34 162 Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met een herziening van de opleiding van rechters en officieren van justitie

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inhoud en voorgeschiedenis

Dit wetsvoorstel behelst een wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) alsmede van enige aanverwante wetten (zoals de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO)). Deze wijzigingen strekken in hoofdzaak tot vernieuwing van de in voornoemde wetten opgenomen regeling van de opleiding tot rechter en officier van justitie. Het nieuwe opleidingsstelsel zal de huidige opleidingstrajecten voor recent afgestudeerde juristen, juristen met ruime werkervaring (zij-instromers) en de interne weg voor doorstromers vervangen. Deze opleidingstrajecten worden samengevoegd tot één stelsel van initiële opleidingen waarin maatwerk mogelijk is afhankelijk van de voorervaring en competenties van kandidaten. De functie van rechterlijk ambtenaar in opleiding (raio) komt in dit nieuwe stelsel te vervallen. In samenhang hiermee zal ook de op de Wrra berustende regelgeving (Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra), Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren (Bora) etc.), waarin de rechtspositie van de rechter in opleiding en de officier in opleiding nader wordt geregeld alsmede de opleiding tot rechterlijk ambtenaar, een wijziging van dezelfde strekking ondergaan.

De herziening van de opleiding tot rechterlijk ambtenaar en bijgevolg de rechtspositie van de rechter in opleiding en officier in opleiding, noopt tot wijziging van diverse regelgeving. Dit wetsvoorstel bevat een aantal wijzigingen van (met name) de Wrra die betrekking heeft op de regeling van de rechtspositie van degenen die worden opgeleid tot rechterlijk ambtenaar. De wijzigingen in dit wetsvoorstel hebben in hoofdzaak betrekking op het uitgangspunt dat alle personen die worden opgeleid tot rechter of officier van justitie voortaan wettelijk als rechterlijk ambtenaar worden beschouwd. Hierdoor worden tevens de algemene bepalingen omtrent de functionele autoriteit van rechterlijke ambtenaren op hen van toepassing. Een ander deel van de voorgestelde wetswijziging vloeit voort uit het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding in dienst zullen treden van een gerecht dan wel parket. De rector van het opleidingsinstituut speelt geen rol meer als functionele autoriteit, doordat het werkgeverschap bij het gerecht dan wel het openbaar ministerie komt te berusten. Voorts wordt voor de rechter in opleiding en de officier in opleiding een nieuwe wettelijke salariscategorie geïntroduceerd en zal de bestaande categorie 12 zoals die voor raio’s geldt, komen te vervallen. Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in dit wetsvoorstel nog enige technische aanpassingen van met name de Wrra en de Wet RO door te voeren, alsmede een aantal aanpassingen van redactionele aard in voormelde wetten aan te brengen. Onderwerpen die bij algemene regel van bestuur geregeld zullen worden zijn de duur van de opleiding, verlenging of verkorting ervan, de rechtspositie, een grondslag voor het opleidingsreglement en een beoordelingsreglement en de bezoldiging van de rechters in opleiding en officieren in opleiding.

Startpunt voor de onderhavige wijziging van (met name) de Wrra betreft de wens van de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal tot herziening van de selectie en de opleiding van rechters en officieren van justitie. Daarnaast is in de financiële bijlage bij het regeerakkoord Rutte I opgenomen dat de raio-opleiding wordt verkort. Dat bracht de vernieuwingsplannen in een stroomversnelling. Er is door de Rechtspraak, het openbaar ministerie en Stichting Studiecentrum Rechtspleging (SSR) in multidisciplinair verband en in samenspraak met rechters en officieren van justitie gewerkt aan de vormgeving van de nieuwe opleiding. De modernisering van de opleiding heeft ook gevolgen voor de rechtspositie van toekomstige rechterlijke ambtenaren, omdat voor de raio's, rechters in opleiding, buitenstaanders en interne doorstromers op onderdelen verschillende rechtsposities gelden die in het nieuwe stelsel niet naast elkaar kunnen blijven bestaan. De verschillen betreffen onder meer de bezoldiging, de aard van de aanstelling en de benoeming in de betreffende opleidingsfuncties. Om de rechtspositie van de toekomstige rechterlijke ambtenaren te bepalen is het in artikel 51 van de Wrra voorgeschreven overleg met de Sectorcommissie rechterlijke macht gevoerd. Dit overleg heeft geleid tot een onderhandelaarsakkoord, dat in het Sectoroverleg rechterlijke macht (SORM) van 27 juni 2013 door de NVvR is aanvaard, onder voorbehoud van overeenstemming over een laatste, in het SORM ter tafel gekomen wijzigingsvoorstel. Ook over deze laatste wijziging is op 4 juli 2013 overeenstemming bereikt.

Met het onderhavige wetsvoorstel (en het thans in voorbereiding zijnde besluit tot wijziging van met name het Brra) wordt uitvoering gegeven aan de afspraak in het SORM om de rechtspositionele regelgeving voor rechterlijke ambtenaren te wijzigen overeenkomstig het akkoord. Aspecten aangaande de opleiding zullen worden geregeld in een algemene maatregel van bestuur, betreffende de opleiding van rechters en officieren van justitie, waarbij tevens het Bora zal worden ingetrokken. Voor raio’s die reeds als zodanig zijn benoemd en aan opleiding zijn begonnen zal het Bora blijven voortbestaan, totdat de laatste raio de opleiding heeft afgesloten. Rechterlijke ambtenaren die een ambt vervullen op basis van een aanwijzing als bedoeld in artikel 9, eerste lid, Wrra, daaronder mede begrepen raadsheren met een aanwijzing en die in dat kader nog enige opleiding behoeven, vallen niet onder de strekking van deze wetswijziging. Dat laat uiteraard de mogelijkheid voor raadsheren onverlet om modules te volgen die in het kader van het opleidingshuis worden aangeboden.

Dit wetsvoorstel heeft geen zelfstandige financiële gevolgen. Doordat de raio-opleiding reeds is bekort door het schrappen van de tweejarige buitenstage, is de op grond van het eerder genoemde regeerakkoord te behalen bezuiniging reeds geëffectueerd. De salariskosten voor de Rechtspraak en het openbaar ministerie wijzigen niet als gevolg van dit wetsvoorstel. Uit dit wetsvoorstel vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het brengt alleen wijzigingen aan in de wijze van opleiden van (toekomstige) rechterlijke ambtenaren, alsmede daarmee verband houdende rechtspositionele aspecten.

