34 725 XVIII Jaarverslag en slotwet Wonen en Rijksdienst 2016

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 juni 2017

De algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het jaarverslag van 17 mei 2017 inzake Wonen en Rijksdienst 2016 (Kamerstuk 34 725 XVIII, nr. 1).

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft deze vragen beantwoord bij brief van 6 juni 2017. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De fungerend voorzitter van de commissie, Geurts

De adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx

1

Hoeveel huishoudens zijn er met een aflossingsvrije hypotheek? Hoeveel is dat relatief? Bij benadering hoeveel procent daarvan had een ltv van meer dan 100%?

Antwoord:

Van de ca. 3,5 miljoen huishoudens in Nederland met een hypotheek, heeft ongeveer 35 procent een volledig of bijna volledig aflossingsvrije hypotheek. Dat komt neer op ca. 1,2 miljoen huishoudens.

Ultimo 2016 had 3,3% van deze 1,2 miljoen huishoudens een LTV-ratio van meer dan 100%. Dat is minder dan het gemiddelde van 17,6%. Volledig aflossingsvrije hypotheken komen namelijk vaker voor bij relatief oudere huishoudens, terwijl onderwaterhypotheken juist meer voorkomen bij relatief jonge huishoudens die vaker ook (deels) aflossen op de hypotheek.

2

Hoeveel nieuwe hypotheken zijn er afgesloten in 2016? Hoe staat dit in verhouding met eerdere jaren? Indien er sprake is van een toename, in hoeverre is het beleid van de afgelopen jaren daar verantwoordelijk voor?

Antwoord:

In 2016 zijn er 307.266 hypotheken afgesloten. Dit is het totaal van starters, doorstromers en oversluiters. Dit aantal neemt gestaag toe sinds 2013, toen waren het er ca. 170.000.

Het beleid van de afgelopen jaren heeft gezorgd voor een stabielere woningmarkt. Daarnaast is de hypotheekrente gedaald en is de economie aangetrokken. De combinatie van deze factoren heeft geleid tot het herstel op de woningmarkt sinds 2013.

3

Hoe groot is de afname van het aantal huurwoningen met een huurprijs tussen de kwaliteitskortingsgrens en de aftoppingsgrenzen in 2016? Kunt u dit uitsplitsen naar huurverhoging, verkoop, sloop, of anderszins?

Antwoord:

De jaarverslaglegging van corporaties met de voorraadmutaties over het jaar 2016 komt in het najaar 2017 beschikbaar.

In het jaar 2015 is het aantal zelfstandige huurwoningen met een huur tussen de kwaliteitskortingsgrens en de hoge aftoppingsgrens (de betaalbare huurwoningen) met 36.800 woningen afgenomen (zie Tabel 1).

De per saldo afname van de betaalbare voorraad bij toegelaten instellingen staat, uitgesplitst naar componenten, in Tabel 2. De afname van de betaalbare voorraad wordt vooral verklaard door huurharmonisatie/huurverhoging.

Voor de particuliere huursector zijn vergelijkbare cijfers niet beschikbaar.

Tabel 1. Voorraadontwikkeling zelfstandige huurwoningen van corporaties. Periode 2014–2015. (aantallen * 1.000)
 

2014

2015

mutatie 2014–2015

Goedkoop

364,1

334,5

– 29,6

Betaalbaar

1.487,3

1.450,5

– 36,8

tot HT-grens

324,4

356,2

31,8

boven HT-grens

93,2

105,3

12,1

Totaal

2.269,0

2.246,4

– 22,6

Bron: dVi.

Toelichting tabel 1:

  • 1. goedkoop: maandhuur tot en met € 403,06 (rekenhuur Wet op de huurtoeslag);

  • 2. betaalbaar: maandhuur boven € 403,06 tot en met € 618,24;

  • 3. duur tot huurtoeslaggrens: maandhuur boven € 618,24 tot en met € 710,68;

  • 4. duur boven hoogste grens: maandhuur boven € 710,68.

Tabel 2.Ontwikkeling betaalbare voorraad zelfstandige huurwoningen 2014–2015 (aantallen * 1.000)

betaalbare voorraad 2015

1.450,5

betaalbare voorraad 2014

1.487,3

per saldo afname betaalbare voorraad

36,8

afname door sloop

2,2

afname door verkoop

9,9

toename door aankoop

2,7

toename door nieuwbouw

3,9

afname door huurharmonisatie/huurverhoging

31,3

Bron: dVi.

4

Hoe hoog was de totale hypotheekschuld in Nederland in 2016?

Antwoord:

In 2016 was de totale omvang van de hypotheekschuld in Nederland € 664 mrd.

5

Hoeveel euro is in 2016 in totaal aan hypotheekrenteaftrek verstrekt aan huiseigenaren?

Antwoord:

In de IB-aangiften 2015 is tot nog toe € 28,1 mrd. aan hypotheekrente aangegeven. Over 2016 zijn nog onvoldoende gegevens beschikbaar.

6

Hoeveel starters kregen in 2016 geen hypotheek vanwege de LTV van 102%?

Antwoord:

Ik beschik niet over gegevens die zien op hypotheekaanvragen die niet zijn ingediend, of niet zijn geaccepteerd door geldverstrekkers.

7

Welke genoemde «belemmeringen» heeft het kabinet weggenomen in 2016, of is voornemens te nemen in 2017, om te zorgen voor meer betaalbare huurwoningen?

Antwoord:

Het kabinet heeft de afgelopen periode verschillende maatregelen genomen die lokale partijen ondersteunen en stimuleren om woningen in het middensegment te realiseren en behouden.

Zo wordt het Besluit ruimtelijke ordening per 1 juli 2017 aangepast, waarmee het mogelijk wordt om geliberaliseerde woningen voor middenhuur in het bestemmingsplan op te nemen met een maximum aanvangshuur. De woningen in deze categorie worden voor minimaal 10 jaar vastgelegd, waardoor voortijdig uitponden van de woningen wordt voorkomen.

Ook is het per 1 april 2017 voor corporaties gemakkelijker geworden hun duurdere woningen te verkopen aan beleggers ten behoeve van het middenhuursegment. Bij verkoop van grote corporatiewoningen uit de kernvoorraad hoeft geen zienswijze van de gemeente meer te worden geleverd als de woningen ten minste 7 jaar worden verhuurd met een huurprijs van ten hoogste 850 euro. De corporatie bouwt, ter compensatie voor de verkoop, een goedkope woning in de kernvoorraad terug. Zo wordt zowel voor de laagste inkomens als middeninkomens het woningaanbod vergroot.

Daarnaast is met ingang van 1 april de nieuwe heffingsvermindering van kracht voor de bouw van huurwoningen met een huur onder de eerste aftoppingsgrens. In schaarstegebieden is de vermindering op de verhuurderheffing € 20.000 per gebouwde huurwoning, in de andere gebieden is dat € 10.000,–. Deze maatregel geeft een algemene prikkel tot de bouw van betaalbare huurwoningen.

Tot slot heeft het kabinet dit jaar de samenwerkingstafel middenhuur onder voorzitterschap van dhr. Rob van Gijzel ingesteld. Met de lokale samenwerkingstafels worden partijen aan tafel gebracht om gezamenlijk het aanbod van woningen in het middenhuursegment te vergroten. Op nationaal niveau wordt gezocht naar manieren om lokale partijen hierbij te helpen en eventuele ervaren knelpunten in de bestaande regelgeving te toetsen. Voor de zomer zal ik uw Kamer, zoals reeds toegezegd, informeren over de stand van zaken rondom de samenwerkingstafels.

8

Hoeveel vergunningen voor eigenbouw zijn er afgegeven in 2016?

Antwoord:

In 2016 zijn er voor 9.714 woningen bouwvergunningen voor eigenbouw afgegeven (bron: CBS Statline).

9

Hoeveel leegstaande panden zijn getransformeerd tot woningen in 2016?

Antwoord:

Deze gegevens zijn (nog) niet beschikbaar.

De gegevens over het aantal woningen dat in 2016 door middel van transformatie is gerealiseerd komen in de tweede helft van 2017 beschikbaar in de Staat van de Woningmarkt. Deze zal aan uw Kamer worde toegezonden.

10

Hoeveel lokale samenwerkingstafels zijn er in het kader van de samenwerkingstafel middenhuur?

Antwoord:

De eerste lokale samenwerkingstafels middenhuur in Amsterdam en Hoorn hebben reeds plaatsgevonden. De lokale tafels in Delft, Tilburg, Groningen en Den Haag zijn in voorbereiding. De lokale tafels zijn op initiatief van de wethouder. Andere gemeenten hebben ook reeds interesse getoond voor een samenwerkingstafel. In de tussentijdse rapportage van de samenwerkingstafel middenhuur, die ik voor de zomer naar uw Kamer stuur, wordt u uitgebreider geïnformeerd over de stand van zaken van de samenwerkingstafel

11

Hoeveel sociale huurwoningen zijn er verkocht in 2016 en hoeveel zijn er geliberaliseerd? Hoeveel huurwoningen in de vrije sector zijn er bijgekomen in 2016?

Antwoord:

De aantallen verkochte sociale huurwoningen in 2016 komen in het najaar van 2017 beschikbaar. In 2015 zijn ca. 20.600 zelfstandige huurwoningen door toegelaten instellingen verkocht.

Cijfers over hoeveel huurwoningen van toegelaten instellingen in 2016 een geliberaliseerd contract hebben gekregen, komen in het najaar van 2017 beschikbaar. In 2015 is het aantal zelfstandige huurwoningen met een rekenhuur boven de liberalisatiegrens van € 710,68 per maand met ca. 12.000 woningen toegenomen van ca. 93.000 in 2014 naar ca. 105.000 in 2015.

12

Op welke manier beperkt het bevriezen van de liberalisatiegrens de huurstijgingen?

