34 714 EU-voorstel: Commissiemededeling EU-wetgeving: betere resultaten door betere toepassing C(2016)86001

I BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Aan de Minister-President, Minister van Algemene Zaken

Den Haag, 7 juni 2019

Bij brief van 9 april 20192 heeft de Minister voor Rechtsbescherming een reactie gegeven op de nadere brief van de Eerste Kamer, d.d. 7 februari 20193, over het toezenden van adviezen van de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: Afdeling) bij de voorhang van algemene maatregelen van bestuur (hierna: AMvB’s). Naar aanleiding van de brief van de Minister voor Rechtsbescherming wil de Kamer graag de volgende vragen aan u stellen, die ook aan de Minister voor Rechtsbescherming in een separate brief worden gesteld.

De leden danken allereerst voor de toezegging van het kabinet dat, in de gevallen van een nahang van een AMvB, bij de aanbieding daarvan tevens het advies van de Afdeling en het nader rapport worden meegezonden. Zij hebben echter met teleurstelling kennisgenomen van het antwoord wat betreft het eventueel voorleggen van adviezen bij de voorhang van AMvB’s.

In de brief van 9 april 2019 wordt aangegeven dat het niet kunnen voorleggen van de adviezen bij een voorhang voortkomt uit de keuze van de wetgever over de vorm waarin parlementaire betrokkenheid tot uitdrukking komt. Daarbij wordt opgemerkt dat bij een voorhang maximale flexibiliteit bestaat om rekening te houden met opmerkingen vanuit het parlement. Advisering volgt later. Bij een nagehangen AMvB zal het verwerken van opmerkingen van het parlement tot een wijziging van de AMvB leiden en zelfs mogelijk tot een nieuwe adviesaanvraag bij de Afdeling, zo is in voornoemde brief te lezen.

De leden hebben in hun brief van 7 februari 2019 de wens geuit dat de adviezen van de Afdeling bij AMvB’s in een eerder stadium ter kennis worden gebracht, zodat zij het advies bij een voorgehangen AMvB kunnen betrekken. In de brief van 9 april 2019 wordt slechts ingegaan op de onpraktische kant van nahang en het feit dat voorhang flexibiliteit met zich brengt. Daarmee wordt naar de mening van de leden slechts aangegeven wat de voordelen en nadelen zijn van voor- en nahang. Daaruit volgt volgens hen echter niet waarom bij een voorhang het advies niet eerder toegestuurd kan worden, nu tevens in voornoemde brief aangegeven wordt dat het niet kunnen voorleggen van adviezen bij een voorhang geen verband houdt met de voorschriften over openbaarmaking daarvan. Weliswaar wordt aangegeven dat de ontwerpAMvB pas na de voorhang voor advies wordt voorgelegd aan de Afdeling, zoals bekend bij de leden, maar geeft niet aan hoe deze procedure (eenvoudig) gewijzigd kan worden en wat de consequenties zullen zijn. Wat is de ratio van deze procedure, oftewel: waarom wordt pas na de voorhang advies gevraagd? Speelt hierbij het risico dat opnieuw advies gevraagd moet worden wanneer een AMvB ingrijpend gewijzigd wordt na behandeling door het parlement? Hoe vaak komt een dergelijke hernieuwde adviesaanvraag voor op dit moment bij nahangprocedures? De leden vragen daarom nogmaals hun verzoek, het verkennen wat de mogelijkheden zijn om adviezen in een eerder stadium onder de aandacht van de leden te kunnen brengen, te heroverwegen en met een nadere onderbouwing te komen.

Kijkend naar het wetgevingsproces wordt het advies van de Afdeling gevoegd bij het wetsvoorstel dat wordt ingediend bij de Tweede Kamer. Ook daar bestaat het risico dat naar aanleiding van de behandeling, bijvoorbeeld door nota’s van wijziging of amendering, de tekst ingrijpend gewijzigd wordt. Dit kan leiden tot een nieuwe, zij het qua scope meer toegespitste, adviesaanvraag aan de Afdeling door regering of Eerste Kamer. Het uitbrengen van een vervolgadvies is overigens zelden aan de orde.

Zoals de leden in de voornoemde brief van 7 februari 2019 hebben aangegeven, worden AMvB’s in een toenemend aantal gevallen complexer en normstelling verschuift van wet naar AMvB. De Raad van State heeft in zijn Jaarverslag 2018 daar ook enkele kritische opmerkingen over gemaakt.4 De Kamer benadrukt daarom nogmaals dat zij het van belang vindt, in haar functie als medewetgever, dat kwalitatief goede wet- en regelgeving tot stand komt en hecht daarom veel belang aan de adviezen van de Afdeling. Wanneer een advies van de Afdeling betrokken kan worden bij de behandeling van AMvB’s, dus ook in het geval bij voorgehangen AMvB’s, komt dit volgens haar ten goede aan de kwaliteit.

Gelet op het vorenstaande herhaalt de Kamer daarom het verzoek gedaan in haar brief van 7 februari 2019 de mogelijkheden te verkennen om adviezen in een eerder stadium onder de aandacht van de leden te brengen. Daarbij vraagt zij wederom wanneer er mogelijkheden zijn, of het kabinet bereid is daar uitvoering aan te geven en indien er geen mogelijkheden zijn, bereid is vigerende regelgeving dan wel procedures te wijzigen. De Kamer ziet uw reactie hierop – bij voorkeur voor 28 juni 2019 – met belangstelling tegemoet.

Een afschrift van deze brief is tevens aan alle ministeries toegezonden.

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, A. Broekers-Knol


X Noot
1

Zie dossier E170008 op www.europapoort.nl.

X Noot
2

Kamerstukken I 2018/19, 34 714, H.

X Noot
3

Kamerstukken I 2018/19, 34 714, G.

X Noot
4

Jaarverslag 2018 van de Raad van State, Den Haag: 2019, p. 24 en p. 54 e.v.

Naar boven