Over de inhoud van dit wetsvoorstel is de in artikel 51 van de Wrra bedoelde instemming met de Sectorcommissie rechterlijke macht bereikt.

Het voorstel van wet is in consultatie gebracht, waaronder internetconsultatie, via http://www.internetconsultatie.nl/opleidingshuis. De internetconsultatie heeft niet geleid tot reacties. Zowel de Raad voor de rechtspraak als het College van procureurs-generaal hebben positief geadviseerd over het wetsvoorstel1. Naar aanleiding van het advies van de Raad voor de rechtspraak en het openbaar ministerie is in de memorie van toelichting beter onderscheid aangebracht in het niveau van regelgeving waarop de diverse onderwerpen geregeld worden. Voorts spreekt de Raad voor de rechtspraak de wens uit van een wettelijke ontslaggrond in de wet, waarmee de rechter in opleiding die niet functioneert in de opleiding, kan worden ontslagen als rechter-plaatsvervanger. Aan dit advies is geen gevolg gegeven. De verwachting is dat rechters-plaatsvervangers wiens opleiding om deze reden eindigt zelf een ontslagverzoek zullen indienen waarna ontslag volgt op grond van artikel 46h, eerste lid, Wrra. Mocht van een dergelijk verzoek geen sprake zijn, dan biedt de Wrra reeds voldoende gronden voor de mogelijkheid tot ontslag. Allereerst is in de Wrra al de mogelijkheid opgenomen voor het ontslag van rechterlijke ambtenaren (waaronder dus ook rechters-plaatsvervangers die ook rechter in opleiding die zijn) wegens ongeschiktheid voor het vervullen van het ambt anders dan wegens ziekte: artikel 46l, eerste lid, onderdeel a, Wrra. Voorwaarde voor ontslag in verband met ongeschiktheid voor het vervullen van het ambt is dat het betrokkene ontbreekt aan eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de taak als rechter vereist zijn. Het moet daarbij gaan om objectieve ongeschiktheid.2 Ook in het geval van het ontslaan van de rechter in opleiding als opleideling wegens het niet functioneren binnen de opleiding of het niet afronden van de opleiding, kan er sprake zijn van een objectieve ongeschiktheid om het ambt van rechter te vervullen. Het niet (tijdig) behalen van opleidingsresultaten die van belang zijn om het ambt van rechter naar behoren te kunnen uitoefenen, kan bijvoorbeeld reeds een sterke aanwijzing van de ongeschiktheid om het ambt te vervullen zijn, nog afgezien van het feit dat het voortijdig stopzetten van de opleiding tot effect heeft dat de voor het kunnen vervullen van het ambt noodzakelijke kennis en kunde ontbreekt. Voorts kent de Wrra reeds de mogelijkheid van ontslag van een rechter-plaatsvervanger op grond van de omstandigheid dat deze gedurende een termijn van twee jaar niet is opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden (zie artikel 46m, onderdeel c, Wrra). In geval van een ontslagverzoek betreffende een rechter-plaatsvervanger vanwege het feit dat betrokkene gedurende tenminste twee jaar niet is opgeroepen, zal de procureur-generaal pas tot de vordering overgaan wanneer door de functionele autoriteit gemotiveerd is aangegeven waarom betrokkene gedurende die periode geen werkzaamheden heeft verricht. Het gegeven dat een rechter-plaatsvervanger gedurende ten minste twee jaar niet is opgeroepen wegens onvoldoende opleidingsresultaten, kan een motivering vormen op grond waarvan de procureur-generaal kan toetsen of een verzoek op die grond vatbaar is voor een voordracht voor ontslag bij de Hoge Raad. Zoals de Raad voor de rechtspraak in zijn advies naar aanleiding van de consultatie van dit wetsvoorstel heeft aangegeven, is het onwenselijk dat iemand die wegens onvoldoende opleidingsresultaat ongeschikt is bevonden om rechter te worden wel benoemd blijft tot rechter-plaatsvervanger. Bij de indiening van het verzoek tot ontslag zal gemotiveerd moeten worden dat het niet langer oproepen gedurende ten minste twee jaar zijn oorzaak vindt in onvoldoende opleidingsresultaten.

Voor de volledigheid zij benadrukt dat het ontslag op grond van de artikelen 46l en 46m alleen kan worden verleend door de Hoge Raad, op vordering van de procureur-generaal. Dit betekent dat er een stevige rechterlijke toetsing op het ontslag en de ontslaggrond plaatsvindt. Allereerst door de procureur-generaal, alvorens deze de voordracht doet, en vervolgens door de Hoge Raad bij de beoordeling van het ontslagverzoek.

Aangezien de Wrra reeds voldoende ontslaggronden kent, en met het introduceren van nieuwe ontslaggronden – gelet op de noodzaak van het waarborgen van de onafhankelijkheid van de rechtspraak – zeer terughoudend moet worden omgegaan, is het toevoegen van een aanvullende ontslaggrond niet opportuun.

De NVvR merkt ten aanzien van de in artikel IV voorgestelde wijziging op dat voorheen in artikel 47 van de Wrra beroep bij de Centrale Raad van Beroep open stond tegen «andere handelingen van een bestuursorgaan», en dat dit in de voorgestelde tekst van bijlage 2 bij de Awb zou zijn vervallen3. Dat laatste is echter niet het geval, hetgeen in de toelichting op artikel IV nader is uitgewerkt. Tot slot merkt de NVvR op dat bijlage 2 bij de Awb geen rechtstreeks beroep bij de Centrale Raad van Beroep openstelt voor raio’s, omdat een niet onbelangrijk deel van de rechtspositie van de raio’s niet bij of krachtens de Wrra is geregeld, maar in het Bora, dat niet steunt op de Wrra, aldus de NVvR. Beroep bij de Centrale Raad van Beroep staat echter wel open, nu het Bora mede gebaseerd op artikel 54 van de Wrra. Hierdoor kunnen raio’s rechtstreeks beroep bij de Centrale Raad van Beroep indienen.

