Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 33552 nr. 42 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2017-2018 | 33552 nr. 42 |
Vastgesteld 29 november 2017
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 16 november 2017 overleg gevoerd met de heer Dekker, Minister voor Rechtsbescherming, over:
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 28 oktober 2016 inzake meerjarenagenda slachtofferbeleid (Kamerstuk 33 552, nr. 23);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 2 november 2016 met de reactie op het bericht «En dan mag de moordenaar van je zus op onbegeleid verlof»;
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 28 november 2016 inzake schadeverhaal door slachtoffers van strafbare feiten (Kamerstuk 33 552, nr. 25);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 21 december 2016 inzake informatie-uitwisseling met Duitsland voor screening van een Nederlander ten behoeve van functie van asieldirecteur (Kamerstuk 34 550 VI, nr. 92);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 21 december 2016 met het afschrift van de brief aan de heer Knoester over de mogelijkheid van het instellen van een onafhankelijke commissie voor nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten;
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 23 december 2016 inzake uitbreiding doelgroep slachtofferrechten (Kamerstuk 34 236, nr. 24);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 30 juni 2017 inzake toezeggingen op het gebied van slachtofferbeleid (Kamerstuk 33 552, nr. 28);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 12 september 2017 ter aanbieding van het WODC-onderzoek beleving slachtoffers zedenmisdrijven (Kamerstuk 33 552, nr. 33);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 9 november 2017 ter aanbieding van de tweede editie van de slachtoffermonitor (Kamerstuk 33 552, nr. 34).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De griffier van de commissie, Hessing-Puts
Voorzitter: Van Toorenburg
Griffier: Zeldenrijk
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Azarkan, Buitenweg, Groothuizen, Kuiken, Van Nispen, Van Oosten en Van Toorenburg,
en de heer Dekker, Minister voor Rechtsbescherming.
Aanvang 10.00 uur.
De voorzitter:
Dames en heren, ik open de vergadering. Aan de orde is het algemeen overleg over slachtofferbeleid. We hebben veel betrokken sprekers, dus ik ga gauw beginnen. De eerste spreker is de heer Van Nispen van de SP. Hij heeft een spreektijd van vijf minuten.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel, voorzitter. Slachtoffers is per definitie onrecht aangedaan. Veel slachtoffers willen kunnen rekenen op een overheid die er voor hen is. De overheid moet dus een bondgenoot zijn van slachtoffers. Als we slachtoffers van misdrijven recht willen doen, zullen we er in de eerste plaats voor moeten zorgen dat er wat gebeurt met aangiftes en dat misdrijven zo veel mogelijk worden opgespoord. Maar dat gebeurt onvoldoende. Er zijn te weinig rechercheurs, het Openbaar Ministerie heeft het te druk, de rechtspraak is overbelast, kortom: het gaat niet zo goed met de strafrechtketen. Ik vind dat dat niet onbenoemd kan blijven als we het hebben over het slachtofferbeleid. Dit is namelijk waardoor mensen het vertrouwen verliezen dat de overheid er voor hen is. Dit verbeteren moet topprioriteit zijn.
Dan kom ik op de schadevergoeding. Als een veroordeling heeft plaatsgevonden, kan een slachtoffer zijn recht halen bij de rechter. Dan kan een schadevergoeding worden toegekend. Maar het verhalen van schade op de dader gaat nog heel erg moeizaam. Het duurt heel erg lang en vorderingen worden geregeld te ingewikkeld gevonden voor het strafproces. Daarom stelt de SP voor dat we zoeken naar een systeem waarin sneller beslissingen kunnen vallen, zodat een slachtoffer niet tot de Hoge Raad aan toe in onzekerheid blijft over zijn vordering van schadevergoeding. Je kunt denken aan een eenvoudige verwijzing van de straf naar de civiele rechter, zonder griffierecht maar met behoud van de voordelen die in het strafrecht aan zo'n schadevergoedingsmaatregel zitten. Een klapdeurconstructie is dat eerder wel genoemd, ten voordele van het slachtoffer. Ik krijg graag een reactie op dit voorstel. Kan dit worden onderzocht en nader worden uitgewerkt? Veel deskundigen hebben hier al zinvolle dingen over gezegd.
Het tweede probleem van de schadevergoeding is dat de veroordeelde vaak een kale kip is waarvan je nauwelijks kunt plukken. Nu hebben we de voorschotregeling bedacht. De overheid is immers beter in staat het geld te verhalen op de veroordeelde. Die regeling is echter heel beperkt. Zo geldt zij bijvoorbeeld niet voor overtredingen. Het zal het slachtoffer echt worst wezen hoe de wetgever ooit heeft bedacht in welke categorie een bepaald strafbaar feit valt. Is de Minister bereid te onderzoeken of de voorschotregeling kan worden uitgebreid om te voorkomen dat slachtoffers blijven zitten met de schade, zodat ze de schadevergoedingen waar ze recht op hebben, ook daadwerkelijk krijgen? Graag een toezegging.
De SP vindt herstelrecht en mediation in het strafrecht van groot belang, ook voor de verwerking van slachtoffers. Er is een brief toegezegd over de financiering hiervan. Ik hoop van harte dat de Minister zich tijdig het belang hiervan realiseert.
Dat geldt ook voor het volgende punt, het informeren van slachtoffers van kinderporno van wie opnieuw afbeeldingen zijn aangetroffen. Ook hierop komt de Minister nog voor de begrotingsbehandeling terug. De SP heeft al aangekondigd zelf met een voorstel te komen, mocht dat nodig zijn, om het Expertisecentrum Online Kindermisbruik, voorheen het Meldpunt Kinderporno, meer budget toe te kennen.
De Minister heeft een brief ontvangen, die de Kamer ook heeft ontvangen, van de Centra Seksueel Geweld. Daar kunnen mensen aankloppen die heel recent het slachtoffer zijn geworden van aanranding of verkrachting. Die centra worden bekostigd door de centrumgemeenten. Dat staat nog niet vast, maar er is wel de goede hoop dat dat gaat gebeuren. Kan de Minister daar misschien ook iets over zeggen? De landelijke functie staat nu echt wel op het spel. Het gaat dan om het landelijke telefoonnummer en de website, de coördinatie en de training van de professionals om de continuïteit te bewaken. Dit dient onomstotelijk het opsporingsbelang, zo zeggen ook de politie en het Openbaar Ministerie. Is de Minister bereid het toch relatief bescheiden bedrag dat hiervoor nodig is te bekostigen? Ook op dit punt is de SP bereid om een amendement in te dienen bij de begrotingsbehandeling.
Mensen die het slachtoffer zijn van een verkeersongeval of een medische fout ...
De voorzitter:
Op het vorige punt heeft de heer Van Oosten van de VVD een interruptie.
De heer Van Oosten (VVD):
Meer een soort oriënterende of zo u wilt verkennende vraag aan de collega van de SP. Op zichzelf zijn het interessante onderwerpen waar de SP voor pleit. Er wordt een amendement aangekondigd. Kan de SP ook vast een tipje van de sluier oplichten als het gaat om waaruit de bedragen worden gefinancierd voor de voorstellen die de SP doet?
De heer Van Nispen (SP):
Dat is een terechte vraag. Ik noemde een paar zaken die de heer Van Oosten vorig jaar heeft gesteund, dus ik reken inderdaad op zijn warme belangstelling, die ik ook kan opmaken uit deze vraag. Het gaat om het Meldpunt Kinderporno. Een ander punt is de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken. Vorig jaar hebben we samen opgetrokken om een aantal belangrijke organisaties die door de VVD-Minister dreigden gekort te worden, toch te redden. Dat is zeker belangrijk. Vorig jaar hebben we gekozen voor een dekking vanuit de middelen die vrijvielen door de Wet reorganisatie bestuursrechtspraak. Het interessante was dat dit structurele middelen waren die vrijvielen. Die hebben we als Kamer dus gebruikt. Nu wordt gezegd dat wij deze middelen niet opnieuw kunnen gebruiken, wat heel gek is. Hoezo zouden wij het Meldpunt Kinderporno maar voor één jaar extra budget willen toekennen? Hoezo zouden wij het nu opeens goedvinden dat de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken niet langer gefinancierd zou worden? Heel vreemd. Wat dat betreft heeft het ministerie het probleem veroorzaakt en ben ik ook geneigd te zeggen dat het ministerie dat probleem moet oplossen. Als de heer Van Oosten zegt dat we nu voor het probleem staan, mag hij met mij meedenken over een goede dekking. Ik zit zelf te denken aan de toename van het budget voor het aantal externen op het ministerie. Vorig jaar is er voor 2 miljoen aan externen ingehuurd. De hele rijksoverheid moet, ook van de Kamer, proberen om het aantal externen een beetje binnen de perken te houden. Vanuit die 2 miljoen euro, een heel bescheiden bedrag, zou je een heleboel van de wensen die ik heb, al structureel kunnen financieren. Nogmaals, als de heer Van Oosten betere suggesties of alternatieven heeft, houd ik mij zeker aanbevolen. Dan zal ik niet zo flauw zijn om het te hebben over de 1,4 miljard euro aan dividendbelasting. Dan laten we dat voor de grotere zaken, zoals investeringen in zorg en onderwijs.
De heer Van Oosten (VVD):
Nee, ik ben blij dat collega Van Nispen aangeeft van waaruit ook vanuit zijn optiek die voorstellen kunnen worden gefinancierd. Het is misschien ook wel interessant om te vernemen hoe de Minister naar dat punt kijkt. Dan weten we dat maar vast.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog. De vraag aan u is om de antwoorden op de interrupties graag ietsje korter te houden.
De heer Van Nispen (SP):
Nog korter, voorzitter? Nee hoor, dat begrijp ik. Ik zal mijn betoog vervolgen.
Ik was op het punt gekomen van mensen die slachtoffer zijn van een verkeersongeval of een medische fout, die daarna nog een keer slachtoffer worden van aansprakelijkheidsverzekeraars. Ik las al in de krant dat ook het CDA hier vandaag heel goede dingen – denk ik – over gaat zeggen. Ik heb een heel specifiek ander punt, dat wel hiermee te maken heeft. De verzekeraars zijn namelijk zo slim geweest om het verhaalsrecht van gemeenten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning af te kopen. Dat heeft allerlei vervelende gevolgen voor slachtoffers. Ze krijgen de schade niet volledig vergoed binnen de termijn waarop ze recht hebben. Voor gemeenten zijn er grote financiële risico's. Dit alles is vastgelegd in een convenant tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Verbond van Verzekeraars. Die overeenkomst dreigt binnenkort verlengd te worden. De slachtoffers om wie het gaat, zijn hierin geen partij, dus kunnen zij hier niets aan doen. Mag ik de Minister vragen voor de slachtoffers op te komen en er een stokje voor te steken dat deze praktijken doorgaan? Deze overeenkomst met deze nare gevolgen – grote financiële gevolgen voor de gemeenten maar ook grote gevolgen voor de slachtoffers die gedupeerd raken – mag in ieder geval niet jaren worden verlengd en liefst helemaal niet meer worden verlengd. Dat is niet in het belang van de slachtoffers. Dit is een heel technische en relatief ook ingewikkelde kwestie, die ik hier onmogelijk helemaal kan toelichten. Ik ben dus zo vrij geweest om dit uiteen te zetten in een notitie, getiteld Slachtoffers van letselschade en de Wmo. Die wil ik graag via de bode aan de collega's en de Minister overhandigen, zodat iedereen kan nalezen wat ik precies bedoel te zeggen, mocht ik niet duidelijk zijn geweest. Ik ontvang graag een reactie van de Minister op dit punt. Ik overweeg hierover ook een motie in te dienen, alsook over andere punten in mijn spreektekst. Die kans is gewoon heel groot, dus ik denk dat een VAO na dit algemeen overleg erg voor de hand ligt.
De voorzitter:
Ik neem aan dat er geen bezwaar tegen bestaat dat dit stuk ter inzage wordt gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Kamer.
(Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.)
De voorzitter:
Zullen we de mooie traditie in ere houden dat we een VAO officieel pas aankondigen als de Minister de moeite heeft genomen om alle vragen te beantwoorden?
De heer Van Nispen (SP):
Absoluut, voorzitter. Daarom zei ik ook dat de kans groot is, maar natuurlijk wacht ik eerst de antwoorden af.
De voorzitter:
Dank u wel. Het stuk dat u ons heeft aangereikt, wordt momenteel verspreid door de bode. Ik geef het woord aan de heer Groothuizen van D66.
De heer Groothuizen (D66):
Voorzitter, dank u wel. Er is de afgelopen jaren veel gebeurd en veel veranderd binnen het slachtofferbeleid. Dat is heel goed, denk ik, maar ik ben het wel eens met de insteek van de vooral wat oudere brieven die we vandaag bespreken: de praktijk moet nu eerst de kans krijgen om die veranderingen ook daadwerkelijk te implementeren. Uiteraard hangt daar ook de verplichting aan vast dat de praktijk daar dan ook serieus mee aan de slag gaat. Ik ben in de eerste plaats heel benieuwd te horen hoe deze nieuwe Minister hierover denkt.
Voorzitter. In de Kamer heeft D66 regelmatig aandacht gevraagd voor de positie van de stieffamilie, om het maar zo uit te drukken, in het slachtofferbeleid. Het is mooi om te lezen dat de vorige Minister werk wilde maken van het D66-initiatief om de stieffamilie dezelfde slachtofferrechten toe te kennen als de biologische familie. Dat erkent de diversiteit in gezinssamenstellingen die onze maatschappij nu eenmaal kent. Ik ben dan ook heel benieuwd te horen of en hoe de nieuwe Minister dit voornemen gaat voortzetten.
Daarmee samenhangend: in het voorjaar nam de Kamer het wetsvoorstel affectieschade aan. Daarbij heb ik samen met de heer Van Nispen een motie (34 257, nr. 10) ingediend om de schadebedragen voor biologische relaties en stiefrelaties gelijk te trekken. Mijn vraag aan de Minister is wanneer we de uitvoering van die motie kunnen verwachten. Mijn vraag aan de Minister is wanneer we de uitvoering van die motie kunnen verwachten.
Mijn tweede punt betreft het schadeverhaal via de kantonrechter. Uit de brieven blijkt dat slachtoffers nauwelijks gebruikmaken van die procedure. Ik ben eigenlijk wel benieuwd waarom dat zo is. Waarom maken slachtoffers geen gebruik van de kantonrechterroute? Ik zou menen dat dit een betrekkelijk laagdrempelige route is om je schade verhaald te krijgen, onder andere omdat je zonder verplichte procesvertegenwoordiging kunt procederen. Is de Minister bereid om te onderzoeken waarom die route door slachtoffers amper wordt bewandeld? Misschien kunnen we daar wat van leren.
Het derde punt is mediation in het strafrecht. Meneer Van Nispen had het daar ook al over. Mediation kan een zinvolle bijdrage zijn aan herstel van slachtoffers in een strafrechtszaak. Het regeerakkoord spreekt dan ook terecht uit te willen kijken naar een prominentere rol van het herstelrecht. Daarbij komt dat de Kamer vorig jaar een motie (29 911, nr. 147) heeft aangenomen waarin werd verzocht om bij toekomstige begrotingen minimaal 1,5 miljoen voor mediation in het strafrecht te reserveren. Graag hoor ik van de Minister of en, zo ja, hoe hij die motie gaat uitvoeren en hoe hij, als hij die motie niet gaat uitvoeren, denkt zich in te zetten voor mediation in het strafrecht.
Voorzitter. Tijdens een eerder debat over internetoplichting, naar ik meen in het voorjaar van dit jaar, naar aanleiding van een initiatiefnota van mevrouw Van Toorenburg heb ik de Minister gevraagd of binnen het wetsvoorstel Collectieve schadevergoedingsactie een oplossing kan worden geboden voor mensen die bij een zaak van internetoplichting net buiten de boot vallen. Het gaat dan vaak om mensen die aangifte hebben gedaan maar wier aangiftes niet worden meegenomen door het Openbaar Ministerie, niet op de tenlastelegging en ook niet als ad informandum gevoegd feit. Dat betekent voor het slachtoffer dat hij dan niet kan meeliften met het strafproces. De Minister heeft toen toegezegd dat hij erop zal terugkomen. Ik ben benieuwd wanneer die toezegging wordt ingelost.
Tot slot kom ik bij de positie van slachtoffers in de rechtszaal. Hoewel de Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat de fysieke inrichting van de rechtbanken voldoet aan de adequate eisen om slachtoffers en hun familie te beschermen, hoor ik uit de praktijk toch andere geluiden. Ik kan me van niet al te lang geleden, toen ik nog officier van justitie was, een zaak herinneren waarbij een nabestaande in een behoorlijk heftige zaak bij het afleggen van zijn nabestaandenverklaring, zijn slachtofferverklaring maar eventjes naast de dader moest plaatsnemen in de zittingszaal. Met een beetje passen en meten hebben we dat toen wel op weten te lossen, maar ik zie op dit punt toch echt nog wel mogelijke verbeteringen. Dit soort situaties moeten we niet willen. Ik hoor graag hoe de Minister tegen deze situatie aankijkt.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Buitenweg van GroenLinks.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Laat ik beginnen met het maken van een compliment: het belang van het slachtoffer wordt steeds serieuzer genomen, zowel in de procedures als in de praktijk. De politie doet dat zelf, maar ook in samenwerking met anderen, zoals Slachtofferhulp Nederland.
De voorzitter:
Mevrouw Buitenweg, mag ik u vragen om deze zin straks te herpakken, want we gaan nu een minuut naar de bel luisteren.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik begrijp heel goed dat het CDA na gisteravond denkt: al die complimenten van de oppositie, dat kan niet lang genoeg duren. Dus ik begin er gewoon nog eens een keer mee dat ik complimenten had over zowel de procedures als de praktijk. We zien dat de politie, zelf maar ook in samenwerking met anderen, zoals Slachtofferhulp Nederland, meer aandacht geeft aan slachtoffers, bijvoorbeeld door het nabellen van slachtoffers wanneer een misdrijf is gepleegd.
Er zijn natuurlijk ook stappen te zetten. Een aantal stappen is al gezet. De heer Van Nispen bijvoorbeeld zei: de pakkans verhogen en de strafrechtketen versnellen is een van de ultieme manieren om ervoor te zorgen dat slachtoffers zich recht gedaan voelen. Andere voorbeelden zijn het beter borgen dat slachtoffers en nabestaanden, indien gewenst uiteraard, geïnformeerd worden over verlofverlening aan of vrijlating van daders en het ervoor zorgen dat slachtoffers niet in de gangen van de rechtbank worden geconfronteerd met de vermeende dader.
Voorzitter. Voor slachtoffers is het cruciaal dat zij de regie over hun eigen leven kunnen terugpakken. Daarbij kan mediation behulpzaam zijn. Slachtoffers en verdachten kunnen hiervoor kiezen, zowel na als ook tijdens een strafzaak. In dat laatste geval houdt de strafrechter de handen vrij om de strafmaat te bepalen. Er is dan ruimte om te kijken wat er allemaal gebeurd is, maar ook voor mogelijke excuses of compensatie. Het kabinet erkent de meerwaarde van mediation ook in strafzaken. Hoe wil de Minister deze mediation verder bevorderen? Daarbij doel ik specifiek op de structurele financiering daarvan na 2018. En welke waarde vindt hij dat de rechter kan toekennen aan het oordeel van een slachtoffer, als die vindt dat de zaak afdoende is afgedaan via mediation?
