33 552 Slachtofferbeleid

Nr. 9 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 november 2013

Het behoeft geen uitleg dat het voor kinderen en andere nabestaanden een traumatische gebeurtenis is als de ene ouder de andere ombrengt. Uw Kamer heeft meermalen aandacht gevraagd voor het lot van deze kinderen, vooral daar waar zij ongewenst geconfronteerd worden met verzoeken tot omgang van de andere ouder. Dit lot gaat ook mij zeer aan het hart.

In deze brief informeer ik uw Kamer over de maatregelen die ik neem zodat deze kwetsbare groep kinderen zo goed mogelijk wordt beschermd. Dit zijn: (a) een voorstel tot wetswijziging om het recht op omgang te beperken, (b) het organiseren van verbeterde samenwerking tussen betrokken instanties waarmee de benodigde expertise voor deze kinderen wordt ingeschakeld en (c) het vergroten van de kennis over de gevolgen van partnerdoding voor kinderen.

Weergave problematiek

Kinderen van wie de ene ouder de andere ombrengt bevinden zich in een ingewikkelde context. Allereerst trachten deze kinderen dit trauma te verwerken en rouwen zij om het verlies van hun ouder. Jegens de andere ouder (hierna: ouder/dader) hebben deze kinderen veelal conflicterende gevoelens: boosheid en wrok, maar ook vaak loyaliteit, zeker indien deze ouder vóór de gebeurtenis een «normale» ouderrol in het leven van dit kind speelde of als de overleden ouder eerder een agressor was tegen de ouder/dader. Voorts zullen deze kinderen in een sterk krachtenspel terecht komen tussen de familie van het slachtoffer, de familie van de dader en de dader zelf. Daarbij komt dat deze kinderen met allerlei overheidsinstanties in aanraking komen die besluiten nemen over waar deze kinderen kunnen verblijven, wie het gezag krijgt over de kinderen en of omgang met de ouder/dader dient plaats te vinden.

a. Wetswijziging beperken mogelijkheden tot contact/omgang

Met de wetswijziging beoog ik het recht op contact/omgang van de ouder/dader met zijn of haar kind te beperken, in die zin dat contact/omgang alleen kan plaatsvinden als de rechter van oordeel is dat dit in het belang van het kind is. Tijdens het Algemeen Overleg over slachtofferbeleid 28 maart jl. heb ik toegezegd uw Kamer over de kaders van een hiertoe strekkend wetsvoorstel te informeren, hetgeen ik hierbij doe.1

Huidige wettelijke uitgangspunten

Iedere minderjarige dient onder het gezag van een meerderjarige te staan. Indien de ene partner de andere partner van het leven heeft beroofd, verzoekt de raad voor de kinderbescherming de rechter tot schorsing van het ouderlijk gezag.2 De rechtbank heeft de bevoegdheid om het gezag te schorsen en belast dan bureau jeugdzorg met de voorlopige voogdij over het kind. De Raad voor de Kinderbescherming wendt zich binnen drie maanden tot de rechter teneinde een definitieve voorziening in het gezag over deze minderjarige te verkrijgen.3

Bureau jeugdzorg beslist als voogd over het al dan niet hebben van contact/omgang met de ouder. Indien de ouder het niet eens is met de beslissing van bureau jeugdzorg, kan de ouder de rechter verzoeken om een contact/omgangsregeling vast te stellen. Het contact/omgangsrecht is een fundamenteel recht: het kind heeft het recht op contact/omgang met zijn ouders en de ouder heeft het recht op contact/omgang met zijn kind. Dit recht kan alleen worden ontzegd door zwaarwegende belangen van het kind of ernstige bezwaren van het kind.4

Voorgestelde wijziging (wettelijke) uitgangspunten

1. Contact/omgang na partnerdoding slechts na oordeel rechter

Ik wil voor deze speciale, kwetsbare groep kinderen de wet zo aanpassen dat altijd de rechter oordeelt of contact/omgang in het belang van het kind is, nadat de Raad voor de Kinderbescherming hiertoe een verzoekschrift heeft ingediend. De Raad voor de Kinderbescherming zal tegelijk met haar verzoek aan de rechter over de uitspraak inzake de definitieve gezagsvoorziening, de rechter verzoeken om zich uit te spreken over het al dan niet hebben van contact/omgang.

Het is dus niet meer mogelijk dat de voogd van het kind en de ouder onderling afspraken maken over contact/omgang; zo’n regeling kan alleen tot stand komen door tussenkomst van een rechter. In de periode voorafgaand aan de rechterlijke uitspraak is er wel contact/omgang mogelijk tussen het kind en de ouder. De voogd kan dit echter niet eigenstandig bepalen, maar moet het kinderpsychotraumacentrum en de Raad voor de Kinderbescherming consulteren en in die gezamenlijkheid moet worden bekeken of contact/omgang in het belang van het kind is. Dit zal geregeld worden in het protocol, zie hieronder.