In deze memorie van toelichting wordt eerst ingegaan op de herziening van de initiële opleiding van rechters en officieren van justitie. Daarna volgt een algemene toelichting op de gevolgen van de herziening op de rechtspositionele regelgeving, zoals de benoeming en de duur van de opleiding, de beoordeling en het ontslag. In de artikelsgewijze toelichting wordt, voor zover het zodanige wijzigingen betreft, zo veel mogelijk verwezen naar de corresponderende onderdelen van de algemene toelichting, met daarbij zo nodig een toelichting op eventuele afwijkingen en aanvullingen. Daarnaast worden in de artikelsgewijze toelichting vanzelfsprekend ook andersoortige wijzigingen toegelicht. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele wetten op andere, technische punten te wijzigen. Het betreft hier de wijziging van artikel 48a van de Wet RO, artikel 35 van de Gerechtsdeurwaarderswet en bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2. De nieuwe initiële opleiding

De nieuwe opleidingen vervangen de bestaande opleidingen. Voor een goed beeld wordt eerst uiteen gezet wat de huidige opleidingen zijn om rechter en officier van justitie te worden.

De instroom van nieuwe rechterlijke ambtenaren vindt thans plaats langs drie lijnen. Ten eerste via de raio-opleiding. Ten tweede via de zogenoemde buitenstaandersroute (zij-instromers). Op deze wijze worden ervaren juristen geworven, bijvoorbeeld uit de advocatuur. Tot slot via interne doorstroom (ervaren parketsecretarissen, gerechtssecretarissen en juridisch beleidsmedewerkers).

De raio-opleiding kent een duur van in beginsel zes jaar met een vast programma, waarbij de drie grote rechtsgebieden binnen de rechtbank (civiel recht, strafrecht en bestuursrecht) worden doorlopen in een vaste volgorde. Vervolgens wordt een parketstage, een verdiepingsstage en een afsluitende buitenstage – veelal in de advocatuur – van twee jaar doorlopen. De raio-opleiding is bedoeld voor de pas afgestudeerde jurist en leidt op tot rechter dan wel tot officier van justitie. De opleiding is een gemeenschappelijke opleiding voor het openbaar ministerie en de Rechtspraak.

De opleiding voor zij-instromers bij de Rechtspraak duurt in beginsel één jaar en drie maanden, waarbij de rechter in opleiding twee rechtsgebieden (per rechter in opleiding verschillend) doorloopt. Deze opleiding is vooral bedoeld voor de jurist met minimaal zes jaar relevante juridische werkervaring buiten de rechterlijke organisatie en kent geen parket- of buitenstage. Ook zij-instromers bij het openbaar ministerie worden gedurende één jaar en drie maanden opgeleid op een arrondissementsparket, eveneens zonder gerechts- of buitenstage.

Het traject voor interne doorstromers is een in het kader van het personeelsbeleid op maat gemaakte opleiding binnen een gerecht of parket, bedoeld voor ervaren parketsecretarissen, gerechtssecretarissen en juridische beleidsmedewerkers. Een buitenstage behoort hierbij tot de mogelijkheden.

Bij de gerechtshoven en de ressortsparketten bestaat geen uniform ingericht opleidingstraject. Per gerecht wordt veelal een eigen, op maat gemaakte opleidingsperiode voor de beginnende raadsheer of advocaat-generaal ingericht. Toekomstige raadsheren werken gedurende de opleiding op basis van een aanwijzing en vallen buiten het bestek van dit wetsvoorstel, evenals toekomstige advocaten-generaal bij het openbaar ministerie.

Aanleiding voor de verbetering en vernieuwing zijn de uitkomsten van eerdere inventarisaties van de Rechtspraak en het openbaar ministerie naar verbetermogelijkheden van initiële opleidingen. Hieruit kwam naar voren dat het vak van rechter enerzijds en dat van officier van justitie anderzijds dermate van elkaar verschillen dat een meer gescheiden opleiding kandidaten specifieker zal kunnen toerusten voor het vak van rechter respectievelijk officier van justitie, en beter zal weten te voorzien in de behoefte aan specifieke competenties, kennis en ervaring die binnen de Rechtspraak en het openbaar ministerie nodig zijn om te kunnen voldoen aan de telkens veranderende eisen die de omgeving aan de Rechtspraak en het openbaar ministerie stellen.

De opleidingen tot rechter en tot officier van justitie worden vervangen door één nieuwe initiële opleiding voor rechters en één voor officieren van justitie. Kwaliteit is de drijfveer voor deze verbetering en vernieuwing van de initiële opleiding voor rechters en officieren van justitie. De Rechtspraak en het openbaar ministerie willen dat kandidaten aan het eind van hun opleiding optimaal toegerust aan hun functie als rechter of officier van justitie kunnen beginnen. Het stelsel voor initiële opleidingen is essentieel voor een hoogwaardige rechtspleging. Daarom dienen de nodige eisen aan de initiële opleidingen te worden gesteld. Zo behoren de opleidingen didactisch goed te zijn vormgegeven om een optimaal rendement te halen uit de personen die worden opgeleid, dienen de opleidingen – met het oog op de steeds krapper wordende arbeidsmarkt – aantrekkelijk te zijn voor zowel startende als ervaren juridische professionals, en dienen de opleidingen – met het oog op grote onzekerheden over de toekomstige zaakinstroom – snel en flexibel te kunnen omgaan met wisselende behoeften aan nieuwe instroom van rechters en officieren van justitie. De opleideling zal in het begin van de opleiding een persoonlijk opleidingsplan moeten maken voor zijn opleiding. Dat plan zal worden vastgesteld met één of meerdere opleiders. Er zullen duidelijke begin- en eindtermen worden gesteld, gekoppeld aan het opleidingsaanbod. Dit opleidingsaanbod zal beter worden afgestemd op de opleidingsbehoefte van de opleideling en de behoefte in de praktijk. Om het resultaat van de opleiding te kunnen bepalen zal voorts worden gekeken naar de vernieuwde profielen die voor de functies zijn vastgesteld. De opleiding wordt voorts verder aangepast aan moderne onderwijsmethoden (zoals e-learning). De opleiding zal meer op de persoon (de vooropleiding en werkervaring) worden toegesneden. Er zal vaker gebruik gemaakt gaan worden van decentrale cursuslocaties in het land zoals bij de gerechten en parketten.

De uitgangspunten van het nieuwe stelsel van initiële opleidingen voor rechters en officieren van justitie zijn:

  • de opleiding is modulair samengesteld om kandidaten die verschillen in voorervaring en specifieke competenties op maat te kunnen opleiden;

  • behouden blijven de voordelen van een gezamenlijke opleiding, zoals het in de praktijk bij elkaar ervaring opdoen en voor zover mogelijk gezamenlijke deelname aan diverse cursussen bij de SSR;

  • behouden blijft ook dat een belangrijk deel van de opleiding plaats vindt binnen de gerechten en parketten waar onder begeleiding van een interne opleider in de praktijk wordt geleerd;

  • Rechtspraak en openbaar ministerie werven en selecteren elk hun eigen kandidaten;

  • de kandidaten maken dus voorafgaand aan de opleiding al de keuze voor de zittende of staande magistratuur door te solliciteren bij hetzij de Rechtspraak hetzij het openbaar ministerie;

  • de kandidaten dienen in beginsel te voldoen aan minimaal twee jaar relevante juridische werkervaring buiten de rechterlijke organisatie, opgedaan na het afstuderen.