Veel slachtoffers hebben behoefte aan veiligheid en erkenning. Dat bleek des te meer uit een rapport van Regioplan over waarom slachtoffers naar politie en/of hulpverlening gaan en hoe zij die contacten hebben ervaren. Dat onderzoek gaat specifiek over de slachtoffers van zedenmisdrijven. De ultieme erkenning voor slachtoffers is als een dader na een aangifte wordt veroordeeld. Daar moet je dus hard op inzetten. Maar toch is dat pad wat wiebelig, zeker bij zedenmisdrijven. De dader is dan meestal bekend. Dat maakt het vaak juist ook moeilijk om naar de politie te gaan. Bovendien is de bewijsvoering vaak lastig.
In zo'n setting is het volgens mij cruciaal dat het belang van vervolging goed wordt uitgedragen, met respect voor de keuzes van de verdachte. Ik heb niet het idee dat dit op dit moment voldoende gebeurt. Laat ik de website van de politie citeren, waarop staat wat je te wachten staat wanneer je in het geval van een zedendelict naar de politie stapt. Er komt dan een gesprek met twee zedenrechercheurs. «Er wordt onder andere besproken wat de consequenties zijn van het doen van aangifte. Je wordt geïnformeerd over de te volgen procedure, over wat je kunt verwachten van politie en justitie, over de gevolgen voor de verdachte en over de gevolgen van een eventuele valse aangifte. (...) Als dat kan, krijg je na dit gesprek een aantal dagen de tijd om rustig na te denken of je wel of geen aangifte wil doen. Na deze bedenktijd moet je zelf contact opnemen met de zedenafdeling waar je het informatieve gesprek hebt gehad om te laten weten of je aangifte doet of niet.»
Ik begrijp de bedoelingen. We willen dat mensen weten waar ze aan beginnen. Ik geloof ook dat de zedenrechercheurs de gesprekken met compassie zullen voeren. Maar deze website is geen uitnodiging voor die eerste stap. Toch is dit wel de eerste barrière waar slachtoffers overheen moeten. Kan de Minister me vertellen waarom hier wordt gesproken over valse aangiftes? Is er bewijs dat valse aangiftes op dit vlak vaker voorkomen dan bij andere zaken? En waarom is het nodig om slachtoffers een afweging te laten maken over de gevolgen voor de verdachte? Dat doen we in andere zaken ook niet. Gaat het niet vooral om de gevolgen voor het slachtoffer, gezien het feit dat hij of zij vaak nog in relatie staat tot de dader? Ik vraag de Minister om de website op dit punt te herzien.
Voorzitter. Ik kom op de aard van de informatieve gesprekken, die meerdere en soms met elkaar conflicterende functies hebben. Het is een eerste toets of er sprake is van een zedendelict. Daarvoor moeten slachtoffers stevig aan de tand worden gevoeld. Dat is logisch. Zedenrechercheurs kunnen dan na afloop ook kenbaar maken of de aangiftes kans van slagen hebben. Maar het is ook bedoeld als ondersteuning. Het is heel goed mogelijk dat het slachtoffer uiteindelijk met een katterig gevoel achterblijft, als er heel veel vragen zijn gesteld en als iemand dan zegt: nee, het heeft geen kans van slagen, maar we hebben je wel van harte gesteund.
Eerder had ik het over de rol van Slachtofferhulp Nederland. Ik vraag me af of die daarbij niet ook nog een ondersteunende rol kan spelen, bijvoorbeeld in de nazorg na een informatief gesprek of als vaste casemanager. De Centra Seksueel Geweld werken ook met casemanagers. Zou dat niet ook voor de politie een idee zijn, zodat slachtoffers zich beter gesteund voelen?
Dat brengt mij op het laatste punt: de Centra Seksueel Geweld. Er zijn er zestien van, zoals al eerder is aangestipt. Er zijn zorgen over de toekomst en over het feit dat het echt over heel Nederland is uitgerold. Hoe ziet de Minister dat? Ik begrijp dat er ook een rol ligt voor de gemeentes. Maar als die onvoldoende wordt opgepakt, hoe wil de Minister dan garanderen dat er toch een landelijk dekkend netwerk is voor deze centra?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan mevrouw Helder van de PVV.
Mevrouw Helder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Het eerste agendapunt is de meerjarenagenda slachtofferbeleid. Er is voor gekozen om te investeren in meer zittingstijd bij de rechtspraak in verband met het spreekrecht, meer capaciteit bij het Openbaar Ministerie voor informatieverstrekking aan slachtoffers en een extra vergoeding voor gespecialiseerde advocaten vanwege een toename van de werklast door uitbreiding van het spreekrecht. Mijn fractie is het van harte eens met al die punten.
Uit onderzoek is gebleken dat het feit dat verdachten via het procesdossier inzage hebben in persoonlijke gegevens van de slachtoffers, namelijk naam, adres en telefoonnummer, door slachtoffers als een zeer onaangename inbreuk op de privacy wordt ervaren. Dat begrijp ik heel goed. Bij de bescherming van slachtoffergegevens moet echter niet alleen aan die punten worden gedacht, maar ook aan het feit dat slachtoffers in de rechtszaal zelf en in de media nog steeds met naam en toenaam worden genoemd, terwijl verdachten dan wel veroordeelden met initialen worden aangeduid. Zelfs Volkert van der Graaf – ik besef dat ik het nu zelf ook doe – is nog steeds Volkert van der G. Daar hebben we al vaker aandacht voor gevraagd en dat is nog steeds in het midden blijven hangen. Dus ik krijg graag een reactie op dit punt van deze Minister.
Tot slot op dit punt, voorzitter. Bij herstel van slachtofferschap heeft de Minister het over schadevergoeding, contact met de dader, erkenning door de omgeving et cetera. Maar ik hoor niets over de hoogte van de straf. De Minister gaat daar natuurlijk niet over, maar erkenning blijkt daar wel uit. Ik weet ook dat heel veel slachtoffers daar belang aan hechten. Ik verwijs dan even naar een petitie die mevrouw Kok al begin dit jaar aan de Kamer heeft aangeboden. Haar partner is slachtoffer geworden van zinloos geweld. Hij is door een kickbokser om het leven gebracht, helaas, en zij voelde zich in de kou staan, want zij zei: wij hebben levenslang. Dat horen we vrij vaak. Dus erkenning blijkt ook wel uit de straf. Hoewel ik weet dat de Minister daar niet over gaat, krijg ik toch graag zijn reactie op dit punt.
Voorzitter. Dan het bericht met de titel «En dan mag de moordenaar van je zus op onbegeleid verlof». De vorige Minister heeft een reactie gegeven op schriftelijke vragen daarover van mijzelf. De antwoorden gingen helaas aan de kern voorbij. Daarom wil ik het nu wel even op de agenda zetten. Want het ging er niet om dat de nabestaanden verkeerd waren geïnformeerd, maar dat zij sessies bij een psycholoog in het kader van rouwverwerking zelf moesten betalen terwijl zij zagen dat de dader alles voor niks kreeg. Dat bezorgde hen een, diplomatiek gezegd, heel onaangenaam gevoel. De Minister geeft wel aan dat er inmiddels veel is veranderd, en verwijst naar een casemanager en de mogelijkheid van schadevergoeding door voeging in het strafproces of via het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Maar dat laatste, zo heb ik begrepen, loopt nog niet naar behoren. Komt daar verandering in? Of is daar inmiddels verandering in gekomen?
Voorzitter. Dan de reactie van de Minister op mijn voorstel voor een onafhankelijke commissie voor nabestaanden van slachtoffers van levensdelicten. De vorige Minister schrijft dat hij twijfels heeft over de toegevoegde waarde van deze commissie, omdat nabestaanden in het huidige rechtsbestel volgens hem al over voldoende mogelijkheden beschikken om hun bedenkingen bij de onderzoeksverrichtingen voor het voetlicht te brengen. Maar dat ben ik dus niet met de vorige Minister eens. In de praktijk komt het erop neer dat nabestaanden wel eerst toegang tot het onderzoeksdossier moeten krijgen, en dus ook het liefst een afschrift van delen van het dossier, om dat dan aan de door hen in te schakelen deskundige voor te leggen. En dat blijkt in de praktijk helaas nog steeds nauwelijks haalbaar. Ik verwijs maar weer naar wat onlangs in de media is gekomen, de trieste zaak van het meisje Sharleyne. Dankzij eigen onderzoek door de stiefvader is uiteindelijk de moeder toch weer als verdachte aangemerkt en zij zit nu ook vast. In dat kader is ook een Kamermotie aangenomen, dus ik krijg toch graag een reactie van de Minister op dat punt. En ik verwijs maar even naar een antwoord van de vorige Minister op Kamervragen, want daarin geeft hij dat toe: «Wanneer nabestaanden echter om een dossier vragen met het oog op het doorverstrekken aan derden, dan zal het Openbaar Ministerie doorgaans zeer terughoudend zijn met medewerking hieraan». Dat is natuurlijk wel heel erg pijnlijk. Je bent al in de rouw, en dan moet je ook nog gaan strijden om dat wat naar jouw mening de waarheid is, aan het licht te brengen. Dus graag een reactie.
Tot slot het onderzoeksrapport Slachtoffers van zedenmisdrijven. Dat onderzoek geeft inzicht in belemmerende en stimulerende factoren voor het doen van aangifte van een zedendelict. Het onderzoek geeft aanleiding om nog meer aandacht te besteden aan de doorlooptijden van deze zaken. Maar op dit moment wordt door het Openbaar Ministerie onderzocht welke knelpunten nog meer kunnen worden weggenomen. Daarnaast gaat de Minister, zo geeft hij aan, op korte termijn in gesprek met Slachtofferhulp en de slachtofferadvocatuur om te bekijken of de ontwikkelde werkwijze ook landelijk navolging kan krijgen. Die brief is vrij recent, maar ik ben toch nieuwsgierig: kan er enig inzicht in de voortgang worden gegeven?
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Van Oosten van de VVD.
De heer Van Oosten (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Als we het hebben over slachtoffers – het laatste AO hierover dateert, naar ik heb begrepen, alweer van een jaar geleden – dan denk ik dat een van de voornaamste problemen de traagheid van de juridische procedures is, en daarmee ook de trage afwikkeling van het vraagstuk van het schadeverhaal. Collega's voor mij hadden het er al over, en ik heb het vermoeden dat andere collega's het er ook nog over gaan hebben. Mijn eerste vraag aan de Minister is hoe hij vorm gaat geven aan de ambitie die in het regeerakkoord staat, om de doorlooptijden binnen procedures te verkorten, om een beetje jargon te gebruiken. Wanneer het slachtoffer de stap heeft durven zetten om over soms heel gruwelijke zaken zoals zedendelicten zijn verhaal te doen bij de politie en het Openbaar Ministerie er vervolgens terecht mee aan de slag gaat, dan duurt het soms maanden, zo niet nog veel langer alvorens dat definitief wordt beslecht. Graag op dat punt een reactie.
Daarmee hangt ook het vraagstuk van de aangiftebereidheid samen. Ik kan allerlei vragen stellen over hoe de Minister dat vorm wil gaan geven, maar volgens mij is dat een onderwerp dat wellicht ook bij andere algemene overleggen nog een plek zou kunnen krijgen.
De voorzitter:
Er is een vraag voor u van de heer Van Nispen van de SP over de doorlooptijden.
De heer Van Nispen (SP):
Ik wil aan de heer Van Oosten vragen of hij erkent dat niet alleen de doorlooptijden een probleem zijn maar ook de procedure op zichzelf. Als je een schadevergoeding wilt vorderen in het kader van een strafproces, wordt heel makkelijk gezegd: nee, maar dit is te ingewikkeld; dit legt een onevenredige belasting op het strafproces. Dan moet je alsnog naar een civiele rechter. Dat is één. Twee: als er hoger beroep en cassatie worden ingesteld, dan staat daarmee ook de schadevergoeding al die tijd op losse schroeven. Is de heer Van Oosten bereid om mee te denken over een procedure die in jargon ook weleens «klapluikconstructie» wordt genoemd, waarbij een snelle doorverwijzing naar een civiele rechter mogelijk is? Hoe staat hij daartegenover?
De heer Van Oosten (VVD):
Heel graag. En of dat dan de civiele rechter moet worden is dan nog een tweede. Want wellicht is het wel degelijk mogelijk om het dan toch nog gevoegd te houden bij het strafdossier, want dan houd je het in ieder geval bij dezelfde rechter. Maar je zult niet tot een soort traagheid moeten komen in de vorm van dat schadeverhaal, noch bij de afwikkeling van de schade noch bij de vraag of de verdachte het gedaan heeft. Want ook dat is een vraagstuk dat slachtoffers elke keer bezig houdt. Dan moet je steeds opnieuw naar de zitting om daar weer getuigenverklaringen af te leggen et cetera. Ik denk daar graag over mee, maar ik vind het overigens ook een taak voor de Minister. Als de regering uitvoering geeft aan het regeerakkoord, dus ook de doorlooptijden aanpakt, inclusief de afwikkeling van schade et cetera, dan verwacht ik van de Minister op dat punt ook een concreet plan. En daar nodig ik hem toe uit.
Voorzitter. Ik wil een andere opmerking maken, die ziet op de privacy, in navolging van collega Helder die daar consequent aandacht voor heeft gevraagd. Ik heb dat op mijn bescheiden wijze ook gedaan. Ik stel vast dat we er nu al twee jaar over praten – dat zal ongetwijfeld allemaal wel zijn oorzaken hebben – dat het voorkomt dat persoonsgegevens van slachtoffers nodeloos in de het strafdossier ter beschikking liggen, zonder dat dat een functie heeft. Ik vind eigenlijk dat het tijd wordt om daar een eind aan te maken. Ik vraag de Minister hoe we dat gaan doen. Ik heb ook begrepen dat de Minister of zijn voorganger al een gesprek heeft gehad met de media over de rol van de media bij de hulpverlening aan slachtoffers, in het bijzonder over de vraag hoe je omgaat met de portretten van nabestaanden die dan gepubliceerd worden, zoals ook door mevrouw Helder is aangestipt. Ik hoor graag wat de uitkomst van dat gesprek is. En als het nog niet heeft plaatsgevonden, hoor ik graag wanneer dat gaat plaatsvinden, en of de Minister deze vraag daarin wil meenemen.
Dan wilde ik nog twee andere punten aanstippen. Allereerst de kwestie #MeToo. Ik twijfelde even of ik die mag noemen, want we hebben een e-mailprocedure met elkaar gevoerd en er komt morgen of een dezer dagen nog een brief over dat onderwerp. Wat ik nu wel relevant vind, is het volgende: we hebben een verklaring van het Openbaar Ministerie ontvangen, waarin het Openbaar Ministerie een heel heldere uiteenzetting geeft van wat je als slachtoffer kunt doen. Ik was benieuwd of de Minister voor Rechtsbescherming vanuit zijn perspectief, in het bijzonder vanuit zijn verantwoordelijkheid voor slachtoffers, nog wat reflectie daarop kan geven.
Ik rond af met het Fonds Slachtofferhulp – collega's spraken daar al over – en in het bijzonder de Centra Seksueel Geweld. Ik begrijp dat we een nadere reactie van het kabinet krijgen over de wens van het Fonds Slachtofferhulp om die centra open te houden. Maar het is natuurlijk een financieringsvraagstuk. Als ik de persverklaring van het Fonds goed interpreteer, wordt er een overbruggingskrediet neergelegd, zodat gemeenten het kunnen overnemen. Mijn vraag is nu of gemeenten de taak gewoon hebben laten liggen. Of mochten gemeenten er ook op vertrouwen dat het langs een andere weg gefinancierd kon worden, vanuit de gedachte dat het kabinet het natuurlijk van belang vindt – of dat nou via die centra moet of anderszins – dat slachtoffers van ernstig seksueel geweld op de overheid moeten kunnen vertrouwen?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
De heer Van Nispen heeft nog een vraag voor u.
De heer Van Nispen (SP):
Ik heb een verhelderende vraag, want ik heb het iets anders begrepen: die zestien centra moeten wel gefinancierd worden door de centrumgemeenten. Daar is helaas nog geen zekerheid over, maar het zou wel fijn zijn als dat snel geregeld wordt, want per 1 januari 2018 moet dat natuurlijk geregeld zijn, en het liefst ruim voor die tijd. Het verzoek in de brief die wij hebben ontvangen, gaat over de landelijke functie: dus het landelijke telefoonnummer, de landelijke website, de coördinatie, de trainingen van professionals, de bewaking van kwaliteit en dat soort zaken. Dat gaat om enkele tonnen. Het gaat dus niet om de financiering van de 16 Centra Seksueel Geweld, die we allemaal heel belangrijk vinden. Het gaat ook niet om dat overbruggingskrediet dat wordt overgenomen door de centrumgemeente, maar om de landelijke functie. Ik heb begrepen dat het om 2,5 ton gaat en als je daar campagne voor voert om nog iets meer. Dat is de orde van de grootte waar het volgens mij over gaat.
De heer Van Oosten (VVD):
Ik vind het heel goed dat de heer Van Nispen langs deze weg mijn vraag nader weet te specificeren in de richting van de Minister. Ik verkeerde in de veronderstelling dat het ook zou gaan om de vraag hoe de financiering van die centra wordt geregeld. Misschien is het een dubbeling en misschien zit ik op het verkeerde spoor, maar het gaat in ieder geval wel over dit thema. Het financieringsvraagstuk blijft wel zo dat ook gemeenten hier klaarblijkelijk een rol in spelen. Het lijkt mij goed voor de feitelijke discussie die we misschien met elkaar moeten voeren, om duidelijk te weten wie op wie wacht en wie in den beginne de verantwoordelijkheid voor de financiering op zich heeft genomen. Daarover wil ik dan wel duidelijkheid hebben van de Minister.
De heer Van Nispen (SP):
Het is prima dat we die vraag zo aan de Minister stellen. Maar kan de heer Van Oosten dan nog wel erkennen dat het behoud van die landelijke functie – training van professionals, toegankelijkheid, landelijk telefoonnummer, landelijke website – wel degelijk het belang van de opsporing dient? Politie en OM hebben zelf ook aangegeven dat zij er erg blij mee zijn dat mensen in de buurt terecht kunnen, binnen een week nadat zij zijn aangerand of verkracht. Het is heel belangrijk dat mensen zich snel melden, zodat justitie haar werk kan doen. Mijn opvatting is dat die landelijke functie ook gefinancierd zou kunnen worden door Justitie en Veiligheid.
De heer Van Oosten (VVD):
Nu eindigt u met de conclusie dat de financiering moet plaatsvinden langs de weg van Justitie en Veiligheid. Ik betwist niet het nut van die Centra Seksueel Geweld, gezien de gedachte waar ze voor staan, namelijk dat je zorg verleent aan slachtoffers van zwaar seksueel geweld. Of dat langs de weg van die centra moet, is dan natuurlijk een vervolgdiscussie. Wellicht zijn er ook andere mogelijkheden. Ik vind wel dat de overheid daar een taak in heeft te vervullen. Volgens mij ligt nu echter de vraag voor – maar laten we de Minister vragen om dat te verhelderen – welke overheidsdienst of welke overheidslaag in zou moeten staan voor een deel van die financiering. Dat is mij onvoldoende duidelijk. Alvorens allemaal standpunten in te nemen, heb ik op dat punt graag eerst een verheldering.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef nu het woord aan de heer Azarkan van DENK.
De heer Azarkan (DENK):
Voorzitter, dank. We spreken voor het eerst met deze Minister over het slachtofferbeleid. Ik heb eerst een algemeen punt. In het regeerakkoord lezen we en ik citeer: «De positie van het slachtoffer blijft een speerpunt, in het bijzonder bij de herijking van het Wetboek van Strafvordering». Daarnaast wordt ingezet op het wegnemen van knelpunten in de praktijk. Kan de Minister iets meer vertellen over wat hij op deze punten concreet wil gaan doen? Die citaten zijn prachtige beleidspoëzie, zo heb ik geleerd, maar wat wil hij daar concreet aan gaan doen?
Collega's Helder en Van Oosten hadden het er al over: de bescherming van de slachtoffers is de basis waarop ze op een veilige wijze aangifte kunnen doen. Het voornaamste is dat de persoonsgegevens en adressen van slachtoffers niet onnodig in het strafdossier en bij de dader terechtkomen. De Minister geeft aan dat deze zomer een analyse op het onderwerp van privacy van slachtoffers is gemaakt en dat eind dit jaar een ontwerp voor een andere werkwijze zal volgen. Wat heeft deze analyse opgeleverd en hoe gaat het ontwerp van de bescherming van slachtoffergegevens eruit zien? Wanneer volgt de implementatie?
Voorzitter. Slachtofferhulp draait uiteindelijk ook om de beleving van de slachtoffers. Daarom ga ik nu graag in op de Slachtoffermonitor. Een belangrijk verbeterpunt dat hierin wordt genoemd, is de informatievoorziening richting slachtoffers. Slachtoffers willen beter op de hoogte zijn van de ontwikkelingen in hun zaak. Wij lezen dat de Minister in een regeling regels en termijnen heeft vastgelegd voor informatieverschaffing. We hebben daar een aantal vragen over. In de regeling is geen artikel opgenomen over wat er moet gebeuren indien het slachtoffer te kennen geeft de taal onvoldoende te beheersen. In de Regeling algemene informatievoorziening slachtoffers is hier wel een artikel over opgenomen. Waarom is dit artikel niet overgenomen in de regeling voor het verstrekken van zaakinformatie aan slachtoffers? Levert dat geen problemen op als mensen de taal niet machtig zijn? Kan de Minister toezeggen dat hier in de evaluatie van de regeling aandacht aan zal worden besteed?
We lezen verder dat de regering werkt aan één centraal portaal waar slachtoffers informatie kunnen vinden. Dat vindt de fractie van DENK een heel goede zaak. Hier wordt al sinds vorig jaar aan gewerkt, maar pas in 2020 zal het klaar zijn. Hoe staat het op dit moment met dat portaal? Hoe staat het ook met de digitale bescherming van dit portaal? We horen de laatste tijd veel over lekken en hacken en dit portaal bevat buitengewoon gevoelige informatie. En tot slot: wordt die datum van 2020 gehaald?
Een tweede conclusie uit de Slachtoffermonitor gaat over verschillen in afkomst. Slachtoffers die buiten Nederland zijn geboren, zijn minder positief over het proces van aangifte bij de politie dan anderen. DENK vindt dit een kwalijke zaak. Hoe komt dit, vraag ik de Minister, en wat gaat hij hieraan doen? Wat zegt deze uitkomst over de positie van de politie onder mensen met een migrantenachtergrond? De uitkomst komt bovenop de CBS-cijfers waaruit blijkt dat mensen met een migrantenachtergrond de politie ook minder vertrouwen. Deelt de Minister dat vertrouwen essentieel is bij slachtoffers? Hoe gaat hij het vertrouwen bij deze groep herwinnen?
Tot slot, voorzitter, iets over de uitkomsten van het WODC-onderzoek naar schadeverhaal door slachtoffers van strafbare feiten. Deze onderzoeken bieden veel aanknopingspunten voor verbeteringen. In zijn beleidsreactie gaf de Minister aan, in gesprek te treden met het OM en andere ketenpartners om knelpunten weg te nemen en vorderingen vaker te laten afdoen. Ik wil graag aan de Minister vragen hoe het staat met deze gesprekken. Wat zijn de uitkomsten en op welke termijnen kunnen we voorstellen van deze Minister verwachten?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Kuiken van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Voorzitter, excuses dat ik later ben. Ik ga straks ook weer eerder weg, vanwege de behandeling van de BZK-begroting.
Ik heb niet alle bijdrages van mijn collega's kunnen volgen, maar ik kan me niet voorstellen dat er iets in zou zijn gezegd waarvan ik zou denken: daar ben ik het fundamenteel mee oneens. Volgens mij willen we allemaal staan voor de belangen van de slachtoffers. Ik was afgelopen weekend op uitnodiging zelf mee naar een bijeenkomst van lotgenoten, van ouders en kinderen die hun vader, moeder, dochter, zoon hebben verloren doordat ze vermoord zijn, om uiteenlopende redenen. Dat was een heel indringend gesprek. Er waren ook een aantal mensen die al zestien jaar geleden hun partner hebben verloren door bijvoorbeeld een roofoverval. Ik vroeg hen, omdat ze elkaar allemaal heel goed kennen – het is inmiddels net een soort familie geworden, een soort netwerk – wat er in de afgelopen tien jaar nu eigenlijk is veranderd en of er dingen zijn verbeterd. Ze zeiden daar allemaal: ja, het is verbeterd. Heel veel dingen die er tien jaar geleden niet waren, zijn er nu wel. De slachtofferhulp en de begeleiding vanuit de politie en vanuit het OM is beter, maar er zijn ook nog steeds verbeterpunten. Dat werd terecht ook geconstateerd in de Slachtoffermonitor. Daar zijn al relevante vragen over gesteld.
Mijn belangrijkste vraag aan de Minister is de volgende. Het laaghangend fruit is al wel gepakt als het gaat over de bescherming en begeleiding van slachtoffers. Het komt nu op finetuning aan. Het gaat dan om individuele begeleiding, het overbruggen van taalbarrières en de wijze waarop je omgaat met slachtoffers die net te maken hebben gehad met het meest ernstige en schadelijke dat ze ooit in hun leven zullen tegenkomen. Hoe zorg je ervoor dat het vanaf het eerste moment precies goed gaat?
Mijn tweede vraag is de volgende. Ik merk dat er nog grote verschillen zijn tussen de regio's. Dat geldt ook voor de aangifte van zedendelicten. Ik hoor heel positieve verhalen in sommige regio's en ik hoor minder positieve verhalen in andere regio's. Dat is ook omdat het nog te veel afhankelijk is van wie je als eerste treft op dat eerste, meest kwetsbare moment waarop je aangifte komt doen. Mijn vraag is dan ook aan de Minister: welke stappen kunnen we zetten om zo'n proces van aangifte en de bejegening van slachtoffers echt te verbeteren? Het doen van aangifte, de opnamebereidheid en wat de politie daar vervolgens mee doet, is overigens nog wel een punt op zichzelf, maar ik denk dat dat meer iets is voor de begrotingsbehandeling.
Voorzitter. Een aantal collega's heeft vragen gesteld over het Centrum Seksueel Geweld. Ik weet zeker dat de SP en GroenLinks dat hebben gedaan. Daar wil ik me kortheidshalve graag bij aansluiten.
Tot slot wil ik aandacht vragen voor een ander aspect dat in deze Kamer eerder aan de orde is geweest, maar waar mij zaterdag ook weer nadrukkelijk naar is gevraagd en dat betreft het woonplaatsbeginsel van de daders. We weten dat er best veel mogelijkheden zijn in het strafrecht en in het civielrecht om bijzondere voorwaarden te stellen aan daders die betrokken zijn geweest bij ernstig geweld ofwel een zedenzaak. Collega's van onder andere het CDA en de SP hebben een motie ingediend om te verkennen hoe dat zou kunnen worden verbeterd. Mijn vraag is simpel: hoe kunnen we deze motie tot haar recht laten komen? Wanneer kunnen we daar een reactie op verwachten? Volgens mij zijn er heel bijzondere omstandigheden waarin je kunt pleiten voor een woonverbod, dus waar je niet mag wonen, en dat voor een langere duur, nadat een proefperiode is afgelopen. Het blijft natuurlijk ongelooflijk ingewikkeld als je in een kleine gemeenschap woont en de dader van de moord op je dochter of zoon drie of vier straten achter je woont. Zowel voor de bescherming van de slachtoffers als om te voorkomen dat er nadere ongelukken gebeuren, lijkt dat me niet wenselijk. In een grote stad als Amsterdam is dat misschien nog weer wat anders, maar zeker in kleine gemeenschappen vind ik dat er langer aandacht voor zou moeten zijn dan alleen in de proefperiode. Nogmaals, collega's hebben er al aandacht voor gevraagd. Ik zou heel graag willen weten hoe deze Minister dat specifiek op gaat pakken.
Voorzitter, tot zover.
Voorzitter: Van Nispen
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik denk dat mevrouw Kuiken gelijk heeft wanneer zij zegt dat de Kamer op dit dossier wederom eensgezind is. Wij willen bekijken op welke momenten, op welke punten wij de positie van slachtoffers verder kunnen verbeteren, ook al is er al heel veel gedaan.
Ook vanuit de CDA-fractie wil ik daar een aantal opmerkingen over maken, allereerst ten aanzien van de Slachtoffermonitor. Ik denk dat het belangrijk is om hier te benoemen dat alle organisaties die zich bezighouden met slachtoffers, zich op de borst mogen kloppen. Het is hun verdienste, dankzij hun inzet dat het veel beter gaat met de hulpverlening, de begeleiding en het tot hun recht komen van slachtoffers. Maar het is allemaal niet echt substantieel verbeterd. Er zijn belangrijke stappen gezet, maar er moet echt nog heel erg veel gebeuren. We zien met name dat het gevoel van veiligheid van slachtoffers niet altijd voldoende wordt erkend. Men heeft niet het idee dat men echt veilig is nadat er een akelig misdrijf heeft plaatsgevonden. Mijn allereerste vraag aan de Minister is hoe hij op dat punt een belangrijke stap wil gaan zetten.
Voorzitter. Vandaag zijn er leden geweest die hebben gesproken over de doorlooptijden. Daar wil ik mij graag bij aansluiten, evenals bij wat mevrouw Helder van de PVV terecht heeft aangegeven over de begeleiding van slachtoffers in heel kwetsbare zaken. Hoe kunnen we dat nou op een veel betere manier doen? Tbs-gestelden, maar ook mensen die een gevangenisstraf hebben gekregen, worden uitputtend begeleid bij een terugkeer naar de samenleving. Daar sta je dan als slachtoffer; als jij dan hulp nodig hebt, kun je in het particuliere circuit voor hoge rekeningen uiteindelijk hulp zoeken. Dat kan niet zo zijn. Wat kunnen we daar nog aan verbeteren?
Voorzitter. Eén punt dat we nog niet hebben besproken, is het spreekrecht bij verlenging van tbs en straks ook bij de beoordeling of iemand al dan niet eerder in vrijheid moet worden gesteld bij een levenslange straf. De brief van de Minister is hierover niet helemaal duidelijk. Hij zegt dat hij verwacht dat de behoefte van slachtoffers aan spreekrecht bij verlengingen zal afnemen, maar tegelijkertijd zegt hij dat rechters eigenlijk geen ruimte geven om te spreken. Kan de Minister allereerst duidelijk maken hoe het nu zit? Ik zou de Minister ook een heel concreet voorstel willen doen. Wij weten dat er in Canada een andere manier is gevonden om slachtoffers een rol te geven bij verlengingen en bij beoordelingen ten aanzien van de voorlopige invrijheidstelling, namelijk een speciale probation committee. Daar zitten slachtoffers in en daar zitten leken in, die op een andere manier dus het geluid van de samenleving kunnen laten horen. Ik wil graag van de Minister weten of hij dat interessant vindt. Zou hij een brief aan de Kamer willen sturen om dat te analyseren?
De voorzitter:
Hierover is er een vraag van de heer Groothuizen van D66.
De heer Groothuizen (D66):
Een interessant punt dat mevrouw Van Toorenburg aan het eind noemt. Ik ken dat systeem niet, maar ik hoor daar graag meer over. Over de verlenging van tbs is de Minister volgens mij wel vrij duidelijk. Ik hoor graag hoe mevrouw Van Toorenburg daarnaar kijkt. Hij zegt onder andere dat het lastige bij verlenging van tbs is dat het beoordelingskader – kort gezegd: heeft iemand nog een stoornis en is er nog een gevaar? – eigenlijk heel weinig ruimte laat voor de inbreng van slachtoffers. Als je die ruimte laat, loop je dus ook heel snel het risico dat je mensen blij maakt met een dooie mus. Hoe kijkt mevrouw Van Toorenburg daar tegenaan?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter, ik heb net gevraagd om korte antwoorden op interrupties. Nu ga ik proberen om het heel kort te doen, maar het is een ingewikkeld punt. Ik zou willen dat slachtoffers wél gehoord worden, omdat zij dan aan kunnen geven hoe in hun netwerk mogelijk een tbs-gestelde nog contact zoekt. Ik weet van situaties waarin dit speelde. Dat iedereen zei: nee hoor, er is niets aan de hand, hij doet het helemaal goed, er is een verlengingszaak. Vervolgens komt er iemand aan huis die een panic room maakt en krijgen de kinderen een ketting mee naar school om alarm te slaan als er wat gebeurt. Zo wacht zo'n gezin af of iemand een verlenging krijgt of niet. Dan denk ik: als je dit bij slachtoffers uitvoert, mag je ze dan ook horen?
De heer Groothuizen (D66):
Ik snap uw punt. Als het zo is dat mensen met tbs zich niet aan voorwaarden houden, zou er een methode moeten zijn om dat soort relevante informatie bij de verlenging te betrekken. Maar dat gaat volgens mij voorbij aan het cruciale punt dat er bij een tbs-verlenging twee criteria zijn, waarop het slachtoffer geen invloed kan uitoefenen en die uiteindelijk ook los staan van wat de impact op het slachtoffer is, mocht iemands tbs niet verlengd worden. Daarmee loop je dus het risico dat je iemand een middel geeft waar die uiteindelijk weinig mee kan. Dat wordt een beetje een dooie mus. Dat vind ik toch wel een risico: je gaat slachtoffers iets beloven, iets toezeggen wat uiteindelijk alleen maar leidt tot teleurstelling.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ja, maar daarin ben ik opgevoed door Slachtofferhulp Nederland: dat ik moet stoppen met denken voor slachtoffers. Zij kunnen heel goed hun eigen belangen afwegen, zij kunnen ook heel goed inschatten wat de betekenis is van wat ze zeggen, als we ze maar goed daarin begeleiden. Ik vind het belangrijk dat mensen worden gehoord. Zíj zijn uiteindelijk het slachtoffer geweest. Natuurlijk is het beoordelingskader momenteel zoals u het noemt. Het is de vraag of dat a. zo zou moeten blijven en b. of je niet toch het geluid van een slachtoffer moet meewegen. Vaak zijn het namelijk mensen die in een netwerk zitten. Wat is er bij hen nog binnengekomen van de dader? Hoe heeft hij zich jegens hen opgesteld? Het zijn allemaal zaken die wat de CDA-fractie betreft zouden moeten worden meegewogen.
De voorzitter:
Er is ook een vraag van mevrouw Kuiken van de Partij van de Arbeid.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Eerst een ondersteuning, want ik vind het een heel goed idee om hiernaar te kijken. Ook dit punt kwam zaterdag nadrukkelijk aan de orde. Het is een soort black box waarmee je geconfronteerd wordt. Het moment dat de verlenging aan de orde komt, geeft heel veel spanningen. Het betreft ook vaak psychiatrische patiënten en we hebben geen idee of er nog reflectie is op wat er vroeger thuis heeft plaatsgevonden in relatie tot wat komt. Ik ondersteun het dus zeer, maar misschien zou het ook helpen, als we die brief krijgen, om wat concrete voorbeelden mee te geven. Ik denk ook dat slachtoffers dit heel goed aankunnen en dat het noodzakelijk is. Staat u daarvoor open, mevrouw Van Toorenburg?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ja, absoluut. Alles wat wij kunnen bijdragen aan de gedachtevorming van de Minister, wil ik doen. Ik wijs op wat onlangs is gebeurd met het meisje Anne, die is vermoord door iemand die een gevangenisstraf heeft gekregen. Ook toen dachten we dat het beter ging met iemand, maar uiteindelijk was die iemand dus in staat om een gruwelijk delict te plegen. Als je daar achteraf naar kijkt, waren er allerlei signalen, ook bij de omgeving. Het moet allemaal nog onderzocht worden, maar je zag al heel snel dat er misschien dingen zijn die we gemist hebben. Dus geef het slachtoffer een stem en laat meewegen hoe het bij slachtoffers overkomt als er een beslissing wordt genomen. Ik denk dat dat een belangrijke emancipatie van het slachtoffer zou kunnen betekenen. Nogmaals, in Canada is daar een speciale procedure voor bedacht: de probation committee. Het zou goed zijn om daarvan te leren.
Mevrouw Kuiken (PvdA):
Concluderend. Ik ben het daarmee eens. Laten we kijken wat er kan. Ik sluit graag aan bij het pleidooi van mevrouw Van Toorenburg en haar verzoek aan de Minister.
De heer Van Oosten (VVD):
Er valt heel veel over te zeggen. Volgens mij moet centraal staan de vraag wat het slachtoffer in kwestie zelf wil. Het ene slachtoffer zal er misschien anders over denken dan het andere slachtoffer. Daar gaat mijn vraag aan mevrouw Van Toorenburg over. Zij zegt tamelijk stellig dat zij is gestopt met het nadenken voor slachtoffers. Dat snap ik overigens. Ik kan me ook nauwelijks voorstellen wat er in een slachtoffer omgaat. Tegelijkertijd lees ik in de brief van de Minister dat hij wel heeft gesproken met slachtoffers. Uit die gesprekken blijkt hem dat er nogal verschillend naar wordt gekeken et cetera, en dat het spreekrecht bij een verlengingszitting in de toekomst wellicht gaat wijzigen, nu we dat spreekrecht in het echte strafrecht, de bodemzaak hebben geïntroduceerd, wat toen nog niet aan de orde was. We kunnen heen en weer blijven praten, maar als we dan toch een brief krijgen naar aanleiding van Canada, zou het dan niet verstandig zijn om de Minister te vragen om wat specifieker kenbaar te maken in hoeverre slachtofferorganisaties, de vertegenwoordigers van slachtoffers, spreekrecht wensen en verlangen bij specifieke tbs-zittingen? Dat zou ik wel interessant vinden, want nu blijft het een beetje hangen.
De voorzitter:
Mag ik de leden verzoeken het iets korter te houden?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Laat ik daar gewoon heel concreet in zijn. Ik heb dat hele probation committee-verhaal niet zelf bedacht. Het komt van Slachtofferhulp Nederland. Ik ben met hen om de tafel gegaan en heb hun gevraagd van welke ervaringen in het buitenland wij in Nederland kunnen leren. Hier kwam Slachtofferhulp Nederland zelf mee. Mevrouw Kuiken heeft gesproken met de verenigingen van nabestaanden, slachtoffers en ouders van vermoorde kinderen. Dat heeft ze veel vaker gedaan, net als wij allemaal. Die hele gemeenschap geeft ook telkenmale aan dat zij wel wil worden gehoord bij verlengingen of als iemand in vrijheid wordt gesteld. Dat is wat ik hoor. Ik ben echt op de vingers getikt door de voorgaande voorzitter van Slachtofferhulp Nederland. Hij zei dat wij als Kamer moeten stoppen met denken voor slachtoffers. Daarom ben ik ermee gestopt.
De voorzitter:
Hebt u nog een vervolgvraag? Het is niet verplicht.
De heer Van Oosten (VVD):
Heel kort. Volgens mij zijn we het ook wel met elkaar eens. Laat de Minister reflecteren op dit punt in de brief die hij hopelijk gaat toezeggen aan mevrouw Van Toorenburg.
De voorzitter:
Dan is er nog een vraag van mevrouw Buitenweg.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik merk op dat Canada heel vaak als voorbeeld wordt genoemd, met betrekking tot kinderpornografie, gisteren nog met betrekking tot drugs en vandaag weer hier. Dat kan ik me goed voorstellen. U had het over het belang dat u wilt hechten aan het slachtoffer en aan het niet denken voor het slachtoffer. Daar kan ik me erg in vinden. In mijn bijdrage had ik het over mediation bij strafrecht. De strafmaat wordt dan alsnog door de rechter vastgesteld. Welke waarde vindt u dat de rechter moet toekennen aan het oordeel van een slachtoffer als het slachtoffer vindt dat door die mediation de zaak voldoende is afgedaan?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dat is een hele gevoelige, want daar ben ik in alle eerlijkheid nog niet uit. Ik vind namelijk – dat is een CDA-gedachte – dat je niet alleen maar een proces voert tussen een dader en een slachtoffer. De dader staat tegenover een gemeenschap die hij iets heeft aangedaan. Daarom spreekt de officier van justitie ook niet alleen namens de slachtoffers. Hij spreekt namens de gemeenschap – zegt ze hier bijdehand, terwijl hier een voormalig officier van justitie zit die dat veel beter weet dan ik. Ik vind het dus moeilijk. Ik vind het belangrijk dat het wordt meegewogen. Ik vind de oprechte verontschuldigingen en de inkeer wezenlijk. Wat heeft iemand gedaan voor de slachtoffers om het goed te maken? Dat vind ik ook wezenlijk. Maar om mediation in de plaats te laten komen en het er uiteindelijk maar bij te laten, voelt voor mij slecht, ook omdat ik niet wil dat iemand die een dakloze zwerver vermoordt die niemand heeft, straks harder wordt gestraft dan iemand voor wie men misschien vergevingsgezind is. Dan kan dat mooie traject uiteindelijk niet tot stand komen. Ik vind ook dat je gelijkheid moet hebben.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dat kan ik me heel goed voorstellen. De rechter blijft dus uiteindelijk degene die de strafmaat bepaalt en kan zelf in discretie meewegen wat de waarde is van wat daarvoor gebeurd is. Zo vat ik het samen voor u.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ja, maar ik ben er nog niet helemaal uit hoeveel ruimte ik de rechter daarin wil geven. Ik weet niet of ik het helemaal goed vind als een rechter denkt: ik vind het klaar zo. Ik weet niet of daarmee de openbare afdoening helemaal recht wordt gedaan. Daar zit dus mijn aarzeling.
Mevrouw Helder (PVV):
Even over het horen van slachtoffers, althans het voorstel daartoe bij de zitting tot het verlengen van tbs. Het toetsingspunt is of het gevaar nog aanwezig is. Ik heb mevrouw Van Toorenburg als voorbeeld horen zeggen dat zo iemand terugkomt, al dan niet met verlof, bij het gezin. Maar het gezin hoeft niet het slachtoffer te zijn. Ik probeer het me voor stellen. Kijk, het gezin kan iets zeggen, maar als het gezin niet het slachtoffer is, laat je die dus lopen. Het slachtoffer hoopt eigenlijk dat het maar een eenmalige confrontatie was. Wat is de toegevoegde waarde hiervan bij het toetsingspunt van het gevaar van herhaling? Ik vind het overigens wel een sympathiek voorstel.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Omdat het een gevaarlijke zaak is, heb ik geprobeerd het een beetje cryptisch te zeggen. Het gaat mij erom dat de omgeving van het slachtoffer zich veilig moet weten. Je kunt je alleen veilig weten als je ook je stem hebt kunnen laten horen. Als je je nog onveilig voelt, moet je aan een rechter kunnen aangeven waarom. Ik constateer dat er soms wordt gezegd dat er niks aan de hand is, maar vervolgens komt er wel een team aan huis dat hetzelfde doet als bij een zwaar beveiligde burgemeester; je hele huis beveiligt en je kinderen naar school laat gaan met een panic button. Hoe ga je een kind uitleggen dat hij op een knop moet drukken als iemand die hem iets heeft aangedaan, voor de deur staat? En dan heb je vervolgens wel een discussie over de vraag of het veilig is om iemand te laten gaan. Dat bedoel ik. Het gaat dus over gezinnen die slachtoffer zijn.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Voorzitter. Ik kreeg twee mooie interrupties van twee collega's die heel slimme dingen hebben gezegd over de bedenktijd, onder wie mevrouw Buitenweg. Ik vind het ook heel moeilijk en ik ben het er helemaal mee eens. De Minister zegt dat je eventueel ook meteen aangifte mag doen. Ik vind dat het andersom moet. Je moet hooguit kunnen vragen of iemand het zeker weet als je het gevoel hebt dat iemand twijfelt, maar die bedenktijd is ons al langer een doorn in het oog.
De opmerking van mevrouw Helder was terecht. Die namen worden nog steeds genoemd. Ik weet hoe moeilijk het is. We spreken hier al eindeloos over, maar ik wil eigenlijk de afspraak maken dat na dit jaar namen van in het bijzonder kinderen die het slachtoffer zijn van geweld en zedenmisdrijven, niet meer in het openbaar worden uitgesproken in onze rechtszalen. We moeten het gewoon niet doen. Je kunt het kind A, B of C noemen. Ik weet dat het wel gebeurt, maar ik wil het gewoon niet meer hebben. Als we met elkaar die afspraak kunnen maken, hebben we al een stap gezet.
Voorzitter. Tot slot. De heer Van Nispen heeft aangegeven dat ook hij zorgen heeft over slachtoffers en verzekeraars. Ik heb voor dit debat, omdat het ook weer gevoelige persoonlijke informatie betreft, de Minister één dossier doorgestuurd dat wel in de media is geweest, maar waarover wat details aangevuld konden worden. Ik heb er meer. Het gaat over mensen die slachtoffer zijn geworden en vervolgens in een vreselijk gevecht terecht zijn gekomen met verzekeraars. Sommige mensen zijn misschien rijk, evenwichtig en goedgebekt en worden goed gesteund. Zij kunnen die strijd met de verzekeraars echt aan. Ik noem de heer Jacques Willaarts uit Vught, die hier moedig in voorgaat. Hij krijgt allerlei geluiden, ook via zijn advocaat, dat mensen gewoon verpletterd worden door verzekeraars. Ze worden eindeloos aan het lijntje gehouden, waarbij verzekeraars zelfs durven te zeggen, na twee jaar niet te hebben uitbetaald, dat ze een voorschot overwegen. Dat is een nabetaling die te laat is! Ik vraag de Minister dus of hij in gesprek wil gaan met de verzekeraars. Wil hij deze punten meenemen en daarover een brief aan de Kamer sturen? Hoe kunnen wij slachtoffers beter begeleiden en ondersteunen wanneer verzekeraars hen in de kou laten staan? Ik vind het onbestaanbaar. Mensen zijn kwetsbaar. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat ze beter beschermd worden tegen degenen die hun zorgen zouden overnemen?
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Bij dit laatste punt wil de woordvoerder van de SP zich graag aansluiten. Er is ook nog een interruptie van collega Groothuizen van D66 op een vorig punt.
De heer Groothuizen (D66):
Ik heb een vraag over de bedenktijd. Hoe ziet mevrouw Van Toorenburg dat precies voor zich? Volgens mij is het idee achter het geven van bedenktijd aan mensen dat je een aangifte niet meer kunt intrekken. Als je bij de politie komt, in alle emotie, en aangifte doet, kunnen de politie en de officier van justitie vervolgens met die zaak aan de haal gaan, ook al denkt het slachtoffer, de aangever, na drie dagen: ik heb er nog eens over nagedacht en ik had het liever niet gehad. Het lijkt me dat daar wel een risico in zit. Dat is natuurlijk de achtergrond van die bedenktijd. Hoe ziet u dat in alle prudentie die we volgens mij in dit soort zaken moeten betrachten?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Dan ga ik gewoon keihard zeggen dat ik niet wist dat je die aangifte niet mag intrekken. Als die bedenktijd de oplossing is voor het feit dat je de aangifte niet meer kan intrekken, moeten we er serieus over nadenken of we dat wel een slimme oplossing vinden. Of moeten we vaststellen dat we terug moeten naar het systeem waarin je eventueel binnen een week je aangifte kan intrekken? Dat zou ik veel liever hebben. Ik heb er met de politie over gesproken en ik hoor dat er tegen mensen dingen worden gezegd als: wees maar voorzichtig; hij weet je te vinden; het is iemand uit het netwerk; moet je dit wel doen? Iemand zit daar in totale kwetsbaarheid alles te vertellen, maar wordt weggestuurd en moet opnieuw in actie komen. Ik vind dat niet de oplossing.
De heer Groothuizen (D66):
Het is altijd goed om over de richting na te denken. Mevrouw Van Toorenburg heeft wat mij betreft eerder heel behartigenswaardige dingen gezegd over de algemene rol van het strafrecht. Daar komt volgens mij ook de gedachte vandaan dat je een verklaring en een aangifte niet zomaar kunt intrekken. Ik denk bijvoorbeeld aan zaken van huiselijk geweld. Hierbij speelt de omgekeerde weg nog weleens een rol, dat mensen aangifte doen en later onder druk van een echtgenoot of echtgenote daar weer op terug willen komen. Ik denk dus dat dit wel wat complexer ligt dan mevrouw Van Toorenburg voorstelt. Daarom is de werkwijze die de zedenpolitie hanteert op zichzelf best wel slim. Daarbij kun je je natuurlijk altijd afvragen of de formulering op een website de wijste en gunstigste is.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Vanuit de praktijk waardeer ik het dat het geluid vanuit het Openbaar Ministerie en die kennis hier nog pregnanter op tafel worden gelegd, maar ik heb van slachtoffers en de politie echt andere geluiden gehoord, namelijk dat er serieuze druk is en de bedenktijd wordt ingezet bij vragen als: zou je dit wel doen? We hebben hier eerder een debat over gehad en een brief over gekregen waarin stond dat we er een einde aan moeten maken. Het is namelijk helemaal niet zoals we het bedoeld hadden. We zien dat er toch een hardnekkig probleem is. Ik weet dus niet of we er zijn met die oplossing. We zijn er in ieder geval nu niet van overtuigd dat die bedenktijd iets bijdraagt aan de bescherming van slachtoffers.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik u het voorzitterschap terug.
Voorzitter: Van Toorenburg
De voorzitter:
Ik kijk even naar de Minister. Er zijn heel veel vragen gesteld en we hebben het ook met gezwinde spoed gedaan. Ik wil de Minister dus even rustig de tijd geven om zich voor te bereiden. Mag ik aan de Minister vragen hoeveel tijd hij nodig heeft?
Minister Dekker:
20 minuutjes.
De voorzitter:
We schorsen voor 20 minuten. Dan kunnen we allemaal een lekker kopje koffie drinken.
De vergadering wordt van 11.01 uur tot 11.25 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik vraag de Minister langzaam maar zeker om zijn positie in te nemen achter het spreekgestoelte en de Kamer te beantwoorden in eerste termijn. Gaat uw gang.
Minister Dekker:
Voorzitter. Ik ga gewoon praten en ik kijk ondertussen of ik mijn papieren wat kan rangschikken. Het is goed dat we vandaag praten over het slachtofferbeleid. Ik ben blij om te zien dat het zo'n belangrijk thema is.
Misdrijven grijpen heel diep in de levens van mensen in. Als je kijkt naar de positie van slachtoffers in het strafproces, dan komen we van ver. Het strafproces is heel lang heel dadergericht geweest. Slachtoffers waren twintig jaar terug toch vooral een soort bijzaak in het strafproces, maar dat is nu definitief veranderd. De stem van slachtoffers is tegenwoordig niet meer weg te denken. Kijk bijvoorbeeld naar de hele discussie rond #MeToo, die gaat over de meest kwetsbare slachtoffers van zedenmisdrijven. Ik denk dat we er allemaal van doordrongen zijn dat de zorgen van slachtoffers moeten worden gehoord en dat ze ondersteund en beschermd moeten worden. Er is veel bereikt op het gebied van informatie en rechten, bijvoorbeeld het recht op schadevergoeding, de bescherming tegen herhaald slachtofferschap en het recht voor slachtoffers van ernstige misdrijven om te spreken tijdens de strafzitting. Ik zal daar straks nog op ingaan.
Ook organisaties die te maken hebben met slachtoffers, de politie, het OM en de rechtspraak zijn zich steeds meer bewust van het belang van een goede dienstverlening en goede zorg aan slachtoffers. Het slachtofferbeleid is inmiddels een volwassen beleidsterrein geworden. Dat is niet alleen te danken aan de inzet van mijn voorgangers, maar zeker ook aan de brede steun en inzet vanuit de Kamer. In de politiek zijn we het op heel veel terreinen vaak met elkaar oneens, maar ik proef hier grote eensgezindheid. De waardering die ik van u heb gehoord richting heel veel organisaties in het middenveld van Nederland, neem ik mee. Die organisaties maken zich hard voor de belangen en de positie van slachtoffers. Het staat inmiddels definitief op de kaart. Ik wil die samenwerking graag voortzetten.
Voorzitter. Dat gezegd hebbende, we zijn er nog niet. In de afgelopen jaren hebben we het een en ander gedaan aan het verbeteren van de rechten, maar nu komt het aan op de uitvoering. We moeten ervoor zorgen dat slachtoffers het recht ook echt krijgen. Het moet niet alleen een papieren iets zijn in de wet of in regelgeving, maar het moet ook een plek krijgen in de hoofden van de professionals die werkzaam zijn in de strafrechtketen. In het regeerakkoord wordt de positie van slachtoffers daarom wederom benadrukt als een speerpunt. De heer Azarkan vroeg daarnaar. We richten onze aandacht op het wegnemen van nog heel veel knelpunten. Soms regel je dingen in de wet of in regels, maar als ze vervolgens uitgevoerd moeten worden, loop je tegen een hoop dingen aan. Veel komt aan op de implementatie en uitvoering. Ik wil me daar in de komende jaren graag voor inzetten.
Ook stelt het regeerakkoord dat de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden gewaarborgd bij de tenuitvoerlegging van levenslange gevangenisstraffen. Ik heb dat vandaag wat minder voorbij horen komen, maar dat is ook een thema dat boven ons hoofd hangt.
Er wordt ingezet op de verschijningsplicht voor verdachten van zware misdrijven. Ook daarvan heb ik mij laten vertellen dat sommige slachtoffers dat heel belangrijk vinden. Ik ben blij dat we daar nu een knoop over hebben doorgehakt. We gaan dat in gang zetten.
Slachtoffers worden ook expliciet benoemd als speerpunt bij de modernisering en herziening van het Wetboek van Strafvordering. Als we het hebben over het hele strafproces, dan is dat een mooi moment om aandacht te besteden aan slachtoffers.
Voorzitter. Op de agenda van dit AO staan heel veel brieven van mijn voorgangers; dat is goed. Als je wordt ingereden als nieuwe Minister, dan word je geacht om direct van alles over alles te weten en in ieder geval voor alles verantwoordelijk te zijn, ook voor datgene wat in het verleden is gebeurd. Tegelijkertijd wil ik de tijd nemen voor de opdracht uit het regeerakkoord. De monitor die recent is verschenen, laat een aantal positieve dingen zien, maar hij laat ook zien waar nog verbetering mogelijk is. Mevrouw Van Toorenburg vroeg bijvoorbeeld hoe het zit met het veiligheidsgevoel. Als we daar meer voor kunnen doen, dan zet ik mij daar graag voor in. Maar ik heb ook besloten om daar even de tijd voor te nemen, want het moet geen haastklus zijn. Ik denk dat ik rond de kerst een soort agenda wil geven voor de komende drie, vier jaar, voor deze kabinetsperiode. Het gaat om een aanscherping van de meerjarenagenda van mijn voorgangers, waarin ik u wil meegeven waar nog ruimte is voor verbetering en verdere aanscherping. Een aantal van de suggesties die u vandaag noemde, zal ik daarin meenemen.
Ik noem het voorbeeld van de heer Van Oosten over de doorlooptijden in de strafrechtketen. Ik vind het gezegde dat de Amerikanen en Engelsen vaak gebruiken, justice delayed is justice denied, heel indringend, juist daar waar de belangen van slachtoffers heel erg zijn geraakt. Als we wat kunnen doen aan de verbetering van die doorlooptijden, dan ga ik daar graag op in. Ook dat punt is aangestipt in het regeerakkoord. Ik zal dat doen samen met mijn collega Ferdinand Grapperhaus, die gaat over de politie en het OM, want doorlooptijden raken de hele strafrechtketen. Ik kan in ieder geval namens hem en mij toezeggen dat wij op dit specifieke punt graag binnen een halfjaar willen komen met ons plan hoe we daar uitvoering aan willen geven.
Voorzitter. Er zijn ook wat vragen gesteld over mediation. Dat punt kwam al aan de orde tijdens het eerste debatje dat ik mocht voeren in de plenaire zaal, het VAO Justitiële jeugd. Ik heb toen aangegeven dat ik wil uitzoeken hoe dat is gegaan, ook financieel. Is het bijvoorbeeld voor één jaar gedekt of voor meerdere jaren? U krijgt daar nog voor de begroting een brief over.
Mediation kan ook in strafzaken een belangrijke rol vervullen. Mevrouw Buitenweg wierp een haast rechtsfilosofische vraag op: wat doe je als daders en slachtoffers na zo'n traject van mediation zeggen dat de zaak en het verdere strafproces daarmee voor hen zijn afgedaan? Ik vond de discussie die zich daaruit ontspon interessant, want ik vind dit ook een heel lastig punt. Aan de ene kant kan het voor het emotioneel herstel van slachtoffers heel goed zijn als er een gesprek plaatsvindt waarin er vanuit de positie van het slachtoffer wordt gezegd: zand erover. Maar bij ernstige zaken is er natuurlijk meer aan de hand. Dan moeten we ook een maatschappelijke norm stellen. Mediationtrajecten zouden nooit de gang naar de strafrechter moeten verhinderen of de mogelijkheid van politie en OM om toch vervolging in te zetten.
Je kunt je afvragen of de rechter hiermee rekening moet houden in de strafmaat. Laten we zedenmisdrijven als voorbeeld nemen. Stel dat daarbij mediation plaatsvindt. We kunnen ons allemaal voorstellen dat dit vaak gevoelige settings zijn, bijvoorbeeld op de werkvloer of in de huiselijke situatie. Stel dat er bij ernstige vormen van seksueel geweld na mediation wordt gezegd: nou, we zijn er wel uit. De vraag is of je dat moet willen en of je daarmee de gang naar de strafrechter zou moeten afsnijden. Ik zou daar niet voor zijn. Het gaat om het vinden en bewaren van een goed evenwicht.
De heer Groothuizen (D66):
Ik vind het terecht dat de Minister dit punt opwerpt. Dit is in de eerste termijn al aan bod gekomen. Ik hoor graag hoe de Minister denkt over mijn gedachten hierbij. Ik denk dat het opportuniteitsbeginsel een heel mooie oplossing biedt bij zaken waarin mediation al in de voorfase aan de orde komt, dus nog voordat men bij de rechter is geweest. Het biedt de officier van justitie, met de resultaten van de mediation in de hand, de gelegenheid om te zeggen: ik weeg het algemeen belang af tegen de uitkomsten van de mediation en ik kijk dan of ik het nog steeds opportuun vind om vervolging in te stellen. Daarin kun je al deze elementen mooi verenigen. Ik hoor graag hoe de Minister daartegen aankijkt.
Minister Dekker:
De magistratuur maakt daarin op twee momenten een afweging: bij het voortzetten van de vervolging door het OM en bij de veroordeling door de rechtspraak. Ook daarbij kan een rechter met dit soort omstandigheden en feiten rekening houden. Maar ik zou heel erg terughoudend zijn met het afsnijden van dat proces als slachtoffer en dader het met elkaar eens zouden worden of zouden zeggen dat het wat hen betreft is afgedaan.
Voorzitter, misschien hebben we direct een mooi brugje naar de zedenzaak.