2. Mogelijkheid om contact/omgang na partnerdoding voor 2 jaar te ontzeggen

Nadat het contact/omgang is ontzegd door de rechter heeft de ouder de mogelijkheid om opnieuw een verzoek tot contact/omgang in te dienen bij de rechter. Thans wordt in de regel de ouder na één jaar weer ontvankelijk verklaard voor een dergelijke procedure. Deze gerechtelijke procedure kan belastend zijn voor het kind en diens omgeving. Om die reden ben ik voornemens in de wet een termijn op te nemen waarbinnen de ouder/dader niet ontvankelijk wordt verklaard indien hij om contact/omgang verzoekt. Deze termijn stel ik op twee jaar. Het in de wet vastleggen dat bij partnerdoding slechts één keer in de twee jaar een gerechtelijke procedure plaatsvindt, bevordert de rust rond het kind.

Vervolg

Met bovengeschetste contouren van het wetsvoorstel verwacht ik tegemoet te komen aan de wensen van de Tweede Kamer om omgang na partnerdoding onmogelijk te maken als dit niet in het belang van het kind is.

Ik ben voornemens dit wetsvoorstel in het voorjaar van 2014 in consultatie te doen.

b. Verbeterde samenwerking

Na de ouderdoding, raken in korte tijd allerlei organisaties vanuit verschillende expertises betrokken bij het kind: de politie, Slachtofferhulp Nederland, de Raad voor de Kinderbescherming, de rechterlijke macht, bureau jeugdzorg en hulpverleners zoals kinderpsychotherapeuten.

Onder leiding van het Ministerie van Veiligheid en Justitie hebben vier expertmeetings plaatsgevonden waaraan deze organisaties deelnamen. Een belangrijke conclusie in deze expertmeetings was dat kinderen vanaf het eerste moment psychische hulp moeten krijgen, ook als het ogenschijnlijk goed gaat met deze kinderen. Een kinderpsychotraumacentrum dient daarom zo snel mogelijk betrokken te worden. Een andere conclusie was dat, gezien de eerder beschreven ingewikkelde context, rust creëren voor het kind vanaf het eerste moment belangrijk is. Het afstemmen van handelingen tussen betrokken instanties draagt hieraan wezenlijk bij.

De uitkomsten van deze expertmeetings zijn verwerkt in een protocol. Het doel van dit protocol is om een werkwijze te bepalen waarmee na partnerdoding binnen 24 uur in het voorlopige voogdij wordt voorzien, zodat kinderen zo snel mogelijk de gewenste professionele ondersteuning krijgen, in afstemming met de overige zorg die voor de nabestaanden ingezet wordt. In het protocol is gewaarborgd dat een kinderpsychotraumacentrum wordt ingeschakeld. Dit protocol biedt voor ketenpartners tevens een kader om gezamenlijk zorgvuldige afwegingen te maken over contact/omgang van het kind met de ouder. Of contact/omgang met de ouder dient plaats te vinden, wordt zorgvuldig afgewogen door de voogd, na raadpleging van een kinderpsychotraumacentrum en de Raad voor de Kinderbescherming.

Het protocol zal op 1 december 2013 in werking treden en is als bijlage bij deze brief gevoegd5. Dit protocol wordt een jaar na inwerkingtreding geëvalueerd en dient op termijn te worden aangepast aan de wetswijziging.

c. Vergroten kennis

Tot slot werk ik aan het vergroten van de kennis over de gevolgen van partnerdoding op kinderen. Inmiddels is onder auspiciën van het WODC een onderzoek gestart. Dit onderzoek geeft kinderen die dit is overkomen een stem en geeft (daarmee) inzicht in hoe betrokken instanties het belang van deze kinderen het beste kunnen behartigen. Ook geeft het onderzoek duidelijkheid over hoeveel kinderen jaarlijks te maken krijgen met partnerddoding. Het onderzoek wordt naar verwachting in de zomer van 2014 afgerond.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Kamerstuk 33 552, nr. 4, blz. 22.

X Noot
2

Artikel 1:271 BW.

X Noot
3

Artikel 1:241 BW. In het artikel 241, tweede en vijfde lid, staat dat thans de raad zich uiterlijk binnen twaalf weken wendt tot de kinderrechter. In het wetsvoorstel verbetering kinderbeschermingsmaatregelen wordt een termijn van drie maanden gehanteerd (Kamerstuk 32 015, nr. A, artikel 241, vierde lid).

X Noot
4

Artikel 1:377a BW.

X Noot
5

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven