33 997 Vliegramp MH17

Nr. 104 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 september 2017

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Buitenlandse Zaken over de brief van 5 juli 2017 over het Besluit vervolgingsmechanisme MH17 (Kamerstuk 33 997, nr. 98), over de brief van 18 augustus 2017 over beantwoording vragen commissie over Besluit vervolgingsmechanisme MH17 (Kamerstuk 33 997, nr. 102) en over het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking met betrekking tot misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17 (Trb. 2017, nr. 102).

De vragen en opmerkingen zijn op 23 augustus 2017 aan de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Buitenlandse Zaken voorgelegd. Bij brief van 4 september 2017 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Omtzigt

De griffier van de commissie, Van Toor

Inbreng vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

Inbreng van de leden van de fractie van de VVD

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de antwoorden van het kabinet op de feitelijke vragen en van het verdrag met Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking. De aan het woord zijnde leden halen in herinnering dat de regering zich kort na die fatale zomerdag in 2014 drie prioriteiten heeft gesteld: repatriëring van de slachtoffers, onderzoek naar de toedracht van de ramp en vervolging en berechting van de daders. Kan het kabinet bevestigen dat de nabestaanden sinds de ramp steeds op de hoogte zijn gehouden van de vorderingen? Kan het tevens bevestigen dat genoegdoening voor de nabestaanden nog steeds de allerhoogste prioriteit voor de regering is en blijft?

Antwoord

De nabestaanden zijn sinds het neerhalen van vlucht MH17 steeds op de hoogte gehouden van de vorderingen in het realiseren van de drie prioriteiten. Genoegdoening voor de nabestaanden heeft nog steeds de allerhoogste prioriteit voor het kabinet.

Voorts hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen, met name over de verdragstekst.

Artikel 2 lid 3

Artikel 2 lid 3 van het verdrag met Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking luidt: «Dit Verdrag vormt een aanvulling op bestaande verdragen en regelingen inzake internationale strafrechtelijke samenwerking die tussen de partijen van toepassing zijn.» Kan het kabinet een overzicht geven van alle verdragen en regelingen inzake internationale strafrechtelijke samenwerking die tussen enerzijds Nederland en Oekraïne en anderzijds Nederland en Rusland van toepassing zijn, met name voor zover die verdragen toezien op rechtshulp, uitlevering van verdachten en/of veroordeelden en overdracht van strafvervolging? Bestaan er ook soortgelijke verdragen of regelingen tussen Oekraïne en Rusland en zo ja, welke zijn dat?

Antwoord

In navolgend schema wordt een overzicht gegeven van de meest relevante verdragen op het terrein van de internationale strafrechtelijke samenwerking waar Nederland, Oekraïne en Rusland partij bij zijn. Uit het schema blijkt dat Rusland bij twee instrumenten geen partij is, maar Nederland en Oekraïne wel (het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken en het Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen).

 

Nederland

Oekraïne

Rusland

Wederzijdse rechtshulp

Europees verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (ETS No. 30)

Aanvullend Protocol bij het Europees verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (ETS No. 99);

Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (ETS No. 182)

-

Overdracht strafvervolging

Europees verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging (ETS No. 73)

Uitlevering

Europees verdrag betreffende uitlevering (ETS No. 24)

Aanvullend Protocol bij het Europees verdrag betreffende uitlevering

(ETS No. 86)

Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees verdrag betreffende uitlevering (ETS No. 98)

Overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen

Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (ETS No. 112)

Aanvullend Protocol bij het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (ETS No. 167)

Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen (ETS No. 70)

-

ETS = European Treaty Series van de Raad van Europa

Artikel 6

Begrijpen de leden van de VVD-fractie het goed dat Nederland op grond van artikel 6 van het verdrag Oekraïne kan uitnodigen om aan Nederland een verzoek te doen om strafvervolging over te dragen van Oekraïne naar Nederland? Is die uitnodiging al gedaan? Zo ja, heeft Oekraïne als reactie op de uitnodiging al een verzoek gedaan aan Nederland om overdracht van strafvervolging? Zo nee, wanneer is Nederland voornemens Oekraïne uit te nodigen zo’n verzoek te doen? Betekent dit dat het verdrag an sich niet een overdracht van strafvervolging regelt? Op basis van het Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging, waarbij zowel Oekraïne als Nederland partij zijn, is het toch al mogelijk om een verzoek te doen om tot strafvervolging over te dragen? Wat voegt Deel II van het onderhavige verdrag met Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking toe aan dit reeds bestaande Europese verdrag?

Antwoord

De leden van de VVD-fractie begrijpen het inderdaad goed dat Nederland op grond van artikel 6 van het verdrag Oekraïne kan uitnodigen om aan Nederland een verzoek te doen om strafvervolging over te nemen. Die uitnodiging is nog niet gedaan. Zij zal worden gedaan op het moment dat daaraan behoefte is in het kader van de voortgang van de strafrechtelijke vervolging.

De in het verdrag opgenomen mogelijkheid van een uitnodiging maakt duidelijk dat het initiatief en de regie voor een overdracht van strafvervolging bij Nederland liggen en wel bij het Nederlandse Openbaar Ministerie, dat het strafrechtelijk onderzoek coördineert. Zodra Oekraïne daartoe wordt uitgenodigd door Nederland zal de overdracht van strafvervolging in gang worden gezet.

De bijzonderheid van de vervolging en berechting van het neerhalen van vlucht MH17 zit erin dat ondanks dat het vliegtuig in Oekraïne is neergehaald en ondanks dat daar mogelijk personen met de Oekraïens nationaliteit bij betrokken zijn geweest, vervolging en berechting niet in Oekraïne zal plaatsvinden, maar dat Oekraïne de strafvervolging aan Nederland overdraagt.

Vanuit het perspectief van het bestaande, multilaterale verdrag is dat een bijzonderheid die het wenselijk maakte om hier in het bilaterale verdrag nadere afspraken over te maken.

Wat het bilaterale verdrag in dit verband toevoegt aan het bestaande multilaterale verdrag is dat het vastlegt dat van Oekraïense zijde een overdracht van strafvervolging kan plaatsvinden ten behoeve van de vervolging en berechting van het neerhalen van vlucht MH17 in Nederland. Voorts stelt het verdrag buiten twijfel dat na een dergelijke overdracht Nederland de bevoegdheid heeft misdrijven te vervolgen waarop het Oekraïense recht van toepassing is.

Artikel 7

Zien de leden van de VVD-fractie het juist dat een Russische verdachte die wordt aangehouden op Oekraïens grondgebied, op grond van dit verdrag kan worden uitgeleverd aan Nederland? Klopt het dat noch de Russische noch de Oekraïense Grondwet zich daartegen verzet?

Antwoord

Over de identiteit, nationaliteit en verblijfplaats van mogelijke verdachten kan het kabinet zich niet uitspreken. Het bilaterale verdrag met Oekraïne bevestigt dat wat betreft de uitlevering de bestaande, tussen Nederland en Oekraïne geldende, verdragen van toepassing zijn. Wat uitlevering betreft, gaat het dan om het Europees verdrag betreffende uitlevering en de daarbij behorende aanvullende protocollen. Op basis daarvan kan Oekraïne een eventuele verdachte met de Russische nationaliteit die op zijn grondgebied wordt aangetroffen, aan Nederland uitleveren.

De Oekraïense Grondwet verzet zich daar niet tegen, omdat die slechts de uitlevering van eigen onderdanen verbiedt. De Russische Grondwet verzet zich daar evenmin tegen, omdat die niet geldt in Oekraïne.

Artikel 8

De leden van de VVD-fractie zijn aangenaam verrast over de manier waarop de regering hoopt om te gaan met het grondwettelijk verbod op uitlevering, namelijk door verdachten per videoconferentie te laten terechtstaan. Wel hebben de aan het woord zijnde leden enkele vragen over deze vondst. Zijn er voorbeelden bekend van andere grote rechtszaken met buitenlandse verdachten die in Nederland per videoconferentie terechtstonden? Wat zijn de ervaringen daarmee? Waarom vindt terechtstaan per videoconferentie uitsluitend plaats indien de verdachte daarmee instemt? Wat als de verdachte niet instemt? Hoe zal Oekraïne ervoor zorgen dat eventuele geïdentificeerde Oekraïense verdachten in Oekraïne blijven? Kunnen de Oekraïense autoriteiten een verdachte vasthouden die niet instemt met terechtstaan per videoconferentie? Zo ja, hoe lang en op grond waarvan? Welke druk kan en wil Oekraïne zetten op eventuele Oekraïense verdachten om in te stemmen met het terechtstaan per videoconferentie? Kunnen Oekraïense autoriteiten huiszoeking doen bij een verdachte en de gevonden bescheiden aandragen in de Nederlandse procedure? Door wie moet uitlevering aan het Koninkrijk der Nederlanden zijn geweigerd om over te gaan tot terechtstelling per videoconferentie?

Antwoord

Als gevolg van technologische ontwikkelingen wordt bij de internationale samenwerking in strafzaken videoverhoor steeds vaker toegepast. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken ( Stb. 2017, nr. 246) is de verwachting uitgesproken dat het gebruik van videoconferentie algemener zal worden en dat de toepassing ervan ook zal worden uitgebreid tot het verhoor van verdachten (Kamerstuk 34 493, nr. 3 ). Voortbouwend hierop is voor de specifieke situatie van de vervolging en berechting van het neerhalen van vlucht MH17 geregeld dat eventuele verdachten die zich op Oekraïens grondgebied bevinden en niet kunnen worden uitgeleverd, terecht kunnen staan met gebruik van een videoconferentieverbinding. Het is aan de (Nederlandse) rechter te beslissen of van de mogelijkheid van terechtstaan per videoconferentie gebruik wordt gemaakt. Bovendien is terechtstaan per videoconferentie alleen mogelijk indien de verdachte daarmee instemt. Heeft de verdachte ingestemd, dan geldt het proces waarbij de verdachte is verhoord met gebruikmaking van videoconferentie als een procedure op tegenspraak.

De regering is zich bewust van het innovatieve karakter van berechting per videoconferentie. In bestaande verdragen voor de interstatelijke samenwerking in strafzaken is voorzien in de mogelijkheid van toepassing van videoconferentie voor het horen van verdachten, maar aangenomen kan worden dat dit beperkt is tot het horen van verdachten in de opsporingsfase en dat het niet het terechtstaan met gebruikmaking van videoconferentie omvat. Bij internationale straftribunalen, zoals het Internationaal Strafhof en het Speciaal Tribunaal voor Libanon, bestaat wel de mogelijkheid om aan de berechting deel te nemen door middel van een videoverbinding (zie artikel 134bis van de Rules of Procedure and Evidence van het ISH en Rule 105 van de Rules of Procedure and Evidence van het STL).

De regering wil ook niet in algemene zin het uitgangspunt verlaten dat een verdachte fysiek aanwezig is bij zijn berechting en zal ook altijd inzetten op uitlevering van verdachten. De specifieke omstandigheden van de berechting ter zake van het neerhalen van vlucht MH17 nopen er echter toe rekening te houden met de situatie dat eventuele verdachten niet aan Nederland kunnen worden uitgeleverd. Voor die situatie is in het verdrag met Oekraïne de mogelijkheid gecreëerd om gebruik te maken van videoconferentie bij de berechting.

Met berechting per videoconferentie bestaat in Nederland geen ervaring, maar in bijvoorbeeld Italië wel. De desbetreffende Italiaanse regelgeving en praktijk is door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens beoordeeld en in overeenstemming met het EVRM bevonden.

De instemming van de verdachte met de gebruikmaking van videoconferentie is van belang omdat zonder die instemming geen zinvolle deelname aan een met gebruikmaking van videoconferentie te voeren proces is te verwachten. Het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken voorziet in de mogelijkheid van het horen van een verdachte per videoconferentie en stelt ook de eis van instemming. In het geval dat een verdachte niet zou instemmen met de gebruikmaking van videoconferentie, bestaat nog steeds de mogelijkheid dat hij een advocaat bepaaldelijk machtigt om hem te vertegenwoordigen in het proces in Nederland. Als de verdachte ook dat niet zou doen, zal sprake zijn van een behandeling bij verstek.

Een verdachte die zich in Oekraïne bevindt kan aan zijn proces in Nederland deelnemen door middel van videoconferentie. Als de verdachte dat niet wil, dan is dat verder niet relevant voor zijn detentie in Oekraïne. Mogelijk zal betrokkene in Oekraïne immers vastzitten voor andere feiten.

De verdachte kan in Oekraïne een jaar in voorlopige hechtenis worden gehouden voordat het proces begint. Na dat jaar moet het proces een aanvang nemen en is de basis voor de detentie het lopende strafproces in Oekraïne.

Het is niet de bedoeling dat Oekraïne druk zet op eventuele Oekraïense verdachten om in te stemmen met het terechtstaan per videoconferentie. In artikel 8, lid 2, van het verdrag is geregeld dat de Nederlandse rechterlijke autoriteiten in staat zijn om de verdachte in kennis te stellen van de consequenties van zijn instemming met het gebruikmaken van videoconferentie en zich ervan te verzekeren dat de verdachte vrijwillig instemt en zich terdege bewust is van die consequenties.

De vraag van deze leden of Oekraïense autoriteiten huiszoeking kunnen doen bij een verdachte en de gevonden bescheiden kunnen aandragen in de Nederlandse procedure wordt bevestigend beantwoord, met dien verstande dat het Openbaar Ministerie in een Nederlands strafproces bewijsmateriaal toevoegt aan het dossier en niet de Oekraïense autoriteiten.

Het antwoord op de vraag door wie uitlevering aan Nederland moet zijn geweigerd om over te gaan tot berechting per videoconferentie, is: door de bevoegde justitiële Oekraïense autoriteiten.

Op grond van artikel 8 lid 5, aanhef en sub e wordt de verdachte voorafgaand aan het verhoor per videoconferentie op de hoogte gesteld van de procedurele rechten, met inbegrip van het verschoningsrecht, die hij volgens het recht van Nederland en Oekraïne bezit. Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen deze procedurele rechten in Nederland en Oekraïne, voor zover relevant in dit proces? Waarom wordt de verdachte ook op de hoogte gesteld van de procedurele rechten in het Oekraïense recht? Het verhoor wordt toch overeenkomstig het Nederlands recht, en niet het Oekraïens recht, afgenomen?

Antwoord

Artikel 8, lid 5, is gebaseerd op bestaande bepalingen betreffende videoconferentie in het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Het verhoor wordt inderdaad overeenkomstig het Nederlands (strafproces)recht afgenomen en de verdachte geniet hiervoor de relevante waarborgen van het Nederlandse recht.

Een en ander neemt niet weg dat het verhoor (mede) plaatsvindt in Oekraïne. Zoals gebruikelijk, zal in Oekraïne een Oekraïense rechter toezicht houden op het verloop van het verhoor door de Nederlandse rechter. De Oekraïense rechter is daarbij gehouden de nodige terughoudendheid te betrachten. Het gaat immers niet om een verhoor door de Oekraïense rechter in het kader van een Oekraïens strafproces. De Oekraïense rechter zal zich daarom ook niet met de inhoud van het verhoor bemoeien, tenzij fundamentele beginselen van het Oekraïense recht zouden worden geschonden, wat mede de eventuele schending van fundamentele rechten en waarborgen van de verdachte naar Oekraïens recht omvat, zoals het recht om te zwijgen.

Artikel 10

De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom de Nederlandse raadsman op grond van artikel 10 de relevante waarborgen geniet voorzien in het Oekraïense recht. Het proces wordt toch overeenkomstig Nederlands recht gehouden?

Antwoord

Artikel 10 van het verdrag heeft tot doel te verzekeren dat verdachten recht hebben op toegang tot een raadsman op een zodanig moment en op zodanige wijze dat zij hun rechten van verdediging in het strafproces in Nederland daadwerkelijk kunnen uitoefenen. Met de door deze leden aangehaalde bepaling in artikel 10 is beoogd te verzekeren dat een Nederlandse raadsman toegang krijgt tot een in Oekraïne gedetineerde verdachte en met deze verdachte vrijelijk en vertrouwelijk kan communiceren, zonder dat de Nederlandse raadsman de formele status moet hebben van een advocaat naar Oekraïens recht. Het is niet wenselijk dat een Nederlandse advocaat die optreedt voor een eventuele Oekraïense verdachte zich officieel zou moeten registreren als advocaat in Oekraïne om toegang te krijgen tot zijn cliënt en met hem of haar vrijelijk en vertrouwelijk te communiceren.

Omdat het neerhalen van vlucht MH17 in Nederland zal worden berecht, geniet een Nederlandse raadsman in dat kader uiteraard de waarborgen van het Nederlandse recht. Voor het optreden in Nederland zijn de waarborgen van het Oekraïense recht voor een Nederlandse raadsman niet relevant.

Artikel 14

Artikel 14 van het verdrag met Oekraïne inzake internationale juridische samenwerking stelt dat Oekraïne ervoor zorgt dat de veroordeelde persoonlijk in kennis wordt gesteld als er sprake is van een verstekvonnis. Dat vinden de leden van de VVD-fractie een vreemde bepaling. Als de Oekraïense autoriteiten de veroordeelde persoonlijk in kennis stellen, dan kunnen ze toch ook zijn locatie achterhalen? Waarom is er dan sprake van een verstekvonnis? Als de locatie van de betrokkene kan worden achterhaald, dan kan hij toch worden uitgeleverd of terechtstaan per videoconferentie? Dit geldt dan toch niet als een verstekvonnis (zie artikel 14 lid 2 aanhef en sub b)? De leden van de VVD-fractie nemen tot slot aan dat de kennisgeving direct gevolgd wordt door het geboeid afvoeren van betrokkene. Kan het kabinet hierop ingaan?

Antwoord

De Nederlandse inzet is er vanzelfsprekend op gericht om verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 op te sporen en in Nederland terecht te laten staan. Zoals meermalen is benadrukt, bestaat er echter een reële kans dat er sprake zal zijn van een strafproces zonder aanwezigheid van een verdachte, een zogenoemd vonnis bij verstek. Omdat een verdachte niet kan worden gevonden of omdat hij niet is uitgeleverd, maar wel in Oekraïne is gedetineerd en geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden om zich te (laten) verdedigen in het Nederlandse strafproces. In deze situatie is artikel 14 van het verdrag relevant. Nederland kan dan de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis aan Oekraïne overdragen. Oekraïne draagt er vervolgens zorg voor dat de veroordeelde persoonlijk in kennis wordt gesteld van het vonnis ten behoeve van de tenuitvoerlegging (betekening). Voor verstekvonnissen geldt dat de veroordeelde nog het recht heeft om tegen het verstekvonnis hoger beroep aan te tekenen. Als hij dat doet, zal het hoger beroep in Nederland plaatsvinden en kan betrokkene aan het proces deelnemen door middel van videoconferentie of door een advocaat bepaaldelijk te machtigen. Als hij wel hoger beroep aantekent, maar opnieuw geen gebruik maakt van de mogelijkheden om zich te (laten) verdedigen, zal opnieuw sprake zijn van een berechting waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar in artikel 14, lid 2, van het verdrag is geregeld dat in een dergelijk geval geen sprake is van een verstekvonnis. Als hij geen beroep aantekent, wordt het vonnis onherroepelijk en kan de tenuitvoerlegging in Oekraïne plaatsvinden.

Inbreng van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de PVV-fractie hebben kennis genomen van de keuze voor strafvervolging in Nederland. Deze keuze legt een zware verantwoordelijkheid neer bij zowel de Nederlandse rechtbank als het Openbaar Ministerie, die het proces in goede banen moeten leiden. De leden van de PVV-fractie hopen dan ook dat er voldoende middelen en (personele) capaciteit worden vrijgespeeld.

Kan het demissionaire kabinet toezeggen dat er te allen tijde voldoende (personele) capaciteit en (financiële) middelen beschikbaar zullen zijn voor een efficiënt en feilloos strafrechtelijke proces? Kan vertraging van de procesgang op die punten worden uitgesloten? Krijgt dit strafproces prioriteit bij de afhandeling ten opzichte van andere zaken?

Antwoord

Bij Voorjaarsnota 2017 heeft het kabinet voor de vervolging en berechting van verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 vanaf 2018 9 mln. Euro per jaar gereserveerd (Kamerstuk 34 730, nr. 1). (De uiteindelijke Nederlandse bijdrage wordt bepaald door de daadwerkelijke kosten en is afhankelijk van de onderhandelingen met de andere JIT-landen en «Grieving Nations» over verdeling van de kosten). Hiermee wordt zeker gesteld dat de vervolging en berechting niet ten koste gaat van de capaciteit voor andere zaken en, vice versa, dat andere zaken geen invloed hebben op de beschikbare capaciteit voor MH17. Teneinde de onafhankelijkheid van de Nederlandse strafrechtelijke vervolging te waarborgen zullen de kosten die zijn gemoeid met het aanstellen van rechters en officieren van justitie worden betaald vanuit Nederlandse middelen.

De landen van het Joint Investigation Team (JIT) hebben uiteindelijk unaniem gekozen voor vervolging en berechting in Nederland. Dit zegt niks over het proces voorafgaand aan deze keuze. Daarover een vraag: kan het kabinet aangeven of er landen waren met reserves over berechting in Nederland, maar omwille van de eenheid tussen de JIT-landen daar wel voor hebben gekozen?

Antwoord

In het traject van de keuzebepaling zijn de merites van beide vervolgingsopties uitvoerig doorgenomen door de vijf JIT-partners gezamenlijk. Er waren geen JIT-partners die principiële bezwaren hadden tegen de optie van berechtiging in Nederland. Wel was het voor de vier andere JIT-partners van groot belang dat de belangen van nabestaanden van slachtoffers die niet de Nederlandse nationaliteit hebben goed geborgd zouden worden in de vervolgingsfase, en dat internationale steun voor en betrokkenheid bij het vervolgingstraject gegarandeerd zouden zijn. Om hieraan tegemoet te komen zijn in de nationale vervolgingsoptie enkele bijzondere modaliteiten uitgewerkt, en wordt een tweetal MoU’s met de JIT-partners voorbereid. Er is sprake van een zeer grote mate van eensgezindheid tussen de JIT-partners, die alle vijf volledig achter het gezamenlijk genomen besluit staan.

Zoals het kabinet terecht stelt, moet recht worden gedaan aan de 298 slachtoffers en aan hun nabestaanden. De leden van de PVV-fractie zijn het daar volmondig mee eens. Toch valt uit de beantwoording van de feitelijke vragen op te maken dat er nog veel haken en ogen zitten aan nationale berechting en de effectiviteit daarvan. Ook valt het de leden van de PVV op dat de medewerking van Oekraïne en Rusland geenszins is gewaarborgd. Dat is zeer verontrustend. Vandaar enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie zijn verbaasd over het feit dat niet is geprobeerd om op bilateraal niveau met Rusland afspraken te maken ten aanzien van het verhoor van Russische getuigen/deskundigen en de vervolging, berechting en uitlevering van mogelijke Russische verdachten. Kan het kabinet nader verklaren waarom daartoe tot op heden zelfs geen pogingen zijn gedaan? Ook vernemen de leden graag op grond van welke verwachtingen het kabinet beweert dat bilaterale afspraken hieromtrent «op enig moment» misschien wel wenselijk kunnen zijn.

Antwoord

Op basis van bestaande verdragen bestaat reeds een rechtshulprelatie met de Russische Federatie. Zie voor de verwijzing naar de verdragen het antwoord op de leden van de VVD-fractie.

Als het JIT Russische getuigen of experts wil horen dan kan hiervoor het bestaande rechtshulpkanaal worden gebruikt. Er is op dit moment geen aanleiding om aanvullende afspraken met de Russische Federatie te maken.

Uit de beantwoording van de feitelijke vragen blijkt volgens de leden van de PVV-fractie wederom dat Rusland weinig ambitie/interesse toont om mee te helpen de onderste steen boven te krijgen. Aan rechtshulpverzoeken van het Openbaar Ministerie werkt Rusland bijvoorbeeld niet tijdig en onnauwkeurig mee. Deelt het kabinet de conclusie dat Rusland VN-resolutie 2166, die alle landen oproept om volledig mee te werken aan het strafrechtelijk proces, door die houding grotendeels negeert en onvolledig opvolgt? Zo ja, wat kan worden gedaan om Rusland de goede kant op te laten bewegen zodat Rusland spoedig beter gaat meewerken? Welke rol is daarbij weggelegd voor de Verenigde Naties?

Antwoord

Het kabinet roept alle landen, ook de Russische Federatie, op om volledig mee te werken met het lopende strafrechtelijke onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17. Toen zegspersonen van de Russische Federatie in september 2016 uitspraken deden die het onderzoek in diskrediet brachten, heeft het kabinet de Russische ambassadeur ontboden. Het kabinet heeft de Russische Federatie ook herhaaldelijk, in algemene zin, gewezen op het belang van tijdige en volledige medewerking met rechtshulpverzoeken ten behoeve van het onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17. Het is aan het OM de inhoud van de Russische respons te beoordelen. Hoewel het kabinet de zorgen van de leden van de PVV-fractie over Russische medewerking begrijpt, kan het kabinet op dit moment niet de conclusie trekken dat Rusland resolutie 2166 negeert en/of niet opvolgt.

In de context van de Verenigde Naties blijven Nederland en de JIT-partners de Veiligheidsraad op de hoogte houden van de voortgang van de implementatie van resolutie 2166. De blijvende aandacht voor MH17 in VN-verband draagt bij aan druk op alle VN-leden om mee te (blijven) werken met het lopende strafrechtelijke onderzoek. Nederland en de JIT-partners hadden graag een grotere betrokkenheid van de VN in de vervolgingsfase gezien en stelden daarom de oprichting van een VN-tribunaal onder hoofdstuk 7 van het VN-handvest voor. Helaas stuitte dit voorstel in juli 2015 op een veto van de Russische Federatie, dat als enige lid van de Veiligheidsraad een tegenstem uitbracht.

Het belang van de positie van de nabestaanden wordt benadrukt bij strafvervolging in Nederland. Dat stelt het kabinet terecht. Maar acht het kabinet het ook van belang voor de positie van de nabestaanden dat de weg naar een eventuele procedure tegen Oekraïne vanwege het niet sluiten van het luchtruim open blijft? Zo ja, hoe worden de nabestaanden door het kabinet hierbij ondersteund? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Nabestaanden van de slachtoffers van vlucht MH17 beschikken over de mogelijkheid om een klacht voor te leggen aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake het niet sluiten van het luchtruim door de Oekraïense autoriteiten. Sommige nabestaanden hebben daarvan reeds gebruik gemaakt. Voor zover de vraag specifiek ziet op nabestaanden van Nederlandse slachtoffers, heeft de regering op dit moment niet vernomen dat er verzoekschriften door deze nabestaanden formeel zijn ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Indien deze zouden worden ingediend en door de eerste screening bij het Hof komen, zal Nederland, als nationale staat van de verzoekers, daarvan op de hoogte worden gesteld en het recht hebben te interveniëren. Daarover zal dus op dat moment worden besloten.

De leden van de PVV-fractie vinden het onbegrijpelijk dat Nederland en Oekraïne er niet in geslaagd zijn een regeling te treffen die de uitlevering van eventuele verdachten met de Oekraïense nationaliteit aan Nederland mogelijk maakt. Heeft Oekraïne als argumentatie hiertegen alleen naar de eigen Grondwet gewezen of heeft Oekraïne ook nog andere argumenten aangedragen?

Antwoord

Oekraïne heeft aangegeven dat de Oekraïense Grondwet het niet toestaat dat eigen onderdanen worden uitgeleverd aan een andere staat en dat dit verbod niet kan worden opgeheven of beperkt middels een bilateraal verdrag met Nederland. Een dergelijk verdrag zou in strijd zijn met de Oekraïense Grondwet.

Hadden de bezwaren voor uitlevering die staan in de Oekraïense Grondwet op enige wijze juridisch omzeild kunnen worden? Zo ja, waarom is die uitweg dan niet bewandeld?

Antwoord

Het verbod van uitlevering van eigen onderdanen is in veel landen, waaronder Oekraïne, maar ook verschillende EU-landen, een fundamenteel, grondwettelijk beschermd recht. Oekraïne heeft in de overleggen die ten behoeve van de totstandkoming van het bilaterale verdrag zijn gevoerd met Nederland, geen andere argumenten naar voren gebracht dan dat een eventuele regeling in overeenstemming zou moeten zijn met de Oekraïense Grondwet. Uiteindelijk is geconcludeerd dat het niet mogelijk was om een dergelijke regeling op te stellen en dat het uitleveringsverbod voor eigen onderdanen dus niet, in de woorden van deze leden, «juridisch omzeild» kon worden.

Tot slot blijkt dat verdachten in Oekraïne die niet de Oekraïense nationaliteit hebben wel kunnen worden uitgeleverd aan Nederland. Betreft dat dus ook verdachten die zich bevinden in separatistengebied, wat officieel nog Oekraïens grondgebied is? Zo ja, is Oekraïne bereid om verdachten die zich daar bevinden al dan niet met een militaire operatie op te sporen, in de kraag te vatten en uit te leveren aan Nederland? Zo nee waarom niet? De leden van de PVV-fractie krijgen daar graag meer duidelijkheid over. Wat is op dit punt het plan van aanpak?

Antwoord

Over de identiteit, nationaliteit en verblijfplaats van mogelijke verdachten kan het kabinet zich niet uitspreken. Het kabinet kan dan ook niet speculeren over de mogelijkheden om eventuele verdachten die zich bevinden in separatistengebied – waar de Oekraïense autoriteiten op dit moment geen effectieve controle kunnen uitoefenen – aan te houden en uit te leveren. In algemene, hypothetische zin is het correct dat personen die niet de Oekraïense nationaliteit hebben door Oekraïne aan Nederland uitgeleverd zouden kunnen worden.

Inbreng van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA fractie leven mee met de nabestaanden van de slachtoffers van de MH17, die op 14 juli 2014 neergeschoten is. Zij wachten al meer dan drie jaar op het begin van een rechtszaak zodat recht gesproken kan worden tegen de mensen die hun dierbaren neergeschoten hebben en tegen degenen die daartoe opdracht gegeven hebben, dan wel nalatig geweest zijn.

Het in voor de Kamer lastig om een strafrechtelijk onderzoek te volgen. In de aard is het een onderzoek dat in alle vertrouwelijkheid moet kunnen plaatsvinden. Dat is zeker zo bij dit onderzoek. Echter het onderzoek moet ook volstrekt onafhankelijk zijn en al het bewijs dat beschikbaar is, moet in een rechtszaak gebruikt kunnen worden. En juist op dit punt zijn er vragen. Die vragen gaan over of de landen, die gezien de unaniem aangenomen VN Veiligheidsraad resolutie 2166 gehouden zijn om mee te werken, dat ook doen. En er zijn vragen over de wijze van het onderzoek.

De radarbeelden

Er woedde een oorlog in de Donbass. Rusland steunde de rebellen actief en Russische soldaten vochten, mee aan de kant van de rebellen1. De Amerikanen steunden de Oekraïense regering, onder anderen met militaire adviseurs2. De Oekraïners waarschuwden bij de beruchte Kiev briefing op 14 juli Westerse diplomaten voor hulp vanuit Rusland. Er werd gesteld dat er een Oekraïense Antonov met zwaar afweergeschut neergeschoten was. En er werd duidelijk dat de rebellen vroegen om steun van de Russische luchtmacht.3 En de NAVO patrouilleerde met AWACS vliegtuigen4. Iedereen volgde dit enorme flash point. Het blijft dan ook zeer verbazen dat er nog steeds geen publieke radar- en satellietbeelden zijn, waarop het neerschieten van het vliegtuig te zien is.

Het kabinet zelf vindt dat ook bijzonder, gezien het antwoord van het kabinet op eerdere Kamervragen5:

«Vraag 29: Kunt u enig ander vliegtuigongeluk in Europa benoemen in de afgelopen tien jaar waarbij de onderzoekers onder de regels van de International Civil Aviation Organization (ICAO) wel de primaire radargegevens wilden, maar ze niet kregen?Antwoord 29: Nee.»

Juist die primaire radarbeelden zijn belangrijk. Een raket (of een militair vliegtuig boven oorlogsgebied) zendt geen signalen uit. De ruwe primaire radar kan uitsluitstel geven omdat daaruit afgeleid kan worden vanwaar een raket is afgeschoten en hoe hij gevlogen heeft. Dit materiaal is ook enorm belangrijk in deze zaak: de crash site van de MH17 is niet behandeld als een plaats delict. De twee vlinderdasvormige raketdeeltjes, waarop het hele bewijs hangt, zijn respectievelijk in de cockpit gevonden, die pas maanden later geborgen is, en in het lichaam van de captain. Juist op dat lichaam is geen uitgebreide autopsie toegepast door de Onderzoekraad voor Veiligheid (OVV), omdat het verwisseld was met het lichaam van de reservepiloot6. Onder deze omstandigheden ligt het dus zeer in rede om te veronderstellen dat de radar-en satellietbeelden van groot belang kunnen zijn bij de bewijsvorming. Dat is nog meer het geval, omdat zowel de Amerikanen als de Russen in de dagen na het neerhalen van de MH17 opschepten dat zij zeer precies bewijsmateriaal hadden.

De radar-en satellietbeelden van de Verenigde Staten

Op 20 juli 2014 vertelde John Kerry, toen Minister van Buitenlandse Zaken, op CNN: «On the moment of the shootdown, we detected a launch from that area and our trajectory shows that it went to the airplane»7. Op 12 augustus 2014 zei hij bij de Australisch-Amerikaanse top: «This type of weapon, all the evidence of it was seen on our imagery» en «We saw the take-off. We saw the trajectory, we saw the hit. We saw this aeroplane disappear from the radar screens. So there is really no mystery about where it came from and where these weapons have come from.»

Onderminister Victoria Nuland zei in December 2014 dat zij welwillend zou kijken naar een verzoek om deze informatie te declassiciferen: «Andrei, first to your point with regard to U.S. intelligence at the time of the Malaysian airliner’s tragic shoot down, first, just to say to you that – just to remind you that Secretary Kerry on I believe it was July 21st, it was the Saturday after the shoot down, gave a very detailed discussion of what we knew from our own assets, including providing considerable detail with regard to the trajectory of the firing (...). And he made clear at that time that we believed it was shot down by a Buk missile from separatist-held territory. We stand by that. We have given all of our information, including our classified information, to the Dutch, who are the investigators [and to] ICAO, the International Civil Aviation Organization. So any efforts to say that we have not are also untrue. There will be, I believe, in the context of the Dutch case, when they roll it out – they are likely to ask us to declassify some of that, and I think we will be able to help in that regard»8.

Ofwel, de Amerikanen hebben de data met al het bewijs en waren bereid om welwillend naar declassificatie te kijken.

De radarbeelden van Rusland

Het Russische Ministerie van Defensie vertelde op 21 juli 2014 in een publieke persconferentie het volgende: «At 17:21»35, with [the Boeing’s] velocity having dropped to 200 kilometers per hour, a new mark detecting an airborne object appears at the spot of the Boeing’s destruction. This new airborne object was continuously detected for the duration of four minutes by the radar stations Ust-Donetsk and Buturinskaya. An air traffic controller requested the characteristics of the new airborne object, but was unable to get any readings on its parameters – most likely due to the fact that the new aircraft was not equipped with a secondary surveillance radar transponder, which is a distinctive feature of military aircraft»9. De Russen hadden dus data van ten minste twee primaire radarstations. De Russen beweerden eerst geen radarbeelden bewaard te hebben. Pas na meer dan twee jaar overhandigden zij de data van het Ust-Donetsk station aan de Nederlandse autoriteiten. Na het uitlezen is daarop geen BUK raket te zien. Ondanks herhaalde rechtsbijstandverzoeken heeft Rusland nog steeds niet de radarbeelden van het station in Buturinskaya beschikbaar gesteld10.

De radarbeelden van Oekraïne

In het OVV rapport staat: «De Oekraïense civiele radarstations in het gebied functioneerden op het moment van de crash niet vanwege periodiek onderhoud. Ook de militaire primaire radarstations waren niet operationeel. Het Oekraïense Ministerie van Defensie verklaarde dat dit systeem niet operationeel was, omdat erin de lucht waar vlucht MH17 doorheen vloog geen Oekraïense militaire vliegtuigen aanwezig waren»11. Oekraïne heeft in appendix V van het OVV rapport geen opmerking gemaakt over deze passage. Hij klopt dus. Nu is de opmerking al vreemd omdat Minister Klimkin op 14 juli in de Kiev-briefing vertelt dat de rebellen steun van de Russische luchtmacht gevraagd hebben. Dan zet je je primaire radar in het gebied niet uit.

In de hoorzitting in de Tweede Kamer merkt radarexpert professor Van Genderen op: «Dat geen van drieën werkt, kan geen planmatig opgezet onderhoudsschema zijn»12. De heer Sultana van Eurocontrol meldde13 op 2 februari aan de Tweede Kamer dat Oekraïne geen melding had gedaan van problemen met de radar. Tijdens de hoorzitting14 zei hij dat het wel verplicht is om te melden als je primaire radar niet werkt, omdat je dan minder vliegtuigen kunt afhandelen. De heer McMillan meldde in dezelfde hoorzitting dat het achterhouden of vernietigen van radardata in deze zaak een misdrijf zou zijn.

Later veranderde Oekraïne haar verklaring en meldde de ambassadeur: «De eerste radar was vernietigd, de tweede was in onderhoud en de derde had geen bereik.»15 Hij lichtte later toe: Artemisk en Donetsk waren kapot, Dnipropetrovsk lag te ver en Tsjoegoejev was in onderhoud. Daarmee gaf Oekraïne dus toe dat het OVV rapport op dit punt niet klopt.

Overige radar en satellietbeelden

Dhr. Langbroek vertelde tijdens de hoorzitting over zowel state based infrared satellieten als SIGINT satellieten. Hij telde er drie van de eerste soort (allen Amerikaans) en zeven van het tweede soort met zicht op Oekraïne.

De leden van de CDA-fractie vinden het ongelooflijk dat er meer dan drie jaar na het neerhalen van de MH17 geen ruwe primaire radarbeelden zijn. Zij vragen de regering specifiek

  • 1. Of de VS de beelden, die zij hebben, zullen declassificeren zoals zij beloofd hebben. Heeft de Nederlandse regering daartoe een verzoek gedaan?

  • 2. Welk verhaal van Oekraïne de regering voor waar houdt. Want als Oekraïne op het punt van de radarbeelden niet de waarheid aan de OVV verteld heeft – en daar lijkt het heel sterk op – welke gevolgen heeft dat dan voor de overige informatie?

  • 3. Welke actie Nederland in internationaal verband tegen Rusland zal ondernemen voor het achterhouden en/of vernietigen en/of liegen over radarbeelden. Volgens de heer McMillan is dit een misdrijf.

Antwoord

  • 1. Informatie m.b.t. de Amerikaanse radargegevens is aan het onderzoeksteam ter beschikking gesteld.

  • 2. Met betrekking tot het niet-functioneren van de drie Oekraïense radarstations kan het kabinet niet spreken namens de Oekraïense autoriteiten. Het kabinet ziet geen reden om de betrouwbaarheid van de Oekraïense autoriteiten in twijfel te trekken.

  • 3. V.w.b. de Russische Federatie maakte het OM op 23 augustus jongstleden bekend dat de Russische Federatie op 21 augustus jongstleden een antwoord heeft verstrekt op het aanvullend rechtshulpverzoek met betrekking tot radargegevens. Deze aanvullende gegevens worden momenteel nader onderzocht.

In de context van deze vragen over radargegevens brengt het kabinet in herinnering dat het JIT op 28 september 2016 bevindingen heeft gepresenteerd die het op basis van overtuigend bewijs kan trekken ten aanzien van het wapen waarmee vlucht MH17 is neergehaald (een BUK-raket), de afvuurlocatie en de aan/afvoerroute van de BUK-installatie. Het onderzoek richt zich nu op de vraag welke personen hiervoor verantwoordelijk kunnen worden gehouden.

In het OVV-onderzoek naar de oorzaak van de crash is op basis van meerdere bronnen overtuigend de feitelijke toedracht aangetoond. De OVV heeft zo veel mogelijk bronnen betrokken in zijn onderzoek. Het internationale onderzoeksteam heeft op verschillende momenten tijdens het onderzoek aan Oekraïne verzocht om de data van de primaire radar te verstrekken. Dit staat op meerdere plaatsen vermeld in het onderzoeksrapport en de bijbehorende onderzoeksverantwoording, die op 13 oktober 2015 openbaar zijn gemaakt. In de onderzoeksverantwoording (p. 64) schrijft de OVV daarover: «De Oekraïense autoriteiten hebben tijdens dat bezoek [van maart 2015] uitgelegd waarom de radardata niet beschikbaar waren voor de Onderzoeksraad. Verder zijn schriftelijke vragen beantwoord over de besluitvorming rond de sluiting van het luchtruim.» De OVV heeft sluitende conclusies getrokken over de toedracht en heeft daartoe medewerking ontvangen van regionale actoren, zoals in de beantwoording van eerdere vragen reeds is aangegeven (meest recentelijk in Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 1217).

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat dit zeer belangrijk bewijsmateriaal in een rechtszaak kan zijn. Deze leden kennen ook de casus van Itavia airlines. Dat toestel werd neergehaald in 1980. Hoewel er veel vliegtuigen in de lucht waren (Libische, maar ook NAVO-vliegtuigen), was alle radar in onderhoud of stond uit of waren pagina’s ervan verdwenen. De uiteindelijke oorzaak is nooit gevonden.

Het JIT-verdrag

Op 7/8 augustus 2014 ondertekenden Nederland, België, Oekraïne en Australië de JIT-overeenkomst voor het gezamenlijk strafrechtelijk onderzoek. Dit gebeurde met medeweten en instemming van het kabinet16. Maanden later werd Maleisië het vijfde land dat de overeenkomst tekende. Eerder deelde de Minister-President mee dat het volstrekt duidelijk is waarom Maleisië niet onmiddellijk meedeed. Voor de leden van de CDA-fractie is dat niet onmiddellijk duidelijk en dus vernemen zij graag de reden waarom Maleisië de eerste maanden niet volwaardig meedeed als JIT-land.

Antwoord

De samenwerking tussen Nederland, België, Oekraïne en Australië is direct in de eerste dagen na 17 juli al gestart. Samenwerking met Maleisië lag in eerste instantie lastiger omdat Nederland in het kader van een strafrechtelijk onderzoek niet zonder meer kan samenwerken met een land dat de doodstraf kan opleggen. De Maleisische autoriteiten hebben na overleg daarover aangegeven dat Maleisië afziet van het vervolgen van personen voor strafbare feiten die in het kader van de vliegramp met MH17 kunnen resulteren in het opleggen van de doodstraf. Vanaf dat moment zijn onderhandelingen met Maleisië gestart ten behoeve van het lidmaatschap van het JIT en het maken van operationele afspraken. Die onderhandelingen hebben tijd gekost. Na de onderhandelingen is Maleisië toegetreden als partij bij de JIT-overeenkomst.

In de rechtbank dient al het verzamelde bewijsmateriaal (belastend en ontlastend) beschikbaar te zijn, voor de rechters, maar ook voor de verdediging. En indien even mogelijk dient het bewijsmateriaal openbaar te zijn, zodat ook voor het publiek wordt vastgesteld wat er gebeurd is. Nu is de vraag of al het materiaal beschikbaar is. Immers op 15 oktober 2014 schreef Melissa Stenfors namens het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Australië: «Australia, along with the Netherlands, Belgium and Ukraine, is a party to the criminal investigation into the downing of Malaysian Airlines flight MH17. All parties to the criminal investigation have signed a non-diclosure agreement, which requires consensus among the parties before information regarding the investigation will be released.»

De Tweede Kamer heeft minstens een keer of tien gevraagd naar de precieze afspraken en dan met name de mogelijkheid om informatie niet in het onderzoek in te brengen, uit het onderzoek te halen of niet in de rechtszaak in te brengen. Een paar voorbeelden:

«Vraag 3 17: Kunt u aangeven of en welk vetorecht Oekraïne heeft in het onderzoek en/of de vervolging?

Antwoord 3: De JIT-deelnemers hebben elkaar toegezegd terughoudend te zijn met het verstrekken van opsporingsinformatie naar anderen dan deelnemers aan het onderzoek, tenzij er consensus over bestaat dat informatie naar buiten kan worden gebracht zonder dat het onderzoek daardoor wordt geschaad. Consensus onder de JIT-partners is iets anders dan een vetorecht van een van hen.

Vraag 8 en 9: Bent u bereid zeer precies te vertellen of er afspraken in het JIT gemaakt zijn om bepaalde informatie niet te publiceren of niet te gebruiken in het onderzoek of de vervolgingsfase, indien één van de deelnemende landen daarop staat? Bent u bereid om betreffende passages van het JIT openbaar te maken? Zo nee, kunt u dan heel precies de afspraken omschrijven? Indien er sprake is van enige non-disclosure afspraak, kunt u dan aangeven of

  • a. een land alleen zelf aangeleverde informatie geheim kan houden of dat het ook informatie, die in gezamenlijkheid is gevonden of alle informatie van het onderzoek geheim kan houden?

  • b. informatie of uitkomsten tijdens het onderzoek geheim gehouden kunnen worden (maar wel gewoon voor het onderzoek gebruikt kunnen worden) of ook altijd geheim blijven of niet beschikbaar zijn voor vervolging?

  • c. alle informatie altijd in een strafrechtelijk onderzoek gebruikt kan worden door zowel de aanklager als de verdediging?

Antwoord 8 en 9: De landen die het JIT hebben gevormd, spraken bij de oprichting daarvan af dat terughoudendheid wordt betracht bij het naar buiten brengen van informatie met betrekking tot het onderzoek. Dit is vastgelegd in de JIT-overeenkomst. Dit document richt zich alleen op het onderzoek en niet op de vervolgingsfase. Zoals wij al eerder aan uw Kamer hebben gemeld, leent de JIT-overeenkomst zich niet voor openbaarmaking omdat deze operationele afspraken bevat over een lopend strafrechtelijk onderzoek. Nederland hecht er vanzelfsprekend aan dat het onderzoek niet wordt geschaad en dit in alle vertrouwelijkheid kan plaatsvinden. De overeenkomst met betrekking tot het JIT kunnen wij daarom niet openbaar maken.

Vraag 56 18: Kunt u de afspraken over vertrouwelijkheid en geheimhouding ter inzage geven aan de Tweede Kamer?

Antwoord: Voor zover deze vraag betrekking heeft op de JIT-overeenkomst, geldt dat de JIT-overeenkomst zich niet leent voor openbaarmaking omdat het operationele afspraken bevat over een lopend strafrechtelijk onderzoek. Nederland hecht er vanzelfsprekend aan dat het onderzoek niet wordt geschaad en dit in alle vertrouwelijkheid kan plaatsvinden.»

En vorige week19 bleek er geen sprake meer te zijn van een non-disclosure overeenkomst:

  • «1. Wat is de precieze betekenis en werking van het eerder door de landen van het JIT overeengekomen non-disclosure overeenkomst?

  • 2. Houdt de non-disclosure overeenkomst ook de mogelijkheid in dat een land informatie buiten het proces kan houden?

Antwoord op de vragen 1 en 2: De vraag veronderstelt dat sprake zou zijn van een non-disclosureovereenkomst tussen de JIT-landen. Dat is echter nooit gezegd. De inhoud van de JIT-overeenkomst is vertrouwelijk en openbaarmaking zou de internationale verhoudingen schaden, zo is reeds aangegeven (o.a. Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 1217 en Kamerstuk 33 997, nr. 97).»

De leden van de CDA-fractie zouden graag in staat zijn om hun controlerende taak uit te voeren en zouden zich er graag van vergewissen dat alle informatie die de onderzoekers gevonden hebben van de deelnemende landen ingebracht wordt in het onderzoek en in de rechtszaak. Deze leden verzoeken het kabinet dit keer met een duidelijk antwoord aan te geven of dit kan of dat er bij het JIT-verdrag (of op een ander tijdstip) mogelijkheden zijn ontstaan voor landen en/of actoren om informatie uit de rechtszaal weg te houden. En of er andere beloftes aan landen gedaan zijn.

Antwoord

Voor zover met deze vraag wordt gedoeld op de afspraak die de JIT-landen in het kader van de JIT-overeenkomst hebben gemaakt om terughoudendheid te betrachten bij het naar buiten brengen van informatie, moet opnieuw aan de Kamer worden medegedeeld dat het thans niet mogelijk is om over de inhoud van de JIT-overeenkomst meer informatie te geven dan hetgeen reeds eerder aan de Kamer is gemeld. Dit vanwege het feit dat de JIT-overeenkomst zich niet leent voor openbaarmaking omdat die operationele afspraken bevat over een lopend strafrechtelijk onderzoek. Het is ongewenst om hiervan af te wijken vanwege het belang dat het onderzoek niet wordt geschaad en het belang dat het in alle vertrouwelijkheid kan plaatsvinden. In algemene zin kan wel gezegd worden dat de JIT-overeenkomst geen extra mogelijkheden creëert voor landen om informatie buiten de zittingszaal te houden. Toepasselijk zijn de geldende reguliere wettelijke kaders van de deelnemende landen in strafrechtelijke rechtshulprelaties. Alle aan het JIT deelnemende landen zijn gehouden aan resolutie 2166 om volledig mee te werken aan het onderzoek.

Ten aanzien van non-disclosure hebben de Australische autoriteiten in een brief uit 2014 aangegeven dat is afgesproken dat de landen eerst met elkaar afstemmen voor ze informatie naar buiten brengen. Dat is juist en ligt ook voor de hand als je samenwerkt in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Het begrip non-disclosure wordt verschillend geïnterpreteerd. De Australische interpretatie strekt alleen tot afstemming over informatie die naar buiten wordt gebracht. Er bestaat geen verschil tussen de opvattingen van het kabinet en de Australische regering.

Wat wist Nederland en wat deelde Nederland met de Nederlandse maatschappijen?

Op 22 februari 2016 schreef het kabinet aan de Kamer: «Er zijn door BZ, BZK en NCTV in 2013 afspraken gemaakt over de manier waarop concrete informatie door de overheid met de luchtvaartmaatschappijen wordt gedeeld. Deze afspraken zijn aan de hand van bevindingen van het OVV-rapport en gesprekken met de sector geactualiseerd en zullen binnenkort worden besproken met de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen.»20 De leden van de CDA-fractie waren zich niet bewust dat formele afspraken bestonden. Het bestaan van deze afspraken konden de leden niet terugvinden in het OVV-rapport. Daarom vroegen de leden van de CDA-fractie twee keer om deze afspraken. In schriftelijke vragen van de leden Van Helvert en Omtzigt (ingezonden 17 juli 2017) en in vraag 14 van de lijst van feitelijke vragen (Kamerstuk 33 997, nr. 102). De eerste moet nog beantwoord worden en het tweede antwoord verwijst naar de eerste vragen die nog beantwoord moeten worden. De leden van de CDA-fractie verzoeken het kabinet deze afspraken onmiddellijk naar de Kamer te sturen en om aan te geven of de OVV deze afspraken ontvangen heeft. Vervolgens verzoeken de leden van de CDA-fractie de uitstaande Kamervragen te beantwoorden en in te gaan op de vraag wanneer en hoe de volgende informatie wel of niet gedeeld is met de luchtvaartmaatschappijen in Nederland:

  • het Kiev-memo van 14 juli 2014;

  • het verzoek van april 2014 van NCTV aan AIVD en MIVD om een update van de dreigingsanalyse te maken, in de context van luchthavens en veiligheid van in- en uitgaande luchtvaart, specifiek gerelateerd aan de situatie in Oekraïne21;

  • het document van 7 maart 2014 van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), waarin werd gewaarschuwd voor de aanwezigheid van illegale wapens en mogelijke gevaren voor de luchtvaart boven Oekraïne22;

  • en de vergadering van Eurocontrol van 22 mei 2014.

Antwoorden

De afspraken tussen BZ, BZK en NCTV uit 2013 worden naar aanleiding van de Kamervragen over het onveilige luchtruim boven Oost Oekraïne (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2597) ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer gelegd.

Omdat Artikel 59 van de Rijkswet Onderzoeksraad voor Veiligheid bepaalt dat de Raad zijn rapport openbaar maakt (lid 1) én dat onderliggende onderzoeksinformatie die niet in het rapport is opgenomen niet openbaar is (lid 5), wordt geen uitspraak gedaan of de OVV deze afspraken tot haar beschikking had.

  • Het verslag van de briefing in Kiev van 14 juli 2014 is niet met luchtvaartmaatschappijen gedeeld, want het ging niet over luchtvaartveiligheid maar over activiteiten van de Russische Federatie in het oosten van Oekraïne. Zoals eerder gesteld (zie onder andere Kamerstuk 33 997, nr. 38 ) is het kabinet van mening dat verslagen van dergelijke briefings en andere diplomatieke contacten vertrouwelijk moeten kunnen worden geschreven en behandeld. Vertrouwelijkheid is cruciaal voor het goed functioneren van het internationale diplomatieke verkeer.

  • Het verzoek van april 2014 is gedaan in het kader van het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding (Atb) en had betrekking op de dreigingsanalyse ten behoeve van de sector luchthavens in Nederland. Een dergelijk verzoek wordt niet gedeeld met luchtvaartmaatschappijen. Indien er uit een dreigingsanalyse concrete, tegen de burgerluchtvaart gerichte dreigingsinformatie komt, dan wordt die informatie uiteraard wel gedeeld met de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. De diensten doen dit via of in samenspraak met de NCTV.

  • Er zijn geen luchtvaartmaatschappijen op de hoogte gebracht van de inhoud van de brief van de Permanent Vertegenwoordiger van Oekraïne bij de OVSE van 7 maart 2014. Zoals gesteld in het OVV-rapport werd in dit document – dat de permanente vertegenwoordiging van Oekraïne bij de OVSE als vertrouwelijk diplomatiek stuk verstuurde aan de delegaties van andere landen bij de OVSE – overigens niet expliciet gesproken over risico’s voor de burgerluchtvaart. Tevens had het document betrekking op de situatie t.a.v. de Krim en niet het oostelijk deel van Oekraïne en dateerde het document van vóórdat er sprake was van een conflict in het oostelijk deel van Oekraïne en ruim voor het neerhalen van vlucht MH17.

  • In de vergadering van Eurocontrol van 22 mei is gesproken over de situatie met de verkeersleiding in het luchtruim boven de Krim en de Zwarte Zee. Oekraïne gaf in dat gebied verkeersleiding, maar Rusland begon eveneens verkeersleiding te geven, zonder enige internationale afspraak, hetgeen tot gevaarlijke situaties leidde. Er is niet gesproken over het luchtruim boven Oost-Oekraïne. Die situatie met de verkeersleiding was reeds eerder gecommuniceerd door de Network Manager van Eurocontrol, door EASA en in een State Letter van ICAO. Deze informatie was bij de luchtvaartmaatschappijen bekend, temeer omdat het plannen van vliegroutes gecoördineerd wordt door de Networkmanager.

De rechtszaak

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het verdrag met Oekraïne. Zij hebben een aantal vragen over dit verdrag:

  • Heeft een Nederlandse rechtbank nu rechtsmacht om te oordelen dat Oekraïne haar luchtruim had moeten sluiten?

Antwoord

Nee. Het bilaterale verdrag tussen Nederland en Oekraïne betreft de overdracht van strafrechtelijke vervolging van individuen.

  • Waarom moet Nederland een rechtshulpverzoek doen aan Oekraïne om de luchtverkeersleider van de MH17 – die niet door de OVV gehoord is – te horen? Waarom kan dat niet via het JIT?

  • Het is waarschijnlijk dat verdachten de Russische of de Oekraïense nationaliteit hebben. Wordt er ook een verdrag met Rusland voorbereid? Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat eventuele Russische verdachten een proces zullen bijwonen of dat het leidt tot een geldige uitspraak?

  • Een BUK-raket is eigendom van een staat. Is het de bedoeling om ook degenen die toestemming verleend hebben om de BUK te gebruiken (een regering) te vervolgen, of blijft het beperkt tot iemand die op de MH17 geschoten heeft?

Antwoord

Rusland kent een grondwettelijk verbod op het uitleveren van eigen onderdanen. Als dit aan de orde komt dan zal dat mogelijk aanleiding geven om aanvullende afspraken met de Russische Federatie te maken.

Strafrechtelijke vervolging ziet op de vervolging van individuen. Het OM gaat over de vraag of, en zo ja, wie vervolgd wordt, en voor welke handelingen.

De overige vragen zullen deze leden stellen bij de behandeling van het verdrag en wanneer de regering daarvoor een memorie van toelichting geschreven heeft.

De informatievoorziening

De leden van de CDA-fractie merken op dat zij de informatievoorziening over het handelen van de regering na de MH17 niet voldoende open gevonden hebben. Dit heeft gevolgen voor het onderzoek. Zo kreeg de OVV het cruciale Kiev-memo van 14 juli 2014 pas toen in de krant gestaan had dat er een briefing geweest was. De OVV kreeg cruciaal bewijsmateriaal van de regering pas in januari 2015. Hoe kijkt de regering terug op het feit dat zij deze briefing pas in januari 2015 naar de OVV stuurde en niet veel, veel eerder? Is er nog meer informatie, die de regering naar de OVV had moeten sturen of naar de Kamer? Graag een uitgebreide beschouwing.

Antwoord

De informatiepositie van de Nederlandse regering t.a.v. MH17, inclusief het verslag van de briefing in Kiev op 14 juli 2014, is uitvoerig aan de orde geweest in het debat dat hierover plaatsvond op 23 april 2015 (Handelingen II 2014/15, nr. 80, item 14). Zoals aan uw Kamer gemeld in een brief van de Minister van Veiligheid en Justitie dd. 15 juni 2015 (Kamerstuk 33 997, nr. 46), heeft het kabinet n.a.v. dit debat met de OVV gesproken over de informatievoorziening door de overheid aan de Onderzoeksraad. Uit dit gesprek kwam naar voren dat de Onderzoeksraad geen problemen ervoer met de informatievoorziening van de zijde van het Kabinet.

De leden van de CDA-fractie wilden een archief bij het nationaal archief van de MH17. Echter, de departementen en diensten blijven nu zelf verantwoordelijk voor de archiefvorming. Het belangrijke verschil is dat stukken standaard inzichtelijk zijn als ze bij het nationaal archief zijn (tenzij er een belemmering is en die belemmering zal er zeker zijn voor zaken die het strafrechtelijke onderzoek raken). Nu blijven alle stukken twintig jaar geheim en worden er niet eens lijsten gepubliceerd over welke stukken er bewaard worden. Dit is niet acceptabel: is het kabinet bereid die lijsten toch samen te stellen en is het kabinet bereid om de stukken over te brengen, zodat zij onder de archiefwet gaan vallen?

Antwoord

In de motie-Omtzigt (Kamerstuk 33 997, nr. 73) heeft uw Kamer verzocht een apart archief en index van MH17-materiaal op te zetten, omdat het belangrijk is dat al het onderzoeksmateriaal goed en zorgvuldig bewaard en beheerd wordt. Het kabinet acht het goed en zorgvuldig bewaren en beheren van de informatie evenzeer noodzakelijk en heeft zowel voorafgaand als naar aanleiding van de motie de nodige maatregelen genomen. Zo zijn de archieven rondom het dossier MH17 als hotspot benoemd. Dit leidt er toe dat alle relevante archiefbescheiden betreffende MH17, in welke vorm dan ook, nu voor blijvende bewaring in aanmerking komen; zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen aan uw Kamer van 7 juni 2016, Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 2771.

In de Kamerbrief van 21 december 2016 (Kamerstuk 33 997, nr. 89) is toegelicht hoe aan het verzoek van uw Kamer concrete uitvoering wordt gegeven en welke producten worden opgeleverd. De stukken zijn tijdens de procedurevergadering van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken op 2 februari 2017 behandeld en voor kennisgeving aangenomen.

Er is een inventarisatie van de informatie gemaakt en gepubliceerd, waarbij de opzet is gebaseerd op de wijze waarop archieven in Nederland zijn ingericht. Dat betekent dat niet op niveau van informatieobject, maar op een hoger abstractieniveau, meestal dossierniveau, inzicht wordt gegeven in het type informatie dat zich bij de organisaties bevindt. Een dergelijke index is volgens de officiële archiefterminologie de inhoudsopgave van een specifiek archief of archiefbestanddeel en is daarmee vergelijkbaar met een index achterin een boek. Het verwijst naar de vindplaats van de desbetreffende informatie. In het projectplan, als bijlage meegestuurd met de Kamerbrief van 21 december 2016, is aangegeven dat er op het niveau van dossierbeschrijving een index wordt opgesteld.

De indices zijn verrijkt met onder andere contextinformatie, informatie over werkprocessen en actoren en als informatieoverzichten gepubliceerd op de website van het Nationaal Archief. Er is gezocht naar een wijze van publiceren die zowel recht doet aan de wens om inzage te krijgen in de informatie die beschikbaar is, als aan de noodzaak om o.a. belang van de staat en zijn bondgenoten en privacywetgeving te waarborgen. Het informatieoverzicht biedt inzicht in de betrokkenheid van de diverse organisaties en contextinformatie en een overzicht op dossierniveau van de aanwezige informatie, met in achtneming van de geldende wet- en regelgeving. Op deze manier handelt het kabinet overeenkomstig de Archiefwet en de motie-Omtzigt en ziet geen aanleiding in aanvulling op het informatieoverzicht lijsten samen te stellen van de stukken die bewaard worden.

U vraagt voorts of het kabinet bereid is om de stukken over te brengen, zodat zij onder de Archiefwet gaan vallen. In de Kamerbrief van 21 december 2016 is daarover het volgende medegedeeld: «de betrokken departementen en onderliggende archiefvormers hebben een eigen archief, daarnaast wordt er aan het MH17-dossier nog actief gewerkt. Zij zijn daarmee zorgdrager in de zin van de Archiefwet en daarom verantwoordelijk voor het in goede, geordende en toegankelijke staat houden van deze informatie onder hun eigen zorgplicht. Met in achtneming van de Archiefwet blijft dit onverkort van kracht.» Tot aan het moment van overbrenging naar het Nationaal Archief zullen de organisaties, in overeenstemming met artikel 3 van de Archiefwet 1995, hun eigen informatie bewaren.

Omdat er nog gewerkt wordt aan het dossier MH17, wordt de informatie gebruikt in het primair proces. Zolang het dossier MH17 nog niet is afgesloten moeten de betrokken overheidsorganisaties in staat zijn om hier primair zelf een beroep op te blijven doen en verantwoording af te kunnen leggen over het bestuurlijk handelen. Dit vereist dat zij de zeggenschap moeten behouden over hun informatiehuishouding. Dit alles maakt dat ik het verzoek om de archieven van de betrokken organisaties reeds nu aan het Nationaal Archief over te brengen niet kan inwilligen.

De Archiefwet stelt algemene eisen aan het beheer van alle archiefbescheiden van de overheid. Daarmee valt de informatie die binnen de centrale overheid over MH17 beschikbaar is onder de Archiefwet, ook voorafgaand aan de overbrenging naar het Nationaal Archief. Tot het moment van overbrenging kan conform de Wet openbaarheid van bestuur en andere geldende wet- en regelgeving om openbaarmaking worden verzocht. Na het moment van overbrenging naar het Nationaal Archief zijn de archieven openbaar toegankelijk, tenzij op grond van artikelen 15, 16 en 17 van de Archiefwet 1995 beperkingen aan de openbaarheid moeten worden gesteld. Aansluitend op het project zullen tussen betrokken organisaties en het Nationaal Archief afspraken worden gemaakt over overbrenging, bij de eerst mogelijke gelegenheid.

Tot slot: kan het kabinet een overzicht geven van:

  • Alle verzoeken onder de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) die op de MH17 gedaan zijn;

  • alle stukken die daarbij openbaar gemaakt zijn;

  • en alle rechterlijke uitspraken over WOB-verzoeken over stukken die op de MH17 betrekking hebben?

Antwoord

Er wordt een overzicht opgesteld van alle Wob-verzoeken die omtrent MH17 zijn gedaan bij de rijksoverheid. Dit vergt iets meer tijd dan de beantwoording van de overige vragen en wordt zo spoedig mogelijk nagezonden.

Inbreng van de leden van de fractie van D66

De leden van de fractie van D66 hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het besluit over de vervolging en berechting van de mogelijke daders die vlucht MH17 hebben neergehaald. Het neerhalen van vlucht MH17 is een ongekende ramp met het verlies van vele dierbare levens. De genoemde leden hechten daarom groot belang aan de berechting van de daders en in dat kader aan de medewerking van alle betrokken landen zoals bepaald in VN Veiligheidsraadresolutie 2166. De leden van de fractie van D66 vinden het goed dat daarover nu duidelijkheid is gegeven. Niettemin hebben deze leden nog enkele vragen.

De JIT-landen hebben gezamenlijk gekozen voor vervolging en berechting door Nederland naar Nederlands recht. Op welke termijn verwacht het kabinet daartoe een compleet kader aan de Kamer te kunnen sturen met alles dat bij de vervolging en berechting organisatorisch komt kijken? Waarbij ook wordt gekeken naar de capacitaire en financiële benodigdheden voor het Openbaar Ministerie en de rechtspraak?

Antwoord

Het bilateraal MH17-verdrag is op 7 juli jongstleden door de Ministers van Justitie van Oekraïne en Nederland ondertekend. In beide landen zullen nu zo spoedig mogelijk de ratificatieprocedures worden gestart. De verwachting is dat na de zomer de implementatiewetgeving aan uw Kamer ter behandeling zal worden aangeboden.

Daarnaast worden onder leiding van een stuurgroep alle benodigde stappen gezet om alles gereed te hebben voor een strafzaak MH17. Hierbij moet onder andere worden gedacht aan het vinden van een geschikte locatie, het zorgdragen voor adequate beveiligingsmaatregelen en het maken van afspraken over de financiële verantwoording en communicatie.

De leden van de D66-fractie begrijpen dat geen uitspraken worden gedaan over het lopende strafrechtelijk onderzoek. Niettemin constateren voornoemde leden dat op de door Nederland gedane rechtshulpverzoeken niet of niet naar tevredenheid door de Russische Federatie wordt gereageerd. De leden van de D66-fractie begrijpen dat ook specifiek over rechtshulpverzoeken geen mededelingen gedaan kunnen worden in het belang van het strafrechtelijk onderzoek, maar hoe verhoudt deze niet-medewerking van de Russen zich tot de uitvoering van Veiligheidsraadresolutie 2166? Op welke wijze wordt uitvoering van die resolutie straks kracht bij gezet door niet alleen Nederland maar ook andere (betrokken) landen?

Antwoord

De Russische autoriteiten hebben verschillende malen uitvoeringsstukken aan het Nederlandse OM gestuurd. Op het laatste aanvullende rechtshulpverzoek (van maart 2017) heeft het OM op 21 augustus 2017 een antwoord gekregen. Door het OM worden in beginsel geen verdere mededelingen gedaan over rechtshulpverzoeken vanwege het belang van het onderzoek.

Rusland heeft op 21 juli 2014 ingestemd met de VN-veiligheidsraadresolutie 2166. Deze resolutie roept alle landen op volledige medewerking te verlenen aan het voor de rechter brengen van diegenen die verantwoordelijk waren voor het neerhalen van vlucht MH17. Nederland en de andere JIT-landen verwachten dat alle landen zich aan VN-veiligheidsraadresolutie 2166 houden. In diplomatieke contacten met betrokken landen, inclusief Rusland, wordt steevast gesproken over de voortgang van VN-veiligheidsraadresolutie 2166. In de context van de Verenigde Naties blijven Nederland en de JIT-partners de Veiligheidsraad op de hoogte houden van de voortgang van de implementatie van resolutie 2166. De blijvende aandacht voor MH17 in VN-verband draagt bij aan druk op alle VN-leden om mee te (blijven) werken met het lopende strafrechtelijke onderzoek

De leden van de D66-fractie merken verder op dat wel met Oekraïne, maar niet met de Russische Federatie nadere afspraken zijn gemaakt over medewerking aan berechting. Kan het kabinet toelichten waarom een dergelijke afspraken niet nu al met de Russische Federatie worden gemaakt? Is dat omdat de Russen niet willen meewerken? Of is er een andere reden waarom daarover nog geen afspraken worden gemaakt? Op welk moment vindt het kabinet het wel opportuun om daar met de Russische Federatie afspraken over te maken? Deelt het kabinet hier de opvatting dat ten minste vergelijkbare afspraken zoals gemaakt met Oekraïne ook met de Russische Federatie wenselijk is?

Antwoord

De Russische Federatie wordt zowel via multilaterale kanalen (rapportage aan de VN-Veiligheidsraad conform VNVR-resolutie 2166) als in bilaterale contacten (bijvoorbeeld het gesprek van de Minister-President met president Poetin en marge van de G20-bijeenkomst in Hamburg) op de hoogte gehouden van relevante ontwikkelingen in de nasleep van MH17. Ook heeft het JIT een aantal rechtshulpverzoeken aan de Russische Federatie gedaan. Er is dus geen sprake van gebrek aan transparantie richting Rusland en om medewerking vanuit Rusland aan het lopende strafrechtelijke onderzoek is actief verzocht door het JIT.

Met de Russische Federatie is niet gesproken over een bilateraal verdrag ten aanzien van het verhoor van getuigen en deskundigen uit Rusland en de vervolging, berechting en uitlevering van mogelijke Russische verdachten. De autoriteiten van de Russische Federatie hebben van meet af aan zowel publiekelijk als in diplomatieke contacten het standpunt ingenomen dat er geen enkel verband is tussen het neerhalen van vlucht MH17 en Rusland.

De JIT-landen blijven gezamenlijk optrekken gedurende de vervolgingsfase en ondersteunen elkaar indien er druk wordt uitgeoefend op de rechtsgang, zo antwoord het kabinet op feitelijke vragen. Waaruit bestaat die ondersteuning precies?

Antwoord

De internationale steun betekent dat de JIT-landen onderling afspreken dat ze ook in politieke zin gezamenlijk blijven optrekken om vervolging en berechting mogelijk te maken, zowel richting VNVR als binnen de gehele internationale gemeenschap. Ook verbinden de JIT-landen zich aan de nationale vervolging door daar duurzaam financieel aan bij te dragen. De afspraken die zijn gemaakt worden vastgelegd in Memoranda of Understanding – MoU’s – die later dit jaar zullen worden ondertekend.

Onder politieke afspraken die in een MoU vastgelegd worden, valt bijvoorbeeld:

  • benadrukken dat het een gedeelde verantwoordelijkheid is om de zaak tot een goed einde te brengen;

  • gezamenlijk optreden indien een ander land invloed wil uitoefenen;

  • samen optrekken binnen de VN;

  • en gezamenlijke communicatie naar buiten toe.

Alle JIT-landen hebben zich gecommitteerd om mee te werken. Het kabinet heeft er dus vertrouwen in dat we ook in de volgende fase, de vervolgingsfase, als JIT-landen samen zullen blijven optrekken.

Tot slot lezen de leden van de fractie van D66 in de beantwoording van de feitelijke vragen dat het kabinet niet uitsluit dat in de toekomst met Rusland in overleg in overleg wordt getreden over een of andere vorm van gezamenlijke berechting. Wat bedoelt het kabinet hier precies mee? Welke mogelijkheden voor «gezamenlijke berechting» liggen daartoe nog op tafel nu de JIT-landen hebben besloten dat Nederland de vervolging en berechting op zich neemt naar Nederlands recht?

Antwoord

De keuze die voorlag was vervolging en berechting bij een door de JIT-landen op te richten tribunaal of nationale vervolging in en door één van de JIT-landen. De JIT-landen hebben gezamenlijk besloten dat vervolging en berechting van verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 in Nederland en volgens Nederlands recht zal plaatsvinden. Een nationale vervolging in Nederland zal worden ingebed in een hechte en blijvende internationale samenwerking en steun. De JIT-landen hebben hun politieke en financiële steun uitgesproken en deze steun zal bekrachtigd worden door de ondertekening van Memoranda of Understanding (MOU’s).

Inbreng van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennis genomen van de brief en de antwoorden op de feitelijke vragen. Zij hebben begrip voor de beslissing om over te gaan tot nationale berechting en waarderen de pogingen om de nadelen hiervan te ondervangen. Hierover hebben zij nog enkele opmerkingen en vragen.

In de brief schrijft het kabinet dat vervolging en berechting in Nederland zal plaatsvinden, volgens het Nederlands rechtssysteem. Tegelijkertijd lijkt in antwoord op de feitelijke vragen de mogelijkheid open gehouden van gezamenlijke berechting met JIT of Rusland. Kan het kabinet dit toelichten?

Antwoord

De keuze die voorlag was vervolging en berechting bij een door de JIT-landen op te richten tribunaal of nationale vervolging in en door één van de JIT-landen. De JIT-landen hebben gezamenlijk besloten dat vervolging en berechting van verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 in Nederland en volgens Nederlands recht zal plaatsvinden. Een nationale vervolging in Nederland zal worden ingebed in een hechte en blijvende internationale samenwerking en steun. De JIT-landen hebben hun politieke en financiële steun uitgesproken en deze steun zal bekrachtigd worden door de ondertekening van Memoranda of Understanding (MOU’s).

De leden van de fractie van GroenLinks menen dat de internationale gemeenschap intensief bij het proces betrokken moet zijn. Internationale waarnemers moeten in staat gesteld worden zich te vergewissen dat het proces eerlijk verloopt. Hoe verlopen de onderhandelingen over het Memorandum of Understanding (MoU) inzake politieke steun en samenwerking? Is dit MoU uitsluitend tussen JIT-landen? Op welke niveaus wordt hierin samenwerking geregeld? Hoe verlopen de onderhandelingen over het MoU inzake financiering? Zullen Grieving Nations uitgenodigd worden zich bij dit MoU aan te sluiten? Hoe wordt de instelling van de klankbordgroep georganiseerd? Wat is de juridische status van een dergelijke klankbordgroep? Wat is de rol van niet-JIT-landen in de klankbordgroep? Is het kabinet van plan om Rusland ook uit te nodigen voor de klankbordgroep, als betrokken land? Wordt ook overwogen om amici curiae aan te stellen?

Antwoord

De MoU’s met de JIT-landen zullen zo spoedig mogelijk worden afgerond en ondertekend door naar verwachting de ministers van Buitenlandse Zaken. Deze MoU’s worden inderdaad alleen onderhandeld met de JIT-landen. Zodra dit gebeurd is zullen deze met de Kamer worden gedeeld. De JIT-landen hebben op 5 juli 2017 via verklaringen unaniem hun steun uitgesproken voor vervolging en berechting in Nederland en hebben zij ook eerder deze steun bilateraal gecommuniceerd.

De Grieving Nations zijn allen nauw betrokken geweest bij de poging om een VNVR-tribunaal op te richten en hun volledige steun daaraan gegeven. Na het Russische veto hebben de JIT-landen gezamenlijk alternatieve opties uitgewerkt, die geresulteerd hebben in het huidige besluit om in Nederland te gaan vervolgen. De Grieving Nations zijn over deze stap en de tussenliggende ontwikkelingen steeds goed op de hoogte gehouden en gevraagd hun steun te blijven uitspreken. Zodra met de JIT-landen de definitieve afspraken zijn vastgelegd zullen de Grieving Nations – vanwege het internationale karakter van de zaak en het feit dat voor alle nabestaanden wordt vervolgd – gevraagd worden om een vrijwillige en symbolische financiële bijdrage.

Hoe de internationale klankbordgroep concreet wordt ingericht wordt op dit moment nader uitgewerkt. Het voornemen bestaat dat in deze klankbordgroep in ieder geval experts en/of officieren uit de JIT-landen zitting hebben die bij onderdelen van het strafproces mogelijk kunnen adviseren.

De leden van de fractie van GroenLinks juichen toe dat de toegankelijkheid van het proces verbeterd wordt door gebruik van de Engelse taal in de verslaglegging en het proces. Overweegt het kabinet ook faciliteiten voor de Russische taal aan te bieden? Het is immers van groot belang dat Russischtaligen uit de regio waar de MH17 is neergehaald onpartijdige informatie kunnen krijgen. Hebben het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtbank voldoende mogelijkheden over voortgang en internationale medewerking te rapporteren?

Antwoord

In beginsel rapporteert het OM niet maar legt het OM in de zittingszaal verantwoording af over het onderzoek. Het OM legt dan conclusies voor aan de rechter. In deze zaak heeft het OM er voor gekozen om de nabestaanden actief te informeren over onderzoeksbevindingen ten aanzien van de vraag wat er is gebeurd. Het is aan het OM en de rechtbank om te beslissen over de wijze waarop de taal waarin (zoals Engels, Oekraïens of Russisch) het publiek wordt geïnformeerd over het strafrechtelijk onderzoek en een toekomstig strafproces.

Welke Grieving Nations hebben in reactie op de keuze voor nationale vervolging door Nederland een (hernieuwde) steunverklaring afgegeven? Hebben ook landen afwijzend gereageerd? Welke reden gaven zij hiervoor?

Antwoord

Naast de verklaringen van JIT-landen Australië, België, Maleisië en Oekraïne, zijn ook expliciete openbare steunverklaringen afgegeven door Duitsland, het VK, de VS, Ierland en- de Hoge Vertegenwoordiger van de EU. Ook de Secretaris-Generaal van de VN heeft het besluit verwelkomd. Er zijn géén landen die afwijzend hebben gereageerd op de keuze van de JIT-partners voor nationale vervolging in Nederland.

Inbreng van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de documenten over de keuze voor nationale vervolging en berechting in en door Nederland betreffende het neerhalen van vlucht MH17. Daarover hebben zij nog enkele vragen en opmerkingen.

Voor een succesvolle vervolging en berechting is samenwerking met Oekraïne en Rusland van groot belang. De antwoorden op schriftelijke vragen door het kabinet wekken de indruk dat niet is getracht om met Rusland een bilateraal verdrag af te sluiten ten aanzien van het verhoor van getuigen en deskundigen uit Rusland en de vervolging, berechting en uitlevering van mogelijke Russische verdachten. De leden van de SP-fractie vragen of dat bevestigd en toegelicht kan worden. Waarom is dat niet getracht? Is deze kwestie überhaupt met Rusland besproken?

Antwoord

De Russische Federatie wordt zowel via multilaterale kanalen (rapportage aan de VN-Veiligheidsraad conform VNVR-resolutie 2166) als in bilaterale contacten (bijvoorbeeld het gesprek van de Minister-President met president Poetin en marge van de G20-bijeenkomst in Hamburg) op de hoogte gehouden van relevante ontwikkelingen in de nasleep van MH17. Ook heeft het JIT een aantal rechtshulpverzoeken aan de Russische Federatie gedaan. Er is dus geen sprake van gebrek aan transparantie richting Rusland en om medewerking vanuit Rusland aan het lopende strafrechtelijke onderzoek is actief verzocht door het JIT.

Met de Russische Federatie is niet gesproken over een bilateraal verdrag ten aanzien van het verhoor van getuigen en deskundigen uit Rusland en de vervolging, berechting en uitlevering van mogelijke Russische verdachten. De autoriteiten van de Russische Federatie hebben van meet af aan zowel publiekelijk als in diplomatieke contacten het standpunt ingenomen dat er geen enkel verband is tussen het neerhalen van vlucht MH17 en Rusland.

Uit de beantwoording van schriftelijke vragen blijkt dat het OM n.a.v. het aanvullende rechtshulpverzoek van maart 2017 vooralsnog geen uitvoeringsstukken van de Russische Federatie heeft ontvangen en dat op dit moment het OM overweegt welke stappen moeten worden genomen om de gewenste rechtshulp te verkrijgen. De leden van de SP-fractie vragen het kabinet om de stand van zaken op dit onderdeel nader toe te lichten. Staan er daarnaast op dit moment ook rechtshulpverzoeken aan andere landen uit? Zo ja, wat is hiervan de stand van zaken? Wordt aan elk rechtsverzoek tegemoetgekomen of is er ook sprake van gebrek aan medewerking?

Antwoord

Ten aanzien van het rechtshulpverzoek aan de Russische Federatie over de radarbeelden kan worden vermeld dat de radarbeelden opnieuw zijn aangeleverd en als het goed is nu in het veel gebruikte Asterix-format. Op dit moment worden de data onderzocht en geanalyseerd.

Het OM heeft al vaker aangegeven dat in beginsel geen mededelingen worden gedaan over bijvoorbeeld rechtshulpverzoeken vanwege het belang van het onderzoek. In het belang van het strafrechtelijk onderzoek moet de nodige terughoudendheid worden betracht bij het publiekelijk beantwoorden van vragen die raken aan de inhoud van en de strategieën binnen het opsporingsonderzoek. Eenvoudigweg omdat daardoor zwaarwegende belangen van de opsporing en vervolging kunnen worden geschaad.

Tegelijkertijd begrijpt ook het OM de vragen die leven bij de nabestaanden en in de samenleving. Gezien deze gerechtvaardigde vragen en de impact die het neerhalen van MH17 tot op de dag van vandaag heeft, is gekozen voor zo groot mogelijke transparantie. Deze transparantie kent echter, gezien de hiervoor genoemde belangen, zijn grenzen.

De leden van de SP-fractie vragen om een toelichting op het antwoord van het kabinet op de vraag of Nederland, als het bijvoorbeeld de luchtverkeersleiders die vlucht MH17 boven Oekraïne begeleid hebben, wil horen, medewerking via het bilaterale verdrag kan afdwingen. Het kabinet stelt dat voor het horen van personen de bestaande rechtshulpverdragen kunnen worden toegepast en dat, zo nodig, personen kunnen worden gehoord door middel van videoconferentie op grond van het bilaterale verdrag met Oekraïne. Maar kan het kabinet ook aangeven of medewerking van Oekraïne op dit onderdeel is gegarandeerd? Is Oekraïne verplicht tot dergelijke medewerking als daar door de rechter op een zeker moment toe besloten zou worden? Kan Oekraïne verplicht worden verdachten aan te houden als de rechter daartoe besluit?

Antwoord

Nederland werkt met Oekraïne goed samen in het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar het neerhalen van vlucht MH17. Verdragen op het terrein van de wederzijdse rechtshulp zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat de betrokken landen er belang bij hebben om elkaar rechtshulp te verlenen als dat mogelijk is en die rechtshulp slechts weigeren als fundamentele rechtsbeginselen zich daartegen zouden verzetten. Nederland en Oekraïne hebben in artikel 2 van het bilaterale verdrag bevestigd in de ruimst mogelijke zin samen te werken bij de vervolging en berechting van misdrijven die verband houden met het neerhalen van vlucht MH17 en bij de tenuitvoerlegging van elke veroordeling die daarvoor eventueel wordt uitgesproken. In dit licht gaat Nederland ervan uit dat op rechtshulpverzoeken positief zal worden beslist.

Voor het aanhouden van verdachten in Oekraïne moet een grondslag in de Oekraïense wet bestaan. De Nederlandse rechter beslist daar niet over. Nederland kan in bepaalde gevallen wel Oekraïne verzoeken om een verdachte of veroordeelde aan te houden, bijvoorbeeld als om de uitlevering van een verdachte wordt gevraagd of als Nederland de tenuitvoerlegging van een vonnis aan Oekraïne wil overdragen.

Relevant is de vraag of ook mensen vervolgd kunnen worden die verantwoordelijk waren voor het openhouden van het Oekraïense luchtruim voor de burgerluchtvaart. Kan, vragen de leden van de SP-fractie, het kabinet aangeven of dergelijke vervolging mogelijk en waarschijnlijk is?

Antwoord

Het kabinet kan dit niet aangeven. Het OM gaat over de vraag of, en zo ja, wie vervolgd wordt, en voor welke handelingen.

Er is onder andere voor een bepaalde vorm van berechting gekozen omdat het in het belang van het opsporingsonderzoek is dat er duidelijkheid zou komen over het toepasselijke formele en materiële recht. Kan dit nader toegelicht worden, vragen de leden van de SP-fractie. Om welke inhoudelijke redenen is dit besluit genomen? Waarom hecht het OM eraan dat reeds is gekozen voor de wijze van vervolging en berechting?

Antwoord

Door intensief overleg met de JIT-partners en na verdergaande studie is veel duidelijk geworden over de (on)mogelijkheden van verschillende vervolgingsmodaliteiten. Dat betekende dat het mogelijk was om voor- en nadelen af te wegen. Duidelijk was bovendien dat met de oprichting van een internationaal tribunaal veel tijd zou zijn gemoeid. Overigens kost ook de voorbereiding van een nationale vervolging voor deze zaak tijd. Gelet hierop was het van belang om hierin tijdig een keuze te maken.

Inbreng van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met interesse kennis genomen van de brief van 5 juli jl. van de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Buitenlandse Zaken over de ramp met vlucht MH17. Ook hebben ze kennis genomen van de beantwoording van de schriftelijke vragen over deze brief.

Voor de leden van de ChristenUnie-fractie is er inmiddels geen onduidelijkheid meer over de vraag wat er met vlucht MH17 is gebeurd: die is neergeschoten door een BUK-raket. Die raket kwam uit Rusland en is afgevuurd vanuit een gebied in Oekraïne dat in handen was van pro-Russische separatisten. Dat hebben de verschillende onderzoeken onomstotelijk duidelijk gemaakt. Ondanks alle pogingen van Rusland om alternatieve scenario’s de wereld in te sturen, bestaat hierover geen redelijke twijfel meer. Wat nog niet duidelijk is, is wie er precies verantwoordelijk waren voor het afvuren van de raket en voor de orders om hem af te vuren. We weten ook nog niet zeker of vlucht MH17 bewust als doelwit is gekozen of dat er sprake is van een fout. Het lopende justitieel onderzoek richt zich nog op die vragen.

De kans bestaat dat hier Russische en Oekraïense verdachten uit gaan komen. De kans dat die uitgeleverd gaan worden door deze landen is erg klein. Deze landen leveren geen onderdanen uit en Rusland verzet zich om politieke redenen tegen deze rechtsgang. Het is goed dat de gekozen rechtsgang in Nederland in elk geval de mogelijkheid biedt verdachten bij verstek te berechten.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen zich af of er op enig diplomatiek niveau door Rusland gereageerd is op het besluit verdachten in Nederland te gaan vervolgen. Is er op enig diplomatiek niveau, officieel of officieus, contact met Rusland over de kwestie MH17 en/of over een rechtshulpverzoek? Zo ja, wat kan het kabinet hierover zeggen? Ziet het kabinet mogelijkheden om met Rusland over deze kwestie in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?

Antwoord

De Russische Federatie wordt zowel via multilaterale kanalen (rapportage aan de VN-Veiligheidsraad conform VNVR-resolutie 2166) als in bilaterale contacten (bijvoorbeeld het gesprek van de Minister-President met president Poetin en marge van de G20-bijeenkomst in Hamburg) op de hoogte gehouden van relevante ontwikkelingen in de nasleep van MH17. Ook heeft het JIT een aantal rechtshulpverzoeken aan de Russische Federatie gedaan.

Mochten er Russische verdachten aangeklaagd gaan worden, anticipeert Nederland dan op Russische reacties? Is er een analyse van de kwetsbaarheid van Nederland, Nederlandse burgers en de Nederlandse internationale belangen tegen eventuele negatieve Russische reacties?

Antwoord

Het kabinet kan hierop niet vooruitlopen.

In de beantwoording van de vragen schrijft het kabinet dat Rusland op grond van het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart verplicht is tot het treffen van passende maatregelen ter bestraffing van zulke gedragingen. Kan Rusland hieraan gehouden worden?

Antwoord

Rusland is onder internationaal recht gehouden de verplichtingen onder het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart na te leven. Indien Rusland deze verplichting zou schenden, kan het daar op worden aangesproken.

Acht het kabinet het wenselijk dat sancties tegen Rusland gehandhaafd blijven tot Rusland meewerkt? Hoe groot is de bereidheid onder de EU-lidstaten inmiddels nog om de sancties tegen Rusland te handhaven of eventueel te verscherpen, mocht het onderzoek meer feiten over de Russische betrokkenheid naar boven haalt?

Antwoord

Zoals geconcludeerd in de Europese Raad van 19 en 20 maart 2015, zijn de economische sancties van de EU ten aanzien van Rusland gekoppeld aan de volledige implementatie van de Minsk-akkoorden die tot doel hebben de soevereiniteit en territoriale integriteit van Oekraïne in de Donbas-regio te herstellen.

Inbreng van de leden van de fractie van 50PLUS

De leden van de 50PLUS-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de antwoorden van het kabinet op de feitelijke vragen over het besluit vervolgingsmechanisme MH 17. De leden danken het kabinet voor de daarin gegeven informatie. Uit de antwoorden blijkt dat bij de vervolging en rechtspleging met name de positie van eventuele verdachten met de Russische nationaliteit problemen zal opleveren. Tegen die achtergrond zijn de leden van de fractie van 50PLUS benieuwd naar wat het kabinet bedoelt in het antwoord op vraag 3. Daarin is sprake van de mogelijkheid van nadere afspraken van de Russische Federatie in aansluiting op bestaande multilaterale rechtshulpverdragen. Graag vernemen de leden om welke afspraken het daarbij gaat en welke initiatieven op dit moment worden genomen om deze voor te bereiden.

Antwoord

Op basis van bestaande verdragen is reeds een rechtshulprelatie met de Russische Federatie. Zie voor de verwijzing naar de verdragen het antwoord op de leden van de VVD-fractie.

Rusland kent een grondwettelijk verbod op het uitleveren van eigen onderdanen. Als dit aan de orde komt dan zal dat mogelijk aanleiding geven om aanvullende afspraken met de Russische Federatie te maken.

De leden van de fractie van 50PLUS zien uit naar de parlementaire behandeling van het bilaterale verdrag tussen Nederland en Oekraïne over de verdere uitwerking en zullen daarover graag op een zo kort mogelijke termijn met het kabinet van gedachten wisselen.

Daarnaast hebben de leden van de fractie van 50PLUS nog de volgende vragen:

Zijn er voorbeelden van het overdragen van strafvervolging door een land waar een misdaad is gepleegd (Oekraïne) aan een ander land en zo ja, hoe is dat proces verlopen?

Antwoord

Het komt regelmatig voor dat een land waar een misdrijf is gepleegd de strafvervolging ter zake overdraagt aan een ander land, bijvoorbeeld omdat aldaar al een vervolging tegen de verdachte loopt of omdat het misdrijf onderdeel is van een breder, ook in andere landen gepleegd scala van misdrijven. Deze vorm van strafrechtelijke samenwerking biedt in de praktijk een goed alternatief voor uitlevering van verdachten. Er wordt regelmatig gebruik van gemaakt.

In het antwoord op vraag 36 geeft het kabinet aan dat vervolging in en door Nederland capaciteit zal vragen van het OM en andere overheidsdiensten. Kan het kabinet aangeven om welke overheidsdiensten het naast het OM gaat, wat die inspanningen precies zijn en of de huidige capaciteit van het OM en de andere overheidsdiensten voldoende is voor de uit te voeren werkzaamheden.

Antwoord

Bij Voorjaarsnota 2017 heeft het kabinet voor de vervolging en berechting van verdachten van het neerhalen van vlucht MH17 vanaf 2018 9 mln. Euro per jaar gereserveerd. (De uiteindelijke Nederlandse bijdrage wordt bepaald door de daadwerkelijke kosten en is afhankelijk van de onderhandelingen met de andere JIT-landen en afspraken met de «Grieving Nations» over verdeling van de kosten). Hiermee wordt zeker gesteld dat de vervolging en berechting niet ten koste gaat van de capaciteit voor andere zaken en, vice versa, dat andere zaken geen invloed hebben op de beschikbare capaciteit voor MH17. Naast het OM zal de vervolging en berechting in Nederland uiteraard ook inzet van de zittende magistratuur vragen.

Uit de antwoorden op de feitelijke vragen blijkt dat de kosten voor rechtspleging door een internationaal tribunaal worden geschat op ongeveer 57 miljoen euro per jaar. De leden van de fractie van 50PLUS nemen aan dat ook de kosten van de vervolging en rechtspleging in Nederland inmiddels zijn berekend en verzoekt het kabinet daarin inzicht te geven. Kan het kabinet aangeven hoe de kosten voor nationale vervolging in Nederland zijn opgebouwd en welk deel daarvan voor rekening van Nederland komt? Is er een verdeelsleutel opgesteld voor de mate waarin de andere JIT-landen bijdragen aan de kosten? In het antwoord op vraag 53 staat dat de bijdrage van andere JIT-landen eventueel «in natura» kan worden gegeven. De leden van de fractie van 50PLUS willen graag weten waaraan daarbij wordt gedacht. Is de indruk van de leden juist dat de steun van de zogenoemde «grieving nations» en internationale organisaties als de VN en de EU niet meer dan louter symbolisch is?

Antwoord

Er is een raming gemaakt van de verwachte kosten om afspraken te kunnen maken met de JIT-landen. In deze raming zijn aannames gemaakt, bijvoorbeeld ten aanzien van aantal verdachten en (beschermde) getuigen, om een inschatting te kunnen maken. Met de JIT-landen is afgesproken dat de bijdrages zullen worden gebaseerd op de werkelijke kosten.

Nederland draagt zorg voor de kosten voor OM, rechterlijke macht en getuigenbescherming. Externe financiering van de rechtspraak en het OM is niet wenselijk omdat iedere schijn van beïnvloeding van de onafhankelijkheid van de rechtsgang moet worden vermeden. Daarnaast is het niet wenselijk om inzicht te moeten geven in het vertrouwelijke programma van getuigenbescherming.

De overige kosten zullen door de JIT-landen gezamenlijk worden gedragen en deze afspraken zullen in een MoU worden vastgelegd. De verwachting is dat het MoU nog dit jaar wordt ondertekend.

Ten aanzien van bijdrages in natura kan worden gedacht aan inzet van capaciteit of expertise.

Zodra met de JIT-landen de definitieve afspraken zijn vastgelegd zullen de Grieving Nations – vanwege het internationale karakter van de zaak en het feit dat voor alle nabestaanden wordt vervolgd – gevraagd worden om een vrijwillige en symbolische financiële bijdrage.

Daarnaast kan gesteld worden dat de steun van de EU, de VN en overige individuele landen, zoals VNVR-lid Frankrijk, van politiek wezenlijk belang is omdat op die wijze het internationale draagvlak voor de implementatie van VNVR resolutie 2166 gewaarborgd blijft.

Uit de tot nu toe verstrekte informatie hebben de leden van de 50PLUS-fractie geen goed beeld gekregen van de taken en samenstelling van de voorgestelde internationale klankbordgroep. Kan het kabinet daarover meer duidelijkheid bieden?

Antwoord

Hoe de internationale klankbordgroep concreet wordt ingericht wordt op dit moment nader uitgewerkt. Het voornemen bestaat dat in deze klankbordgroep in ieder geval experts en/of officieren uit de JIT-landen zitting hebben die bij onderdelen van het strafproces mogelijk kunnen adviseren.

In het antwoord op vraag 44 stelt het kabinet dat eraan wordt gedacht het proces (deels) in het Engels te voeren en relevante processtukken in het Engels beschikbaar te stellen. Is dit binnen de huidige in Nederland geldende regels voor een strafproces mogelijk?

Antwoord

Omdat het gaat om een Nederlands strafproces is het uitgangspunt dat het proces in de Nederlandse taal zal plaatsvinden. Vanwege de internationale aspecten van de zaak en de vele nabestaanden die geen Nederlands verstaan of spreken, zal worden bekeken welke mogelijkheden er zijn om tijdens het proces ook de Engelse taal te gebruiken. Het gebruik van de Nederlandse taal is in een Nederlands strafproces een vanzelfsprekend uitgangspunt. Niettemin bevat noch de Grondwet, noch de Wet op de rechterlijke organisatie, noch het Wetboek van Strafvordering een bepaling die tot het gebruik van de Nederlandse taal verplicht. Impliciet gaat het Wetboek van Strafvordering wel uit van het Nederlands als procestaal, bijvoorbeeld in bepalingen die de bijstand van een tolk voorschrijven indien de verdachte of een slachtoffer de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst (zie onder meer de artikelen 23, 27 en 51c Sv).

In het antwoord op de vragen 46 en 47 stelt het kabinet dat bij het bepalen van de voorkeur voor de te volgen vervolgings- en berechtingsmechanismen zowel juridische als politieke aspecten een rol hebben gespeeld. In de opsomming van relevante aspecten missen de leden van de 50PLUS-fractie de politieke aspecten. Kan het kabinet daar nader op ingaan?

Antwoord

Voor wat betreft de politieke aspecten was het van belang dat welk mechanisme dan ook gekozen werd, dit kon rekenen op een breed internationaal draagvlak en dat de internationale steun en samenwerking duurzaam gewaarborgd zou zijn bij het gekozen mechanisme. In dit kader worden een tweetal MoU’s met de JIT-partners voorbereid.

Kan het kabinet aangeven welk tijdpad er op dit moment ligt voor de voorbereiding en de daadwerkelijke start van de vervolging in Nederland?

Antwoord

Het OM heeft aangegeven dat zij hier geen mededelingen over kan doen. Het kabinet stelt in ieder geval alles in het werk om zorg te dragen dat alles gereed is om een proces te starten. Hierbij kan gedacht worden aan de implementatiewetgeving van het MH17-verdrag, het vinden van een geschikte zittingslocatie en het afsluiten van de politieke en financiële MoU’s.

In antwoord op vraag 52 geeft het kabinet aan dat de vervolging en berechting zal plaatsvinden in een aparte (bestaande) locatie die in ieder geval voldoende ruimte moet bieden aan nabestaanden om het proces te volgen. Dat betekent dat er niet veel keuzemogelijkheden zijn. Is de keuze inmiddels gemaakt en zo niet, wanneer denkt het OM die keuze te maken?

Antwoord

Er is nog geen besluit over de zittingslocatie genomen. Bij het besluit over de meest geschikte zittingslocatie zal een belangrijke voorwaarde zijn dat nabestaanden voldoende ruimte hebben om het proces te volgen. Verder zullen uiteraard de wensen en behoeftes van zowel OM als rechterlijke macht worden meegenomen in het besluit.

Waarom is besloten dat Nederland de kosten van getuigenbescherming betaalt? Duidelijk is toch dat eventuele getuigen vrijwel zeker niet uit Nederland zullen komen. Is het niet logisch dat de landen waaruit eventuele getuigen afkomstig zijn, voor de kosten van getuigenbescherming zullen opdraaien?

Antwoord

Met de keuze voor vervolging en berechting in en door Nederland is het Nederlands straf- en strafprocesrecht van toepassing. Dat betekent ook dat getuigen rechten en plichten hebben conform dit wettelijk kader. Omdat het niet wenselijk is om inzicht te moeten geven in het vertrouwelijke programma van getuigenbescherming is besloten deze kosten door Nederland te laten dragen.

Met verwijzing naar het antwoord op vraag 68 willen de leden van de 50PLUS-fractie graag weten of het mogelijk is dat buitenlandse advocaten buitenlandse verdachten in een Nederlandse rechtszaal kunnen bijstaan.

Antwoord

Een buitenlandse advocaat die geen onderdaan is van een lidstaat van de Europese Unie kan niet zonder meer een (buitenlandse) verdachte bijstaan in een gerechtelijke procedure in Nederland. Daartoe moet hij eerst op grond van de Advocatenwet zijn ingeschreven als Nederlandse advocaat. Dat betekent dat hij op grond van artikel 2 van de Advocatenwet een relevante opleiding moet hebben gedaan aan een Nederlandse universiteit of een aan een dergelijke opleiding gelijkwaardige Hbo-opleiding.

Voor een advocaat uit een lidstaat geldt dat hij eerst zijn beroepskwalificaties door de Nederlandse Orde van Advocaten moet laten erkennen voordat hij als Nederlandse advocaat kan worden ingeschreven. Bovendien kan deze advocaat ook onder zijn oorspronkelijke titel in Nederland opereren mits hij of zij zich laat schrijven op het tableau. Tevens kan deze advocaat incidenteel in Nederland bijstand verlenen mits hij of zij samenwerkt met een in Nederland ingeschreven advocaat.

In het antwoord op vraag 83 geeft het kabinet niet aan wie de kosten draagt voor reis en verblijf van buitenlandse nabestaanden die hier het proces willen bijwonen. De leden van de 50PLUS-fractie willen daarom op die vraag alsnog graag een duidelijk antwoord.

Antwoord

In het algemeen worden reis- en verblijfkosten alleen vergoed indien de nabestaande is verplicht of door bevoegde autoriteiten is verzocht aanwezig te zijn om actief aan de strafprocedure deel te nemen, bijvoorbeeld als getuige. Wanneer nabestaanden als toehoorder bij het strafproces aanwezig willen zijn en/of willen spreken dienen zij zelf zorg te dragen voor hun kosten van reis en verblijf. Bij het neerhalen van vlucht MH17 zijn 298 slachtoffers gevallen uit zeventien landen van vijf continenten. Gezien het internationale karakter van deze zaak zal met alle betrokken partijen en ook de JIT-landen worden gekeken naar mogelijkheden om niet-Nederlandse nabestaanden het proces van nabij te laten volgen en bijvoorbeeld hun spreekrecht uit te laten oefenen. Daarbij wordt ook gekeken welke rol moderne communicatiemiddelen hierbij kunnen spelen.

Inbreng van de fractie van Forum voor Democratie

De leden van de fractie van Forum voor Democratie hebben de volgende vragen:

  • 1. In de antwoorden van 18 augustus 2017 van het kabinet op de vragen van de vaste commissie voor Buitenlande Zaken inzake het Besluit vervolgingsmechanisme MH17, stelt het kabinet dat er nooit gezegd is dat er sprake zou zijn van een non-disclosure overeenkomst tussen de JIT-landen. Toch geeft het kabinet in hetzelfde antwoord en in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen aan dat de inhoud van de JIT-overeenkomst vertrouwelijk is. Kan het kabinet aangeven wat wordt bedoeld met vertrouwelijkheid?

  • 2. Kan het kabinet inzicht geven in hoe deze vertrouwelijkheid gestalte krijgt?

  • 3. Kan het kabinet inzicht geven op welke manier, schriftelijk dan wel mondeling, tot deze vertrouwelijkheid is overeengekomen?

  • 4. Indien schriftelijke tot vertrouwelijkheid is overeengekomen, deelt het kabinet de opvatting dat dit vergelijkbaar is met een commerciële non-disclosure overeenkomst? En zo nee, waarom niet?

  • 5. Kan het kabinet aangeven hoe de Nederlandse opvatting over de vertrouwelijkheid van de inhoud van de JIT-overeenkomst zich verhoudt tot de brief van de Australische regering, zoals verkregen door RTL Nieuws,23 waarin wordt gesteld dat er sprake zou zijn van een non-disclosure overeenkomst gesloten tussen de JIT-landen die het landen enkel op basis van consensus toelaat om informatie te delen?

Antwoord op de vragen 1–5

Zoals reeds eerder aan de Kamer is gemeld wordt over de inhoud van de JIT-overeenkomst niet gecommuniceerd.

Ten aanzien van non-disclosure hebben de Australische autoriteiten in een brief uit 2014 aangegeven dat is afgesproken dat de landen eerst met elkaar afstemmen voor ze informatie naar buiten brengen. Dat is juist en ligt ook voor de hand als je samenwerkt in het kader van een strafrechtelijk onderzoek.

Het begrip non-disclosure wordt verschillend geïnterpreteerd. De Australische interpretatie strekt alleen tot afstemming over informatie die naar buiten wordt gebracht.

Er bestaat geen verschil tussen de opvattingen van het kabinet en de Australische regering.

  • 6. Kan het kabinet aangeven waarom het zo lang geduurd heeft voordat er werd besloten dat de rechtszaak in Nederland zal worden gevoerd?

Antwoord

Na het veto van de Russische Federatie in de VN-Veiligheidsraad op 29 juli 2015, is Nederland in nader overleg getreden met de JIT-landen. Door de regeringsleiders van die landen is toen besloten te komen tot een verdere (juridische) uitwerking van twee vervolgings- en berechtingsmechanismen, te weten nationale vervolging en berechting in één van de bij het strafrechtelijk opsporingsonderzoek betrokken landen, dan wel een internationale vervolging en berechting door een bij multilateraal verdrag op te richten tribunaal. In een brief aan uw Kamer van 24 oktober 2016 is aangegeven dat de keuze voor het meest effectieve strafrechtelijke vervolgings- en berechtingsmechanisme gemaakt zou worden zodra het strafrechtelijk onderzoek dat zou toelaten. Het OM heeft de regering onlangs laten weten dat vanuit het strafrechtelijk onderzoek van het JIT behoefte bestaat aan een besluit over de wijze van vervolging en berechting. Volgens het OM was het onderzoek in een fase gekomen waarin het OM helderheid nodig had over het juridisch kader waarin vervolging zal plaatsvinden. Voor het nemen van het besluit was het ook nodig om duidelijkheid te krijgen over de mogelijkheden om met Oekraïne een verdrag te sluiten inzake strafrechtelijke samenwerking ten behoeve van de vervolging en berechting in Nederland en over politieke en financiële steun van de JIT-landen voor die vervolging en berechting

  • 7. Kan het kabinet aangeven of de rechtszaak tegen de MH17-verdachten onder Nederlands recht zal plaatsvinden? Zo nee, onder welk recht dan?

Antwoord

De keuze voor Nederland brengt mee dat de vervolging en berechting naar Nederlands recht, op basis van het Nederlandse straf(proces)recht zal plaatsvinden.

  • 8. Deelt het kabinet de opvatting dat het al dan niet toelaten of in behandeling nemen van bewijs tot een strafrechtelijk onderzoek essentieel is in elk strafrechtelijk onderzoek?

  • 9. Deelt het kabinet de opvatting dat ontbrekend of onvolledig bewijs de uitkomst van een rechtszaak volkomen kan veranderen?

  • 10. Deelt het kabinet de opvatting dat transparantie over het wel en niet toegelaten bewijs essentieel is in elk strafrechtelijk onderzoek?

  • 11. Deelt het kabinet de opvatting dat ontbreken van transparantie over wel en niet toegelaten bewijs een groot risico over de kwaliteit van de rechtsgang in zich draagt?

  • 12. Deelt het kabinet dan dus ook de opvatting dat indien in de JIT-overeenkomst zou zijn afgesproken dat Oekraïne greep heeft over het toe te laten bewijs materiaal in de strafzaak, de uitkomst van deze strafzaak bij voorbaat ondeugdelijk moet worden bevonden?

  • 13. Kan het kabinet aangeven hoe de vertrouwelijkheid van de voorwaarden van het JIT-onderzoek zich verhoudt tot de bewijsvoering bij de berechting van mogelijke daders?

  • 14. Kan het kabinet aangeven of er vertrouwelijk bewijsmateriaal zal worden toegelaten bij de strafzaak?

Antwoord op de vragen 8–14

Het kabinet deelt de opvatting dat elk strafrechtelijk onderzoek gericht is op het vinden en analyseren van bewijs dat kan leiden tot een strafproces waarin de rechter kan beoordelen of strafbare feiten zijn gepleegd en wie daarvoor verantwoordelijk kan worden gehouden.

Ter gelegenheid van de behandeling van de zaak ter terechtzitting zal het Openbaar Ministerie het bewijs waarover het beschikt in alle openbaarheid presenteren en zijn opvatting geven over de voornoemde vragen, die door de rechter moeten worden beantwoord.

  • 15. Welke radarbeelden zijn beschikbaar als bewijsmateriaal in het proces?

Antwoord

Het kabinet kan geen uitspraken doen over de inhoud van het strafdossier van het OM. Tijdens de presentatie van de eerste bevindingen op 28 september 2016, maakte het JIT bekend dat het beschikt over overtuigend bewijs ter ondersteuning van de gepresenteerde conclusies. Radarbeelden maken deel uit van het geheel aan informatie waarover het JIT beschikt.

  • 16. Kan het kabinet inzicht geven in de positie van de nabestaanden in het proces?

Antwoord

In de artikelen 51a tot en met 51h van het Wetboek van Strafvordering en beleid van politie en OM zijn diverse rechten van slachtoffers en nabestaanden verankerd. Voor de wet hebben slachtoffers en nabestaanden in beginsel dezelfde rechten.

Deze komen – kort samengevat – op het volgende neer:

  • het recht op een correcte bejegening;

  • het recht op informatie over hun rechten, het strafproces en het verloop daarvan;

  • het recht zich te laten bijstaan door een advocaat, bijvoorbeeld tijdens de strafzitting;

  • het recht op kennisneming van de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn;

  • het recht om ter terechtzitting te spreken;

  • het recht zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij te voegen in het strafproces.


X Noot
1

Zie bijvoorbeeld het rapport van Boris Nemtsov: Putin, the war.

X Noot
4

Zie bijvoorbeeld: Antwort der Bundesregierung auf die Kleine Anfrage der Abgeordneten Dr. Alexander S. Neu, Sevim Dağdelen, Dr. Diether Dehm, weiterer Abgeordneter und der Fraktion DIE LINKE. – Drucksache 18/2316

X Noot
5

Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1274.

X Noot
6

OVV rapport, pagina 89 en 90

X Noot
8

Aanhangsel 1441, 2015–16, bevestigd door de NL regering, maar nu onvindbaar op de archiefwebsite van het Ministerie van buitenlandse zaken van de VS.

X Noot
10

Kamerstuk 33 997, nr. 102

X Noot
11

OVV rapport, pagina 40

X Noot
12

Kamerstuk 33 997, nr. 68

X Noot
14

Bijlage bij Kamerstuk 33 997, nr. 81

X Noot
16

Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 267.

X Noot
17

Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 881

X Noot
18

Kamerstuk 33 997, nr. 30.

X Noot
19

Kamerstuk 33 997, nr. 102

X Noot
20

Kamerstuk 33 997, nr. 71

X Noot
21

Bijlage T bij het onderzoeksrapport van de OVV, pagina 29

X Noot
22

OVV-rapport, pag. 201 en 255

Naar boven