?

Antwoord:

Het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen is maart vorig jaar tot wet verheven en in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2017, nr. 82). Doel van deze wet is onder andere een snelle en zekere tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze wet – voorzien per 1 januari 2020 – werken partners in de tenuitvoerleggingsketen eraan om samen met de organisaties de uitvoering van sancties te verbeteren.

Ik informeer uw Kamer regelmatig over de tenuitvoerlegging van sancties, de ontwikkelingen daarin en de verbetermaatregelen die ik tref om een steeds groter deel van de opgelegde sancties ten uitvoer te leggen. De laatste keer was dit in mijn brief van 11 januari 2018, waarin de meest recente prestatiecijfers van de strafrechtketen zijn opgenomen11. De gegevens over eind 2017 worden nog geanalyseerd, vanwege de wettelijke termijn waarbinnen een onherroepelijk geworden straf ten uitvoer moet zijn gelegd. Het aantal openstaande vonnissen is daarmee geen indicatie van het percentage strafrechtelijke vonnissen dat daadwerkelijk wordt geëxecuteerd.

Vraag (36):

Handhaaft de Cross Border Enforcement richtlijn tevens het tijdig aanvragen van een Nederlands kentekenbewijs, in het geval van een buitenlands kenteken?

Antwoord:

Nee. De Cross Border Enforcement Richtlijn (EU-richtlijn 2015/413) heeft als doel het bevorderen van de verkeersveiligheid. Hiervoor mogen uitsluitend voor de handhaving op acht verkeersovertredingen (snelheidsovertredingen, roodlichtnegatie, handheld bellen, niet dragen van een gordel, helmplicht, verboden rijstrook, rijden onder invloed van drugs, rijden onder invloed van alcohol) kentekenregisters uit andere Lidstaten worden bevraagd.

Vraag (37):

Welke onderzoeken verricht het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) naar de problematiek rondom de weigerende observandus?

Antwoord:

Het onderzoek betreft twee projecten:

  • 1. Prevalentie-onderzoek naar weigerende verdachten, start voorjaar 2017, gereed eind juni(projectnummer 2857)

    • Aantal weigeraars zowel klinisch als ambulant afgelopen 15 jaar

    • Informatiebehoefte rechters en officieren bij weigerende verdachten

    • Afdoeningen door de rechter in geval van weigeraar

    • Argumentatie achter afdoening van rechter in geval van weigeraar

  • 2. Plan-, proces- en effectevaluatie weigerende observandi Pieter Baan Centrum; start zomer 2017, planevaluatie al opgeleverd en openbaar op 26 april 2018; proces- en effectevaluatie naar verwachting september 2018 afgerond (projectnummer 2909)

    • Evaluatie van de plannen achter speciale weigerunit in het PBC

    • Effecten van de speciale weigerunit in het PBC

Vraag (38):

Is het politie-ingrijpen bij «personen met verward gedrag» afgenomen? Zo ja, kunt u dit toelichten aan de hand van cijfers?

Antwoord:

Nee. Het aantal onder de noemer overlast «verward persoon» geregistreerde incidenten is in 2017 met 12% gestegen ten opzichte van 2016. Dat er een stijging is van het aantal geregistreerde incidenten, wil niet per definitie zeggen dat de groep mensen met verward gedrag groeit. Bij een incident kunnen meerdere personen betrokken zijn, en één persoon kan ook zorgen voor meerdere incidenten.

Uit een eerste analyse door het RIVM in opdracht van het Schakelteam Personen met verwarde gedrag blijkt dat de meeste meldingen door een relatief kleine groep worden veroorzaakt12.

Vraag (39):

Is het ministerie betrokken geweest bij het bevorderen van de inzet van wijk-GGD’ers (project Vught), mede om het werk van de politie ten aanzien van verwarde personen te verminderen?

Antwoord:

Ja. Het ministerie is hier nauw bij betrokken. In 2017 zijn in navolging van de wijk GGD’ers in de gemeente Vught, met subsidie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, 13 gemeenten gestart met pilots waarin mensen van de GGD en/of GGZ in de wijk preventief ingrijpen, overlast beperken en voorkomen en indien nodig bemiddelen naar de juiste zorg.

Vraag (40):

Wat is nu de beslistermijn voor nareis? Hoelang is nu de wachttijd voor nareis? Wanneer zijn de achterstallige zaken verwerkt?

Antwoord:

De maximale wettelijke beslistermijn voor de afhandeling van nareisaanvragen bedraagt 6 maanden.

In april 2018 bedroeg de doorlooptijd van de behandeling van een nareisaanvraag gemiddeld 183 dagen.

De IND heeft in alle zaken waarin de wettelijke beslistermijn is verstreken, waarbij de afhandeling van de nareisaanvraag binnen de directe invloedssfeer van de IND lag, een besluit in eerste aanleg genomen. De IND zet maatregelen in om de afhandeling van alle zaken waarin de wettelijke beslistermijn is verstreken, voor het einde van dit voorjaar (21 juni 2018) te realiseren. Dit conform de toezegging in de brief aan de Tweede Kamer van 23 november 201713 inzake de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en tijdens het mondeling vragenuur van 23 januari jl. (Handelingen II 2017/18, nr. 42, item 4)

Vraag (41):

Hoe wordt naar aanleiding van het Arrest Paposhvili getoetst of medische zorg feitelijk beschikbaar is in het land van herkomst?

Antwoord:

Het beleidskader voor vreemdelingen die op grond van hun medische gesteldheid in Nederland willen verblijven is neergelegd in de Kamerbrief van 11 april 2017 (Kamerstuk 19 637, nr. 2312). Kort gezegd, onderzoekt het Bureau Medisch Advisering van de IND of bij terugkeer naar het land van herkomst een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan en of de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst aanwezig is. Het is vervolgens aan de vreemdeling om te onderbouwen dat die behandeling voor hem niet toegankelijk zou zijn. In een uitspraak van 28 september 2017 (nr. 201701482/1/V3) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deze op de vreemdeling rustende bewijslast onderschreven. Indien de vreemdeling onderbouwt dat de noodzakelijke zorg voor hem niet toegankelijk is, zal de DT&V proberen afspraken te maken met het land van herkomst over de mogelijkheden tot het verlenen van de noodzakelijke zorg.

Vraag (42):

Hoe is het mogelijk dat in 2016 twee keer zoveel crimineel vermogen is afgepakt dan in 2017? Hoe is het mogelijk dat in 2017 twee keer zoveel crimineel vermogen is afgepakt dan de doelstelling voor het jaar 2017? Waarop is de doelstelling van 110,5 mln. euro voor het jaar 2017 gebaseerd? Wat was de doelstelling voor het jaar 2016?

Antwoord:

Het resultaat over 2016 bevat twee grote schikkingen: een betaling in de SMB Offshore zaak en een schikking met telecombedrijf Vimpelcom. Het is niet mogelijk om beleidsmatig te sturen op de wijze van afdoening van strafzaken. Voor 2017 werd niet uitgegaan van een raming van 110,5 miljoen euro, maar 224,36 miljoen euro (stand miljoenennota 2018). In de tabel op blz 24 is de oorspronkelijke raming van afpakken opgenomen, hierbij is geen rekening gehouden met opbrengsten uit hoofde van grote schikkingen. De raming voor 2016 betrof 152 miljoen euro.

Vraag (43):

Wat wordt bedoeld met de zin: «Het Ministerie van VenJ kent geen risicovoorziening(en)»?

Antwoord:

De risicovoorziening betreft een budgettaire reservering direct en alleen gekoppeld aan een risicoregeling waarop het «garantiekader» van toepassing is zoals besproken in de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie Risicoregelingen. Bij de drie door VenJ verstrekte garanties staat VenJ garant wanneer er niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan, maar er is geen budgettaire reservering hiervoor.

Vraag (44):

Waarom heeft het zorgvuldig afstemmingproces met de vele betrokken uitvoeringsorganisaties tot enige vertraging heeft geleid bij de artikelen 34.3 en 34.5?

Antwoord:

Een zorgvuldig afstemmingsproces betekent dat betrokken partijen in de gelegenheid worden gesteld niet alleen input voor de beleidsdoorlichtingen te geven maar ook om kennis te nemen van de stukken die in dat kader worden opgesteld en daarop ook commentaar te leveren. Dit commentaar, dat van verschillende zijden wordt ontvangen, wordt vervolgens geïntegreerd en verwerkt tot concept-rapportages die ook weer aan de partijen worden voorgelegd. Omdat het hierbij als gezegd om vele betrokken uitvoeringsorganisaties gaat die vanzelfsprekend ook weer een intern afstemmingsproces kennen, vereiste dit proces wat meer tijd dan aanvankelijk was voorzien. Dit heeft, zoals aangegeven, tot enige vertraging geleid.

Vraag (45):

Hoe vaak is de nieuwe klachtenapp, teneinde etnisch profileren te melden, tot nu toe gebruikt? Op welke wijze zijn de klachten opgevolgd?

Antwoord:

In 2017 zijn in totaal 46 klachten ontvangen over etnisch profileren door de politie, waarvan een deel via de app. De politie hanteert een zorgvuldige klachtenprocedure, waarbij zij eerst samen met de klager kijkt naar de klacht. In de eerste fase van een klacht vindt het gesprek plaats tussen de betreffende politieambtenaar en de klager. Als de klager niet tevreden is met dit gesprek, dan gaat de klacht in de tweede fase naar een onafhankelijke klachtencommissie.

Vraag (46):

Kan een er een overzicht gegeven worden van de politiebureaus die de afgelopen vijf jaar zijn gesloten?

Antwoord:

Op basis van het Strategisch Huisvestingsplan zijn in de periode 2013–2017 182 locaties gesloten en 93 nieuwe kleinere bureaus en steunpunten geopend. Op 23 februari 2015 is aan uw Kamer een overzicht verstrekt van de huisvestinglocaties van de basisteams en de tot 2025 nieuw in gebruik te nemen, te sluiten en om te bouwen huisvestingslocaties14.Bij het volgende overzicht over de uitvoering van het Strategisch Huisvestingsplan (SHP) dat aan Uw Kamer wordt gezonden ontvangt u een overzicht met de nieuwe en gesloten locaties (bureaus en steunpunten) in de periode 2013–2017.

Vraag (47):

Kan er een procentueel overzicht gegeven worden van de verhouding van operationeel en niet-operationeel personeel bij de politie in de afgelopen tien jaar?

Antwoord:

Cijfers over deze verhouding kunnen zinvol met elkaar vergeleken worden sinds de start van het nationale politiekorps in 2013. De onderstaande tabel maakt deze verhouding vanaf 2013 zichtbaar.

Jaar

Operationele sterkte

Niet operationele sterkte

2013

83%

17%

2014

84%

16%

2015

85%

15%

2016

85%

15%

2017

83%

17%

In de periode 2013 tot en met 2015 neemt het aandeel niet operationele sterkte af en het aandeel operationele sterkte toe. Dit is het gevolg van de centralisatie van het beheer van de politie en de besparingen die daarmee zijn gerealiseerd. In 2017 is de verhouding gewijzigd als gevolg van het opnemen van de Politieacademie.

Vraag (48):

Wat is de stand van zaken van de besteding van het in 2017 10 mln. euro extra beschikbaar gestelde bedrag voor de DSI, met name wat betreft de melding in de brief van 27 maart 2018 waarin wordt gesteld dat de gewenste uitbreiding helaas minder gemakkelijk verloopt dan voorzien, en dit ook effect heeft op de besteding van deze extra gelden, namelijk dat deze voor wat betreft de personele kosten niet geheel worden uitgeput?

Antwoord:

De beoogde uitbreiding in personele capaciteit waarvoor in 2017 extra middelen zijn verstrekt zal – naar de verwachting van politie en Defensie – vanaf 2018 zichtbaar worden en in 2020 gerealiseerd worden. De kosten van de extra maatregelen die in 2017 zijn genomen de gehele instroomketen (werven, selecteren en opleiden) te versterken worden zichtbaar in 2018.

Wat betreft de investeringen in materiele voorzieningen zijn de inkooptrajecten afgerond. Deze (deels versnelde) investeringen hebben in 2017 geleid tot een bedrag dat bijna € 4 mln hoger lag dan de prognose voor 2017. Deze resultaten komen eveneens ten laste van de bijzondere bijdrage voor de DSI. Uw Kamer is middels een vertrouwelijke bijlage bij de brief van 27 maart j.l over deze investeringen geïnformeerd.

Van de bijzondere bijdrage van € 56,8 mln is in 2017 ruim € 51 mln tot besteding gekomen.

Vraag (49):

Hoeveel fte wat betreft specialistenfuncties op intelligence, digitaal en financieel rechercheren en forensische expertise bij de politie is momenteel nog vacant?

Antwoord:

Ultimo april 2018 is er landelijk gezien geen onderbezetting voor de functie van operationeel specialist (Hbo+) op het gebied van intelligence (overbezetting van 84 fte) en Finec (overbezetting van 31 fte). Op die peildatum is de onderbezetting op de functie van operationeel specialist digitaal 53 fte en op de functie van operationeel specialist forensisch 77 fte.

De prognose is dat landelijk de formatie voor digitaal aan het einde van dit jaar geheel bezet is en voor forensische opsporing eind 2019. De genoemde specialismen kennen ook functies op Mbo-niveau. Respectievelijk is voor de Mbo-functies landelijk de onderbezetting 65 fte op het gebied van Finec, 72 fte voor digitaal en 121 fte voor intelligence. Op het gebied van forensische expertise is op Mbo-niveau ultimo april 2018 landelijk geen sprake van onderbezetting.

Vraag (50):

Kunt u aangeven hoeveel zij-instromers en doorstromers sinds 2015 de politieorganisatie inmiddels weer hebben verlaten?

Antwoord:

In de periode 2015-april 2018 is 4.369 fte ingestroomd in de operationele sterkte (aspiranten en zij-instroom). Van dit aantal heeft 188 fte (5,7%) van de aspiranten en 72 fte (6,8%) van de zij-instromers de organisatie weer verlaten. De uitstroom aspiranten is conform verwachting en betreft een regulier percentage uitval tijdens de opleiding. De uitstroom zij-instroom vertoont sinds 2015 een dalende trend.

Vraag (51):

Wie hebben zitting in de nieuw ingestelde auditcommissie van de politie en wat is hun functie binnen de politieorganisatie?

Antwoord:

De auditcommissie van de politie bestaat uit drie interne en vier externe leden. De interne leden zijn twee leden van de korpsleiding en een politiechef van een eenheid.

Vraag (52):

Kunt u de verdeling van de eenheden die onderdeel uitmaken van de DSI uiteenzetten?

Antwoord:

De Dienst Speciale Interventies bestaat uit:

  • 1. Bijzondere bijstandseenheden van politie (afdeling Interventie en afdeling Expertise & Operationele Ondersteuning) en defensie (Unit Interventie Mariniers);

  • 2. Aanhouding- & Ondersteuningsteams van politie (6 maal) en Koninklijke Marechaussee (1 maal);

  • 3. Afdeling Operaties ten behoeve van een eigenstandige informatie positie inzake inzetten van de bijzondere bijstandseenheden;

  • 4. Afdeling Sturingsinformatie en Ondersteuning voor het stroomlijnen van de beheer- en logistieke processen.

Vraag (53):

Hoeveel aspiranten zijn er in 2017 ingestroomd bij de politieacademie?

Antwoord:

In totaal stroomden 1031 aspiranten in bij de Politieacademie in 2017.

Vraag (54):

Waaraan is het bedrag van 49,4 mln. euro in 2017 aan verkeershandhaving door de politie besteed? Heeft dit geresulteerd in een grotere verkeersveiligheid?