De voorzitter:
Nee, want mevrouw Buitenweg heeft ook op dit punt een interruptie.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik begrijp het punt dat de Minister maakt heel goed, namelijk dat de rechter nog een eigen afweging moet maken in het belang van de samenleving. Daar hebben wij het eerder ook over gehad. Hij gaf daarbij het voorbeeld van de zedenmisdrijven, maar dat is volgens mij juist vaak niet correct. De politie zegt namelijk heel vaak dat ze het slachtoffer veel eigen inbreng wil geven, omdat dit heel persoonlijk is. Als de politie dan op een gegeven moment besluit om toch door te gaan met bijvoorbeeld het doorzetten van een zaak tegen mijn eigen zin in, dus als het heel erg gaat over wat mij is overkomen en de Staat dat overpakt, kan dat ook worden gezien alsof slachtoffers juist minder in hun kracht worden gezet. Volgens mij is het juist anders bij een zedenmisdrijf. Maar daar horen we de Minister misschien nog over. Dit brengt mij tegelijkertijd bij het punt dat wij net bespraken, namelijk dat het hier extra kwetsbaar is. Ik zeg zelf dat dit de meest kwetsbare slachtoffers zijn. De Minister zei dat ook. Ik vind dat soms ingewikkeld, want we maken het daarmee ook extra kwetsbaar, zo van: oeh seks, oeh gedoe. Dat is extra spannend en misschien allemaal extra kwetsbaar, maar het gaat natuurlijk gewoon wel over misdrijven. Misschien moeten we soms zelf ophouden met denken dat het allemaal extra kwetsbaar en extra spannend is, want daarmee zeggen wij eigenlijk ook dat het iets half verbodens of heel erg bijzonders is, terwijl er gewoon sprake is van geweld.
Minister Dekker:
Dat laatste onderschrijf ik volledig. De extra kwetsbaarheid kan erin zitten dat het natuurlijk raakt aan intimiteit. Het is soms heel erg emotioneel beladen. Het is wat anders dan wanneer je auto wordt gestolen, zal ik maar zeggen. Dat is ook vervelend en ook dan ben je slachtoffer en heb je wellicht schade geleden. Maar ik vind dat we bij zedenzaken steeds de zorgvuldigheid moeten meenemen. Het ene slachtoffer gaat daar anders mee om dan het andere slachtoffer, maar de ene zaak is ook weer anders dan de andere. Als het gaat om het wegen van die belangen, vertrouw ik heel erg op het oordeelsvermogen van professionals. Als slachtoffer en dader er samen uit zijn gekomen kan het soms heel goed zijn dat de politie en OM niet verdergaan met de vervolging vanwege bijvoorbeeld het belang van de slachtoffers.
Maar ik wil ook uitkijken. Het gebeurt in de praktijk namelijk ook met regelmaat dat vrouwen – meestal zijn het vrouwen in de meest kwetsbare posities – bij wijze van spreken bont en blauw worden geslagen en dat zij na een gesprek met hun partner toch tot de conclusie komen dat het beter is om geen vervolgstappen te zetten. Dat is niet altijd de meest verstandige beslissing. De maatschappij heeft ook de rol om hen tegen dit soort geweld te beschermen en soms ook om een norm te stellen, namelijk dat dit soort dingen niet kunnen. Dit heeft ook een externe werking. Als jij je partner volledig in elkaar slaat, vind ik dat anderen moeten zien dat het niet een kwestie is van sorry zeggen, zand erover en weer door. Ook de buren moeten begrijpen dat dit gewoon niet kan. Je ziet de complexiteit. Ik zeg niet dat altijd het een of altijd het ander moet. Het gaat steeds om het wegen van de belangen. De heer Groothuizen zei dat het mooi is dat we een OM hebben dat als onderdeel van de machtsstructuur hier een zelfstandige beslissing over kan nemen en kijkt wat het belang is van de verdere vervolging. Uiteindelijk kan de rechter dit soort zaken wel meenemen bij zijn beoordeling en bij de strafmaat.
Voorzitter. Hiermee zijn we eigenlijk al aanbeland bij zedenkwesties. Er zijn ook veel vragen gesteld over schadeafwikkeling. Daar zal ik straks wat over zeggen. Daarna wil ik afronden met een aantal meer specifieke dingen over de rol van slachtoffers bij de tenuitvoerlegging van straffen en in het strafproces, meer in algemene zin.
Eerst ga ik in op de zedenzaken. Daar is specifiek onderzoek naar verricht. De brief van mij daarover heeft u ontvangen. Dat onderzoek maakt nog maar eens duidelijk dat de beleving van slachtoffers heel erg afhangt van de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd. Ik heb in de reactie al aangegeven dat er in mijn ogen veel manieren zijn om op de specifieke behoeftes van slachtoffers in te spelen, maar het kan altijd beter. Dit onderzoek, maar ook de discussie van de afgelopen weken over #MeToo, laat zien dat slachtoffers er soms gewoon moeite mee hebben om ermee naar buiten te komen en over de brug te komen. Dit raakt aan verschillende bewindspersonen. Mijn collega Grapperhaus is daarbij betrokken als het gaat om politie en OM. Maar als het gaat om de omgang met seksualiteit, vind ik ook dat je in preventieve zin het een en ander in het onderwijs zou moeten doen. Ik vind dat dat een thema moet zijn dat daar besproken wordt. Het raakt ook de werkvloer en daarmee Sociale Zaken, want wat kunnen werkgevers uit het oogpunt van goed werkgeverschap hieraan doen? Wij praten daar zeer binnenkort over in het kabinet en komen dan met een reactie uw kant op.
Voor slachtoffers van zedenmisdrijven is het heel erg belangrijk dat de ingang van de rechtsstaat op orde is. De rechtsstaat en de overheid in brede zin moeten daarbij uitstralen dat ze deze slachtoffers wel degelijk iets te bieden hebben. Dat zit op een aantal niveaus: om te beginnen een luisterend oor. We moeten samen met het slachtoffer bekijken wat er precies is gebeurd en ook deskundig advies geven over de doorverwijzing naar deskundige hulp. Daarover zijn een aantal vragen gesteld. De heer Van Nispen, mevrouw Kuiken en mevrouw Buitenweg vroegen hoe dat dan bij de politie gaat. Is de capaciteit daar überhaupt op orde? Hoe zit het met de professionaliteit? Ik heb mij in de aanloop naar dit debat daarover laten informeren. De capaciteit is natuurlijk altijd schaars bij de politie. Maar als ik kijk naar de functies en de onvervulde vacatures, moet ik constateren dat de capaciteit bij de zedenrecherche eigenlijk goed is vervuld. Daar is dus geen sprake van een capaciteitsprobleem.
Het is heel belangrijk dat ook de politie investeert in de omgang met de slachtoffers van een zedenmisdrijf. Dat heeft ook te maken met opleiding en omgangsvormen. Ik heb de indruk dat de politie zich daar meer en meer van bewust is en daar ook zeer goed in investeert. Een van de dingen die vanaf afgelopen voorjaar bijvoorbeeld gebeuren is dat de politie de rechten die slachtoffers hebben, standaard meegeeft. Ik vind dat eigenlijk heel goed. Zodra je binnenkomt in het politiebureau en je aangifte wilt doen, biedt de politie zo'n gesprek aan waarin je goed geïnformeerd wordt over je rechten.
De voorzitter:
Ik onderbreek u heel even. Mevrouw Kuiken moet weg naar de begrotingsbehandeling. Zij had een heel specifieke vraag gesteld over de regionale verschillen. Misschien kunt u daar nog kort iets over zeggen. De andere zaken kan zij lezen, want ze leest hierna het verslag.
Minister Dekker:
Ja, het punt van de regionale verschillen herken ik. Ik denk dat dat een punt van aandacht is. Uiteindelijk wil je dat iedere regio het net zo goed doet als de beste regio. De opdracht aan politie en OM zou moeten zijn om iets hieraan te doen en om van collega's elders te leren hoe je het proces goed inricht en hoe je goed getrainde mensen in deze zaken kunt hebben. Als ik rond de kerst kom met mijn uitgebreide reactie op de monitor slachtofferzorg, zal ik ook ingaan op dit specifieke punt.
Voorzitter. Mevrouw Buitenweg vroeg mij om te kijken naar de tekst op de politiewebsite. Ik zal dat gewoon meenemen. Ik zal aan hen vragen wat hun overwegingen zijn, dus waarom zij dat doen. Ik vind het iets te voorbarig om dat nu te veroordelen en te zeggen dat het totaal anders moet. Maar ik kan dat weleens nagaan. Er is een hele discussie over de tweewekentermijn. Een aantal leden vraagt zich af of je dat standaard moet doen. Dat is ook iets actueels wat bij ons nu opkomt in de hele discussie over de vragen hoe je omgaat met #MeToo en hoe je ervoor zorgt dat het laagdrempelig blijft. Misschien mag ik verwijzen naar de brief die u nog zult ontvangen? Daarin zal ik ook op dit punt ingaan.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Allereerst kan ik de Minister misschien geruststellen. Het is niet standaard twee weken, maar het is: tot twee weken. Soms kan het zelfs gelijk daarna. Maar er zit een soort variatie. Het is heel goed dat de Minister dit gaat bekijken op die website. Hartelijk dank daarvoor. Ik wil hem het volgende meegeven. Vaak wordt gezegd: dit heeft ook te maken met het feit dat het slachtoffer de dader kent; dat maakt het allemaal precair en gedoe. Maar als je op dezelfde website kijkt naar wat er gebeurt in het geval van geweld, zie je dat daar al die ingewikkelde formuleringen niet staan. Maar ook dan herken je vaak de dader. Dat betekent dus dat je gewoon aangifte kunt doen als je door je sportleraar – ik zeg maar iets – in elkaar geslagen wordt. Maar als je door hem verkracht wordt, krijg je eerst een ingewikkeld gesprek waarin gezegd wordt dat je geen valse aangifte moet doen en dat je moet nadenken over de gevolgen voor de dader. Dat wil ik de Minister eigenlijk meegeven. Daarbij wil ik ook nog vragen of hij wil meenemen hoe met mensen met een migratieachtergrond wordt omgegaan. Want ik hoor heel vaak dat mensen wordt meegegeven: juist in uw cultuur ligt dat vaak ingewikkeld. Dat gebeurt vast met de beste bedoelingen, maar het effect is wel dat juist die groep er heel erg van weerhouden wordt om aangifte te doen. Herkent de Minister dat?
Minister Dekker:
Dat laatste raakt misschien ook aan het punt van de heer Azarkan. Als het gaat over de ervaring en de tevredenheid met politie en andere instanties zien we in de monitor dat het ook nog wel verschil maakt waar je vandaan komt, wat je achtergrond is, of je de taal goed spreekt en of je een migratieachtergrond hebt. Ik vind dat slachtoffers, ongeacht waar ze vandaan komen, moeten kunnen rekenen op een goede behandeling van de politie. Het moet niet uitmaken waar je vandaan komt en of je de taal niet spreekt. Soms kan dit het in praktische termen wel ingewikkelder maken, omdat communiceren moeilijker is als je minder goed Nederlands spreekt, want dan moet je dat met tolken doen. Ik kan mij voorstellen dat dat ingewikkelder is. Slachtoffers in zedenzaken voelen zich ook nog eens heel erg kwetsbaar. Dat leidt dan niet altijd tot de tevredenheid die je terugziet bij slachtoffers die de taal wel volledig vaardig zijn. Maar het mag in ieder geval niet ontbreken aan inzet van politie en instanties. Ik neem dat dus mee.
Ik had nog een tweede punt van mevrouw Buitenweg, maar dat is me nu ontschoten.
De voorzitter:
Het verschil tussen de websites bij geweld en zedendelicten.
Minister Dekker:
Ik wil dat nagaan, want ik kan de redenering wel volgen. Tegelijkertijd geef ik het volgende mee, ook al is niet concluderend. Als je in elkaar geslagen wordt, zie je dat dat is gebeurd. Bij sommige zedenmisdrijven is dat niet het geval. Ik weet ook niet in hoeverre de politie te maken heeft met valse beschuldigingen. Dat kan in die intimiteit natuurlijk best gebeuren. Ik heb de afgelopen weken ook allerlei dingen in de media voorbij zien komen. Ik voelde me heel erg verbonden met de positie van de slachtoffers, maar ik vond het gemak waarmee vermeende daders eigenlijk al publiekelijk veroordeeld werden voordat ze een goede rechtsgang hadden weten door te maken, ook alarmerend. Bij dit soort zaken is iemand niet bont en blauw, waardoor het helder zou zijn dat die in elkaar is geslagen. Daarom is dit een onderwerp van gesprek met degene die bij de politie komt om aangifte te doen. Het doel is niet om te zeggen dat je vooral geen aangifte moet doen of om je daarvan te weerhouden. Het moet geen drempel zijn. Maar die zorgvuldigheid vind ik wel belangrijk. Ik kan mij voorstellen dat dit een rol speelt. Ik ga dat na. Als de politie ook zegt dat zij reden ziet om dit aan te passen, nemen we dat mee in de brief. Nogmaals, u ontvangt die van het kabinet.
Voorzitter. Dan hebben we de politie gehad. De heer Van Nispen vroeg of er dan voldoende capaciteit bij het OM is. Dat antwoord is ook ja. Per parket is één zedenofficier. Ik zie nog wel problemen in de doorstroom naar de rechterlijke macht. Dat is een van de redenen waarom we laten onderzoeken hoe dit beter kan. Wij zullen in de brief van de heer Grapperhaus en mij over de doorlooptijden in de strafrechtketen, die ik zojuist heb toegezegd, ook bekijken of dit allemaal goed op elkaar aansluit.
Voorzitter. Hoe is dan de nazorg geregeld voor zedenslachtoffers? Dat was een vraag van mevrouw Buitenweg. Ik heb de indruk dat dat wel steeds steviger een plek heeft gekregen in het hele proces. Laat ik een aantal dingen noemen. Wat ik u kan meegeven, is in ieder geval informatief. Het is zo dat er in het hele proces professionele casemanagers zijn die het slachtoffer bijstaan gedurende de rit. Slachtoffers hebben ook recht op bijstand door een advocaat. Een zaakscoördinator bereidt slachtoffers voor op het officiersgesprek voordat dat plaatsvindt. Dan wordt besproken hoe dat gesprek verloopt, zodat ze weten wat ze kunnen verwachten. Daarnaast is er een goede samenwerking tussen politie, OM en de Centra Seksueel Geweld.
Nu vraagt u onmiddellijk hoe het staat met die Centra Seksueel Geweld. Daar wil ik nu op ingaan, maar misschien moeten we dan eerst nog even luisteren naar de vraag van mevrouw Buitenweg.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Mij ging het met name om de bijstand van slachtoffers in het informatieve gesprek. Ik zei dat het informatieve gesprek een beetje op verschillende gedachten hinkt. Aan de ene kant moet er stevig doorgevraagd worden en aan de andere kant moet iemand ondersteund worden. Daar kan iemand toch met een beetje katterig gevoel uit komen. En daarna moet iemand zelf alsnog contact opnemen met de politie met de vraag of er nou wel of niet een aangifte gedaan wordt. Is daar niet een betere begeleiding mogelijk? Kan bijvoorbeeld iemand tijdens dat informatieve gesprek in ieder geval heel helder het slachtoffer bijstaan? Er moet in ieder geval voor gezorgd worden dat iemand nog contact opneemt na afloop van het informatieve gesprek, dus in de tijd voordat er een aangifte gedaan wordt.
Minister Dekker:
Ik noem dit maar even: de ingang van de politie, aangifte doen, dus de ingang richting het strafproces. Ik hoop dat u mij toestaat dat ik daarop terugkom in de brief over #MeToo, omdat wij intern een discussie voeren over de afweging van de belangen, ook met politie en OM. Zorg je niet voor onnodige drempels? Wat is in het belang van slachtoffers? Dan heb je het over goede informatie, de website, de bejegening van slachtoffers en daders, de omgang met de tweewekentermijn en ook over de vraag waar je het initiatief neerlegt. Eigenlijk is uw vraag of er na twee weken, als je niets hebt gehoord, misschien een belletje zou moeten komen. Ik begrijp die gedachte. Ik wil daar even samen met mijn collega Grapperhaus en met politie en justitie goed naar kijken. Daar komen wij op terug in de brief.
Voorzitter. Dan zijn er heel veel vragen gesteld over het Centrum Seksueel Geweld. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik vind dat daar heel goed werk gedaan wordt. Gisteren waren de centra weer in het nieuws in verband met de extra meldingen die zij hebben ontvangen. Het is een laagdrempelige voorziening waar slachtoffers terechtkunnen alvorens ze misschien naar het politiebureau toegaan. Ze kunnen daar advies krijgen en de zorg vinden die natuurlijk heel belangrijk is. Die zorg kan niet altijd geboden worden door partijen die verantwoordelijk zijn voor de opsporing en vervolging.
De vraag is eigenlijk hoe het zit met de financiering van deze centra in de toekomst. Twee jaar geleden hebben wij daar heel heldere afspraken over gemaakt met de gemeenten, met de VNG als de koepel van gemeentes. Als je kijkt naar de wet, is dit een gemeentelijke verantwoordelijkheid die lokaal moet worden opgepakt. Om dat proces te versnellen hebben wij besloten om de eerste twee jaren te betalen, maar daarna is het de bedoeling dat de centrumgemeentes dat overnemen. Ik heb gezien dat een aantal instanties hun zorgen daarover hebben geuit, maar ik heb ook een brief liggen van de VNG – ik weet niet of die ook naar de Kamer is gestuurd – waarin de VNG in vrij heldere bewoordingen zegt dat zij zich bewust is van haar rol voor de financiering vanaf 2018. De VNG neemt die op zich en verwacht dat alle gemeentes dat netjes gaan regelen. Ik zal er samen met mijn collega van VWS goed op toezien dat het gebeurt en ik heb er eigenlijk wel vertrouwen in dat het gebeurt.
Dan gaat het om de landelijke functies. Dat is natuurlijk een heel specifiek punt dat nog een beetje boven de markt hangt. Dit deel vormt een klein aandeel van wat die centra doen. Heel eerlijk zeg ik dat ik ook dat een taak vind van deze Centra Seksueel Geweld. Het is ook een lokale taak. Je ziet dat gemeenten op heel veel andere zorgterreinen erin slagen om naast decentrale voorzieningen, centra in gemeenten of regio's, onderling dingen landelijk te organiseren. Ik ga dus graag het gesprek aan met de VNG over hoe ook dit onderdeel door gemeenten kan worden opgepakt, maar ik kan me voorstellen dat we er in twee, drie maanden niet onmiddellijk uitkomen. Ik vind het belangrijk dat het in ieder geval in 2018 kan worden voortgezet. Dat geeft ons de ruimte – ik moet ook op dit gebied weer samen optrekken met VWS – om in de loop van volgend jaar te kijken hoe we dit onderdeel bij gemeenten kunnen neerleggen.
De voorzitter:
Er zijn een paar woordmeldingen, allereerst de heer Van Oosten.
De heer Van Oosten (VVD):
Ik wil het nog even concreet hebben. Ik hoor de Minister zeggen wat hij zegt, maar betekent dit dat er voor het komende jaar geen financieel vraagstuk bestaat voor de landelijke vraagstukken die het Fonds Slachtofferhulp ook bij ons heeft neergelegd?
Minister Dekker:
Nou, dat vraagstuk bestaat wel, maar ik vind dat we het moeten oplossen. Daarom gaan we om de tafel zitten met de gemeenten en VWS. Wij schuiven dus ook aan. Wat volgens mij voor u relevant is en wat voor slachtoffers relevant is, is dat de voorziening als zodanig niet in het geding is. Ik wil die helderheid hier geven, zodat we niet over twee maanden weer een discussie hebben, waarin wordt gezegd dat ik er toch aan zou werken. U begrijpt mijn voorzichtigheid. Als ik zo'n toezegging doe, wordt er gezegd: o, dat is handig, dus JenV betaalt dit tot in lengte van dagen. Dat is ook niet de bedoeling. Ik wil helderheid geven voor 2018, zodat we met VNG en VWS om de tafel kunnen zitten over hoe we dit structureel financieel borgen.
De heer Van Oosten (VVD):
Dan begrijp ik het zo dat die voorzieningen voor het komende jaar niet ter discussie staan, zoals de Minister zegt. De Minister gaat in overleg met alle partijen om te kijken hoe dit vervolgens wordt gefinancierd, maar daar hoeven wij als Kamer verder geen actieve rol meer in te spelen, omdat die voorzieningen er zijn. Op dat punt valt er voor ons weinig actie te verwachten, tenzij we menen dat we ook voor nadien een verantwoordelijkheid hebben. Maar de Minister kan ook zeggen dat hij vindt dat de verantwoordelijkheid bij de gemeenten ligt. Laat ik dan afwachten wat er uit het overleg komt.
Minister Dekker:
Ja, dat lijkt mij een goede samenvatting. Het kan best zijn dat dit punt volgend jaar weer opkomt, als gemeenten zeggen dat dit helemaal niet hun taak is. Dan hebben we een punt van discussie. Ik wil even de tijd nemen om dit goed te regelen. We zitten nu medio november. De financiering stopt per 1 januari. We moeten dus met zijn drieën, gemeenten, VWS en wij, kijken hoe we dit een eindje op weg krijgen, zodat we wat tijd kopen.
De heer Van Nispen (SP):
Dit is goed nieuws voor de Centra Seksueel Geweld. Ik ben blij met deze toezegging van de Minister. Ik denk wel dat we die discussie dan echt moeten voeren. Ik hoor de VVD nu al zeggen dat de gemeentes dit moeten oppakken. Ik vind het wel een discussie waard of die landelijke taak uiteindelijk niet ook het opsporingsbelang dient. Maar goed, die discussie gaan we dan aan in het jaar 2018 en niet nu, want nu regelen we de financiering voor volgend jaar. Ik heb wel een specifieke vraag over die oplossing. Ik heb de uitsplitsing van kosten gezien, voor het landelijke telefoonnummer, voor de landelijke website, voor de coördinatie en het behoud van kwaliteit. Die kosten horen er, lijkt mij, bij. Volgens mij heeft de Minister nu toegezegd dat dit het landelijke gedeelte is dat gefinancierd wordt. Hoe zit het dan met de campagne om mensen bekend te maken met de Centra Seksueel Geweld? In het afgelopen jaar stond hier volgens mij ook een geldbedrag voor. Omvat de toezegging van de Minister ook de campagne voor bewustwording van de mensen die het aangaat?
Minister Dekker:
Ik zou haast willen voorstellen: laat mij daar nou eens goed naar kijken. Ik ben een beetje voorzichtig om dit in deze politieke arena te doen en het over specifieke kostenposten te hebben. Met de toezegging die ik zojuist heb gedaan, is het natuurlijk voor heel veel partijen interessant om zo veel mogelijk op dat bordje te schuiven. Dus reken maar dat het nog stevige gesprekken en ook stevige onderhandelingen worden, over wat wij vinden dat andere partijen moeten opnemen, of over wat er echt hoort in die landelijke functie. Maar u mag mij aanspreken op mijn hier uitgesproken intentie en harde toezegging voor 2018 dat we de tijd gaan nemen om dat gesprek indringend te voeren en dat we niet binnen zes weken tot de conclusie zullen komen dat er nog heel veel te bespreken is, waarmee de voorziening dan op het spel staat. Ik zou het namelijk zonde vinden als we dingen weggooien waar we later spijt van krijgen. Mijn toezegging aan u is dat we de komende maanden, het komende jaar echt de tijd zullen nemen om dit goed uit te discussiëren. Ik vind dat het bij gemeenten hoort, ook als het gaat om de promotie van die centra. Die centra horen bij de gemeenten. Daarbij hoort ook dat de inwoners weten dat ze er zijn, waar ze naartoe moeten en dat er een telefoonnummer is. Maar goed, daar gaan we de discussie nog over aan.
De heer Van Nispen (SP):
Daar neem ik voor nu genoegen mee. Dat is goed. Laten we voor nu blij zijn met die toezegging. We rekenen erop dat de Minister het op een goede manier gaat oplossen. Nogmaals, het gaat niet alleen over de gezondheidskant maar ook over de opsporingskant, maar die discussie voeren we dan graag met de Minister in het jaar 2018.
De voorzitter:
Mag ik daar dan als woordvoerder nog een vraag aan toevoegen?
Voorzitter: Van Nispen
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Nog een paar dagen, beste mensen, en dan hebben we weer een onafhankelijke voorzitter. Ik ben misschien de partyverpester, want ik ben niet helemaal tevreden met het antwoord. Ik denk dan aan wat Hillary Clinton altijd zegt: never waste a good crisis. We hebben op dit moment op het terrein van #MeToo natuurlijk een enorme crisis. En we hebben een centrum met het telefoonnummer 0900–0188. Ik had dat nummer nog nooit gehoord. Ik probeer echt bij te zijn op dit dossier, maar dit specifieke nummer ging mijn hoofd niet in. 114 Red een dier weet ik wel, maar dit weet ik niet. Ik wil eigenlijk dat we, nu deze #MeToo-discussie speelt, toch kijken of we hier extra aandacht aan kunnen besteden. Nu is het moment om dit duidelijk uit te venten. Ik vraag de Minister om dit mee te nemen in de toegezegde brief, want volgens mij kunnen we juist nu een extra stap zetten.
Minister Dekker:
Ik kan toezeggen dat ik dat meeneem in de brief. Het zijn twee verschillende dingen. Het ene gaat over het in stand houden van de voorziening. Daar heb ik een toezegging op gedaan. Het andere gaat eigenlijk over de vraag of er niet nog een schepje bovenop moet. Dat wil ik echt met mijn collega's in het kabinet bespreken.
Voorzitter: Van Toorenburg
Minister Dekker:
Voorzitter. Dan kan ik misschien een bruggetje maken van zeden naar het schadeverhaal, want ook dat is een onderwerp waarop nog ruimte is voor verbetering. Het is niet alleen van belang voor slachtoffers dat de schade uiteindelijk vergoed wordt. Naast de materiële schadevergoeding is er ook nog zoiets in het proces als een blijk van erkenning, genoegdoening en herstel. Daarom is het goed dat dit hoog op de agenda staat.
De heer Van Nispen gaf er in het begin, in dit verder eensgezinde AO, misschien een enigszins politiek tintje aan. Hij was nog wel kritisch over een aantal dingen, ook over het schadeverhaal. Zelf zie ik toch ook wel een aantal lichtpuntjes. Als ik kijk naar de voegingen in zaken rondom het schadeverhaal, moet ik toch constateren dat die de afgelopen jaren aanzienlijk zijn gestegen. Het aantal geheel of gedeeltelijk toegewezen schadezaken bij strafzaken is gestegen van 68% naar 84%. Dat vind ik positief. Er blijft nog ruimte voor verbetering: waarom niet die laatste 16%? Dit heeft soms ook te maken met heel complexe zaken, waarvan de strafrechter zegt dat het niet alleen maar gaat om de materiële schade of om een soort lumpsumbedrag voor immateriële schade. Als iemand langdurig arbeidsongeschikt wordt of in de toekomst nog heel veel schade zal lijden, gaat dat soms de kennis en de competenties van een rechter te boven. Dan haalt hij het uit de strafzaak. Dat is even feitelijk hoe het loopt. De vraag is of dat ook wenselijk is, want ik zie wel dat het voegen van het schadeverhaal in een strafzaak een succesnummer is. Waar dat gebeurt, bij die 84%, loopt het goed. Bij de inning heeft het CJIB een rol. Als er niet geïnd kan worden, speelt het Schadefonds er een rol in. Is er geen manier te bedenken om die laatste 16% op de een of andere manier te koppelen aan het strafproces? Dat is niet eenvoudig. Er is gesproken over klapdeurconstructies of andere koppelconstructies. Ik heb de oplossing ook niet paraat, maar ik zeg u wel toe dat ik rond de kerst, wanneer ik kom met de aanscherping van de meerjarenagenda, specifiek op dit punt zal kijken wat er mogelijk is. Er wordt door mijn ambtenaren gezegd «dat is snel», maar ik heb er vertrouwen in dat er heel snel gewerkt kan worden. Nogmaals, dan zullen we de oplossing misschien ook niet kant-en-klaar paraat hebben, maar we kunnen wel aangeven hoe we ermee aan de slag gaan.
Voorzitter. De heer Van Nispen vroeg of de voorschotregeling kan worden uitgebreid naar overtredingen. Ik begrijp dat dit in de praktijk al feitelijk zo gebeurt. Dat komt omdat het voor het CJIB heel moeilijk is om een onderscheid te maken. Ondanks dat de juridische basis ervoor ontbreekt, gebeurt het dus in de praktijk wel. Misschien is het wel goed dat we straks bij de herziening van strafvordering bekijken wat er nodig is om dit ook juridisch netjes te regelen. Nu gaat het om een pragmatische oplossing in een beperkt aantal zaken, want bij de lichtere vergrijpen gaat het om delicten zonder slachtoffers of om zeer beperkte dan wel geen schade. Maar in de gevallen waarin dat wel het geval is, gebeurt het al, zo heb ik mij laten vertellen.
De heer Van Nispen (SP):
Ik hoop van harte dat de Minister gelijk heeft, maar dit staat wel een beetje haaks op de antwoorden op Kamervragen die ik enkele maanden terug hierover heb ontvangen. In een uitzending van Kanniewaarzijn ging het over een mevrouw die gebeten was door de hond van een ander. Dat is een overtreding en daarom gold die voorschotregeling niet. Kan de Minister dit nagaan en in een of andere brief, desnoods in de brief die met kerst komt, mij bevestigen dat er inderdaad op een praktische manier mee omgegaan wordt? Als dat zo is, ben ik gerustgesteld op dit punt.
Minister Dekker:
Ik zie de tegenstrijdigheid ook. Misschien kan ik er in de tweede ronde op terugkomen en anders doe ik dat in de brief rond kerst.
Voorzitter. De verbetering van de civiele procedure haakt eigenlijk aan bij de vraag hoe je strafrecht en civiel recht op een goede manier kunt koppelen. Dat heeft ermee te maken dat een civiele procedure vaak een procedure is die slachtoffers op eigen houtje en op eigen kracht moeten volgen. Als je die op de een of andere manier kunt koppelen, heb je dus de voordelen van het voegen bij strafzaken.
Dat is ook direct een antwoord op de vraag van de heer Groothuizen waarom er niet meer gebruikgemaakt wordt van de kantonrechtersroute. Ook daarbij zien we dat voor veel slachtoffers de weg richting een civiel schadeverhaal toch veel langer is dan wanneer je een en ander eenvoudig kunt voegen in het strafrecht. Dat is een extra argument om te kijken wat er kan in de koppeling van de twee.
Dan zijn er een aantal heel specifieke vragen gesteld, onder andere door de heer Groothuizen. Hij vroeg wat er mogelijk is in een collectief schadeverhaal. U kent de wet die op dit moment in behandeling is bij de Kamer. Die opent de mogelijkheid voor slachtoffers voor collectieve actie bij de civiele rechter, en geldt ook voor partijen die in Nederland zijn gevestigd. Gaat die wet soelaas bieden voor internetoplichting? Mocht dat wetsvoorstel worden doorgezet, dan heb je in ieder geval een titel om dat te doen richting partijen die in Nederland zijn gevestigd. Bij internetoplichting zie je natuurlijk wel dat heel veel partijen die zich schuldig maken aan oplichting, helemaal niet in Nederland zijn gevestigd. Het lijkt mij dat het daarvoor ingewikkelder ligt.
De heer Van Nispen en mevrouw Van Toorenburg hebben vragen gesteld over letselschade. Misschien mag ik met de vraag van de laatste beginnen, over slachtoffers die bijvoorbeeld een aanrijding hebben gehad en letsel hebben dat ze soms hun hele leven met zich meedragen. Vervolgens moeten ze een soort gevecht aangaan met een grote verzekeringsreus. Ik wil dat gesprek met de verzekeraars wel aangaan. Ik heb er zelf enige ervaring mee, hoewel het niet zo ernstig was als in het geval dat mevrouw Van Toorenburg aandroeg. U weet misschien nog wel dat ik hier drie jaar geleden stond met mijn armen gekruist en alles gebroken, en de hondeneigenaar ... Afijn, u kent de zaak. Het was voor mij niet ingewikkeld, maar ik heb in dat hele proces zelf wel een aantal keren gedacht: goh, ik ben hoogopgeleid, ik ken de wegen, maar wat gebeurt er als je zo'n ongeval hebt gehad en je dat allemaal niet tot je beschikking hebt? Want de weerstand is soms fors. Ik wil kijken hoe we dit goed kunnen doen. Misschien mag ik dat iets breder trekken en niet alleen gesprekken voeren met verzekeraars. Er zijn namelijk ook heel veel letselschadeadviseurs. Wellicht kunnen zij een heel belangrijke en goede rol spelen, omdat daar vaak de juridische kennis zit over schadeverhaal en bijstand aan slachtoffers, ook als het uiteindelijk komt tot een conflict en een zaak met een verzekeraar.
De heer Van Nispen vroeg hoe het in letselschadezaken gaat met de afspraken tussen verzekeraars en gemeenten over de afkoop van de Wmo, of over de schade die gemeenten wellicht lijden vanwege een verhoogde aanvraag in de Wmo als gevolg van een ongeluk, bijvoorbeeld omdat iemand dan een traplift in zijn huis nodig heeft. De gemeente kan ook zeggen dat dit schade is als gevolg van een ongeluk. De WA-verzekering van de partij die dit veroorzaakt heeft, zou daar dan een rol in kunnen spelen. De vorige Staatssecretaris van VWS, de heer Van Rijn, heeft er in antwoorden op schriftelijke vragen het een en ander over gezegd. Ik heb begrepen dat dit heel veel papierwerk kostte en dat er toen een soort lumpsumafspraak is gemaakt tussen verzekeraars. Zij zien dat zij jaarlijks zoveel kwijt zijn aan dit soort zaken. Daarom hebben zij gezegd: als wij dit nu jaarlijks up-front uitkeren aan gemeenten, zijn wij in ieder geval dat papierwerk kwijt.
De heer Van Nispen zegt dat het slachtoffer daar uiteindelijk last van heeft. Daar wil ik eens goed in duiken. In mijn ogen zou dit niet het geval mogen zijn. Volgens mij kun je altijd een aanspraak doen op de Wmo, of je gemeente een afspraak heeft gemaakt met verzekeraars of niet, en ook als er misschien helemaal geen sprake is van een ongeval. Volgens mij heb je altijd aanspraak op de Wmo, welke afspraak je gemeente ook maakt. Dat staat voor mij voorop. Als u concrete gevallen weet waarbij het niet goed is gelopen, ontvang ik die graag, wellicht na deze vergadering. Dan kan ik mij daar goed in verdiepen. In mijn optiek zou het niet moeten uitmaken of gemeenten een deal maken of niet. In ieder geval moeten slachtoffers er niet mee worden lastiggevallen.
Dan ga ik van het schadeverhaal naar een aantal zaken die te maken hebben met het proces. Een aantal van u sprak over informatievoorziening aan slachtoffers. Ook in mijn ogen kan die beter. De heer Azarkan heeft vragen gesteld over het Slachtofferportaal. Daar wordt inderdaad heel hard aan gewerkt, maar dat kost veel tijd. Dat heeft vooral te maken met de beveiliging, waar de heer Azarkan ook op doelde. Als je zo'n Slachtofferportaal wilt maken, moet dat ook degelijk zijn. Anderen moeten daar niet zomaar in kunnen. In 2016 is er een eerste succesvolle proef afgerond. De planning is nu dat in 2019 een eerste, echt volledige versie online gaat, die we vervolgens in 2020 doorontwikkelen.
Dan zijn er een aantal vragen gesteld over de afscherming van gegevens in het strafproces. Dat is echt een terugkerend punt. U zegt dat u wilt dat dat nu voor eens en altijd goed is geregeld. Daar kan ik mij heel goed iets bij voorstellen. Tegelijkertijd is dit best ingewikkeld. Als je de verschillende dossiers en producten en de verschillende plekken waarop in het strafrechtsdossier namen van slachtoffers voorkomen, echt waterdicht wil regelen, vraagt dat een forse aanpassing. Daar wordt heel erg hard aan gewerkt. Dat vraagt om een aanpassing van ICT-systemen. Dat is niet een soort loze belofte; daar wordt echt veel geld voor uitgetrokken. Ik geloof dat er 70 miljoen wordt geïnvesteerd om dit goed op orde te krijgen. Daarbij wordt ook gekeken of nieuwe vormen van technologie, een soort encryptie, daarin een rol kunnen spelen. Ik vraag even wanneer dit volgens ons up and running zou kunnen zijn. Ik kom daar in mijn tweede termijn op terug.
Dan zijn er vragen gesteld over de rol van slachtoffers bij beslissingen die worden genomen bij de uitvoering, aan de ene kant bij het opleggen van straffen en aan de andere kant bij het toekennen van vrijheden gedurende de detentie. Daarbij is het belangrijk om te weten dat er vanaf medio volgend jaar zwaar wordt ingezet op wat «de individuele beoordeling» heet. Dat betekent dat het belang van slachtoffers op verschillende momenten in het strafproces sterker wordt meegewogen. Ook daar is extra geld voor uitgetrokken.
Dan is er een heel specifieke vraag over de rol van slachtoffers bij het al dan niet verlengen van tbs. Daar heb ik enige aarzeling. Ik vind het belangrijk dat slachtoffers op verschillende momenten in het strafproces spreekrecht hebben. Bij de zitting over verlenging gaat het eigenlijk niet meer over de strafmaat. De rechter oordeelt of de tbs verlengd moet worden. Dat doet hij op basis van inschattingen van professionals, recidiverisico et cetera. Op zo'n moment is het de vraag in hoeverre de rechter daarbij de opvattingen en belangen van slachtoffers zal meewegen. Eigenlijk is het antwoord daarop dat dat niet gebeurt, omdat die belangen, als het om de strafmaat gaat, al aan de voorkant van het strafproces zijn gewogen. Mijn aarzeling zit hierin: ik kan me voorstellen dat er een enorme behoefte is bij sommige slachtoffers, maar als je zoiets zou invoeren, moeten we uitkijken dat we niet verwachtingen scheppen die we vervolgens niet kunnen waarmaken.
Ik zie op twee punten wel verbetering. Ik vind dat de belangen van slachtoffers meer kunnen worden meegewogen als het gaat om de randvoorwaarden. Dan heb ik het over verlof en op welke manier daarmee wordt omgegaan. Dat is volgens mij dus een punt dat we kunnen meenemen. Het andere punt is de suggestie die mevrouw Van Toorenburg heeft gedaan: kijk eens in een aantal andere landen, met parole boards of parole committees en een heel ander rechtsstelsel, wat we daar kunnen leren. Ik vind dit interessant genoeg om eens even te zien of we daar wat van kunnen leren. Long story short: het is misschien niet de volmondige ja die u had gehoopt, maar ik ga kijken wat er elders gebeurt op dit vlak en ik vind dat de belangen van slachtoffers in de randvoorwaarden bij eventueel verlof of verlenging van tbs een stevigere plek zouden kunnen krijgen.
Voorzitter: Van Nispen
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Er zijn toch wel een aantal uitspraken, ook van de Kamer. Allereerst hebben wij als Kamer ten aanzien van verlenging van de tbs weleens gezegd dat wij willen dat het slachtoffer daarbij een rol speelt. Wij hebben met elkaar de afspraak gemaakt dat het slachtoffer een belangrijkere rol gaat spelen bij de discussie over levenslang en over de vraag of iemand al dan niet in aanmerking zou moeten komen voor omzetting in een tijdelijke straf. Ik zou dus echt wel iets meer beweging van de Minister willen hebben. Kan hij in de brief die hij schrijft – ik vind het prima of dat nou in de brief net voor kerst is of in het voorjaar, als hij daar meteen die vergelijking in meeneemt – toch heel specifiek ingaan op de vraag op welke momenten wij het slachtoffer zelf ofwel een parole committee, dus de samenleving als geheel, een rol kunnen geven bij die beoordeling? Vanuit het CDA hechten we daaraan. Misschien kan de Minister dus toezeggen dat hij komt met een aparte brief daarover, waarin die vergelijking wordt meegenomen en waarin hij aangeeft hoe hij invulling geeft aan de afspraken met de Kamer om de positie van slachtoffers daarin beter te verankeren.
Minister Dekker:
Dat kan ik wel doen. Dan kunnen we even goed uiteenzetten wat er nu al kan, waar de hobbels zitten, wat de overwegingen zijn om dit al dan niet aan te passen en wat we kunnen leren uit het buitenland. Ik zal dit in ieder geval ook aankondigen in de brief rond de kerst. Ik zeg niet dat we daar dan de hele boel hebben opgelost, maar dan kunnen we wel in het proces zetten wanneer dit bij u terugkomt.
Voorzitter: Van Toorenburg
Minister Dekker:
Voorzitter. Dan heeft mevrouw Helder een vraag gesteld over meer zorg en betere ondersteuning van slachtoffers. Er zijn een aantal instanties die daar een rol in kunnen spelen, zoals Slachtofferhulp Nederland. In mijn ogen is dat goede zorg, ook kosteloos verstrekt. U bent wat kritischer als het gaat om het Schadefonds. In de monitor heb ik opgemerkt dat dat een van de punten is waar ik echt goed naar wil kijken en waarop ik rond de kerst zal terugkomen in onze reactie op de Slachtoffermonitor. U noemde zelf eventuele privaat ingehuurde zorg. Ik kan me voorstellen dat een slachtoffer ook emotionele schade heeft opgelopen. Je bent bijvoorbeeld in elkaar geslagen en je durft plotseling niet meer naar buiten of anderszins. Ook dat vind ik eerlijk gezegd een vorm van schade waarvan op de zitting van de strafzaak soms moeilijk te bepalen is hoelang je zorg nodig hebt en hoe groot de schade zal zijn. We zouden moeten kijken of die schade niet kan worden verhaald op daders. Dat is natuurlijk een ingewikkelde, want de schadeafwikkeling loopt vaak langer door en we willen ook die doorlooptijden kort houden, maar ook dit is een punt waar ik zeker in wil duiken en waaraan ik in mijn brief aandacht wil besteden.
Mevrouw Helder (PVV):
Dank voor dit antwoord. Het ging mij niet zozeer alleen om de vergoeding. Dat is het eindpunt; dat is natuurlijk wel het gevolg van wat ik vroeg, maar ze voelden zich met name in de kou staan omdat ze zelf allemaal moesten uitzoeken waar ze naartoe moesten, wat zij dan konden krijgen et cetera. Ze stonden dus eigenlijk al helemaal aan het beginpunt alleen. De Minister ging in op het eindpunt. Het is prima dat hij dat meeneemt, maar dit was de aanleiding van de vraag: ze staan zelf gewoon alleen, zonder enige verwijzing, en vervolgens is er dan de financiële afwikkeling.
Minister Dekker:
Ik denk dat Slachtofferhulp Nederland daar een enorm belangrijke rol in zou kunnen spelen, juist in het meenemen van «waar sta je voor?». Slachtofferhulp Nederland kan misschien niet alle specialistische zorg regelen, maar kan slachtoffers wel wegwijs maken in dat hele traject.
De heer Groothuizen stelde de vraag hoe het zit met de inrichting van de rechtszalen en de voorzieningen voor slachtoffers in rechtszalen. Er was eerder een motie, volgens mij van de heer Van Oosten en een aantal anderen, om aparte wachtruimtes te hebben. Ik heb mij laten informeren dat dit inmiddels goed geregeld is. Vervolgens komt het voor een deel natuurlijk aan op de praktijk: hoe ga je daarmee om, zit het bij iedereen tussen de oren en hoe is het in de rechtszaal zelf geregeld? Ik zal daarover het gesprek aangaan met de Raad voor de rechtspraak om te zien of die zich herkent in de punten die u zojuist noemde en of daar praktische oplossingen voor zijn te vinden.
De voorzitter:
En dat neemt u dan mee in de brief die naar de Kamer komt.
Minister Dekker:
Ja. In ieder geval zal ik daarin aangeven wanneer we daarop terugkomen. Ook om de verwachtingen een beetje te managen: de brief van rond de kerst zal een aanscherping zijn van de agenda. Dat betekent ook dat we zeggen: hier gaan we komend jaar mee aan de slag, dit zijn de quick wins en deze dingen vergen meer tijd. Is er bijvoorbeeld iets te verzinnen waarmee je het koppelen van straf en civiel en de schadeafhandeling in complexe zaken soepeler of beter mogelijk maakt? Dat zijn dingen die we niet voor de kerst hebben geregeld maar ik ben me er wel van bewust dat dat voor u een belangrijk punt is, dat dat voor de slachtoffers een heel belangrijk punt is en dat we daar wat mee moeten.
De heer Groothuizen (D66):
Dank aan de Minister voor de toezegging om dat mee te nemen en aan te scherpen. Die wachtruimte is inderdaad ooit door de heer Van Oosten aan de orde gesteld. Het gaat mij echt om de positie in de zittingszaal zelf. Ik hoor geluiden – en ik ken dat ook wel uit de praktijk – dat de slachtoffer met zijn advocaat soms op de achterste rij moet zitten en dan tussen de pers zit, wat ook niet handig is, dat er geen aparte tafel in de zittingszaal is of dat er, als er een digitale zittingszaal is, geen computer voor die mensen beschikbaar is. Ik gaf zelf het voorbeeld dat er gewoon fysiek even geen plek is of alleen naast de dader van een heel gevoelig feit. Het gaat mij ook echt om dat soort dingen, dus zowel om de fysieke inrichting in de zittingszaal als om het culturele aspect van hoe de rechtspraak daarmee omgaat.
Minister Dekker:
Point taken; dit moet ik opnemen met de Raad voor de rechtspraak om te kijken of dit incidenten zijn geweest of dat er structureel wat te verbeteren is op dit vlak. Dit lijkt mij ook niet de allergrootste uitdaging. Dit is een beetje praktisch zorgen dat dat goed loopt. Ik hoop dus dat zij daar zeker mee aan de slag gaan.
De voorzitter:
Mag ik daar een kleine aanvulling op maken? Wilt u niet alleen met de Raad voor de rechtspraak spreken, maar ook met Slachtofferhulp Nederland? Want ik vermoed zomaar dat die wel een paar voorbeelden voorhanden heeft waarin dit niet zo fijn geregeld is.
Minister Dekker:
Wij praten met heel veel instanties in de aanloop naar de brief rond kerst om dit soort dingen op te halen. Daar is dit er zeker één van, maar zo zijn er nog wel tientallen andere dingen.
Voorzitter. Mevrouw Kuiken is inmiddels vertrokken, maar zij kan dit nalezen. Zij stelde een vraag over het woonverbod. Ik vond haar verhaal eigenlijk wel heel indringend en ik kan mij daar ook goed iets bij voorstellen. Het grijpt natuurlijk zeer in, ook als het gaat om daders die weer terug moeten: welke kansen bied je ze om weer hun draai te vinden in de samenleving? Maar als je in een klein dorp als slachtoffer van een ernstig delict of als nabestaande – een moord, een ernstig zedenmisdrijf – iedere dag de dader tegen het lijf loopt, kan ik me heel goed voorstellen dat dat heel heftig is. Per 1 januari 2018 gaat de Wet langdurig toezicht in. Die biedt op dit vlak wel meer mogelijkheden. Er ligt een toezegging aan uw Kamer om ook te kijken of die nieuwe wet handvatten biedt voor dit soort heftige casussen. Als dat niet het geval is, nemen we dat bij de evaluatie mee en kan dat altijd tot weer verdere aanscherping of aanpassing leiden.
Dan stelde mevrouw Helder nog de vraag naar het borgen van de privacy van slachtoffers in de media, vooral als het gaat om herkenning van slachtoffers. Het uitgangspunt van het OM is altijd dat het ervan uitgaat dat er zo min mogelijk gegevens zijn die kunnen leiden naar de identiteit van slachtoffers, maar dat is vanuit het strafproces zelf. U vroeg of de media daar een rol in kunnen spelen. Bijvoorbeeld bij de ramp met de MH17 kwam dit thema aan de orde, maar ook naar aanleiding van de ramp in Libië, bij Tripoli, was dit echt een thema waarbij slachtoffers in onze ogen maar later ook in de ogen van media te veel in zicht kwamen. Naar aanleiding daarvan is de journalistieke code aangescherpt. Dat vind ik een goede ontwikkeling. Daarbij wil ik wel meteen meegeven wat volgens mij de uitdaging is. Je kan bijvoorbeeld met de schrijvende pers goede afspraken maken over journalistieke codes. Tegenwoordig hebben we natuurlijk te maken met een heel andere vorm van media, die zich veel minder goed laten reguleren. Dat zijn de sociale media, die vaak sneller, veel meer in your face en veel directer zijn. Daar is onze armslag natuurlijk enigszins beperkt.
De heer Groothuizen vroeg naar de slachtofferrechten van stieffamilie. Daar heb ik positief nieuws over. Al door mijn voorganger zijn maatregelen genomen om het spreekrecht ook naar hen uit te breiden en er zal in de algemene maatregel van bestuur bij het wetsvoorstel affectieschade ook worden voorzien in een vergoedingsregeling voor stieffamilie.
De heer Groothuizen (D66):
Kan de Minister ten aanzien van dat laatste punt een tipje van de sluier oplichten over wanneer hij dat dan ongeveer verwacht? Ten aanzien van het meer algemene punt las ik in de brief dat het voornemen was om dit met de modernisering van Strafvordering mee te nemen. Mijn heel brutale vraag is dan of dat niet wat eerder zou kunnen en of dit misschien een mooi plaatsje kan krijgen in de agenda die we rond de kerst krijgen.
Minister Dekker:
Als u wilt weten wanneer dit precies in de pijplijn zit, kom ik daar in de tweede termijn op terug, maar de suggestie van de heer Groothuizen knoop ik in mijn oren.
Mevrouw Helder stelde tot slot de vraag hoe het zit met de rechten van nabestaanden in zaken waarin het OM niet tot vervolging overgaat of waarin het OM eigenlijk concludeert dat er geen sprake zou zijn van een strafbaar feit. Naar aanleiding van de eerder ingediende en aangenomen motie-Van Nispen zal het OM de Aanwijzing slachtofferzorg en de Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens aanpassen. Voor nabestaanden van een familielid die twijfel hebben over de conclusie van politie en OM dat er al dan niet sprake zou zijn van een ongeluk of van een zelfmoord, noopt deze aanpassing tot een ruimhartiger verstrekkingsbeleid ten aanzien van het dossier. Over hoe dit precies vorm krijgt in de aanpassing van die beide aanwijzingen, kan ik u rond de jaarwisseling nader informeren.
Dan ben ik, denk ik, redelijk volledig geweest.
De voorzitter:
Ik denk dat ik namens de commissie kan zeggen dat ik onder de indruk ben van alles wat u nu al bij elkaar heeft geharkt en heeft kunnen aangeven. Ik zie alleen één ding dat nog niet is behandeld. Volgens mij heeft u de vraag van de heer Groothuizen over internetoplichting nog openstaan.
De heer Groothuizen (D66):
Volgens mij is de Minister daarop ingegaan bij zijn antwoorden over het wetsvoorstel over de collectieve schade. Ik heb daar in ieder geval een antwoord op gehoord.
De voorzitter:
Oké. Ik denk dat met het laatste ook de vraag van mevrouw Helder over de onafhankelijke commissie voldoende is beantwoord. Dan denk ik dat, in ieder geval wat de eerste termijn betreft, de vragen zijn beantwoord. Ik geef de leden de gelegenheid voor een tweede termijn. Mag ik daarbij uitgaan van een minuut spreektijd? Ik denk dat dat wel moet lukken.
De heer Van Nispen (SP):
Ik ben blij met de toezegging over de Centra Seksueel Geweld: dat punt wordt opgelost en geregeld voor het jaar 2018, maar de discussie zal zeker worden vervolgd en we gaan met belangstelling zien waar de Minister mee komt en waar hij op uitkomt.
Wat mediation in het strafrecht betreft: uit een vandaag gepubliceerd rapport blijkt dat 80% succesvol is afgerond. Dat betekent dus dat daarbij afspraken zijn gemaakt over schade en herstel. Dat wil niet zeggen dat de strafzaak vervolgens is afgesneden. Ik vond het ergens wel jammer dat de discussie zich daar vandaag een beetje toe versmalde. Dat is namelijk niet per se wat mediation in het strafrecht is. Wie een warm pleidooi houdt voor herstelrechtmediation in het strafrecht, zegt daarmee dus niet: en daarmee moet er geen strafzaak meer zijn. Als dat misverstand al bestond, wil ik dat weggenomen hebben, maar ook hier kijk ik met veel belangstelling naar waar de Minister mee gaat komen. Ik hoop dat hij de oproep in het verleden vanuit de Kamer zeer serieus gaat nemen. Anders moeten we daar bij de begroting weer op terugkomen.
Tot slot het convenant tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de verzekeraars. De Minister zei iets belangrijks, namelijk dat slachtoffers daar geen last mogen hebben. Dat ben ik met hem eens, maar dit is nu wel het geval. Wat is nou precies de toezegging die de Minister doet? We hebben ook wel een beetje haast, want het convenant dreigt zeer binnenkort verlengd te worden. De Minister is daarbij geen partij, ik ben daarbij geen partij, de slachtoffers zijn geen partij. Maar als de slachtoffers daar last van hebben, moeten we daar wel wat aan doen. Ik ben dus heel benieuwd wat de concrete toezegging van de Minister is.
Ik kan aantonen dat slachtoffers daar last van hebben, in de eerste plaats omdat de Wmo in alle gemeenten verschillend is. Maar ook is het uitgangspunt, het verzekeringsrecht, dat de volledige schade vergoed moet worden en dat er herstel in de oude toestand is. Dat is heel anders dan het uitgangspunt in de Wmo, dat is dat je weer mee moet kunnen doen. Mensen moeten zelfs verhuizen in het kader van de Wmo. Dat is natuurlijk ondenkbaar in het aansprakelijkheidsrecht. Er zitten heel lastige punten in. Voor slachtoffers is het hiermee juist bureaucratischer geworden. Misschien is het voor gemeenten minder bureaucratisch, maar voor slachtoffers meer. Ik snap dat de Minister vandaag een convenant waarbij hij zelf geen partij is, niet zomaar van tafel kan vegen, maar ik ga hiervoor toch een slimme motie bedenken die het juiste gaat doen voor slachtoffers. Ik zal daarvoor toch een VAO aan moeten vragen.
De voorzitter:
Prima. Dan noteren wij dat. Ik zal de Griffie ervan in kennis stellen dat er een VAO is aangevraagd. Het woord is aan de heer Groothuizen namens D66. De heer Van Nispen sprak overigens namens de SP.
De heer Groothuizen (D66):
Voorzitter, dank u wel. Ik dank de Minister voor de beantwoording van de vele vragen. Het is goed dat hij zorgvuldig naar deze kwestie wil kijken. Er zitten vaak heel complexe juridische en maatschappelijke vragen achter de thema's die we met z'n allen hier wel delen. Ik denk daarbij aan het verschil tussen geweldszaken en zedenzaken, dat ik ook wel zie. Als je in eerste instantie bij de politie komt, in de start qua bewijspositie, kan dat inderdaad anders zijn. Ik denk ook aan de tbs-verlengingen. Ik heb begrip voor alle posities, maar ik denk wel dat we daar zorgvuldig naar moeten kijken om niet het kind met het badwater weg te gooien en voor slachtoffers iets in het leven te roepen waar ze uiteindelijk weinig aan blijken te hebben.
In de kern komt mijn pleidooi erop neer dat we moeten zorgen dat de positie van de slachtoffers, waar we veel aan gedaan hebben, nu ook echt in de praktijk wordt versterkt. Wat dat betreft spreek ik mijn dank uit aan de Minister voor zijn toezegging om met die dingen aan de slag te gaan. Ik denk daarbij specifiek aan de stieffamilie. Ik denk dat het niet meer van deze tijd is dat we dit onderscheid maken. Ik hoop dat we daar snel stappen in kunnen zetten.
Tot slot, voorzitter. Ik sluit mij ten aanzien van de mediation geheel aan bij wat de heer Van Nispen heeft gezegd. Het gaat natuurlijk niet per definitie om het afsluiten of een alternatieve vorm om een zaak af te doen, maar het gaat vaak, misschien zelfs primair, om een middel om te werken aan het herstel van slachtoffers. Dat kan wat mij betreft heel goed worden ingepast in het bestaande strafproces.
Dank u wel.
De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Buitenweg namens GroenLinks.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik ben blij dat de Minister verder gaat kijken naar onder andere de website van de politie en op welke wijze beter gegarandeerd kan worden dat mensen hun weg kunnen vinden naar gerechtigheid, bijvoorbeeld in geval van seksueel geweld. Dat zien we natuurlijk ook nog in de brief die we binnenkort ontvangen naar aanleiding van #MeToo. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen heeft gezegd dat de nadruk op de valse aangiftes juist in deze categorie belemmerend werkt voor het doen van aangifte. Natuurlijk zijn er valse aangiftes. Dat zal ik ook helemaal niet ontkennen. Ik heb ook weleens gehoord dat dat aantal toeneemt. Tegelijkertijd zijn er ook ongelofelijk veel valse aangiftes in verband met het krijgen van een uitkering van de verzekering vanwege inboedelschade. Ik heb mij laten vertellen dat deze fraude oploopt tot ongeveer 1 miljard euro per jaar. Ik bedoel: valse aangiftes zijn niet alleen voorbehouden aan mensen die zeggen slachtoffer te zijn van seksueel geweld. Dat vind ik wel van belang.
Ik zei dat juist mensen met een migratieachtergrond soms ontmoedigd worden, maar de Minister ging toen over op het taalprobleem. Dat was niet het punt dat ik wilde maken. Iedereen heeft vooroordelen; dat is eigen aan ieder mens. Ik merk dat er bij de politie vaak gedachten zijn dat er in zijn algemeenheid bij bepaalde groepen problemen zijn. Zij zeggen dan ook: met uw achtergrond is het moeilijk om naar buiten te komen met uw verhaal. Wil de Minister dat punt meenemen en onder de aandacht brengen dat dit niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden? Dat belemmert mensen om aangifte te doen.
Ik zie dat u wilt dat ik ga afronden, voorzitter. Mijn laatste punt gaat over de mediation. Mediation is inderdaad niet als alternatief bedoeld, maar het gaat erom dat mediation ernaast staat. Daar moet wel voldoende financiering voor zijn. Daarnaar zullen we kijken bij de begroting. We zullen daarvoor een amendement indienen.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Helder van de PVV.
Mevrouw Helder (PVV):
Allereerst dank aan de Minister voor de beantwoording van de vele vragen. Ik maak even een uitstapje naar twee punten die ik zelf niet heb opgevoerd, maar de Minister bracht het ene punt naar voren en mijn collega's het andere.
Ten eerste de verschijningsplicht. Ik heb in het verre verleden het stokje overgenomen van mijn collega De Roon. Mijn fractie pleitte altijd voor een verschijningsplicht. Die hebben we vervolgens teruggebracht naar een verschijningsplicht bij ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. Oud-Staatssecretaris Teeven lachte mij daar altijd over uit en het werd bijna een traditie om het elke keer daarover te hebben. Nu staat het in het regeerakkoord. Als het maar gebeurt. Op zich hebben we dan toch een beetje invloed gehad.
Het andere punt is mediation in het strafrecht. Ik hoor de worsteling van de Minister. Daarom wil ik dit punt naar voren brengen. Mijn fractie was, is en blijft tegen mediation in het strafrecht. Wij hebben daar twee redenen voor. Ten eerste is het het Openbaar Ministerie versus de verdachte. Het Openbaar Ministerie staat er namens ons, de maatschappij. In Amerika heet dat ook zo mooi «the people versus». Het andere punt is rechtsongelijkheid. Je zult als dader maar een niet-vergevingsgezind slachtoffer treffen. Dan krijg je een ongelijke situatie, want de rechter houdt er bij de strafmaat wel degelijk rekening mee. Dat laat onverlet dat er wel ruimte moet zijn voor een apart traject, want slachtoffers kunnen wel degelijk behoefte hebben aan een vorm van bemiddeling. Mijn fractie vindt alleen dat dit niet thuishoort in het strafproces an sich.
Voorzitter, dan de vraag over de privacy. De Minister zei dat ICT-systemen worden aangepast. Dat ben ik voor een deel met hem eens, maar voor een ander deel niet, want heel veel gaat nog op papier. Dat is zo bij de politie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak. Het is ook een mentaliteit. Als daar de initialen van het slachtoffer worden vermeld, dan hebben de social media ook niet zo heel veel ruimte. Ik blijf er toch een punt van maken dat dit tussen de oren moet komen bij de instanties in de strafrechtketen. Ook in een zitting moet de naam van het slachtoffer niet voren worden gebracht. Initialen zijn voldoende.
Tot slot, voorzitter. Ik dank de Minister voor het antwoord dat de aanwijzingen over het inzagebeleid en hopelijk het verstrekkingsbeleid voor de dossiers worden aangepast. Ik blijf dat graag in de gaten houden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan de heer Van Oosten namens de VVD.
De heer Van Oosten (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil graag gezegd hebben dat ik het oprecht een goede zaak vind dat de Minister hier duidelijkheid geeft, in ieder geval voor het komende jaar, voor de Centra Seksueel Geweld. Volgens mij was het toch wel een Kamerbreed gevoelen dat die centra goed werk verrichten. Ik ondersteun de Minister gelijktijdig in zijn stevige gesprekken die hij heeft te voeren met de diverse partijen die daar dan voor de toekomst een rol in hebben te spelen en die wat mij betreft ook wel een verantwoordelijkheid hebben te nemen als het gaat om de gemeenten. Maar linksom of rechtsom moet het ergens geregeld worden. Ik heb vertrouwen in de Minister dat hij dat gaat organiseren.
De heer Van Nispen heeft naar aanleiding van het debat dat we nu hebben gevoerd, een VAO aangevraagd. Dat is prima. Ik overweeg in dat kader – ik meld het maar vast – toch een tweetal aspecten in het bijzonder neer te leggen. In de eerste plaats is dat het punt van de privacy. Collega Helder had het er net al over. Ik bracht het ook in mijn inbreng in eerste termijn naar voren: het onnodig voorkomen van de persoonsgegevens. We praten daar nu al de hele tijd over. Misschien is het goed dat we toch nog maar eens een Kameruitspraak neerleggen op dat punt.
Hetzelfde geldt voor de heer Groothuizen – ere wie ere toekomt – die als eerste het punt van de wachtruimtes opbracht. Ik kijk dus op dit punt naar hem. Ik heb eerder een motie over de wachtruimtes ingediend. Het kan geen kwaad om ook als Kamer toch maar even stevig het signaal af te geven dat wij willen dat de zittingszalen slachtoffervriendelijk ingericht zijn. Ongetwijfeld is er niemand die bewust dat niet zou willen, maar aan de hand van een Kameruitspraak kan wel benadrukt worden dat we dat gewoon willen en dat we daarop zullen toetsen.
Dank u wel, voorzitter.
De heer Groothuizen (D66):
Ik neem die suggestie van de heer Van Oosten mee. Ik denk er even over na of het een goed idee is om dat met een Kameruitspraak te borgen.
Voorzitter: Van Nispen
De voorzitter:
Ik geef het woord aan mevrouw Van Toorenburg van het CDA.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Wat een timing: mijn telefoon gaat af; het is de timer. Het klinkt wel leuk overigens. Ik wilde mijzelf ook aan die spreektijd van een minuut houden, maar nu moet ik het uit mijn hoofd doen.
Ik dank de Minister. Ik ben oprecht onder de indruk van wat hij vandaag al heeft neergezet als nieuwe Minister op dit dossier. Ik wil dat gezegd hebben, ook vanuit de CDA-fractie. We hebben heel veel onderwerpen besproken vandaag en ik vond dat de Minister de juiste toon had qua gevoelsreflectie en kennisniveau. Ik vind het knap.
Ik ben blij dat we vrij snel drie brieven krijgen van de Minister over de monitor, de lange termijn en #MeToo. Ik wil even weten wie de penvoerder wordt, want dan kunnen wij als commissie kijken welke aanvliegroute wij moeten kiezen. In het voorjaar krijgen wij een brief over de rol van slachtoffers in de verschillende fases van het strafproces. Ten aanzien van het digitale portaal heb ik een vraag. Niet iedereen is zo digitaal vaardig. Hoe gaan we ervoor zorgen dat de mensen die op afstand staan hierin ook worden meegenomen?
Ik maak me echt zorgen over de namen die in de rechtszalen nog steeds worden genoemd. Ik wil echt dat daar specifiek aandacht voor komt, zeker ten aanzien van kinderen. Als er toch moties worden ingediend, overweegt mijn fractie om hier nog een punt van te maken.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zie dat de Minister direct kan antwoorden.
Voorzitter: Van Toorenburg
Minister Dekker:
Als u mij toestaat af en toe nog even wat met papieren te schuiven, denk ik dat we een aardig eind komen. Verschillenden van u haalden mediation aan. Ik beperk het maar even tot het financiële deel. Of je ervoor of ertegen bent, is een inhoudelijke discussie die we op een later moment maar moeten voeren. We hebben besproken hoe de bekostiging daarvan zal plaatsvinden en of die bekostiging eigenlijk wel zal plaatsvinden in 2018 en verder, want u hebt mij op dat punt aan het twijfelen gebracht. Ik heb toegezegd dat ik met een brief kom vóór de begrotingsbehandeling. Dat is het antwoord op de vraag van de heer Van Nispen en mevrouw Buitenweg.
Er is gevraagd om een concrete toezegging: wat ga ik doen rond het convenant over de Wmo? Dat convenant kan ik natuurlijk niet verhinderen. Mensen mogen in Nederland een contract met elkaar afsluiten. Dat mogen gemeenten ook doen met verzekeraars. Ik verneem graag van de heer Van Nispen waar het slachtoffer er wel degelijk last van heeft, zodat ik precies kan nagaan wat er speelt en of dat inderdaad zo is. Ik ga graag het gesprek aan met gemeenten. Ongeacht de afspraken die zij maken met verzekeraars, voor de inwoners van de gemeenten zou het voor hun toegang tot de Wmo niet uit moeten maken of er al dan niet zo'n afspraak ligt met een verzekeraar.
De voorzitter:
Kort, meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Sorry, voorzitter, maar dit is niet zozeer het punt waar het over gaat. We weten allemaal dat de Wmo in verschillende gemeentes verschillend uitpakt. Dat is nou eenmaal hoe we de Wmo hebben geregeld. Het gaat erom dat slachtoffers op grond van het aansprakelijkheidsrecht recht hebben op volledige schadevergoeding door de aansprakelijkheidsverzekeraar. Dat dat nog niet altijd goed gaat, hebben we onder anderen van mijn collega van het CDA gehoord vandaag. Dat is een groot probleem. Wat doen die verzekeraars nou? Zij verwijzen nu naar de Wmo en zeggen: ga uw verhaal nog maar een keer doen in de keukentafelgesprekken met de gemeenteambtenaren. Het slachtoffer wordt nu van het kastje naar de muur gestuurd en heeft niet meer te maken met het criterium «herstel in de oude toestand», dat geldt op grond van het aansprakelijkheidsrecht, maar met de gedachte: u moet weer mee kunnen doen en daarom verzoeken we u vriendelijk om te verhuizen naar een ander huis waar u wel met uw rolstoel kunt komen. Dit is niet hoe het moet. Dit is niet hoe we met slachtoffers om moeten gaan. Het gaat mij ook niet om individuele zaken. De uitgangspunten botsen gewoon. Om die reden heb ik een notitie geschreven. Ik kan nog meer informatie verstrekken – daar ben ik graag toe bereid – maar ik denk dat alles grotendeels wel in die notitie staat. Voor de kijkers thuis: die notitie heb ik niet uit kunnen reiken, maar staat gewoon op www.sp.nl.
Minister Dekker:
Ik ga die notitie zeker met veel aandacht lezen. Soms helpen concrete casussen om even te kijken wat er nu precies gebeurd is. Ik dacht dat de zorgen van de heer Van Nispen zich vooral richtten op de relatie tussen het slachtoffer en de Wmo, als het slachtoffer bij de gemeente aanklopt voor een voorziening. Naar ik nu begrijp, zeggen verzekeraars in schadeverhaalzaken: we hebben een deal gesloten met de gemeente, dus voor schadeherstel moet u niet bij ons zijn, maar bij het gemeenteloket. Daar geldt volgens mij precies hetzelfde voor: een verzekeraar kan zijn aansprakelijkheid niet wegspelen door afspraken met derden. Ik zal daarin duiken, maar dat zegt mijn gut feeling. Mocht dit wel het geval zijn en mocht dit in concrete zaken wel als argument worden gebruikt, dan wil ik kijken wat de rechten van slachtoffers daarin zijn.
De voorzitter:
Heel kort, meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Ja, want dat zegt ook mijn gevoel. Volgens mij is het inderdaad zo geregeld, maar dit is nu wel de praktijk. Op deze manier, door die afspraak, kunnen verzekeraars te makkelijk slachtoffers het gevoel geven dat zij daar geen recht meer op hebben. Het gaat dus om de praktijk en die is nu een verkeerde aan het worden.
Minister Dekker:
Laat ik het zo zeggen. Ik zie het zomaar gebeuren dat verzekeraars dit argument gaan gebruiken richting slachtoffers: wij hebben een afspraak gemaakt met de gemeente, dus voor deze schade kunt u bij de gemeente terecht. De vraag is of dit juridisch juist is. Op dat punt kunnen we natuurlijk het een en ander doen met voorlichting aan slachtoffers en letselschadeadviseurs, zodat zij weten dat, ongeacht de afspraken die verzekeraars maken met gemeenten, een slachtoffer altijd zijn schade kan verhalen op de partij die de schade heeft veroorzaakt. Dat zou mijn basislijn zijn. Nogmaals, ik ga daarin duiken. Als het anders ligt, kom ik hierop bij u terug, maar laten we proberen om dit in ieder geval op te helderen, zodat er geen onduidelijkheid over bestaat.
Voorzitter. Nu begint het geschuif met papieren, zoals u ziet. De heer Groothuizen stelde een vraag over stieffamilie: wanneer precies gaat hierin iets gebeuren? Daar spelen twee dingen. Het wetsvoorstel affectieschade ligt op dit moment bij de Eerste Kamer. Die heeft besloten nog een tweede schriftelijke ronde te houden. In de loop van het jaar zal het wel aan de orde komen. Er is ook een AMvB waarin het een en ander wordt geregeld. Daarvoor is de internetconsultatie afgerond, dus die is gereed voor toezending aan de Raad van State. Ook dat gaat dus in 2018 lopen.
Dan is er nog de vraag over het spreekrecht voor dezelfde doelgroep, de stieffamilie. Dat punt wordt meegenomen in de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Ik moet heel eerlijk bekennen dat ik de planning daarvan niet heel scherp voor ogen heb. De volledige herziening van een groot wetboek is vaak een meerjarig traject. Laat mij hier nou eens even in duiken. Ik zal bekijken of dit punt hierin kan worden meegenomen of dat het, omdat het op afzienbare termijn toch een rol gaat spelen, wellicht een van die dingen is die we vooruitlopend op de herziening aan de Kamer zouden willen voorleggen. Op dit punt kan ik prima terugkomen in de brief die ik rond de kerst zal sturen over de aanscherping van de agenda voor slachtofferhulp.
Voorzitter. We hebben een discussie gehad over valse aangiften en ik denk dat mevrouw Buitenweg een punt heeft over de verzekeringsfraude. Of het nu gaat om de inboedel, een reisverzekering of fietsendiefstal, om verhaal te halen heb je een aangifteformulier nodig. Soms zal dat terecht zijn, soms zal dat niet terecht zijn. Ik neem dat mee. We zullen daarop terugkomen in de brief over #MeToo. Het kan natuurlijk twee kanten op. Je kunt zeggen: je moet niet beginnen over het punt van de valse aangifte. Of je kunt zeggen: in brede zin, niet alleen in zedenzaken, maar ook in andere zaken, is het goed dat mensen die bij het politiebureau aankloppen, weten dat ze, als ze valse aangiftes doen, zich schuldig maken aan een strafbaar feit en dat ze daarmee veel schade kunnen berokkenen.
Dan de migratieachtergrond en het taalaspect. U hebt gelijk: het is breder dan alleen maar de taal. Ik denk dat collega Grapperhaus daar op een ander moment ook wel met de Kamer over in discussie komt. De sensitiviteit van het politiekorps is van belang: hoe ga je om met verschillende achtergronden en verschillende gemeenschappen? Daarbij gaat het twee kanten op. Aan de ene kant geldt het gelijkheidsbeginsel: iedereen is gelijk en iedereen heeft recht op een gelijke behandeling, ook door de politie. Aan de andere kant weten we ook dat dingen in bepaalde culturen of groepen soms anders gaan. Dan kan het wel handig zijn als je daar een klein beetje op kunt inspelen of daar in ieder geval kennis van hebt. Dat is steeds op eieren lopen, want hoe doe je dat op zo'n manier dat je de opsporing en vervolging een beetje helpt, maar ook oog hebt voor de belangen van slachtoffers? Die sensitiviteit is best ingewikkeld, maar rekent u erop dat dit punt heel goed op het netvlies staat bij de politie. De baas van de Nederlandse politie heeft namelijk verschillende dingen gezegd over diversiteitsbeleid en culturele sensitiviteit bij de politie.
Mevrouw Helder vroeg het een en ander over de privacy van slachtoffers in het hele proces en gaf daarbij aan: werk met initialen. Dat slaat ook een beetje terug op de vraag van mevrouw Van Toorenburg over hoe je dat nou kunt verzekeren. Ik was net heel erg zoekende naar het antwoord op die vraag. Ik neem dit ook mee in mijn gesprekken met de verschillende partijen in het strafproces. Het gevoel van «los het eens even op» deel ik, maar het heeft prioriteit in het hele proces van digitalisering. Ik geloof dat daarin best meer mogelijkheden zijn om dit er wellicht ook geautomatiseerd uit te filteren en om het vervolgens via een soort encryptie te beperken tot initialen of een andersoortige pseudonimisering of anonimisering. Dat is wel een hele forse operatie. Het is echt niet iets wat we van vandaag op morgen hebben geregeld, maar het is zeker een prioriteit en het staat heel hoog op de agenda.
Voorzitter: Van Nispen
Mevrouw Van Toorenburg (CDA):
Ik wil de Minister toch vragen om over dat andere aspect het gesprek te gaan voeren. Het komt nog steeds voor, ook in ingewikkelde zedenzaken met kinderen, dat officieren en rechters in een zittingszaal de namen van de kinderen noemen. Officieren zeggen dan: dat moet nou eenmaal voor de verdediging. Maar dat hoeft niet. Je kunt ook spreken van N1, N2 en N3. Je kunt van alles bedenken. Ik hecht er dus aan dat juist dat specifieke punt wordt meegenomen. Er zitten zeker bij ingewikkelde zedenzaken heel veel journalisten op de tribune. Die hoeven ook niet te horen over welke kinderen het gaat.
Minister Dekker:
Ik kan me daar echt heel goed iets bij voorstellen. Laat mij dit meenemen in de gesprekken die ik en collega Grapperhaus met het OM voeren. Je kunt natuurlijk ook de aard en de zwaarte van het delict daarin meewegen. In heel gevoelige zedenzaken met heel gevoelige slachtoffers wordt nog eens extra, extra, extra aandacht van de behandelende partijen gevraagd voor pseudonimisering of anonimisering. Die zaken vragen meer aandacht daarvoor dan de grote massa van de zaken, maar ook daarvoor geldt dat we moeten bekijken hoe we dat met behulp van technologische ontwikkelingen meer automatisch goed kunnen regelen. Ik neem dit punt mee.
Voorzitter: Van Toorenburg
Minister Dekker:
Voorzitter. Ik heb nog twee punten. Het eerste is van mevrouw Van Toorenburg over het digitale portaal. Hoe zit het met personen die minder vaardig daarmee zijn? Het is een aanvullende voorziening. Het is dus altijd naast brieven en persoonlijke gesprekken. Het is bedoeld om mensen die zeggen «dat vind ik lekker makkelijk» tot dienst te zijn.
Helemaal tot slot kom ik op mijn toezegging uit de eerste termijn over die ogenschijnlijke tegenstrijdigheid. Dat was een toezegging aan de heer Van Nispen. Er liggen schriftelijke vragen en antwoorden daarop van mijn voorganger. Ik heb begrepen dat bij de beantwoording van die vragen de formele koers is gekozen. Daarin wordt uitgegaan van hoe het formeel is geregeld. Nadien hebben de mensen op het ministerie eigenlijk scherper gekregen hoe het in de praktijk gaat en hoe en waarom er bij schadevergoedingen door de rechter en ook bij overtredingen toch een voorschot wordt verstrekt. We zijn nu doende om scherp te krijgen of dat overal wel zo gebeurt, bijvoorbeeld ook in de zaak die de heer Van Nispen aanhaalde. Ik kan daar ofwel bij de begrotingsbehandeling ofwel in de brief over de meerjarenagenda die ik met kerst stuur, in een wat meer concluderende zin helderheid over geven. Als het niet om hele grote aantallen zaken gaat, zou ik het op zich heel zinnig vinden om hetzelfde regime daarop toe te passen.
De voorzitter:
Ik zal niet volledig zijn, maar ga toch een kleine poging wagen om de toezeggingen te noemen.
– Er komt rond de kerst een uitvoerige brief waarin een aanscherping van het meerjarenprogramma staat met betrekking tot allerlei aspecten waaronder het schadeverhaal, de doorlooptijden, het veiligheidsgevoel, de afkomst, de bedenktijden, de centra enzovoort enzovoort.
– Over een halfjaar komt er een brief over de concrete verbeteringen ten aanzien van de doorlooptijden.
– Er komt voorafgaand aan de begrotingsbehandelingen een brief op het gebied van mediation in ruime zin.
– Er komt op korte termijn een brief over de problematiek rondom #MeToo en zedendelicten, inclusief de centra.
Daarnaast heeft de Minister toegezegd dat hij met talloze partijen gaat spreken. Zij mogen zich verheugen op een Minister die zich al behoorlijk heeft ingewerkt.
Sluiting 12.59 uur.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33552-42.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.