  • de bijdrage van de gerechten en de parketten aan de opleiding (werkgeverschap, kwaliteit en beschikbaarheid van voldoende opleiders) wordt versterkt.

Uit het bovenstaande overzicht komt reeds naar voren dat in het stelsel van opleidingen een aantal waardevolle elementen uit de huidige raio-opleiding zal terugkomen. Ten eerste de combinatie van een praktijkgerichte, ambachtelijke opleiding bij de gerechten en parketten, in combinatie met een vakinhoudelijke opleiding bij de SSR waarbij de kandidaten, of zij nu in opleiding zijn bij de Rechtspraak of het openbaar ministerie, nog steeds gezamenlijk diverse opleidingsmodules zullen volgen. Ten tweede de stages voor alle categorieën instromers. De stages bieden de gelegenheid over en weer ervaring op te doen en zullen als doelgerichte opleidingsmodules in de opleiding worden ingebed. Tot slot moet worden bedacht dat de opleiding slechts een beperkt, zij het niet onbelangrijk, deel uitmaakt van de vorming van de rechter en officier van justitie. Om tot deze functie te worden opgeleid en vanaf de eerste dag een eigen visie op de rol te ontwikkelen, evenals magistratelijkheid en een visie op de impact op de justitiabele en de samenleving, vindt die opleiding plaats onder begeleiding van een praktijkopleider. In die waardevol gebleken vorm van opleiding zal geen wijziging optreden, behalve dat de opleider nog meer dan voorheen zelf een stevige opleiding en begeleiding zal krijgen en zal moeten voldoen aan het functieprofiel van opleider. Een opleider krijgt daarbij per rechter in opleiding of officier in opleiding die hij begeleidt vrijstelling van het primaire werk, zodat er ook daadwerkelijk tijd vrij is om aan die begeleiding invulling te geven.

3. Rechtspositionele gevolgen van de herziene initiële opleiding

Benoeming en duur van de opleiding

Degenen die de nieuwe opleiding gaan volgen worden benoemd in het ambt van rechter in opleiding respectievelijk officier in opleiding en treden voor de duur van de opleiding voor bepaalde tijd in dienst bij een gerecht dan wel een tot het openbaar ministerie behorende parket. Het bestuur van zijn gerecht of het hoofd van zijn parket is zijn functionele autoriteit. Voordat de toekomstige rechterlijk ambtenaar begint aan de opleiding, wordt een prognose gemaakt van de benodigde duur van de opleiding. De duur van de opleiding is maximaal vier jaar en minimaal één jaar en drie maanden bij een volledige arbeidsduur. In het arbeidsvoorwaardengesprek komt die verwachte duur van de opleiding aan de orde, alsmede de hoofdlocatie en rechtspositionele consequenties van eventuele andere locaties van de opleiding, zodat de kandidaat zijn definitieve keuze om de opleiding wel of niet te gaan volgen mede daarop kan baseren. Indien in een uitzonderlijk geval in de introductieperiode blijkt dat een verkeerde prognose is gemaakt, kan uiterlijk drie maanden na de start van de opleiding, de opleidingsduur worden gewijzigd. De opleiding kan maximaal één jaar worden verlengd in geval van specifieke omstandigheden (bijvoorbeeld langdurige ziekte, zwangerschap, ouderschapsverlof) of wanneer de betrokkene aan het eind van de opleiding nog niet geheel voldoet aan de eindtermen als gevolg van objectiveerbare omstandigheden die de ontwikkeling van degene in opleiding hebben verstoord, zo zal worden vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur betreffende de opleiding van rechters en officieren van justitie. Met het oog op genoemde mogelijke verlenging van één jaar wordt de duur van de tijdelijke aanstelling vastgesteld op de prognose van de duur van de individuele opleiding plus één jaar. De eindtermen, waarin is bepaald wat een rechter in opleiding of officier in opleiding moet kunnen aan het einde van de opleiding, worden vastgelegd in de vernieuwde profielen voor rechters en officieren van justitie.

De arbeidsduur gedurende de opleiding bedraagt gemiddeld minimaal 32 uur per week; de introductiefase zal bij voorkeur in een volledige arbeidsduur worden doorgebracht. Degene die wordt opgeleid voor een functie in de rechtspraak wordt na de introductieperiode benoemd tot rechter-plaatsvervanger. Op deze manier is de betrokkene bevoegd om deel te nemen aan de rechtspraak. De officier in opleiding wordt na zijn introductieperiode van twee maanden benoemd tot plaatsvervangend officier van justitie.

Bij een succesvolle afronding van de opleiding wordt de betrokkene benoemd in het ambt waarvoor deze is opgeleid. Waar op dit moment na voltooiing van de opleiding een raio eerst nog wordt benoemd tot gerechtsauditeur tevens rechter-plaatsvervanger onderscheidenlijk substituut-officier van justitie, zal deze tussenbenoeming vanwege de aansluitende benoeming in het ambt van rechter onderscheidenlijk officier van justitie, komen te vervallen.

Beoordeling

Gelijk thans het geval is bij de opleiding van raio’s wordt in de voorgestelde nieuwe initiële opleiding in regelgeving een grondslag opgenomen voor de beoordeling, en wordt het beoordelingssysteem nader uitgewerkt in een beoordelingsreglement. Er komt een beoordelingsreglement voor zowel de Rechtspraak als voor het openbaar ministerie. Hierbij is het uitgangspunt dat de begeleiding en de beoordeling van de rechter in opleiding en de officier in opleiding niet in één hand komen te liggen. In de beoordelingsreglementen worden de beoordelingsmomenten opgenomen. De Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal werken dit beoordelingssysteem uit en bespreken het vervolgens met de NVvR conform de bepalingen uit hoofdstuk 8 van de Wrra, zo zal worden vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur betreffende de opleiding van rechters en officieren van justitie. De functionele autoriteit stelt de beoordeling vast op basis van de informatie die is aangeleverd door de beoordelings (advies)commissie (bij de Rechtspraak), informatie verkregen binnen het gerecht of parket waar de rechter in opleiding of de officier in opleiding in opleiding is en informatie uit de portfolio.

Aan de hand van reguliere (driemaandelijkse) evaluatiegesprekken en functioneringsgesprekken met de praktijkopleider moet de rechter in opleiding en de officier in opleiding kunnen inschatten of deze de gewenste vorderingen maakt en of deze wel of niet een positieve beoordeling kan verwachten. Voorts kan een beoordeling worden opgemaakt indien daar naar het oordeel van de functionele autoriteit aanleiding voor is, dan wel op verzoek van de rechter in opleiding of officier in opleiding. De beoordeling kan de gebruikelijke rechtsgevolgen hebben, inclusief ontslag.

Bezoldiging

Voor de rechters in opleiding en officieren in opleiding wordt een nieuwe salarisschaal met eigen salarisbedragen vastgesteld (categorie 9a). Een rechter in opleiding en de officier in opleiding voor wie de benodigde opleidingsduur is vastgesteld op het maximum van vier jaar kan bij aanvang van de opleiding ten hoogste worden ingeschaald op het maandsalaris dat vergelijkbaar is met het maximum van de huidige raio-schaal (categorie 12). Zij ontvangen daarna wel gedurende de opleiding in beginsel jaarlijks een periodieke verhoging, zoals reeds voor rechterlijke ambtenaren is geregeld in artikel 13 van de Wrra.

Ontslag

In de ontslaggronden treden geen wijzigingen op. Een ontslag vanwege ongeschiktheid kan niet eerder dan na afloop van de introductieperiode van drie maanden en moet berusten op functioneringsgesprekken en beoordelingen, waarbij betrokkene kans heeft gehad zich te verbeteren. De gronden voor beëindiging van de opleiding die thans zijn opgenomen in artikel 8 van het huidige Bora zullen terugkeren in een nieuw op te stellen algemene maatregel van bestuur betreffende de opleiding van rechters en officieren van justitie. De bepalingen zoals deze op grond van het Brra gelden, zijn thans op grond van artikel 54, onderdeel e, van de Wrra op raio’s van toepassing. Deze bepalingen zullen ook voor de rechter in opleiding en de officier in opleiding gaan gelden. Doordat de rechter in opleiding en de officier in opleiding worden beschouwd als rechterlijk ambtenaar, worden de ontslagbepalingen uit paragraaf 4.4 van het Brra van toepassing. Voor ontslag op eigen verzoek geldt de termijn die is genoemd in artikel 35a Brra, inhoudende dat het ontslag wordt verleend met ingang van de dag niet vroeger dan een maand of later dan drie maanden na de dag waarop het verzoek om ontslag is ontvangen. Voor ontslag niet op eigen verzoek gelden de termijnen genoemd in artikel 36a Brra die, afhankelijk van de duur van het dienstverband, liggen tussen de een en de drie maanden. Betrokkene kan die periode benutten om ander werk te zoeken.

Het is onwenselijk dat wanneer een rechter in opleiding of een officier in opleiding niet benoemd kan worden tot rechter of officier van justitie, bijvoorbeeld omdat betrokkene zijn opleiding niet succesvol afrondt wegens onvoldoende opleidingsresultaat of om andere redenen wordt ontslagen, betrokkene benoemd blijft in de functie van rechter-plaatsvervanger of plaatsvervangend officier van justitie. Ontslag uit de functie van rechter in opleiding of officier in opleiding houdt dan ook tevens in dat ontslag als rechter-plaatsvervanger of plaatsvervangend officier van justitie moet volgen. In de aanstellingsbrief van de rechter in opleiding wordt gewezen op de mogelijkheid om, indien deze tijdens de opleidingsperiode ontslag neemt of wordt ontslagen of vanwege onvoldoende opleidingsresultaat uiteindelijk niet kan worden benoemd tot rechter, tevens zijn ontslagverzoek als rechter-plaatsvervanger in te dienen. Wanneer ontslag niet plaatsvindt op eigen verzoek, kan een ontslagprocedure worden gestart op grond van artikel 46l of artikel 46m van de Wrra. Verwezen zij naar paragraaf 1 van deze toelichting. Ontslag van de plaatsvervangend officier van justitie is geregeld in artikel 36 van het Brra.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I (Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren)

A

Dit onderdeel behelst enkele wijzigingen van artikel 1 van de Wrra. Ten eerste worden in dit onderdeel enkele in het eerste lid opgenomen definities van de begrippen gewijzigd. Doordat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijk ambtenaar zijn (zie artikel II, onderdeel A), wordt voorgesteld de term rechterlijk ambtenaar in opleiding, alsmede de definitie van rechterlijk ambtenaar in opleiding in onderdeel i, van het eerste lid, te laten vervallen. Voorts wordt voorgesteld onderdeel f in het eerste lid te laten vervallen, omdat de rector geen rol meer vervult als functionele autoriteit vanwege het vervallen van de vaste buitenstage, nu het werkgeverschap bij het gerecht dan wel een tot het openbaar ministerie behorend parket komt te berusten. Dat betekent overigens niet dat een rechter in opleiding of officier in opleiding geen stage meer zal lopen. Het kan in het kader van de opleiding nog steeds aangewezen zijn om passende ervaring buiten de rechterlijke organisatie op te doen.

Voorts bevat dit onderdeel enkele aanpassingen van het tweede lid, waarin voor rechterlijke ambtenaren wordt bepaald wie hun functionele autoriteit is. Doordat de rechter in opleiding en officier in opleiding te beschouwen zijn als rechterlijk ambtenaar, worden tevens de algemene bepalingen in het tweede lid omtrent de functionele autoriteit van rechterlijke ambtenaren op hen van toepassing, en wordt om die reden voorgesteld diverse bijzondere bepalingen omtrent de functionele autoriteit voor rechterlijke ambtenaren in opleiding te laten vervallen.

B

De wijzigingen in dit onderdeel houdt verband met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijk ambtenaar zijn (zie artikel II, onderdeel A). Inhoudelijk zijn geen wijzigingen beoogd. Zo treedt geen wijziging op in de wijze van benoemen van personen in de genoemde ambten.

C tot en met F

Deze onderdelen behelzen aanpassingen van artikel 5, eerste en derde lid, waarin voor rechterlijke ambtenaren wordt bepaald welke opleiding zij genoten moeten hebben (eerste lid) en dat bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld wat de beroepsvereisten zijn (derde lid), van artikel 5f, eerste en vierde lid, waarin de aanstellingsduur van rechterlijke ambtenaren wordt geregeld (eerste lid) en dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de aanstelling (vierde lid), en van artikel 5g, vijfde lid, waarin de wijze van beëdigen wordt geregeld. De wijzigingen vloeien voort uit het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijk ambtenaar zijn (zie artikel II, onderdeel A). Met de wijzigingen in artikel 5b wordt voor de rechter in opleiding bereikt dat, net zoals het geval is bij andere rechterlijke ambtenaren die zijn benoemd in een bij een rechtbank te vervullen ambt, bij besluit van de Raad voor de rechtspraak, op aanbeveling van het gerechtsbestuur, wordt vastgesteld bij welke rechtbank hij zijn ambt vervult. Voor de officier in opleiding wordt geregeld dat de Minister bij besluit vaststelt bij welk parket hij zijn ambt vervult. Voor de eed die de rechter in opleiding en officier in opleiding afleggen wordt voortaan aangesloten bij de eed die andere rechterlijke ambtenaren afleggen op grond van artikel 5g, eerste lid, Wrra. Voor de wijze van beëdigen van de rechter in opleiding en officier in opleiding zal worden aangesloten bij hetgeen voor rechterlijke ambtenaren reeds is vastgelegd (zie artikel 2h van het Brra).

G

Met de invoering van artikel 6 in de Wrra is er voor gekozen om voor alle rechtspositionele bevoegdheden te verduidelijken wie tot uitoefening hiervan ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar bevoegd is (Kamerstukken II 2007/08, 31 227, nr. 3, p. 8–10). De attributie van rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van rechterlijke ambtenaren (in opleiding) geschiedt onder meer volgens het uitgangspunt dat degene die verantwoordelijk is voor het budget, bevoegd is tot het nemen van rechtspositionele beslissingen die voor dat budget consequenties hebben («wie betaalt, bepaalt»). Als gevolg hiervan zijn ten aanzien van de bij de gerechtshoven en de rechtbanken werkzame rechterlijke ambtenaren in de Wrra (en de daarop berustende regelgeving) voortaan in beginsel alle rechtspositionele bevoegdheden toegekend aan het gerechtsbestuur. Wordt deze lijn toegepast op de bij de rechtbanken werkzame rechters in opleiding, dan geldt eveneens dat in beginsel alle rechtspositionele bevoegdheden worden toegekend aan het gerechtsbestuur. Voor de bij een tot het openbaar ministerie behorend parket werkzame officieren in opleiding geldt dat de Minister van Veiligheid en Justitie budgetverantwoordelijk is, en dus niet het orgaan dat ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wrra de functionele autoriteit is (hoofd van het parket). Om die reden komen de rechtspositionele bevoegdheden met betrekking tot salaris en andere financiële arbeidsvoorwaarden aangaande officieren in opleiding, net als bij andere rechterlijke ambtenaren werkzaam bij een tot het openbaar ministerie behorend parket, toe aan de Minister van Veiligheid en Justitie.

De Raad voor de rechtspraak heeft in dit opzicht geen rol meer, om welke reden wordt voorgesteld de zinsnede over de Raad voor de rechtspraak te schrappen in artikel 6. Dit onderdeel strekt daartoe.

H

Dit onderdeel behelst enkele wijzigingen van artikel 7. Ten eerste worden in dit onderdeel enkele in het eerste lid opgenomen definities van de begrippen gewijzigd. Doordat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijk ambtenaar zijn (zie Artikel II, onderdeel A), wordt tevens voorgesteld overal in artikel 7 de term rechterlijk ambtenaar in opleiding te schrappen. Voorgesteld wordt voor de rechter in opleiding en de officier in opleiding een nieuwe salariscatergorie te introduceren en om die categorie als categorie 9a in de opsomming van artikel 7, tweede lid, op te nemen, na categorie 9, de salariscategorie voor rechter en officier van justitie. De salarisbedragen zullen in de bij artikel 5, eerste lid, Brra, behorende bijlage worden opgenomen. De eerste inschaling van de rechter in opleiding en officier in opleiding vindt mede plaats op basis van het inkomen uit arbeid dat voorafgaand aan de start van de opleiding werd verdiend, met dien verstande dat de rechter in opleiding en officier in opleiding voor wie de benodigde opleidingsduur is vastgesteld op het maximum van vier jaar bij de eerste inschaling niet hoger kan worden ingeschaald dan op het niveau dat het meest overeenkomt met het maximum van de huidige categorie 12. Concreet betekent dit een inschaling in maximaal trede 6 van de nieuwe salariscategorie 9a.

Met deze nieuwe salariscategorie 9a komt de bestaande categorie 12 te vervallen. De huidige categorieën 10 en 11 wijzigen niet. Voor rechterlijke ambtenaren die een ambt vervullen op basis van een aanwijzing als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wrra, geldt het salaris overeenkomstig het gestelde in artikel 9, eerste lid, van de Wrra.

I

De wijziging in dit onderdeel houdt verband met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding te beschouwen zijn als rechterlijk ambtenaar (zie artikel II, onderdeel A). Om die reden is het niet noodzakelijk de rechters in opleiding en officieren in opleiding separaat te noemen in de wet. Inhoudelijk is geen wijziging beoogd.

J en K

De wijziging in het eerste lid van artikel 13 houdt verband met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding te beschouwen zijn als rechterlijk ambtenaar (zie artikel II, onderdeel A).

Voorts wordt voorgesteld het gestelde omtrent de rector en de Raad voor de rechtspraak in het derde lid van de artikelen 13 en 14 te laten vervallen. De rector vervult immers geen rol meer als functionele autoriteit vanwege het vervallen van de buitenstage. De Raad voor de rechtspraak heeft geen bevoegdheid meer bij de vaststelling van het salaris (zie onderdeel G). Met het oog op de leesbaarheid van de artikelen 13, derde lid en 14, derde lid, zijn de betreffende onderdelen van die artikelen opnieuw uitgeschreven.

L tot en met R en T

De wijzigingen in deze onderdelen houden verband met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding rechterlijk ambtenaar zijn (zie artikel II, onderdeel A). Om die reden is het niet langer noodzakelijk de rechters in opleiding en officieren in opleiding separaat te noemen in de artikelen 17, 18, 18a, 19, 19a, 40, 42, 43 en 46 van de Wrra. Inhoudelijk zijn geen wijzigingen beoogd.