Antwoord:

Voor de Teams Verkeer wordt vanuit JenV jaarlijks een bedrag beschikbaar gesteld van ruim € 49 miljoen. Hiermee wordt de politiesterkte voor de verkeershandhaving en de handhavingsmiddelen die de politie voor de verkeershandhaving gebruikt betaald. Dit betreft bijvoorbeeld de mobiele radarsets, laserguns en ademanalyseapparatuur.

Gezien de vele factoren die van invloed zijn op de verkeersveiligheid is niet vast te stellen wat de bijdrage van deze uitgaven is aan een grotere verkeersveiligheid.

Vraag (55):

Klopt het dat het C2000-systeem in 2018 opgeleverd zal worden? Betekent dit, dat het netwerk dan ook landelijk dekkend is?

Antwoord:

In mijn brief van 26 april 2018 heb ik u geïnformeerd over de actuele stand van zaken van de vernieuwing van C200015. Hierin heb ik aangegeven dat de vernieuwing van het C2000 netwerk bestaat uit drie delen. De vernieuwing van het alarmeringsnetwerk P2000 vindt voor de zomer plaats. De vernieuwing van het spraaknetwerk T2000 is dit najaar gepland. De vernieuwing van de radiobediening vindt in 2019 plaats. C2000 heeft op dit moment een radiodekking van 97,8%. Daarmee behoort Nederland in Europa tot de landen met de hoogste dekkingsgraad. Met de leverancier is contractueel afgesproken dat een jaar na oplevering van het systeem alle ten tijde van de aanbesteding bekende dekkingsissues met een inhaalslag worden opgelost. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik naar de brief van 26 april.

Vraag (56):

Welke concrete stappen zijn er tot nu toe genomen waar het gaat over de versterking van de eerstelijns rechtsbijstand, de regiefunctie van de Raad voor Rechtsbijstand en de kwaliteit van tweedelijns rechtsbijstandsverleners?

Antwoord:

De raad voor rechtsbijstand en het Juridisch Loket voeren een aantal projecten uit die op kortere of langere termijn tot concrete verbeteringen in de rechtsbijstandsverlening aan de burger zullen leiden. Een deel van deze projecten ziet op randvoorwaarden om in de toekomst verdere verbeteringen te kunnen realiseren, zoals het ontwikkelen van bouwstenen voor het maken van afspraken met partners in het sociaaljuridische domein. De raad voert op dit moment ook pilots uit waarin een verbeterde intake en doorverwijzing van rechtzoekenden met multiproblematiek wordt beproefd. Per 1 januari 2018 zijn reeds de inschrijvingsvoorwaarden aangescherpt om een betere kwaliteit van de tweedelijns rechtsbijstandsverleners te kunnen waarborgen.

Vraag (57):

Wanneer wordt de Experimenteerwet rechtspraak naar de Kamer gestuurd?

Antwoord:

Mijn streven is het wetsvoorstel voor de Experimentenwet rechtspleging in september naar de Afdeling advisering van de Raad van State en rond de jaarwisseling naar de Tweede Kamer te sturen.

Vraag (58):

Wat is de geplande inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel Afwikkeling massaschade in een collectieve actie (Kamerstuk 34 608)? Wat zouden de gevolgen zijn, budgettair of anderszins, als dit wetsvoorstel niet zou worden aangenomen?

Antwoord:

Geplande inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2019. Het wetsvoorstel heeft tot doel een efficiënte en effectieve afwikkeling van massazaken mogelijk te maken. Budgettaire gevolgen zouden zijn dat verwachte efficiencywinst en daling van uitvoeringslasten vanwege de gecoördineerde afdoening en de verminderde aantallen procedures als gevolg van dit wetsvoorstel niet gerealiseerd kunnen worden.

Vraag (59):

Hoe hoog is het percentage van de Nederlandse bevolking dat op basis van inkomen en vermogen in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand in 2017? Wat zouden de budgettaire gevolgen zijn als het bereik van de gesubsidieerde rechtsbijstand wordt verminderd, bijvoorbeeld naar 30 procent of naar 20 procent van de bevolking?

Antwoord:

Het bereik van de Wet op de rechtsbijstand onder de Nederlandse bevolking is opgenomen in de jaarlijkse Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand. De monitor over 2017 is nog niet gepubliceerd. De monitor over 2016 laat een percentage 39% zien voor de jaren 2015 en 2016 (figuur 5.5.). Een prognose van de budgettaire gevolgen van een afname van het bereik van het stelsel kan alleen indicatief worden gegeven. Dit komt doordat de raad voor rechtsbijstand niet beschikt over de inkomens- en vermogensgegevens van alle Nederlandse burgers. Het is daardoor niet mogelijk aan te geven welke hoogte van de inkomensgrenzen precies overeenstemt met een bereik onder de Nederlandse bevolking van 30% respectievelijk 20%. Nadere uitvraag van gegevens bij het CBS zou wellicht een nauwkeuriger beantwoording mogelijk maken maar evenmin volledige zekerheid bieden ten aanzien de budgettaire gevolgen. Indien wordt aangenomen dat de inkomens binnen het bereik evenredig verdeeld zijn en dat de vermogensgrenzen niet worden aangepast, kan op basis van de uitgaven in 2017 het volgende grofmazige beeld worden geschetst:

  • Bij een bereik van 30% ligt het totaal aantal vastgestelde toevoegingen circa 2% lager dan in de huidige situatie. De uitgaven aan rechtsbijstand bedragen in dat geval ongeveer € 6 miljoen minder dan in 2017.

  • Bij een bereik van 20% ligt het totaal aantal vastgestelde toevoegingen circa 20% lager dan in de huidige situatie. De uitgaven aan rechtsbijstand bedragen in dat geval ongeveer € 55 miljoen minder dan in 2017.

Vraag (60):

Wat houdt een «heffing» voor de toezichthoudende taak van de rechter in en wat is de reden de mogelijkheden naar invoering ervan te onderzoeken?

Antwoord:

In de begroting voor het jaar 2017 is opgenomen dat wordt onderzocht of een heffing kan bijdragen aan het vitaal houden van de stelsel van toezicht door de rechterlijke macht in het kader van bewindvoering en ondercuratelestelling. De heffing zou worden gevraagd van personen op wie toezicht wordt gehouden in het kader van bewind en curatele. Het onderzoek wordt deze zomer opgeleverd. Daarna zal besluitvorming plaatsvinden. De achtergrond van de voorgestelde maatregel is de invulling van een taakstelling op mijn ministerie. In de begroting 2017 is opgenomen dat het in specifieke situaties redelijk is dat degene die gebruik maakt van de juridische infrastructuur een zekere bijdrage levert aan de instandhouding ervan.

Vraag (61):

Waarom is in de begroting 2017 0 euro gereserveerd voor Mediation in Strafrecht? Waarom is vervolgens 360.000 euro uitgegeven?

Antwoord:

Bij de voorbereiding van de begroting voor Justitie en Veiligheid voor 2017 was niet voorzien in middelen voor mediation in strafrecht. Dat verklaart waarom in tabel 32.1 in de kolom «Vastgestelde begroting 2017» het bedrag op 0 staat.

Door het aangenomen amendement Recourt c.s. (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 37), is in 2017 toch een bedrag van € 1,5 mln voor mediation in stafrecht beschikbaar gekomen. Dit bedrag is bij Voorjaarsnota toegevoegd onder de post «Overige opdrachten».

Bij de financiële uitvoering van mediation in strafrecht bleek in de loop van 2017 dat het om administratieve redenen noodzakelijk was om een post «mediation in strafrecht» aan de begroting toe te voegen, deze is voor het eerst zichtbaar geworden in het Jaarverslag van JenV over 2017. Het bedrag van € 360.000 ziet op de in 2017 verstrekte vergoedingen aan mediators. Daar voeg ik aan toe dat de overige kosten die in 2017 zijn gerealiseerd voor mediation in strafrecht, niet onder deze post zijn ondergebracht, maar in de post «Overige opdrachten» die er direct onder staat.

Vraag (62):

Waarom staat het gerealiseerde bedrag in tabel 32.1 bij Programma-uitgaven, «Mediation in strafrecht» op 360.000? Waar is dat aan uitgegeven en waarom is er 0 euro begroot?

Antwoord:

Bij de voorbereiding van de begroting voor Justitie en Veiligheid voor 2017 was niet voorzien in middelen voor mediation in strafrecht. Dat verklaart waarom in tabel 32.1 in de kolom «Vastgestelde begroting 2017» het bedrag op 0 staat.

Door het aangenomen amendement Recourt c.s.16, is in 2017 toch een bedrag van € 1,5 mln voor mediation in stafrecht beschikbaar gekomen. Dit bedrag is bij Voorjaarsnota toegevoegd onder de post «Overige opdrachten».

Bij de financiële uitvoering van mediation in strafrecht bleek in de loop van 2017 dat het om administratieve redenen noodzakelijk was om een post «mediation in strafrecht» aan de begroting toe te voegen, deze is voor het eerst zichtbaar geworden in het Jaarverslag van JenV over 2017. Het bedrag van € 360.000 ziet op de in 2017 verstrekte vergoedingen aan mediators. Daar voeg ik aan toe dat de overige kosten die in 2017 zijn gerealiseerd voor mediation in strafrecht, niet onder deze post zijn ondergebracht, maar in de post «Overige opdrachten» die er direct onder staat.

Vraag (63):

Hoe verhoudt het verschil in tabel 32.1 bij «Toevoegingen rechtsbijstand» van -31.534 euro zich tot het verschil in tabel 32.2 bij «Totaal uitgaven» van -29.700 euro?

Antwoord:

Tabel 32.2 betreft de totale uitgaven rechtsbijstand, dus zowel de uitgaven ten aanzien van de afgegeven toevoegingen alsmede de bijdrage aan de organisatie Raad voor Rechtsbijstand. Om tot een hetzelfde verschil van -29,7 mln. te komen, dient in tabel 32.1 naast de regel «Toevoegingen rechtsbijstand» met -31,534 mln. ook de regel «Bijdrage ZBO/RWT – Raad voor Rechtsbijstand» met +1,881 mln. meegeteld te worden. Tezamen is dit eveneens afgerond -29,7 mln.

Vraag (64):

Klopt het dat voor 2017 2.760.000 euro gereserveerd is voor het Centraal Administratie Kantoor en dat dit geld vervolgens niet is uitgegeven? Waaraan is het geld dan besteed?

Antwoord:

Het bedrag van € 2.760.000 was gereserveerd voor de verwachte kosten uit het wetsvoorstel «Eigen bijdrage van veroordeelden aan de kosten van de strafvordering en slachtofferzorg». Bij brief van 22 november 2017 (Kamerstuk 34 775 VI, F) heb ik dit wetsvoorstel ingetrokken. Er is dus inderdaad geen geld hieraan uitgegeven. De vrijgevallen middelen zijn ingezet binnen het totale financiële beeld van JenV (mee- en tegenvallers).

Vraag (65):

Kunt u de «Bijdragen medeoverheden» in algemene zin toelichten? Waarom is er bij «Bijdragen rechtspleging» 88.000 euro in 2017 begroot en in 2017 0 euro gerealiseerd?

Antwoord:

Onder «Bijdragen medeoverheden» wordt verstaan: de financiële bijdrage aan medeoverheden die de rijksoverheid bij de uitvoering van het beleid inschakelt, bijvoorbeeld de specifieke uitkeringen aan gemeenten en provincies.

Het bedrag van 88.000 op «bijdrage rechtspleging» is begroot voor bijdragen aan de Politieacademie en de Exameninstelling Toezicht en Handhaving (ExTH) voor de ondersteuning die deze organisaties bieden bij de uitvoering van het beleid ten aanzien van buitengewoon opsporingambtenaren. De realisatie hiervan heeft plaatsgevonden op een ander artikel, namelijk onder de overige materiele kosten.

Vraag (66):

Hoeveel asielverzoeken zijn er in totaal ingediend in Nederland in 2017?

Antwoord:

Zoals in de Rapportage Vreemdelingenketen staat vermeld zijn in 2017 in totaal 35.030 asielverzoeken in Nederland ingediend. Tot de asielinstroom behoren de eerste asielaanvragen, relocatie en hervestiging, 2e en opvolgende asielaanvragen en inreis van nareizigers.

(Bron: Rapportage Vreemdelingenketen 2017)

Vraag (67):

Hoeveel eerste asielverzoeken zijn er in totaal ingediend in Nederland in 2017?

Antwoord:

Zoals in de Rapportage Vreemdelingenketen staat vermeld zijn in 2017 14.720 eerste asielverzoeken ingediend. (Bron: Rapportage Vreemdelingenketen 2017)

Vraag (68):

Hoeveel asielverzoeken door Syriërs zijn in totaal ingediend in Nederland in 2017?

Antwoord:

Zoals in de Asylum Trends staat vermeld zijn in 2017 afgerond 11.670 asielverzoeken door Syriërs ingediend in Nederland. Dit betreft het totaal van de eerste asielaanvragen, relocatie en hervestiging, 2e en opvolgende asielaanvragen en inreis van nareizigers.

(Bron: Asylum Trends december 2017)

Vraag (69):

Hoeveel aanvragen nareis zijn er in 2017 ingediend in Nederland?

Antwoord:

Zoals in de Rapportage Vreemdelingenketen staat vermeld zijn 2017 7.590 aanvragen MVV nareis ingediend. (Bron: Rapportage Vreemdelingenketen 2017; Kamerstuk 19 637, nr. 2384)

Vraag (70):

Is de aangekondigde nieuwe schatting met betrekking tot «illegaal verblijvende personen» al verschenen? Zo ja, hoeveel illegalen bevinden zich momenteel naar schatting in Nederland?

Antwoord:

Nee. Het WODC laat een voorstudie verrichten of er aanvullende methodes en data bestaan om te komen tot een betrouwbare schatting van het aantal vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Deze studie bevindt zich in een afrondende fase en zal naar verwachting rond de zomer worden afgerond. Aansluitend op dit onderzoek zal de daadwerkelijke illegalenschatting van start gaan.

Vraag (71):

In hoeverre is de lagere spontane instroom in 2017 van het totaal aantal geregistreerde asielaanvragen te relateren aan de Turkije-deal en kunt u dat met cijfers inzichtelijk maken?

Antwoord:

De afspraken tussen de EU en Turkije als onderdeel van het Gezamenlijke Actieplan van 29 november 2015 en de Verklaring tussen de EU en Turkije van 18 maart 2016 waren nodig en hebben effect gehad. Dit ook in samenhang met grensmaatregelen langs de Westelijke Balkanroute. De instroom op de eilanden was in april 2017 gemiddeld circa 75 aankomsten per dag ten opzichte van circa 1.300 per dag net voor de EU-TUR Verklaring. In januari en februari 2016 kwamen op sommige dagen bijvoorbeeld nog altijd circa vierduizend migranten aan.

Vraag (72):

Waarom is in tabel 32.2 het verschil in de begrote uitgaven van 2017 ten opzichte van de gerealiseerde uitgaven in 2017 voor afgegeven toevoegingen in strafzaken, regulier en ambtshalve, zo groot?

Antwoord:

Het verschil komt doordat er minder toevoegingen zijn afgegeven. De gerealiseerde aantallen afgegeven toevoegingen zijn voor deze rechtsgebieden lager dan begroot. Dit hangt samen met een lagere instroom van strafzaken bij de rechtsbanken en gerechtshoven.

Vraag (73):

Is bekend waarom het totaal aantal afgegeven toevoegingen voor rechtsbijstand in 2017 lager is uitgevallen dan in 2016 en zoals begroot?

Antwoord:

Voor alle rechtsgebieden geldt dat het aantal afgegeven toevoegingen lager is dan in 2016. Bij enkele rechtsgebieden is het aantal toevoegingen in 2017 achter gebleven bij het aantal dat was begroot. De grote afname bij asiel valt op, omdat het aantal asieltoevoegingen geruime tijd heel hoog is geweest. Ook het aantal straftoevoegingen is afgenomen. Dit hangt samen met een lagere instroom van strafzaken bij de rechtsbanken en gerechtshoven.

Vraag (74):

Hoe komt het dat de verwerking van de declaraties van rechtsbijstandsverleners bij piketten heeft geleid tot hogere gemiddelde kosten per piket?

Antwoord:

Als gevolg van de inwerkingtreding van het recht op een raadsman bij politieverhoor is de wijze waarop de declaraties van de rechtsbijstandsverleners bij de piketten worden verwerkt aangepast. Dit leidt tot hogere gemiddelde kosten per piket.

Vraag (75):

Wat is het algemene beleid inzake de juridische bijstand aan ambtenaren en aan politieagenten? Is er een poule van advocatenkantoren? Zo ja, uit welke kantoren bestaat deze en op basis waarvan is deze lijst vastgesteld?

Antwoord:

Er is geen algemeen beleid inzake juridische bijstand aan JenV-ambtenaren. Naast de inzet van de Landsadvocaat is er geen poule van advocatenkantoren.

Voor wat betreft politieambtenaren geldt op basis van het Besluit algemene rechtspositie politie dat als een politieambtenaar wegens de uitvoering van de politietaak aansprakelijk wordt gesteld naar burgerlijk recht of als verdachte wordt aangemerkt naar strafrecht, het bevoegd gezag hem of haar een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toekent. De medewerker kan zelf een advocaat inschakelen, maar kan dit ook aan de politieorganisatie overlaten. Voor de bijstand in strafrechtelijke procedures maakt de politieorganisatie gebruik van advocaten uit de zogeheten advocatenpoule. Het OM start een strafrechtelijk onderzoek als door de politieambtenaar tijdens de dienstuitoefening geweld wordt gebruikt en daarbij letsel van meer dan geringe betekenis ontstaat of als hij gebruik maakt van zijn dienstwapen. De Regeling tegemoetkoming rechtskundige hulp politie schrijft voor dat de politieambtenaar, die niet wordt vervolgd of wel wordt vervolgd, maar niet schuldig wordt bevonden, een verzoek ex. artikel 591a Sv indient. Deze bepaling geldt voor iedere gewezen verdachte en behelst een vergoeding uit ’s Rijkskas voor de gemaakte advocaatkosten. De politieambtenaar dient er bij toewijzing van het verzoek voor te zorgen dat de vergoeding toekomt aan de politieorganisatie. Zie ook mijn antwoorden van 10 april 2018 op de Kamervragen over «het contrast tussen de torenhoge toegewezen declaratie van een politie-advocaat en de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand»17.

Om bijstand in zulke juridische procedures te optimaliseren heeft politie een poule gevormd met daarin gespecialiseerde strafrechtadvocaten: de advocatenpoule. De advocaten uit de poule hebben in het verleden, bij de toenmalige korpsen, veel ervaring opgedaan in het verlenen van rechtsbijstand aan politieambtenaren die wegens een geweldsaanwending tijdens de dienstuitoefening in een strafrechtelijke procedure terecht kwamen.

Ruime ervaring en een 24/7-bereikbaarheid waren vereisten voor de plaatsing op de lijst van de advocatenpoule. De leden zijn geselecteerd op persoonlijke ervaring en niet op kantoor. In de meeste gevallen zijn zij wel verbonden aan een advocatenkantoor. Het overzicht van de namen van de advocaten die deel uitmaken van deze poule is openbaar en te vinden op www.politie.nl.

Vraag (76):

Wie betaalt in het geval van juridische bijstand aan ambtenaren uiteindelijk de advocaatkosten bij het verlies van een gerechtelijke procedure of bij de beslissing van een rechter om de vergoeding advocaatkosten niet (geheel) te honoreren? Welke afspraken zijn daarover gemaakt of welke beleid wordt hierbij gehanteerd en welk uurtarief wordt daar doorgaans bij afgesproken?

Antwoord:

Over het betalen voor juridische bijstand zijn geen algemene afspraken gemaakt. Per casus kan het verschillen in hoeverre kosten worden betaald.

Vraag (77):

Wat zijn de consequenties van het in 2017 ingevoerde recht voor verdachten om zich tijdens een politieverhoor te laten bijstaand door een advocaat? Wat is de financiële impact van dit recht, voor zover het gaat om gefinancierde rechtsbijstand? Welke lastenverzwaring (bijvoorbeeld in tijdsduur) heeft dit opgeleverd aan de zijde van de politie? Leidt de toepassing van dit recht tot een sneller verloop van een strafprocedure?

Antwoord:

Het recht voor verdachten om zich tijdens een politieverhoor te laten bijstaan door een advocaat is op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad reeds met ingang van 1 maart 2016 van kracht. De consequenties van de invoering van dit recht worden door het WODC onderzocht in het kader van de lange termijn monitor Raadsman bij politieverhoor meerderjarige verdachten. De eerste tussenrapportage over de organisatie en toepassing van genoemd recht gedurende het eerste jaar na invoering wordt deze zomer opgeleverd en zal aan uw Kamer worden toegezonden. Deze omvat onder andere effecten op de politieorganisatie in termen van lastenverzwaringen. De verdere doorwerking en effecten van het recht op verhoorbijstand, bijv. op het verloop van de strafprocedure, maken geen deel uit van deze tussenrapportage. De financiële impact van dit recht, voor zover het gaat om gefinancierde rechtsbijstand, is op basis van de wijze waarop de piketdeclaraties worden verwerkt niet geïsoleerd vast te stellen.

Vraag (78):

Vallen de Academie voor Overheidsjuristen en de Academie voor Wetgeving onder het kopje «Subsidie wetgeving»? Zo nee, waar valt de financiering van de Academie voor Overheidsjuristen en de Academie voor Wetgeving dan onder?

Antwoord:

De Academie voor Overheidsjuristen en de Academie voor Wetgeving zijn opgegaan in de Stichting Recht en Overheid. Deze stichting krijgt inderdaad subsidie van het ministerie en deze valt onder het kopje «Subsidie Wetgeving».

Vraag (79):

Kunt u aangeven welke concrete maatregelen zijn afgesproken met de politie vakorganisaties teneinde de benodigde ontwikkeling van capaciteitsmanagement bij de politie mogelijk te maken?

Antwoord:

Over de concrete maatregelen die in 2017 zijn op het gebied van capaciteitsmanagement heb ik uw Kamer geïnformeerd in bijlage 1 bij het voortgangsbericht vorming nationale politie van 20 december 201718. Aanvullend is sindsdien het visiedocument Capaciteitsmanagement vastgesteld; een handreiking zelfroosteren vastgesteld en ter beschikking gesteld aan medewerkers; een vereenvoudigde administratieve procedure voor de toepassing van art. 2.5 van de ATW vastgesteld, die per 1 september 2018 in werking treedt; een vooronderzoek naar de vervanging van de huidige informatiesystemen voor capaciteitsmanagement gestart dat eind 2018 zal resulteren in een advies; een kaderstellende procesbeschrijving voor capaciteitsmanagement opgesteld.

Vraag (80):

Hoeveel speekseltests zijn afgenomen sinds de inwerkingtreding van het wetsvoorstel verbetering aanpak rijden onder invloed van drugs?

Antwoord:

Dat is niet aan te geven omdat speekseltesters na gebruik meteen worden weggegooid. Deze aantallen worden niet door de politie bijgehouden.

Vraag (81):

Hoeveel mensen zijn veroordeeld voor rijden onder invloed van drugs sinds de inwerkingtreding van het wetsvoorstel verbetering aanpak rijden onder invloed van drugs?

Antwoord:

In de periode vanaf de inwerkingtreding van het wetsvoorstel verbetering aanpak rijden onder invloed van drugs op 1 juli 2017 tot en met april 2018 hebben er 109 schuldigverklaringen met betrekking tot het nieuw geïntroduceerde lid 5 van artikel 8 WVW 1994 plaatsgevonden.

Vraag (82):

Hoe zal op een andere wijze invulling worden gegeven aan het begrip roekeloosheid? Hoe wordt op dit moment aan het begrip invulling gegeven en hoe zal dit in de toekomst zijn?

Antwoord:

De onderzoekers (van de Rijksuniversiteit Groningen) concluderen in het onderzoek uit 2017 naar de hoogte van straffen bij ernstige verkeersdelicten dat er sprake is van een juridisch knelpunt, omdat de Hoge Raad strengere eisen stelt aan het bewijs van roekeloosheid dan de wetgever voor ogen had. Alleen in uitzonderlijke omstandigheden – zoals snelheidswedstrijden, kat-en-muis-spellen of koste wat kost vluchten voor de politie – kan roekeloosheid binnen de huidige wetgeving volgens de Hoge Raad bewezen worden verklaard. Met het wetsvoorstel straftoemeting ernstige verkeersdelicten dat in consultatie is gegeven, wil ik duidelijker vastleggen wanneer er sprake is van roekeloos rijden, zodat in duidelijk meer gevallen roekeloosheid kan en dient te worden aangenomen. Ik verwacht dit wetsvoorstel na de zomer aan uw Kamer te kunnen sturen.

Vraag (83):

Waarom zijn er nog geen voorzieningen gerealiseerd teneinde het digitaal oproepen en betekenen in de praktijk te brengen?

Antwoord:

De wet USB is nog niet in werking getreden. In 2019 start een project dat ziet op de realisering en aanpassing van digitale voorzieningen om digitaal oproepen en betekenen mogelijk te maken. Naar verwachting zal niet eerder dan in het voorjaar 2020 mogelijk zijn om de eerste oproepingen en betekeningen via digitale weg te laten verlopen.

Vraag (84):

Kunt u aangeven hoe het kan dat het openbaar ministerie (OM) bijna 40 mln. euro meer uitgeeft dan begroot, terwijl zij minder zaken te verwerken hadden? Heeft dit gevolgen voor de prestatievergoeding van het OM?

Antwoord:

De reden dat de gerealiseerde uitgaven bijna € 40 mln. hoger zijn dan oorspronkelijke begroting komt in het bijzonder door de departementale toedeling van de ontvangen loonbijstelling (ruim € 10 mln.) ter dekking van gestegen loonkosten, de detachering van parketsecretarissen (circa € 8 mln.), de in 2017 toegedeelde middelen voor activiteiten voortvloeiend uit de advisering van de Commissie Hoekstra (circa € 8 mln.), de beheersorganisatie van digitale handhavingsmiddelen (€ 3 mln.). Deze ophogingen hebben geen relatie met het volume aan zaken.

Bij het Openbaar Ministerie is op dit moment geen sprake van outputbekostiging (zie ook antwoord op vragen 191 en 192). Het aantal te verwerken zaken heeft derhalve geen directe gevolgen voor de hoogte van het budget.

Vraag (85):

Welke vorderingen zijn er op het gebied van publiek/private samenwerking teneinde (ondermijnende) criminaliteit tegen te gaan? Heeft het Financial Intelligence Unit (FIU) daar nog een rol in? Denk u dat het zinnig is de publiek/private samenwerking uit te breiden naar het gebied van de strafrechtelijke opsporing?

Antwoord:

De aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit vergt naast de blijvende inzet van repressieve instrumenten ook een stevige en langdurige preventie, gericht op het wegnemen van de sociale voedingsbodem en de aanpak van gelegenheidsstructuren en kwetsbare sectoren en branches. Dat wordt onder andere gerealiseerd door afspraken te maken met het bedrijfsleven en door het sluiten van maatschappelijke coalities, publiek-privaat. In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing wordt in publiek-privaat verband samengewerkt aan de aanpak van ondermijning, mobiel banditisme en cybersecurity van het midden- en kleinbedrijf. Voorts stelt JenV jaarlijks een bijdrage beschikbaar voor nieuwe publiek-private samenwerkingsinitiatieven. In 2017 is aan vijf pilots ondermijning een financiële bijdrage

verstrekt, onder meer aan het project van het Openbaar Ministerie, politie, RIEC Den Haag met PostNL ter voorkomingvan misbruik van post- en pakketdiensten voor het vervoer van verdovende middelen. Ook in 2018 wordt een aantal ppspilots financieel ondersteund.

Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn bepaalde (private) instellingen, waaronder banken, andere financiële ondernemingen en verschillende aangewezen beroepsgroepen, verplicht ongebruikelijke transacties te onderkennen en te melden aan de FIU-Nederland. Hierbij gaat het kort gezegd om

transacties waarbij een dergelijke meldingsplichtige instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze transacties verband kunnen houden met witwassen of het financieren van terrorisme. De FIU-Nederland analyseert de meldingen van ongebruikelijke transacties, waarna de FIU-Nederland in bepaalde gevallen tot een verdacht verklaring komt. In dat geval

wordt de beschikbare informatie met betrekking tot de verdacht verklaarde transactie verstrekt aan diverse (bijzondere) opsporingsinstanties, inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Met analyses van gemelde ongebruikelijke transacties legt de FIU-Nederland transacties en geldstromen bloot die mogelijk te relateren zijn aan witwassen, financiering van terrorisme

en onderliggende gronddelicten. Daarbij kan het ook gaan om ondermijnende criminaliteit.

Een van de wettelijke taken van de FIU-Nederland is het geven van voorlichting aan haar private partners. Daarnaast zijn in 2016 de samenwerkingsverbanden tussen FIU-Nederland en de opsporingsdiensten van de politie verder geïntensiveerd in het kader van de prioritering van ondermijning en het daaraan gerelateerde afpakken en ontnemen door de politie (bron: Het openbare jaaroverzicht FIU-NL 2016).

Vraag (86):

Waarom is in 2017 een lager bedrag aan vergoedingen voor onrechtmatige detentie vastgesteld en uitbetaald dan geraamd?

Antwoord:

Het budget voor onrechtmatige detentie is een open-einde regeling waarbij op basis van ervaringsgegevens het budget structureel is vastgesteld op € 11,2 mln. Het valt niet te voorspellen hoeveel personen in een jaar een vergoeding voor onrechtmatige detentie toegewezen krijgen.

Vraag (87):

Wat gebeurt er met de ontvangsten in 2017 van 225,2 mln. euro voor afpakken crimineel vermogen? Kunt u dit bedrag opsplitsen?

Antwoord:

De zogenoemde niet-belastingontvangsten uit hoofde van afpakken crimineel vermogen worden verantwoord aan de ontvangstenkant van de JenV-begroting. Deze ontvangsten komen voort uit afpakken van crimineel vermogen uit onder andere grote schikkingen. Een deel hiervan komt ten gunste van het algemene beeld conform afspraken Kamerstuk 34 300 VI, nr. 23. Het is niet mogelijk uit te splitsen waar het totale bedrag aan is uitgegeven.

Vraag (88):

Op welke wijze maakt het volgen van opleidingen door medewerkers van DJI de medewerker breder inzetbaar buiten de DJI?

Antwoord:

Goed opgeleide medewerkers hebben meer mogelijkheden om met succes te solliciteren op een door hen buiten DJI geambieerde functie. Om deze reden is in het convenant «Werken aan een solide personeelsbeleid"19 ook expliciet opgenomen dat middelen voor vakmanschap worden ingezet voor verwerven van competenties voor toekomstige functies, ook buiten DJI. Dit draagt bij aan de duurzame inzetbaarheid van de medewerkers.

Vraag (89):

Hoeveel extra intramuraal personeel heeft de DJI in totaal aangenomen naar aanleiding van het convenant «Werken aan een Solide Personeelsbeleid?»

Antwoord:

Het convenant dateert van 28 november 2017. In de periode van 4 december 2017 tot en met 22 mei 2018 zijn er 424 nieuwe medewerkers aangesteld in de functies inrichtingsbeveiliger, medewerker arbeid, detentietoezichthouder en penitentiair inrichtingswerker.

Vraag (90):

In hoeverre is het Meerpersoonscelgebruik teruggedrongen naar aanleiding van het convenant «Werken aan een Solide Personeelsbeleid»?

Antwoord:

Het convenant bevat geen afspraak over het terugdringen van het gebruik van meerpersoonscellen. In het convenant is vastgelegd dat de inzet van meerpersoonscelgebruik verantwoord plaatsvindt.

Vraag (91):

In hoeverre is de ervaren werkdruk afgenomen onder medewerkers van de DJI, naar aanleiding van het convenant «Werken aan een Solide Personeelsbeleid»?

Antwoord:

DJI heeft geen gegevens over een toe- of afname van de ervaren werkdruk in de periode sinds het afsluiten van het convenant in november 2017. DJI verzamelt gegevens over de ervaren werkdruk onder medewerkers in het tweejaarlijkse medewerkertevredenheidsonderzoek. Sinds het afsluiten van het convenant heeft nog geen nieuw medewerkertevredenheidsonderzoek plaatsgevonden.

Vraag (92):

Wat is de stand van zaken in de herijking van de personeelsnormen, zoals afgesproken in het convenant «Werken aan een Solide Personeelsbeleid»?

Antwoord:

Op basis van de uitkomsten van het DJI-brede onderzoek Netto Personele Inzet worden de penitentiaire inrichtingen in 2018 gecompenseerd voor de afwezigheid in verband met partiële arbeidsparticipatie ouderen en ouderschapsverlof.

Vraag (93):

Hoeveel levenslanggestraften telt Nederland? Wanneer is voor het laatst een levenslange gevangenisstraf opgelegd?

Antwoord:

Op dit moment telt Nederland 48 levenslanggestraften. Daarvan is in een aantal gevallen het vonnis nog niet onherroepelijk. Van de 48 personen zijn er in totaal drie veroordeeld in Sint Maarten en Curacao. In maart 2018 is door het Hof Leeuwarden voor het laatst levenslang opgelegd (tweemaal in de zaak «Moordbroers»).

Vraag (94):

Zijn er al aanvragen ingediend bij het Adviescollege levenslanggestraften? Zo ja, hoeveel? Welke informatie kunt u hierover geven?

Antwoord:

Tijdens het Algemeen Overleg Strafrechtelijke Onderwerpen d.d. 8 februari jl. heeft de Minister toegezegd de Tweede Kamer periodiek te informeren over wat het Adviescollege levenslanggestraften doet en eventueel ontvangen adviezen van het college. De Minister informeert de Tweede Kamer voor het einde van het jaar. Tot op heden is er één advies ontvangen van het Adviescollege levenslanggestraften. De Minister heeft het Adviescollege levenslanggestraften in twee concrete gevallen om advies gevraagd. De beoordeling of en wanneer er vervolgadviezen volgen in deze gevallen is aan het onafhankelijke adviescollege.

Vraag (95):

Welke arrondissementsparketten werken met supersnelrecht?

Antwoord:

Supersnelrecht maakt standaard onderdeel uit van het handhavingsrepertoire van alle arrondissementsparketten. De toepassing van supersnelrecht is evenwel lokaal maatwerk en kan enkel plaatsvinden in samenspraak met de politie en de rechtbank. In Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht worden meerdere supersnelrechtzittingen per week gehouden. In de overige arrondissementen wordt supersnelrecht op incidentele basis toegepast.

Vraag (96):

Waarom is aan het Perspectief Herstelbemiddeling 339.000 euro meer uitgegeven dan begroot?

Antwoord:

Het Ministerie van JenV gebruikt voor het ramen van de instroom van Perspectief Herstelbemiddeling het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ). Dit model raamde een hogere instroom van zaken vanaf 2017. Op basis hiervan is het budgettaire kader voor Perspectief Herstelbemiddeling in de loop van 2017 opgehoogd. Hiermee is voorzien in de dekking van de hogere uitgaven.

Vraag (97):

Wat zijn de budgettaire gevolgen van het later in werking treden van de Wet kansspelen op afstand?

Antwoord:

Er is sprake van een voorziene derving van inkomsten uit kansspelbelasting van € 20 miljoen per jaar tot het wetsvoorstel KOA in werking treedt namelijk met ingang van 1 januari 2019. De dekking hiervan is door de Staatssecretaris van Financiën gevonden binnen de kansspelsector met een tijdelijke verhoging van de kansspelbelasting.

Vraag (98):

Welke opdrachten en subsidies op het gebied van kansspelen zijn vertraagd of niet doorgegaan als gevolg van het later in werking treden van de wet kansspelen op afstand?

Antwoord:

Er zijn geen opdrachten of subsidies niet doorgegaan. Subsidies en opdrachten die op het terrein van kansspelen worden verstrekt zijn over het algemeen bedoeld voor onderzoek en dragen bij aan de totstandkoming van wet- en regelgeving.

Vraag (99):

Kan de zin «De meeruitgaven op de artikelen voor de drie reclasseringsorganisaties van € 8,3 mln. bestaan voornamelijk uit meeruitgaven van reclasseringsproductie door de compensatie loonindex met betrekking tot de periode 2017–2022 (€ 3,8 mln.), een nabetaling als gevolg van de definitieve vaststelling van de subsidie 2016 (0,4 mln.), extra uitgaven in het kader van ZSM (3 mln.) en tenslotte is met betrekking tot diverse beleidsmatige trajecten, zoals elektronisch toezicht op jeugdigen, toezicht op jihadisten € 1,1 mln. meer uitgegevens.» worden uitgelegd en toegelicht?

Antwoord:

Ter compensatie van de loonontwikkeling 2017–2022 is de uurvergoeding van de reclasseringsorganisaties (3RO) verhoogd met € 1,43 tot een bedrag van € 85,19. Als gevolg hiervan is de jaarlijkse subsidieverlening ten behoeve van de productie met € 3,8 mln. verhoogd.

De subsidieverleningen aan de 3RO worden, naar aanleiding van de ingediende jaarrapportages waarin ook gerealiseerde productiegegevens zijn opgenomen, na afloop van het betreffende subsidiejaar definitief vastgesteld. Conform de geldende subsidievoorwaarden is in 2017 € 0,4 mln. nabetaald. Dit was in de begroting niet voorzien.

Voor de deelname van de 3RO aan de ketensamenwerking ZSM waarin de 3RO een zichtbare bijdrage leveren aan een snelle en betekenisvolle reactie op strafbaar gedrag, is een bedrag van totaal € 3 mln. in de subsidieverlening opgenomen. Dit bedrag was aanvankelijk niet opgenomen in de raming voor het subsidiejaar 2017.

Reclassering Nederland vervult binnen het ketenwerkproces van Elektronische Controle voor minderjaren die een (GPS) enkelband dragen, een specifieke rol. Het gaat daarbij onder meer om advisering, verstrekken van informatie aan minderjarigen en ouders en meldingen aan betrokken toezichthouders. Ter dekking van deze kosten is een bedrag van € 0,3 mln. in de subsidieverlening opgenomen.

In verband met advisering en toezicht op justitiabelen met een Jihadistische achtergrond is in overleg en samenwerking met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) extra budget van € 0,8 mln. ter beschikking gesteld voor de uitvoering van 65 toezichten, het opstellen van 80 uitgebreide adviesrapporten en het opleiden en begeleiden van betrokken medewerkers van Reclassering Nederland. Voornoemd bedrag is in de loop van het jaar aan de begroting toegevoegd en verwerkt in de subsidieverlening.

Vraag (100):

Wat is de reden van de naamswijziging van het project Slachtoffer in Beeld in Perspectief Herstelbemiddeling? Wat zijn de ervaringen met Perspectief Herstelbemiddeling?

Antwoord:

Belangrijkste reden om de naam te wijzigen was dat de nieuwe naam beter moest aansluiten bij de hoofdtaak van de organisatie en de daaronder liggende visie en missie. Namelijk door er voor alle betrokkenen te zijn, van slachtofferzijde én van daderzijde. Perspectief Herstelbemiddeling brengt slachtoffer en verdachten/daders met elkaar in contact, wanneer beide partijen daartoe willen overgaan, ten behoeve van emotioneel herstel. Door op zorgvuldige wijze ruimte te bieden aan ieders perspectief wordt deelnemers aan een bemiddelingstraject voor de toekomst een kans op herstel gegeven.

De ervaringen met Perspectief Herstelbemiddeling zijn positief. Het wijzigen van de naam heeft geen wijziging van de werkwijze en visie van de organisatie tot gevolg gehad. Perspectief Herstelbemiddeling is de organisatie gebleven die specifieke expertise heeft en bijdraagt aan bevordering van herstelbemiddeling. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid onderhoudt al langdurig een goede subsidierelatie met Perspectief Herstelbemiddeling.

Vraag (101):

Wat wordt bedoeld met de zin: «De realisatie ten opzichte van het kader is lager omdat gedurende het jaar ook middelen, voortvloeiend uit de meerjarenagenda slachtofferbeleid (Kamerstuk 33 552, nr. 23), bij de eerste en tweede suppletoire begroting, zijn overgeboekt naar de VenJ ketenpartners en medeoverheden.»?

Antwoord:

Deze zin geeft een verklaring waarom het lijkt alsof er minder is uitgegeven dan begroot. In de meerjarenagenda slachtofferbeleid20 is aangekondigd dat een deel van het budget voor slachtofferbeleid zal worden overgeboekt aan organisaties als OM en de rechtspraak voor de praktische uitvoering van slachtofferrechten, zoals spreekrecht en informatieverstrekking aan slachtoffers. Deze uitgaven zijn overgeboekt via de begroting en daardoor niet zichtbaar in de realisatie op artikel 34 van de JenV begroting, maar op artikel 32.

Vraag (102):

Hoeveel wordt jaarlijks vanuit de Justitiebegroting bijgedragen aan de beveiliging van de leden van het Koninklijk Huis? Waarom worden deze kosten niet uit de begroting van Algemene Zaken betaald?

Antwoord:

Er worden geen uitspraken gedaan over de hoogte van de beveiligingsuitgaven. Uitgaven voor beveiliging worden niet toegerekend naar de beveiligde personen of objecten, ongeacht of dit leden van het Koninklijk Huis, parlementariërs of bewindslieden betreft. Toerekening van deze uitgaven zou ongewenste veiligheidsrisico’s naar de te beveiligen objecten en personen kunnen opleveren, omdat daar informatie over de beveiliging aan zou kunnen worden ontleend.

De Minister van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor het stelsel van bewaken en beveiligen. Hij bepaalt welke personen en objecten in aanmerking komen voor de beveiliging alsmede het daarmee samenhangende gepaste niveau van beveiligingsmaatregelen. Deze Minister en de Minister van Defensie, afhankelijk van de uitvoeringsafspraken per object en persoon, zorgen voor de uitvoering daarvan in personele zin. Als uitvloeisel van deze verantwoordelijkheidsverdeling hebben genoemde ministers het budget voor de respectievelijke beveiligingsuitgaven op hun begroting staan, ongeacht of deze uitgaven voor beveiliging betrekking hebben op bijvoorbeeld leden van het kabinet, van de Kamers der Staten-Generaal of van het Koninklijk Huis.

Vraag (103):

Hoeveel (ex-)brandweerlieden kampen momenteel met PTSS? Kunt u deze aantallen per eenheid uiteenzetten?

Antwoord:

Op 28 maart 2018 heb ik uw Kamer de, in opdracht van het Veiligheidsberaad opgestelde, notitie Brandweerstatistiek toegestuurd21. Hierin wordt gemeld dat 7 van de 25 regio’s aangeven PTSS te registreren en er (vermoedelijk) mee te maken te hebben. De overige regio’s stellen dat dit bij hen niet bekend is, niet geregistreerd wordt, of doen een beroep op het medisch geheim waardoor deze aantallen volgens hen niet te overleggen zijn. De uitvraag leverde 11 meldingen van (vermoedelijk) PTSS in 5 regio’s. Deze zijn verdeeld over de periode vanaf 2014. Van de periode daarvóór is geen informatie beschikbaar.

Vraag (104):

Hoeveel heeft het stelsel bewaken en beveiligen in 2017 gekost? Wordt door de politie, de Koninklijke Marechaussee (KMar), gemeenten en/of de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) geregistreerd hoeveel geld in Nederland wordt uitgegeven aan het stelsel bewaken en beveiligen?

Antwoord:

Een overzicht van de kosten voor het stelsel van bewaken en beveiligen in 2017 is niet beschikbaar. Er worden geen uitspraken gedaan over de hoogte van bewaken- en beveiligingskosten. Een integraal overzicht van de kosten wordt daarom ook niet bijgehouden. Het stelsel bewaken en beveiligen bestaat bovendien uit een decentraal domein en Rijksdomein. Vanuit deze verantwoordelijkheidsverdeling volgt ook de verdeling van maatregelen en bijbehorende kosten. Als gesteld kan toerekening van deze uitgaven of het inzichtelijk maken van een overzicht van alle kosten ongewenste veiligheidsrisico’s opleveren, omdat daar de informatie over de beveiliging aan kan worden ontleend naar de te beveiligen objecten en personen. Overigens worden bij de afweging voor bewaken en beveiligen altijd de uitgangspunten gehanteerd cf. «de circulaire bewaken en beveiligen van personen, objecten en diensten 2015».

Vraag (105):

Waarom had NL Alert in 2017 nog slechts een dekking van ruim twee derde van de bevolking van twaalf jaar en ouder? Op welke termijn zal deze dekking richting de 100% gaan?

Antwoord:

Een bereik van 100% van een op zichzelf staand (crisis)communicatiemiddel, waaronder ook NL-Alert, is onrealistisch. Bij crisiscommunicatie staat niet slechts één middel centraal maar moeten voldoende burgers bereikt kunnen worden door een samenspel van diverse crisiscommunicatiemiddelen die door het bevoegd gezag worden ingezet en door elkaar te informeren in geval van een ramp of crisis. Overigens is de bereidheid om een NL-Alert aan anderen door te geven groot. Het totale bereik van NL-Alert ligt dan ook hoger dan de genoemde twee derde.

Vraag (106):

Is het realistisch dat NL Alert op termijn de bestaande alarmpalen zal vervangen? Zo ja, op welke termijn?

Antwoord:

Maatschappelijke en technologische ontwikkelingen hebben het aanbod van en de vraag naar de wijze waarop communicatie in de samenleving plaatsvindt drastisch veranderd. De wijze waarop de bevolking kan worden gealarmeerd en geïnformeerd bij een (dreigende) noodsituatie, ramp of crisis is geëvolueerd tot de volgende nu in gebruik zijnde crisiscommunicatiemiddelen: NL-Alert, het Waarschuwings- en Alarmeringssysteem (WAS), regionale calamiteitenzenders, sociale media, www.crisis.nl, websites van de veiligheidsregio’s, publieksinformatienummer 0800–1351 en enkele regionaal ontwikkelde middelen. Gezien de ontwikkeling van deze middelen enerzijds en de beperkte inzetwaarde van het WAS anderzijds heb ik aan uw Kamer in maart 201522 1 januari 2020 gemeld als voorgenomen ingangsdatum voor het uitfaseren van het WAS. Eind dit jaar verwacht ik de Tweede Kamer daarover, in lijn met gemaakte afspraken, nadere informatie te verstrekken.

Vraag (107):

Kunt u van alle 68 keer dat NL Alert in 2017 is ingezet aangeven hoe groot het bereik binnen de doelgroep is geweest?

