Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 33623 nr. L |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 33623 nr. L |
Vastgesteld 31 januari 2017
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft kennisgenomen van de reactie van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 december 2016 op de brief van de commissie van 7 oktober 20152 over de mogelijke hervatting van de beraadslagingen over het wetsvoorstel Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht.
Naar aanleiding hiervan heeft zij de Minister op 26 januari 2017 een brief gestuurd.
De Minister heeft op 30 januari 2017 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren
Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Den Haag, 26 januari 2017
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft met interesse kennisgenomen van uw reactie van 21 december 2016 op de brief van de commissie van 7 oktober 20153 over de mogelijke hervatting van de beraadslagingen over het wetsvoorstel Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht (verder: WML/ovo).4
De leden van de VVD-fractie hebben naar aanleiding van dit verzoek nog enige vragen en opmerkingen. U legt in uw brief een relatie met het onlangs door deze Kamer aangenomen wetsvoorstel Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon, in verband met stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen (WML/volwassenminimumloon).5 Het bij dit wetsvoorstel aangenomen amendement- Van ’t Wout en Heerma6 bepaalt dat bij ministeriële regeling, op verzoek van de Stichting van de Arbeid, specifieke werkzaamheden binnen een bedrijfstak kunnen worden aangewezen, waar de hoofdregel ingeval van beloning op basis van stukloon niet geldt. Met dit aangenomen amendement is naar het oordeel van deze leden voldoende tegemoet gekomen aan de bezwaren van de VVD-fractie en kunnen de beraadslagingen over het wetsvoorstel (WML/ovo) wat deze leden betreft worden hervat. Zij hebben nog wel een aantal opmerkingen naar aanleiding van het wetsvoorstel WML/ovo.
Met de voorgestelde wetswijziging wordt beoogd dat het wettelijk minimumloon ook gaat gelden voor personen die tegen beloning arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van arbeid (ovo), tenzij het gaat om mensen die fiscaal als ondernemer worden beschouwd. In het kader van de samenhang van wetgeving vragen de leden van de VVD-fractie waarom in de tekst van artikel 2, lid 2, onderdeel b. is gekozen voor een nieuwe, eigenstandige definitie van het begrip dienstbetrekking luidende «de arbeidsverhouding van degene, die krachtens overeenkomst van opdracht met een ander tegen beloning [...] b. arbeid verricht, tenzij deze overeenkomst is aangegaan in de uitoefening van beroep of bedrijf.», terwijl de definitie in artikel 3, lid 1, onderdeel a. van de Wet op de loonbelasting 1964 luidt: «Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van: a. degene, die, anders dan in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep [...] persoonlijk een werk tot stand brengt;». Bent u met de leden van de VVD-fractie van oordeel dat de overname van de bestaande definitie uit de Wet op de loonbelasting 1964 passend en geboden is, en bent u bereid de tekst van de WML/ovo aan te passen aan bedoeld artikel uit de Wet op de loonbelasting 1964, eventueel op een later tijdstip als verder uitstel van de inwerkingtreding van de WML/ovo naar de mening van de regering niet opportuun is?
De leden van de VVD-fractie hebben signalen uit de samenleving opgevangen dat de dagblad-sector in de afgelopen tien jaar ervaringen heeft opgedaan in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), die hebben geleid tot zorgen over de wijze van handhaving door de Inspectie SZW. Om overtredingen van de Wav te voorkomen heeft de sector kennelijk op eigen initiatief in de afgelopen twaalf jaar tal van maatregelen ontwikkeld en genomen om overtredingen te voorkomen. Desondanks vindt er naar verluidt in de keten van de dagbladdistributie zeer incidenteel een overtreding van de Wav plaats, die de Inspectie SZW − ondanks alle genomen maatregelen − nog steeds fors beboet, oplopend tot € 120.000 per incidenteel geval (vanwege de structuur van de keten). Het Ministerie van SZW en de Inspectie SZW hebben − desgevraagd door de sector − kennelijk tot op heden niet aangegeven hoe de dagbladsector aan de wettelijke verplichtingen kan voldoen. Onduidelijkheid over de wijze waarop een wet nageleefd dient te worden, moet naar het oordeel van deze leden altijd worden voorkomen, ook bij de toepassing van de WML/ovo. De rol van de Stichting van de Arbeid en de publicatie van de productienormen geven houvast voor de manier waarop de WML/ovo zou moeten worden nageleefd. Dat is een zorgvuldig proces, in samenwerking tussen de betrokken partijen, dat in de eerste fase na de inwerkingtreding van WML/ovo dynamisch van aard zal zijn. Deelt de regering deze opvatting van de leden van de VVD-fractie en zo ja, hoe kan de toepassing van de WML/ovo na zijn inwerkingtreding actief worden begeleid ter voorkoming van boetes door de Inspectie SZW?
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling genomen van uw verzoek om de behandeling van het wetsvoorstel WML/ovo voort te zetten. Deze wens tot hervatting heeft een zeer lange voorgeschiedenis. Dat blijkt ook uit de memorie van toelichting behorende bij de wet, waarin verwijzingen voorkomen naar de «goed functionerende» (sic) VAR. Tussentijdse ontwikkelingen hebben overvloedig geïllustreerd hoe ingewikkeld de afbakening tussen de overeenkomst van opdracht en de arbeidsovereenkomst inmiddels is geworden, zozeer zelfs dat het kabinet de handhaving van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA)7 onlangs tot een minimum heeft beperkt, in afwachting van een nadere juridische herbezinning op die afbakening, die naar het oordeel van deskundigen allerminst eenvoudig zal zijn. Bij de eerdere behandeling van WML/ovo was het precies de bereidheid van het kabinet om − naar aanleiding van het enkele voorbeeld van de postbestellers − te interveniëren in de door het BW getrokken grens tussen overeenkomst van opdracht en arbeidsovereenkomst die fundamentele aarzelingen opriep bij een aantal Eerste Kamerfracties, waaronder die van D66. Wat is de reden van de regering om nu alsnog een voorschot te willen nemen op een herziening van het BW, waarvan het recentelijk − bij monde van de Staatssecretaris van Financiën − de onvermijdelijkheid heeft erkend?
De leden van de fractie van D66 delen de zorg over mogelijke misstanden aan de onderkant van de arbeidsmarkt, waar slecht betaalde opdrachtnemers de bescherming van de WML ontberen. Het fictieve werknemerschap bood daarvoor enig soelaas. Juist deze regering heeft het in een AMvB per mei 2015 relatief eenvoudig gemaakt voor opdrachtgever en opdrachtnemer deze constructie te omzeilen. De betrekkelijk krachteloze opdrachtnemer, waar het hier om gaat, zal zich daar niet gemakkelijk tegen kunnen verzetten. Hoe rijmt u deze ingreep met de vermeende wens van de regering, in WML/ovo bij herhaling verwoord, om juist deze categorie opdrachtnemers een steun in de rug te geven?
Het kabinet is bij herhaling uitgenodigd zich fundamenteel te herbezinnen op de onvolkomenheden van de huidige arbeidsmarkt; de onderkant van de ZZP-markt hoort daar zeker bij. Het kabinet is daartoe niet in staat gebleken. De teloorgang van de wet DBA heeft inmiddels het kabinet wel gedwongen tot de erkenning van deze noodzaak tot herbezinning, een herbezinning die pas onder een volgend kabinet tot een afronding zal kunnen komen. De problematiek die centraal staat in WML/ovo is daarvan niet meer dan een onderdeel. De leden van de genoemde fractie zouden het logischer vinden om de behandeling van WML/ovo nu nog maar even op te blijven schorten, totdat de contouren van deze herbezinning duidelijker zijn dan nu. Wat beweegt de Minister om op de valreep van dit kabinet dan toch de behandeling met spoed te willen hervatten, nadat diverse eerdere verzoeken van de Eerste Kamer om opheldering daarover niet dan wel met grote vertraging zijn beantwoord? Hoe past WML/ovo dan naar uw overtuiging in die herbezinning? De leden van de fractie van D66 vernemen graag hoe deze wet een verschil kan maken, nu een groot deel van de relevante regelgeving grotendeels stilligt. Kunt u verduidelijken hoe de handhaving ervan effectief kan plaatsvinden, nu in ieder geval de Belastingdienst op dit terrein zo pijnlijk tekort geschoten is?
De leden van de commissie zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze bij voorkeur binnen twee weken, zo mogelijk voor 7 februari 2017.
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Rinnooy Kan
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 januari 2017
Op 26 januari jl. heb ik een brief ontvangen van de voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid in verband met het wetsvoorstel wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met het van toepassing verklaren van die wet op nader bepaalde overeenkomsten van opdracht (hierna: het wetsvoorstel).8 Hierbij doe ik u mijn antwoorden toekomen op de in die brief gestelde vragen, afkomstig van de leden van de fracties van de VVD en D66.
1. Samenhang van wetgeving
De leden van de fractie van de VVD signaleren een verschil in de definitie van het begrip dienstbetrekking tussen de WML en de Wet op de loonbelasting. Deze leden vragen of in de tekst in de WML de formulering kan worden overgenomen uit de Wet op de loonbelasting 1964.9
Er bestaat inderdaad een verschil in de definities. In artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 staat de definitie «uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep».
De gekozen terminologie in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van het wetsvoorstel is gelijk aan de terminologie die in het huidige Besluit minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt gehanteerd. Dan gaat het om artikel 2, eerste lid van dat Besluit, waarin wordt geregeld in welke omstandigheden de ovo thans onder de werkingssfeer van de WML valt. Dit Besluit dateert uit 1996. Dat artikellid luidt als volgt: «de arbeidsverhouding van degene die krachtens een overeenkomst tegen beloning arbeid verricht voor ten hoogste twee anderen tenzij deze overeenkomst is aangegaan in beroep of bedrijf».
Ik begrijp de wens van de genoemde leden dat zoveel mogelijk gelijkluidende definities worden gehanteerd, ook vanuit het oogpunt van eenduidigheid voor ondernemers. Bovendien wordt ook in het wetsvoorstel beoogd alleen personen die werkzaam zijn in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van beroep, van de reikwijdte van de WML uit te zonderen en is er wat mij betreft dus ook geen bezwaar om hier ook te spreken van «zelfstandige uitoefening van beroep».
Daarom ben ik voornemens de definitie in de WML op dit punt aan te passen via de Verzamelwet SZW 2018 die op 1 januari 2018 in werking zal treden. Over dit punt wordt thans met het Ministerie van Financiën overlegd.
2. Handhaving
De leden van de fractie van de VVD hebben signalen opgevangen die hebben geleid tot zorgen over de wijze van handhaving door de Inspectie SZW. Daarbij gaat het om de handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en het «brede werkgeversbegrip» waardoor aan alle partners in de keten een boete kan worden opgelegd bij illegale tewerkstelling.
Allereerst is de notie van belang dat (de handhaving van) de WML op belangrijke onderdelen afwijkt van de Wav. In de eerste plaats kent de WML geen «breed werkgeversbegrip». Anders dan bij de Wav het geval is wordt bij een overtreding van de WML alleen een boete opgelegd aan de werkgever bij wie de werknemer in dienstbetrekking is en niet aan de andere werkgevers in de keten. De werkgever die de boete krijgt opgelegd draagt zelf de volledige verantwoordelijkheid voor het betalen van het loon. Indien de Inspectie SZW een overtreding heeft vastgesteld dient het achterstallige loon aan de werknemer te worden nabetaald door zijn werkgever. Ten aanzien van deze nabetaling geldt een civiele ketenaansprakelijkheid. Als de formele werkgever geen nabetaling doet, kan de werknemer via een civiele procedure de andere ketenpartners daarop aanspreken.
In de tweede plaats is boetehoogte in tegenstelling tot de Wav afhankelijk van de duur en mate van onderbetaling. Bij kortdurende geringe onderbetaling is sprake van een boete van € 500. De boetes lopen op tot maximaal € 12.000. In dat laatste geval dient sprake te zijn van langdurige en grove onderbetaling.
Een situatie zoals de leden van de fractie van de VVD omschrijven zal zich bij de handhaving van de WML dan ook niet in die vorm kunnen voordoen, omdat geen sprake is van een «breed werkgeversbegrip» en de boetehoogtes gerelateerd zijn aan de duur en mate van onderbetaling. Daarnaast geldt er een inwerkingtredingstermijn van 6 maanden, waardoor partijen de tijd hebben om hun praktijk aan te passen aan de nieuwe situatie.
Ik ben het eens met de leden van de fractie van de VVD dat het van belang is dat er zoveel mogelijk duidelijkheid bestaat over de handhavingsnormen. Hoewel er altijd sprake kan zijn van specifieke feiten en omstandigheden die om een individuele beoordeling vragen, is het wettelijke minimumloon een transparante en eenduidige norm. Nu het voorstel tot wijziging van de WML in verband met de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon en in verband met stukloon en meerwerk door uw Kamer is aanvaard10, gaat gelden dat ook bij stukloonbetaling per gewerkt uur het wettelijk minimumloon moet worden betaald. Een uitzondering voor specifieke werkzaamheden is mogelijk. In dat geval geldt als norm dat men het WML moet kunnen verdienen binnen de tijd die redelijkerwijs met de uitvoering van de werkzaamheden is gemoeid. Voorwaarde is dat er een productienorm moet zijn vastgesteld door de sectorpartner(s) en door de Stichting van de Arbeid wordt gepubliceerd. Bij de handhaving kan de Inspectie SZW in dergelijke situaties controleren op het aanwezig zijn van die productienorm, maar zal niet de redelijkheid van die norm onderzoeken. Ook op dit punt is sprake van een transparante handhavingsnorm.
Indien de dagbladsector of een andere sector daarom verzoekt is er altijd bereidheid om een nadere toelichting op de regelgeving te geven.
3. Samenhang Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties
De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van het verzoek om de behandeling van het wetsvoorstel WML/ovo voort te zetten. Zij menen dat tussentijdse ontwikkelingen overvloedig hebben geïllustreerd hoe ingewikkeld de afbakening tussen de overeenkomst van opdracht en de arbeidsovereenkomst inmiddels is geworden, zozeer zelfs dat het kabinet de handhaving van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA)11 onlangs tot een minimum heeft beperkt, in afwachting van een nadere juridische herbezinning op die afbakening. Bij de eerdere behandeling van WML/ovo was het precies de bereidheid van het kabinet om − naar aanleiding van het enkele voorbeeld van de postbestellers − te interveniëren in de door het BW getrokken grens tussen overeenkomst van opdracht en arbeidsovereenkomst die fundamentele aarzelingen opriep bij een aantal Eerste Kamerfracties, waaronder die van D66. Zij vragen wat de reden van de regering om nu alsnog een voorschot te willen nemen op een herziening van het BW.
Anders dan deze leden veronderstellen wordt met dit wetsvoorstel geen voorschot genomen op een mogelijke herziening van het BW, althans ik ga uit van de veronderstelling dat ook na een mogelijke herijking van de criteria die gelden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst er ook nog steeds sprake zal zijn van het verrichten van arbeid op basis van een overeenkomst van opdracht. Het doel van het wetsvoorstel is te voorkomen dat personen die op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaam zijn, anders dan in het kader van de uitoefening van bedrijf of zelfstandige uitoefening van beroep, niet onder het bereik van de WML vallen. Het bereiken van dat doel blijft dus relevant en om die reden ook het vervallen van voorschriften die hieraan thans in de weg staan, of het mogelijk maken de verplichting tot het betalen van het wettelijk minimumloon gemakkelijk te omzeilen (te weten het niet persoonlijk de arbeid hoeven te verrichten en arbeid van een zekere duur en omvang).
4. Fictieve dienstbetrekking
De leden van de fractie van D66 delen de zorg over mogelijke misstanden aan de onderkant van de arbeidsmarkt, waar slecht betaalde opdrachtnemers de bescherming van de WML ontberen. Het fictieve werknemerschap bood daarvoor enig soelaas. Zij menen dat juist deze regering het in een AMvB per mei 2015 relatief eenvoudig gemaakt heeft voor opdrachtgever en opdrachtnemer deze constructie te omzeilen. Zij veronderstellen dat de betrekkelijk krachteloze opdrachtnemer, waar het hier om gaat, zich daar niet gemakkelijk tegen zal kunnen verzetten. Zij vragen hoe ik deze ingreep rijm met de vermeende wens van de regering, in WML/ovo bij herhaling verwoord, om juist deze categorie opdrachtnemers een steun in de rug te geven.
De vraag refereert waarschijnlijk aan de aanpassing van de fictieve dienstbetrekking voor de zogenoemde gelijkgestelden en voor de zogenoemde thuiswerkers in het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 en het Besluit aanwijzing gevallen waarin arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd. De aanpassing in de genoemde fictieve dienstbetrekkingen hing onlosmakelijk samen met de invoering van de Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) en de daaraan verbonden systematiek van modelovereenkomsten. De kerngedachte van de Wet DBA (het herstellen van de balans in verantwoordelijkheden tussen opdrachtgever en opdrachtnemer, waarmee de positie van opdrachtnemers wordt versterkt) sluit aan op de kerngedachte van het onderhavige wetsvoorstel.
Voor de genoemde fictieve dienstbetrekkingen gold dat aan een (model)overeenkomst in principe niet te zien is of deze van toepassing zouden kunnen zijn. Dit valt dus niet vooraf vast te stellen (of uit te sluiten) in een (voorbeeld)overeenkomst. Strikt genomen betekent dit dat de Belastingdienst in een groot aantal gevallen niet vooraf kan beoordelen aan de hand van (voorbeeld)overeenkomsten of de opdrachtgever de verplichting heeft loonheffingen af te dragen of te voldoen. Het doel van de aanpassing was dat de Belastingdienst bij het beoordelen van een (voorbeeld)overeenkomst alleen hoeft te toetsen of er sprake is van een echte dienstbetrekking of van een van de andere fictieve dienstbetrekkingen dan die van gelijkgestelden en thuiswerkers.
Om deze reden is geregeld dat deze fictieve dienstbetrekkingen niet van toepassing zijn indien de opdrachtnemer en de opdrachtgever daar gezamenlijk in een voor aanvang van de betaling van de beloning gesloten schriftelijke overeenkomst voor kiezen. In dat geval geldt dat de opdrachtnemer achteraf geen aanspraak kan maken op een uitkering ingevolge de werknemersverzekeringen en er geen loonheffingen bij de opdrachtgever kunnen worden nageheven. Een vergelijkbare situatie bestond voor de opdrachtnemers die gebruikmaakten van een VAR-wuo (winst uit onderneming) of een VAR-dga (directeur-grootaandeelhouder). Door het overleggen van een VAR-wuo of een VAR-dga, deed een opdrachtnemer eveneens afstand van zijn rechten op een uitkering ingevolge de werknemersverzekeringen. Het aantal opdrachtnemers dat geraakt is door de aanpassing van de genoemde fictieve dienstbetrekkingen is beperkt en in ieder geval kleiner dan het aantal opdrachtnemers dat voorheen als gevolg van het overleggen van een VAR-wuo of een VAR-dga van de werknemersverzekeringen was uitgesloten. Bij de VAR-wuo of de VAR-dga gold dit namelijk voor zowel de echte dienstbetrekking als voor alle fictieve dienstbetrekkingen; de genoemde aanpassing geldt alleen voor twee van de fictieve dienstbetrekkingen, namelijk die van de gelijkgestelden en de thuiswerkers. Een voorzichtige schatting op basis van cijfers van het UWV is dat er bij elkaar ongeveer 12.400 personen onder de fictieve dienstbetrekkingen van de gelijkgestelden en de thuiswerkers vielen.
5. Moment van behandeling
De leden van de fractie van D66 vragen wat de Minister beweegt om op de valreep van dit kabinet dan toch de behandeling met spoed te willen hervatten, nadat diverse eerdere verzoeken van de Eerste Kamer om opheldering daarover niet dan wel met grote vertraging zijn beantwoord.
Per brief van 26 mei 201512, heb ik u aangegeven nog steeds te hechten aan het wetsvoorstel inzake minimumloon voor werken onder overeenkomst van opdracht, maar het zinvol te vinden pas bij de herziening van de Wet minimumloon opnieuw met de Kamer van gedachten te wisselen over het voorstel.
De totstandkoming van het wetsvoorstel wijziging WML en enige andere wetten in verband met de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassen-minimumloon, in verband met stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen heeft enige vertraging opgelopen, omdat het kabinet het wenselijk vond om breed draagvlak te zoeken voor deze aanpassingen. Op 21 april 201613 heb ik de Tweede Kamer laten weten in overleg met coalitiefracties en de sociale partners tot een reeks voorgestelde oplossingen te zijn gekomen voor geconstateerde problemen, waaronder de voorstellen ten aanzien van de aanpassing van het minimumloon.
Op 21 december 201614 heb ik u medegedeeld dat de Tweede Kamer der Staten-Generaal het Wetsvoorstel wijziging WML en enige andere wetten in verband met de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassen-minimumloon, in verband met stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen onlangs heeft aanvaard en dit wetsvoorstel voor behandeling zou doorgeleiden naar uw Kamer. Op dat moment heb ik u in overweging gegeven, conform mijn uitspraak in de brief van 26 mei 2015, om de behandeling van het aangehouden wetsvoorstel te hervatten, zodat de beide wetsvoorstellen in onderlinge samenhang kunnen worden beoordeeld.
De leden van de fractie van D66 vragen hoe het wetsvoorstel WML/ovo naar mijn overtuiging past in de herbezinning op de onvolkomenheden van de huidige arbeidsmarkt.
Op dit moment kan er sprake zijn van misbruik wanneer een eventuele afhankelijke positie van de opdrachtnemer leidt tot betaling onder het minimumloon. Reeds in 201115 heeft mijn ambtsvoorganger u geschreven dat in de praktijk blijkt dat de opdrachtovereenkomsten zodanig kunnen worden opgesteld dat de WML niet van toepassing is. Los van een herbezinning van onvolkomenheden op de huidige arbeidsmarkt, is het kabinet nog steeds van mening dat dit soort constructies moeten worden uitgebannen.
De leden van de fractie van D66 vernemen graag hoe deze wet een verschil kan maken, nu een groot deel van de relevante regelgeving grotendeels stilligt en of verduidelijkt kan worden hoe de handhaving ervan effectief kan plaatsvinden, nu in ieder geval de Belastingdienst op dit terrein zo pijnlijk tekort geschoten is.
Deze wet zal verschil maken omdat op grond hiervan zal gelden dat aan een ieder die arbeid voor een ander verricht (op basis van een overeenkomst van opdracht) het wettelijk minimumloon verschuldigd zal zijn, ongeacht duur en omvang van de verrichte arbeid en ongeacht of degene die de arbeid verricht zich kan laten vervangen, tenzij de arbeid wordt verricht in de uitoefening van een bedrijf of zelfstandig beroep. Het zal dus niet langer relevant zijn of de arbeid wordt verricht op basis van een arbeidsovereenkomst of op basis van een overeenkomst van opdracht. Dat onderscheid is alleen nog relevant voor de vraag of de arbeid wordt verricht op basis van een overeenkomst van opdracht in het kader van de uitoefening van een bedrijf of zelfstandig beroep. De Inspectie SZW zal hier in voorkomende gevallen over oordelen aan de hand van de criteria die gelden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Is op grond daarvan de conclusie dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst dan zal vervolgens getoetst moeten worden of de arbeid wordt verricht op basis van een overeenkomst van opdracht in het kader van de uitoefening van een bedrijf of zelfstandig beroep, met andere woorden, of betrokkene kan worden aangemerkt als zelfstandige in fiscale zin, aan de hand van de hiervoor geldende criteria. Het voorgaande laat overigens onverlet dat degene die de arbeid anders dan op basis van een arbeidsovereenkomst verricht, zelf een vordering bij de rechter kan instellen tot betaling van het wettelijk minimumloon en daarin niet langer zal worden belemmerd door de voorschriften waar ik hiervoor aan heb gerefereerd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Samenstelling: Nagel (50PLUS), Ten Hoeve (OSF), Ester (CU), (vicevoorzitter), De Grave (VVD), Hoekstra (CDA), Postema (PvdA), Sent (PvdA), Kok (PVV), Kops (PVV), Dercksen (PVV), Don (SP), Bruijn (VVD), Van Kesteren (CDA), Krikke (VVD), Lintmeijer (GL), Meijer (SP), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Prast (D66), Rinnooy Kan (D66), (voorzitter), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Schnabel (D66), Teunissen (PvdD), Van de Ven (VVD), vacature (PvdA) en Köhler (SP).
WML: «... arbeid verricht tenzij deze overeenkomst is aangegaan in de uitoefening van beroep of bedrijf»
Wet op de loonbelasting: «... arbeid verricht, anders dan in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep».
Behandeling van de Wet aanpak schijnconstructies (34 108) (Handelingen I 2014/15, nr. 32, item 11, p. 11)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33623-L.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.