Antwoord:

De bevriezing van de liberalisatiegrens betekent dat de grens die bepaalt of een nieuw huurcontract gereguleerd of geliberaliseerd is, drie jaar hetzelfde blijft. De maximale aanvangshuur voor een gereguleerde woning blijft daarmee drie jaar op hetzelfde niveau, namelijk € 710,68. Met de tijdelijke bevriezing van de liberalisatiegrens voor drie jaar wordt bereikt dat de huurstijging bij mutatie in het gereguleerde segment wordt gedempt, hoewel het effect van de tijdelijke bevriezing van de liberalisatiegrens op huren afhankelijk is van de wijze waarop verhuurders hun huurprijsstelling vormgeven en van afspraken op dit punt tussen toegelaten instellingen en gemeenten.

13

Hoe kan het dat, in verband met het bevriezen van de liberalisatiegrens, enerzijds wordt gesproken over het beperken van de huurstijging en anderzijds het vergroten van het middensegment juist door een huurstijging?

Antwoord:

Met de tijdelijke bevriezing van de liberalisatiegrens voor drie jaar wordt bereikt dat de huurstijging in het gereguleerde segment wordt gedempt. De maximale aanvangshuur voor een gereguleerde woning is immers bevroren. Het effect van de tijdelijke bevriezing van de liberalisatiegrens op huren is echter afhankelijk van de wijze waarop verhuurders hun huurprijsstelling vormgeven en van afspraken op dit punt tussen toegelaten instellingen en gemeenten.

Tegelijkertijd maakt de maatregel het voor marktpartijen mogelijk sneller te investeren in het middensegment huur nu de grens tijdelijk is vastgezet op € 710,68. Ook maakt de maatregel het mogelijk om woningen sneller geliberaliseerd te verhuren. Of dit daadwerkelijk gebeurt, is de keuze van de verhuurder en de afspraken die hij daarover met de gemeente en de huurdersorganisaties maakt.

14

Hoe vaak en waar hebben provincies in kader van hun toezichtstaak ingegrepen als het gaat om het huisvesten van vergunninghouders in 2016?

Antwoord:

Gedeputeerde staten van de provincies is voor wat betreft de huisvesting van vergunninghouders de toezichthouder op de gemeente. Uit informatie van de toezichthouders blijkt dat zij gemeenten het afgelopen jaar actief hebben gevolgd, maar dat het moment van zichtbaar ingrijpen (door middel van indeplaatsstelling) van de toezichthouder bij gemeenten die structureel achter lopen op de taakstelling niet heeft plaatsgevonden. Dit is inherent aan het systeem van opschaling. De toezichthouders maken gebruik van de zogenaamde interventieladder uit het systeem van het InterBestuurlijk Toezicht (IBT). De interventieladder uit het IBT kent 5 verschillende stappen (1. Signaleren; 2. informatie opvragen en valideren; 3. afspraken over acties, termijnen en gevolg; 4. Vooraankondiging van juridische interventie; 5. Besluit tot indeplaatsstelling met laatste termijn om alsnog zelf te voorzien; 6 Sanctie indeplaatsstelling) alvorens daadwerkelijk tot indeplaatsstelling wordt overgegaan. De eerste stappen op de interventieladder zijn door de toezichthouders bij structureel achterlopende gemeenten doorlopen. Deze eerste stappen bleken voldoende om een gemeente te bewegen hun wettelijke taak te volbrengen.

15

Hoeveel woningen voor vergunninghouders zijn er extra bijgekomen in 2016 in het kader van de versnelde regeling?

Antwoord:

In het kader van het op 27 november 2015 gesloten Bestuursakkoord tussen het Rijk en de VNG is per 1 februari 2016 een subsidieregeling opengesteld ter stimulering van een versnelde realisatie van extra huisvestingscapaciteit. Deze tijdelijke regeling stimulering huisvesting vergunninghouders is per 1 februari 2016 voor 5 jaar opengesteld. De subsidieregeling kent twee stappen in het aanvraagproces. Op basis van de aanmelding wordt budget gereserveerd. Daarna heeft de verhuurder twee jaar de tijd om de woonvoorziening te bouwen en te verhuren en de subsidieaanvraag in te dienen, op basis waarvan de uiteindelijke subsidie wordt verstrekt.

In 2016 is er € 19.950.000 aan budget gereserveerd voor de beoogde huisvesting van 3.168 vergunninghouders. Voor 7 woonoplossingen is inmiddels de definitieve subsidie verstrekt waarmee 37 vergunninghouders in 2016 zijn gehuisvest. In de loop van 2017 (tot 1 mei) is dit aantal verder opgelopen tot 45 vergunninghouders. Zoals hiervoor aangegeven loopt de daadwerkelijke subsidieverstrekking achter bij de planvorming, gezien de tijd die nodig is om de plannen daadwerkelijk te realiseren.

16

Hoeveel en welke gemeenten maken gebruik van de Rotterdamwet (wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek)?

Antwoord:

Op dit moment maken vier gemeenten gebruik van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp). Het gaat hierbij om de toepassing van selectieve woningtoewijzing op grond van eisen die worden gesteld aan de aard van het inkomen (artikel 8 Wbmgp) en/of dat op basis van bepaalde sociaaleconomische kenmerken voorrang wordt verleend aan woningzoekende huurders (artikel 9 Wbmgp). Het betreft de volgende gemeenten: Capelle aan den IJssel (art. 8 en 9), Nijmegen (art. 8), Rotterdam (art. 8 en 9) en Vlaardingen (art. 9). Deze gemeenten passen het instrument van selectieve woningtoewijzing toe als ultimum remedium om de eenzijdige bevolkingssamenstelling in de aangewezen kwetsbare gebieden te doorbreken en segregatie tegen te gaan. In alle gevallen is sprake van een cumulatie van leefbaarheidsproblematiek. Een aantal gemeenten verkent nu de mogelijkheid, die per 1 januari 2017 in de Wbmgp wordt geboden, om via selectieve woningtoewijzing overlastgevend en crimineel gedrag te beperken in bepaalde gebieden waar de leefbaarheid en veiligheid zwaar onder druk staat (artikel 10 Wbmgp). Formele aanvragen van gemeenten voor een dergelijke gebiedsaanwijzing zijn nog niet ontvangen. Er hebben dan ook nog geen criminele antecedentenonderzoeken plaatsgevonden op basis van de Wbmgp, art. 10.

17

Hoeveel criminele antecedenten-onderzoeken in het kader van de wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek hebben in 2016 plaatsgevonden?

Antwoord: Zie het antwoord bij vraag 16.

18

Hoeveel sociale huurwoningen zijn er verkocht aan derden, anders dan de zittende huurders of andere toegelaten instellingen in 2016?

Antwoord:

De realisatiecijfers van corporaties over het jaar 2016 komen beschikbaar in het najaar van 2017.

In 2015 zijn ca. 3.200 woongelegenheden verkocht aan derden, zijnde beleggers of overige instellingen.

19

Hoeveel sociale huurwoningen zijn er geliberaliseerd in 2016?

Antwoord:

Hoeveel huurwoningen van toegelaten instellingen in 2016 een geliberaliseerd contract hebben gekregen is niet bekend. In 2015 is het aantal zelfstandige huurwoningen met een rekenhuur boven de liberalisatiegrens (€ 710,68 per maand) met ca. 12.000 woningen toegenomen van ca. 93.000 in 2014 naar ca. 105.000 in 2015.

Vergelijkbare cijfers over 2016 komen in het najaar 2017 beschikbaar.

20

Hoe is de ontwikkeling van energielabelstappen in de sociale huursector in 2016 geweest?

Antwoord:

De database met energielabels van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland biedt inzicht in de samenstelling van de woningvoorraad in de sociale huursector naar energielabel.

Label

2015

2016

A

6,5%

7,1%

B

17,0%

16,9%

C

32,4%

33,6%

D

24,1%

23,4%

E

11,9%

11,3%

F

5,9%

5,5%

G

2,2%

2,1%

Deze gegevens moeten met enige voorzichtigheid worden gehanteerd. Per 1 januari 2015 is de bepalingsmethode gewijzigd, hierdoor zijn de resultaten over de jaren niet zonder meer vergelijkbaar. Daarnaast heeft nog niet elke sociale huurwoning een geldig energielabel. De geldige energielabels zijn vertaald naar de totale sociale woningvoorraad op basis van labelklasse per woningtype en bouwjaar. Er is een trend zichtbaar in de toename van het aantal groene energielabels (energielabel A-C).

21

Kan er een toelichting komen op de passage: «Bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid gaan samenwerken om de bouwsector te versterken. Bijvoorbeeld door oplossingen te bieden voor maatschappelijke uitdagingen, zoals het verduurzamen van woningen en een effectiever gebruik van grondstoffen.» Welke uitdagingen worden bedoeld en welke doelen worden gesteld?

Antwoord:

In de brief aan uw Kamer van 26 november 2016 (Kamerstukken II 2016–2017 32 847, nr. 290) is de Bouwagenda aangekondigd. De Bouwagenda heeft tot doel: innovatie, kwaliteitsstijging en schaalsprong in de bouw. De uitdagingen waar de bouw zich de komende tijd voor gesteld ziet, hebben betrekking op een tiental onderwerpen: energietransitie, gebruik van grondstoffen, klimaat, duurzaamheid, verstedelijking, mobiliteit, leven met water, digitalisering, vervangingsopgave en aardbevingsbestendigheid. Via elf actieplannen, de zogenoemde «roadmaps» voor infrastructuur, woningbouw en utiliteitsbouw, en zes dwarsdoorsnijdende thema’s (circulair bouwen, ontwerpen vanuit een integrale visie, digitalisering en informatisering, human capital, regels en maatregelen die de verandering ondersteunen, en samenwerken vanuit vertrouwen) zal in de periode 2017–2021 worden gewerkt aan het realiseren van de Bouwagenda.

22

Hoeveel verhuurders hebben sinds de invoering in september 2016 een energieprestatievergoeding gevraagd van hun huurders?

Antwoord:

Het is niet precies bekend welke verhuurders een energieprestatievergoeding (EPV) met huurders zijn overeengekomen. In de wetgeving heb ik geen meldingsplicht opgenomen. De inschatting is dat op dit moment ongeveer 15 verhuurders (woningcorporaties) ervaring met de EPV hebben. Ik baseer dat op gegevens van corporaties die lid zijn van de Stroomversnelling, corporaties die versterkte nul-op-de-meter woningen in het aardbevingsgebied van Groningen hebben gerealiseerd en enkele corporaties in de rest van het land die niet bij de Stroomversnelling aangesloten zijn.

23

Hoeveel moest een huurder in 2016 gemiddeld betalen aan energieprestatievergoeding, als deze was overeengekomen met de verhuurder?

Antwoord:

Ik heb geen volledige beeld van de energieprestatievergoedingen (EPV) die huurders met hun verhuurders zijn overeengekomen. Zie ook het antwoord op vraag 22. Uit gegevens van de vereniging Stroomversnelling blijkt een gemiddelde EPV bij de zes initiële corporaties van de Stroomversnelling van € 1,15 per m2 per maand. De maximale EPV is € 1,40 per m2 per maand.

Volgens de Stroomversnelling komen verhuurder en huurder regelmatig een lagere EPV overeen dan het wettelijke maximum. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren om een huurder in te laten stemmen met de renovatie of omdat de verhuurder de woonlasten van de huurder wil verlagen. Ook zijn er verhuurders die voor het eerst een dergelijk project doen en een lagere EPV hanteren omdat ze eerst ervaring willen opdoen.

24

Hoeveel kantoren hebben nu nog (geen) energielabel C?

Antwoord:

Op dit moment heeft naar schatting iets meer dan de helft (ca. 52%) van de kantoren nog geen energielabel C of beter.

(Bron: Verplicht energielabel voor kantoren, EIB, 2016. Gepubliceerd op rijksoverheid.nl.)

25

Welke maatregelen om koolmonoxidevergiftiging te voorkomen heeft het kabinet reeds genomen of in gang gezet?

Antwoord:

In de brief van 19 december 2016 (Kamerstukken II 2016–2017, 28 325, nr. 162) is de voortgang met betrekking tot het koolmonoxide dossier geschetst en de voorbereiding van wetgeving aangegeven waardoor werkzaamheden aan gasverbrandingstoestellen en bijbehorende luchttoevoer en rookgasafvoer alleen nog mogen worden uitgevoerd door bedrijven die daarvoor erkend zijn. Ik werk nu aan de invulling en uitwerking van deze wetgeving. Tijdens het AO Bouwregelgeving op 14 februari 2017 (Kamerstukken II 2016–2017, 28 325, nr. 163) is hier ook over gesproken en heb ik toegezegd uw Kamer in het najaar van 2017 te informeren over de voortgang.

In het kader van voorlichting en bewustwording heeft in februari 2017 een publiekscampagne plaatsgevonden voor het verhogen van het bewustzijn en het aanreiken van handelingsperspectieven met betrekking tot koolmonoxide. Voor deze bewustwordingscampagne is een coalitie gevormd tussen de Nederlandse Brandwonden Stichting, Brandweer Nederland en de Veiligheidsregio’s.

Ook is met diverse partijen gewerkt aan een handreiking collectieve rookgasafvoeren. Doelgroep voor deze handreiking zijn VVE-beheerders/besturen en andere eigenaren van appartementencomplexen. Voor eigenaren van individuele appartementen is een eenvoudiger infoblad opgesteld. Beide documenten1 zijn in februari 2017 gepubliceerd en vrij beschikbaar.

In vervolg op de Europese steekproef is door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) onderzoek gedaan naar koolmonoxidemelders op de Nederlandse markt. De rapportage is op 31 mei 2017 opgeleverd en openbaar gemaakt. De NVWA heeft bij rapportage van de onderzoeksresultaten ook de merken en typen vermeld.

26

Hoeveel onvervulde ICT-functies zijn er bij de rijksoverheid? Zijn deze cijfers dalende?

Antwoord:

Er is op dit moment geen rijksbreed beeld van het aantal onvervulde ICT-functies. Om meer inzicht te krijgen in de invulling van (ICT)functies, wordt in 2017 een rijksbreed Werving- en Selectiesysteem verworven dat vanaf 2018 wordt geïmplementeerd binnen het Rijk, waarmee deze informatie op de langere termijn wel beschikbaar wordt.

In juni 2017 wordt onder regie van BZK een rijksbreed onderzoek uitgezet naar tekorten en knelpunten met betrekking tot het aantrekken, ontwikkelen en behouden ven ICT-personeel bij het Rijk, waarin ook omvang en eventuele tekorten aan ICT-functies bij Rijksonderdelen wordt uitgevraagd.

27

Hoeveel meer aanvragen voor huurtoeslag zijn er geweest in 2016? Voor hoeveel huishoudens daarvan was het de eerste aanvraag en voor hoeveel huishoudens daarvan hebben ooit eerder al een aanvraag gedaan?

Antwoord:

Omdat de indieningstermijn voor het aanvragen van huurtoeslag over 2016 pas per 1 september 2017 is verstreken en de huurtoeslag nog definitief moet worden vastgesteld op basis van het vastgestelde inkomen kunnen over 2016 alleen nog voorlopige cijfers worden verstrekt. De aantallen aanvragen met een positieve toekenning kunnen door de inkomenscontrole nog afnemen.

De voorlopige toename in 2016 ten opzichte van 2015 is momenteel ca 80.000 aanvragen. Het betreft hier het saldo van in- en uitstroom. De instroom over 2016 is ca. 220.000 aanvragen, waarvan er ca. 165.000 voor het eerst sinds 2006 een aanvraag hebben ingediend.

28

In hoeverre heeft de koppeling tussen de gemiddelde woningwaarde en de hoogte voor de NHG-grens, die per 1 juli 2016 in werking is getreden, effect gehad op de achterborgstelling en de aanvragen van het Waarborgfonds Eigen Woningen?

Antwoord:

De NHG-grens was tot 1 juli 2016 € 245.000,– en zou oorspronkelijk na deze datum verlaagd worden naar € 225.000,–. In het licht van de gestegen huizenprijzen is besloten om de NHG-grens ook na 1 juli 2016 op 245.000 euro te houden. Per 1 januari 2017 is de kostengrens geënt op de gemiddelde huizenprijs en is daarmee vastgesteld op € 247.450,–. Tussen 1 juli 2016 en 1 januari 2017 zijn er 7.893 NHG-hypotheken verstrekt tussen de € 225.000,– en € 245.000,–, op een totaal van 118.700 garanties (vierde kwartaalbericht 2016). De achterborgstelling die deze garanties vertegenwoordigen is € 1,820 mrd.

29

Hoeveel procent van de gemeenten heeft 1 of meerdere prestatieafspraken gemaakt met corporaties?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 34.

30

Kunt u reflecteren op de regiobijeenkomsten die zijn georganiseerd voor corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties over de scheidingsvoorstellen voor DAEB- en niet-DAEB?

Antwoord:

In voorbereiding op het indienen van de scheidingsvoorstellen voor DAEB- en niet-DAEB, zijn in samenwerking met de Autoriteit woningcorporaties (Aw), Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW), Aedes, Woonbond, Vereniging van Toezicht in Woninbouwcorporaties (VTW) en VNG vijf regiobijeenkomsten georganiseerd voor corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties. Het doel van deze bijeenkomsten was om lokale partijen te informeren over het scheidingsproces en welke rol partijen spelen bij de totstandkoming van het ontwerpvoorstel. De bijeenkomsten vonden plaats in september en oktober 2016. In totaal hebben meer dan 300 geïnteresseerden een bijeenkomst bezocht. Ongeveer tweederde hiervan werkte bij een corporatie, een kwart was huurder en de overige waren gemeentemedewerkers.

Tijdens de bijeenkomsten informeerden Aw en WSW deelnemers aan de hand van welke criteria zij de ontwerp-scheidingsvoorstellen beoordelen. Ook is er uitgebreid aandacht besteed aan de zienswijze van de gemeente en huurdersorganisaties, bijvoorbeeld ten aanzien van keuzes van verdeling van vastgoed over de de DAEB-tak en niet-DAEB-tak of juridische dochter.

Bezoekers hebben de bijeenkomsten als zeer informatief beschouwd; het bleek dat vooral gemeenten en huurdersorganisaties hulp konden gebruiken bij het opstellen van een zienswijze. Corporaties gaven aan vooral duidelijkheid over het beoordelingskader van belang te vinden.

Na de bijeenkomsten is door de Aw, in samenwerking met BZK, een set van vragen en antwoorden opgesteld. Hierin zijn de antwoorden opgenomen op de meest gestelde vragen tijdens de bijeenkomsten.

31

Hoeveel woningcorporaties hebben inmiddels een juridisch scheidingsvoorstel, administratief scheidingsvoorstel, en/of afstotingsvoorstel voor DAEB- en niet-DAEB ingediend? En zijn er woningcorporaties die dit nog niet hebben gedaan? Zo ja, om hoeveel woningcorporaties gaat dit en kunt u toelichten waarom de voorstellen niet zijn ingediend?

Antwoord:

Nagenoeg alle corporaties hebben een voorlopig voorstel ingediend. De corporaties die aan het fuseren zijn (14) hebben geen voorstel ingediend; zij dienen, in overleg met de Autoriteit Woningcorporaties, direct een definitief voorstel in van de nieuwe entiteit. Twee corporaties hebben uitstel gevraagd en gekregen; ook met hen zijn nadere afspraken gemaakt.

In 60% van de voorlopige voorstellen gaat het om een administratief scheidingsvoorstel; van de overige corporaties hebben er 8 een hybride voorstel ingediend en 3 een juridisch splitsingsvoorstel. 37% van de corporaties valt onder het verlicht regime.

Op voorhand is niet te stellen dat de keuze voor een administratieve scheiding dan wel een juridische splitsing leidt tot een meer of minder doelmatige invulling van de kerntaak (DAEB). Bij een administratieve scheiding hanteert de corporatie twee gescheiden boekhoudingen voor de kerntaak en overige activiteiten. Ten opzichte van het onderbrengen van bezit in een juridische dochter worden hiermee overheadkosten vermeden. Ook is het gemakkelijker om bezit dat nu buiten de kerntaak wordt verhuurd, bij nieuwe verhuur opnieuw in de kerntaak te brengen. De corporatie kan daarmee flexibeler inspelen op een veranderende vraag naar woningen op lokaal niveau. Bij een juridische splitsing kan worden gezocht naar derde partijen die een deel van de aandelen kunnen bezitten; de corporatie kan zich zo meer toeleggen op haar kerntaak.

Ten aanzien van niet-DAEB-taken handelt de corporatie zowel bij een administratieve scheiding als bij een juridische splitsing marktconform, waarvoor op termijn externe financiering moet worden gezocht.

32

Klopt het dat woningcorporaties bijna uitsluitend administratieve scheidingsvoorstellen hebben gedaan? Wat is hiervan de impact op de doelmatigheid van de kerntaak van woningcorporaties?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 31.

33

Hoeveel verschillende woningmarktregio’s worden er onderscheiden?

Antwoord:

Op 30 augustus 2016 zijn negentien woningmarktregio’s vastgesteld aan de hand van voorstellen van gemeenten. In onderstaande tabel zijn de regio’s opgesomd:

34

Hoeveel gemeenten hebben prestatieafspraken gemaakt in 2016? En hoe is het met de landelijke dekking van prestatieafspraken tussen gemeenten, huurders en toegelaten instellingen?

Antwoord:

Eind 2016 heeft ten minste 78% van de gemeenten (305 van de 390 gemeenten) met een of meer corporaties nieuwe of geactualiseerde prestatieafspraken gemaakt. Dit betreft ten minste 84% van de sociale woningvoorraad.

Daarbij zijn niet geteld de gemeenten die met categorale corporaties, met name ouderenhuisvesters en studentenhuisvesters, over beperkt bezit (één verzorgingshuis, één studentencomplex) afspraken hebben gemaakt. Daarbij zijn ook niet geteld afspraken uit 2015 die niet geactualiseerd zijn, maar wel nog van toepassing zijn op 2017.

Het totale aantal gemeenten dat met een of meer corporaties prestatieafspraken heeft gemaakt die van toepassing zijn op 2017, ligt daarom boven 78%.

90% van de 613 nieuwe prestatieafspraken is ook ondertekend door de huurdersorganisatie. Huurdersorganisaties zijn, indien aanwezig, altijd betrokken bij het opstellen van de prestatieafspraken maar ondertekenen niet altijd het document.

Relatief werden de meeste afspraken gemaakt in Oost- en Noord Nederland (meer dan 90% van de gemeenten). In West-Brabant werden relatief weinig afspraken gemaakt (54% van de gemeenten). In de meeste delen van het land ligt het rond 75%. Bij de Staat van de volkshuisvesting wordt u uitgebreider geïnformeerd over het tot stand komen van prestatieafspraken eind 2016 en de landelijke dekking ervan.

35

Welk percentage van de goedkope scheefwoners heeft te maken gehad met een inkomensafhankelijke extra huurverhoging? Zou u het percentage kunnen verklaren?

Antwoord:

Uit de Huurenquête blijkt dat ca. 44% van de goedkope scheefwoners per 1 juli 2016 een extra inkomensafhankelijke huurverhoging heeft gekregen. Goedkope scheefwoners zijn hierbij huurders met een middeninkomen of hoog inkomen in een huurwoning onder de liberalisatiegrens. De groep goedkope scheefwoners betreft ruim een half miljoen huurders. In het najaar zal in de Staat van de woningmarkt 2017 nader worden ingegaan op de gerealiseerde huurverhoging per 1 juli 2017.

36

Hoe hoog is de huurtoeslag maximaal voor alleenstaanden met een AOW? En hoe hoog is de huurtoeslag maximaal voor alleenstaanden tussen 23 en de AOW-leeftijd?

Antwoord:

De huurtoeslag voor een alleenstaande met alleen een AOW-inkomen is voor 2016 maximaal € 344,36 per maand. Voor 2017 is dit maximaal € 355,72 per maand. Hierbij is uitgegaan van een huurprijs op de huurgrens van de huurtoeslag, zijnde € 710,68 per maand.

Voor een alleenstaande met minimum inkomen en een leeftijd tussen de 23 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd is voor 2016 de maximaal huurtoeslag € 342,54 per maand. Voor 2017 is dit maximaal € 353,90 per maand.

Hierbij is uitgegaan van een huurprijs op de huurgrens van de huurtoeslag, zijnde € 710,68 per maand.

37

Hoe hoog is de huurtoeslag maximaal voor samenwonenden met een AOW? En hoe hoog is dat voor samenwonenden tussen 23 en de AOW-leeftijd?

Antwoord:

De huurtoeslag voor een samenwonende met alleen een AOW-inkomen is voor 2016 maximaal € 356,69 per maand. Voor 2017 is dit maximaal € 368,15 per maand. Hierbij is uitgegaan van een huurprijs op de huurgrens van de huurtoeslag, zijnde € 710,68 per maand.

Voor een samenwonende met een minimum inkomen en een leeftijd tussen de 23 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd is voor 2016 de maximaal huurtoeslag € 320,30 per maand. Voor 2017 is dit maximaal € 334,27 per maand

Hierbij is uitgegaan van een huurprijs op de huurgrens van de huurtoeslag, zijnde € 710,68 per maand.

38

Kunt u de overschrijding van de uitgaven aan de huurtoeslag nog eenmaal uitgebreid toelichten?

Antwoord:

De realisatie van de huurtoeslag 2016 laat een overschrijding bij de uitgaven zien van € 324 mln. en meerontvangsten van € 69 mln. Per saldo bedraagt de overschrijding 2016 op de huurtoeslag € 255 mln. Omdat bij eerste suppletoire 2016 het budget van de huurtoeslag is verhoogd met € 241,5 mln. resteert uiteindelijk een overschrijding van € 13,5 mln.

De verhoging van het budget huurtoeslag bij eerste suppletoire 2016 is een gevolg van het hogere aantal aanvragers (o.a. gehuisveste vergunninghouders), lager niet-gebruik, meerjarige doorwerking van het tekort 2015, hogere uitgaven huurtoeslag als gevolg van de verhoging van de vermogensvrijstelling in box 3. Daarnaast omvatte de verhoging ook problematiek uit de begroting 2016 waarvoor nog geen dekking was gevonden.

Van de resterende overschrijding van € 13,5 mln. komt € 12,5 mln. door de verhoging van de huurtoeslag met € 10,50 per 1 januari 2017. De verhoging is onderdeel van het koopkrachtpakket 2017 om tot een evenwichtig koopkrachtbeeld te komen, waarbij de uitgaven voor de huurtoeslag met € 150 mln. zijn verhoogd. De bijdrage van januari 2017 is in december 2016 als voorschot uitbetaald. Met de verhoging was geen rekening gehouden in het budget huurtoeslag 2016 omdat het besluit tot verhoging van het budget huurtoeslag met € 150 mln. bij de augustusbesluitvorming 2016 over de koopkrachtenveloppe is genomen.

39

In hoeverre heeft de Wijziging Huisvestingswet 2014 i.v.m. statushouders (34 454) impact gehad op de huisvesting van statushouders?

Antwoord:

De wijziging van de Huisvestingswet 2014 inzake het schrappen van urgentie van vergunninghouders (Stb. 2016, 534) zal op 1 juli 2017 in werking treden (Stb. 2017, 33). Over de impact valt derhalve nog niets te zeggen.

40

Welk deel van de € 15 miljoen saneringsbijdrage aan Woonstichting Geertruidenberg is naar woningen onder de liberalisatiegrens en welk deel naar woningen boven de liberalisatiegrens?

Antwoord:

De verstrekte saneringsbijdrage van € 15 mln. aan Woonstichting Geertruidenberg in 2016 is onderdeel van het saneringsbesluit uit 2013 waarin in totaal € 117,8 mln. aan saneringssubsidie is toegekend aan Woonstichting Geertruidenberg. Dat was onder de oude regelgeving. Er is destijds dan ook geen onderscheid gemaakt tussen woningen onder de liberalisatiegrens en woningen boven de liberalisatiegrens.

Met de ingang van de nieuwe Woningwet per 1 juli 2015 is geregeld dat een sanering gericht is op de voortzetting van de noodzakelijke diensten van algemeen economisch belang (DAEB). Indien het in het belang is van de voortzetting van de noodzakelijk DAEB-activiteiten tegen zo laag mogelijke kosten, kunnen niet-DAEB-activiteiten ook onderdeel zijn van de sanering. Zo kan de situatie zich voordoen dat de verkoop van DAEB-activiteiten meer opbrengt wanneer ook de niet-DAEB activiteiten worden meegenomen, waardoor de totale saneringssteun die bij de corporatiesector wordt geheven lager uitvalt.

41

Hoeveel sociale huurwoningen zijn er bijgebouwd in 2016?

Antwoord:

De realisatiecijfers over 2016 komen in het najaar 2017 beschikbaar.

In 2015 zijn ca 13.600 zelfstandige huurwoningen gerealiseerd door toegelaten instellingen, waarvan ca. 12.400 onder de liberalisatiegrens. Deze cijfers zijn gebaseerd op de verantwoordingsgegevens van toegelaten instellingen.

42

Hoeveel statushouders zijn thans met behulp van de subsidieregeling gehuisvest?

Antwoord:

Zie het antwoord vraag 15.

43

Hoe is de tussentijdse bijstelling van de huurtoeslag van € 231,5 mln. gedekt?

Antwoord:

Bij de augustusbesluitvorming 2016 heeft het Kabinet buiten de huurtoeslag dekking gevonden voor de tekorten op de huurtoeslag. Hieronder viel ook de bijstelling van de uitgaven huurtoeslag van € 231,5 miljoen bij eerste suppletoire begroting 2016.

44

Waarom valt de uiteindelijke realisatie op de huurtoeslag € 10 mln. hoger uit en hoe wordt dit gedekt?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 38.

45

Hoeveel procent van de zaken die in 2016 zijn behandeld door de huurcommissie gingen over onzelfstandige woonruimte?

Antwoord:

18% van de uitspraken in 2016 ging over een onzelfstandige woonruimte.

46

Heeft u een verklaring waarom er vijf keer zo weinig huurverhogingsverschillen (algemeen) zijn afgehandeld door de huurcommissie in 2016 en twintig keer zo weinig zaken over de redelijkheid van de huurprijs dan was begroot?

Antwoord:

Het aantal geschillen over een onderwerp door de jaren heen loopt nogal uiteen. Dat verloop staat aangegeven in de tabellen in het jaarverslag van de Huurcommissie. Er is hiervoor vaak geen duidelijke reden aanwezig. Op basis van de ervaringcijfers en het actuele inzicht worden «educated guesses» gemaakt voor de verwachte instroom en verwachte productie maar dat laat onverlet dat er afwijkingen kunnen ontstaan tussen de voor de begroting gebruikte raming en de uiteindelijke realisatie.

Het lagere aantal afgehandelde huurverhogingsgeschillen (algemeen) kan worden verklaard doordat de instroom van verzoeken lager is dan verwacht ten tijde van het opstellen van de Begroting 2016. Uit de Jaarverantwoording 2016 van de Dienst van de Huurcommissie (opgenomen in de Jaarrekening 2016, 34 725 XVIII, nr. 1, blz. 140–149) blijkt dat in het kader van de opdracht 2016 de verwachte productie neerwaarts is bijgesteld naar 620, mede op basis van een verwachte instroom van 665. De daadwerkelijke instroom in 2016 was 511, wat de verklaring biedt voor de lagere productie van 499.

Ook voor het lagere aantal afgewikkelde verzoeken van de Belastingdienst omtrent de redelijkheid van de huurprijs geldt dat dit verklaard wordt door de lagere instroom: in het kader van de opdracht 2016 is uitgegaan van een instroom van 250, terwijl de Belastingdienst begin 2016 de verzoeken in het kader van de behandeling van de huurtoeslagaanvragen heeft gestaakt.

47

Hoe verklaart u dat de uitgaven aan de huurcommissie met € 544.000 zijn overschreden, terwijl de huurcommissie zich meer heeft gericht op intake en bemiddeling en zij minder zaken heeft afgehandeld dan vooraf geraamd?Antwoord:

De Huurcommissie behaalde in 2016 een positief exploitatieresultaat van € 0,8 mln. Uit de Jaarverantwoording 2016 van de Dienst van de Huurcommissie (opgenomen in de Jaarrekening 2016, 34 725 XVIII, nr. 1, blz. 140–149) blijkt dat het daadwerkelijk in rekening te brengen bedrag voor de behandeling van verzoeken om geschilbeslechting € 10.935.000 bedraagt. Het verschil tussen dit in rekening te brengen bedrag en het in 2016 door de Huurcommissie bij wijze van voorschot ontvangen bedrag van € 12.646.000 wordt in 2017 terugbetaald.

Het bedrag van € 544.000 in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid betreft het verschil tussen het oorspronkelijk geraamde bedrag van de bijdrage aan de Huurcommissie ad € 12.102.000 en het gerealiseerde bedrag ad € 12.646.000, en heeft geen betrekking op de daadwerkelijk gemaakte kosten van de Huurcommissie.

48

Wat waren de gemiddelde kosten van elke soort zaak bij de huurcommissie in 2016? Wat waren de gemiddelde kosten van een bemiddelingstraject van de huurcommissie voor elke soort zaak in 2016?

Antwoord:

In de Jaarverantwoording 2016 van de Dienst van de Huurcommissie (opgenomen in de Jaarrekening 2016, 34 725 XVIII, nr. 1, blz. 140–149) is op blz. 149 de volgende tabel opgenomen inzake de integrale kostprijzen in 2016:

Integrale kostprijzen

Raming

Realisatie

Geschil Huurprijs

€ 1.429

€ 1.448

Geschil Servicekosten

€ 1.546

€ 1.601

Geschil Huurverhoging

€ 1.429

€ 1.448

Verklaring redelijkheid huurprijs

€ 802

€ 819

WOHV-geschillen

€ 12.123

€ 10.971

In 2016 was de financiële administratie van de Dienst van de Huurcommissie nog niet ingericht op het ramen en vastleggen van de kosten van een bemiddelingstraject. Dit is inmiddels wel het geval, zodat in de Jaarverantwoording over 2017 deze kosten vermeld worden.

49

Wat is er de oorzaak van dat, ondanks enkele in 2014 doorgevoerde wettelijke vereenvoudigingen bij servicekostenprocedures, het aantal ingediende verzoeken tot behandeling van servicekostengeschillen niet is gedaald?

Antwoord:

In 2014 zijn er aanpassingen geweest bij de servicekostenprocedures zoals opgenomen in artikel 7:260 en 7:261 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het aantal verzoeken voor geschilbeslechting op basis van artikel 7:261 BW is als gevolg van de wijzigingen in 2014 sterk afgenomen, van 429 verzoeken in 2013 naar 18 verzoeken in 2016. Ook het in 2014 invoeren van drempelbedragen in de wet waardoor verzoeken waarbij het gaat om relatief kleine bedragen buiten behandeling worden gehouden, zouden effect kunnen hebben op het aantal servicekostenprocedures. De oorzaak waarom de verwachte daling van het aantal zaken niet heeft plaatsgevonden is onbekend. De instroom van verzoeken heeft ook te maken met het feit of huurders de gang naar de Huurcommissie maken. Als die bereidheid groot is heeft dat invloed op het aantal verzoeken. In totaal werden in 2013 2.233 en in 2014 2.520 servicekostengeschillen ingediend. In 2016 waren dat er 2.342.

50

Wat is er de oorzaak van dat het aantal afgehandelde algemene huurverhogingsgeschillen (499 zaken) veel lager is uitgekomen dan de raming (2.300) die mede gebaseerd was op de omvang van de instroom in eerdere jaren?

Antwoord:

Zie het antwoord vraag 46.

51

Wat is de oorzaak van de onrechtmatige toekenning van huurtoeslag? Klopt het dat huurtoeslag wordt vastgesteld over het door de belastingdienst vastgestelde inkomen van (t-2)? Zo ja: hoe kan het dat er nog zo veel teruggevorderd moet worden, c.q. zo veel te veel wordt uitbetaald? In 2014 was dit 14,5%, hoeveel was dit in 2015? Hoe kan het zo zijn dat 6% van de 14,5% in 2014 niet te innen bleek te zijn? Hoeveel werd er in 2014 en 2015 te weinig uitbetaald en moest er nog nabetaald worden?

Antwoord:

De fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid van de steekproef huurtoeslag zijn het gevolg van fouten in de verwerking en het niet volledig juist kunnen vaststellen van de huurtoeslag op basis van de gegevens uit de basisregistraties.

De huurtoeslag wordt toegekend op basis van een schatting van het inkomen (inkomen jaar t) van de huurder. Bij het definitieve toekennen van de toeslag na afloop van het jaar (waarbij het vastgestelde inkomen wordt gebruikt) wordt bezien of het door de huurder (geschatte) inkomen juist is geweest. Een onjuiste inschatting van het inkomen kan leiden tot een nabetaling of een terugvordering.

Voor berekeningsjaar 2014 zijn de cijfers:

Uitgaven: € 3.270 mln.

Vorderingen: € 474 mln. is 14,5%

Nabetalingen: € 265 mln. is 9% (obv formule nabetalingen/(uitgaven-nabetalingen)

Voor berekeningsjaar 2015 zijn de cijfers:

Uitgaven: € 3.570 mln.

Vorderingen: € 454 mln. is 12,7%

Nabetalingen: € 240 mln. is 8%

Daarbij geldt voor berekeningsjaar 2015 dat de cijfers nog gaan veranderen omdat het definitief toekennen nog niet volledig is afgerond.

Toeslagen werkt met een wettelijke voorschotsystematiek. Na- en terugbetalingen zijn inherent aan de keuze voor dit systeem. Gezien de draagkracht van de (huur)doelgroep is het onvermijdelijk dat een deel van deze vorderingen niet inbaar is.

52

Welke gebiedsaanwijzingen hebben, op basis van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (artikel 5), plaatsgevonden en om welke reden(en)?

Antwoord: Zie het antwoord bij vraag 16.

53

Hoeveel projecten zijn er in 2016 gestart met medefinanciering vanuit het Fonds Energiebesparing Verhuurders? Hoeveel wooneenheden zijn daarbij verduurzaamd?

Antwoord:

In 2016 zijn geen projecten gestart met financiering vanuit het Fonds Energiebesparing Verhuurders.

54

Waarom zijn er minder projecten gehonoreerd dan verwacht voor het Fonds Energiebesparing Huursector? En wat waren de redenen van afwijzing?

Antwoord:

In 2016 zijn er geen aanvragen gehonoreerd voor het Fonds Energiebesparing Huursector (FEH). Het aantal aanvragen was bescheiden (minder dan 10). Hoewel er geen kwantitatieve doelstelling was opgesteld voor het aantal aanvragen, werd er rekening mee gehouden dat het aantal aanvragen mogelijk zou toenemen na de invoering van de energiepresatatievergoeding (EPV). Dat is niet gebeurd.

De regeling heeft een looptijd tot eind september 2019 en een budget van in totaal € 75 mln. Sinds de inwerkingtreding eind 2014 is voor bijna € 10 mln aan aanvragen ingediend. De grootste daarvan (circa € 7 mln.) zijn in 2015 ingetrokken na de oproep van de toenmalige Minister en Aedes om aanvragen in te trekken naar aanleiding van de geconstateerde onregelmatigheden bij aanvragen voor het FEH en de Stimuleringsregeling Energieprestatie huursector (STEP) (Kamerstuk 17 050, nr. 506). De overige aanvragen zijn afgewezen of ingetrokken door de aanvrager. Er zijn diverse punten waarop een aanvraag afgewezen kan worden. Bijvoorbeeld: de opnamedatum van de woning is langer dan 6 maanden geleden, de beoogde Energie-Index is te laag, het verschil tussen start- en eind-Index is te klein of de Energie-Index is niet geregistreerd. Daarnaast is het belangrijk dat de aanvrager ook eigenaar van de huurwoning(en) is. In enkele gevallen is een aanvraag goedgekeurd maar vervolgens ingetrokken door de aanvrager vanwege wijziging van de plannen (heroverweging uitvoering en/of verschuiving startdatum project).

55

Hoe kan de verduurzaming van de huursector worden vlot getrokken als het fonds dat ervoor is ingericht niet voldoende wordt gebruikt? Welk aanpassingen kunnen worden gedaan zodat meer projecten in aanmerking kunnen komen?

Antwoord:

Bij de begrotingsbehandeling 2017 is door de toenmalige minster aangegeven dat een belangrijke reden voor het geringe gebruik van het Fonds Energiebespring Huursector (FEH) lijkt te liggen in de tot nu toe bescheiden aantallen zeer energiezuinige renovaties die voor de laagrentende FEH-financiering in aanmerking komen (Kamerstuk 34 550 XVIII, nr. 5). De verwachting was dat corporaties door de inwerkingtreding van de energieprestatievergoeding meer gaan investeren in nul-op-de-meter renovaties en daarbij mogelijk gebruik gaan maken van het FEH. Inmiddels is duidelijk dat de aanvragen niet zijn toegenomen sinds de invoering van de energieprestatievergoeding. Verder is reeds toegezegd om in 2017 opnieuw te bezien hoe de FEH-regeling loopt. Dit traject is onlangs gestart. Ik zal hier in de loop van 2017 uw Kamer nader over informeren.

56

Hoe verklaart u het verschil tussen de verwachte daling van de kosten voor gemeenten (verwachting tussen de € 230 en € 290 miljoen per jaar) en de verwachte daling van de inkomsten uit leges (tussen de ruim € 150 en € 190 miljoen) als de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen inwerking treedt? Waarom wordt er verwacht dat de kosten van de gemeenten sneller dalen dan de inkomsten uit leges?

Antwoord:

Uit onderzoek blijkt dat gemeenten niet alle kosten voor het uitvoeren van de toets aan het bouwbesluit dekken via de leges. Een deel van de kosten van deze taak wordt met andere financiële middelen gedekt. Vandaar dat de verwachte daling van de leges niet volledig kan meebewegen met de verwachte daling van de kosten voor kwaliteitsborging. Overigens wijs ik erop dat in de wijze waarop de kosten voor toetsing aan het Bouwbesluit gedekt worden grote verschillen bestaan tussen gemeenten. Ik zal de ontwikkeling van de kosten en de leges na invoering van het wetsvoorstel kwaliteitsborging blijven volgen.

57

Kunt u de overschrijding van de uitgaven aan het revolverend fonds EGO nader toelichten?

Antwoord:

In de 1e suppletoire begroting 2016 is de uitgavenraming met € 25 mln. verhoogd omdat de uitbetaling van de tweede tranche van de rijksbijdrage aan het Nationaal Energiebespaarfonds (NEF) is doorgeschoven van 2015 naar 2016. Daarnaast is vanuit de impuls van € 100 mln. voor energiebesparing in de koopsector een bedrag van € 10 mln. aan het NEF toegevoegd om de leenvoorwaarden en de marketing van het NEF te verbeteren. Deze beide bedragen zijn in 2016 uitbetaald.

58

Waar is het bedrag van ruim 2 miljoen aan subsidies voor de kwaliteit van de woonomgeving aan besteed en waarom is er een overschrijding?

Antwoord: De € 2 mln aan subsidies voor de kwaliteit van de woonomgeving is met name besteed aan subsidies aan het Landelijk Samenwerkingsverband Aandachtswijken (LSA) en de Landelijke Vereniging voor Kleine Kernen (LVKK), en aan diverse kleine subsidies op het gebied van Agenda Stad en Europese Agenda Stad. De overschrijding, vergeleken met de stand vastgestelde begroting 2016, is het gevolg van een herschikking en bundeling op dit artikelonderdeel van de middelen voor Agenda Stad en Europese Agenda Stad.

59

Hoeveel huizenverkopers hebben in de eerste maanden van 2016 hun huis verkocht zonder definitief energielabel? Hoeveel van die verkopers hebben een dwangsom opgelegd gekregen? In hoeverre is de informatievoorziening over de energielabelverplichting bij verkoop van een huis doelmatig?

Antwoord:

Van januari t/m maart 2016 hebben 8.655 labelplichtige woningtransacties plaatsgevonden zonder energielabel. Dit is circa 16% van de labelplichtige transacties. Gemiddeld genomen was in heel 2016 bij 87% van de labelplichtige transacties een energielabel aanwezig. De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft de verkopers uit begin 2016 zonder energielabel voor hun woning een attenderingsbrief gestuurd, maar nog geen dwangsommen opgelegd. In de attenderingsbrief worden woningverkopers attent gemaakt op de labelplicht en wordt toegelicht hoe een label kan worden geregistreerd. Makelaars en notarissen hebben een rol bij het informeren van woningverkopers in een vroeger stadium van het verkoopproces, zodat verkopers tijdig op de hoogte zijn van de verplichting voor het energielabel voor woningen.

Gelet op het hoge nalevingspercentage, is het beeld dat de informatievoorziening doelmatig is.

60

Hoeveel definitieve energielabels zijn vastgesteld in 2016 en hoeveel is er door de overheid aan uitgeven in 2016?

Antwoord:

In 2016 zijn in totaal 527.187 energielabels voor woningen geregistreerd. Dit betreffen zowel energielabels die zijn geregistreerd voor de verkoop en verhuur van woningen als ook labels die zijn geregistreerd zonder dat er een juridische aanleiding voor was. Aan het energielabel is door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in totaal € 7,2 mln. in 2016 uitgegeven, waarvan € 6,2 mln. voor de uitvoering (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland), € 0,5 mln. voor toezicht en handhaving (Inspectie Leefomgeving en Transport) en circa € 0,45 mln. aan de helpdesk energielabel.

61

Hoeveel dossiers van erkend deskundigen die de energielabels bekeken zijn er in totaal en hoeveel van dat totaal is gecontroleerd door de ILT?

Antwoord:

In de periode 2015 t/m eind april 2017 zijn in totaal ruim 608.000 energielabels voor woningen geregistreerd die door erkend deskundigen zijn behandeld. De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft 1.571 dossiers van energielabels in 2016 geïnspecteerd. Dit betrof een steekproef van dossiers onder 200 van de in totaal circa 900 erkend deskundigen.

62

Ongeveer van de 5% van de gecontroleerde dossiers van erkend deskundigen van energielabels heeft één of meerdere fouten? Geldt de 5% ook voor het totale aantal dossiers of worden er dan meer of minder fouten geconstateerd?

Antwoord:

De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft van 200 erkend deskundigen 1571 dossiers bekeken en heeft bij 4,9% van de dossiers van telkens verschillende erkend deskundigen één of meerdere fouten aangetroffen. Deze controle betrof deels een selecte- en deels een a-selecte steekproef onder de in totaal circa 900 erkend deskundigen en de resultaten zijn dus niet gebaseerd op het totale aantal dossiers van alle erkend deskundigen.

63

Hoe beoordeelt u de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om analoog aan de rijksbegrotingsvoorschriften regels voor de bedrijfsvoering op te stellen die de Minister van BZK de mogelijkheid geeft om meer eenheid in de Rijksbrede bedrijfsvoering te brengen? Wat zouden de voor- en nadelen van deze voorschriften kunnen zijn? Is het nodig om daarvoor wet- en regelgeving aan te passen? Zo ja, welke?

Antwoord:

Ik acht het opstellen van aanvullende regels niet nodig.

In het kader van de verantwoordelijkheid voor de Rijksdienst heb ik de afgelopen kabinetsperiode gestuurd op meer standaardisatie binnen de rijksbrede bedrijfsvoering. Op grond van het Coördinatiebesluit organisatie en bedrijfsvoering rijksdienst 2011 ben ik bevoegd rijksbrede kaders vast te stellen voor de organisatie en bedrijfsvoering. In 2011 is voor het eerst geïnventariseerd welke rijksbrede afspraken en normen hiertoe behoren. Sindsdien vindt een jaarlijkse actualisatie van het overzicht plaats en wordt het overzicht op rijksportaal gepubliceerd.

64

Wat wordt er gedaan om de informatiebeveiliging te verbeteren. Hoe kan de coördinerende rol van Minister van BZK worden vergroot?

Antwoord:

Zie het antwoord op de aanvullende vraag 13.

65

Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat het Rijk gemakkelijker dan nu het geval is medewerkers met financiële expertise, ICT-kennis en inkoop deskundigheid kan aantrekken?

Antwoord:

Ik zal in juni dit jaar een onderzoek laten uitvoeren om een beter beeld te krijgen van de aard en omvang van de tekorten aan ICT-personeel bij het Rijk. Mede op basis van de uitkomsten uit dat onderzoek wordt een plan van aanpak opgesteld met (aanvullende) beleidsmaatregelen en/of initiatieven om de belangrijkste knelpunten, ook richting de toekomst aan te pakken.

Op korte termijn wordt gewerkt aan rijksbrede initiatieven zoals voortzetting van het Rijks ICT traineeprogramma (RITP) en rijksbrede wervingscampagnes voor ICT’ers in 2017. Ook zijn pilots opgezet voor het opstarten van een ICT-stagebureau en het uitwisselen van CV’s van potentiële ICT-werknemers tussen Rijksonderdelen.

De arbeidsmarkt voor inkooppersoneel is krap. Een complicerende factor is dat inkoopdeskundigen die buiten de overheid werkzaam zijn niet direct uitwisselbaar zijn met inkoopdeskundigen bij de (rijks-)overheid. Binnen deze context wordt een plan van aanpak opgesteld om een meer succesvolle werving van inkooppersoneel voor het Rijk te bewerkstelligen. Aandacht zal hierbij in het bijzonder uitgaan naar ICT-inkoopdeskundigheid. Ten behoeve van het plan van aanpak worden maatregelen verkend om de effectieve zij-instroom van zowel binnen als buiten de (rijks-)overheid te bevorderen en om het voor starters gemakkelijker en aantrekkelijker te maken te kiezen voor een carrière in de overheidsinkoop.

Om er voor te zorgen dat het Rijk mensen ook in de toekomst voldoende medewerkers met financiële expertise kan blijven aantrekken zijn er diverse lopende acties.

  • Om de nodige expertise en talent op het gebied van financiën binnen te halen en te ontwikkelen is er voor de financiële functie het Financial Traineeship die starters in twee jaar klaar stoomt voor de financiële functie van het Rijk. In de afgelopen 11 jaar heeft het Financial Traineeship een goede naam opgebouwd als leverancier van talentvolle, ambitieuze «Financials». Vrijwel alle Financial Trainees vinden een uitdagende baan na afronding van het traineeprogramma in de financiële functie van het Rijk. Door de brede oriëntatie en de werkervaring die de trainees hebben opgebouwd zijn zij breed inzetbaar binnen het Rijk.

  • De Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering (RAFEB) als onderdeel van het Ministerie van Financiën speelt een belangrijke rol bij het up to date houden – en het doorontwikkel en van expertise van zowel instromers als het zittende personeel. De RAFEB heeft als kennisinstituut voor Rijksambtenaren de taak om kennis op het gebied van Financiën en ICT en inkoop als onderdeel van de bedrijfsvoering te onderhouden, verstevigen en ontwikkelen.

  • Specifiek voor de financiële functie is bij het Ministerie van Financiën een programma ontwikkeling financiële functie Rijk gestart dat zich onder meer bezig houdt met de kansen en uitdagingen waarbij het belang van financiële expertise een prominente rol spelen.

66

Hoeveel mensen zijn er in 2016 nieuw aangenomen bij het Rijk?

Antwoord:

In 2016 zijn er 7.576 nieuwe medewerkers aangenomen bij het Rijk.

67

In hoeverre is het mogelijk om de evaluatie op het bedrijfseconomische resultaat van het afstoten van rijksgebouwen eerder te laten plaatsvinden dan het moment van de herijking van de masterplannen die voor 2018/2019 is voorzien?

Antwoord:

Een op zichzelf staande evaluatie van de verkoopresultaten van rijksgebouwen heeft niet mijn voorkeur, omdat de verkoop van rijksgebouwen voor zover het gaat om kantoren logisch volgt uit de uitvoering van de masterplannen rijkshuisvesting. De masterplannen zijn opgesteld vanuit de gedachte dat de nieuwe huisvestingskaders die in het kader van een flexibele rijksoverheid worden ontwikkeld een kleinere behoefte aan vierkante meters kantoorhuisvesting tot gevolg hebben. Deze kleinere behoefte aan kantoorhuisvesting leidt tot het beëindigen van huurovereenkomsten en de verkoop van panden in eigendom. Het bedrijfseconomisch resultaat bij verkoop is geen doel op zich. Welke panden verkocht worden, hangt af van de huisvestingsbehoefte en factoren zoals de regio en functionaliteit van een gebouw.

Omdat verkoop dus een afgeleide activiteit is, heb ik in mijn reactie naar de Algemene Rekenkamer een evaluatie van het afstoten van rijksgebouwen gekoppeld aan de herijking van de masterplannen.

68

Wat is de ingangs- en doorlooptijd van de huurtoeslag en de inkomensafhankelijke extra huursverhoging na stijging dan wel daling van het inkomen? Hoe vaak komt het voor dat een huishouden met een inkomensstijging te maken krijgt maar pas na langere tijd de huurtoeslag naar beneden wordt bijgesteld? Hoe vaak komt het voor dat een huishouden in het midden van een kalenderjaar met een inkomensdaling te maken krijgt maar pas na langere tijd huurtoeslag ontvangt? Indien u hier geen cijfers van heeft, kunt u een schatting geven van het aantal gevallen?

Antwoord:

De huurtoeslag is «gevoelig» voor inkomenswijzigingen. Een geringe inkomensstijging kan er voor zorgen dat de hoogte van de huurtoeslag sterk afneemt of zelfs dat het recht op huurtoeslag verloren gaat. Als een burger een inkomensstijging of -daling direct doorgeeft aan de Belastingdienst dan wordt de huurtoeslag (direct) aangepast en ontvangt de burger de juiste toeslag. In de praktijk blijkt echter dat slechts een beperkt deel van de huurtoeslagontvangers een inkomenswijziging doorgeeft. Cijfers bij het definitief toekennen laten zien dat zo'n 20% van de huurtoeslagontvangers een nabetaling ontvangt en dat zo'n 25% een terugvordering ontvangt ten gevolge van een te hoge cq. te lage schatting van het inkomen in de voorschotfase. Een gedeelte van deze percentages is het gevolg van een onjuiste schatting van het inkomen bij het massaal automatisch continueren en een gedeelte is het gevolg van het niet doorgeven van een inkomenswijziging gedurende het jaar. Hoe groot de verschillende gedeeltes zijn is niet bekend. De inschatting van de Belastingdienst is dat het grootste gedeelte van deze percentages wordt veroorzaakt door een onjuiste schatting van het inkomen bij het massaal automatisch continueren van de toeslag en dat een beperkt gedeelte wordt veroorzaakt door het niet doorgeven van een inkomenswijziging.

Voor het toepassen van de inkomensafhankelijke huurverhoging dient de verhuurder een huishoudverklaring op te vragen bij de Belastingdienst. Het daadwerkelijk toepassen van de inkomensafhankelijke huurverhoging is vervolgens een zaak van de verhuurder. De inkomenafhankelijke huurverhoging baseert zich in principe op het inkomen van 2 jaar geleden. De wet biedt aan huurders van wie het inkomen na een of meer inkomensafhankelijke huurverhogingen (substantieel) daalt de mogelijkheid om een huurverlaging aan de verhuurder voor te stellen.

Bij een huurverlagingsvoorstel moet de huurder aantonen dat het huishoudinkomen is gedaald. Of een huurder kort nadat de inkomensdaling optreedt een afdwingbaar huurverlagingvoorstel kan indienen bij de verhuurder hangt af van de oorzaak van de inkomensdaling:

  • Als het inkomen daalt doordat een verdienend lid het huishouden verlaat (wijziging van het huishouden), dan kan de huurder direct op basis van de recentste jaarinkomens van de overgebleven bewoners een afdwingbaar huurverlagingsvoorstel bij de verhuurder indienen.

  • Als het inkomen echter daalt doordat een of meer bewoners minder gaan verdienen (gelijkblijvend huishouden), dan blijkt de inkomensdaling pas (echt) na afloop van het kalenderjaar waarin de inkomensdaling plaatsvindt. Inkomensdaling in het begin van het jaar kan mogelijk opgeheven worden doordat de betreffende bewoner later in het jaar weer een inkomensstijging doormaakt.

69

Welk percentage van de uitgaven aan ICT gaan naar derden (niet zijnde overheidsinstellingen). Kan dat percentage gesplitst worden in enerzijds hardware en software en anderzijds diensten?

Antwoord:

De uitgaven van SSC-ICT in 2016, hebben volledig betrekking op dienstverlening aan klanten binnen het Rijk. Het antwoord op de vraag welk percentage van de uitgaven van SSC-ICT aan ICT, uitgesplitst naar hardware/software en diensten, naar derden gaat is derhalve 0%-0%.

70

Waarom is de opbrengst van Vestia € 11 mln. minder dan verwacht? En wat zijn de gevolgen voor huurders?

Antwoord:

Het is mij niet duidelijk waar de vraagsteller op doelt met de € 11 mln.

Mijn vermoeden is dat gedoeld wordt op het feit dat in het jaarverslag van Vestia over 2016 vermeld staat dat het gerealiseerde operationeel resultaat in 2016 met € 55,9 mln. achterblijft bij de doelstelling van € 65,9 mln.

De belangrijkste oorzaken voor dit lagere operationele resultaat zijn de hogere onderhoudsuitgaven (– € 13,7 mln.) – welke ten gunste komen van de huurders – en extra rente uitgaven (– € 5,2 mln.) door vervoegde aflossingen. Hier tegenover staan lagere organisatiekosten (€ 7,6 mln.) en het saldo van de overige posten (€ 1,3 mln). Het feit dat het operationele resultaat van Vestia lager is uitgevallen dan werd begroot, heeft geen effect op de uitvoering van het saneringsplan en de omvang van de begrotingsreserve saneringssteun woningcorporaties.

Binnen de beperkte ruimte die Vestia als saneringscorporatie heeft kan Vestia in de prestatieafspraken met gemeenten en huurders afspraken maken over de bestedingen, waarvan het positief operationeel resultaat van € 55,9 mln. onderdeel uitmaakt.

71

Hoe wil de Minister van BZK systematisch aandacht schenken aan het leren van ICT-projecten?

Antwoord:

Het leren van ICT-projecten krijgt langs meerdere sporen vorm. In de eerste plaats zal ik jaarlijks een analyse maken voor de opvolging van de BIT-adviezen (Kamerstuk 26 643, nr. 454, 24 maart 2017). Daarnaast worden vanaf 2017 periodiek bijeenkomsten georganiseerd ten behoeve van kennisuitwisseling rondom BIT-adviezen en CIO-oordelen, en wordt er een ICT kennisplatform ingericht. Om het leren van elkaar te bevorderen gaan CIO adviseurs meelopen met BIT onderzoeken en verzorgt het BIT terugkoppeling over de gehanteerde methode en de totstandkoming van de conclusies aan de CIO-adviseurs.

72

Op welke wijze gaat de Minister van BZK werken aan heldere definities en een uniforme toepassing van die definities met betrekking tot informatiebeveiliging?

Antwoord:

In de uitvraag voor de In Control Verklaringen (ICV’s) voor 2017 zal helder worden aangegeven welke definities gehanteerd moeten worden.

Zie verder vraag 83

73

Zou de Minister het rapport van de Auditdienst Rijk (openbaar of vertrouwelijk) willen toesturen waarin een uitgebreid rijksbreed onderzoek is gedaan naar kritieke systemen en informatiebeveiliging? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

Ik ben bereid de «Rode draad rapportage informatiebeveiligingsonderzoeken» van de Auditdienst Rijk (23 maart 2017) vertrouwelijk aan uw Kamer te doen toekomen.

74

Kan concreet worden aangegeven waar het foutbedrag van 74,5 miljoen in de samenvattende verantwoordingsstaat agentschappen, door ontstaan is?

Antwoord:

Dit betreft met name onrechtmatig aangegane verplichtingen bij aanbestedingen. Het gaat om fouten bij het volgen van de stappen in het beoordelingstraject die zijn opgenomen in de aanbestedingswet 2012. Het merendeel van deze onrechtmatigheden heeft betrekking op de inhuur van ICT-personeel (€ 47,4 miljoen), op de inkoop van werkplek gerelateerde zaken, zoals desk-tops en monitoren (€ 6,7 miljoen) en op de inhuur van overig personeel (€ 7,0 miljoen). De overige € 12,9 miljoen bestaat voor het merendeel uit aanbestedingsfouten in het inkooptraject van diverse andere inkoopcategorieën.

75

Kan nader uiteengezet worden wat de oorzaak is van het geconstateerde verschil tussen de gerealiseerde huuropbrengsten en de geprognotiseerde huuropbrengsten, de onvoldoende onderbouwing van besluitvorming over het in voorraad houden van panden die op de nominatie stonden om verkocht te worden, en onzekerheid over de activering van nog te maken kosten?

Antwoord:

De Auditdienst Rijk heeft voor het jaarverslag Wonen en Rijksdienst en de daaronder ressorterende agentschappen goedkeurende controleverklaringen afgegeven. Voor het totaalbeeld van alle agentschappen (vallend onder W&R) hanteert de Algemene Rekenkamer een verbijzonderde tolerantiegrens. Als gevolg van de totalisering van enkele punten bij de agentschappen, die door de Algemene Rekenkamer als onzekerheid zijn gedefinieerd, is per saldo sprake van een overschrijding. Het betreft bijvoorbeeld de toepassing van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving bij de te activeren projecten van het Rijksvastgoedbedrijf. Het overleg daarover zal in 2017 worden gecontinueerd.

In 2016 is een nieuwe werkwijze voor de door departementen te betalen vergoedingen voor de huisvesting kantoren geïntroduceerd. Als gevolg van deze zogenaamde stelselwijziging voor de huisvesting kantoren is een andere tariefstructuur vorm gegeven, waarbij er ook verschillen ontstaan tussen de prognose en de realisatie van de huuropbrengsten.

76

Kunt u reflecteren op de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat een duidelijke verklaring voor het verschil tussen de gerealiseerde huuropbrengsten en de geprognotiseerde huuropbrengsten ontbreekt?

Antwoord:

Zie antwoord bij vraag nr. 5.

77

Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er voldoende gekwalificeerd ICT-personeel in dienst is?

Antwoord:

Ik zal in 2017 onderzoek laten uitvoeren om een beter beeld te krijgen van de aard en omvang van de tekorten aan ICT-personeel bij het Rijk. Mede op basis van de uitkomsten uit dat onderzoek wordt een plan van aanpak opgesteld met (aanvullende) beleidsmaatregelen en/of initiatieven om de belangrijkste knelpunten, ook richting de toekomst aan te pakken.

Op korte termijn wordt gewerkt aan rijksbrede initiatieven zoals voortzetting van het RITP in en rijksbrede wervingscampagnes voor ICT’ers in 2017. Ook zijn pilots opgezet voor het opstarten van een ICT-stagebureau en het uitwisselen van CV’s van potentiële ICT-werknemers tussen Rijksonderdelen.

78

Hoe gaat de Minister van BZK gestructureerd en in samenhang BIT-oordelen, CIO-oordelen, Gatewayreviews en overige onderzoeken analyseren? Hoe wordt de Kamer over de uitkomsten hiervan op de hoogte gesteld?

Antwoord:

Ik zal interdepartementale analyses op projectinformatie laten uitvoeren. Over de uitkomsten daarvan informeer ik u in de Jaarrapportages bedrijfsvoering Rijk.

79

Wat is de stand van zaken van het kenniscentrum ICT dat zou worden opgericht (in reactie op de lessen van de commissie-Elias)?

Antwoord:

De CIO Rijk richt een platform waar CIO's en ClO-adviseurs van alle ministeries documentatie, kennis en ervaring over ICT-projecten met elkaar kunnen uitwisselen.

80

Waarom worden er nog steeds ICT-projecten gestart zonder dat de businesscase en de financiering op orde zijn? Hoe gaat de Minister dit afdwingen?

Antwoord:

De verantwoordelijkheid voor ICT projecten ligt bij de afzonderlijke vakdepartementen. In het kader van de toetsing hierop kijkt het BIT ook naar de businesscase van projecten. Eventuele opmerkingen daarover worden in het openbare BIT-advies opgenomen. De ministeries reageren aan uw Kamer op het BIT-advies, zodat dit in het politieke debat kan worden betrokken.

81

Is de Minister bereid om een rijksbreed beeld te maken van de aard en de omvang van de tekorten aan ICT-personeel?

Antwoord:

Zie vraag 65 en aanvullende vraag 7.

Kunt u reflecteren op het voorstel van de Algemene Rekenkamer om de overlegstructuur met betrekking tot de huurtoeslag te intensiveren en hierbij naast de financiën ook meer aandacht te besteden aan beleid en uitvoering?

Antwoord:

Het voorstel van de Algemene Rekenkamer sluit aan bij een van de aanbevelingen van het IBO Belastingdienst en het IBO Sociale huur die in 2016 zijn verschenen. In de kabinetsreactie op deze rapporten heeft het kabinet reeds aangegeven positief te staan ten aanzien van het inrichten van een heldere sturingsrelatie met erkenning van de wederzijdse verantwoordelijkheden en rollen in de sturingsrelatie, waarin de rollen van de opdrachtnemer, opdrachtgever en eigenaar zijn uitgewerkt.

Als praktische uitwerking hiervan is een regulier overleg op DG- en directeurenniveau opgestart tussen de Belastingdienst en de toeslagdepartementen.

82

Wil de Minister analoog aan de Rijksbegrotingsvoorschriften regels op stellen om zijn collega’s op de staat van de informatiebeveiliging aan te spreken?

Antwoord:

Ik acht het opstellen van dergelijke aanvullende regels op dit moment niet nodig. Er zijn al meerdere beveiligingsvoorschriften, waaronder het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR) en de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR), waar de Rijksdienst zich aan moet houden. Met ingang van dit jaar ontvangt de CIO Rijk zowel de geanonimiseerde rode dradenrapportage als de departementale rapporten van de collega-CIO’s. Op basis van deze informatie kan de CIO Rijk in zijn halfjaarlijkse gesprekken met de departementale CIO’s al specifiek aandacht besteden aan de onvolkomenheden en de verbeteringen die departementen in gang zetten. Daarnaast hebben de CIO’s afgesproken in de beslotenheid van het CIO-beraad open met elkaar te spreken over de resultaten van de ADR-onderzoeken om ook van elkaar te kunnen leren.

83

Wat gaat de Minister doen om ervoor te zorgen dat de informatiebeveiliging rijksbreed wel een positief beeld gaat vertonen?

Antwoord:

Elke Minister is zelf verantwoordelijk voor het verbeteren van informatiebeveiliging op het eigen departement. Alle departementen hebben over 2016 een In Control Verklaring (ICV) afgegeven aan het Ministerie van BZK. In enkele ICV’s worden zeer hoge risico’s onderkend, maar allen zijn voorzien van een verbeterplan.

De CIO-Rijk heeft sinds dit jaar inzage in alle departementale ADR-rapportages, waarin is gekeken naar de sturing en de beveiliging van twee kritieke systemen per departement. Op basis van de ICV’s en de ADR-rapportages is de CIO-Rijk in gesprek met de CIO’s, waarbij specifieke aandachtspunten per departement worden besproken. In het tweede halfjaarlijkse gesprek zal de CIO Rijk de voortgang bespreken op deze aandachtspunten.

In diverse interdepartementale overlegfora wordt informatiebeveiliging geagendeerd. De CIO’s hebben afgesproken in het CIO-beraad open met elkaar te spreken over de resultaten van de ADR-onderzoeken, om daarmee ook van elkaar te kunnen leren. Hiervoor wordt in het najaar een sessie georganiseerd.

Naar boven