34 573 Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en enige andere wetten in verband met de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassenminimumloon, in verband met stukloon en meerwerk en enige andere wijzigingen

Nr. 11 AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN ’T WOUT EN PIETER HEERMA

Ontvangen 15 december 2016

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

I

In artikel I wordt na onderdeel E een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ea

Na artikel 12 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen op verzoek van de Stichting van de Arbeid specifieke werkzaamheden in een bedrijfstak worden aangewezen voor welke, in afwijking van artikel 12, zesde lid, voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde als arbeidsduur wordt aangemerkt, de tijd die redelijkerwijs met de uitvoering van de te verrichten arbeid is gemoeid, indien dat noodzakelijk wordt geacht, gelet op:

    • a. de vrijheid van de werknemer bij de inrichting van de werkzaamheden; en

    • b. de mogelijkheden voor de werkgever, of een derde aan wie de werknemer ter beschikking is gesteld voor het onder diens toezicht en leiding verrichten van arbeid, om op de uitvoering hiervan toezicht te houden.

  • 2. Onder de werkgever, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt niet verstaan een werkgever die een werknemer ter beschikking stelt aan een derde voor het onder diens toezicht en leiding verrichten van arbeid.

  • 3. Voorafgaand aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt aan de Stichting van de Arbeid de berekening van de tijd die redelijkerwijs met de uitvoering van de te verrichten arbeid is gemoeid, bedoeld in het eerste lid, en de elementen die zijn meegewogen in deze berekening, waaronder begrepen de vaststelling van de arbeidsduur ter uitvoering van die arbeid door een gemiddeld productieve werknemer, verstrekt:

    • a. gezamenlijk door de hiervoor in aanmerking komende rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie of organisaties van werkgevers met een zodanige organisatie of organisaties van werknemers in de bedrijfstak waar de specifieke werkzaamheden worden verricht; of

    • b. uitsluitend door de rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie of organisaties van werkgevers in voornoemde bedrijfstak onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

  • 4. Indien de berekening overeenkomstig het derde lid aan de Stichting van de Arbeid is verstrekt maar naar het oordeel van een of meer van de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde organisaties van werkgevers of werknemers een verzoek als bedoeld in het eerste lid achterwege blijft op gronden die geen verband houden met de criteria, genoemd in het eerste lid, kunnen deze organisaties een verzoek als bedoeld in het eerste lid indienen.

  • 5. Onze Minister stelt de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde organisaties van werkgevers of werknemers die geen verzoek indienen, bedoeld in het vierde lid, in de gelegenheid binnen vier weken na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het vierde lid, hun zienswijze ter zake kenbaar te maken.

  • 6. Indien de specifieke werkzaamheden zijn aangewezen op grond van het eerste lid, wordt voor 1 december van elk kalenderjaar aan de Stichting van de Arbeid een geactualiseerde opgave van de berekening, bedoeld in het derde lid, verstrekt.

  • 7. De Stichting van de Arbeid draagt zorg voor de bekendmaking van de berekening, bedoeld in het derde en zesde lid, op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze.

Artikel 12b

Indien de werkgever schriftelijk met de werknemer overeenkomt specifieke werkzaamheden te verrichten die zijn aangewezen op grond van artikel 12a, eerste lid, wordt in afwijking van artikel 12, zesde lid, voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde als arbeidsduur aangemerkt: de tijd die overeenkomstig de door de Stichting van de Arbeid bekendgemaakte berekening, bedoeld in artikel 12a, met de uitvoering van de te verrichten arbeid is gemoeid.

II

Artikel I, onderdeel J, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 1 wordt onderdeel b als volgt gewijzigd:

a. De aanhef komt te luiden:

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:.

b. Onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e wordt na de aanhef een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • d. het door een werkgever niet of onvoldoende nakomen van de om hem rustende verplichting de werkzaamheden schriftelijk overeen te komen op grond van artikel 12b; en.

2. In onderdeel 2 wordt onderdeel b als volgt gewijzigd:

a. De aanhef komt te luiden:

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:.

b. Onder verlettering van onderdeel e tot onderdeel f wordt na de aanhef een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • e. het door een werkgever niet of onvoldoende nakomen van de om hem rustende verplichting de werkzaamheden schriftelijk overeen te komen op grond van artikel 12b; en.

III

Aan artikel I wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

Ka

In artikel 18p wordt onder vernummering van het achtste lid tot het negende lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 8. Indien naar aanleiding van onderzoek naar de naleving van deze wet wordt vermoed dat de berekening van de tijd, bedoeld in artikel 12a, ten aanzien van de uitvoering van de desbetreffende specifieke werkzaamheden niet de tijd is, die redelijkerwijs met de uitvoering van de te verrichten arbeid is gemoeid, verstrekt Onze Minister een verslag aan de Stichting van de Arbeid. Het verslag bevat geen gegevens waaruit de identiteit van de in het onderzoek betrokken werknemers kan worden afgeleid.

Toelichting

Ondergetekenden menen dat de zogenoemde stukloonregeling (als voorgesteld in artikel 12, zesde lid) voor specifieke werkzaamheden, zoals bijvoorbeeld het bezorgen van folders en dagbladen, tot onoverkomelijke problemen kan leiden en dat daarom een wijziging van de regeling aangewezen is. Die wijziging houdt in dat van deze regeling kan worden afgeweken in situaties waarin de werknemer een zekere mate van vrijheid heeft om zelf de werkzaamheden in te richten in combinatie met de omstandigheid dat de werkgever (of ingeval van uitzendarbeid, de opdrachtgever), ook geen of moeilijk toezicht kan houden op de uitvoering van deze werkzaamheden. Dit kan het geval zijn als de werknemer zelf het tijdstip of de vervolgtijdstippen waarop de werkzaamheden worden verricht en de duur van de werkzaamheden kan bepalen en de werkgever hier beperkt zicht op heeft. In dergelijke situaties kan de werkgever feitelijk niet bijhouden hoeveel uur een werknemer heeft gewerkt en kan dus ook niet worden voldaan aan waar de stukloonregeling toe strekt, namelijk, de werknemer ten minste belonen op het niveau van het wettelijk minimumloon voor elk gewerkt uur. Voorgesteld wordt dan ook dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), op verzoek van de Stichting van de Arbeid (hierna: de Stichting), specifieke werkzaamheden binnen een bedrijfstak kan aanwijzen – die voldoen aan de hiervoor genoemde criteria – waar de hoofdregel ingeval van beloning op basis van stukloon niet geldt. In die gevallen zal (net als in de huidige wet het geval) als norm voor het bepalen van de arbeidsduur gelden, de tijd die redelijkerwijs met de uitvoering van de te verrichten arbeid is gemoeid. En net als onder de huidige wet kan de werknemer dan zelf bepalen hoeveel tijd aan die werkzaamheden wordt besteed, zonder dat dit gevolgen heeft voor het door de werkgever te betalen (stuk)loon.

Voorwaarde is dus dat over het niet kunnen voldoen aan de voorgestelde stukloonregeling in het wetsvoorstel overeenstemming bestaat in de Stichting. De ondergetekenden achten die overeenstemming nodig, gelet ook op het doel van de stukloonregeling (als voorgesteld in artikel 12, zesde lid). Het kan zijn dat één of meer van de partijen in de Stichting van de Arbeid op oneigenlijke gronden niet instemt met het doen van een verzoek aan de Minister van SZW. In dat geval voorziet het amendement erin dat één of meer van de andere partijen vertegenwoordigd in de Stichting dat zelfstandig kunnen doen. Het betreft hier de situatie waar wel wordt voldaan aan de hiervoor genoemde criteria, maar de partij die niet instemt dat (feitelijk) doet om redenen die hier geen verband mee houden. Na ontvangst van dit verzoek worden de andere partijen in de Stichting van de Arbeid in de gelegenheid gesteld binnen vier weken hun zienswijze te geven. Het is vervolgens aan de Minister van SZW om hierover te oordelen.

Voorwaarde zal ook zijn dat de hiervoor in aanmerking komende organisaties van werkgevers en werknemers in de bedrijfstak waar de specifieke werkzaamheden worden verricht een berekening van de te hanteren norm ten aanzien van de tijd die redelijkerwijs met de uitvoering van de te verrichten arbeid is gemoeid dienen te verstrekken alvorens de Stichting een verzoek kan doen. Hiermee wordt bereikt dat door betrokkenheid van organisaties van werkgevers en werknemers op decentraal niveau bij de berekening van de tijd die redelijkerwijs nodig is voor het verrichten van de arbeid, de daarmee (voor de bedrijfstak) gestelde norm verondersteld kan worden ook redelijk en rechtvaardig te zijn. Als tussen de genoemde organisaties geen overeenstemming wordt bereikt, of er geen organisatie van werknemers is waarmee afspraken kunnen worden gemaakt, kan door de betrokken werkgeversorganisatie(s) in de betreffende bedrijfstak (voor die bedrijfstak) de norm zelfstandig worden verstrekt aan de Stichting van de Arbeid. De voorwaarden waaronder deze zelfstandige verstrekking mogelijk is, zullen bij ministeriële regeling worden bepaald. Die voorwaarden zullen erop toezien dat ook in het geval er geen werknemersorganisaties zijn (of kunnen worden) betrokken, de norm op een juiste wijze wordt vastgesteld.

De Stichting heeft de taak om deze overlegde norm bekend te maken. In het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie op grond van de Arbeidsomstandighedenwet heeft de Stichting een vergelijkbare rol. Degenen die verantwoordelijk zijn voor de norm hebben zelf de verantwoordelijkheid om de gestelde norm jaarlijks te actualiseren, zodat men zich rekeningschap blijft geven van de redelijkheid van de norm en bezien kan worden of de stukloonnorm dient te worden geactualiseerd aan de indexering van het wettelijk minimumloon op grond van artikel 14 van de WML. Als de (geactualiseerde) norm niet is gepubliceerd, kan de werkgever geen gebruik maken van de regeling.

Als specifieke werkzaamheden zijn aangewezen, kan een werkgever de sectorale norm die door de Stichting is gepubliceerd toepassen. Hij dient hiervoor wel schriftelijk met de werknemer overeen te komen dat de werknemer de specifieke werkzaamheden verricht. De werkgever handelt in strijd met de regeling door deze toe te passen, terwijl de werknemer werkzaamheden uitvoert die niet zijn aangewezen als specifieke werkzaamheden, of indien de werkgever een stukloonnorm toepast die niet overeenkomt met de norm die gepubliceerd is door de Stichting. De werkgever betaalt dan niet conform de wet en in dat geval kan sprake zijn van onderbetaling als de werkgever niet aantoont dat hij de daadwerkelijk gewerkte uren conform het wettelijk minimumloon heeft betaald.

Als laatste wordt voorgesteld dat indien de Inspectie SZW bij het toezicht op de naleving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag vermoedt dat de stukloonnorm niet redelijk is, zij een verslag hiervan aan de Stichting verstrekt.

Van ’t Wout Heerma

Naar boven