Antwoord:

Het exacte bereik van NL-Alert per inzet kan niet worden gegeven. De verzendtechniek achter NL-Alert is cell broadcast; dit is vergelijkbaar met de uitzending van een radiosignaal en is dus eenzijdig. Bij een verzending van NL-Alert is het aantal personen dat een bericht ontvangt om die reden niet kenbaar. Wel hebben we een algemeen beeld van het bereik van NL-Alert, dat voortkomt uit de representatieve enquête die na het halfjaarlijks landelijk controlebericht wordt uitgevoerd. Uit de enquête naar aanleiding van het controlebericht van 4 december 2017 bleek dat 69% van het bevolking het bericht direct ontvangt. Indirect is dat meer. Tot nu toe is het gemeten bereik van NL-Alert met ieder controlebericht toegenomen.

Vraag (108):

Wat zal de invoering van een Europees in- en uitreissysteem kosten?

Antwoord:

De Europese Commissie heeft bij presentatie van het wetsvoorstel een indicatie gegeven van de totale kosten, die rond de 480 mln liggen. Daarvan is 288 mln nodig om de centrale onderdelen te ontwikkelen en 120 mln voor de nationale onderdelen. Voor de integratie van het nieuwe systeem in nationale processen is 73 mln beschikbaar voor operationele kosten.

Het is in dit stadium niet mogelijk een concreet overzicht van de totale implementatiekosten van Nederland te geven. Uitgaande van de uiteindelijk aangenomen Verordening worden de kosten met name verwacht aan de doorlaatposten aan de grens. De kosten voor de centrale registers en infrastructuur en de interoperabiliteit met het VIS, de nationale uniforme interface en de aansluiting van de nationale infrastructuur op de nationale uniforme interface worden uit de EU middelen bekostigd. Dit geldt ook voor de operationele kosten van de lidstaten voor duur van een jaar. Lidstaten kunnen voor de overige kosten een beroep doen op het buitengrensfonds van Interne veiligheidsfonds, waarin 28,7 mln is gereserveerd.

Vraag (109):

Wat zal de invoering van een Europees Reis Authorisatie Systeem kosten?

Antwoord:

De totale kosten van de ontwikkeling van het ETIAS en de benodigde aanpassingen op centraal en nationaal niveau worden door de Commissie geraamd op 212,1 miljoen euro.

Het gaat hier om kosten over een periode van 2018 t/m 2020, bestaande uit ontwikkeling- en beheerskosten van de systemen.

In het Meerjarig Financieel Kader (MFK) is in het interne veiligheidsfonds (ISF) 113.4 miljoen euro gereserveerd voor de implementatiekosten van het ETIAS tot 2020.

De overige implementatiekosten die in 2020 worden gemaakt zullen volgens de informatie van de Commissie uit de financiële middelen uit het nieuwe MFK 2020–2027 worden gefinancierd.

De jaarlijkse operationele kosten van het ETIAS systeem na 2020 kunnen worden betaald uit de legesopbrengsten van de aanvragen.

Vraag (110):

Hoeveel asielaanvragen zijn beoordeeld als kansrijk c.q. als kansarm? Waar werd dit op gebaseerd?

Antwoord:

Er wordt bij voorbaat geen inschatting gemaakt van de kansrijkheid van asielaanvragen. Elke zaak wordt op de eigen merites beoordeeld. Zaken die afgedaan worden in spoor 1 (Dublin) en spoor 2 (bescherming EU/veilig land van herkomst) kunnen worden gezien als kansarm, al worden ook deze zaken beoordeeld op de eigen merites. De overige aanvragen worden in de algemene asielprocedure, verlengde asielprocedure of andere behandeltrajecten behandeld (bijvoorbeeld het traject asielaanvragen aan de Schengen-buitengrens). Dit betekent niet per definitie dat deze aanvragen kansrijk zijn. Herhaalde asielaanvragen vallen buiten de sporensystematiek.

In 2017 zijn er in totaal 16840 (eerste en herhaalde) asielaanvragen ingediend.

Van de eerste asielaanvragen uit 2017 zijn er 5380 ingestroomd in spoor 1. In spoor 2 zijn er 1160 eerste asielaanvragen ingestroomd.

(Bron IND (Metis)). Alle cijfers zijn afgerond op tientallen.

Vraag (111):

Hoe groot is de totale werkvoorraad van de IND, dus eerste aanvraag, nareis, herhaalde procedures en bezwaar?

Antwoord:

De totale werkvoorraad asiel was op 30 april 2018: 16470 zaken. De voorraad nareis bedroeg op 30 april 2018: 7930 zaken (mvv-nareis, nareis en bezwaar nareis).

De voorraad asiel bedroeg op 30 april 2018: 8540 zaken (eerste asielaanvragen, herhaalde asielaanvragen, hervestiging, relocatie en zij-instroom).

(Bron IND (Metis)). Alle cijfers zijn afgerond op tientallen.

Vraag (112):

Wat is de gemiddelde doorlooptijd van kansarme asielaanvragen en hoe verhoudt die zich tot de afgelopen jaren?

Antwoord:

Zaken die afgedaan worden in spoor 1 (Dublin) en spoor 2 (Bescherming EU/ veilig land van herkomst) kunnen over het algemeen worden gezien als kansarm, al worden ook deze zaken beoordeeld op eigen merites.

De doorlooptijd voor spoor 1 was in 2017 gemiddeld 84 dagen.

De doorlooptijd voor spoor 1 was in het eerste kwartaal van 2018 gemiddeld 93 dagen.

De doorlooptijden bij spoor 1 stijgen. Ten aanzien van de doorlooptijden in spoor 1 is van belang dat deze deels afhangen van de reactietijd van de verantwoordelijke lidstaat.

De doorlooptijd voor spoor 2 was in 2017 gemiddeld 27 dagen.

De doorlooptijd voor spoor 2 was in het eerste kwartaal van 2018 gemiddeld 19 dagen.

Ik benadruk, dat het hier gaat om een gemiddelde. Het merendeel van de zaken in spoor 2 wordt binnen 10 dagen afgehandeld. De gemiddelde doorlooptijd is echter veel langer, omdat een minderheid van zaken een (zeer) lange doorlooptijd kent.

(Bron IND (Metis)). Alle cijfers zijn afgerond op tientallen.

Vraag (113):

Kunt u met cijfers onderbouwen dat asielaanvragen waarvoor op grond van de Dublinverordening een ander Europees land verantwoordelijk is, snel worden afgedaan (in een apart spoor)?

Antwoord:

Asielaanvragen waarvoor op grond van de Dublinverordening een ander Europees land verantwoordelijk is worden afgedaan in spoor 1. De doorlooptijden in spoor 1 worden deels bepaald door de reactietermijn van de verantwoordelijke lidstaat op het claimverzoek, hetgeen niet door de IND te beïnvloeden valt. Hieronder de doorlooptijden van spoor 1.

2017

Aantal dagen

Uitstroom zaken

percentage

< 30 dagen

210

3%

30–59 dagen

1.570

25%

60–89 dagen

2.100

34%

90–119 dagen

1.330

21%

> 119 dagen

1.000

16%

Totaal

6.200

100%

Eerste kwartaal van 2018

Aantal dagen

Uitstroom zaken

percentage

< 30 dagen

40

2%

30–59 dagen

310

19%

60–89 dagen

470

29%

90–119 dagen

510

31%

> 119 dagen

310

19%

Totaal

1630

100%

(Bron IND (Metis). Standmaand/peildatum: 31-12-2017 voor de cijfers van 2017. Voor wat betreft de cijfers over 2018: standmaand/peildatum: 30-04-2018. Alle cijfers (zowel de totalen als de verschillende deelcijfers) zijn afgerond op tientallen. Cijfers tussen 0–9 worden aangegeven met < 10. Door de afrondingen kan een ogenschijnlijk verschil ontstaan tussen de eindtotalen en de optelsommen van de verschillende deelcijfers. Voor de vermelde cijfers geldt dat cijfers over eenzelfde periode in vorige of toekomstige rapportages kunnen afwijken van de thans verstrekte informatie. Reden hiervoor is dat een klein deel van de registraties van een bepaalde rapportageperiode pas na het verstrijken van die periode plaatsvindt. Hierdoor kunnen verschillen ontstaan tussen rapportages en/of edities.)

Vraag (114):

Kunt u met cijfers onderbouwen dat asielaanvragen van personen uit veilige landen van herkomst, snel worden afgedaan (in een apart spoor)?

Antwoord:

Asielaanvragen van personen uit veilige landen van herkomst worden in spoor 2 behandeld.

2017

Aantal dagen

Uitstroom zaken

percentage

< 5 dagen

30

2%

5–9 dagen

530

43%

10–14 dagen

480

40%

15–19 dagen

30

3%

> 19 dagen

150

12%

Totaal

1.220

100%

Eerste kwartaal van 2018

Aantal dagen

Uitstroom zaken

percentage

< 5 dagen

< 10

< 1%

5–9 dagen

70

31%

10–14 dagen

110

50%

15–19 dagen

30

13%

> 19 dagen

10

5%

Totaal

220

100%

(Bron IND (Metis). Standmaand/peildatum: 31-12-2017 voor de cijfers van 2017. Voor wat betreft de cijfers over 2018: standmaand/peildatum: 30-04-2018. Alle cijfers (zowel de totalen als de verschillende deelcijfers) zijn afgerond op tientallen. Cijfers tussen 0–9 worden aangegeven met < 10. Door de afrondingen kan een ogenschijnlijk verschil ontstaan tussen de eindtotalen en de optelsommen van de verschillende deelcijfers. Voor de vermelde cijfers geldt dat cijfers over eenzelfde periode in vorige of toekomstige rapportages kunnen afwijken van de thans verstrekte informatie. Reden hiervoor is dat een klein deel van de registraties van een bepaalde rapportageperiode pas na het verstrijken van die periode plaatsvindt. Hierdoor kunnen verschillen ontstaan tussen rapportages en/of edities.)

Vraag (115):

Kunt u met cijfers onderbouwen dat zowel bij Dublinzaken als bij asielaanvragen van personen uit veilige landen, in geval van een afwijzing, een spoedig vertrek van de vreemdeling uit Nederland gerealiseerd wordt?

Antwoord:

De migratieketen spant zich inderdaad in om een spoedig vertrek uit Nederland te realiseren voor vreemdelingen met een Dublinzaak of die afkomstig zijn uit één van de veilige landen. Om asielaanvragen van personen die geen bescherming behoeven te ontmoedigen en de migratieketen te ontlasten, is het belangrijk dat personen waarvan snel duidelijk is dat zij niet in Nederland kunnen blijven, ook spoedig vertrekken.

Tussen de afwijzing van een aanvraag in spoor 1 (Dublin-zaken) door de IND en het moment van vertrek van de vreemdeling zit bij benadering gemiddeld 7 weken.

Tussen de afwijzing van de aanvraag in spoort 2 (veilige landen) door de IND en het moment van vertrek van de vreemdeling zit bij benadering gemiddeld 5 weken.

Hierbij past de kanttekening dat een afgewezen vreemdeling niet zondermeer verwijderbaar is na afwijzing door de IND. Bij voorbeeld omdat er nog een aanvraag openstaat bij de IND of omdat de vreemdeling een rechtsmiddel heeft aangewend. Op basis van de hierboven genoemde cijfers kunnen dus niet zonder meer conclusies worden getrokken over de effectiviteit van de betreffende terugkeerorganisaties.

Ten slotte wordt nog opgemerkt dat de bovenstaande doorlooptijden betrekking hebben op alle soorten vertrek (gedwongen vertrek, zelfstandig vertrek onder toezicht en vertrek op eigen gelegenheid).

(Bron: KMI+. Cijfers hebben betrekking op 2017 en zijn gegenereerd door middel van een complexe gegevensbewerking).

Vraag (116):

Hoe kan het dat er in 2017 minder mensen uit de opvang stroomden dan wat de prognose was?

Antwoord:

Wat betreft de opvang bestond op het moment van opstellen van de begroting 2017 de verwachting dat de startbezetting in de opvang (1 januari 2017) hoog zou zijn, als gevolg van de toen nog verwachte hoge instroom van 58.000 in 2016. Gelet op de in- en uitstroomverwachtingen voor 2017 van respectievelijk 42.000 en 50.000, zou de gemiddelde bezetting in de opvang over heel 2017 naar verwachting 46.000 zijn. De verwachte hoge instroom heeft zich in 2016 echter niet voorgedaan, waardoor de bezetting in de opvang begin 2017 circa 26.900 bedroeg. In de loop van 2017 is de bezetting geleidelijk verder gedaald. Bij regulier is vooral de instroom aan Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) nareisverzoeken lager dan begin/medio 2016 was geraamd. Tijdens en net na de hoge asielinstroom was nog lastig te voorzien tot hoeveel inwilligingen op asielverzoeken dit zou leiden en vervolgens tot hoeveel verzoeken om gezinshereniging (MVV-nareis). Al vrij snel zijn tussentijdse ramingen van in- en uitstroom (sterk) neerwaarts bijgesteld.

Vraag (117):

Hoe kan het dat er in 2017 bijna 10.000 minder mensen uit de opvang stroomden dan in 2016?

Antwoord:

Wat betreft de opvang bestond op het moment van opstellen van de begroting 2017 de verwachting dat de startbezetting in de opvang (1 januari 2017) hoog zou zijn, als gevolg van de toen nog verwachte hoge instroom van 58.000 in 2016. Gelet op de in- en uitstroomverwachtingen voor 2017 van respectievelijk 42.000 en 50.000, zou de gemiddelde bezetting in de opvang over heel 2017 naar verwachting 46.000 zijn. De verwachte hoge instroom heeft zich in 2016 echter niet voorgedaan, waardoor de bezetting in de opvang begin 2017 circa 26.900 bedroeg. In de loop van 2017 is de bezetting geleidelijk verder gedaald. Bij regulier is vooral de instroom aan Machtiging tot Voorlopig Verblijf (MVV) nareisverzoeken lager dan begin/medio 2016 was geraamd. Tijdens en net na de hoge asielinstroom was nog lastig te voorzien tot hoeveel inwilligingen op asielverzoeken dit zou leiden en vervolgens tot hoeveel verzoeken om gezinshereniging (MVV-nareis). Al vrij snel zijn tussentijdse ramingen van in- en uitstroom (sterk) neerwaarts bijgesteld.

Vraag (118):

Hoe kan het dat er in 2017 6% minder mensen zelfstandig zijn vertrokken dan wat de prognose was?

Antwoord:

De uitkomsten van het terugkeerproces worden beïnvloed door een breed scala aan factoren, waaronder de samenstelling van de instroom in het terugkeerproces, ontwikkelingen in het terugkeerbeleid (o.m. terugkeerondersteuning op grond van de REAN) alsmede in het toelatingsbeleid, en ontwikkeling in de samenwerking met de herkomstlanden en andere landen waarnaar kan worden uitgezet (bijv. in het kader van Dublin). De door u aangehaalde daling van 6% kan niet evident aan één van deze factoren worden toegeschreven. Ik neem daarom aan dat deze daling het resultaat is van een samenstel van factoren.

Vraag (119):

Hoe kan het dat er in 2017 slechts 14% zelfstandig vertrokken terwijl dit in 2016 nog 26% was?

Antwoord:

De uitkomsten van het terugkeerproces worden beïnvloed door een breed scala aan factoren, waaronder de samenstelling van de instroom in het terugkeerproces, ontwikkelingen in het terugkeerbeleid (o.m. terugkeerondersteuning op grond van de REAN) alsmede in het toelatingsbeleid, en ontwikkeling in de samenwerking met de herkomstlanden en andere landen waarnaar kan worden uitgezet (bijv. in het kader van Dublin). De door u aangehaalde daling van 6% kan niet evident aan één van deze factoren worden toegeschreven. Ik neem daarom aan dat deze daling het resultaat is van een samenstel van factoren.

Vraag (120):

Hoe wordt vastgesteld wanneer er welke uitgaven uit de asielreserve onttrokken mogen worden?

Antwoord:

Beslissingen over onttrekkingen uit de asielreserve maken onderdeel uit van de begrotingsbesluitvorming. Als er besloten is over een onttrekking dan wordt in de begroting een ontvangst uit de asielreserve opgenomen.

Vraag (121):

Hoe werkt de asielreserve?

Antwoord:

De asielreserve is een begrotingsreserve die is gekoppeld aan artikel 37 van de JenV begroting.

De asielreserve is bedoeld om in tijden van lagere instroom de niet gebruikte middelen te kunnen behouden voor tijden van hogere instroom. Alle meevallers uit de vreemdelingenketen kunnen worden toegevoegd aan de asielreserve. In de Begroting en het Jaarverslag rapporteert JenV over de mutaties en de stand van de asielreserve.

Vraag (122):

Kunt u in een tabel uiteenzetten welke mutaties er met betrekking tot de asielreserve hebben plaatsgevonden?

Antwoord:

In 2017 hebben de volgende mutaties plaatsgevonden met betrekking tot de asielreserve:

Onttrekkingen in 2017

Instrument

Bedrag in € mln

 

Bijdrage IND

110,8

Voorjaarsnota 2016

Bijdrage Nidos

161

Voorjaarsnota 2016

Subsidie VWN

1

Voorjaarsnota 2016

Vertrek Vreemdelingen

6,6

Voorjaarsnota 2016

DT&V apparaat

9,1

Voorjaarsnota 2016

Bijdrage Nationale Politie

16

Voorjaarsnota 2016

Bijdrage Raad voor Rechtsbijstand

0,394

Voorjaarsnota 2016

Toevoegingen rechtsbijstand

13,332

Voorjaarsnota 2016

Bijdrage aan Raad voor de rechtspraak

16,2

Voorjaarsnota 2016

Totaal

334,426

 
Stortingen in 2017

Instrument

Bedrag in € mln.

 

Bijdrage IND

15,5

2e supp 2017

Bijdrage COA

85

2e supp 2016

Bijdrage COA

11,5

2e supp 2017

Bijdrage Nidos

2

2e supp 2017

Versterken Vreemdelingenketen

3,5

2e supp 2017

Vreemdelingen Vertrek

10

2e supp 2017

Totaal

127,5

 

Vraag (123):

Kunt u het enorme verschil tussen de prognose en de realisatie in 2017 met betrekking tot machtigingen tot voorlopig verblijf (MVV) uitgaven verklaren?

Antwoord:

De prognose voor kalenderjaar 2017 van instroom aan MVV-nareisverzoeken (zoals weergegeven in tabel 37.3 van het jaarverslag) zijn voorjaar 2016 opgesteld. Op dat moment (net na de hoge instroom eerste asielaanvragen) was nog lastig te voorzien tot hoeveel inwilligingen op asielverzoeken dit zou leiden. Eveneens was lastig te voorzien hoeveel verzoeken om gezinshereniging (MVV-nareis) de toekomstige asielstatushouders zouden gaan indienen. Al vrij snel zijn tussentijdse instroomramingen (sterk) neerwaarts bijgesteld.

Overigens was het aantal MVV-nareisverzoeken waarop de IND heeft beslist in 2017 hoger dan de instroom; dit als gevolg van het terugbrengen van voorraden.

Vraag (124):

Kunt u in een tabel uiteenzetten hoe de asielinstroom is opgebouwd?

Antwoord:

In de asielinstroom wordt vanaf 2015 het aantal eerste aanvragen, tweede- en volgende aanvragen, het aantal ingereisde nareizigers en de herplaatste en hervestigde vluchtelingen opgeteld.

In de jaren voor 2015 werden de hervestigde vluchtelingen niet in de asielinstroom meegeteld. Herplaatsing vindt vanaf 2015 plaats.

 

Totaal

Eerste aanvragen

Tweede en volgende aanvragen

Nareizigers

Herplaatsing

Hervestiging

2016

33.570

18.170

1.660

11.810

1.200

730

2017

35.030

14.720

2.120

14.490

1.430

2.270

Asielinstroom totaal en uitgesplitst naar type aanvraag. Nareizigers, herplaatste asielzoekers en hervestigde vluchtelingen tellen mee als asielinstroom op het moment van aankomst in Nederland. (bron: IND)

Vraag (125):

Wat wordt er gedaan om de streefwaarden van de doorlooptijden asiel, regulier en naturalisatie te behalen?

Antwoord:

Na de hoge instroom op asiel in 2015 zijn in reactie daarop maatregelen genomen om het onverwacht hoge aantal asielaanvragen te verwerken, hetgeen gevolgen heeft gehad voor de doorlooptijden op asiel, regulier en naturalisatie. Immers, vanaf dat moment is de aandacht binnen de organisatie uitgegaan naar het wegwerken van de achterstand in de voorraad asielzaken. Dit betekent dat we tot in 2018 nog daarvan de gevolgen binnen de organisatie op de verschillende onderdelen kunnen zien.

Op grond van de lessen die we hebben geleerd van de hoge instroom proberen we nu in een vroegtijdig stadium op schommelingen in de instroom te reageren. Er worden eerder en sneller maatregelen genomen om de doorlooptijden binnen een acceptabele bandbreedte te houden.

Bovendien wil het kabinet toe naar een asielsysteem dat flexibel kan meebewegen met de ontwikkelingen in de instroom, zodat de IND, maar ook de andere betrokken ketenpartners een onverwacht hogere instroom beter kunnen beheersen. In programmavorm worden op dit moment meerdere maatregelen uitgewerkt om te komen tot een flexibeler en efficiënter asielproces en – keten, niet in de laatste plaats om de doorlooptijden binnen de streefwaarden te kunnen houden.

Vraag (126):

Welke resultaten heeft VluchtelingenWerk Nederland het afgelopen jaar behaald ten aanzien van het verbeteren van de kwaliteit en de snelheid van de asielprocedure (proces toelating) en een beter begrip door de asielzoeker van de asielprocedure (proces toelating en proces terugkeer)?

Antwoord:

Voor een voortvarend verloop van de asielprocedure is het van belang dat een vreemdeling goed is geïnformeerd en voorbereid op de asielprocedure. Mede dankzij VluchtelingenWerk Nederland (VWN) kan de asielzoeker een snelle start maken met de asielprocedure omdat VWN in de rust- en voorbereidingstijd de asielzoeker al heeft geïnformeerd over het proces en welke organisaties hierbij een rol spelen zodat de individuele hoor- en beslismedewerkers van IND hierdoor geen uitgebreide uitleg meer hoeven te geven over het horen etc. Ook tijdens de procedure wordt de vreemdeling door VWN geholpen door bijvoorbeeld als vraagbaak te dienen en uitleg te geven over zaken die in de asielprocedure naar voren komen.

In het terugkeerproces is VWN vaak de verbindende, onafhankelijke partij die ervoor zorgt dat de vreemdeling (alsnog) het gesprek aan gaat met Dienst Terugkeer en Vertrek.

Vraag (127):

Hoe wordt getoetst welke effecten de inzet van VluchtelingenWerk Nederland heeft op het proces toelating en het proces terugkeer?

Antwoord:

JenV maakt jaarlijks afspraken met VWN over hun bijdrage aan het asielproces. Op basis van deze afspraken ontvangt VWN een subsidie. Hierover legt VWN drie keer per jaar (schriftelijk) verantwoording af aan het departement en hierover vinden gesprekken plaats.

Vraag (128):

Zijn er ook signalen dat de inzet van VluchtelingenWerk Nederland in gevallen leidt tot vertraging van de asielprocedure en het frustreren van het proces terugkeer? Zo ja, is dat reden het subsidiebedrag te verlagen?

Antwoord:

Mij zijn dergelijke signalen niet bekend. VWN draagt op een constructieve wijze bij aan het asiel- en vertrekproces.

Vraag (129):

Hoeveel minder zelfstandig vertrek is er gerealiseerd doordat er minder vreemdelingen aanspraak konden maken op de Return- and Emigration Assistance from the Netherlands (REAN)-regeling? Kunt u dit in een tabel uiteenzetten?

Antwoord:

Eind 2016 en begin 2017 zijn respectievelijk de landen uit de Westelijke Balkan en de visumvrije landen uitgesloten van vertrek met de REAN-regeling. In 2017 vertrokken 1.532 personen met de REAN-regeling. Dit is ten opzichte van 2016 een daling van 3.102 personen. Het is uiteraard ook mogelijk dat mensen zonder REAN-regeling zijn vertrokken die anders met een REAN-regeling zouden zijn vertrokken. Dit is niet in cijfers uit te drukken.

 

Daling

Totaal REAN

3.100

Waarvan Westelijke Balkan

2.180

Visumvrij

80

Overige

840

Bron: International Organization for Migration (IOM); afgerond op 10-tallen

Vraag (130):

Kunt u toelichten waarom er minder vreemdelingen gebruik kunnen maken van de REAN-regeling?

Antwoord:

In 2017 is het gebruik van de REAN-regeling ten opzichte van 2016 sterk afgenomen.

 

Daling

Totaal REAN

3.100

Waarvan Westelijke Balkan

2.180

Visumvrij

80

Overige

840

Bron: International Organization for Migration (IOM); afgerond op 10-tallen

In de loop van 2016 bleken relatief veel mensen uit de Westelijke Balkan en Noord Afrika asiel aan te vragen. Om oneigenlijk gebruik van terugkeerondersteuning tegen te gaan, zijn in de loop van 2016 bepaalde categorieën vreemdelingen uitgesloten van de ondersteuning via het REAN-programma. Eerst betrof het vreemdelingen uit de Westelijke Balkan en later zijn vreemdelingen uit Marokko en Algerije uitgesloten van alle financiële en in natura ondersteuning. Per 1 januari 2017 zijn alle andere landen uit de ring rond Europa hiervan uitgesloten en werden vreemdelingen die zonder visum naar Nederland kunnen reizen uitgesloten van ondersteuning door IOM (met uitzondering van kwetsbare vreemdelingen).

Vraag (131):

In hoeverre is er over 2017 geld overgehouden en dus sprake van onderuitputting? Om welk bedrag gaat het hierbij?

Antwoord:

In 2017 is er een positieve eindejaarsmarge gerealiseerd van circa 80 mln. (0,7% van de begroting). Naast hogere ontvangsten zijn lagere uitgaven een onderdeel van de positieve eindejaarsmarge. Deze lagere uitgaven hangen voor een groot deel samen met vertragingen die opgetreden zijn in diverse projecten, waaronder Vertraging implementatie Beheerssysteem C2000 en vertraging in de modernisering van de rechtsbijstand.

Vraag (132):

Waarom is er een verschil van 3.061.000 euro tussen de begroting en realisatie voor de Autoriteit Persoonsgegevens in het jaar 2017? Per wanneer krijgt de Autoriteit Persoonsgegevens meer budget?

Antwoord:

Bij de miljoenennota is voor 2017 1 mln. toegevoegd aan het budget van de Autoriteit persoonsgegevens (Autoriteit) met het oog op de implementatiekosten van de AVG in dat jaar. Daarnaast is in 2017 nog eens 1,7 mln. aan onder andere loon- en prijsbijstelling en dekking voor deze implementatiekosten toegevoegd. Uiteindelijk resteert een verschil van 0,4 mln. aan overschrijding in verband met eerder genoemde implementatie.

In 2018 is het budget van de Autoriteit verhoogd met een bedrag van € 5 mln.; voor de jaren 2019 en volgende is € 7 miljoen structureel extra budget per jaar toegekend.

Aan de hand van de realisatiecijfers van de Autoriteit zal worden gemonitord of het benodigde bedrag lager of hoger uitvalt dan € 7 mln. Mocht er op basis van deze monitoring verdere uitbreiding noodzakelijk blijken dan ga ik uiteraard met de Autoriteit persoonsgegevens om tafel.

Vraag (133):

Welke uitvoeringsorganisaties/agentschappen/ZBO’s/overige onderdelen die vallen onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid hebben de door de Rijksdienst vanaf 2016 opgelegde efficiencytaakstelling van 8,9 procent op de apparaatsuitgaventaakstelling in 2017, niet gehaald?

Antwoord:

De meerjarige efficiencykorting oplopend tot 8,9% (sommige onderdelen 13,3%) van het vorige kabinet is bij aanvang van Rutte 2 in de begroting en meerjarencijfers verwerkt. Daarbij is aangegeven op welke wijze de betrokken diensten deze korting zouden implementeren. Het is gegeven de vele budgettaire mutaties die sinds het aantreden van Rutte 2 hebben plaatsgevonden niet mogelijk te bepalen of de efficiency korting wel of niet is gehaald.

Vraag (134):

Wat is de inhoud van het «inkoop verbeterplan» van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)?

Antwoord:

Het betreft een set van maatregelen om het inkoopproces zo soepel mogelijk en rechtmatig te laten verlopen, bijvoorbeeld:

  • Het inbouwen van extra proces controles toegespitst op rechtmatigheid;

  • Grote en complexe inkopen door het Inkoopuitvoeringscentra (IUC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid doen plaatsvinden;

  • Maandelijks rapporteren over de rechtmatigheid van de inkopen aan het departement;

  • De Algemene Rekenkamer constateert dat in opzet de belangrijkste beheersmaatregelen zijn geïmplementeerd.

Vraag (135):

Hoeveel informatiebeveiligingsincidenten (inclusief datalekken) hebben zich in 2017 binnen het ministerie en daaronder ressorterende diensten voorgedaan?

Antwoord:

Het aantal datalekken dat in 2017 bij de Autoriteit Persoonsgegevens is gemeld betreft 50 en het aantal informatiebeveiligingsincidenten was 479. Deze opgave betreft organisaties die rechtstreeks onder JenV vallen. Hierin zijn niet de Sui generis organisaties in opgenomen (NP,OM, Rechtspraak en de Hoge Raad).

Meer dan de helft van de datalekken zijn niet meldplichtig geweest, omdat het onwaarschijnlijk is dat dit tot schade leidt van de betrokken. Het aantal informatiebeveiligingsincidenten bestaat voor een belangrijk deel uit meldingen van de eigen J&V phishingcampagne, naast spammeldingen, wachtwoord resets, clean desk meldingen en verloren passen en tokens.

Vraag (136):

Wat was het eigen vermogen van de Raad voor de rechtspraak in 2017?

Antwoord:

Het eigen vermogen van de Raad voor de rechtspraak was ultimo 2017 26,9 mln. euro negatief.

Vraag (137):

Hoe komt het dat de instroom van het aantal afgehandelde zaken door de rechtspraak in 2017 lager was dan in 2016, terwijl bijvoorbeeld het aantal op zitting te plannen strafzaken oploopt? (pagina 35 van het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag J&V 2017)? Indien een eenduidig antwoord niet te geven is, bent u dan bereid hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Zoals in het Jaarverslag 2017 van de Raad voor de rechtspraak toegelicht is het totaal aantal ingekomen strafzaken in 2017 met 4 procent afgenomen tot 169.000 zaken. Bij de ter zitting gebrachte hoofdzaken is sprake van een lichte afname met circa 2 procent. Er valt door de Rechtspraak geen specifieke delictgroep aan te wijzen of reden te benoemen waarom het aantal aangebrachte zaken is afgenomen, maar het aantal op zitting te plannen zaken oploopt.

In reactie op het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag JenV naar de voorraad strafzaken bij het Openbaar Ministerie heb ik aangegeven dat het OM en de Rechtspraak een gezamenlijke analyse zullen uitvoeren van de oorzaken van de voorraadvorming. Hierbij wordt ook gekeken naar de zittingscapaciteit. Ik heb het OM en de Rechtspraak verzocht om deze analyse met voorrang uit te voeren en de hieruit voortvloeiende maatregelen zo spoedig mogelijk in te voeren.

Vraag (138):

Waarom vertonen de doorlooptijden bij de rechtspraak nauwelijks verbeteringen terwijl het aantal zaken op vrijwel alle rechtsgebieden bij de rechtspraak is teruggelopen?

Antwoord:

De problematiek van doorlooptijden is weerbarstig. De doorlooptijden zijn van diverse factoren afhankelijk, die verschillen per rechtsgebied en per gerecht. De instroom heeft daarmee geen sterk verband. Ondanks alle inspanningen in 2017 is de duur van zaken niet korter geworden. Er zijn veel lokale initiatieven genomen om de behandeling van rechtszaken te versnellen. Zo hebben gerechten de bezetting verhoogd, extra kamers ingesteld, wijzigingen aangebracht in roostering en agendering, gewerkt aan meer regievoering door rechters, nauwere samenwerking gestimuleerd tussen teams en met ketenpartners, werkprocessen aangepast of vernieuwd, mondeling uitspraak doen gestimuleerd, meer gedelegeerd, en de monitoring en sturing van de resultaten verbeterd. Deze inspanningen maken dat er grote verschillen zijn tussen gerechten of tussen afdelingen binnen gerechten: Op sommige plekken is verbetering, maar op andere plekken is er achteruitgang. In 2017 heeft een interne evaluatiecommissie de doorlooptijdverkorting geëvalueerd. De commissie constateert dat er nog te weinig verbinding is tussen de vele lokale initiatieven, waardoor substantiële versnelling uitblijft. Daarnaast spelen bezettingsproblematiek en de vertraging van de automatisering een rol. Omdat op de doorlooptijden geen duidelijke verbetering is geboekt en omdat het belang groot is om de duur van rechtszaken te verkorten, is op bestuurlijk niveau binnen de rechtspraak recent een werkgroep ingericht om de verkorting van doorlooptijden aan te pakken. Deze werkgroep is vooral gericht op het definiëren van normen en realiseren van daadwerkelijke verkorting in de toekomst.

Vraag (139):

Waarom vertonen de doorlooptijden bij de rechtspraak op het gebied van strafrecht nauwelijks verbeteringen terwijl de productie bij zowel de rechtspraak als het OM is teruggelopen?

Antwoord:

Een daling van het aantal strafzaken vertaalt zich niet direct in kortere doorlooptijden bij de Rechtspraak. Daarvoor spelen te veel factoren en partijen een rol. In het kader van het ambitietraject van de strafrechtketen zullen wij nog voor het zomerreces prioriteiten en doelstellingen van de strafrechtketen vaststellen op voorstel van het Bestuurlijk Ketenberaad en de Kamer daarover informeren. De aanpak van doorlooptijden is één van deze prioriteiten.

Vraag (140):

Wat verklaart het verschil in «Kosten arrestanten politiebureaus» tussen 2016 en 2017?

Antwoord:

Het verschil in «Kosten arrestanten politiebureaus» tussen 2016 en 2017 heeft voornamelijk te maken met correcties uit voorgaande jaren. Een aantal door DJI aan de politie te betalen facturen betreffende dienstverlening in 2014 en 2015 is in 2016 verrekend.

Vraag (141):

Hoeveel JJI's kent Nederland? Kunt u een overzicht geven van het aantal gedetineerden per JJI? Wat is de gemiddelde leeftijd van de gedetineerden?

Antwoord:

Gemiddeld genomen over de periode januari tot en met april 2018 was de situatie betreffende de bezetting in de Justitiële Jeugdinrichtingen als volgt:

Eén rijksinrichting met drie locaties: De Hartelborgt (77), De Hunnerberg (48) en Den Hey-Acker (63). Vier particuliere Justitiële Jeugdinrichtingen: SJSJ Het Keerpunt (22), Intermetzo Lelystad (76), Juvaid (27) en Forensisch Centrum Teylingereind (87). Daarnaast volgden 17 jeugdigen een scholings- en trainingsprogramma (STP) en verbleven niet meer in een JJI. De gemiddelde leeftijd bij instroom was 17,9 jaar, en op het peilmoment 19,2 jaar.

Vraag (142):

Hoeveel mensen zijn bij de IND aangenomen? Hoeveel van hen kregen een vast contract en hoeveel tijdelijk?

Antwoord:

Binnen de IND zijn in 2017 72 mensen aangenomen, waarvan 45 met een tijdelijk contract en 27 met een vast contract.

Vraag (143):

Hoe hoog waren de trainingskosten voor nieuw personeel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Hoeveel van de mensen die een training kregen hebben een tijdelijk contract?

Antwoord:

Nieuwe IND-medewerkers worden opgeleid en getraind door ervaren interne ind-medewerkers. De kosten van de inzet van deze interne IND-medewerkers zijn niet gespecificeerd. Van de 72 mensen die de training hebben gekregen hebben er 45 een tijdelijk contract.

Vraag (144):

Is inmiddels meer bekend over de gevolgen van het opraken van de jaarlijkse beschikbare 3 mln. euro bij het NFI voor forensisch onderzoek voor de strafrechtketen en voor het Service Level Agreement? Wordt in de veranderagenda ook gekeken naar de beschikbare capaciteit en dus werkdruk (https://nos.nl/artikel/2229371-extra-geld-nfi-alweer-op-politie-moet-scherper-prioriteren.html)?

Antwoord:

Het opraken van het budget voor Politie en OM in de zogenaamde one stop shop (OSS) heeft tot gevolg dat Politie en OM gedurende de rest van het jaar over minder aan derden uit te besteden forensische analysecapaciteit kunnen beschikken. De eigen analysecapaciteit van het NFI, zoals die is afgesproken in het service level agreement voor 2018 met het NFI, blijft wel gewoon beschikbaar. Dit betekent dat politie en OM strenger moeten selecteren welke sporen zij voor forensisch onderzoek insturen. Ik verwijs ook naar mijn brief die ik uw Kamer hierover stuurde (Kamerstuk 33 628 nr. 31).

Het plan van aanpak voor de cultuurverandering bij het NFI gaat over het verbeteren van de arbeidsrelaties en het realiseren van een goede aansluiting tussen de behoefte van de ketenpartners en het SLA-aanbod van het NFI. De beschikbare capaciteit en de werkdruk komen in dat verband ook aan de orde.

Vraag (145):

Kunt u toelichten hoeveel drugstests er als onderdeel van de additionele capaciteit buiten het NFI zijn verricht in lijn met de Kamerbrief van 5 februari 2018 (Kamerstuk 29 628, nr. 756)?

Antwoord:

Tot dusverre zijn dat 666 drugstests: in maart 82, in april 279 en in mei 305.

Vraag (146):

Wat kost het verrichten van één bloedonderzoek voor drugs in het verkeer, wanneer het NFI dit zelf doet? Wat kost het verrichten van één bloedonderzoek wanneer het NFI dit uitbesteedt?

Antwoord:

Op basis van de nieuwe volumes en een geoptimaliseerd proces bij het NFI bedraagt de kostprijs bij het NFI voor dit product momenteel 242 euro. De prijs bij uitbesteding van een dergelijk onderzoek ligt aanzienlijk lager, maar aangezien dit concurrentiegevoelige informatie betreft kan ik deze prijs niet publiekelijk noemen. Overigens worden bij uitbesteding door het NFI kwaliteits- en andere controles gedaan, waarvan de kosten opgeteld worden bij de kosten die de private leverancier in rekening brengt. Tevens moet rekening gehouden worden met administratie- en transportkosten.

Vraag (147):

Voor hoeveel geld heeft het NFI haar eigen analysecapaciteit voor het verrichten van drugstests uitgebreid in 2018?

Antwoord:

Door optimalisatie van het proces is in 2018 de analysecapaciteit van het NFI voor drugs in het verkeer verhoogd van 133 naar circa 200 onderzoeken per maand. De hiermee samenhangende extra kosten bedragen 4.356 euro per maand.

Vraag (148):

Wat is de bezettingsgraad van de analyse-apparatuur waarmee bloedonderzoek verricht wordt binnen het NFI?

Antwoord:

De bezettingsgraad van de analyseapparatuur voor drugs in het verkeer is momenteel 100%.

Vraag (149):

Wat is er gebeurd met het budget bij het NFI voor One Stop Shop? Is dit in het Jaarverslag terug te zien? Zo ja, waar?

Antwoord:

Van de 3 miljoen euro die in 2017 beschikbaar was voor de OSS is 2,6 miljoen euro besteed. Hiervoor zijn vooral DNA-onderzoeken geleverd (1,5 miljoen euro), radiologie-onderzoeken (550 duizend euro), onderzoeken naar verdovende middelen (159 duizend euro) en onderzoeken op digitaal gebied (44 duizend euro).

De sturing op het OSS-budget ligt bij Politie en OM. Zij geven opdracht aan het NFI om onderzoek door te verwijzen via OSS naar een andere partij dan het NFI. Het NFI beheert het budget voor de OSS. Dit budget maakt onderdeel uit van de bijdrage die het NFI van het Ministerie van J&V ontvangt en wordt in begroting en jaarverslag niet afzonderlijk verantwoord.

Vraag (150):

Kunt u de kosten van het cultuurtraject van het NFI toelichten?

Antwoord:

Dit betreft de kosten voor het organiseren van enkele discussiedagen en de consultancy- en begeleidingskosten voor het strategietraject, gezien het grote belang en afbreukrisico van dit traject. Naast deze kosten draagt een groot aantal medewerkers intensief bij aan dit traject.

Vraag (151):

Wat is de inhoud van het cultuurtraject bij het NFI?

Antwoord:

In het strategietraject is met betrokkenheid van ketenpartners en departement een heldere missie en visie opgesteld, waarin samenwerking in de keten en vraagsturing centraal staan. Het daaruit voortvloeiende plan van aanpak voor de cultuurverandering omvat vier actielijnen: samenwerking in de keten, personeel en organisatie met onder andere aandacht voor verbetering van de arbeidsrelaties, sturing en informatievoorziening.

Vraag (152):

In hoeverre betekent het hogere gerealiseerde aantal VOG-aanvragen in 2017 dat het hogere VOG-tarief weinig tot geen invloed heeft op de afweging een VOG aan te vragen? Wat is er bekend over het effect van een hoger VOG-tarief?

Antwoord:

Het tarief voor de VOG Natuurlijke Personen (VOG NP) is per 1 maart 2016 met 38% verhoogd. Zoals ik uw Kamer in 2016 reeds meldde23 waren de kosten voor integriteitsproducten van Justis tezamen niet kostendekkend. Daarom is besloten om met een tariefverhoging de verschillende integriteitsproducten van Justis tezamen kostendekkend te maken. De VOG NP is één van deze producten.

Het verhogen van het VOG-tarief had niet als doel het aantal VOG-aanvragen te beïnvloeden. Ik heb dan ook geen onderzoek laten doen naar de effecten van de tariefsverhoging. De afgelopen jaren zijn daarentegen wel diverse maatregelen getroffen om screening in kwetsbare sectoren te stimuleren. Mogelijk is dit een van de factoren die hebben geleid tot het recordaantal aanvragen voor 2017; namelijk meer dan een miljoen.

Eén van de recente stimuleringsmaatregelen is het verbreden van de gratis VOG-regeling, voor alle vrijwilligers die werken met mensen in een afhankelijkheidssituatie. Dergelijke maatregelen zorgen er voor dat het aantal VOG-aanvragen ook in 2018 naar alle waarschijnlijkheid weer verder zal gaan stijgen.

Vraag (153):

Kunt u meer informatie geven over de transactieovereenkomst die het OM in 2017 met een rechtspersoon heeft gesloten? Welke rechtspersoon is dat? Wat is de inhoud van de overeenkomst?

Antwoord:

De transactieovereenkomst betrof drie dochterbedrijven van de internationale telecomprovider Telia Company AB. Voor nadere informatie verwijs ik naar het persbericht op de website van het Openbaar Ministerie.

Vraag (154):

Waarom heeft een Medior penitentiair inrichtingswerker bij de DJI in 2017 een bezoldiging ontvangen van 191.512 euro? Kunt u meer uitleg geven bij de genoemde gerechtelijke uitspraak?

Antwoord:

Aan de betrokken medewerker is in december 2013 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. In september 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep het ontslagbesluit herroepen. De Raad oordeelde dat er onvoldoende basis was voor de overtuiging dat de medewerker zich schuldig had gemaakt aan de gedragingen die de reden waren voor de disciplinaire straf. De medewerker heeft met terugwerkende kracht een bezoldiging ontvangen over de periode vanaf zijn ontslagdatum.

Vraag (155):

Kan er een overzicht gegeven worden van het aantal vrijwilligers bij de brandweer in de afgelopen tien jaar?

Antwoord:

Bijgaand overzicht is gebaseerd op Statline Brandweerpersoneel van het CBS.

Jaar

Aantal vrijwilligers

2008

21.479

2009

21.629

2010

21.627

2011

21.186

2012

20.971

2013

20.811

2014

20.038

2015

19.243

2016

18.799

2017

18.822

Vraag (156):

Klopt het dat de beleidsdoorlichting van begrotingsartikel 36.2 (Nationale Veiligheid en Terrorismebestrijding) pas in april 2018 is gepubliceerd, terwijl voor de beantwoording van de onderzoeksvragen nauwelijks beschikbare informatie en onderzoeksmateriaal voorhanden was en ook geen aanvullend eigenstandig onderzoek is verricht? Wat is de verklaring hiervoor?

Antwoord:

De beleidsdoorlichting heeft een lange doorlooptijd gehad, onder meer vanwege de vereiste interdepartementale afstemming. Gezien de breedte van het beleidsterrein waren veel ministeries en organisaties betrokken. De beleidsdoorlichting diende dan ook breed te worden afgestemd.

De beleidsdoorlichting ziet op de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid in de periode 2011–2015. Deze tijdspanne is gekozen in verband met het besluit van het toenmalige kabinet Rutte I om de veiligheidsportefeuille te concentreren bij de Minister van Veiligheid en Justitie. Begin 2011 zijn de eerste (organisatorische) contouren zichtbaar geworden van de nieuwe integrale benadering van de veiligheidsvraagstukken en zijn de desbetreffende begrotingsartikelen (de voorlopers van het huidige artikel 36.2) geïntegreerd in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Het gebrek aan beleidsevaluaties over de periode 2011–2015 kan deels verklaard worden door het feit dat de NCTV nog een jonge organisatie is, in 2012 ontstaan bij departementale herindeling. Ook zijn enkele beleidsterreinen waarvoor de NCTV verantwoordelijk is, in het bijzonder cybersecurity, pas in de afgelopen jaren tot wasdom gekomen. De coördinerende rol van de NCTV is bovendien vaak niet wettelijk verankerd, maar uit de behoefte in de beleidspraktijk ontstaan. Wetsevaluaties zien daardoor niet op de rol van de NCTV. Daar komt bij dat de coördinerende rol van de NCTV in de beheersing van specifieke crises buiten de meer generieke beleidsevaluaties valt. De beschikbare evaluatieonderzoeken zijn dan ook vooral gericht op de effectiviteit van de ingezette beleidsinstrumenten en beperkt of niet op de rol van de NCTV.

Vraag (157):

Kunt u de uitgaven die in 2011 en 2012 met het beleid op het gebied van nationale veiligheid en crisisbeheersing, terrorismebestrijding en cyber security gepaard zijn gegaan, inzichtelijk maken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De NCTV is in 2012 ontstaan en kent pas sinds 2013 een eigen begroting. Daarvoor waren de verschillende beleidsactiviteiten verspreid over meerdere organisaties en departementen. De NCTV is opgericht om meer samenhang en synergie te creëren inzake beleid voor de nationale veiligheid. Het zijn de uitgaven van na het ontstaan van de NCTV en de combinatie van beleidsactiviteiten en gelden die relevant zijn om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de huidige organisatie en beleid te beoordelen. Zie ook het antwoord bij vraag 156.

Vraag (158):

Kunt u meer inzicht verschaffen in de kosten van ingezette beleidsinstrumenten wat betreft begrotingsartikel 36.2? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Ten aanzien van de doelmatigheid van de afzonderlijke beleidsinstrumenten of

het gevoerde beleid in bredere zin geldt voor alle drie de taakdomeinen van de NCTV voor de onderzochte periode (contraterrorisme, nationale veiligheid en crisisbeheersing, en cybersecurity) dat het op basis van de beschikbare evaluaties niet mogelijk is hier uitspraken over te doen. Het overgrote deel van de ingezette beleidsinstrumenten is niet direct te koppelen aan gelabelde uitgaven. Het betreft instrumenten waarbij de realisatie ervan vooral afhankelijk is van de inzet van medewerkers van de NCTV. Op het niveau van beleidsinstrumenten is nu niet inzichtelijk hoeveel tijd medewerkers aan instrumenten hebben besteed. Aparte kostprijzen voor het merendeel van de ingezette beleidsinstrumenten kunnen dan ook niet worden berekend.

In de aanbieding van de beleidsdoorlichting aan de Tweede Kamer is in de nota een bijlage opgenomen met besparingsvarianten. Men kan deze bijlage bekijken om inzicht te krijgen in de uitgaven per beleidsterrein24.

Vraag (159):

Bent u het, naar aanleiding van de beleidsdoorlichting van begrotingsartikel 36.2 Nationale veiligheid en terrorismebestrijding, ermee eens dat de coördinerende rol van de NCTV en datgene wat de NCTV vanuit haar coördinerende rol wil bereiken bij haar partners verder geëxpliciteerd zou moeten worden? Zo ja, hoe bent u van plan dit te doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Wat betreft het advies van de ADR om de rol van de NCTV explicieter uit te werken kan in algemene zin worden opgemerkt dat de afgelopen jaren ontwikkelingen in het veiligheidsdomein, zoals de opkomst van nieuwe dreigingen, hebben geleid tot groei van de NCTV-organisatie. Op basis van het dreigingsbeeld wordt bezien waar de inzet van de NCTV nodig is. Om hierbij als coördinator optimaal te kunnen blijven functioneren tussen een veelheid aan spelers, heeft de NCTV zelf focus en scherpte nodig. De NCTV wil compact en wendbaar zijn en beschikken over kennis, slagkracht en gezag. Daarom kijkt de NCTV terugkerend kritisch naar de eigen taken, om te bepalen of ze (nog) binnen de NCTV horen, of elders beter tot hun recht komen. Deze exercitie heeft vanaf begin 2018 geleid tot (voorgenomen) verzelfstandiging dan wel overdracht van een aantal taken die tot dan toe binnen de NCTV werden uitgevoerd. Dit is toegelicht in de beleidsreactie op de beleidsdoorlichting.

Vraag (160):

Hoe beoordeelt u de aanbeveling uit de beleidsdoorlichting van begrotingsartikel 36.2 van de commissie-Hoekstra om de Brede doeluitkering rampenbestrijding (BDUR) om te vormen van een lumpsumuitkering naar een gerichte bijdrage aan veiligheidsregio’s?

Antwoord:

De Evaluatiecommissie Hoekstra beveelt in haar eindrapportage van 2013 aan om de Brede doeluitkering rampenbestrijding (BDUR) om te vormen van een lumpsumuitkering naar een gerichte bijdrage aan de veiligheidsregio’s, toegespitst op het realiseren van specifieke landelijke doelstellingen. In de beleidsreactie op die eindrapportage heeft de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie het volgende over de financiering van de veiligheidsregio’s gemeld: «Gezien het handhaven van het uitgangspunt van verlengd lokaal bestuur wordt vastgehouden aan financiering van de veiligheidsregio uit de middelen van de gemeenten en het Rijk. Daarmee wordt ook de lump sum financiering in de doeluitkering van het Rijk gehandhaafd.»25

In 2015 zijn met het Veiligheidsberaad afspraken gemaakt over gezamenlijke – door de veiligheidsregio’s en het Ministerie van JenV gefinancierde – doelstellingen. Over de afronding van deze gezamenlijke doelstellingen is uw Kamer in juni 2017 geïnformeerd.

In 2019 vindt wederom een evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s plaats. Hierin wordt de financieringswijze van de veiligheidsregio’s betrokken.

Vraag (161):

Hoe is het mogelijk dat in 2017 de norm van maximaal 10% externe inhuur, door het ministerie is overschreden? Waar heeft deze externe inhuur, in zijn algemeenheid, in geresulteerd?

Antwoord:

Enerzijds leidt de politiek dynamische omgeving en de maatschappelijke ontwikkeling ertoe dat de personele bezetting dan VenJ flexibel moet kunnen worden aangepast om aan fluctuaties van gewenste personele bezetting te kunnen voldoen, met name op het gebied van bijvoorbeeld detentiecapaciteit en immigratieaangelegenheden. Anderzijds is het, bijvoorbeeld voor het CJIB, door de externe inhuur mogelijk geweest om te bechikken over voldoende gekwalificeerd personeel dat noodzakelijk is voor het uitvoeren van grootschalige ICTprojecten.

Vraag (162):

Hoe gaat het programma «JenV Verandert» er aan bijdragen dat op het departement een open cultuur ontstaat waar men zich vrij voelt ook over moeilijke kwesties en mogelijke misstanden te praten? Welke concrete doelen zijn verbonden aan dit programma?

Antwoord:

Met het programma JenV Verandert heeft het ministerie zich de doelstelling gesteld om een open en transparante organisatie te zijn: een betrouwbare partner voor burger, bedrijf, bestuur en media, die resultaat levert in een veranderende samenleving.

Om deze doelstelling te bereiken, ontwikkelt het ministerie een koers (visie/strategie), professionaliseert het de werkwijzen en werkcultuur en brengt het de werkprocessen en organisatie op orde, zodat het betrouwbaar is en resultaat levert met een maatschappelijke impact voor nu en in de toekomst

Voor de concrete doelen die verbonden zijn aan het programma en de tot nu toe behaalde resultaten verwijs ik u naar de brief van 4 maart 2016 en de daaropvolgende voortgangsrapportages die met uw Kamer zijn gedeeld(zie daarvoor de bijlage bij het jaarverslag 2017 van het ministerie)

Een van de concrete doelen van het programma is dat het ministerie een veilige en stimulerende werkomgeving biedt, waarin men zich vrij voelt ook over moeilijke kwesties en mogelijke misstanden te praten. Die ambitie halen we nog niet altijd. We versterken het integriteitsstelsel en voeren de dialoog met elkaar over dilemma’s in het werk aan de hand van verschillende dialooginstrumenten. Zo worden er medewerkers opgeleid tot en ingezet als begeleiders Moreel Beraad en delen medewerkers over de domeinen en organisatieonderdelen heen goede voorbeelden en dilemma’s in de netwerken, summerschools, stages en de Tour van Verandering. Medewerkers worden expliciet uitgenodigd hun mening te geven. Zo dragen de bewindspersonen gezamenlijk uit dat alle signalen en informatie welkom is en dat medewerkers zonder hoge drempels om een overleg kunnen vragen.

De top 300 leidinggevenden van het ministerie neemt deel aan het strategische ontwikkelprogramma Columbus dat zich richt op het overheidshandelen in een veranderende omgeving. Onderdeel van Columbus is de twee jaarlijkse managementconferentie waar tijdens de laatste conferentie het thema «een veilige werkomgeving» centraal stond. Vragen die daarbij aan de orde kwamen zijn: Hoe kan er transparant worden samengewerkt? Wat betekent dit voor leiderschap? Wat is nodig om medewerkers een veilige werkomgeving te bieden? Ter ondersteuning is een dialooginstrument ontwikkeld aan de hand waarvan leidinggevenden hun ervaringen op het gebied van een veilige werkomgeving met elkaar hebben besproken. Daarnaast hebben zij aangeven wat nodig is om de werkomgeving veiliger te maken. Dit dialooginstrument wordt nu breed binnen het ministerie uitgerold en toegepast.

Vraag (163):

Hoe breed wordt het nieuwe sturingsmodel uitgerold? Geldt dit ook voor organisaties als de politie, het OM en de rechtspraak? Zo nee, waarom, of welke organisaties, niet?

Antwoord:

In het nieuwe sturingsmodel (eigenaar-opdrachtgever-opdrachtnemer-model) worden de rollen van eigenaar en opdrachtgever functioneel gescheiden. Hierdoor zijn betere checks and balances aangebracht tussen de beleidsopdracht enerzijds en de continuïteit van de uitvoeringsorganisatie anderzijds. Het sturingsmodel is uitgerold over 13 diensten, agentschappen en ZBOs, te weten:

  • Dienst Justitiële Inrichtingen

  • Centraal Justitieel Incassobureau

  • Immigratie en Naturalisatiedienst

  • Dienst Terugkeer en Vertrek

  • Centrale Opvang Asielzoekers

  • Raad voor de Kinderbescherming

  • Justitiële Uitvoeringsdienst Toetsing Integriteit Screening (Justis)

  • Raad voor Rechtsbijstand

  • Schadefonds Geweldsmisdrijven

  • Onderzoeksraad voor de Veiligheid

  • Justitiële Informatiedienst

  • Nederlands Forensisch Instituut

  • Instituut Fysieke Veiligheid

De Hoge Raad, de Raad voor de rechtspraak, het Openbaar Ministerie en de Nationale Politie volgen een apart en later traject. Voor deze sui generis organisaties zal maatwerk worden geleverd en zal mede op basis van de specifieke wet- en regelgeving bekeken worden hoe de rollen worden ingevuld.

Vraag (164):

In welke mate heeft het mobiliteitsprogramma binnen het strategisch ontwikkelprogramma voor leidinggevenden binnen het ministerie (Columbus) daadwerkelijk geleid tot mobiliteit binnen de top300 van het ministerie en de uitvoeringsorganisaties? Hoeveel leden van deze doelgroep zijn in 2017 daadwerkelijk gerouleerd/verplaatst? Doen ook organisaties als de politie, het OM en de rechtspraak mee in dit mobiliteitsprogramma?

Antwoord:

Het strategisch ontwikkelprogramma voor leidinggevenden (Columbus) richt zich op de vertaling van de JenV veranderambitie naar de praktijk: wat betekent een open en transparante organisatie voor de rol van de leidinggevende en die van de medewerkers. Columbus heeft niet tot doel om de mobiliteit te bevorderen. Wel om de interne samenhang binnen JenV te versterken. Columbus biedt een platform waarin leidinggevenden uit de JenV onderdelen elkaar ontmoeten rond werkgerelateerde opgaven en vraagstukken.

Columbus richt zich op leidinggevenden van het bestuursdepartement, de verschillende taakorganisaties (IND, DJI, DT&V, RvdK, CJIB, NFI, Justis, Justid, SGM, COA) en andere JenV-onderdelen die willen deelnemen (o.a. het OM of de Politie).

Los van Columbus hebben de volgende verplaatsingen plaatsgevonden: Van de 64 directeuren en topmanagers (schaal 16 en hoger, bestuursdepartement en taakorganisaties JenV, exclusief politie, OM en Rechtspraak) zijn er in 2017 negen nieuwe benoemingen geweest. Van de 50 leidinggevenden (schaal 15) op het bestuursdepartement zijn er 21 van functie veranderd in 2017; een waarneming, een tijdelijke (interne en externe) detachering of opdracht, een interne verticale of horizontale benoeming of uitstroom.

Vraag (165):

Wat is binnen het kader van een van de doelen van het programma «JenV Verandert» de vroegdetectie en de reductie van incidenten binnen het ministerie, de definitie van «een incident»?

Antwoord:

De overkoepelende definitie van een incident is een Justitie en Veiligheid-gerelateerde situatie of gebeurtenis van uitzonderlijke aard die onvoorzien en storend is, en dreigt te escaleren in politiek en/of bestuurlijke zin.

Vraag (166):

Wanneer wordt de Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de aanpassing van het overeenstemmingsvereiste in artikel 51 Wrra naar de Kamer gestuurd?

Antwoord:

Ik heb op 1 februari jl. aan Uw Kamer aangegeven dat ik er naar streef een wetsvoorstel tot aanpassing van artikel 51 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren vóór de zomer van dit jaar voor een eerste consultatie aan de betrokken partijen voor te leggen. Zoals het er nu naar uit ziet, zal deze consultatie eerst de vorm krijgen van een uitgangspuntennotitie ter bespreking met de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR). Het moment van indiening van het wetsvoorstel is mede afhankelijk van de voortgang van het overleg met de NVvR naar aanleiding van deze eerste consultatie.

Vraag (167):

Wanneer wordt de Wet bevordering mediation naar de Kamer gestuurd?

Antwoord:

Momenteel wordt onderzocht of en zo ja welke wettelijke dan wel andere maatregelen nodig en wenselijk zijn om het gebruik van mediation te stimuleren. Uit de reacties op het in consultatie gebrachte concept van een Wet bevordering mediation is gebleken dat de wensen op dit punt divers zijn en uiteenlopen. Hierover wordt het gesprek gevoerd met de meest relevante actoren in het veld, mede vanuit de wens eventuele wettelijke/beleidsmaatregelen zoveel mogelijk te laten aansluiten bij bestaande regelgeving en de bestaande praktijk van mediation. De gesprekken hebben nog niet geleid tot één breed gedeelde visie op dit punt en worden voortgezet. Na de zomer wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de plannen op dit punt.


X Noot
1

Bijlage bij Kamerstuk 29 628, nr. 754

X Noot
2

Kamerstuk 33 199, nr. 7

X Noot
3

Kamerstuk 29 628, nr. 760

X Noot
4

Kamerstuk 28 684, nr. 517

X Noot
5

Kamerstuk 29 628, nr. 754

X Noot
6

Kamerstuk 29 628, nr. 754

X Noot
7

Kamerstukken 29 754 en 29 628, nr. 441

X Noot
8

Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1342

X Noot
9

Kamerstukken 29 754 en 29 628, nr. 441

X Noot
10

Kamerstuk 28 719, nr. 100

X Noot
11

Kamerstuk 29 279, nr. 403

X Noot
12

Kamerstuk 25 424, nr. 395

X Noot
13

Kamerstuk 19 637, nr. 2354

X Noot
14

Kamerstuk 29 628, nr. 508 en Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 1707

X Noot
15

Kamerstuk 25 124, nr. 89

X Noot
16

Kamerstuk 34 550 VI, nr. 37

X Noot
17

Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1711

X Noot
18

Kamerstuk 29 628, nr. 754

X Noot
19

Kamerstuk 24 587, nr. 705

X Noot
20

Kamerstuk 33 552, nr. 23

X Noot
21

Kamerstuk 29 517, nr. 139

X Noot
22

Kamerstuk 29 517, nr. 117

X Noot
23

Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 2189

X Noot
24

Kamerstuk 33 199, nr. 24

X Noot
25

Kamerstuk 29 517, nr. 76

Naar boven