S

Het uitgangspunt dat rechters in opleiding en officieren in opleiding als rechterlijk ambtenaar te beschouwen zijn (zie artikel II, onderdeel A), heeft tot gevolg dat waar het de verdeling van werkzaamheden betreft rechters in opleiding reeds vallen onder de hoofdregel van artikel 41, eerste lid, Wrra en dat officieren in opleiding reeds vallen onder de hoofdregel van artikel 41, tweede lid, Wrra. Het derde lid van artikel 41 kan om die reden vervallen. Dit onderdeel strekt daartoe.

U

De wijzigingen in dit onderdeel houden verband met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding te beschouwen zijn als rechterlijk ambtenaar (zie artikel II, onderdeel A). Hierdoor kan de verwijzing naar rechterlijke ambtenaren in opleiding gedurende de binnenstage vervallen in de regeling over de onverenigbaarheden en nevenbetrekkingen van de rechterlijke ambtenaren (artikel 44) en de bepalingen over het register en de openbaarmaking van nevenbetrekkingen (artikel 44a). De rechter in opleiding en officier in opleiding zijn gedurende de gehele opleiding in dienst van een gerecht of parket. Dit heeft tot gevolg dat gedurende de periode dat in het kader van de opleiding stage wordt gelopen buiten de rechterlijke organisatie, de regeling van de onverenigbaarheden en nevenfuncties op hen van toepassing blijft (artikel 44) en ook dat gegevens omtrent de nevenbetrekking in elektronische vorm openbaar worden gemaakt (artikel 44a).

V tot en met Z

De wijzigingen in deze onderdelen houden verband met het uitgangspunt dat de rechter in opleiding en officier in opleiding te beschouwen zijn als rechterlijk ambtenaar (zie artikel II, onderdeel A). Om die reden is het niet langer noodzakelijk de rechters in opleiding en officieren in opleiding separaat te noemen in artikelen 45, 46, 48, 49, 50, 51 en 54 van de Wrra. Inhoudelijk zijn geen wijzigingen beoogd.

Artikel II (Wet op de rechterlijke organisatie)

A

De wijziging in artikel 1 Wet RO strekt ertoe de rechter in opleiding en officier in opleiding te brengen onder de definitie van rechterlijk ambtenaar. Er treden een paar wijzigingen op waardoor dit mogelijk wordt. De eerste wijziging is het feit dat de rechter in opleiding en officier in opleiding gedurende de gehele opleidingsduur werkzaam zullen zijn bij een gerecht dan wel parket, en mitsdien werkzaam zijn binnen de rechterlijke organisatie. De reden hiervoor is het gegeven dat de buitenstage, zoals de raio-opleiding kende, zal komen te vervallen. De rechter in opleiding en officier in opleiding zijn ook in dienst bij een gerecht of een tot het openbaar ministerie behorend parket. Een gevolg daarvan is dat de rechter in opleiding en de officier in opleiding een andere functionele autoriteit hebben dan de raio. Voor een rechter in opleiding is gedurende de gehele opleiding het bestuur van zijn gerecht zijn functionele autoriteit, en voor de officier in opleiding is gedurende de gehele opleiding het hoofd van zijn parket zijn functionele autoriteit, terwijl dit voor de raio alleen voor de binnenstage gold. Gedurende de buitenstage van de raio was de rector de functionele autoriteit. Ook degenen die de rechter in opleiding en officier in opleiding beoordelen, zijn werkzaam in de rechtspraak. Deze wijzigingen in omstandigheden van de toekomstig rechterlijk ambtenaar leiden tot het voorstel om als uitgangspunt te hanteren dat zij voortaan worden beschouwd als rechterlijk ambtenaar. In de wet wordt dit uitgangspunt tot uitdrukking gebracht door in de opsomming van rechterlijke ambtenaren in artikel 1, onderdeel b, als onderdeel 10° toe te voegen de rechter in opleiding en de officier in opleiding. Dit onderdeel strekt daartoe.

Deze wijziging noopt tevens tot diverse technische aanpassingen van de Wrra (zie artikel I).

B

In dit onderdeel worden de rechters in opleiding en officieren in opleiding toegevoegd aan de opsomming in de artikelen over de geheimhouding, de artikelen 7, 12 en 13 van de Wet RO. Tegelijkertijd worden de rechterlijke ambtenaren in opleiding geschrapt in deze artikelen. Inhoudelijk is geen wijziging beoogd.

C

Dit onderdeel strekt er onder meer toe om in artikel 14, tweede lid, van de Wet RO de rechter in opleiding toe te voegen aan de opsomming van personen die bij de gerechten werkzaam kunnen zijn. Artikel 14, derde lid, van de Wet RO, bepaalt dat het bestuur van een gerecht personeel kan aanwijzen dat belast wordt met griffierswerkzaamheden. Met de voorgestelde wijziging wordt bepaald dat de rechter in opleiding deze griffierswerkzaamheden kan verrichten. Rechters in opleiding kunnen de griffierswerkzaamheden ook voor andere gerechten uitvoeren.

Op grond van het voorgestelde artikel 14, vierde lid, van de Wet RO kan het bestuur van een gerecht personen, niet zijnde een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, gerechtsambtenaar, rechter in opleiding, seniorgerechtsauditeur of gerechtsauditeur benoemen tot buitengriffier. Personen die hiervoor in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld officieren in opleiding, zodat zij tijdens de opleiding tot officier van justitie ervaring kunnen opdoen met het werken bij een gerecht.

D

Met de voorgestelde wijziging van artikel 15, achtste lid, van de Wet RO wordt de rechter in opleiding toegevoegd aan de opsomming van personen die niet tevens de voorzitter of ander rechterlijk lid van het bestuur kunnen zijn. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd. Rechterlijke ambtenaren in opleiding kunnen thans niet tevens voorzitter of ander rechterlijk lid van het bestuur zijn, en dat is na inwerkingtreding van deze bepaling voor de rechter in opleiding eveneens het geval.

E

Dit onderdeel strekt ertoe om artikel 22 van de Wet RO, waarin is opgenomen wie de gerechtsvergadering vormen, zo te wijzigen dat de rechters in opleiding onderdeel uitmaken van de gerechtsvergadering, evenals thans bij de rechterlijke ambtenaren in opleiding het geval is.

F

Met de voorgestelde wijziging in het zevende lid van artikel 26 van de Wet RO, waar is voorzien in een wettelijke regeling van het extern klachtrecht met betrekking tot gedragingen van bij een rechtbank of gerechtshof werkzame gerechtsambtenaren, gerechtsauditeurs en buitengriffiers, wordt deze regeling ook van toepassing op de bij een gerecht werkzame rechters in opleiding. Tevens wordt voorgesteld de rechterlijk ambtenaar in opleiding te schrappen in dit artikel. Deze wijzigingen hebben geen inhoudelijke gevolgen.

G

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de formulering van artikel 48a, vierde lid, van de Wet RO te actualiseren. Inhoudelijk heeft de wijziging geen gevolgen.

H en I

De officier in opleiding moet zijn opleiding bij alle parketten, genoemd in artikel 134 van de Wet RO, kunnen volgen. Om die reden wordt voorgesteld om in artikel 135 de officier in opleiding toe te voegen aan de personen die werkzaam kunnen zijn bij het parket-generaal. Voor de andere parketten, te weten een arrondissementsparket, het landelijk parket, het functioneel parket, het parket centrale verwerking openbaar ministerie en het ressortsparket wordt voorgesteld telkens in de Wet RO op te nemen dat de officier in opleiding aldaar werkzaam kan zijn. Tevens wordt voorgesteld de rechterlijk ambtenaar in opleiding te schrappen in deze artikelen. Deze wijzigingen hebben geen inhoudelijke gevolgen.

J en K

Deze onderdelen strekken ertoe om het opschrift van hoofdstuk 5 alsmede de tekst van artikel 145 aan te passen aan de nieuwe functies van rechter in opleiding en officier in opleiding. Om te voldoen aan de in het tweede lid genoemde opdracht tot het stellen van regels met betrekking tot de selectie en de opleiding van rechters in opleiding en officieren in opleiding, zal een algemene maatregel van bestuur betreffende opleiding van rechters en officieren van justitie worden opgesteld waarin deze onderwerpen nader worden uitgewerkt.

Artikel III (Gerechtsdeurwaarderswet)

Met de in dit artikel voorgestelde wijziging wordt tot uitdrukking gebracht dat de griffierswerkzaamheden ingevolge artikel 14, derde lid, van de Wet RO bij de Amsterdamse rechtbank ten behoeve van de kamer voor gerechtsdeurwaarders ook kunnen worden verricht door daartoe door het gerechtsbestuur aangewezen rechters in opleiding. Omwille van de leesbaarheid is het zesde lid van artikel 35 opnieuw uitgeschreven.

Artikel IV (Algemene wet bestuursrecht)

In dit artikel wordt voorgesteld bijlage 2 bij de Awb te wijzigen. Deze bijlage, de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, vermeldt de voorschriften waarvoor een andere beroepsgang geldt dan beroep bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

In artikel 3 van bijlage 2 is opgenomen in welke gevallen beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Zo is geregeld dat bij de Centrale Raad van Beroep beroep kan worden ingesteld tegen een besluit of een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een rechterlijk ambtenaar als zodanig of een rechterlijk ambtenaar in opleiding als zodanig, een gewezen rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding als zodanig, hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn. Dit betreft het voormalige artikel 47, tweede lid, Wrra, dat eveneens bij de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) is overgebracht naar bijlage 2. In artikel 8:2, eerste lid, onderdeel a, ten 1o, van de Awb wordt met een besluit gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij de een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet als zodanig hun nagelaten betrekkingen of hun rechtverkrijgenden belanghebbende zijn. Deze gelijkstelling werkt door in bijlage 2 bij de wet, zodat een beroep tegen een handeling van een bestuursorgaan rechtstreeks bij de Centrale Raad van Beroep kan worden ingediend.

Bij het verplaatsen van artikel 47, eerste en tweede lid, van de Wrra naar de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak in de Awb is abusievelijk over het hoofd gezien dat artikel 47 van de Wrra, via de bepalingen in artikel 4 van de Beroepswet en artikel 5 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, ook van toepassing was op de leden met rechtspraak belast en de senior-gerechtsauditeurs en de gerechtsauditeurs werkzaam bij de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Hierdoor zou de Centrale Raad van Beroep niet langer bevoegd zijn in door hen ingestelde beroepen. Met de voorgestelde wijziging wordt dit verzuim hersteld.

Artikel V (Ambtenarenwet)

In dit artikel wordt voorgesteld om artikel 2 van de Ambtenarenwet aan te passen aan het uitgangspunt dat rechters in opleiding en officieren in opleiding worden beschouwd als rechterlijk ambtenaar. Tevens wordt voorgesteld de rechterlijk ambtenaar in opleiding te schrappen in artikel 2 van de Ambtenarenwet. Deze wijzigingen hebben geen inhoudelijke gevolgen.

Artikel VI (Overgangsrecht)

Dit artikel behelst het overgangsrecht. De rechterlijke ambtenaren in opleiding die voor de inwerkingtreding van deze wet als zodanig zijn benoemd, kunnen de opleiding afronden op basis van de wetgeving zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet. De rechtspositie en de wijze van opleiden van de raio’s die voor de inwerkingtreding van deze wet in opleiding waren voor rechter of officier van justitie, blijft voor hen gelijk. Voor die rechterlijke ambtenaren in opleiding heeft de inwerkingtreding van deze wet mitsdien geen rechtspositionele gevolgen.

Ook in de rechtsgang treden geen wijzigingen op voor de raio’s. Hiermee wordt ook afgeweken van het vangnet-overgangsrecht van artikel 11:3 Awb.

Artikel VII

Met het bepaalde in artikel I van dit wetsvoorstel is het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met het verrichten van werkzaamheden op zondagen en feestdagen (Kamerstukken 34 096), buiten beschouwing gelaten. Ook dat wetsvoorstel voorziet in wijziging van artikel 40 Wrra. In artikel VII wordt daarom voorzien in een samenloopbepaling.

Artikel VIII

Met het bepaalde in artikel I van dit wetsvoorstel is het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de uitbreiding van de mogelijkheden om ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire maatregelen op te leggen en tevens andere maatregelen te treffen (33 861), buiten beschouwing gelaten. Ook dat wetsvoorstel voorziet in wijziging van artikel 17 Wrra, en introduceert een nieuw artikel 4a waarin de term rechterlijk ambtenaar in opleiding nog voorkomt. In artikel VIII wordt daarom voorzien in een samenloopbepaling.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

X Noot
2

Hoge Raad 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK6646.

X Noot
3

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven